CAO PO 2014
CAO PO 2014
2015
Collectieve
Arbeidsovereenkomst 2014-2015 voor het Primair Onderwijs
CAO PO 2014-2015
Collectieve Arbeidsovereenkomst 2014-2015
voor het Primair Onderwijs
PO-Raad
AOb – AVS – CNVO – FvOv – Abvakabo
Colofon
CAO PO 2014-2015
Collectieve Arbeidsvoorwaarden voor het Primair Onderwijs
Uitgave PO-Raad Utrecht, november 2014
Vormgeving omslag en binnenwerk:
Xxxxxx xxx xxx Xxxx, PO-Raad Foto’s:
Xxxxx Xxxxxxx & AR-producties
Deze cao is alleen digitaal beschikbaar en kan worden gedownload op de website van de betrokken partijen: xxx.xxxxxx.xx
xxx.xxx.xx xxx.xxxx.xx xxx.xxx.xx xxx.xxxx.xx xxx.xxxxxxxx.xx
Inhoudsopgave
Organisatiestructuur, leidinggeven 31
Gezondheid, welzijn, veiligheid 31
Werkgelegenheid en arbeidsparticipatie 32
Algemeen erkende feestdagen*) 39
BAPO (Bevordering Arbeidsparticipatie Ouderen) 39
Leerarbeidsovereenkomst/leerovereenkomst 41
Lesgebonden en/of behandeltaken 42
Rechtspositiebesluit WPO/WEC 45
1.2aRegelingen WOPO en ZAPO 46
1.3 Interpretatiecommissie CAO PO 47
1.6 Inwerkingtreding, looptijd en opzegging 48
2. Arbeidsduur en formatiebeleid 50
Arbeidsduur en normjaartaak 51
2.1 Instellingen die verschillende lestijden in de leerjaren hanteren 51
2.2 Instellingen met een gelijk aantal lesuren in alle leerjaren 52
2.3 Algemene arbeidsduur en betrekkingsomvang 53
2.4 Voltijd- en deeltijdbetrekkingen 53
2.6 Taakbelasting, introductie en begeleiding en doelgroepenbeleid 54
2A Arbeidsduur en formatiebeleid 56
2A Arbeidsduur en formatiebeleid 57
2A.2 Werktijd bestaande dienstverbanden in uren en minuten per week 57
2A.3 Algemene arbeidsduur, normbetrekking en 40-urige werkweek 57
2A.5 Tijdelijke uitbreiding 58
2A.6 Aanpassing arbeidsduur 58
2A.7 Taakbelasting, introductie en begeleiding en doelgroepenbeleid 59
2A.8 Keuze tussen basismodel en overlegmodel 59
2A.11 Voltijd- en deeltijdbetrekkingen 61
2A.12Invoering overlegmodel op bestuursniveau 61
2A.13Invoering overlegmodel op schoolniveau (brinnummer) 62
3.Dienstverband bijzonder onderwijs 64
Dienstverband bijzonder onderwijs 65
Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd 65
3.2 Bezit onderwijsbevoegdheid 65
3.5 Opeenvolgende dienstverbanden 66
Einde van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd 66
3.6 Einde van de arbeidsovereenkomst 66
3.6a Verval van een gedeelte van de betrekkingsomvang 67
Einde arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en tussentijdse opzegging 67
3.7 (Tussentijdse) Beëindiging van de arbeidsovereenkomst 67
3.8 Opzegging arbeidsovereenkomst 68
3.9 Opzegging arbeidsovereenkomst wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid 68
3.10 Opzegging en benoeming AOW-gerechtigde werknemer 69
Wijze van opzegging, opzeggingstermijnen 69
Ordemaatregelen en disciplinaire maatregelen 70
Schorsing als ordemaatregel 70
3.13 Gronden voor schorsing 70
3.17 Disciplinaire maatregelen 71
Detachering en uitzendarbeid 72
3.22 Leerarbeidsovereenkomst 73
3.24 Beëindiging leerarbeidsovereenkomst 73
3.25 Disciplinaire maatregel 73
Onderwijsassistent in opleiding 75
3.27 Leerarbeidsovereenkomst 75
Benoeming op basis de brede impuls combinatiefuncties in het bijzonder onderwijs 75
3.29 Uitsluiting cao -bepalingen 75
3.30 Positionering van de combinatiefunctionaris 75
3.32 Beëindiging van het dienstverband 76
3.33 Arbeidsduur en (norm)jaartaak 76
4.Dienstverband Openbaar Onderwijs 78
Dienstverband Openbaar Onderwijs 79
4.2 Aanstelling voor bepaalde tijd 79
4.3 Aanstelling bij wijze van proef 79
4.5 Opeenvolgende dienstverbanden 80
4.6a Einde van rechtswege krachtens rechterlijke uitspraak 80
4.6b Verval van een gedeelte van de betrekkingsomvang 81
4.8 Ontslag wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid. 82
4.9 Ontslag en aanstelling AOW-gerechtigde werknemer 82
Ordemaatregelen en disciplinaire maatregelen 83
4.11 Schorsing van rechtswege 83
Schorsing als ordemaatregel 84
4.12 Gronden voor schorsing 84
4.16 Inhouding van het salaris 85
Detachering en uitzendarbeid 86
4.23 Beëindiging van de leerovereenkomst 87
4.24 Disciplinaire maatregel 87
Onderwijsassistent in opleiding 89
4.27 Dienstverband openbaar onderwijs 89
4.28 Uitsluiting cao-bepalingen 89
4.29 Positionering van de combinatiefunctionaris 89
4.31 Beëindiging van de aanstelling 90
4.32 Arbeidsduur en normjaartaak 90
5. Functie en functiewaardering 92
Functie en functiewaardering 93
5.2a Benoeming of aanstelling in twee normfuncties 93
5.5 Interne bezwarenprocedure 97
5.6 Externe bezwarenprocedure 97
6. Salaris 100
Salaris 101
6.1 Salaris en salarisschaal 101
6.2 Vaststelling salaris bij indiensttreding 101
6.3 Vaststelling salaris bij benoeming of aanstelling voorafgaande onderwijsfunctie(s) 102
6.4 Vaststelling salaris bij benoeming of aanstelling van aangehouden functie(s) 103
6.5 Vaststelling salaris bij benoeming of aanstelling van onderbroken dienstverband 103
6.6 Vaststelling salaris bij indiensttreding in aansluiting op een betrekking buiten het onderwijs of na een voorafgaande lagere onderwijsfunctie 103
6.7 Salaris herintreders 104
6.8 Salarisniveau in- en doorstroombanen 105
6.9 Salaris voor jeugdigen 105
6.10 Salarisuitbetaling 105
6.10aVerhaal WGA-premie 105
6.11 Salarisbetaling over een gedeelte van de maand 106
6.12 Aanvang en einde benoeming of aanstelling en doorbetaling salaris 106
6.13 Uitlooptoeslag onderwijzend personeel 107
6.14 Bindingstoelage 107
6.14a Inkomenstoelage 108
6.14b Schaaluitloopbedrag 108
6.14c Nominale uitkering 108
6.15 Structurele eindejaarsuitkering 108
6.16 Vakantie-uitkering 109
6.17 Overlijdensuitkering 109
6.18 Jubileumgratificatie 110
6.19 Beloningsdifferentiatie/ Incidentele beloningsvormen 110
6.20 Overgangsbepaling functiewisseling 110
6.20aSchaalinpassing naar hogere functie in het basisonderwijs en speciaal (basis)onderwijs 111
6.21 Demotiebeleid 111
Extra salarisbepalingen met betrekking tot directiefuncties 111
6.22 Salarisschaal normfunctie directeur en adjunct-directeur basisschool en speciale school voor basisonderwijs 111
6.23 Salarisschaal normfunctie directeur en adjunct-directeur van een school vallend onder de Wet op de Expertisecentra (WEC) 112
6.24 Inschaling normfunctie directeur en adjunct-directeur vallend onder de WPO en de WEC, aansluitend op de inschalingbepalingen in de artikelen 6.1 t/m 6.6 112
6.25 Wijziging salarisschaal directie bij groei 113
6.26 Wijziging salarisschaal directie bij terugloop 113
6.27 Beëindiging benoeming of aanstelling adjunct-directeur 113
6.28 Vervanging directie 113
6.29 Toelage in verband met directeurswerkzaamheden aan een andere instelling 114
6.29aToelage directeur op grond van Convenant Leerkracht van Nederland 114
Extra salarisbepalingen met betrekking tot onderwijsgevend personeel 114
6.30 Salarisschaal normfunctie leraar 114
6.31 Salaris bij kortdurende vervanging 115
Extra salarisbepalingen met betrekking tot onderwijsondersteunend personeel 115
6.32 Salarisschalen normfuncties onderwijsondersteunend personeel 115
6.33 Eindejaarsuitkering OOP 116
6.34 Xxxxxxxxxx xxxxxx xxxxxxx 000
6.35 Arbeidstijdverkorting 60-jarigen en ouder 117
6.36 Toelage in verband met onregelmatige diensten 117
6.37 Garantietoelage onregelmatige dienst 118
6.38 Overwerkvergoeding 118
7. Vergoeding en xxxxxxxxxx xxxxxxxxxx 000
Vergoeding en financiële regeling 121
Verplaatsingskosten 121
7.1 Vergoedingsregeling verhuiskosten 121
7.2 Samenloop verhuiskostenvergoedingen 122
7.3 Vergoedingsregeling woning-werkverkeer 122
7.4 Pensionkosten 123
7.5 Zakelijke reis- en verblijfkosten 123
7.5a Aanvraag vergoedingen 124
Militaire dienst 124
7.6 Betaling en verlof wegens militaire dienst 124
Persoonlijke vergoedingen 124
7.7 Vakbondscontributie 124
7.8 Fiets-privéregeling 124
7.9 Kinderopvang 124
7.10 Registratiekosten paramedici 124
7.11 Faciliteiten en beloningsbeleid registratie 125
8.Verlof 126
Verlof 127
Overgangsbepaling 127
Vakantieverlof algemeen 127
8.1 Intrekking vakantieverlof 127
Vakantieverlof voor de functiecategorieën directie en onderwijsgevend personeel en onderwijsondersteunend personeel met lesgebonden en/of behandeltaken 127
8.2 Vakantieverlof 127
8.2a Vakantieverlof justitiële inrichtingen 128
8.3 Bijzonder vakantieverlof in verband met vakantiespreiding 128
8.4 Vakantieverlof werknemer korter dan één jaar 129
Vakantieverlof onderwijsondersteunend personeel zonder lesgebonden en/of behandeltaken 129
8.5 Vakantieverlof 129
8.6 Intrekking vakantieverlof 131
Buitengewoon verlof 131
8.7 Kort buitengewoon verlof (imperatief) 131
8.8 Overig kort buitengewoon verlof (imperatief) 133
8.9 Langdurend zorgverlof (imperatief, zonder behoud van salaris) 133
8.10 Kort buitengewoon verlof in verband met nascholing 134
8.11 Lang buitengewoon verlof in het persoonlijk belang (facultatief) 134
8.12 Lang buitengewoon verlof mede in het algemeen belang (facultatief) 134
8.13 Xxxx buitengewoon verlof overwegend in het algemeen belang (facultatief) 134
8.14Voorwaarden lang buitengewoon verlof als bedoeld in de artikelen 8.11, 8.12 en 8.13 134
8.15 Xxxx buitengewoon verlof voor politieke functies (imperatief) 135
8.16 Afloop lang buitengewoon verlof 135
8.17 Borstkind 136
8.18 Xxxxxx in verband met overleg- en advieswerkzaamheden (imperatief) 136
Ouderschapsverlof 136
8.19 Ouderschapsverlof (algemeen) 136
8.20 Onbetaald ouderschapsverlof 138
8.21 Betaald ouderschapsverlof 138
Andere verlofsoorten 139
8.22 Overgangsregeling opfrisverlof 139
8.23 Spaarverlof 139
8.24 Levensloop 140
8.25 Xxxxxx in het kader van bevordering arbeidsparticipatie ouderen (BAPO) 140
8A Duurzame inzetbaarheid 142
8A Duurzame inzetbaarheid 143
8A.1 Inwerkingtreding 143
8A.2 Naar rato 143
8A.3 Overleg 143
8A.4 Basisbudget duurzame inzetbaarheid voor iedere werknemer 143
8A.5 Spaarmogelijkheid 143
8A.6 Bijzonder budget voor starters 144
8A.7 Bijzonder budget voor oudere werknemers 144
8A.8 Spaarmogelijkheid 145
8A.9 Overgangsregeling BAPO 145
8A.10 Overgangsrecht OOP arbeidstijdverkorting 60-jarigen en ouder 147
