STAATSCOURANT
STAATSCOURANT
Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.
Nr. 13152
16 mei
2024
Orgelbouwbedrijf in Nederland 2024/2025 Verbindendverklaring cao-bepalingen
MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 mei 2024 tot algemeenverbindendverklaring van bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst voor het orgelbouwbedrijf in Nederland
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Gelezen het verzoek van Vereniging van Orgelbouwers in Nederland mede namens de overige partij bij bovengenoemde collectieve arbeidsovereenkomst, strekkende tot algemeenverbindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;
Partij ter ener zijde: Vereniging van Orgelbouwers in Nederland; Partij ter andere zijde: CNV.
Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten;
Besluit:
Dictum I
Verklaart algemeen verbindend de navolgende bepalingen van bovengenoemde collectieve arbeids- overeenkomst, zulks met inachtneming van hetgeen in de dicta II, III, IV en V is bepaald:
Artikel 1 – Definities
In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
a. werkgever: iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die zich bezig houdt met het uitoefenen van een orgelbouwbedrijf;
b. onderneming: het bedrijf van de werkgever;
d. werknemer: iedere medewerker/-ster in dienst van de werkgever, met uitzondering van:
– stagiaires,
met dien verstande dat artikel 10 lid 1 tot en met 4 niet van toepassing is op het administratief, leidinggevend en toezichthoudend personeel en tekenaars;
e. maand: kalendermaand;
f. week: een periode van 7 etmalen, waarin het eerste etmaal aanvangt bij het begin van de eerste dienst op maandagochtend;
g. dag: de tijdsduur of dienst die de werknemer volgens dienstrooster in een periode van 24 uur werkt;
h. dienstrooster: een werktijdregeling, die aangeeft op welke tijdstippen de werknemer normaliter de voor hem geldende diensten aanvangt, onderbreekt en beëindigt;
i. normale arbeidsduur: het gemiddeld aantal uren per week gedurende welke de werknemer normaliter volgens dienstrooster zijn werkzaamheden verricht;
j. roostervrije dag: een dag, in overleg met de werknemer door de werkgever vastgesteld, waarop de werknemer vrij heeft met behoud van xxxxxxx.
Kan de werknemer om welke reden dan ook deze dag niet genieten, dan heeft hij geen recht op een vervangende vrije dag;
k. schaalsalaris: het salaris als geregeld in bijlage 1;
l. uursalaris: schaalsalaris per uur;
m. jaarsalaris: 52,14 x normale arbeidsduur x uursalaris. Per gewerkt uur wordt minimaal het wettelijk minimum uurloon uitbetaald;
n. ondernemingsraad: de ondernemingsraad als bedoeld in de Wet op de Ondernemingsraden.
Artikel 2 – Werkingssfeer
1. De bepalingen van deze CAO zijn van toepassing op alle werkgevers en alle werknemers als bedoeld in artikel 1 – Definities.
2. Met de omschrijving ‘het uitoefenen van het orgelbouwbedrijf’ als genoemd in artikel 1, wordt bedoeld:
a. het bouwen van pijporgels, met uitzondering van draaiorgels;
b. het ten behoeve van derden verrichten van herstel-, restauratie- en onderhouds- werkzaamhe- den aan orgels onder a. genoemd.
Artikel 3 – Rechten en verplichtingen werkgever en werknemer
1. De werkgever is gehouden met iedere werknemer schriftelijk een individuele arbeidsovereenkomst aan te gaan, Bepalingen in de individuele arbeidsovereenkomst mogen in positieve zin afwijken van deze CAO.
4. De werknemer is zowel tijdens als na beëindiging van het dienstverband verplicht geheimhouding te betrachten tegenover een ieder van feiten en bijzonderheden, waarvan hij uit hoofde van zijn dienstbetrekking kennis draagt en waarvan hij redelijkerwijze geacht kan worden te begrijpen dat deze als geheim dienen te worden beschouwd, niet zijnde kennis verworven uit de opleiding en behorende tot de inhoud van de opleiding.
6. Xxxxxxx xxx xxxxxxxxxx onvermijdelijk ontslag zal de werkgever de betrokken werknemer actief begeleiden bij de overgang naar ander werk.
7. Een werknemer die om economische redenen zijn baan verliest geniet de voorkeur indien binnen 1 jaar weer personeel wordt aangetrokken.
Artikel 4 – Indiensttreding en ontslag
1. De dienstbetrekking wordt aangegaan:
a. hetzij voor onbepaalde tijd;
b. hetzij voor bepaalde tijd.
In de schriftelijke individuele arbeidsovereenkomst wordt vermeld welke dienstbetrekking van toepassing is. Indien deze vermelding ontbreekt, wordt de dienstbetrekking geacht voor onbe- paalde tijd te zijn aangegaan.
2. Bij het aangaan van een dienstbetrekking kan een proeftijd gelden. Deze dient in de individuele schriftelijke arbeidsovereenkomst overeengekomen te zijn.
Gedurende de proeftijd, alsmede bij het eindigen daarvan, hebben werkgever en werknemer ieder voor zich het recht de dienstbetrekking onmiddellijk te beëindigen. Ingeval van een arbeidsover- eenkomst voor bepaalde tijd, korter dan zes maanden, kan geen proeftijd worden bedongen.
De wettelijke termijnen voor een proeftijd zijn:
duur van de arbeidsovereenkomst | maximum proeftijd |
onbepaalde tijd | 2 maanden |
bepaalde tijd, korter dan 2 jaar, maar langer dan 6 maanden | 1 maand |
bepaalde tijd, 2 jaar of langer | 2 maanden |
3. De dienstbetrekking van de werknemer, voor een bepaalde tijd in dienst, eindigt van rechtswege na het verstrijken van de tijd, zonder dat hiertoe enige opzegging is vereist.
Op de voortzetting van dienstbetrekking voor bepaalde tijd is artikel 668a van het BW van toepassing.
4a. Als werknemer of werkgever de arbeidsovereenkomst wil beëindigen, dan wordt de procedure gevolgd uit boek 7 titel 10 afdeling 9 Burgerlijk Wetboek met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn van artikel 7:672 BW. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst niet meteen eindigt, maar na afloop van de opzegtermijn.
4b. Bereikt de werknemer de AOW-leeftijd? Dan stopt de arbeidsovereenkomst meteen. In deze situatie is er geen opzegtermijn.
Artikel 5 – Arbeidsduur
1. De normale arbeidsduur bedraagt gemiddeld 40 uur per week.
De maximum arbeidstijd per dienst is 9 uur. Bij incidenteel overwerk (alleen voor werknemers van 18 jaar en ouder) is dit 11 uur.
