RUIMTELIJKE
RUIMTELIJKE
ONDERBOUWING
2.12, lid 1, sub a, onder 3° Wabo
XXXXXXXXX 0, XXXXXXX
Initiatiefnemer: Xxxxxxxx Xxxxxxxxx B.V. Xxxxxxxxx 00
0000 XX XXXXXXX
Datum:
28 november 2018
INHOUDSOPGAVE
3
1.3.1 Strijdigheid met het geldende bestemmingsplan 5
2. Huidige en toekomstige situatie
6
2.2.2. Landschappelijke inpassing 8
00
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) 11
3.2.1 Omgevingsvisie FlevolandStraks 12
3.2.2 Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied 13
3.2.3 Verordening voor de fysieke leefomgeving Xxxxxxxxx 0000 (XXX 2012) 14
3.3.1 Structuurvisie Dronten 2030 14
20
4.7 Bedrijven en milieuzonering 27
4.8 Wet geurhinder en veehouderij 28
4.11 Besluit milieueffectrapportage (mer) 30
31
6. Economische uitvoerbaarheid
32
6.1 Economische uitvoerbaarheid 32
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid 32
2
1. Inleiding
Aan het Olsterpad 7 is een gemengd bedrijf gelegen met een akkerbouwbewaarloods en een pluimveestal voor het houden van scharrellegkippen. Het bedrijf is recent overgenomen door initiatiefnemer die de pluimveestal opnieuw wil inrichten en geschikt wil maken voor het houden van biologische legkippen.
Hiervoor dient aan de zijkant van de stal een zogeheten koude scharrelruimte, ook wel wintergarten genoemd, gerealiseerd te worden. Daarnaast zal de stal aan de voor- en achterzijde enigszins verlengd te worden voor een goede verwerking en opslag van eieren en voor de opslag van mest. Bij bestudering van het vigerende bestemmingsplan bleek het bouwvlak reeds bij vaststelling in 2008 verkeerd te zijn ingetekend, de volgende paragrafen van deze ruimtelijke onderbouwing gaan hier dieper op in. Dit is de aanleiding om middels toepassing van artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3° Wabo een omgevingsvergunning aan te vragen welke ziet op afwijking van het bestemmingsplan.
Het projectgebied ligt in het buitengebied van de gemeente Dronten, circa 3,3 kilometer ten oosten van de plaats Dronten. Ten noordoosten van het perceel is de N309 (Elburgerweg) gelegen. De locatie is kadastraal bekend gemeente Dronten, sectie C, nr. 1758.
Figuur 1: luchtfoto plangebied en omgeving
De gronden in de omgeving van het projectgebied worden gebruikt voor agrarisch activiteiten (voornamelijk akkerbouw). De dichtstbijzijnde bedrijven zijn een beide akkerbouwbedrijven: op 80 meter ten noordwesten ligt Xxxxxxxxx 0 en op 240 meter ten zuidwesten ligt Xxxxxxxxx 00. Op dat laatste adres worden ook paarden gehouden.
3
Ter plaatse van het projectgebied geldt het bestemmingsplan “Buitengebied (9010)”. Dit plan is op 5 augustus 2008 in werking getreden en op 10 september van datzelfde jaar onherroepelijk geworden. Voor het omliggende gebied geldt echter het op 10 mei 2016 vastgestelde bestemmingsplan “Buitengebied Dronten (D4000)”. Bij vaststelling van dit recentere bestemmingsplan is er bewust voor gekozen om de veehouderijen buiten de herziening van het bestemmingsplan te laten, zie hiervoor hoofdstuk 1.3 van de toelichting op dat plan.
Ingevolge bestemmingsplan Buitengebied (9010) heeft het projectgebied de bestemming ‘Agrarisch
gebied’ en ‘bouwperceel’. Op de omliggende gronden, waarvoor bestemmingsplan Buitengebied Dronten
(D4000) geldt, rust de bestemming ‘agrarisch’.
Figuur 2: uitsnede plankaart bestemmingsplan “Buitengebied (9010)“
Figuur 3: uitsnede plankaart bestemmingsplan “Buitengebied Dronten (D4000)”
4
1.3.1 Strijdigheid met het geldende bestemmingsplan
De bestaande pluimveestal is reeds decennia legaal op het perceel aanwezig. Vaststaat dat bij vaststelling van het plan in 2008 de gemeente per abuis de bouwperceelsgrens niet om de pluimveestal heeft getekend. Deze omissie zal in de toekomst hersteld worden. Door deze omissie is het nu noodzakelijk om vergunning aan te vragen voor het afwijken van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 1 vormde de inleiding op het plan. In hoofdstuk 2 worden de huidige en toekomstige situatie beschreven. De beleidsmatige onderbouwing van het plan wordt in hoofdstuk 3 gegeven. In hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan wetgeving aangaande aspecten zoals bodem, archeologie en dergelijke. In hoofdstuk 5 wordt de juridische beschrijving gegeven en in het zesde en laatste hoofdstuk volgt de economische en maatschappelijke haalbaarheid van het plan.
5
2. Huidige en toekomstige situatie
In de huidige situatie bestaat het gebouwenensemble uit een bedrijfswoning, een akkerbouwbewaarloods annex werkplaats en een pluimveestal.
Op 15 januari 2008 is een milieuvergunning afgegeven voor het houden van 40.000 legkippen in scharrelhuisvesting. Deze vergunning zag tevens toe op de bouw van een nieuwe pluimveestal naast de huidige pluimveestal. Deze tweede stal is nooit gerealiseerd. De milieurechten voor het houden van legkippen zijn in 2015 door de vorige eigenaar ingetrokken. De huidige bedrijfsvoering, dus enkel de akkerbouwactiviteiten, vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. De toenmalig eigenaar heeft vorig jaar besloten helemaal te stoppen met zijn landbouwbedrijf en heeft het verkocht aan initiatiefnemer.
Het erf heeft erftoegang aan de westzijde van het perceel op het Olsterpad. Aan- en afvoerbewegingen zijn in de huidige en toekomstige situatie voornamelijk noord georiënteerd in de richting van de provinciale weg (Elburgerweg).
Aan de noord- en westzijde van het perceel zijn watergangen gelegen. De noordelijke watergang is bestemd als kavelsloot.
Figuur 4: foto bestaande situatie (Bron: Cyclomedia)
6
In de toekomstige situatie zal de bestaande pluimveestal geschikt worden gemaakt voor het houden van biologische legkippen. In de beoogde situatie zullen maximaal 17.500 legkippen gehouden worden.
Hiervoor zal deze over de gehele lengte worden voorzien van een koude scharrelruimte van 7,74 meter breed. De koude scharrelruimte is de “brug” tussen de stal en het uitloopgebied buiten waar de kippen gedurende de dagperiode vrij kunnen scharrelen.
De stal zal tevens met 10 meter worden verlengd aan de zuidzijde voor een nieuwe eierverzamel- en bewaarruimte en aan de noordzijde eveneens met 10 meter voor een afgesloten mestopslag. De totale bebouwingsoppervlakte neemt met (777 + 159 + 159) 1.095 m2 toe.