8A.11 Overgangsrecht oud artikel 7 BAPO-regeling 147
8A.12 Overige bepalingen 147
8B Vakantieverlof 148
Vakantieverlof 149
Invoeringsbepaling 149
8B.1 Vakantieverlof 149
8B.2 Intrekking vakantieverlof 150
8B.3 Bijzondere bepalingen voor onderwijsondersteunend personeel zonder lesgebonden en/of behandeltaken 150
8B.4 Bijzondere bepaling voor justitiële inrichtingen en pilotscholen 151
9. Professionalisering 152
Professionalisering 153
9.1 Doelstelling 153
9.2 Professionele organisatie 153
9.3 Gesprekkencyclus 153
9.4 Introductie en begeleiding 154
9.5 Persoonlijk ontwikkelingsplan 154
9.6 Bekwaamheidsdossier 154
9.7 Individuele professionele ontwikkeling 155
9.8 Opgedragen professionaliseringsactiviteiten 155
9.9 Introductie en begeleiding startende leraren 156
9.10 Loopbaan/ontwikkeling naar vakbekwaamheid 156
9.11 Professionalisering directielid 157
9.12 Schoolleidersregister 157
10. Werkgelegenheidsbeleid, afvloeiing en overplaatsing 158
Werkgelegenheidsbeleid 159
10.1 Keuze uit twee regelingen 159
10.2 Regeling werkgelegenheidsbeleid 159
10.3 Kader van een sociaal plan 160
10.4 Regeling ontslagbeleid en plaatsing in het risicodragend deel van de formatie (rddf) 161
10.5 Bestuursoverdracht/bestuurlijke samenvoeging 162
10.6 Overplaatsing 162
10.7 Overplaatsen naar Centrale Dienst 163
11. Overige rechten en plichten 164
Overige rechten en plichten 165
11.1 Informatievoorziening 165
11.2 Functievervulling 165
11.3 Nevenwerkzaamheden 166
11.4 Intellectueel eigendom 166
11.5 Veiligheid en het voorkomen van seksuele intimidatie, racisme, agressie en geweld 166 11.6 Preventiemedewerker 167
11.7 Arbeidsomstandigheden, ziekteverzuimpreventie en personeelszorg 168
11.7a Arbo-catalogus 168
11.8 Werving en selectie 168
11.9 Sluitende aanpak PO 168
11.10 Informatieverstrekking PO-Raad aan Vakbonden 169
12. Beroepsrecht bijzonder onderwijs 170
Beroepsrecht bijzonder onderwijs 171
12.1 Commissie van Beroep (bijzonder onderwijs) 171
13. Medezeggenschap 172
Medezeggenschap 173
13.1 Reglementering Decentraal Georganiseerd Overleg (DGO) 173
13.2 Mandatering personeelsdeel (Gemeenschappelijke) Medezeggenschapsraad 173
13.3 (Gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad en faciliteiten 174
13.3a Ondersteuningsplanraad 176
13.4 Informatieverstrekking aan de PGMR 176
14. Overgangs- en slotbepalingen 178
Overgangs- en slotbepalingen 179
14.1 HOS-overgangsrecht 179
14.2 Bijlagen 179
14.3 Melding tussentijdse wijzigingen van deze cao 179
Toelichting op enkele artikelen van de CAO PO 180
Statuut Sociaal Beleid 181
Middelen 181
Artikel 1.5 status van de CAO PO 181
Artikelen 2.1 en 2.2 inzake arbeidsduur en normjaartaak 181
Artikelen 2.1 en 2. 2: minder lesuren 182
Artikel 2.1, zesde lid: meer lesuren 182
Artikel 2.1, zevende lid en artikel 2.2, derde lid 183
Artikel 2.1: werktijdfactor 183
Artikel 2.1, zevende, achtste en negende lid: BAPO 183
Artikel 2.5, tweede lid 183
Artikel 2A.3 183
Artikel 2A.3 lid 4 184
Artikel 2A.13 en 2A.14 184
Artikel 3.9, eerste en tweede lid en 4.8, eerste en tweede lid 184
Artikel 3.10 en artikel 4.9 184
Artikel 3.12, tweede lid 185
Artikelen 3.26 eerste lid en 4.25, eerste lid 185
Artikelen 3.30 vierde lid en 4.29, vierde lid 186
Artikel 5.2 186
Artikel 5.2a, vierde lid 186
Artikel 5.3, eerste lid 186
Artikel 6.1, vijfde lid 186
Artikel 6.6, eerste lid 186
Artikel 6.6, derde lid 186
Artikel 6.12, derde lid 187
Artikel 6.14b 187
Artikel 6.29a 188
Artikel 6.37, eerste lid 188
Artikel 7.3, tweede lid 188
Artikel 7.3, vierde lid 188
Artikel 7.3, vijfde lid 189
Artikel 7.5, achtste lid 189
Artikel 7.8 189
Artikel 8.5, eerste lid, onder b 189
Artikelen 8.7 en 8.8 189
Artikel 8.21, derde lid 190
Nieuw hoofdstuk 8A 190
Structurele regeling 190
Bij artikelen 8A.5 en 8A.8 191
Bij artikel 8A.7 lid 7 191
Overgangsrecht (artikel 8A.9) 191
Overgangsrecht 52 tot en met 55 jaar 191
Overgangsrecht 56 jarigen 192
Overgangsrecht 57 jaar en ouder 192
Artikel 8B.1 lid 3 en lid 4 193
Artikel 8B.3 lid 1 193
Artikel 9.6. 193
Artikel 10.4, zesde lid 194
Artikel 10.4, achtste lid 194
Artikel 10.6 194
Artikel 11.5, derde lid, onder b 195
Artikel 13.2 195
Bijlagen 197
Bijlage IA 198
Bijlage IB 201
Bijlage IC 203
Bijlage ID 205
Bijlage IE 207
Bijlage II 209
Artikel 1 Begripsbepalingen 210
Artikel 2 211
Artikel 3 211
Artikel 4 211
Artikel 5 211
Artikel 6 211
Artikel 7 211
Artikel 8 211
Artikel 9 212
Bijlage bij Bijlage II 213
Bijlage III 215
Bijlage IV.A 217
A. Vaststelling maandsalaris LIO, behorende bij de artikelen 3.22 t/m 3.26 en 4.21 t/m 4.25 van deze cao 217
Bijlage IV.B 219
B. Vaststelling maandsalaris OIO, behorende bij de artikelen 3.27 en 4.26 van deze cao 219
Bijlage V 221
1. Begripsbepalingen 221
2. Instelling en samenstelling van de Commissie 221
3. Taak en bevoegdheden van de Commissie 222
4. Het bezwaarschrift 222
5. Vaststelling plaats en tijdstip van de mondelinge behandeling 222
6. De behandeling ter zitting 223
7. Beraadslaging en advisering 223
8. Besluit 223
9. Termijnen 223
10. Geheimhouding 223
11. Slotbepaling 224
Bijlage VI 225
Bijlage VII 227
Taakkarakteristiek normfunctie directeur basisonderwijs 227
Taakkarakteristiek normfunctie directie speciaal en voortgezet speciaal onderwijs 227
Taakkarakteristiek normfunctie leraar speciaal en voortgezet speciaal onderwijs 229
Bijlage VIII 233
1. Karakter van de regeling 233
2. Vakbondscontributie 233
3. Voorwaarden voor de belastingvrije vergoeding van de vakbondscontributie 233
4. Bronnen 233
5. Procedure 233
Aanvraagformulier regeling vakbondscontributie 235
Bijlage IX 237
1. Deelname aan spaarverlof 237
2. Voorwaarden voor deelname 237
3. Spaarperiode 237
4. Onderbreking en verlenging spaarperiode 238
5. Vormen van verlof 238
6. Opname spaarverlof 239
7. Scholing tijdens spaarverlof 239
7a. Overgangsregeling gespaarde tegoed 240
7b. Xxxxxx tijdens ziekte of periodes van buitengewoon verlof 240
8. Opschorting opname spaarverlof 240
9. Beëindiging dienstverband 241
10. Overlijden en ontslag wegens blijvende volledige arbeidsongeschiktheid op grond van ziekte of gebrek 241
11. Reservering middelen 241
12. Genormeerde bedragen 242
Bijlage X 245
1. Definities 245
2. Werkingssfeer 247
3. Aanvraag opbouw levenslooptegoed 247
4. Bronnen 248
5. Procedurele afspraken omtrent opbouw levenslooptegoed 248
6. Specifieke bepalingen omtrent opbouw levenslooptegoed 249
7. Het levenslooptegoed 250
8. Met levenslooploon te financieren periode van onbetaald verlof 250
9. Procedurele afspraken omtrent opname levensloopverlof 251
10. Gevolgen voor arbeidsvoorwaarden werknemer 251
11. Ziekte tijdens de verlofperiode/ bijzondere omstandigheden 252
12. Meetellen als diensttijd 253
13. Terugkeer in de functie 253
1. 0,8 % bijdrage 253
2. Pensioenopbouw conform uitkomst Raad van Overheidspersoneel 253
3. Verlofperiode levensloop en werknemersverzekeringen 254
4. Toelichting bij artikel 11, zesde lid 254
Bijlage XI 255
1. Algemene bepalingen BAPO-regeling 255
2. Opname BAPO-verlof 255
3. Salaris bij verlof 256
4. Wijze van toepassing en vaststelling 256
5. Anticumulatieregeling 257
6. Procedure 257
7. Overgangsregeling 258
BIJLAGE XII 259
1. Bekendmaking van de vacature 259
2. Bevestiging ontvangst sollicitatie 259
3. Vertrouwelijke behandeling gegevens 259
4. Selectie op grond van schriftelijke sollicitaties 259
5. Uitnodiging voor een gesprek 260
6. Sollicitatiegesprek 260
7. Referenten 260
8. Werkbezoek 260
9. Pychologisch en/of enig ander onderzoek 261
10. Beëindiging procedure door de sollicitant 261
11. Afronding procedure 261
12. Kosten 262
13. Klachten over de navolging van de sollicitatiecode 262
14. Toelichting 262
Algemeen 262
Artikel 1 262
Artikel 4, tweede lid 263
Artikel 4, zesde lid 264
Artikel 5 265
Artikel 6, eerste lid 265
Artikel 6, tweede lid 265
Artikel 6, derde lid 266
Artikel 7, tweede lid 266
Artikel 9, tweede lid 266
Artikel 9, derde lid 267
Artikel 11, vierde lid 267
Bijlage XIII 269
1. Begripsbepalingen 269
2. De organen van georganiseerd overleg 269
3. Samenstelling van de overlegorganen 269
4. Competentie 270
5. Overleg over arbeidsvoorwaardelijke gevolgen onderwijsachterstandenplan 270
6. Werkwijze overlegorgaan 271
7. Hernieuwd overleg 271
8. Geschillenregeling 271
9. Afwijking in verband met eigen aard van de bijzondere instelling 272
1. Begripsbepalingen 273
2. Partijen en hun bevoegdheid 274
3. Voorzitterschap en secretariaat 274
4. Frequentie van het overleg 275
5. Deskundige(n)/adviseur(s) 275
6. Onderwerpen van overleg 275
7. Openbaarheid 275
8. Besluitvorming 276
9. Geschillenregeling en xxxxxxxxxx xxxxxxxxxxxxxxxxxx 000
10. Formulering en aanmelding geschil 277
11. Commissie voor Geschillen DGO 278
12. Aanwending uitspraak geschil 279
13. Kosten van het overlegorgaan 279
14. Slotbepalingen 279
Artikel 2, vierde lid 280
Artikel 4 280
Artikel 5 280
Artikel 6 280
Artikel 7 280
Artikel 8 281
Artikel 9 281
Artikel 10 282
Artikel 11 282
Artikel 14 282
Bijlage XIV 283
Bijlage XV 285
Vervallen 285
Bijlage XVI 287
WOPO 287
1. Algemene bepalingen 287
2. Bovenwettelijke uitkering 290
3. De overlijdensuitkering 295
4. Bijzondere bepalingen in geval van arbeidsongeschiktheid 296
5. Re-integratiebevorderende regelingen 296
Artikel 13a. Aanvullende bepalingen loonsuppletie OALT-leraren 299
6. Slotbepalingen 302
ZAPO 304
Regeling Ziekte en arbeidsongeschiktheid primair onderwijs (ZAPO) 304
Bijlage XVII 325
Bijlage XVIII 327
Bijlage A1 329
Bijlage A1 329
Schaal normfunctie directeur 329
Schaal normfunctie adjunct-directeur 330
Bijlage A2 339
Bijlage A3 341
Bijlage A4 345
Bijlage A5 347
Bijlage A6 351
Bijlage A7 355
Bijlage A8 359
Bijlage A9 361
Begrippen 361
Toelichting op de matrix 361
Verklaring 363
De berekeningswijze 365
Berekeningswijze VU 366
Bijlage A10 367
Bijlage A11 369
Faciliteiten medezeggenschap 369
Bijlage A12 371
In het cao-akkoord van 2 juli 2014 is een aantal vernieuwende afspraken opgenomen. Deze zijn verwerkt in de tekst van de CAO PO 2014-2015 in de vorm van geheel nieuwe hoofdstukken.