2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 kan de normale arbeidsduur voor de werknemer die regelmatig buiten de gemeente werkt, gemiddeld maximaal 45 uur per week op jaarbasis
bedragen. De maximum arbeidstijd per week bij incidenteel overwerk is 54 uur. De maximum arbeidstijd in een periode van 13 weken bij incidenteel overwerk is gemiddeld 45 uur per week. Voor werknemers van 16 en 17 jaar geldt dat de maximale werkweek van 45 uur inhoudt dat zij niet meer dan 160 uur per 4 weken mogen werken en dat zij geen overwerk mogen verrichten.
3. De werktijden liggen op maandag tot en met vrijdag tussen 7.00 uur en 18.00 uur.
4. De minimale onafgebroken rusttijd per dag is 11 uur per 24 uur. Gedurende een week mag dit ten hoogste één maal worden ingekort tot 8 uur, indien de aard van de arbeid of de bedrijfsomstandig- heden dit met zich meebrengen.
De minimale aangesloten rusttijd per week is 36 uur in een periode van 7 dagen of 60 uur in een periode van 9 dagen.
5. a. De roostervrije tijd bedraagt 10 dagen.
b. Roostervrije tijd kan door de werkgever, in overleg met de werknemers, collectief worden vastgesteld, met in achtneming van het navolgende:
– Van de roostervrije dagen kunnen er 2 niet collectief worden vastgesteld.
– In jaren waarin één van beide kerstdagen in het weekend valt kan 1 dag niet collectief worden vastgesteld.
– In jaren waarin beide kerstdagen in het weekend vallen kunnen alle dagen door de werkgever, in overleg met de werknemers, collectief worden vastgesteld.
c. Na overleg met en met instemming van de werknemer mag per jaar op één roostervrije dag gewerkt worden. Op deze dag ontvangt de werknemer een toeslag van 100% van het voor hem geldende dagloon of ontvangt de werknemer een vervangende roostervrije dag.
6. De Wet Flexibel werken wordt gevolgd. In afwijking van artikel 2 lid 18 van deze wet, gelden de bepalingen ook voor ondernemingen in de zin van deze CAO met minder dan 10 werknemers.
7. De werknemer met aantoonbare verplichtingen in de zorgsfeer of andere dringende persoonlijke omstandigheden komt met de werkgever in redelijk overleg tot aangepaste arbeidstijden. Bij dat overleg zullen aard en belang van de functie voor de werkorganisatie worden betrokken.
8. De werknemer heeft het recht om een vooraf afgesproken periode (tot maximaal 3 maanden) in deeltijd te gaan werken, waarna het voltijd contract automatisch weer ingaat. Op deze regeling kan ten hoogste een maal per drie jaar een beroep worden gedaan.
9. Elk verzoek tot aanpassing van de arbeidsduur van de werknemer, zodanig dat het aantal arbeids- uren wordt verminderd, wordt door de werkgever in principe gehonoreerd. Voorwaarde is dat het verzoek tijdig en in overleg is ingebracht en dat er geen zwaarwegend bedrijfsbelang wordt getroffen.
Artikel 6 – Overwerk en verschoven uren
1. Als overwerk wordt beschouwd door of namens de werkgever opgedragen arbeid, waardoor de normale arbeidsduur op jaarbasis wordt overschreden.
2. Niet als overwerk wordt beschouwd:
a. arbeid boven de normale arbeidsduur van minder dan één kwartier per dag;
b. arbeid welke verricht wordt voor het inhalen van andere verzuimde dagen of uren.
3. Het verrichten van overwerk wordt zoveel mogelijk beperkt, doch is, indien de eisen van het bedrijf het naar het oordeel van de werkgever noodzakelijk maken, verplicht.
De maximale arbeidstijden in geval van overwerk zijn beschreven in artikel 5 lid 2.
De werknemer heeft in overleg met de werkgever de keuze overwerk te compenseren in vrije tijd met behoud van salaris in die zin, dat voor elk gewerkt overuur 1 uur vrije tijd wordt gegeven of overwerk te laten betalen met het normale uursalaris, waarop de volgende toeslag wordt betaald:
a. 50% voor de uren op maandag tot en met vrijdag van 00.00 – 06.00 uur;
b. 25% voor de overige uren op maandag tot en met vrijdag;
c. 50% voor de uren op zaterdag 00.00 tot 12.00 uur;
d. 100% voor de overige uren op zaterdag en voor de uren op zondag;
e. 200% voor de uren op een feestdag. Opeenstapeling van a t/m e vindt niet plaats.
4. Het overwerk wordt ten hoogste binnen drie maanden nadat het is verricht afgerekend.
5. Indien op verzoek van de werkgever de normale werktijd gedurende drie of meer dagen in een
Artikel 7 – Zon- en feestdagen
1. Op zon- en feestdagen wordt niet gewerkt. Slechts in bijzondere gevallen en met instemming van de betrokken werknemer(s), is in afwijking op deze regel arbeid op zon- en feestdagen mogelijk. In geval van arbeid op zondag heeft een werknemer ten minste 4 vrije zondagen per 13 weken.
2. Onder feestdagen wordt verstaan:
Nieuwjaarsdag, 2e Paasdag, Hemelvaartsdag, 2e Pinksterdag, 1e en 2e Kerstdag, Koningsdag en eenmaal in de 5 jaar 5 mei, (de volgende keer is in 2025) een en ander voor zover deze dag door de Overheid als nationale feestdag wordt aangewezen.
3. Indien op een niet op zaterdag of zondag vallende feestdag niet wordt gewerkt, zal het schaalsala- ris worden doorbetaald.
Artikel 8 – Vakantie
1. Het vakantiejaar loopt van 1 juli t/m 30 juni.
2. Het aantal vakantiedagen bedraagt 27 per jaar. Dit aantal is inclusief de uren, genoemd in artikel 8A lid 1 van deze CAO (geoorloofd verzuim). Dagen of uren voor calamiteiten- en kortdurend zorgverlof zoals bedoeld in artikel 4:1 WAZO mogen alleen verrekend worden met bovenwettelijke vakantiedagen.
Werknemers met een normale arbeidsduur van 40 uur per week hebben, buiten de aaneengesloten vakantie van 15 werkdagen genoemd in lid 7 recht op 96 snipperuren in een jaar.
3. De werknemer die geen vol vakantiejaar heeft gewerkt, dan wel korter werkt dan de normale arbeidsduur, heeft recht op de in dit artikel genoemde vakantiedagen naar evenredigheid van de gewerkte tijd in dat vakantiejaar.
4. Om het werk zo lang mogelijk vol te houden, ontvangt de werknemer extra verlof voor herstel van de arbeidsinspanning. Het herstel is op de eerste plaats afhankelijk van de functiezwaarte en op de tweede plaats van de levensfase.