Figuur 5: beoogde situatie (situatieschets behorend bij bouwtekening)
7
2.2.2. Landschappelijke inpassing
Bij de beoogde uitbreiding van de bedrijfskavel blijft sprake van een compact erf. De nieuwe bebouwing sluit qua vormgeving en maatvoering aan op de bestaande agrarische bedrijfsgebouwen. Er ontstaat een logische nieuwe opzet van het agrarische bouwblok die ruimtelijk goed is in te passen.
Het perceel is thans al voorzien van een royale landschappelijke inpassing, in verband met de bouw van de koude scharrelruimte zal de erfsingel aan de oostzijde deels gekapt en deels verplaatst worden (omgevingsvergunning voor aangevraagd). De inpassing wordt verder versterkt door aansluiting te zoeken op het plantschema dat Landschapsbeheer Flevoland heeft opgesteld voor boerenerven in gemeente Dronten. Hierbij wordt de plantafstand aangehouden zoals die geldt voor pluimveestallen met vrije uitloop. Op de navolgende afbeelding is de landschappelijke inpassing weergegeven.
Figuur 6 en 7: beplantingsschema en aangepaste plantafstand in verband met uitloop.
Figuur 8: weergave nieuwe erfsingelbeplanting
8
Het doel van deze pluimveehouderij is het produceren van biologische eieren die bestemd zijn voor menselijke consumptie. Het productieproces ziet is als volgt: Het proces begint met de aanvoer van hennen (vrouwelijke kippen) die een leeftijd hebben van circa 17 weken. Deze hennen zijn afkomstig van een opfokbedrijf. Op een leeftijd van circa 19 tot 20 weken zal de hen eieren gaan leggen. Dit betekent dat de hennen circa 2 tot 3 weken hebben kunnen acclimatiseren in hun nieuwe huisvesting.
De huisvesting betreft volièrehuisvesting. Dit is een scharrelsysteem waarbij de hennen kunnen scharrelen op de bodem van de stal en overige behoeften vervullen in vrij toegankelijke stellingen. De stellingen zijn voorzien van roosters met daaronder mestbanden.
In deze stellingen zijn boven de roosters voer- en waterlijnen aangebracht en bevinden zich eveneens de legnesten en zitstokken. De mest die op de mestbanden valt wordt ingedroogd doormiddel van beluchtingsbuizen die naast de mestbanden geïnstalleerd zijn (buitenlucht via de warmtewisselaar). De mest wordt uit de stal afgevoerd in de achter de stal gelegen afgesloten mestopslag, waar het blijft liggen in afwachting van afvoer naar derden.
De eieren die de hennen leggen in het legnest rollen uit het legnest op de eierband. Deze eierbanden lopen naar de eierinpakruimte. De eieren worden aldaar optisch gecontroleerd op reinheid en eventuele schaalbreuken om vervolgens automatisch op trays gezet te worden. De trays worden weggestapeld op pallets welke een- of tweemaal per week worden opgehaald door de eierhandelaar.
De legkippen krijgen, naast de stal ook de beschikking over een koude scharrelruimte (wintergarten). Via deze wintergarten kunnen ze het aangrenzende weiland bereiken. Hieronder is het uitloopgebied weergegeven.
Figuur 9: weergave bij Skal aangemeld uitloopgebied legkippen (verdere toelichting in hoofdstuk 3.3.2).
De legkippen worden afgevoerd op een leeftijd van ongeveer 550 dagen, de hennen zijn dan circa 13 maanden productief geweest. Tussen twee rondes is er meestal een leegstand van ongeveer 14 dagen, in deze tijd wordt het huisvestingsysteem (droog) gereinigd en wordt onderhoud gepleegd.
9
Figuur 10: Biologische legkippen aan de buitenzijde van de koude scharrelruimte.
De akkerbouwbewaarloods blijft voor dat doel gehandhaafd. Dat houdt dus in dat hier trekkers en werktuigen gestald kunnen worden, in de werkplaats kan worden gesleuteld en dat akkerbouwproducten kunnen worden opgeslagen.
Figuur 11: foto vanaf de weg met zicht op de woning en akkerbouwbewaarloods. (Bron: Cyclomedia)
10
3. Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt het actuele algemene ruimtelijke beleidskader voor het betreffende plangebied behandeld. Zowel het nationaal, provinciaal als het gemeentelijk beleid komt aan de orde.
Relevant zijn de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit ruimtelijke ordening.
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.
Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur1 (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Vanuit het rijk wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' bij stedelijke ontwikkeling (wonen, werken, detailhandel en overige stedelijke voorzieningen) geïntroduceerd. Daarbij worden de volgende stappen gevolgd:
a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke druk.
1 Tegenwoordig bekend als Natuurnetwerk Nederland (NNN).
11
Toetsing
Deze omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan staat de vergroting een gebouw voor het houden van vee toe. Dit betreft geen stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor duurzame verstedelijking hoeft daarom niet te worden doorlopen. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt wel beoordeeld of de locatie waar de ontwikkeling plaatsvindt hier optimaal en geschikt voor is.
Het is niet mogelijk de ontwikkeling te laten plaatsvinden in bestaand stedelijk gebied. De belangrijkste reden hiervoor is dat een goed woon- en leefklimaat niet kan worden gegarandeerd in een dichtbevolkt gebied vanwege milieuaspecten als geur, geluid etc. Bovendien is de ligging nabij landbouwgronden (uitloopgebied voor de legkippen) noodzakelijk voor de bedrijfsvoering.
Het voorgenomen plan raakt verder geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het rijksbeleid.
3.2.1 Omgevingsvisie FlevolandStraks
De Omgevingsvisie FlevolandStraks geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities we hebben voor de toekomst.
De Omgevingsvisie FlevolandStraks geeft de langetermijnvisie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. Het gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen, opgaven en uitdagingen er voor Flevoland liggen.
Er zijn drie kernopgaven:
• Het Verhaal van Flevoland (fysieke omgeving),
• Krachtige Samenleving (sociaal-economische omgeving),
• Ruimte voor Initiatief (bestuurlijke omgeving).
Deze opgaven vormen de kern voor alle ontwikkelingen waar de provincie Flevoland bij betrokken is, zowel voor de strategische opgaven uit de Omgevingsvisie, als andere vraagstukken van de provincie Flevoland.
Wat betreft de opgave 'Ruimte voor Initiatief' gaat het erom dat Flevoland ruimte biedt voor ondernemingen en mensen die hun ideaal willen realiseren. De begintijd van de bepalende overheid en de maakbare samenleving is voorbij. Iedereen die wil bijdragen aan de toekomst van Flevoland is van harte uitgenodigd. De provincie zet de stap van “nee tenzij” naar “ja mits”. Door deze opstelling zijn er meer mogelijkheden voor initiatieven van inwoners en bedrijven. Flevoland biedt in 2030 en verder ruimte voor duurzame ontwikkelingen met oog voor fysieke, sociale en economische aspecten.