Omdat in veel gevallen de oude bepalingen gedurende de looptijd van deze cao nog van kracht blijven, is in een aantal hoofdstukken sprake van dubbele tekst. Naast hoofdstuk 2 is er bijvoorbeeld een hoofdstuk 2A gekomen. Naast hoofdstuk 8 (verlof) een hoofdstuk 8B dat een deel van de bepalingen van hoofdstuk 8 gaat vervangen in het schooljaar 2015-2016.
In het cao-akkoord is ook afgesproken dat gedurende de looptijd van de cao wordt gewerkt aan een herontwerp van de XXX XX. Doel hiervan is het verbeteren van de leesbaarheid en de bruikbaarheid. Sociale partners hebben afgesproken dat het resultaat van dit herontwerp de basis vormt voor de CAO PO 2015 en verder.
Algemeen
Het sociaal beleid is een geïntegreerd onderdeel van het totale beleid van de instelling, zoals dat in het schoolplan tot uiting komt, één en ander met inachtneming van de grondslag van de instelling.
Het Statuut Sociaal Beleid is een richtsnoer waarlangs het sociaal beleid in de instellingen zich met name in het overleg tussen de werkgever en het personeelsdeel van de medezeggenschaps- raad dient te ontwikkelen.
Het Statuut Sociaal Beleid maakt onderdeel uit van deze cao.
De doelstellingen van het sociaal beleid zijn:
het vormgeven van een zodanige organisatie en aan zodanige gezagsverhoudingen, dat de werknemers kunnen en willen bijdragen aan het goed functioneren van de instelling;
het zodanig organiseren van de werkzaamheden, dat er sprake is van zinvolle arbeid met zo groot mogelijke bevoegdheden en verantwoordelijkheden, die passen bij ieders aanleg, capaciteit en ambitie;
het betrekken van de werknemers bij het inrichten van de eigen werksituatie en bij de beleidsvorming binnen de instelling;
het scheppen van voorwaarden die de werknemer in staat stellen zich verder te ontplooien;
het bevorderen van het welzijn, de gezondheid en de veiligheid van de werknemers;
het binnen de mogelijkheden van de instelling bieden van goede materiële voorzieningen volgens voor een ieder inzichtelijke, zo objectief mogelijke, criteria.
De instellingen zullen er naar streven deze doeleinden te verwezenlijken door middel van:
Arbeidsvoorwaarden
het bevorderen van goede arbeidsvoorwaarden;
het toepassen van de arbeidsvoorwaarden volgens de beginselen van goed werkgever- schap.
Personeelsbeleid
het formuleren van integraal personeelsbeleid, waarin in onderlinge samenhang in elk geval aandacht wordt besteed aan functioneren, functies en taken, personeels- voorziening, professionalisering, waaronder scholing, beoordeling en belonen;
het evalueren van het gevoerde beleid, en het vastleggen daarvan in een sociaal jaarverslag;
het volgens een vastgestelde uitvoeringsregeling voeren van functioneringsgesprekken respectievelijk uitvoeren van beoordelingen, teneinde de communicatie te bevorderen over de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de taak van de werknemer wordt verricht en welke ontwikkelingen hij zal doormaken.
Organisatiestructuur, leidinggeven
het creëren van een organisatiestructuur, die voor alle werknemers duidelijk is;
het bevorderen van een zorgvuldige wijze van leidinggeven, waarbij de onderwijskundige en organisatorische belangen van de organisatie en de belangen van de werknemers naar redelijkheid worden beoordeeld en afgewogen;
het bevorderen van een goed gebruik van het managementstatuut.
Overleg
het streven naar transparantie van het personeelsbeleid en communicatie met de werknemers door een goede, doelmatige overlegstructuur en een adequate informatie- voorziening;
het structureren en organiseren van de medezeggenschap binnen de eigen instellingen van de werkgever en binnen de samenwerkingsverbanden waaraan de instellingen deelnemen op zodanige wijze dat de medezeggenschap plaatsvindt op het niveau waarop de besluiten worden genomen (zie medezeggenschapsstatuut).
Gezondheid, welzijn, veiligheid
het zorg dragen voor goede arbeidsomstandigheden;
het schenken van aandacht aan de gezondheid, de veiligheid en het welzijn van de werknemers, conform de Arbo-wet, en het beschikbaar stellen van deskundige begelei- ding aan werknemers die om gezondheidsredenen hun werkzaamheden niet optimaal kunnen verrichten;
het hebben van een veiligheidsplan op iedere school. Dit veiligheidsplan vormt een onderdeel van het in artikel 11.7 van deze cao genoemde plan van aanpak.
Werkgelegenheid en arbeidsparticipatie
het actief bevorderen van de werkgelegenheid;
het voorkomen dat overdracht of het reserveren van budgetten de werkgelegenheid van het zittende personeel aantast;
het zoveel mogelijk bevorderen dat werknemers met zorgtaken aan het arbeidsproces kunnen blijven deelnemen;
het zoveel mogelijk behouden van de werkgelegenheid van de door ziekte geheel of gedeeltelijk voor zijn functie arbeidsongeschikt geworden werknemer.
CAO PO 2014-2015
Hierbij verklaren
de PO-Raad, gevestigd te Utrecht, te dezen statutair of krachtens volmacht vertegenwoordigd door xxxxxxx X. Xxxxxxxx,
hierna te noemen:
de werkgeversorganisatie, te dezen handelend op basis van de statutaire bevoegdheid om cao’s af te sluiten,
en
De Algemene Vereniging van Schoolleiders (AVS), gevestigd Utrecht, te dezen statutair of krachtens volmacht vertegenwoordigd door de xxxx X. xxx Xxxx;
De Algemene Onderwijsbond (AOb), gevestigd te Utrecht, te dezen statutair of krachtens volmacht vertegenwoordigd door mevrouw E.M. Verheggen;
De Abvakabo FNV, gevestigd te Utrecht, te dezen statutair of krachtens volmacht vertegen- woordigd door mevrouw X.X. xxx Xxxxx;
Het CNV Onderwijs, gevestigd te Utrecht, te dezen statutair of krachtens volmacht vertegen- woordigd door mevrouw X.X. Xxxxx;
De Federatie van Onderwijsvakorganisaties, gevestigd te Zeist, te dezen statutair of krachtens volmacht vertegenwoordigd door de xxxx X. Xxxxxxxx.
hierna te noemen: de vakbonden.
35
1.1 Begripsbepalingen Aanstelling
Dienstverband van de werknemer in het openbaar onderwijs.
Akte
Het document waarin het dienstverband van de werknemer is vastgelegd.
Algemeen erkende feestdagen*)
Nieuwjaarsdag
Eerste en tweede Kerstdag Tweede Paasdag Hemelvaartsdag
Tweede Pinksterdag Koningsdag
5 mei, Nationale Feestdag
*) In de Algemene Termijnenwet wordt de Goede Vrijdag gelijkgesteld met de algemeen erkende feestdagen. Dit betekent dat de werkgever zelf een keuze kan maken of dit al of niet een werkdag is.
Anti-Cumulatieregeling
Regeling zoals aangegeven in artikel 5 van bijlage XI (BAPO) van deze cao. (Vervalt op 1 oktober 2014.)
BAPO (Bevordering Arbeidsparticipatie Ouderen)
Verlof op grond van artikel 8.25 van deze cao. (Vervalt op 1 oktober 2014.)
Benoeming
Dienstverband van de werknemer in het bijzonder onderwijs.
Carrièrepatroon
De wijze waarop de werknemer via een reeks van salarisnummers op grond van de bepalingen van hoofdstuk 6 het maximum van de salarisschaal bereikt.
XXX XX
De collectieve arbeidsovereenkomst voor het primair onderwijs, afgesloten door de PO-Raad en één of meer vakbonden.
Centrale Dienst
De rechtspersoon zoals bedoeld in artikel 68 van de WPO en artikel 69 van de WEC.
Dag
Elke dag die volgens het werkrooster/schema van werkzaamheden dan wel het lesrooster een werkdag is van de instelling. Een dag kan worden verdeeld in twee halve dagen.
DGO
Het georganiseerd overleg als bedoeld in artikel 38 van de WPO en artikel 38 van de WEC.
Dienstreis
Een dienstreis is een reis die, anders dan bedoeld in de vergoedingsregeling woning-werk, in opdracht van de werkgever wordt gemaakt.
Dienstverband
Bijzonder onderwijs: de arbeidsovereenkomst van de werknemer met de werkgever. Openbaar onderwijs: de aanstelling van de werknemer bij de werkgever.
Echtgeno(o)t(e)
Onder echtgenote of echtgenoot wordt mede begrepen de levenspartner met wie de werknemer samenwoont en -met het oogmerk duurzaam samen te leven- een gemeenschappelijke huis- houding voert op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen ter zake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding, dan wel de persoon met wie een geregistreerd partnerschap is aangegaan. Onder weduwe of weduwnaar wordt mede begrepen de achtergebleven levenspartner.
Tot gezinslid wordt in voorkomend geval mede gerekend de levenspartner of geregistreerde partner. Tegelijkertijd kan slechts één persoon als levenspartner of geregistreerde partner worden aangemerkt. De werkgever kan verlangen dat een schriftelijke verklaring van een notaris wordt overgelegd waaruit blijkt dat een samenlevingscontract als bedoeld in de eerste volzin is gesloten.
Functie
Het samenstel van werkzaamheden dat door de werknemer voortvloeiende uit zijn dienst- verband, moet worden verricht (op grond van de functiebeschrijving of de normfunctie).
Herintreder
Een werknemer die:
a. in het verleden in een onderwijsfunctie benoemd of aangesteld is geweest of een opleiding voor een onderwijsfunctie heeft voltooid en die
b. zijn loopbaan in het onderwijs heeft onderbroken of niet heeft aangevangen.
Instelling
Een school voor primair onderwijs (basisschool dan wel speciale school voor basisonderwijs) als bedoeld in de WPO, een school voor speciaal onderwijs, speciaal voortgezet onderwijs of speciaal- en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de WEC of een Centrale Dienst zoals bedoeld in artikel 68 van de WPO en artikel 69 van de WEC, of een samenwerkingsverband passend onderwijs als bedoeld in artikel 18a tweede lid van de WPO en artikel 28a eerste lid van de WEC.
Jaar
Voor de werknemer bedoeld in artikel 8.5, wordt hieronder verstaan: kalenderjaar, voor overige werknemers wordt hieronder verstaan: schooljaar.
Voor artikel 8B.1 wordt onder jaar verstaan de periode van 1 oktober van het ene jaar tot en met 30 september van het volgende jaar.
Leraar in opleiding (LIO)
De laatstejaarsstudent van een lerarenopleiding basisonderwijs bedoeld in artikel 3, vijfde lid, van de WPO, artikel 3, zevende lid, van de WEC, die wordt benoemd of aangesteld op een leerarbeidsplaats.
Leerarbeidsovereenkomst/leerovereenkomst
Een overeenkomst waarin de LIO, het bevoegd gezag van de lerarenopleiding waar de LIO is ingeschreven en het bevoegd gezag van de praktijkschool, nader vastleggen welke hun rechten en plichten zijn, met inachtneming van de artikelen 3.26 en 4.25 (leerarbeidsovereenkomst/ leerovereenkomst).
Lesgebonden en/of behandeltaken
Activiteiten met één of meerdere leerling(en) die voor die leerling(en) gelden als onderwijstijd.
Matrix
Overzicht waarin wordt aangegeven op welke wijze een arbeidsvoorwaardelijke aanspraak of eventuele inhouding van het salaris doorwerkt in (andere) arbeidsvoorwaardelijke aanspraken. (Zie bijlage A9).
Minister van OCW
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
MR/GMR
Medezeggenschapsraad zoals bedoeld in artikel 3 van de Wet medezeggenschap op scholen (WMS) c.q. gemeenschappelijke medezeggenschapsraad zoals bedoeld in artikel 4 van die Wet.
Normbetrekking
De betrekking of de betrekkingen waarvan de omvang op jaarbasis gelijk is aan 1659 uur. Indien de werkgever gebruikmaakt van de overgangsbepaling in Hoofdstuk 2 lid 3, geldt vanaf dat moment een benoeming van 40 uur per week als normbetrekking.
In het kader van regelgeving op het terrein van de sociale zekerheid is de gemiddelde weektaak op jaarbasis gelijk aan 36,86 uur.
Normfunctie
Een functie waarvan de inhoud en het niveau zijn omschreven in bijlage VII van deze cao.
(Norm)jaartaak
Een taak van 1659 uur bij een voltijdbetrekking per jaar.
Ondersteuningsplanraad
Het medezeggenschapsorgaan van het samenwerkingsverband passend onderwijs als bedoeld in artikel 4a van de WMS.