Het herstelverlof wordt uitgedrukt in dagen. Werkgever en werknemer bepalen in overleg wat de beste invulling is (dagen, kortere werkdag of -week). Het recht op herstelverlof gaat in de maand dat de werknemer jarig is. Hiervoor geldt de onderstaande regeling:
Functie / leeftijd | Xxxxxxx in 1965 | Geboren in 1964 |
Productiepersoneel Meewerkend voor- lieden Toezichthouders | 2 | 3 |
Administratief- Leidinggevend Tekenkamerpersoneel | 1 | 2 |
Bij het bereiken van de 61-jarige leeftijd geldt in plaats van de vorige tabel onderstaande tabel:
Functie / leeftijd | 61 | 62 | 63 | 64 | 65 | 66 |
Productiepersoneel Meewerkend voor- lieden Toezichthouders | 4 | 4 | 5 | 5 | 5 | 5 |
Administratief- Leidinggevend Tekenkamerpersoneel | 2 | 2 | 3 | 3 | 3 | 3 |
5. Voor het vaststellen van aantal vakantiedagen, respectievelijk roostervrije dagen in een vakantie- jaar als genoemd in lid 4, geldt de leeftijd respectievelijk het aantal dienstjaren op de eerste dag van dat vakantiejaar.
6. Van de vakantiedagen zullen als regel 15 werkdagen aaneengesloten worden genoten. De werknemer mag aansluitend aan de bedrijfsvakantie vijf werkdagen extra vakantie opnemen. De werkgever kan hem daartoe echter niet verplichten. Het aantal uren/dagen waarmee de vakantie van 15 werkdagen wordt uitgebreid, wordt in mindering gebracht op de in lid 2 genoemde 96 uur. De aaneengesloten vakantie zal door de werkgever in overleg met de werknemers worden vastgesteld en in de regel liggen tussen 1 juli en 1 oktober. De overblijvende snipperdagen kan de
werknemer in overleg met de werkgever opnemen. Een verzoek hiertoe dient tenminste 1 week van tevoren aan de werkgever of diens daartoe aangewezen vertegenwoordiger te worden gedaan.
7. Indien sprake is van een collectieve zomervakantie, is deze beperkt tot drie weken. Naast deze collectieve bedrijfsvakantie hebben werknemers het recht om, mits tijdig aangemeld en overlegd, minstens één week aaneengesloten vakantie op te nemen op een ander moment in het jaar. Een werknemer kan ook verzoeken om een week voorafgaand dan wel aansluitend aan de bedrijfsva- kantie vrij te nemen (zodat de vakantie van 20 dagen als bedoeld in het vorige lid mogelijk wordt).
8. De werknemer heeft het recht om jaarlijks, op vrijwillige basis, 7 vrije dagen (d.w.z. nog niet vastgestelde roostervrije dagen en/of bovenwettelijke vakantiedagen) in te zetten voor een persoonlijk opleidingsbudget.
9. Werkgever en werknemer kunnen niet schriftelijk afwijken van de bepalingen rond de opbouw van vakantie zoals bepaald in artikel 7:635 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 8a – Geoorloofd verzuim
1. De werknemer heeft recht op betaald verlof zoals bepaald in artikel 3:1 (zwangerschaps- en bevallingsverlof), 3:2 (adoptieverlof), 4:1 (calamiteiten- en ander kort verzuimverlof), 4:2 (geboorte- verlof), 4:2a (aanvullend geboorteverlof), 5:1 (kortdurend zorgverlof), 5:9 (langdurend zorgverlof) en 6:1 (ouderschapsverlof) van de Wet Arbeid en Zorg van 16 november 2001, Staatsblad nr. 567.
2. De werknemer heeft recht op verlof met behoud van loon voor het bezoek aan een arts, tandarts of (fysio)therapeut tot ten hoogste 8 uur per jaar. Deze begrenzing van 8 uur geldt niet als er sprake is van chronische aandoeningen, bedrijfsongevallen en langdurige behandeling. Voor (fysio-
)therapeutische behandeling geldt dat deze indien mogelijk aan het begin of einde van de werkdag, of ‘s avonds, plaatsvindt.
3. De werknemer heeft vanaf de dag van overlijden van een partner of kinderen gedurende 2 weken vrijaf met behoud van loon.
4. De werknemer heeft vrijaf met xxxxxx xxx xxxx vanaf de dag van overlijden tot en met de dag van begrafenis ingeval van overlijden van ouders en inwonende schoonouders. Een en ander geldt slechts indien de betreffende plechtigheden worden bijgewoond.
5. De werknemer heeft vrijaf met behoud van loon op de dag van overlijden én de dag van begrafe- nis (indien deze wordt bijgewoond) van de uitwonende ouders en uitwonende schoonouders.
6. De werknemer heeft vrijaf met behoud van loon gedurende 1 dag ten behoeve en voor zover van het gaan in ondertrouw en 2 dagen bij zijn huwelijk.
7. De werknemer heeft vrijaf met behoud van loon gedurende 2 dagen bij acute ziekenhuisopname van partner of kind.
8. Indien de werknemer gebruik maakt van het aanvullend geboorteverlof (artikel 4:2a Wet Arbeid en Zorg) en de hierbij behorende uitkering aanvraagt bij het UWV, vult de werkgever de uitkering van 70% van het UWV aan met 30% gedurende ten hoogste 5 gehele weken.
9. Voor stervensbegeleiding heeft de werknemer recht op maximaal 2 maanden onbetaald verlof.
10. Voor de toepassing van het in de leden 3 en 7 bepaalde wordt onder ‘partner’ verstaan: de echtgenoot/echtgenote, de geregistreerde partner of de persoon met wie de werknemer een duurzame gezamenlijke huishouding heeft, die wordt aangetoond middels een fiscale werkgevers- verklaring.
11. Voor de toepassing van het in de leden 3 en 7 bepaalde worden adoptiekinderen met wettige kinderen gelijkgesteld.
Artikel 9 – Vakantietoeslag
1. Het vakantietoeslagjaar loopt van 1 juli tot en met 30 juni.
2. De werknemer die het gehele vakantietoeslagjaar in dienst is geweest, ontvangt uiterlijk op 1 juni een vakantietoeslag van 8% van zijn ten laste van de werkgever komende loon, met uitzondering
van het vakantiegeld, niet geldelijke inkomsten, uitkeringen bij bijzondere gelegenheden, onkostenvergoedingen, winstuitkeringen en eindejaaruitkeringen.
3. De werknemer die niet het gehele vakantietoeslagjaar in dienst is geweest, ontvangt een evenredig deel van de vakantietoeslag.
4. Indien het dienstverband vóór de datum van uitbetaling wordt beëindigd, zal bij de laatste salarisrekening de vakantietoeslag worden uitbetaald.
Artikel 10 – Functies, niveaugroepen en salarissen
1. Er worden 4 functiegroepen onderscheiden:
a. Onder functiegroep I valt de werknemer, die een van de volgende werkzaamheden verricht met voldoende kennis en vaardigheid: materiaalfabricage of tongwerken maken of labiaalpijpen maken of windladen maken of mechaniek maken of meubel maken.
b. Onder functiegroep II valt de werknemer die tenminste twee van de zes werkzaamheden verricht als onder a. genoemd, dan wel die machinaal houtbewerker is.
c. Onder functiegroep III valt de werknemer, die daadwerkelijk leiding geeft aan de andere werknemers, als onder a. of b. bedoeld, dan wel intoneert of stemt of monteert.