In de strategische opgaven staan de belangrijkste vraagstukken en ambities voor de toekomst beschreven. Het gaat om de volgende opgaven:
• Duurzame Energie
• Regionale Kracht
• Circulaire Economie
• Landbouw: Meerdere Smaken
12
Wat betreft de laatste opgave ('Landbouw: Meerdere Smaken') heeft de provincie als doel dat in Flevoland er gezonde landbouw voor iedereen is: "We lopen voorop, spelen in op nieuwe ontwikkelingen en werken aan een diverse agrofoodsector. De landbouw heeft respect voor de leefomgeving en is bekend in de wereld. Aan deze opgave kan en wil de provincie niet alleen werken maar samen met het gebied. In gezamenlijkheid ontwikkelen we de toekomst."
Toetsing
Onderhavig plan is niet strijdig met de omgevingsvisie. Initiatiefnemer wenst pluimvee op biologische wijze te houden. Onderhavig plan draagt bij aan de verdere versterking van een gezonde agrosector met diversiteit.
3.2.2 Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied
De provincie Flevoland heeft op 17 juni 2008 de "Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied" vastgesteld. Deze beleidsregel is specifiek gericht op ontwikkelingen in het buitengebied. Het gaat hier vooral om de belangrijkste randvoorwaarden voor bijvoorbeeld uitbreiding van bouwpercelen en functiewijzigingen.
Bij vergroting van een agrarisch bouwperceel moet het volgende zijn aangetoond:
1. uitbreiding binnen het bestaande bouwperceel is niet mogelijk;
2. uitbreiding is noodzakelijk voor de bedrijfsvoering en de toekomst van het agrarisch bedrijf is voldoende gewaarborgd;
3. de landschappelijk en cultuurhistorische kernkwaliteiten mogen niet worden aangetast. Erfsingels moeten worden behouden of hersteld en de vorm van het perceel moet passen in het landschap;
4. de ontwikkeling mag niet leiden tot knelpunten of onveilige situaties in de verkeersafwikkeling.
Toetsing
• Ad 1 : De uitbreiding is dusdanig dat dit niet past binnen het bestaande bouwvlak. In hoofdstuk
1.3 van deze onderbouwing is reeds ingegaan op de omissie in het vigerende bestemmingsplan waardoor deze omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Uitbreiding binnen het bestaande bouwperceel is dus niet mogelijk;
• Ad 2 : In de huidige stal kunnen 20.000 legkippen op gangbare wijze worden gehouden. Dit betreft zogeheten scharrelkippenhouderij. Deze wijze van legkippen houden heeft zich, qua opbrengsten, in de laatste jaren naar de onderkant van de markt bewogen. De maatschappelijke druk is de oorzaak hiervan. De legbatterij is in 2012 verboden en dus zijn scharreleieren nu de goedkoopst verkrijgbare eieren, daar waar zij zich eerder in het middensegment bevonden. Een bedrijf met 20.000 legkippen kan niet voorzien in een volwaardig gezinsinkomen. Er zijn veel soorten van eierproductie, elk type ei met zijn eigen toegevoegde waarde. Biologische eieren zijn de bovenkant van de markt. Door de extra eisen die aan de eieren gesteld worden qua welzijn en voeding van de dieren is de verkoopprijs van deze eieren het hoogst, de opbrengstprijs voor de boer is ook het hoogst. Een bedrijf vanaf circa 15.000 biologische legkippen kan theoretisch voorzien in een volwaardig gezinsinkomen. In de beoogde bedrijfsopzet kunnen 17.500 biologische legkippen gehouden worden. De voorgenomen bedrijfswijziging is noodzakelijk voor de bedrijfsvoering en waarborgt de toekomst van dit agrarisch bedrijf.
13
• Ad 3 : de bestaande singel wordt deels verplaatst en versterkt, zij het dat er wel rekening mee gehouden moet worden dat de structuur aan de oostzijde wel dusdanig moet zijn dat de legkippen er doorheen kunnen lopen het aangrenzende weiland in;
• Ad 4 : Ten opzichte van de bekende bedrijfsvoering, het akkerbouw en pluimveebedrijf dat er tot enkele jaren geleden gevestigd was, wijzigt er qua transportbewegingen nauwelijks iets. De infrastructuur is berekend op deze vorm van bedrijfsvoering.
• Eindconclusie : De uitbreiding van de bedrijfskavel past binnen de kaders van de Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied.
3.2.3 Verordening voor de fysieke leefomgeving Xxxxxxxxx 0000 (XXX 2012)
Deze verordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 12 december 2012. Hierna is de VFL2012 nog twee keer gewijzigd. De verordening bevat geen bepalingen die in het kader van onderhavig plan relevant zijn.
Toetsing
Onderhavig plan is niet strijdig met de Verordening voor de fysieke leefomgeving Xxxxxxxxx 0000 (XXX 2012).
3.3.1 Structuurvisie Dronten 2030
De gemeenteraad heeft op 29 november 2012 de Structuurvisie Dronten 2030 vastgesteld. De structuurvisie is een ruimtelijke ontwikkelingsvisie en beschrijft de bestaande en gewenste waarden en kwaliteiten en kijkt daarbij vooruit naar 2030. De structuurvisie heeft als doel de verschillende belangen, bijvoorbeeld tussen landschap, kernen en gemeenschap zorgvuldig af te wegen en hieruit een integrale richting te bepalen voor de periode tot 2030.
Xxxxxxxxx 0
Figuur 12: uitsnede kaart behorende bij structuurvisie Dronten 2030
14
Openheid landschap
In de structuurvisie wordt de weidsheid van het open polderlandschap als een belangrijke landschappelijke waarde benoemd. De polder is een unieke, door de mens planmatig aangelegde, grootschalige open ruimte, en hiermee heel bijzonder. De gemeente koestert deze openheid dan ook. Tegelijkertijd krijgen de agrarische bedrijven in het buitengebied de ruimte zich te ontwikkelen.
Toetsing
De vergroting van het bouwperceel past binnen de kaders van de structuurvisie. De vergroting wordt landschappelijk ingepast door erfsingels. De bestaande bedrijfskavel blijft compact, waardoor de openheid van het landschap zo min mogelijk wordt aangetast.
Ter plaatse van het projectgebied geldt het bestemmingsplan “Buitengebied (9010)”. Het overige deel van
de gronden van het projectgebied (een deel van het uitloopgebied van de legkippen) vallen onder het
regime van bestemmingsplan “Buitengebied Dronten (D4000)”. Gelet op het feit dat de nieuw te realiseren bebouwing in het eerstgenoemde bestemmingsplan valt wordt hieronder op dat plan ingegaan.
Buitengebied (9010)
Artikel 4A van de planregels stelt het volgende: De op de kaart voor agrarisch gebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:
1. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, waaronder onderstammenteelt, takkenteelt, fruitteelt, houtteelt en andere opgaande boomteeltvormen;
2. de uitoefening van een agrarisch bedrijf al dan niet in combinatie met een ondergeschikte tweede tak of een deeltijdfunctie in de vorm van intensieve veehouderij, intensieve kwekerij en/of glastuinbouw, voorzover de gronden op de kaart zijn voorzien van de aanduiding “bouwperceel”;
In artikel 1 van de diezelfde planregels worden de begrippen agrarisch bedrijf en grondgebonden agrarische bedrijfsvoering nader geduid:
agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf;
Toetsing: Biologische pluimveehouderij is afhankelijk van de omliggende gronden, het pluimvee loopt gedurende de dagperiode in het weiland. Deze gronden zijn noodzakelijk zijn voor het functioneren van het biologisch bedrijf.