Onderwijssoort
Voor deze cao geldt het onderscheid tussen drie onderwijssoorten, te weten regulier basis- onderwijs, speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs.
Opslagfactor
Het percentage van het aantal lesuren dat in het kader van overlegmodel de omvang van het voor- en nawerk uitdrukt.
Overleg
- In overleg: werkgever en werknemer stemmen in met de gemaakte afspraken
- Na overleg: werkgever en werknemer overleggen waarna één van beide de bevoegdheid heeft om te besluiten.
Overwerk
Incidenteel en door de werkgever opgedragen werkzaamheden boven de overeengekomen arbeidsduur per week.
1. XXX XX
Enerzijds:
de PO-Raad als werkgeversorganisatie en
anderzijds:
de Algemene Vereniging van Schoolleiders (AVS); de Algemene Onderwijsbond (AOb);
het CNV Onderwijs (CNVO);
de Federatie van Onderwijsvakorganisaties (FvOv) Abvakabo FNV (Abvakabo)
als vakbonden.
2. DGO:
Enerzijds:
De werkgever, de gezamenlijk optredende werkgevers, dan wel de namens de werkgever(s) optredende werkgeversorganisatie.
Anderzijds:
De vertegenwoordigers van de vakbonden.
Pauze
Tijdelijke onderbreking van de werktijd waarbij de werknemer geen enkele verplichting heeft tot het verrichten van werkzaamheden.
Plaats van tewerkstelling:
Het gebouw of gebouwen waar de werknemer zijn werkzaamheden verricht.
PMR/PGMR
Het personeelsdeel van de Medezeggenschapsraad dan wel de Gemeenschappelijke Medezeggenschapsraad.
Indien er sprake is van een éénpitter (een werkgever met één instelling) moet in plaats van PGMR PMR gelezen worden, omdat in die situaties de PMR tevens als PGMR functioneert.
Reguliere werkdag
Werktijd waarop de werknemer is ingeroosterd.
Rechtspositiebesluit WPO/WEC
Rechtspositiebesluit WPO/WEC (Wet op het Primair Onderwijs /Wet op de Expertisecentra) (Stb. 2003, 231), zoals laatstelijk gewijzigd en vastgesteld.
Salaris
Het bedrag dat voor de werknemer is vastgesteld volgens bijlage A1 tot en met A4 van deze cao en het begrip zoals vermeld in bijlage A9 van deze cao (matrix).
Salarisschaal
De bij een functie behorende schaal.
Schooljaar
Het tijdvak van 1 augustus tot en met 31 juli.
Schoolvakanties
De door de instelling van de werknemer vastgestelde vakanties voor de leerlingen gebaseerd op de regelingen vaststelling schoolvakanties van de minister van OCW.
Spaarverlof
Het verlof in verband met compensatieverlof bedoeld in artikel 2.1, achtste lid van deze cao en bijlage IX.
Spaarperiode
De periode waarin compensatieverlof als bedoeld in artikel 8.23 van deze cao wordt gespaard.
Voorbeeldfunctie
De voorbeelden van functies zoals beschreven in ‘Voorbeeldfuncties in FUWA PO’.
Werkdag
Dag, niet zijnde een zaterdag, een zondag of een in de Algemene Termijnenwet genoemde erkende feestdag of een daarmee bij of krachtens wet gelijkgestelde dag.
Werkgever
De rechtspersoon die het bevoegd gezag vormt over één of meer instellingen. Het bestuursorgaan dat het bevoegd gezag vormt over één of meer instellingen. Het samenwerkingsverband, zoals bedoeld in artikel 1 van de WPO en WEC.
Werknemer
Bijzonder onderwijs: het personeelslid dat een arbeidsovereenkomst heeft met de werkgever. Openbaar onderwijs: de ambtenaar waarop krachtens besluit van de werkgever deze CAO PO als rechtspositieregeling van toepassing is verklaard.
Werktijdfactor
Het gedeelte van de normbetrekking waarvoor een werknemer is benoemd of aangesteld, waarbij de uitkomst rekenkundig wordt afgerond op maximaal vier cijfers achter de komma.
WEC
Wet op de Expertisecentra (Stb. 1998, 228) zoals laatstelijk gewijzigd en vastgesteld.
WMS
Wet medezeggenschap op scholen, die met ingang van 1 januari 2007 in werking is getreden en de WMO vervangt.
WPO
Wet op het Primair Onderwijs (Stb.1998, 228) zoals laatstelijk gewijzigd en vastgesteld.
1.2 Billijkheidsbepaling
Ingeval er sprake is van aperte onbillijke, kennelijk onredelijke of kennelijk onbedoelde gevolgen van de invoering van de CAO PO kan de werkgever cao-partijen verzoeken een passende oplossing vast te stellen.
1.2a Regelingen WOPO en ZAPO
De regelingen Werkloosheidsregeling onderwijspersoneel primair onderwijs (WOPO) en Ziekte en arbeidsongeschiktheid primair onderwijs (ZAPO) maken onderdeel uit van deze cao. Bijlage XVI.
1.3 Interpretatiecommissie XXX XX
1. Partijen stellen een interpretatiecommissie CAO PO in.
2. De commissie bestaat uit drie leden, waarvan één lid wordt aangewezen door de werkgeversorganisatie en één lid door de gezamenlijke vakbonden. De aldus aangewezen leden kiezen gezamenlijk een onafhankelijke voorzitter.
3. De commissie heeft tot taak te oordelen over het door hem door de werkgevers/ organisatie dan wel door de gezamenlijke vakbonden voorgelegde geschil tussen de werkgeversorganisatie en de gezamenlijke vakbonden omtrent de interpretatie van bepalingen van deze cao.
4. De uitspraak van de commissie is bindend.
1.4 Werkingssfeer
1. Deze cao is van toepassing op personeel werkzaam in de sector primair onderwijs indien en voor zover de regelgeving voortvloeiende uit de WPO/WEC op de werkzaamheden van toepassing is en/of dat direct of indirect aan een gelieerde rechtspersoon van de werkgever (hier vallen ook samenwerkingsverbanden onder) mede wordt bekostigd door het Ministerie van OCW, met uitzondering van personeel op grond van artikel 51 WPO en artikel 54 WEC, betreffende godsdienstonderwijs, deze vallen onder een andere cao.
2. Indien en voor zover een bepaling in deze regeling niet (langer) verenigbaar is met de wettelijke voorwaarden voor bekostiging van de instelling of met de wettelijke voor- schriften, treedt die bepaling met onmiddellijke ingang buiten werking. In dat geval volgt overleg tussen cao-partijen.
3. In afwijking van het eerste lid geldt dat indien de werkgever naast scholen voor het primair onderwijs tevens scholen voor voorgezet onderwijs in stand houdt, de werkgever de cao voorgezet onderwijs van toepassing kan verklaren op die werknemers die werkzaam zijn bij een gelieerde stichting, stafbureau of centrale dienst van die werkgever en overwegend werkzaamheden verrichten voor de sector voortgezet onderwijs. Dit laatste geldt voor zover niet in strijd met wettelijke bekostigingsvoorwaarden of wettelijke voorschriften.
1.5 Status van de XXX XX
1. De werkgever kan in DGO met vakbonden afspreken een sociaal plan te melden bij SZW.
2. Deze cao geldt voor wat betreft het bijzonder onderwijs als een cao in de zin van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomsten en wordt conform artikel 4 van de Wet op de loonvorming aangemeld bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
3. Deze cao is op grond van de Wet op het algemeen verbindend verklaren en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (hierna : Wet AVV) algemeen verbindend verklaard voor het bijzonder onderwijs. Dit houdt in
dat volgens de Wet AVV en het bijhorende toetsingskader de volgende artikelen niet algemeen verbindend zijn verklaard:
Inhoudsopgave; Vernieuwing van de cao; Statuut sociaal beleid;
Artikel 1.1 Begripsbepalingen onder aanstelling en openbaar onderwijs; Artikel 1.3;
Artikel 1.5, lid 4;
Artikel 1.6, lid 3;
Artikel 2.6, leden 6, 7 en 8;
Artikel 2A.7 de leden 8, 9, 10 en 11
Hoofdstuk 4;
Artikel 7.7;
Artikel 9.1;
Artikel 11.10;
Artikel 14.3;
Toelichting op enkele artikelen van de CAO PO; Bijlage IB, Akte van aanstelling;
Bijlage ID, Akte van aanstelling leraar in opleiding voor openbaar primair onderwijs; Bijlage VIII, Regeling vakbondscontributie.
4. Deze cao is van toepassing op de werkgever in het openbaar onderwijs die aangesloten is bij de PO-Raad en op grond van een besluit volgens welke de werkgever de cao als algemeen verbindend voorschrift voor het personeel van haar instellingen van openbaar onderwijs heeft vastgesteld en werknemers in dienst van deze werkgever.
1.6 Inwerkingtreding, looptijd en opzegging
1. De cao treedt in werking op 1 juli 2014 en loopt tot en met 30 juni 2015, behoudens het bepaalde hierna.
2. Opzegging bijzonder onderwijs.
Indien ten minste zes maanden voor het verstrijken van de in het eerste lid genoemde looptijd door geen der partijen schriftelijk aan de andere partij is kenbaar gemaakt de cao op te zeggen, wordt deze geacht stilzwijgend te zijn verlengd voor telkens één jaar. Opzegging leidt terstond tot hernieuwd overleg tussen de partijen. Indien in dit overleg niet overeenstemming is verkregen over een nieuwe cao blijft deze cao van kracht tot het moment dat daarover wel een akkoord is verkregen en blijkens ondertekening is bekrachtigd.
3. Opzegging openbaar onderwijs:
Indien ten minste zes maanden voor het verstrijken van de in het eerste lid genoemde looptijd door geen der partijen schriftelijk aan de andere partij kenbaar is gemaakt de
xxx op te zeggen, besluit de werkgever dat het algemeen verbindend voorschrift bedoeld in lid 1 voor nogmaals één jaar van kracht is. Opzegging van de cao leidt xxxxxxxx tot hernieuwd overleg tussen partijen. Indien in dit overleg niet overeenstemming is verkregen over een nieuwe cao, besluit de werkgever dat het algemeen verbindend voorschrift van kracht is tot het moment dat over de nieuwe cao wel een akkoord is verkregen, dat akkoord blijkens ondertekening is bekrachtigd en de nieuwe cao blijkens een daartoe strekkend besluit van de werkgever als vervangend algemeen verbindend voorschrift is vastgesteld.
2. Arbeidsduur en formatiebeleid
Overgangsbepaling
1. Dit hoofdstuk vervalt op 1 augustus 2015.
2. Hoofdstuk 2A treedt in werking uiterlijk op 1 augustus 2015.
3. Indien de werkgever besluit vóór 1 augustus 2015 Hoofdstuk 2A toe te passen, is Hoofdstuk 2 vanaf dat moment voor die werkgever niet langer van toepassing.
4. Bij de voorbereiding op het schooljaar 2015-2016 gaat iedere werkgever uit van de bepalingen in Hoofdstuk 2A.
2.1 Instellingen die verschillende lestijden in de leerjaren hanteren
1. De algemene arbeidsduur van de werknemer die is benoemd of aangesteld in een voltijd normbetrekking, bedraagt 1659 uur op jaarbasis, uitgedrukt in een werktijdfactor 1.
2. De lesuren of lesgebonden en/of behandeltaken bedragen op jaarbasis maximaal 930 uur bij een voltijdbetrekking.
3. Vervallen.
4. De werkgever stelt met instemming van de PGMR de kaders van het taakbeleid vast. De werkgever stelt met instemming van de PMR, als uitvoering van het taakbeleid, alle schooltaken (inclusief het voor- en nawerk) en de normering van deze taken in uren vast.
5. De werkgever maakt jaarlijks vóór de zomervakantie met de individuele werknemer schriftelijk afspraken over het aantal lesuren of lesgebonden en/of behandeltaken, de gedeeltelijke invulling van de deskundigheidsbevordering conform het derde lid, individuele scholingsuren en het aantal taken dat op grond van het vierde lid is vastgesteld. De werkgever maakt met het onderwijsondersteunend personeel zonder lesgebonden en/of behandeltaken schriftelijke afspraken over de te vervullen taken en de individuele scholingsuren, een en ander met inachtneming van het vierde lid.
6. De werkgever kan in afwijking van het tweede lid, in onderling overleg en met schriftelijke instemming van de werknemer, telkens per schooljaar binnen de algemene arbeidsduur van 1659 uur meer lesuren of lesgebonden en/of behandeltaken dan 930 uur overeenkomen. Deze afwijking is niet mogelijk in het eerste jaar van indiensttreding bij de werkgever of indien dit leidt tot verdringing van werkgelegenheid.