Daarnaast is er een aanloopschaal voor werknemers die nieuw zijn in de Orgelbouw.
In de aanloopschaal telt alleen de leeftijd en wordt toegegroeid naar het vakvolwassen loon voor werknemers van 21 jaar en ouder.
2. Bij elke functiegroep hoort een salarisschaal als genoemd in bijlage 1. De daarin genoemde bedragen gelden als minimum. De onder a. t/m c. van het eerste lid aangeduide functies zijn beschreven in bijlage 2.
3. Werknemers die op grond van de invoering van het in 1992 ingevoerde functieclassificatie- en salarissysteem recht hebben op een Persoonlijke Toeslag (PT) blijven deze behouden.
De PT wordt verhoogd conform de in de CAO-onderhandelingen afgesproken verhogingen van de salarissen.
De werknemer behoudt derhalve de garantie van zijn oude loon, steeds verhoogd met de bij CAO overeengekomen loonsverhogingen.
4. De in lid 3 gevolgde systematiek geldt ook voor werknemers die na 1 juli 1992 in de bedrijfstak zijn ingetreden en waarmee een hoger salaris is overeengekomen dan de hoogste periodiek van de bijbehorende salarisschaal.
5. De werknemer heeft de mogelijkheid van beroep tegen de functie-indeling en/of de ontzegging van een schaalverhoging door de werkgever bij een beroepscommissie bestaande uit een werkgevers- en een werknemersvertegenwoordiger, eventueel aangevuld met een derde persoon, in overleg door de beide vertegenwoordigers aan te wijzen.
6. Bij promotie ontvangt de werknemer in ieder geval het naast hogere schaalbedrag van de hogere functiegroep. Na toepassing van de vorige volzin, kan de PT worden verrekend door één of meerdere periodieken toe te kennen, die uitgedrukt in geld minimaal dezelfde waarde hebben als de PT.
7. Aan de werknemer wordt elk jaar op 1 juli bij voldoende functioneren een periodiek toegekend. Bij onvoldoende functioneren vindt geen verhoging plaats.
8. De werkgever, die de werknemer de schaalverhoging onthoudt dient dit schriftelijk te motiveren.
9. Voor het toekennen van een periodiek dient de werknemer tenminste 3 maanden in dienst te zijn.
10. De werknemer ontvangt bij elke loonbetaling een specificatie daarvan.
11. Een werknemer van 55 jaar of ouder voor wie de fysieke aspecten van het werk zwaar gaan wegen, kan in overleg met zijn werkgever afspraken maken over een lichter takenpakket of andere functie. De werkgever honoreert het verzoek tot overleg. De overgang naar een ander pakket of andere functie heeft voor de werknemer van 55 jaar of ouder in dat geval geen salarisconsequenties.
Artikel 10a – Salariswijzigingen tijdens de contractsduur
Op 1 januari 2024 worden de daadwerkelijk betaalde salarissen met 5% verhoogd. Per dezelfde datum worden ook de bedragen van de loonschalen in de cao met 10% verhoogd.
Als dit betekent dat de werknemer na de 5% loonsverhoging onder het loon van de betreffende loonschaal uitkomt waarop men is ingedeeld, vindt aanvulling plaats tot het bedrag van die loon- schaal per 1 januari 2024.
Op 1 januari 2025 worden de daadwerkelijk betaalde salarissen met 2% verhoogd. De salarisschalen zijn opgenomen in Bijlage 1.
Artikel 10b – Loon bij arbeidsbeperking
1. Voor de volgende werknemers is het wettelijk minimumuurloon van toepassing:
– Wajongers
– Werknemers met een WSW-indicatie
– Werknemers met een WIW-baan of ID-baan
– De doelgroep van de Participatiewet vanaf 2015.
– Werknemers met een medische beperking die is ontstaan voor de 18e verjaardag of tijdens de studie en zonder voorziening geen wettelijke minimumloon kunnen verdienen, maar wel met een voorziening en
– (Voormalige) leerlingen uit het voortgezet speciaal onderwijs (vso) en praktijkonderwijs (pro) die zich schriftelijk hebben aangemeld bij UWV;
3. Op bovenstaande geldt niet de salarisontwikkeling van de cao.
Artikel 10c Persoonlijke ontwikkeling
Werkgever vergoedt eenmaal per 3 jaar een cursus met een maximum van € 750,–.
Artikel 10d – Vakbondscontributie
Werknemer ontvangt jaarlijks van de werkgever een bijdrage van € 50,– in de vakbondscontributie onder overlegging van een factuur. De bijdrage zal bij de salarisbetaling november plaatsvinden
Artikel 11 – Scholing
1. Voor scholing op initiatief van de werkgever zal 100% van de scholingskosten en 100% van het verlet bekostigd worden door de werkgever.
2. Voor scholing op initiatief van de werknemer, die direct met de bedrijfstak te maken heeft en waar een wederzijds belang van werkgever en werknemer ligt, zal 100% van de scholingskosten en 100% van het verlet door de werkgever worden betaald.
3. Voor scholing op initiatief van de werknemer, waarbij een relatie met de orgelbranche is, zal 75% van de scholing en 75% van het verlet door de werkgever worden bekostigd.
Als de werknemer vervolgens binnen twee jaar na de cursus ontslag neemt, betaalt hij deze 75% van de cursuskosten terug aan de werkgever en wordt het verlet verrekend met de nog uitstaande vakantiedagen.
Als de werknemer na twee, maar binnen vier jaar na de cursus ontslag neemt, dan dient hij de helft van de 75% van de cursuskosten terug te betalen aan de werkgever en wordt helft van de 75% verlet verrekend met de nog uitstaande vakantiedagen.
5. Gaat de werknemer een opleiding doen en is dit een opleiding in de zin van artikel 7:611a lid 2 Burgerlijk Wetboek, dan betaalt de werkgever het loon door. In dit geval is een studiebeding niet toegestaan.
Artikel 12 – Werken buiten de vestigingsplaats
1. Waar gedurende twee of meer dagen aaneengesloten arbeid wordt verricht buiten de vestigings- plaats waar het bedrijf is gevestigd, wordt voor de tijd nodig voor het begeven naar en terugko- men van die plaats tot een maximum van 2,5 uur per dag het normale uursalaris doorbetaald.
De reistijd wordt niet bij de arbeidsduur opgeteld. Voor zover meer dan 2,5 uur per dag gereisd moet worden, wordt de werknemer geacht te overnachten in de plaats waar arbeid wordt verricht. Een eventuele overnachting vindt plaats in hotel of pension. De kosten van logies, voeding en bijkomende kosten worden, voorzover redelijk, vergoed door de werkgever. Indien de werknemer langer dan 8 uur op locatie werkzaamheden verricht, worden de kosten van voeding, voorzover redelijk, vergoed door de werkgever.