15
Artikel 4B van de planregels bevat de bebouwingsbepalingen:
a. er zullen uitsluitend gebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven worden gebouwd;
b. per gebied, dat op de kaart is voorzien van de aanduiding "bouwperceel", mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van één agrarisch bedrijf worden gebouwd;
c. de gebouwen, met uitzondering van tunnelkassen, zullen uitsluitend binnen een bouwperceel worden gebouwd op de gronden die op de kaart zijn voorzien van de aanduiding "bouwperceel";
d. de afstand van bedrijfswoningen tot de naar de weg gekeerde grens/grenzen van het bouwperceel zal ten minste 15,00 m bedragen;
x. xx xxxxxx, tunnelkassen en bedrijfsgebouwen zullen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoningen dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd, of, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, zal de afstand van kassen, tunnelkassen en bedrijfsgebouwen tot de naar de weg gekeerde grens/grenzen van het bouwperceel ten minste 15,00 m bedragen;
f. de afstand van bedrijfswoningen, bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen, kassen, tunnelkassen en bedrijfsgebouwen tot de niet naar de weg gekeerde grenzen van het bouwperceel zal ten minste 10,00 m bedragen;
g. de gezamenlijke netto vloeroppervlakte van gebouwen voor een intensieve veehouderij of een intensieve kwekerij in de vorm van een ondergeschikte tweede tak, zal per bouwperceel ten hoogste 3.500 m² bedragen, tenzij de gronden op de kaart zijn voorzien van de aanduiding “geen niet-grondgebonden agrarische bedrijvigheid toegestaan”, in welk geval geen niet-grondgebonden agrarische bedrijvigheid is toegestaan;
Toetsing:
• Ad a : De nieuwe bebouwing is ten behoeve van het agrarisch bedrijf;
• Ab b : De bebouwing is voor één agrarisch bedrijf;
• Ad c : De bebouwing valt buiten gronden die voorzien zijn van de aanduiding “bouwperceel”. Dit is de reden waarom een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3° Wabo is aangevraagd. Deze ruimtelijke onderbouwing dient dat doel. Verderop in dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijzigingsbevoegdheid die het plan bevat voor het vergroten van het agrarisch bouwvlak waarop deze omgevingsvergunning ook aansluit;
• Ad d : Niet van toepassing, dit is geen bouwplan voor een bedrijfswoning;
• Ad e : Niet van toepassing, er is een bedrijfswoning aanwezig;
• Ad f : Het bouwperceel is in het geheel niet om de pluimveestal getekend en geldt hier hetzelfde voor als genoemd onder Ad c. Voor wat betreft de zuidwestzijde, de zijde waar de eierinpak en - bewaarruimte wordt gerealiseerd geldt dat de afstand tot de rand waar bestemmingsplan Buitengebied Dronten (D4000) begint nu 13 meter bedraagt. Nadat uitvoering is gegeven aan deze omgevingsvergunning zal de afstand 3 meter bedragen. In de eerstvolgende bestemmingsplanherziening zal het bouwvlak dusdanig gevormd worden dat aan de 10 meter-eis voldaan kan worden. De landbouwgronden zijn in eigendom van initiatiefnemer. Aan de noordoostzijde, de zijde waar de mestopslag zal worden gerealiseerd is de afstand tot de
16
bestemmingsplangrens nu 30 meter, en na realisatie 20 meter. De afstand tussen de grond van derden en dit bouwwerk is dus ook minimaal 20 meter (de kavelsloot scheidt de percelen).
• Ad g : De pluimveestal met aanverwante gebouwen heeft een oppervlakte van 2.373 m2. Deze bepaling is echter niet van toepassing, het betreft hier grondgebonden agrarische bedrijvigheid. De legkippen zullen op biologische wijze gehouden gaan worden, het bedrijf is reeds aangemeld bij Skal2. Omdat de kippen biologisch gehouden gaan worden is het verplicht om deze weidegang te geven. Op figuur 9 van deze ruimtelijke onderbouwing (pagina 9) is het bij Skal aangemelde uitloopgebied weergegeven. Dit betreft 7 hectare grond. Per hectare mogen op grond van de regels van de biologische productie in Nederland maximaal 2.500 legkippen worden gehouden. 7 hectare grond volstaat dus voor 17.500 legkippen, waarmee de grondgebondenheid is aangetoond.
Figuur 13: weergave aanmelding Skal (publieke website)
In artikel 4H van de planregels is onder 1 de volgende wijzigingsbevoegdheid opgenomen
Burgemeester en Wethouders kunnen, met inachtneming van het gestelde in bijlage 1, het plan wijzigen in die zin dat de aan een bouwperceel grenzende gronden worden voorzien van
de aanduiding "bouwperceel", mits:
a. de oppervlakte van een bouwperceel tot ten hoogste 2,5 hectare wordt vergroot, tenzij de gronden op de kaart zijn voorzien van de aanduiding “fruitteelt”, in welk geval de oppervlakte tot ten hoogste 1,5 hectare wordt vergroot;
b. het nieuwe bouwperceel aan de niet naar de weg gekeerde zijden wordt omgeven door een erfsingelbeplanting met een breedte van ten minste 6,00 m;
c. met name rekening zal worden gehouden met het gestelde in bijlage 1 onder 1.2.5.
2 Skal is een onafhankelijke organisatie voor het toezicht op de biologische productie in Nederland
17
In bijlage 1 onder 1.2.5 staat:
De wijzigingsbevoegdheden om het bouwperceel/-percelen te vergroten zal alleen worden toegepast als er zicht is op langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting of een behoefte voortvloeiend uit de extensivering en/of verbreding van de bedrijfsactiviteiten. Binnen
het bestaande bouwperceel moet geen ruimte meer zijn voor de benodigde uitbreiding. Bij de vergroting mag de breedte van het bouwperceel niet groter zijn dan de diepte, zodat er in alle gevallen sprake blijft van een rechthoekig bouwperceel. Bij deze verandering van bouwperceel/-percelen moet in het bijzonder worden gelet op de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, waaronder de verkavelingsrichting en het aanleggen van nieuwe erfsingelbeplanting. Tevens moet worden gelet op de relatie met het aanwezige bebouwingspatroon en de nabijheid van milieugevoelige functies. Vanwege de mogelijke relatie met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm zal de waterbeheerder om advies worden gevraagd.
Toetsing:
• Ad a : het denkbeeldig bouwvlak bedraagt circa 1,02 hectare;
• Ab b :het denkbeeldig bouwperceel wordt voorzien van een erfsingelbeplanting;
• Ad c : in hoofdstuk 2.3.3. is reeds toegelicht dat de beoogde wijziging toeziet op een wijziging die nodig is om de continuïteit van de bedrijfsvoering naar de toekomst te waarborgen. Dit landbouwbedrijf is in een bocht van de weg gelegen, daarom heeft het bouwperceel reeds een afwijkende vorm ten opzichte van andere agrarische bouwpercelen in het buitengebied. Er is in basis sprake van een rechthoekige vorm. De nieuwe bebouwing sluit direct aan op de bestaande stal en volgt daarmee de ingezette ontwikkelkoers van het bedrijf (met verwijzing naar bijvoorbeeld de eerder in deze onderbouwing aangehaalde milieuvergunning van 2008, waarin oorspronkelijk een volledig nieuwe stal naast de bestaande stal gebouwd zou worden). Ten aanzien van de milieugevoelige functies wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van deze onderbouwing en naar de activiteit “beperkte milieutoets” welke eveneens onderdeel uitmaakt van deze vergunning. Een watertoets is uitgevoerd en treft u als bijlage 1 bij deze onderbouwing.