7. Een werknemer heeft het recht jaarlijks maximaal 131 uren boven de algemene arbeidsduur te worden ingeroosterd, tenzij het dienstbelang zich hiertegen verzet en/of dit recht leidt tot verdringing van werkgelegenheid. Deze extra ingeroosterde uren worden binnen hetzelfde schooljaar gecompenseerd in verlof. Het compensatieverlof wordt in hele of halve werkdagen opgenomen. Dit verlof wordt verleend volgens dezelfde verhouding lesuren en niet-lesuren voor onderwijsgevend personeel en lesgebonden en/of behandeltaken en niet-lesgebonden en/of behandeltaken voor het onderwijs- ondersteunend personeel als waarin is ingeroosterd. De werkgever en de werknemer
maken vóór de zomervakantie afspraken over het tijdstip waarop het compensatieverlof wordt opgenomen. Als zij geen overeenstemming bereiken over het tijdstip van opnemen van het compensatieverlof, beslist de werkgever.
8. Op grond van de regeling spaarverlof kan het compensatieverlof later dan in het desbetreffende schooljaar worden opgenomen.
9. Indien een werknemer geen gebruik maakt van het recht genoemd in het zevende lid, heeft de werknemer het recht jaarlijks maximaal 131 uren boven de algemene arbeidsduur te werken, tenzij het dienstbelang zich hiertegen verzet en/of dit recht leidt tot verdringing van werkgelegenheid. Deze meer gewerkte uren worden gecompenseerd in salaris.
10. Het bepaalde in dit artikel wordt bij deeltijders naar rato van de werktijdfactor toegepast, met uitzondering van de percentages genoemd in het derde lid.
11. Het bepaalde in het tweede, derde en zesde lid is niet van toepassing op onderwijsondersteunend personeel zonder lesgebonden en/of behandeltaken.
2.2 Instellingen met een gelijk aantal lesuren in alle leerjaren
1. De algemene arbeidsduur van de werknemer die is benoemd of aangesteld in een voltijd normbetrekking, bedraagt 1659 uur op jaarbasis, uitgedrukt in een werktijdfactor 1.
2. Voor een instelling die met instemming van de PGMR heeft gekozen voor een rooster van 940 lesuren per leerjaar, geldt op jaarbasis maximaal 940 lesuren of lesgebonden en/of behandeltaken bij een voltijdbetrekking.
3. Het onderwijsgevend personeel en het onderwijs ondersteunend personeel met respectievelijk 940 lesuren of lesgebonden en/of behandeltaken heeft recht op zoveel mogelijk aangesloten verlof van 10 lesuren of 10 lesgebonden en/of behandeluren.
4. Vervallen.
5. De werkgever stelt met instemming van de PGMR de kaders van het taakbeleid vast. De werkgever stelt met instemming van de PMR, als uitvoering van het taakbeleid, alle schooltaken inclusief het voor- en nawerk en de normering van deze taken in uren vast.
6. De werkgever maakt jaarlijks vóór de zomervakantie met de individuele werknemer schriftelijk afspraken over het aantal lesuren of lesgebonden en/of behandeltaken, de gedeeltelijke invulling van de deskundigheidsbevordering conform het vierde lid, individuele scholingsuren en het aantal taken dat op grond van het vijfde lid is vastgesteld. De werkgever maakt met het onderwijsondersteunend personeel zonder lesgebonden en/of behandeltaken schriftelijke afspraken over de te vervullen taken en de individuele scholingsuren, een en ander met inachtneming van het vijfde lid.
7. Het bepaalde in dit artikel wordt bij deeltijders naar rato van de werktijdfactor toegepast, met uitzondering van de percentages genoemd in het vierde lid.
8. Indien de werkgever besluit met instemming van de PGMR een hoger aantal lesuren dan 940 uur in alle leerjaren te hanteren, wordt het verlof van 10 lesuren of lesgebonden
en/of behandeltaken dienovereenkomstig aangepast, uitgaande van het maximum van 930 lesuren per jaar bij een voltijdbetrekking. Het bepaalde in het tweede lid wordt overeenkomstig toegepast.
9. Het bepaalde in het tweede, derde, vierde en achtste lid is niet van toepassing op onderwijsondersteunend personeel zonder lesgebonden en/of behandeltaken.
2.3 Algemene arbeidsduur en betrekkingsomvang
1. De werknemer wordt benoemd of aangesteld in een normbetrekking of een deel daarvan.
2. Het dienstverband kan tijdelijk worden uitgebreid in het geval de werknemer aanvullend op het dienstverband belast wordt met werkzaamheden als bedoeld in de artikelen 3.4 en
4.4 met inachtneming van het navolgende lid.
3. De omvang van de betrekking(en) van de werknemer mag/mogen niet meer bedragen dan 120% van een normbetrekking op jaarbasis.
4. De omvang van de betrekking van de werknemer die een dienstverband voor onbepaalde tijd heeft, wordt niet tegen diens wil verminderd, tenzij sprake is van verval van rechtswege zoals bedoeld in artikel 3.6a en 4.6b.
5. Genoemde handeling is een besluit gericht op vermindering van de omvang van de betrekking van de werknemer (anders dan bedoeld in artikel 3.6a en 4.6b) tegen diens wil en wordt aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 3.8 sub 3 en 4.7 sub d.
2.4 Voltijd- en deeltijdbetrekkingen
1. Voor de inzetbaarheid van werknemers geldt een beschikbaarheidregeling conform de volgende tabel, tenzij met de desbetreffende werknemer anders wordt overeengekomen. Vóór de toepassing van het schema wordt de werktijdfactor rekenkundig afgerond op één cijfer achter de komma.
Inzetbaarheid per week: | ||
Werktijdfactor | maximaal aantal dagdelen | maximaal aantal dagen |
Tot en met 0,1 | 2 | 1 |
Tot en met 0,2 | 2 | 2 |
Tot en met 0,3 | 3 | 3 |
Tot en met 0,4 | 4 | 3 |
Tot en met 0,5 | 5 | 3 |
Tot en met 0,6 | 6 | 4 |
Tot en met 0,7 | 7 | 4 |
Tot en met 0,8 | 8 | 5 |
Tot en met 0,9 | 9 | 5 |
> 0,9 | 10 | 5 |
2. De werkgever spant zich in om de werknemer met een deeltijdbetrekking, indien de werknemer dit wenst, zoveel mogelijk aaneengesloten in te roosteren. Daarbij houdt de werkgever rekening met de door de werknemer aangegane verplichtingen, waaronder zowel verplichtingen bij een andere werkgever als verplichtingen in de privésfeer.
3. De werkgever stelt, na verkregen instemming van de PGMR, een werkreglement vast. Dit bevat in ieder geval een arbeids- en rusttijdenregeling. Daarin wordt ook bepaald of gekozen wordt voor een half uur dan wel tweemaal een kwartier pauze, wanneer op een dag meer dan vijf en een half uur gewerkt wordt.
4. De werknemer is niet verplicht op een voor hem niet reguliere werkdag terug te komen voor niet-lesgebonden taken, behalve als er sprake is van incidentele, onvoorziene werk- zaamheden van onderwijskundige of schoolorganisatorische aard.
5. De dagen van de week waarop deeltijders hun werkzaamheden moeten vervullen worden, na overleg met de werknemer, eenmaal per jaar voorafgaand aan het schooljaar door de werkgever vastgesteld. Wijzigingen gedurende het jaar zijn mogelijk in overleg met de werknemer.
2.5 Aanpassing arbeidsduur
1. Voor zover passend in zijn formatiebeleid en daarbij rekening houdend met onderwijs- kundige en schoolorganisatorische belangen en met de individuele belangen van de individuele werknemer, biedt de werkgever de werknemer de mogelijkheid tot het vervullen van zijn functie in deeltijd.
2. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, derde lid, Wet Aanpassing Arbeidsduur (Stb. 2000, 114), kan de werknemer met een dienstverband voor onbepaalde tijd de werkgever ten hoogste eenmaal per jaar verzoeken om aanpassing van de uit zijn benoeming of aanstelling voortvloeiende arbeidsduur.
3. De werkgever biedt vrijkomende vacatureruimte bij voorrang aan aan werknemers met een deeltijdbetrekking en een dienstverband voor onbepaalde tijd, tenzij voorrangs- bepalingen zich hiertegen verzetten of de bevindingen van een beoordeling dit ongewenst doen zijn. Zie bijlage IE van deze cao.
2.6 Taakbelasting, introductie en begeleiding en doelgroepenbeleid
1. In het taakbeleid wordt rekening gehouden met de belastbaarheid en ervaring van beginnende werknemers, senioren en minder-arbeidsgeschikten. Met de individuele werknemer die tot deze categorie wordt gerekend, worden hierover schriftelijk afspraken gemaakt.
2. De werkgever stelt, in overleg met de PGMR, ten behoeve van de introductie en bege- leiding van beginnende werknemers een regeling vast.
3. In deze regeling wordt ten minste vastgelegd het doel van de begeleiding, de functio- narissen die bij de begeleiding zijn betrokken, alsmede hun taken en bevoegdheden, tijd en middelen die vanuit de organisatie ter beschikking worden gesteld en de wijze waarop de resultaten van de begeleiding worden geëvalueerd.
4. De werkgever stelt, in overleg met de PGMR, beleid vast met betrekking tot de wijze waarop vervangers in de school worden geïntroduceerd en begeleid.
5. De werkgever zorgt voor iedere werknemer voor een zo evenredig mogelijke spreiding van de werkzaamheden over het jaar.
6. De werkgever bevordert met zijn wervings-, selectie- en scholingsbeleid een zo evenwichtig mogelijke samenstelling van het personeelsbestand.
7. De werkgever zal daarbij bijzondere aandacht besteden aan de arbeidsmarktpositie en het loopbaanperspectief van bepaalde groepen (potentiële) werknemers, met name die van vrouwen, allochtonen en arbeidsgehandicapten.
8. In geval van ondervertegenwoordiging van de in het zevende lid genoemde categorieën in (bepaalde delen van) het personeelsbestand zal de werkgever, indien in voldoende mate wordt voldaan aan de functie-eisen zoals verwoord in de profielschets, voorrang geven aan een kandidaat uit deze categorieën.
2.7 Meerjarenbeleid
1. De werkgever formuleert zijn, ten minste op de komende 4 jaar betrekking hebbend, meerjarenformatiebeleid dat is gebaseerd op de meerjarenbegroting en dat jaarlijks wordt geactualiseerd in een (personele) bestuursbegroting/bestuursformatieplan.
2. De werkgever stelt, na verkregen instemming van de PGMR, vóór 1 mei voor het komende schooljaar het meerjarenformatiebeleid/een bestuursformatieplan vast en de wijze waarop de middelen bovenschools dan wel aan de scholen worden toegedeeld, tenzij zwaarwegende redenen of omstandigheden zich daartegen verzetten. Dit laatste wordt terstond ter kennis gebracht van de GMR.
2A Arbeidsduur en formatiebeleid
2A Arbeidsduur en formatiebeleid
2A.1. Invoeringsartikel
1. Dit hoofdstuk treedt in werking uiterlijk op 1 augustus 2015.
2. Indien de werkgever besluit dit hoofdstuk vóór 1 augustus 2015 toe te passen, is Hoofd- stuk 2 vanaf dat moment voor die werkgever niet langer van toepassing. De werkgever maakt dan ook gebruik van de bepalingen in hoofdstuk 8B.
3. Bij de voorbereiding op het schooljaar 2015-2016 gaat iedere werkgever uit van de bepa- lingen in Hoofdstuk 2A.
2A.2. Werktijd bestaande dienstverbanden in uren en minuten per week
1. Door de inwerkingtreding van dit hoofdstuk verandert de werktijdfactor van bestaande dienstverbanden niet.
2. De werktijd voor dienstverbanden bedoeld in het eerste lid, wordt uitgedrukt in uren en minuten volgens de formule: werktijdfactor x 40 uur = werktijd in uren en minuten per week.
2A.3. Algemene arbeidsduur, normbetrekking en 40-urige werkweek
1. De formele arbeidsduur van de werknemer die is benoemd of aangesteld in een voltijd normbetrekking, bedraagt 40 uur per week. De maximale werktijd per jaar is 1659 uur. De werknemer met een 40-urige werkweek heeft een werktijdfactor van 1.
2. De werknemer wordt benoemd of aangesteld in hele uren per week. De werktijdfactor bedraagt dit aantal uur per week gedeeld door 40.
3. Voor het onderwijsgevend personeel bestaat de toedeling van werkzaamheden uit lesuren, vermeerderd met tijd voor voor- en nawerk/de opslagfactor, professionalisering en overige taken. Voor onderwijsondersteunend personeel met lesgebonden en/of behandeltaken bestaat de toedeling van werkzaamheden uit lesgebonden of behandel- taken, vermeerderd met tijd voor voor- en nawerk/de opslagfactor, professionalisering en overige taken.