2. In het geval de werkzaamheden buiten de vestigingsplaats waar het bedrijf gevestigd is één dag omvatten wordt de volledige tijd, nodig voor het zich begeven naar en terugkomen van de plaats
van de arbeid, volgens het normale uursalaris betaald. De reistijd wordt niet bij de arbeidsduur geteld.
3. Indien de arbeid buiten de vestigingsplaats doch binnen Nederland langer dan 1 week duurt, is de werknemer gerechtigd het weekend thuis door te brengen. De reiskosten worden door de werkgever vergoed en wel conform tarief normaal openbaar vervoer.
4. Indien de arbeid in het buitenland plaatsvindt, wordt de reisdag -inclusief eventuele wachttijden- om de buitenlandse locatie te bereiken, beschouwd als een normale werkdag.
5. Voor de werknemer die voor het bedrijf buiten de vestigingsplaats verblijft, met inbegrip van het weekend, dient de werkgever een passende inconveniëntenregeling toe te passen, rekening houdend met wat in de bedrijfstak gebruikelijk is.
6. De kosten van noodzakelijke reisdocumenten, waaronder ook begrepen tol en tolvignetten en verzekeringen, worden vergoed door de werkgever.
Artikel 12a – Reiskostenvergoedingen
1. Werknemers ontvangen een vergoeding van de kosten van het dagelijks reizen tussen woning en werk (woon-werkverkeer). De vergoeding per maand bedraagt:
Aantal dagen per week | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 |
Enkele reisafstand | € | € | € | € | € |
0 tot 5 kilometer | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 |
5 tot 10 kilometer | 7,26 | 14,53 | 21,79 | 29,05 | 36,32 |
10 tot 15 kilometer | 19,67 | 39,34 | 59,01 | 78,68 | 90,79 |
15 tot 20 kilometer | 27,54 | 55,08 | 82,62 | 110,16 | 127,11 |
20 kilometer of meer | 39,34 | 78,68 | 118,03 | 157,37 | 181,58 |
2.a.Indien arbeid buiten de gemeente plaatsvindt (werk-werk-verkeer), zal er een vergoeding worden gegeven door de werkgever van € 0,39 per kilometer.
2.b.Wanneer gereisd wordt door meerdere werknemers, zal zoveel als mogelijk gezamenlijk, met één auto gereisd worden.
3. Indien het fiscaal vrijgestelde bedrag per kilometer (€ 0,23) wordt verhoogd, zullen de bedragen uit de tabel van lid 1 van dit artikel verhoogd worden met een percentage gelijk aan de verhoging van het vrijgestelde kilometerbedrag. Tevens wordt dan ook de kilometervergoeding voor arbeid buiten de gemeente uit lid 2 van dit artikel verhoogd met hetzelfde bedrag als de verhoging van het fiscaal vastgestelde kilometerbedrag.
Artikel 13 – Gereedschap en werkkleding
1. De werkgever verstrekt werkkleding aan de werknemer.
2. De werkgever zal het gereedschap van de werknemer tegen brand en diefstal verzekeren.
3. Voorzover het gereedschap niet door de werkgever wordt verstrekt, kan de werknemer in overleg met de werkgever het benodigde gereedschap aanschaffen en daarvoor een declaratie bij de werkgever indienen.
Artikel 14 – Uitkering bij arbeidsongeschiktheid
1. De werkgever is verplicht het loon van de zieke werknemer door te betalen volgens het onder- staande:
Gedurende de eerste zes maanden van de ziekte: 100% van het loon; Gedurende de tweede zes maanden van de ziekte: 90% van het loon; Gedurende de volgende twaalf maanden van de ziekte: 75% van het loon.
Gedurende de eerste 52 weken behoudt de werknemer ten minste het voor hem geldende wettelijke minimumloon, indien hij de bedongen arbeid niet heeft verricht omdat hij in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte, zwangerschap of bevalling daartoe verhinderd was.
2. De werknemer die in een reïntegratietraject zit ontvangt in het tweede ziektejaar loondoorbetaling tot 100% voor de uren waarop hij daadwerkelijk werkzaamheden verricht
5. Verplichtingen van de werkgever
Voor werknemers die gedeeltelijk arbeidsgeschikt zijn en op 1 januari 2007 of daarna en conform de WIA een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35% tot 80% krijgen toe- bedeeld, dient de werkgever een verzekering af te sluiten die voor de werknemer het inkomstenverlies beperkt tot 30% van het loon over de uren dat de werknemer niet meer werkt.
De werknemer die gedeeltelijk arbeidsgeschikt raakt en op 1 januari 2007 of daarna conform de WIA een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 35% krijgt toebedeeld, krijgt minstens 90% van het loon doorbetaald, indien deze werknemer in dienst blijft.
Artikel 15 – Ongevallenverzekering
1. De werkgever is verplicht voor de werknemers een ongevallenverzekering af te sluiten die een uitkering garandeert ingeval van blijvend lichamelijk letsel of dood ten gevolge van een ongeval van de werknemer, in of buiten arbeidstijd, overkomen.
2. De genoemde verzekering dient te voorzien in een 24-uurs dekking en het recht op een uitkering van minimaal € 63.759,77 (1 januari 2024) bij overlijden of algehele invaliditeit. Bij gedeeltelijke invaliditeit gelden lagere bedragen, gerelateerd aan de mate van invaliditeit.
3. De uitkeringsbedragen worden jaarlijks, per 1 januari, geïndexeerd met de loonsverhogingen van de CAO, over de 12 maanden, voorafgaand aan 1 oktober van het voorgaande jaar.
4. De werkgever kan ter voldoening aan de in lid 1 genoemde verplichting, deel nemen aan het door het Sociaal Fonds voor de Meubelindustrie en Interieurbouw afgesloten collectieve verzekerings- contract.
Artikel 16 – Ziektekostenverzekering
1. De werkgever draagt structureel bij in de kosten van de aanvullende ziektekostenverzekering die de werknemer afsluit bovenop zijn basisverzekering, mits deze aanvullende verzekering door de werknemer daadwerkelijk is afgesloten en in de polis een vergoeding voor fysiotherapie is opgenomen.
De bijdrage wordt jaarlijks uitgekeerd op 1 juli. De bijdrage is 150 euro.
Artikel 17 – Uitkering bij overlijden
Indien een werknemer overlijdt is het bepaalde in artikel 7:623 en 7:674 van het Burgerlijk Wetboek van kracht. De uitvoering berust volledig bij de werkgever.
Artikel 20 – Arbeidsomstandighedenzorg
1. Voor algemene preventietaken (voorlichting over veilig werken, het bewaken van een juist gebruik van veiligheidsmiddelen, communiceren over arbeidsbeschermende maatregelen) dient elk bedrijf een preventiemedewerker aan te stellen. In bedrijven met minder dan 15 medewerkers mag deze functie door de werkgever uitgeoefend worden.