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet verplicht gemeenten om bij het vaststellen van bestemmingsplannen (en de bestemming van gronden) rekening te houden met belangrijke archeologische waarden die zich in de bodem kunnen bevinden (artikel 38a Wamz). Met de inwerkingtreding van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) in juli 2008 is bovendien de gemeente in de meeste gevallen het bevoegd gezag voor wat betreft besluitvorming omtrent het behoud van archeologische waarden.
Ten behoeve hiervan heeft de gemeente de archeologische waarden en verwachtingen die binnen de gemeentegrenzen voorkomen zoveel mogelijk geïnventariseerd en op de plankaart behorend bij het bestemmingsplan Buitengebied Dronten (D4000) gevisualiseerd met een doorvertaling in de planregels horende bij dat plan. De exclavering van Olsterpad 7, waar het projectgebied zich in bevind, is omringd door “Waarde - Archeologie 4”. Artikel 24.2.1 van de planregels stelt dat er voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1,7 hectare een rapport moet worden aangeleverd waarin de archeologische waarden worden vastgesteld.
18
Toetsing
De nieuw te bouwen bouwwerken hebben een oppervlakte van 0,1095 hectare en dus hoeft een dergelijke rapportage niet aangeleverd te worden.
De gemeenteraad van Dronten heeft op 27 juni 2013 de Welstandsnota 2013 vastgesteld. Het doel van het welstandsbeleid is het streven naar behoud en versterking van de beeldkwaliteit. In de vernieuwde welstandsnota zijn geen eensluidende welstandscriteria opgesteld voor de hele gemeente Dronten. De criteria zijn afgestemd op de karakteristiek van een gebied. Er is gekeken welke locaties beeldbepalend zijn (zichtlocaties zoals de centra van de drie kernen, de entreegebieden en de zones langs de belangrijkste ontsluitingswegen in de verschillende kernen) en welke locaties niet beeldbepalend zijn. Voor beeldbepalende locaties geldt een zwaarder welstandsregime dan voor niet beeldbepalende locaties. Daarnaast zijn bepaalde gebieden welstandsvrij verklaard.
Het plangebied maakt deel uit van de 'open polderzone'. Het allesoverheersende kenmerk van dit gebied is de grote openheid. Hier kan volstaan worden met het instandhouden van de basiskwaliteit. Ter plaatse geldt derhalve een minimaal welstandsregime. Voor de gebieden met een minimaal welstandsniveau kan volstaan worden met beperkte welstandscriteria. Het gaat hier vooral om het bewaken van de hoofdvormen en de oriëntatie (op de straat of op de openbare ruimte).
Toetsing
Voor het plangebied geldt een minimaal welstandsregime. De nieuwe bebouwing in het plangebied voldoet aan de beperkte welstandscriteria die voor bebouwing in dergelijke gebieden worden genoemd.
19
4. Uitvoeringsaspecten
Algemeen
In het kader van een ruimtelijke procedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.
Toetsing
De uitbreiding gaat plaatsvinden op landbouwgrond. Dit huidige landbouwperceel maakt op dit moment onderdeel uit van het landelijk gebied. Voor het landelijk gebied in Flevoland is een bodemkwaliteitskaart gemaakt. Hieruit blijkt dat deze gronden voor alle functies te gebruiken zijn.
Algemeen
De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In een ruimtelijk plan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.
Toetsing
Het project voorziet in de uitbreiding van het agrarische bouwvlak ten behoeve van een biologische pluimveehouderij. Dit zijn geen geluidshindergevoelige functies. Omgekeerd mag (fictieve) uitbreiding van een bestemming niet leiden tot geluidsoverlast op nabijgelegen voor hindergevoelige functies. Het initiatief voorziet in het aanbouwen van een koude scharrelruimte, eierverzamel- en bewaarruimte en een mestopslag. Dit zijn geen geluidsproducerende elementen. De bedrijfsvoering wijzigt niet van dien aard dat de aan- en afvoerbewegingen kunnen leiden tot een onaanvaardbare geluidsbelasting.
Algemeen
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
20
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2
µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5 . Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.
Aanvullend aan de Wet luchtkwaliteit wordt vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein. Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuw vestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Toetsing
Met behulp van de emissiefactorenlijst op xxx.xxxx.xx (versie maart 2018) kan worden uitgerekend of de totale toename in de fijn stof emissie onder de NIBM grens blijft.
De getallen in de tabel zijn worst-case genomen inclusief een veiligheidsmarge. Indien bij een bepaalde afstand niet méér wordt geëmitteerd dan is opgenomen in de tabel dan is de uitbreiding zeker NIBM. Wanneer de toename in emissie in grammen hoger is dan in de tabel opgenomen is het project mogelijk IBM.
Afstand tot te toetsen plaatsen | 70 m | 80 m | 90 m | 100 m | 120 m | 140 m | 160 m |
Totale emissie in g/jr van uitbreiding/oprichting | 324.000 | 387.000 | 473.000 | 581.000 | 817.000 | 1.075.000 | 1.376.000 |
Tabel 1: drempelwaarden NIBM
21
De toename van fijn stof op onderhavige inrichting is 787.500 gram. Op basis van bovenstaande tabel dient de afstand om de term “niet in betekenende mate” te mogen gebruiken circa 110 meter te bedragen. De kortste afstand bedraagt 130 meter (tot Xxxxxxxxx 0). De beoogde toename van fijn stof is als niet in betekenende mate te beschouwen.
Voor de volledigheid van dit document is er voor gekozen om toch een toetsing van de luchtkwaliteit uit te voeren middels rekenmodel ISL3a.
De luchtkwaliteit wordt in hoge mate bepaald door de achtergrondconcentraties. Lokale bronnen kunnen zorgen voor een extra bijdrage aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit. De belangrijkste lokale bronnen voor de emissie van fijn stof (PM10) zijn het wegverkeer, het scheepvaartverkeer en lokale puntbronnen. De grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 in de lucht ter hoogte van blootstellinglocaties is 40 µg/m3. De dagnorm voor PM10 bedraagt 50 µg/m3. Deze norm mag niet meer dan 35 keer per jaar worden overschreden. In het kader van deze ruimtelijke onderbouwing is voor de gewenste situatie, met behulp van het ISL3a-model, de PM10-concentratie berekend.
Voordat toetsing aan de luchtkwaliteitseisen plaatsvindt moet de berekende fijn stof concentratie handmatig worden gecorrigeerd voor de natuurlijke aanwezigheid van fijne zeezoutdeeltjes in de lucht. Door het ministerie van VROM zijn er lijsten opgesteld waarin per gemeente is bepaald met hoeveel microgram de jaargemiddelde PM10 concentratie mag worden verlaagd. Aan de kust is de zeezoutbijdrage hoger dan verder landinwaarts, zodat ook de zeezoutcorrectie verloopt). Blijkens bijlage 5 van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit bedraagt de zeezoutcorrectie voor gemeente Dronten 2 µg/m3.