4. De minimale betrekkingsomvang bedraagt voor nieuwe dienstverbanden vanaf
1 augustus 2015 acht uur, uitgedrukt in een werktijdfactor 0,2. Voor incidentele vervangingen van één dag of minder geldt dat de minimale betrekkingsomvang vijf uur bedraagt, uitgedrukt in een werktijdfactor van 0,125.
5. De omvang van de betrekking(en) van de werknemer kan niet meer bedragen dan 48 uur per week (werktijdfactor 1,2).
2A.4. Overwerk
1. De werkgever kan incidenteel meer dan het overeengekomen aantal arbeidsuren per week werkzaamheden opdragen. In dat geval is er sprake van overwerk.
2. Overwerk dient volledig in vrije tijd gecompenseerd te worden in dezelfde periode tussen twee schoolvakanties in (de schoolvakanties daaronder begrepen). Voor onderwijzend personeel wordt lestijd gecompenseerd in lestijd. Voor OOP met lesgebonden- en/of behandeltaken, wordt tijd in lesgebonden- en/of behandeltaken gecompenseerd in tijd voor lesgebonden- en/of behandeltaken. In overleg met de werknemer kunnen andere afspraken gemaakt worden.
3. Indien compensatie in tijd aantoonbaar niet mogelijk is, kan in overleg met de werknemer besloten worden tot uitbetaling.
4. Voor het OOP zonder lesgebonden- en/of behandeltaken blijft artikel 6.38 onverkort van kracht.
2A.5 Tijdelijke uitbreiding
Het dienstverband kan tijdelijk worden uitgebreid in het geval de werknemer aanvullend op het dienstverband belast wordt met werkzaamheden als bedoeld in de artikelen 3.4 en 4.4.
2A.6 Aanpassing arbeidsduur
1. De omvang van de betrekking van de werknemer die een dienstverband voor onbepaalde tijd heeft, wordt niet tegen diens wil verminderd, tenzij sprake is van verval van rechtswege zoals bedoeld in artikel 3.6a en 4.6b.
2. Een besluit gericht op vermindering van de omvang van de betrekking van de werknemer (anders dan bedoeld in artikel 3.6a en 4.6b) tegen diens wil, wordt aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 3.8 sub 3 en 4.7 sub d.
3. Voor zover passend in zijn formatiebeleid en daarbij rekening houdend met onderwijskundige en schoolorganisatorische belangen en met de individuele belangen van de individuele werknemer, biedt de werkgever de werknemer de mogelijkheid tot het vervullen van zijn functie in deeltijd.
4. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, derde lid, Wet Aanpassing Arbeidsduur (Stb. 2000, 114), kan de werknemer met een dienstverband voor onbepaalde tijd de werkgever ten hoogste eenmaal per jaar verzoeken om aanpassing van de uit zijn benoeming of aanstelling voortvloeiende arbeidsduur.
5. De werkgever biedt vrijkomende vacatureruimte bij voorrang aan aan werknemers met een deeltijdbetrekking en een dienstverband voor onbepaalde tijd, tenzij voorrangs- bepalingen zich hiertegen verzetten of de bevindingen van een beoordeling dit ongewenst doen zijn. Zie bijlage IE van deze cao.
2A.7 Taakbelasting, introductie en begeleiding en doelgroepenbeleid
1. De werkgever stelt met instemming van de PGMR de kaders van taakbeleid vast.
2. In het taakbeleid wordt rekening gehouden met de belastbaarheid en ervaring van beginnende werknemers, senioren en minder-arbeidsgeschikten. Met de individuele werknemer die tot deze categorie wordt gerekend, worden hierover schriftelijk afspraken gemaakt.
3. De werkgever stelt na verkregen instemming van de PGMR een werkreglement vast. Dit bevat in ieder geval een arbeids- en rusttijdenregeling.
4. Als op een dag 5,5 uur of meer wordt gewerkt, heeft de werknemer recht op een pauze van minimaal 30 minuten tussen 10.00 uur en 14.00 uur. Met instemming van de PMR kan de pauze worden gesplitst in twee keer 15 minuten. Ook de gesplitste pauze valt in de periode tussen 10.00 uur en 14.00 uur.
5. De werkgever stelt, in overleg met de PGMR, ten behoeve van de introductie en begeleiding van beginnende werknemers een regeling vast.
6. In deze regeling wordt ten minste vastgelegd het doel van de begeleiding, de functionarissen die bij de begeleiding zijn betrokken, alsmede hun taken en bevoegdheden, tijd en middelen die vanuit de organisatie ter beschikking worden gesteld en de wijze waarop de resultaten van de begeleiding worden geëvalueerd.
7. De werkgever stelt, in overleg met de PGMR, beleid vast met betrekking tot de wijze waarop vervangers in de school worden geïntroduceerd en begeleid.
8. De werkgever bevordert met zijn wervings-, selectie- en scholingsbeleid een zo evenwichtig mogelijke samenstelling van het personeelsbestand.
9. De werkgever zal daarbij bijzondere aandacht besteden aan de arbeidsmarktpositie en het loopbaanperspectief van bepaalde groepen (potentiële) werknemers, met name die van vrouwen, allochtonen en minder-arbeidsgeschikten.
10. De werkgever spant zich in om potentiële werknemers met een afstand tot de arbeidsmarkt aan te nemen.
11. In geval van ondervertegenwoordiging van de in het negende lid genoemde categorieën in (bepaalde delen van) het personeelsbestand zal de werkgever, indien in voldoende mate wordt voldaan aan de functie-eisen zoals verwoord in de profielschets, voorrang geven aan een kandidaat uit deze categorieën.
2A.8. Keuze tussen basismodel en overlegmodel
1. De werkgever verdeelt de te verrichten werkzaamheden op basis van de bepalingen in de artikelen 2A9 t/m 2A.11 (basismodel).
3. Indien aan de daarvoor geldende voorwaarden is voldaan, kan een werkgever in afwijking van lid 1 besluiten bij de verdeling van de werkzaamheden gebruik te maken van de bepalingen in de artikelen 2A.12 t/m 2A.14 (overlegmodel).
4. De splitsing van de werkverdeling in een basismodel en een overlegmodel zal voor 1 augustus 2018 door cao-partijen worden geëvalueerd.
2A.9. Inzetbaarheid
1. De werkgever en het team maken afspraken over het totaal aan overige werkzaamheden die binnen de school moeten worden uitgevoerd. Daarbij houden zij rekening met de totale beschikbare formatie en de (on)mogelijkheden om binnen de beschikbare formatie de gewenste taken uit te kunnen voeren.
2. De werkgever stelt vervolgens met instemming van de PMR, als uitvoering van de met het team gemaakte afspraken, alle schooltaken (inclusief het voor- en nawerk) en de normering van deze taken in uren vast.
3. De werkgever maakt jaarlijks vóór de zomervakantie met de individuele werknemer schriftelijk afspraken over het aantal lesuren of lesgebonden en/of behandeltaken, de tijd voor voorbereiding en nazorg, professionalisering en overige taken.
4. De werkgever maakt met het onderwijsondersteunend personeel zonder lesgebonden en/of behandeltaken schriftelijke afspraken over de te vervullen taken en de professio- nalisering, een en ander met inachtneming van het tweede lid.
5. In het gesprek bedoeld in het derde dan wel vierde lid wordt in overleg tussen de werkgever en werknemer ook bepaald wat voor het komend (school)jaar de werkdagen zijn waarop de werknemer voor les- en overige taken wordt ingeroosterd. Voor tussen- tijdse wijzigingen is eveneens overeenstemming tussen werkgever en de betrokken werk- nemer noodzakelijk.
6. Indien het overleg zoals bedoeld in het vijfde lid niet leidt tot overeenstemming, wordt de inzetbaarheid bepaald aan de hand van de bepalingen in artikel 2A.11.
2A.10 Maximale lessentaak
1. De lesuren of lesgebonden en/of behandeltaken bedragen op jaarbasis maximaal 930 uur bij een voltijdbetrekking.
2. De werkgever kan in afwijking van het eerste lid, in onderling overleg en met schriftelijke instemming van de werknemer, telkens per jaar binnen de maximale werktijd van 1659 uur, meer lesuren of lesgebonden en/of behandeltaken dan 930 uur overeenkomen. Deze afwijking is niet mogelijk bij startende leerkrachten of indien dit leidt tot verdringing van werkgelegenheid.
3. Het bepaalde in dit artikel wordt bij deeltijders naar rato van de werktijdfactor toegepast.
4. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing op onderwijsonder- steunend personeel zonder lesgebonden en/of behandeltaken.
2A.11 Voltijd- en deeltijdbetrekkingen
1. Indien het overleg zoals bedoeld in artikel 2A.9 lid 5 niet leidt tot overeenstemming, wordt voor de inzetbaarheid van werknemers een beschikbaarheidregeling gehanteerd conform de volgende tabel. Vóór de toepassing van het schema wordt de werktijdfactor rekenkundig afgerond op één cijfer achter de komma.
Inzetbaarheid per week: | ||
Werktijdfactor | maximaal aantal dagdelen | maximaal aantal dagen |
Tot en met 0,1 | 2 | 1 |
Tot en met 0,2 | 2 | 2 |
Tot en met 0,3 | 3 | 3 |
Tot en met 0,4 | 4 | 3 |
Tot en met 0,5 | 5 | 3 |
Tot en met 0,6 | 6 | 4 |
Tot en met 0,7 | 7 | 4 |
Tot en met 0,8 | 8 | 5 |
Tot en met 0,9 | 9 | 5 |
> 0,9 | 10 | 5 |
2. De werkgever spant zich in om de werknemer met een deeltijdbetrekking, indien de werknemer dit wenst, zoveel mogelijk aaneengesloten in te roosteren. Daarbij houdt de werkgever rekening met de door de werknemer aangegane verplichtingen, waaronder zowel verplichtingen bij een andere werkgever als verplichtingen in de privésfeer.
3. De werknemer is niet verplicht op een voor hem niet-reguliere werkdag te komen voor niet-lesgebonden taken, behalve als er sprake is van incidentele, onvoorziene werkzaam- heden van onderwijskundige of schoolorganisatorische aard.
4. De dagen van de week waarop deeltijders hun werkzaamheden moeten vervullen worden, na overleg met de werknemer, eenmaal per jaar voorafgaand aan het schooljaar door de werkgever vastgesteld. Wijzigingen gedurende het jaar zijn mogelijk in overleg met de werknemer.
2A.12 Invoering overlegmodel op bestuursniveau
1. In het kader van een wijziging van het bestaande taakbeleid kan een werkgever ervoor kiezen bij de werkverdeling gebruik te maken van de bepalingen in de artikel 2A.13 en artikel 2A.14.
2. De werkgever legt een voorgenomen besluit om over te stappen naar het overlegmodel ter instemming voor aan de PGMR. Dit voorgenomen besluit bevat in ieder geval een stemprocedure voor de instemming op schoolniveau van de medewerkers zoals bedoeld in artikel 2A.13 lid 4.
3. De overstap naar het overlegmodel mag niet leiden tot verlies van werkgelegenheid.
2A.13 Invoering overlegmodel op schoolniveau (brinnummer)
1. Invoering van het overlegmodel geschiedt per school (brinnummer).
2. Per school wordt een invoeringsplan opgesteld, waarin in ieder geval zijn opgenomen:
a. welke taken onder de opslagfactor vallen;
b. het beleid op grond waarvan de individuele opslagfactor wordt toegekend.
3. Het vast te stellen beleid wordt daarbij gebaseerd op onder meer de criteria groeps- grootte, zorgleerlingen en belastbaarheid en ervaring van werknemers.
4. Het plan van invoering behoeft instemming van de PMR én van de meerderheid van het personeel.
5. De keuze voor het overlegmodel dient iedere drie jaar opnieuw ter instemming aan de PMR en het personeel van de school voorgelegd te worden. Bij het niet opnieuw verkrijgen van de vereiste instemming gelden de bepalingen in de artikelen 2A.9 t/m 2A.11 van deze cao (basismodel).
2A.14. Inzetbaarheid
1. De werkgever en het team maken afspraken over het totaal aan overige werkzaamheden die binnen de school worden uitgevoerd. Daarbij houden zij rekening met de totale beschikbare formatie en de (on)mogelijkheden om binnen de beschikbare formatie de gewenste taken uit te kunnen voeren.
2. De werkgever stelt vervolgens met instemming van de PMR, als uitvoering van de met het team gemaakte afspraken, alle schooltaken (inclusief het voor- en nawerk) en de normering van deze taken in uren vast.
3. Aan het geven van les en het verzorgen van lesgebonden en/of behandeltaken is voor- en nawerk verbonden. Deze uren worden uitgedrukt in een opslagfactor. De opslagfactor wordt vastgesteld tussen 35 % en 45 % van de lesuren of de lesgebonden en/of behandel- taken.