2. De werkgever zorgt dat de preventiemedewerker wordt opgeleid. Kosten van de opleiding komen voor rekening van de werkgever.
3. Iedere werkgever moet beschikken over een eigen overeenkomst met een arbodienst of bedrijfs- arts: het basiscontract. In het basiscontract worden werkafspraken gemaakt voor de taken waarvoor de werkgever zich volgens de Arbowet moet laten bijstaan door kerndeskundigen. De werkgever moet zich laten bijstaan bij de uitvoering van de volgende taken: ziekteverzuimbegelei- ding, toetsen van en adviseren over de risico-inventarisatie enevaluatie (RI&E), periodiek arbeids- gezondheidskundig onderzoek (PAGO), aanstellingskeuring en toegang tot de bedrijfsarts.
4. Elk bedrijf dient te beschikken over een risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E). Aangaande de RI&E dient overeenstemming met de Ondernemingsraad te zijn bereikt. Conform de vangnetrege- ling van de Arbeidsomstandighedenwet 2005 dient de RI&E getoetst te zijn door een gecertifi- ceerde arbodienst. De preventiemedewerker geeft advies bij het opstellen van de RI&E.
5. Elke werkgever zal minimaal één keer per kalenderjaar een voorlichtingsbijeenkomst verzorgen
m.b.t. de arbeidsomstandighedenzorg.
6. Werknemers worden door de werkgever in staat gesteld een eendaagse cursus ‘Veilig en Gezond
Werken met Xxxx’ te volgen. Dit kan op individuele basis, via een ‘in company’-training of op een andere, door het bedrijf te bepalen wijze.
7. De werkgever stelt de werknemer van 53 jaar en ouder in de gelegenheid om via de Arbodienst één maal per drie jaar een Periodiek Medisch Onderzoek te laten ondergaan, tenzij uit de Risico Inventarisatie en Evaluatie van het bedrijf blijkt dat de werknemer in diens functie vaker een Periodiek Arbeidsgeneeskundig Onderzoek moet ondergaan.
De werkgever draagt de kosten van dit Periodiek Medisch Onderzoek. Het onderzoek zal buiten werktijd plaatsvinden.
8. Iedere werknemer die regelmatig met lood werkt heeft het recht om jaarlijks een bloedonderzoek te laten doen op kosten van de werkgever.
10. De werkgever spant zich in om een werkplek van een jong gehandicapte werknemer te behouden dan wel daartoe de mogelijkheid te scheppen.
11. Voor werkgevers en werknemers is per 1 januari 2014 de Arbocatalogus voor de Orgelbouw van kracht Xxxxxx zijn alle bepalingen omtrent gezondheid, veiligheid en welzijn opgenomen die gelden in de orgelmakerijen. De risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E) maakt daarvan deel uit.
Artikel 23 – Dispensatie- en geschillencommissie
2. Werkgevers vallende onder de werkingssfeer hebben de mogelijkheid om dispensatie te verzoeken van de toepassing van deze cao of van 1 of meer artikelen daarvan.
Een verzoek tot dispensatie dient te worden ingediend bij de Dispensatiecommissie Orgelbouw, p/a V.O.N., xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxxxx
De Dispensatiecommissie is gelijkelijk samengesteld uit werknemers- en werkgeversvertegen- woordigers.
Voor de behandeling van het verzoek kan de Dispensatiecommissie de kosten in rekening brengen. Het verzoek dient ten minste te vermelden:
– Naam en adres van de verzoeker;
– Ondertekening door de verzoeker;
– Een nauwkeurige beschrijving van de aard en het bereik van het dispensatieverzoek;
– De argumenten van verzoeker om voor dispensatie in aanmerking te komen;
– De dagtekening.
Indien cao-partijen van mening zijn dat het verzoek onvoldoende omschreven, gemotiveerd of gedocumenteerd is, dan zal binnen 2 weken aan verzoeker worden medegedeeld op welke punten en met welke documenten het verzoek dient te worden aangevuld. Aan verzoeker zal een termijn van 2 weken worden gesteld om de aanvullende gegevens bij cao-partijen in te dienen.
Het verzoek zal niet in behandeling worden genomen indien de aanvullende gegevens niet (voldoende) worden verstrekt. Verzoeker zal hierover schriftelijk worden geïnformeerd.
Cao-partijen zullen binnen 2 weken na ontvangst van een voldoende omschreven, gemotiveerd en gedocumenteerd verzoek dan wel binnen 2 weken na ontvangst van de gevraagde aanvullende gegevens aan verzoeker berichten dat het verzoek in behandeling zal worden genomen.
Bij de beoordeling of tot dispensatieverlening kan worden overgegaan, zullen cao-partijen als criteria hanteren:
a) Of er (tijdelijk) sprake is van bijzondere omstandigheden, afwijkend van hetgeen in de bedrijfstak gebruikelijk is, op grond waarvan het in redelijkheid niet van verzoeker kan worden gevergd dat de cao (-of bepalingen daarvan) onverkort wordt toegepast en;
b) Of er sprake is van een andere, tenminste aan deze cao (-of bepalingen daarvan) gelijkwaardige regeling die tot stand is gekomen in samenspraak met een representatieve werknemersorgani- satie die onafhankelijk is van werkgever.
Cao-partijen doen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 8 weken nadat het verzoek in behandeling is genomen, uitspraak. Cao-partijen kunnen deze termijn eenmaal met 8 weken verlengen. Cao-partijen zullen de uitspraak schriftelijk en gemotiveerd mededelen aan verzoeker.
BIJLAGEN
BIJLAGE 1 SALARISSCHALEN
Aangegeven zijn de salarissen in euro’s per maand. De bedragen per 4-wekelijkse periode zijn afgeleid van de maandsalarissen. De salarissen per 4-wekelijkse periode zijn verkregen door het maandloon te vermenigvuldigen met 12 en het aldus verkregen bedrag vervolgens te delen door 13.