Omdat de natuurlijk aanwezigheid van zeezout eveneens een bijdrage vormt voor het aantal overschrijdingsdagen mogen de berekende aantallen overschrijdingsdagen altijd met 2 dagen worden gereduceerd.
Hieronder is de uitslag van de berekening EXCLUSIEF bovengenoemde correctie en exclusief dubbeltelcorrectie weergegeven.
Tabel 2: weergave fijn stofbelasting middels ISL3a
Uit de berekening blijkt dat voldaan kan worden aan de jaargemiddelde concentratie van fijn stof. Voor wat betreft het maximum aantal overschrijdingsdagen kan ook geconcludeerd worden dat (ruimschoots) voldaan kan worden aan de eisen deze zijn opgenomen in de Wet luchtkwaliteit. De volledige berekening is als bijlage 2 bij deze ruimtelijke onderbouwing gevoegd.
22
Algemeen
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden nagegaan of er sprake kan zijn van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten. Aangetoond dient te worden dat in het kader van de Vogel- en/of Habitatrichtlijn, de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en overig natuurbeleid (Ecologische Hoofdstructuur) van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen. Bij de toets van een ruimtelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Toetsing
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland. De voorgenomen ingreep is dermate beperkt van aard dat een toetsing aan het NNN, de Nee-tenzij toets, niet noodzakelijk wordt geacht.
Het plangebied betreft geen weidevogelgebied of een ander gebied dat is beschermd overeenkomstig het provinciale natuurbeleid. Het plangebied is niet nabij een Natura2000-gebied gelegen. Het project zal geen direct negatief effect hebben op de aangewezen soorten voor de meest nabijgelegen Natura2000- gebieden. Voor wat betreft de ammoniakemissie uit de stal, en de stikstofdepositie op Natura2000- gebieden als gevolg daarvan, is op 9 mei 2018 een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming afgegeven door Gedeputeerde Staten van Flevoland. Deze vergunning is als bijlage 3 bij deze onderbouwing gevoegd.
Soortenbescherming
Om het bouwplan mogelijk te maken zal de bestaande houtsingel gekapt / verplaatst moeten worden. In het kader daarvan is ter plaatse een scan ten aanzien van flora en fauna uitgevoerd. De notitie die hierover geschreven is bevat de volgende eindconclusie:
“De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling heeft geen wettelijke gevolgen met betrekking tot de beschermde flora- en fauna zoals deze zijn benoemd in de Wet natuurbescherming. Een ontheffing of nader onderzoek naar bovengenoemde soortgroepen is niet noodzakelijk.”
Daarnaast is overigens de zorgplicht van toepassing. De volledige notitie is als bijlage 4 bij deze ruimtelijke onderbouwing gevoegd.
Algemeen
Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij ruimtelijke plannen.
23
Toetsing
De kenmerkende lineaire structuur van het landschap is de belangrijkste cultuurhistorische waarde in de omgeving van het plangebied. Deze wordt met de uitbreiding van de activiteiten in het plangebied niet aangetast. In de nieuwe situatie vormt het bouwvlak, net als in de bestaande situatie, een solitair bebouwingselement binnen het open poldergebied. De beoogde fictieve uitbreiding van het agrarische bouwvlak is vanuit ruimtelijk oogpunt logisch. Hiermee wordt aangesloten bij de bestaande karakteristiek van het landschap.
Algemeen
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.
Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan pleit daarom voor meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu, gericht op de verschillende belangen zoals veiligheid, landbouw, natuur, drinkwatervoorziening, transport, recreatie en visserij, daarbij ruimte scheppend voor gebiedsgericht maatwerk.
Het waterplan werkt door in het provinciale waterbeleid en het beleid van het Waterschap Zuiderzeeland.
Kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water'
In december 2000 is het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water' vastgesteld. Dit is met name nodig om het hoofd te kunnen bieden aan zeespiegelstijging, toenemende neerslag en rivierwaterafvoer en verdergaande bodemdaling. Dit vergt een aanpak van het waterbeheer in samenhang met de ruimtelijke ordening. Het kabinetsstandpunt noemt de 'Watertoets' als instrument voor het vooraf beoordelen van ruimtelijke plannen op de gevolgen voor de waterhuishouding.
Waterbeheerplan 2016-2021
Het beleid van het Waterschap Zuiderzeeland staat beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021.
Het Waterschap heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021. Het waterbeheerplan beschrijft hoe het waterschap nu en in de toekomst blijft zorgen voor waterveiligheid en voor voldoende en schoon water. In het plan staan de doelen die het waterschap zich daartoe stelt en de maatregelen die het waterschap de komende 6 jaar gaat nemen om die doelen te realiseren. Het plan maakt duidelijk wat inwoners, overheden en belangenorganisaties van het waterschap mogen verwachten en vormt daarmee het contract met de samenleving. De Algemene Vergadering van Waterschap Zuiderzeeland heeft op 27 oktober 2015 het Waterbeheerplan 2016-2021 vastgesteld.
24
Daarnaast is de Keur van het Waterschap Zuiderzeeland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Stedelijk Waterplan
Het Stedelijk Waterplan gemeente Dronten (2006) biedt een visie op het watersysteem van de kernen in de gemeente. Deze visie wordt in het plan vertaald naar een maatregelenpakket voor de periode 2007- 2016. De gemeente tracht hiermee de waterkwaliteit en de ecologische waarden te verbeteren en de beleving en het recreatief gebruik van het water op te waarderen. Het uiteindelijke doel van het Waterplan is het realiseren van een veilig, ecologisch gezond watersysteem met een hoge belevingswaarde. Het waterplan dient als toetsingskader voor ruimtelijke ingrepen. In het waterplan zijn de volgende concrete maatregelen opgenomen:
• herinrichten van verschillende oevers van de watergangen om de belevingswaarde te vergroten;
• maatregelen nemen die de negatieve invloeden op de waterkwaliteit en daarmee de ecologische potentie, wegnemen;
• inrichten van nieuwe watersystemen baseren op de huidige inzichten in waterbeheer (wateroverlastnormeringen die rekening houden met klimaatveranderingen);
• watergangen en kunstwerken zodanig aanpassen, dat het vasthouden van extra water mogelijk is ter voorkoming van het te vaak optreden van wateroverlast in het stedelijke gebied of op andere plaatsen in de polder;
• maatregelen nemen die recreatief gebruik van het water (beter) mogelijk maken.
Watertoets
Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle van belang zijn de waterhuishoudkundige aspecten (naast veiligheid en wateroverlast ook bijvoorbeeld waterkwaliteit en verdroging). De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke ordening. Uit de waterparagraaf blijkt de betrokkenheid van de waterbeheerder in het planproces en de wijze waarop het wateradvies van de waterbeheerder is meegenomen in de uitwerking van het plan.