4. De werkgever maakt jaarlijks vóór de zomervakantie met de individuele werknemer schriftelijk afspraken over de werkdagen, het aantal lesuren of lesgebonden en/of behandeltaken, de opslagfactor, professionalisering en overige taken. De individuele opslagfactor wordt vastgesteld op basis van met de PMR vastgesteld beleid.
5. De werkgever maakt met het onderwijsondersteunend personeel zonder lesgebonden en/of behandeltaken schriftelijke afspraken over de werkdagen, de te vervullen taken en de professionalisering, een en ander met inachtneming van het eerste lid.
2A.15 Meerjarenbeleid
1. De werkgever formuleert het, ten minste op de komende vier jaar betrekking hebbend, meerjarenformatiebeleid dat is gebaseerd op de meerjarenbegroting en dat jaarlijks wordt geactualiseerd in een (personele) bestuursbegroting/bestuursformatieplan.
2. De werkgever stelt, na verkregen instemming van de PGMR, vóór 1 mei voor het komende schooljaar het meerjarenformatiebeleid /een bestuursformatieplan vast en de wijze waarop de middelen bovenschools dan wel aan de scholen worden toebedeeld, tenzij zwaarwegende redenen of omstandigheden zich daartegen verzetten. Dit laatste wordt terstond ter kennis gebracht van de GMR.
3. In het formatieplan wordt de verhouding tussen het aantal leerlingen en leraren per school (brinnummer) verantwoord.
3. Dienstverband bijzonder onderwijs
Dienstverband bijzonder onderwijs
Cao-partijen beogen met de in de artikelen 3.1 t/m 3.5 opgenomen bepalingen af te wijken van artikel 7: 668a Burgerlijk wetboek (BW).
3.1 Arbeidsovereenkomst
1. De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor bepaalde dan wel onbepaalde tijd.
2. Behoudens het bepaalde in de artikelen 3.2, 3.3 en 3.4 wordt de arbeidsovereenkomst aangegaan voor onbepaalde tijd.
3. Indien bij eerste indiensttreding direct een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd wordt aangegaan, kan schriftelijk een proeftijd van maximaal twee maanden worden overeengekomen.
4. Bij indiensttreding ontvangt de werknemer een Akte van benoeming volgens het opgenomen model in bijlage IA.
5. De kosten voor het verkrijgen van de verklaring omtrent het gedrag volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens komen voor rekening van de werkgever.
Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd
3.2 Bezit onderwijsbevoegdheid
Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt in elk geval aangegaan:
a. als de werknemer niet de bij wet voorgeschreven onderwijsbevoegdheid bezit;
b. als enige overige wettelijke bepaling, waaronder begrepen bekostigingsvoorwaarden, zich tegen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd verzet.
3.3 Eerste indiensttreding
1. Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan worden overeengekomen bij eerste indiensttreding met uitzicht op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. In afwijking van de vorige volzin kan van de voorwaarde dat er sprake dient te zijn van eerste indiensttreding bij de werkgever, worden afgeweken indien:
a. het een herintreder betreft die niet voldoet aan de bekwaamheidseisen op grond van de Wet Beroepen in het onderwijs (Wet BIO);
b. het een bevordering betreft naar een directiefunctie;
c. het een werknemer betreft bedoeld in artikel 3.5, derde lid, wiens vervangings- betrekking of opeenvolgende vervangingsbetrekkingen in totaal nog geen twaalf maanden heeft c.q. hebben geduurd.
2. De duur van deze arbeidsovereenkomst bedraagt ten hoogste twaalf maanden. In zeer bijzondere gevallen kan deze periode met ten hoogste twaalf maanden worden verlengd.
3.4 Overige gevallen
Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan in de overige gevallen plaatsvinden:
a. als voorziening in een tijdelijke vacature, telkens voor ten hoogste twaalf maanden;
b. bij vervanging van een tijdelijk afwezige werknemer, telkens voor ten hoogste twaalf maanden;
c. als de werknemer uitsluitend is belast met werkzaamheden in het kader van contract- activiteiten, of uitsluitend een dergelijke werknemer vervangt;
d. als de werknemer uitsluitend is belast met werkzaamheden in het kader van projecten waarvoor additionele gelden ter beschikking zijn gesteld, of uitsluitend een dergelijke werknemer vervangt.
3.5 Opeenvolgende dienstverbanden
1. Van de dag dat tussen dezelfde werkgever en de werknemer arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd elkaar met tussenpozen van niet meer dan drie maanden hebben opgevolgd en een periode van 36 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden, geldt met ingang van die dag de laatste benoeming als aangegaan voor onbepaalde tijd. Voorgaande volzin is van toepassing op de arbeidsovereenkomsten genoemd in de artikelen 3.3 en 3.4.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op elkaar opvolgende arbeidsovereen- komsten tussen een werknemer en verschillende werkgevers, die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn.
3. In afwijking van het eerste lid geldt dat indien een arbeidsovereenkomst of opvolgende arbeidsovereenkomsten op grond van vervanging totaal 12 maanden heeft c.q. hebben geduurd en nadien wordt c.q. worden voortgezet zonder dat van vervanging sprake is, dit geschiedt voor onbepaalde tijd, voor zover het een dienstverband betreft in dezelfde functie.
Einde van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd
3.6 Einde van de arbeidsovereenkomst
1. Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege door het verstrijken van de tijd waarvoor deze is aangegaan.
2. Een verlengde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege door het verstrijken van de tijd waarvoor deze is aangegaan.
3. Indien de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.3 een tijdsduur had van ten minste twaalf maanden, neemt de werkgever ten minste twee maanden voor de einddatum van de arbeidsovereenkomst een beslissing om:
a. een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd te geven;
b. dan wel nog eenmaal een nieuwe verlengde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aan te gaan;
c. dan wel dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt
en stelt de werknemer hiervan onmiddellijk schriftelijk in kennis.
4. Indien de werkgever nalaat de in het derde lid bedoelde beslissing tijdig te nemen, wordt de werknemer met ingang van de bedoelde einddatum geacht te zijn benoemd in een verlengd dienstverband voor bepaalde tijd onder dezelfde voorwaarden als het voorgaande dienstverband.
3.6a Verval van een gedeelte van de betrekkingsomvang
Indien en voor zover de werkzaamheden niet langer aan de werknemer worden opgedragen, vervalt van rechtswege het gedeelte van de betrekkingsomvang dat bestaat uit:
a. uren boven de normbetrekking;
b. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met vervanging;
c. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met een tijdelijke voorziening in een vacature voor ten hoogste één jaar;
d. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met een project waarvoor door de werkgever of andere (overheids)instanties gedurende 3 of minder schooljaren formatie beschikbaar is gesteld uit additionele middelen;
e. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met contract- activiteiten, die gedurende 3 of minder schooljaren is toegekend aan de werknemer dan wel als gevolg van toekenning van die werkzaamheden aan een andere werknemer.
Einde arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en tussentijdse opzegging
3.7 (Tussentijdse) Beëindiging van de arbeidsovereenkomst
Het tussentijds beëindigen van een (verlengde) arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd dan wel het beëindigen van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd geschiedt:
1. door opzegging;
2. door onverwijlde opzegging wegens een dringende reden voor de werkgever of de werk- nemer, volgens de bepalingen van artikel 7:678 en 7:679 BW;
3. door ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:685 BW;
4. door beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden op het door de werkgever en de werknemer overeengekomen tijdstip;
5. door het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt of de latere datum die krachtens artikel 3.10 door partijen is overeengekomen;
6. door overlijden van de werknemer met ingang van de dag volgend op die van het overlijden.
3.8 Opzegging arbeidsovereenkomst
Opzegging van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of tussentijdse opzegging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd door de werkgever kan plaatsvinden op grond van:
1. plichtsverzuim als bedoeld in artikel 3.17, tweede lid van deze cao;
2. onbekwaamheid of ongeschiktheid van de werknemer voor de door hem uitgeoefende functie, anders dan ten gevolge van ziekte of arbeidsongeschiktheid als bedoeld in het vijfde lid;
3. opheffing van de instelling of de dienst van de instelling of de betrekking, of zodanige verandering van de inrichting van het onderwijs, dat de werkzaamheden van de werknemer overbodig zijn geworden;
4. het feit dat de werknemer na afloop van een lang buitengewoon verlof bij gebrek aan een vacature niet in actieve dienst binnen de instelling dan wel bij de werkgever kan worden geplaatst;
5. ziekte of arbeidsongeschiktheid met in achtneming van de bepalingen van de regeling ziekte en arbeidsongeschiktheid primair onderwijs (ZAPO);
6. op verzoek van de werknemer voor het geheel of een gedeelte van de voor hem geldende betrekkingsomvang met het oog op een uitkering als bedoeld in het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP of een FPU-uitkering, zoals geregeld in het FPU- reglement van het VUT-fonds;
7. andere met name genoemde gewichtige omstandigheden die redelijkerwijs geacht moeten worden, met het oog op de belangen van de instelling en van het onderwijs, de mogelijkheid van voortzetting van de arbeidsovereenkomst uit te sluiten.
8. het ontbreken van (her)registratie in het Schoolleidersregister PO door de schoolleider, zoals verplicht gesteld in artikel 9.12.
3.9 Opzegging arbeidsovereenkomst wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid
1. Indien de werknemer die 35% of meer arbeidsongeschikt is, wordt ontslagen op grond van ziekte of arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.8, welke ziekte of arbeids- ongeschiktheid 24 maanden onafgebroken heeft geduurd en waarbij herstel binnen 6 maanden na deze 24 maanden redelijkerwijs niet is te verwachten, zal de werkgever aansluitend een zelfde dan wel een gelijkwaardige arbeidsovereenkomst aangaan met de werknemer, in een betrekkingsomvang die overeenkomt met zijn restvaliditeit, tenzij dit op grond van door de werkgever te stellen en zo nodig te bewijzen omstandigheden redelijkerwijs van hem niet gevergd kan worden.
2. De werknemer die minder dan 35% arbeidsongeschikt is verklaard door UWV in het kader van de uitvoering van de WIA, wordt na afloop van de salarisdoorbetalingstermijn van 2 jaar, niet ontslagen uit zijn betrekking op grond van artikel 8, vijfde lid, tenzij sprake is van een zwaarwegend dienstbelang. Van een zwaarwegend dienstbelang is in elk geval sprake indien het in dienst houden van de werknemer leidt tot ernstige
financiële problemen voor de werkgever. Bij voortzetting van het dienstverband maken werkgever en werknemer afspraken over de inhoud van de functie en de daarbij behorende beloning. De afspraken in het kader van een voortzetting van het dienstverband worden schriftelijk bevestigd aan de werknemer. Het eventuele verschil tussen het oude en het nieuwe salaris wordt gedurende een periode van 5 jaar voor 65% gecompenseerd. Op deze compensatie wordt een eventueel recht van de werknemer op een wettelijke of bovenwettelijke werkloosheidsuitkering, waarvan sprake kan zijn in verband met uren- of salarisverlies, in mindering gebracht.
3. Het dienstverband van de werknemer genoemd in het tweede lid, mag in meerdere functies met een verschil van 3 of minder salarisschalen worden voortgezet.
4. De voorgaande leden zijn van toepassing met in achtneming van de regeling ziekte en arbeidsongeschiktheid primair onderwijs (ZAPO).
3.10 Opzegging en benoeming AOW-gerechtigde werknemer
1. Ingeval de arbeidsovereenkomst zal eindigen op grond van het bereiken van de AOW- gerechtigde leeftijd door de werknemer, kunnen werkgever en werknemer:
a. jaarlijks overeenkomen om het moment van beëindiging van de arbeidsovereenkomst telkens met maximaal 12 maanden uit te stellen;
b. aansluitend een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd overeenkomen met een duur van maximaal 12 maanden, welke arbeidsovereenkomst jaarlijks met maximaal 12 maanden kan worden verlengd.
2. In afwijking van het bepaalde in artikel 3.6, vierde lid, eindigt de verlengde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bedoeld in het eerste lid, onder b van dit artikel van rechtswege, zonder dat voorafgaande opzegging noodzakelijk is.
Wijze van opzegging, opzeggingstermijnen
3.11 Opzegging
1. Opzegging door de werkgever c.q. de werknemer geschiedt bij aangetekend schrijven dan wel bij brief die tegen een ontvangstbewijs middellijk dan wel onmiddellijk is overhan- digd en met redenen omkleed, met inachtneming van de geldende opzeggingstermijn.
2. Opzegging van de arbeidsovereenkomst geschiedt tegen het einde van de maand, tenzij anders wordt overeengekomen.
3.12 Opzeggingstermijn
1. De werkgever neemt bij opzegging de volgende opzeggingstermijn in acht:
a. Ten minste één maand indien de arbeidsovereenkomst 12 maanden of korter heeft geduurd;
b. Ten minste twee maanden indien de arbeidsovereenkomst langer dan twaalf maanden doch korter dan 5 jaar heeft geduurd;
c. Ten minste drie maanden indien de arbeidsovereenkomst 5 jaar of langer heeft geduurd.