Loonschalen per 1 januari 2024 (in euro per maand)
Functiegroep | I | II | III |
Trede | |||
0 | 2.331,23 | 2.567,05 | 2.831,22 |
1 | 2.414,97 | 2.693,34 | 2.952,37 |
2 | 2.505,18 | 2.927,88 | 3.068,35 |
3 | 2.600,55 | 2.990,89 | 3.189,48 |
4 | 2.674,01 | 3.020,68 | 3.306,74 |
5 | 2.760,35 | 3.136,65 | 3.424,01 |
6 | 2.844,13 | 3.241,04 | 3.542,58 |
7 | 2.935,61 | 3.376,34 | 3.658,56 |
Aanlooploonschalen per 1 januari 2024 (in euro per maand)
Xxxxxxxx | |
00 jaar | 1.238,44 |
17 jaar | 1.238,44 |
18 jaar | 1.238,44 |
19 jaar | 1.390,35 |
20 jaar | 1.854,96 |
Loonschalen per 1 januari 2024 (in euro per 4 weken)
Functiegroep | I | II | III |
Trede | |||
0 | 2.151,90 | 2.369,60 | 2.613,44 |
1 | 2.229,22 | 2.486,15 | 2.725,27 |
2 | 2.312,50 | 2.702,66 | 2.832,32 |
3 | 2.400,52 | 2.760,80 | 2.944,15 |
4 | 2.468,32 | 2.788,31 | 3.052,40 |
5 | 2.548,02 | 2.895,37 | 3.160,64 |
6 | 2.625,35 | 2.991,74 | 3.270,09 |
7 | 2.709,80 | 3.116,62 | 3.377,13 |
Aanlooploonschalen per 1 januari 2024 (in euro per 4 weken)
Xxxxxxxx | |
00 jaar | 1.143,16 |
17 jaar | 1.143,16 |
18 jaar | 1.143,16 |
19 jaar | 1.283,40 |
20 jaar | 1.712,27 |
Werknemers die een dienstverband zijn aangegaan voor minder dan de in de onderneming normaal geldende arbeidsduur, hebben naar verhouding recht op bovenstaande lonen.
De werknemer zal per gewerkt uur altijd uitgekeerd krijgen op minimaal het WML niveau.
– Loonschalen per 1 januari 2025
Loonschalen per 1 januari 2025 (in euro per maand)
Functiegroep | I | II | III |
Trede | |||
0 | 2.377,85 | 2.618,39 | 2.887,85 |
1 | 2.463,27 | 2.747,21 | 3.011,41 |
2 | 2.555,29 | 2.986,44 | 3.129,72 |
3 | 2.652,57 | 3.050,71 | 3.253,27 |
4 | 2.727,49 | 3.081,09 | 3.372,88 |
5 | 2.815,56 | 3.199,38 | 3.492,49 |
6 | 2.901,01 | 3.305,86 | 3.613,43 |
Functiegroep | I | II | III |
Trede | |||
7 | 2.994,33 | 3.443,87 | 3.731,73 |
Aanlooploonschalen per 1 januari 2025 (in euro per maand)
Xxxxxxxx | |
00 jaar | 1.263,20 |
17 jaar | 1.263,20 |
18 jaar | 1.263,20 |
19 jaar | 1.418,16 |
20 jaar | 1.892,06 |
Loonschalen per 1 januari 2025 (in euro per 4 weken)
Functiegroep | I | II | III |
Trede | |||
0 | 2.194,93 | 2.416,99 | 2.665,70 |
1 | 2.273,80 | 2.535,88 | 2.779,78 |
2 | 2.358,75 | 2.756,71 | 2.888,97 |
3 | 2.448,53 | 2.816,02 | 3.003,03 |
4 | 2.517,69 | 2.844,08 | 3.113,45 |
5 | 2.598,98 | 2.953,27 | 3.223,85 |
6 | 2.677,85 | 3.051,57 | 3.335,49 |
7 | 2.763,99 | 3.178,95 | 3.444,67 |
Aanlooploonschalen per 1 januari 2025 (in euro per 4 weken)
Xxxxxxxx | |
00 jaar | 1.166,03 |
17 jaar | 1.166,03 |
18 jaar | 1.166,03 |
19 jaar | 1.309,07 |
20 jaar | 1.746,52 |
Werknemers die een dienstverband zijn aangegaan voor minder dan de in de onderneming normaal geldende arbeidsduur, hebben naar verhouding recht op bovenstaande lonen.
De werknemer zal per gewerkt uur altijd uitgekeerd krijgen op minimaal het WML niveau.
BIJLAGE 2 – FUNCTIE NIVEAU
Op grond van artikel 10 wordt de werknemer aan de hand van de navolgende functiekarakteristieken ingedeeld
Machinaal houtbewerker
Levert hout volgens tekening of houtstaten af. Voert soms machinale voorbewerking uit. Kan snijgereedschappen slijpen. Stelt machines in. Voert klein onderhoud aan machines uit. Kent de veiligheidsvoorschriften. Houdt de houtvoorraden op orde, ook in administratief opzicht.
Meubelmaker
Maakt/restaureert orgelkasten, orgelbanken, pedalen en dergelijke, volgens tekening. Brengt hang- en sluitwerk aan. Selecteert het benodigde hout. Voert de machinale bewerking uit.
Mechaniek maker
Maakt/restaureert klavieren, pedalen en andere onderdelen van de toets- en registertractuur. Xxxxxxxx speeltafel. Bouwt mechaniek-onderdelen in het orgel en zorgt voor goed functioneren ervan. Voert machinale houtbewerking uit.
Windladenmaker
Maakt/restaureert windladen inclusief rugstukken en vervoerstokken. Voert machinale houtbewerking uit. Heeft inzicht in klavierinrichting, dispositie, vulstemmen en de windvoering bij verboringen.
Monteur
Bouwt orgel op en maakt het intonatiegereed. Repareert en verhelpt storingen aan mechanische orgels. Voert klein soldeerwerk uit. Demonteert bestaande orgels en documenteert ze. Geeft leiding aan een klein team. Heeft inzicht in klavierindeling, dispositie, vulstemmen, orgelstijlen en het pneumatisch systeem. Kent de voorwaarden van monumentenzorg en betrekt die in de beslissingen. Is ter plekke de contactpersoon namens het bedrijf, ook in het buitenland.
Materiaalfabricage pijpenmaker
Gieten, draaien (eventueel hameren) van platen uit tin, lood, messing volgens gestelde eisen. Voorbewerkingen aanbrengen zoals verven en uitsnijden. Op orde houden van machines en voorra- den grondstoffen/plaatmateriaal, ook administratief. Kennis van brandpreventie. Verricht klein onderhoud aan machines en slijpt beitels van de draaibank. Bepaalt de juiste samenstelling van het gietmengsel. Voert eenvoudig soldeerwerk uit. Werkt onder sterk wisselende temperaturen.
Pijpenmaker
Maakt/restaureert de labiaalpijpen, conform mensuurstaten, factuur en alliage. Restaureert tongwer- ken. Vervaardigt uit grondstoffen de hiertoe benodigde materialen. Maakt de pijpenintonatie gereed. Kan historisch pijpwerk opmeten en kopiëren. Inzicht in geluidsvoortbrenging van labiaalpijpen.
Tongwerkmaker
Maakt/restaureert tongwerken, volgens mensuurstaten, factuur en alliage-opgave. Vervaardigt de hiertoe benodigde materialen uit de grondstoffen. Maakt de tongwerken intonatiegereed. Kan historisch pijpwerk opmeten en kopiëren. Maakt kelen met de bijbehorende tongen en beleg. Giet en bewerkt xxxxx xxxxxx, maakt xxxxxxx. Bewerkt hout. Heeft inzicht in de geluidsvoortbrenging van tongpijpen. Monteert de onderdelen tot compleet tongwerk.