De watertoetsprocedure kan op drie manieren gevolgd worden: de procedure geen waterbelang, de korte procedure en de normale procedure. Welke procedure gevolgd moet worden hangt af van de implicaties van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De procedure geen waterbelang en de korte procedure zijn bedoeld voor ruimtelijke plannen met beperkte gevolgen voor de waterhuishouding. Bij deze twee procedures kan de watertoets volledig digitaal doorlopen worden. De normale procedure is gericht op ruimtelijke plannen met relatief vergaande consequenties voor de waterhuishouding. In dit geval is actieve betrokkenheid van Waterschap Zuiderzeeland nodig.
Doorlopen digitale watertoets
Er is via de site xxxxxxxxxxxx.xx een digitale watertoets uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de normale procedure dient te worden doorlopen. Hierna worden kort de aspecten besproken die voortkomen uit de uitgangspuntennotitie. De volledige watertoets is als bijlage 1 bij deze onderbouwing gevoegd.
25
Veiligheid
Het plangebied ligt niet buitendijks. Het plangebied ligt niet in een keurzone van de waterkering. Op basis van de ingevoerde gegevens over het plangebied zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.
Voldoende water / wateroverlast
Het verharden van grond met bebouwing of bestrating leidt tot een versnelling van de afvoer van neerslag naar het watersysteem. Waar het verharde oppervlak als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling toeneemt, dienen compenserende maatregelen te worden genomen om piekafvoeren te verwerken.
Afwenteling op omliggende gebieden wordt voorkomen en de bergingsruimte in het watersysteem blijft behouden.
Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied. Het verhard oppervlak neemt als gevolg van de ontwikkeling netto met 1250 m2 toe. Indien deze toename groter of gelijk is aan 2500 m2 dan is compensatie noodzakelijk. Geconcludeerd kan worden dat er geen compensatie noodzakelijk is.
Goed functionerend watersysteem
Bij onderhavig plan zijn geen bijzonderheden.
Anticiperen op watertekort
Ten behoeve van de planontwikkeling is geen bronnering van grondwater nodig. Er wordt in het plan geen gebruikt gemaakt van bodemenergie, ofwel warmte koude opslag. Bij deze planontwikkeling zal geen grondwater worden onttrokken ten behoeve van beregening, veedrenking of bedrijfsmatige toepassingen.
Schoon water / oppervlaktewaterkwaliteit
Conform de Waterwet (Ww) is het verboden om zonder vergunning afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in welke vorm dan ook te brengen in oppervlaktewateren. Schoon regenwater mag zonder waterstaatswerk direct geloosd worden op oppervlaktewater. Indien hiervoor een voorziening zoals een drain of buis wordt aangebracht is hiervoor een vergunning nodig.
Lozingen op oppervlaktewater als gevolg van uitlogende materialen verwerkt in bouwwerken (bijv. zinken of koperen daken) vallen onder het Activiteitenbesluit en zijn derhalve meldingsplichting. Lozingen op kwetsbaar water van alle typen oppervlakken gemaakt van uitlogende materialen worden verbonden aan nadere eisen, op basis van maatwerk.
Het is bij dit plan niet de bedoeling dat er van uitlogende materialen gebruik wordt gemaakt.
Goed omgaan met afvalwater
Voor nieuw te ontwikkelen terreinen geldt dat het hemelwater niet naar een centrale rioolwaterzuivering wordt afgevoerd maar in of in de nabijheid van het plangebied wordt verwerkt. De pluimveestal is voorzien van dakgoten, het water wordt afgevoerd naar de sloten. De erfverharding (bestaan en nieuw) ligt in een bepaalde hellingsgraad zodat hemelwater eraf stroomt en infiltreert in de naastgelegen bodem. Aangezien er sprake is van een overdekte en afgesloten mestopslag is er geen risico op uitspoeling in de bodem of op het oppervlaktewater.
26
4.7 Bedrijven en milieuzonering
Algemeen
Bij het realiseren van een bouwplan dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemming gerealiseerd wordt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie. Hierbij spelen twee vragen een rol:
1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking)
2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking)
Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.
Toetsing
Gemengd gebied
Bij de toetsing zal worden uitgegaan worden van een gemengd gebied. Een buitengebied is immers in algemene zin een gebied waar meerdere functies door elkaar heen voorkomen en hiermee niet te vergelijken met een rustige woonwijk. In onderhavig geval is geen sprake van een rustig buitengebied, aangezien aan het Olsterpad diverse functies zijn gelegen anders dan een woonfunctie.
Externe werking
De externe werking betreft de vraag of de nieuwe functies in onderhavig plan niet leiden tot hinder voor de bestaande of toekomstige hindergevoelige functies. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' kan de pluimveehouderij worden gecategoriseerd als 'fokken en houden van pluimvee, houden van legkippen'3. De grootste richtafstand, in dit geval voor geur, bedraagt 200 meter.
De dichtstbijzijnde hindergevoelige functie is de bedrijfswoning aan het Olsterpad 6. Deze woning is gelegen op kortere afstand. Er is hier echter sprake van een reeds bestaande pluimveestal waaraan extra voorzieningen worden gerealiseerd (wintergarten, eierverzamel- en opslagruimte en een inpandige mestopslag). Ten aanzien van het aspect geur geldt voor veehouderijen een zelfstandig toetsingskader zoals wettelijk vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij, in hoofdstuk 4.9 zal hier dieper op ingegaan worden.
3 de VNG brochure kent geen onderscheid in grondgebonden of niet-grondgebonden pluimveehouderij.
27
Interne werking
Naast de externe werking moet de interne werking worden beoordeeld. Met andere woorden: past de nieuwe functie in de omgeving? In het plangebied wordt geen nieuwe hindergevoelige functie mogelijk gemaakt. Dit aspect vormt dus eveneens geen belemmering.
4.8 Wet geurhinder en veehouderij
Algemeen
De Wet geurhinder en veehouderij maakt onderscheid tussen dieren met geuremissiefactoren en zonder geuremissiefactoren. Kippen hebben geuremissiefactoren.
Voor dieren met geuremissiefactoren dient een berekening gemaakt te worden met rekenmodel V-stacks vergunning. Dit rekenmodel berekent de geurbelasting zoals deze ervaren wordt op gevels van "voor geurgevoelige objecten". Het rekenmodel houdt daarbij rekening met de meest voorkomende windrichting, de ruwheid van het gebied, de uittreesnelheid en uitstroomrichting van de lucht, het stalsysteem, en nog enkele andere factoren.
Het rekenmodel kan met 2 verschillende meteostations rekenen: Schiphol of Eindhoven. Het verschil tussen deze 2 stations ligt voornamelijk in het feit dat er sprake is van een andere windsnelheid en windrichting. De keuze voor meteostation Eindhoven of Schiphol wordt bepaald door de ligging van het bedrijf in Nederland. Hiervoor is een kaart gemaakt die Nederland in tweeën deelt, bij een positie links van de scheidslijn moet Schiphol worden geselecteerd en bij een positie rechts van de lijn Eindhoven. Dronten ligt aan de linkerzijde van de scheidslijn en dus dient met meteostation Schiphol gerekend te worden.
De gemeenteraad van de gemeente Dronten heeft voor de directe omgeving van de inrichting geen geurverordening zoals bedoeld in artikel 6 van de Wet geurhinder en veehouderij. Daardoor mag de geurbelasting op de omliggende voor geur gevoelige objecten niet hoger zijn dan 8 ouE / m3 buiten de bebouwde kom en 2 ouE / m3 binnen de bebouwde kom
Toetsing
Hieronder is de geurberekening middels V-stacks vergunning weergegeven..
Berekende ruwheid: 0,09 m Meteo station: Schiphol
Brongegevens:
Volgnr. | BronID | X-coord. | Y-coord. | EP Hoogte | Gem.geb. hoogte | EP Diam. | EP Uittr. snelh. | E-Aanvraag |
1 | stal C | 181 298 | 501 057 | 5,8 | 4,2 | 0,90 | 0,91 | 5 950 |
Geur gevoelige locaties:
Volgnummer | GGLID | Xcoordinaat | Ycoordinaat | Geurnorm | Geurbelasting |
2 | Olsterpad 6 | 181 255 | 501 212 | 8,0 | 2,9 |
3 | Xxxxxxxxx 00 | 181 203 | 500 790 | 8,0 | 0,9 |
4 | Fazantendreef Z 27 | 178 050 | 502 372 | 2,0 | 0,0 |
28
Uit de berekening blijkt dat er geen sprake van een overbelasting op de geurgevoelige locaties. De hoogste geurbelasting valt ruim onder de op die locatie geldende geurnorm van 8 ouE / m3.
Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij, of dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij, gelden (conform artikel
3.116 van het Activiteitenbesluit) de volgende vaste afstanden:
Ligging geurgevoelig object | Afstand in acht te nemen | Werkelijke afstanden |
Binnen de bebouwde kom | 100 meter | Niet binnen de invloedssfeer aanwezig |
Buiten de bebouwde kom | 50 meter | Ca. 785 meter (Olsterweg 11) |
Volgens de Wet geurhinder en veehouderij geldt een minimaal in acht te nemen afstand tussen de dichtstbijzijnde gevel van een stal waarin dieren worden gehouden en de gevel van het dichtstbijzijnde voor stank gevoelige object (artikel 3.119 van het Activiteitenbesluit). Deze afstanden zijn als volgt:
Ligging geurgevoelig object | Afstand in acht te nemen | Werkelijke afstanden |
Binnen de bebouwde kom | 50 meter | Niet binnen de invloedssfeer aanwezig |
Buiten de bebouwde kom | 25 meter | Ca. 130 meter (Olsterpad 11) |
Conclusie:
Het bedrijf voldoet aan de minimale afstandseisen en maximaal toegestane geurbelasting zoals opgenomen in de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit. Op deze wijze wordt gemotiveerd afgeweken van de richtafstand uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'.
Hoogspanningsleiding
Aan de zuidzijde van het plan bevindt zich een hoogspanningsleiding. Het betreft de 150 kV-leiding die in beheer is van Tennet. De meest nabijgelegen hoogspanningsmast betreft mast 63.
De nieuw te bouwen bebouwing valt buiten de zakelijk rechtstrook, die 27,5 m aan weerszijden van de as van de leiding breed is.
Figuur 14: weergave ligging hoogspanningsleiding met zakelijke rechtstrook, zoals vertaald op de plankaart behorend bij bestemmingsplan Buitengebied Dronten (D4000). Ter hoogte van de blauwe marker staat hoogspanningsmast 63.
29
Conclusie
Het aspect 'kabels en leidingen' leidt niet tot belemmeringen voor onderhavig plan.
Verkeer
Het plangebied zal worden ontsloten via de bestaande in- en uitrit en een nieuw aan te leggen in- en uitrit die beide aansluiten op het Olsterpad. De wijziging heeft geen significante toename in het aantal verkeersbewegingen tot gevolg, er is namelijk reeds sprake van een pluimveestal waarin 20.000 legkippen gehouden mochten worden. Er zijn daarom wat betreft verkeer geen significante gevolgen. Verwacht wordt dat dit verkeer kan worden ingepast binnen het bestaande verkeersbeeld.
Parkeren
Onderhavig plan leidt niet tot een extra parkeerdruk. Overigens is op het eigen terrein ruim voldoende ruimte voor parkeren en zal er geen parkeren worden afgewenteld op de omgeving.
4.11 Besluit milieueffectrapportage (mer)
Het aantal legkippen bedraagt in de beoogde situatie 17.500 stuks, dit overschrijdt de drempelwaarden van de mer-beoordeling of verplichte mer niet. Deze drempelwaarden zijn in het Besluit mer respectievelijk vastgesteld op 40.000 en 60.000 stuks. Middels de beperkte milieutoets, welke ook onderdeel uitmaakt van deze omgevingsvergunning, heeft tevens een vormvrije mer-beoordeling plaatsgevonden. Uit deze vormvrije toets blijkt dat er geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld voor dit initiatief.
30
5. Juridische beschrijving
Met de omgevingsvergunning buitenplanse afwijking (art. 2.12 lid 1, sub a onder 3o Wabo), het vroegere projectbesluit, kan worden afgeweken van het bestemmingsplan. Er moet gemotiveerd worden dat de omgevingsvergunningsaanvraag voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. De aanvraag moet voorzien zijn van een ruimtelijke onderbouwing.
In het Besluit omgevingsrecht (art. 5.20 Bor) is aangeven waaraan de ruimtelijke onderbouwing moet voldoen. Hierbij wordt verwezen naar art. 3.1.6 Bro. Een ruimtelijke onderbouwing is daardoor vergelijkbaar met de toelichting van een bestemmingsplan. In artikel 3.1.6 Bro is onder andere aangegeven dat ingegaan moet worden op de gevolgen van de ontwikkeling voor de waterhuishouding, cultuurhistorie en relatie met de kwaliteitseisen uit hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Tevens moet voldaan worden aan de onderzoeksverplichtingen van de Awb. Bij stedelijke ontwikkelingen moeten de behoefte aan de ontwikkeling en de locatiekeuze onderbouwd worden.
31
6. Economische uitvoerbaarheid
Dit hoofdstuk beschrijft de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van deze buitenplanse afwijking (art. 2.12 lid 1, sub a onder 3o Wabo).
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Om de gemeentelijke kosten die gemaakt worden bij uitvoering van voorgestane ontwikkeling te verhalen, wordt leges geheven conform de door de gemeenteraad van Dronten vastgestelde “legesverordening 2018”.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Initiatiefnemer heeft zijn plan mondeling kenbaar gemaakt aan de meest nabij gelegen omwonenden. Gelet op het feit dat hier reeds jaren een pluimveebedrijf gevestigd is geweest en er ten opzichte van dat pluimveebedrijf uit het verleden geen uitbreiding betreft is er geen negatieve grondhouding.
De ontwerp-omgevingsvergunning heeft op grond van artikel 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 27 september tot en met 8 november 2018 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode was het mogelijk om zienswijzen in te dienen bij de gemeente. Er zijn tijdens deze periode geen zienswijzen ingediend.
6. Bijlagen
1. Digitale watertoets
2. ISL3a berekening
3. Vergunning op grond van de Wet natuurbescherming
4. Notitie flora en fauna
32