Orgelstemmer
Stemt pijporgels en controleert de stemming. Rapporteert over de toestand van het orgel. Verricht zelfstandig kleine reparaties op grond van allround vaardigheden in hout- of metaalbewerking.
Corrigeert storende intonatiegebreken. Is ter plekke de contactpersoon van het bedrijf.
Intonateur
Intoneert en stemt orgels af. Xxxxx rekening met artistieke en technische voorwaarden. Verricht werkzaamheden op het gebied van hout- en metaalbewerking. Stemt zonodig het orgel. Rapporteert storingen en gebreken. Heeft kennis van het klankbeeld van historische orgels en heeft inzicht in de samenhang tussen klankbeeld, dispositie en literatuur. Controleert de intonatie en stemming. Is ter plekke de contactpersoon van het bedrijf.
BIJLAGE 2A – OPLEIDINGS- EN ERVARINGSJAREN IN DE AANLOOPSCHAAL
Sinds 1 juli 2002 is een aanloopschaal van kracht voor aankomende orgelbouwers en werknemers die nieuw zijn in de branche. Deze schaal (zie bijlage 1) kent maximaal 5 ervaringsjaren, waarin via maximaal 4 stappen het normale functieloon bereikt wordt.
In het onderstaande schema is aangegeven via welke opleiding en ervaringen deze jaren doorlopen worden.
inloopjaar | 1e leerjaar | 2e leerjaar | 3e leerjaar | |
Kennis en onderhoud | Xxxxxxxx kennis van | Messen en beitels | Zagen en beitels | |
gereedschap en | toepasbaarheid en | slijpen. | verwisselen. | |
machines | veiligheids-voorschriften | Instellen hand- | Algemeen onderhoud en | |
gereedschap. | instellen machines. | |||
Elektrisch hand- | ||||
gereedschap instellen en | ||||
bedienen. |
inloopjaar | 1e leerjaar | 2e leerjaar | 3e leerjaar | |
Materiaalkennis | Houtstek onderhouden | Algemene houtkennis beheersen, houtsoor- ten herkennen en benoemen. | ||
Houtbewerking | Gebruik van handgereed- schap, meet- en aftekengereedschap | Hand- en machine- boren. Maken van tradi- tionele houtverbindin- gen | Maken van kast- delen en mechaniek onderdelen. | Maken en monteren orgelkast, en samenstellen van mechaniekdelen. |
Metaal-bewerking | Algemene materiaal- kennis metalen. Meet, zaag, vijl, boor en buigbewerkingen. Draadsnijden. | |||
Lijmen/ oppervlaktebe- handeling | Lijmsoorten kennen | Lijmsoorten toepassen. | Oppervlakte behandelingen uitvoeren (beits, lak, was) | |
Kennis over het orgel | Algemene werking van het orgel kennen en interesse stimuleren | Belangrijke onderdelen van het orgel kunnen benoemen en de functie ervan kennen. | Kennis van verschillende traktuursystemen | Kennis van verschil- lende stijlen |
Wind-voorziening | Maken van houtwerk voor motorkist, keil- en magazijn- balg, rolgordijn, drosselklep | Beleren van balgen. Aanleggen van kanalen. | ||
Windladen | Ladensystemen kennen. | Delen windladen maken, ventielen, roosters. | Aftekenen, cancellen- raam, slepen, stokken maken. Montage windladen. | |
Houten pijpen | Sorteren en schoonmaken | Kennis constructie houten pijpen. | Herstellen houten pijpen. | Maken houten pijpen. |
Of | ||||
Metalen pijpen | Hulp bij gieten. | Xxxxxxxxxxx, wassen, poetsen. Materiaalkennis. Voeten aandraaien. Xxxxxxx, schilderen, fasen. Platen gieten. | Kleine herstelwerkzaamhe- den. Kennis metalen pijpconstruc- tie. Uitsnijden. Ronderen. Aftekenen en intrekken labia. Metaal op dikte schaven. | Onderscheid van register soorten, Xxxxxxxxx en legeringen herkennen. Basiskennis intonatie, opsnijden t.b.v. voorintonatie, steminrichtingen. Basiskennis solderen verschillende legeringen. |
Montage werkplaats | Kennis van opbouw kast en speeltafel en stellingwerk. Inbouwen windladen, traktuur en windvoorziening. | Opbouw orgel en inbouw orgeldelen. | ||
Stemmen | Stemhulp. | Kennis van stemmen en stemsystemen. | Tongwerken stemmen. Stemtechniek labialen. | |
Intoneren | Onderscheiden van registersoorten en kennis van bouw- wijze pijpwerk. | |||
Onderhoud + reparatie | Xxxxxx van dé- en hermontage. Verpakken, opslag, transport van pijpen en andere orgelonderdelen. |
Dictum II
De in dictum I opgenomen bepalingen zijn algemeen verbindend verklaard tot en met 31 december 2025.
Dictum III
Voor zover de in dictum I opgenomen bepalingen strijdig zijn met bij of krachtens de wet gestelde of te stellen regelen, prevaleren deze regelen.
Dit betekent in het licht van de gelijke behandelingswetgeving dat ten aanzien van bepalingen waarin onderscheid wordt gemaakt terwijl daarvoor een objectieve rechtvaardiging vereist is, partijen in de uitvoeringspraktijk moeten zorgen voor een legitiem doel waarbij de ingezette middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.
Voor gewijzigde wet- en regelgeving door de inwerkingtreding van de Wet invoering minimumuurloon per 1 januari 2024 geldt ook dat bij strijdigheid genoemde gewijzigde wet- en regelgeving prevaleert zoals de regelen in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Dit betekent onder andere dat indien de salarisbedragen per 1 januari 2024 lager zijn dan het wettelijk minimum(uur)loon, de nieuwe wettelijke bedragen van toepassing zijn en dat per 1 januari 2024 in de loonopgave ook melding gemaakt moet worden van het voor desbetreffende werknemer van toepassing zijnde minimumuurloon.
Dictum IV
Voor zover in de in dictum I opgenomen bepalingen wordt verwezen naar informatie die gepubliceerd is op een website, geldt dat de informatie zoals opgenomen op die website geen onderdeel uit maakt van dit besluit tot algemeenverbindendverklaring. Deze informatie wordt aangemerkt als toepassings- praktijk van cao-bepalingen, zoals bedoeld in paragraaf 3.1. van het Toetsingskader AVV. De inhoud van deze informatie valt niet onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Uitgezonderd zijn de verwijzingen die wettelijk zijn toegestaan.
Dictum V
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2026 en heeft geen terugwerkende kracht.
’s-Gravenhage, 13 mei 2024
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze,
De directeur Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving,
X.X. Xxxxxxxxx