2. Als de opzeggingstermijn die bij wijze van overgangsbepaling is voorgeschreven op grond van artikel XXI van de Wet Flexibiliteit en Zekerheid van 14 mei 1998 (Stb. 1998, 300) langer is dan de opzeggingstermijn, genoemd in dit artikel, geldt voor de werkgever de termijn volgens voornoemde wet.
3. De werknemer neemt bij ontslag de volgende opzeggingstermijnen in acht:
a. ten minste één maand indien de arbeidsovereenkomst korter dan 12 maanden heeft geduurd;
b. ten minste twee maanden indien de arbeidsovereenkomst 12 maanden of langer heeft geduurd.
4. Met wederzijds goedvinden kan van de in het eerste, tweede en derde lid genoemde termijnen worden afgeweken.
Ordemaatregelen en disciplinaire maatregelen Schorsing als ordemaatregel
3.13 Gronden voor schorsing
Een werkgever kan een werknemer schorsen:
a. die krachtens een wettelijke maatregel van zijn vrijheid is beroofd, tenzij de vrijheids- beneming het gevolg is van een maatregel, anders dan op grond van de Wet bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen, genomen in het belang van de volksgezond- heid;
b. die krachtens een rechterlijke uitspraak, die nog niet onherroepelijk is geworden, van het geven van onderwijs is uitgesloten;
c. voor de duur van de vervolging dan wel het strafrechtelijk onderzoek indien een straf- rechtelijke vervolging c.q. onderzoek ter zake van een misdrijf tegen hem is ingesteld;
d. in andere gevallen waarin het belang van de instelling dit vordert.
3.14 Voorgenomen schorsing
1. De werkgever kan de werknemer schorsen voor ten hoogste vier weken, indien dit gelet op het belang van de instelling dringend noodzakelijk is.
2. Voordat de werknemer wordt geschorst, wordt deze in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze omtrent de voorgenomen schorsing kenbaar te maken. Een besluit tot schorsing wordt zo spoedig mogelijk daarna doch uiterlijk binnen drie dagen schriftelijk bevestigd. De zienswijze van de werknemer omtrent de schorsing wordt in deze bevesti- ging opgenomen. Gedurende de periode dat het besluit nog niet is bevestigd, kan de
werknemer de toegang tot het gebouw en de terreinen van de instelling(en) worden ontzegd.
3.15 Duur schorsing
Onverminderd het bepaalde in de artikelen 3.13 en 3.14 kan de werknemer worden geschorst:
1. voor de duur van maximaal zes maanden wanneer er sprake is van (een voornemen tot) opzegging, als bedoeld in artikel 3.8, eerste, tweede en zevende lid;
2. voor de duur van de procedure tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst;
3. voor de duur van ten hoogste drie maanden, wanneer sprake is van gevallen als bedoeld in artikel 3.13 lid d, welke termijn in bijzondere gevallen ten hoogste één keer met drie maanden kan worden verlengd.
3.16 Intrekking schorsing
1. Indien een schorsing als bedoeld in artikel 3.15, eerste lid, aansluitend volgt op een schorsing als genoemd in artikel 3.14 bedraagt de duur van de schorsing gezamenlijk genomen maximaal zes maanden.
2. De schorsing kan gepaard gaan met een ontzegging van de toegang tot het gebouw en de terreinen van de instelling(en).
3. De schorsing wordt onverwijld ingetrokken als de grond daartoe vervalt of handhaving niet langer noodzakelijk is.
4. Ingeval geen redenen aanwezig waren die de schorsing konden dragen, zal de werkgever na overleg de werknemer naar vermogen rehabiliteren.
5. De schorsing als benoemd in de artikelen 3.13, 3.14, en 3.15 geschiedt met behoud van salaris.
3.17 Disciplinaire maatregelen
1. De werkgever kan ten aanzien van de werknemer die zich aan plichtsverzuim schuldig maakt, onder opgave van redenen één van de navolgende besluiten nemen:
a. schriftelijke berisping;
b. schorsing met behoud van salaris;
c. opzegging.
2. Onder plichtsverzuim wordt verstaan het overtreden van de voor de werknemer geldende voorschriften, het niet nakomen van hem opgelegde verplichtingen alsmede het doen of nalaten van datgene dat de werknemer bij een goede uitoefening van zijn functie behoort na te laten of te doen.
3.18 Voornemen
1. Het voornemen tot een besluit tot:
a. opzegging, als bedoeld in artikel 3.8, eerste t/m vijfde lid en zevende lid;
b. schorsing als bedoeld in artikel 3.14 en artikel 3.15;
c. het opleggen van een disciplinaire maatregel als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid; wordt per aangetekend schrijven aan de werknemer ter kennis gebracht, die in de gelegenheid wordt gesteld om binnen drie weken na verzending van het voornemen zijn zienswijze mondeling dan wel schriftelijk kenbaar te maken. De werknemer kan zich hierbij laten bijstaan door een raadsman of raadsvrouw.
2. Van een mondeling verstrekte zienswijze wordt een verslag gemaakt dat vervolgens ter beoordeling aan de werknemer wordt voorgelegd, die onverwijld schriftelijk en gemoti- veerd meedeelt of hij al dan niet met het verslag kan instemmen.
3.19 Besluit
De werknemer wordt van het definitieve besluit, bedoeld in artikel 3.18, eerste lid, zo spoedig mogelijk na de zienswijze per aangetekend schrijven in kennis gesteld.
3.20 Detachering
De werknemer kan op zijn verzoek of met zijn instemming voor bepaalde tijd worden belast met werkzaamheden bij een werkgever van een andere instelling of instellingen dan wel buiten het onderwijs.
3.21 Uitzendarbeid
1. Uitzendarbeid is mogelijk in geval van:
a. vervanging wegens ziekte of buitengewoon verlof;
b. activiteiten van kennelijk tijdelijke aard;
c. kennelijk onvoorziene omstandigheden.
2. Uitzendkrachten worden door de werkgever, voor wat betreft de toepassing van het taakbeleid en arbeids- en rusttijdenregeling, op dezelfde wijze behandeld als de werk- nemers die onder deze cao vallen.
3. Voor uitzendkrachten die werkzaamheden voor de werkgever verrichten, geldt dat het desbetreffende uitzendbureau voor wat betreft het salaris, inclusief toelagen en onkostenvergoedingen overeenkomstige arbeidsvoorwaarden toekent als die welke worden toegekend aan de werknemers in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van de inlenende instelling.
4. De werkgever is op grond van deze cao verplicht het gestelde in het voorgaande lid te bedingen in de uitzendovereenkomst die met het uitzendbureau wordt gesloten.
5. a. Het eerste tot en met het vierde lid zijn mede van toepassing op vakkrachten conform artikel 20 Abu cao (cao voor uitzendkrachten) dan wel op werknemers op grond van artikel 7:690 BW.
b. Vakkrachten in de zin van de Abu cao en werknemers op grond van artikel 7: 690 BW zijn degenen op wie de artikelen 3 (Bevoegdheid schoolonderwijs), 3a (Bevoegdheid onderwijsondersteunende werkzaamheden), 32 (Vereisten benoeming of tewerk- stelling personeel) en 32a (Bekwaamheidseisen) van de Wet op het primair onderwijs dan wel de overeenkomstige artikelen 3, 3a respectievelijk 32 en 32a van de Wet op de expertisecentra van toepassing zijn.
3.22 Leerarbeidsovereenkomst
Op de leerarbeidsovereenkomst van de LIO zijn van toepassing de artikelen 3.23 tot en met 3.26.
3.23 Wettelijke vereisten
Indien de werknemer die als LIO is benoemd, niet meer voldoet aan de gestelde wettelijke vereisten, eindigt de leerarbeidsovereenkomst van rechtswege.
3.24 Beëindiging leerarbeidsovereenkomst
De beëindiging van de leerarbeidsovereenkomst van de LIO door de opleidende instelling vormt voor de werkgever een grond voor opzegging.
3.25 Disciplinaire maatregel
Indien de werkgever ten aanzien van de LIO besluit tot het opleggen van een disciplinaire maatregel, tot schorsing of tot opzegging, stelt de werkgever de instelling die de leerarbeids- overeenkomst mede heeft ondertekend, hiervan onverwijld schriftelijk in kennis.
3.26 Voorwaarden
1. De leraar in opleiding waarmee een leerarbeidsovereenkomst is gesloten als opgenomen in bijlage II van deze cao wordt benoemd voor bepaalde tijd voor een periode die overeenkomt met een benoeming van vijf maanden voor een werktijdfactor 1 binnen één schooljaar.
2. Deze periode dient te eindigen vóór de datum waarop de zomervakantie van de instelling begint.
3. De functie leraar in opleiding omvat de in het vierde lid aangegeven onderdelen van de taakkarakteristiek waarbij de zelfstandige uitoefening van die taken geleidelijk toeneemt tijdens het LIO-schap.
4. De taakkarakteristiek van de functie leraar in opleiding is het leren van het beroep leraar door middel van:
a. het geven van onderwijs, alsmede de daaruit rechtstreeks voortvloeiende werkzaam- heden;
b. algemene werkzaamheden, die redelijkerwijs voortvloeien uit het onderwijs aan de instelling, zoals het deelnemen aan teamvergaderingen en het onderhouden van contacten met collega’s van de instelling, ouders, begeleidingsdiensten e.d..
c. het verrichten van overige werkzaamheden ten behoeve van de goede gang van zaken aan de instelling.
5. De omvang van het leeraandeel en de omvang van het arbeidsdeel binnen het dienstverband dienen aan elkaar gelijk te zijn gesteld.
6. Het salaris van de leraar in opleiding met een leerarbeidsovereenkomst wordt vast- gesteld volgens bijlage IV.A van deze cao.
7. Tussen de leraar in opleiding, de werkgever en de lerarenopleiding waar de leraar in opleiding is ingeschreven wordt een leerarbeidsovereenkomst gesloten.
8. De leerarbeidsovereenkomst bevat ten minste bepalingen over: de begeleiding van de leraar in opleiding;
dat deel van de eindtermen dat de leraar in opleiding tijdens het LIO-schap dient te realiseren en de beoordeling daarvan, alsmede de onderdelen genoemd in bijlage IC van deze cao (akte van benoeming).
9. De leraar in opleiding stelt voor aanvang van de leerarbeidsovereenkomst een leerwerk- plan op. Het leerwerkplan wordt getoetst door:
de lerarenopleiding waar de leraar in opleiding is ingeschreven en de werkgever waar de leraar in opleiding is benoemd.
10. De lerarenopleiding waar de leraar in opleiding is ingeschreven, toetst het leerwerkplan aan de eindtermen van de opleiding.
11. De werkgever toetst het leerwerkplan voor zover het gaat om de werkzaamheden die verricht moeten worden.
12. De leraar in opleiding heeft geen recht op een tegemoetkoming woningwerkverkeer indien hij gebruik kan maken van een reisvoorziening als bedoeld in art. 3.7 van de Wet studiefinanciering 2000.
13. De artikelen 2.1, 2.2, 2A.3, 3.5, 6.1 t/m 6.9, 6.12, 6.13, 6.14, 6.17, 6.18, 6.33 en 8.10 tot en
met 8.16, 8.18 t/m 8.23, 8.25 en 8A.7 zijn niet van toepassing op de leraar in opleiding.
Onderwijsassistent in opleiding
3.27 Leerarbeidsovereenkomst
1. Tussen de onderwijsassistent in opleiding, die een erkende mbo-opleiding onderwijs- assistent volgt, de mbo-opleiding waar deze student is ingeschreven en de werkgever waar deze student is benoemd, wordt een leerarbeidsovereenkomst gesloten.
2. De leerarbeidsovereenkomst vermeldt in elk geval de duur en de omvang van de leerarbeidsovereenkomst, alsmede het salaris dat wordt vastgesteld volgens bijlage IV.B van deze cao.
3. In het leerwerkplan worden door partijen de leer- en werkactiviteiten vastgelegd.
Benoeming op basis de brede impuls combinatiefuncties in het bijzonder onderwijs1
3.28 Arbeidsovereenkomst
1. Op de arbeidsovereenkomst van de combinatiefunctionaris zijn van toepassing de artikelen 3.29 tot en met 3.34.
2. De werkgever maakt gebruik van de benoemingsakte zoals is opgenomen in bijlage 1a van deze cao.
3.29 Uitsluiting cao -bepalingen
1. De artikelen 3.20, 6.36, 6.38, 8.2 tot en met 8.5, 8B.1 en 8B.3 van de CAO PO zijn niet van toepassing.
2. De artikelen 2.1, 2.2, 2A.3 en 8.23 van deze cao zijn niet van toepassing op het deel van de arbeidsovereenkomst dat betrekking heeft op de buitenschoolse taken.
3.30 Positionering van de combinatiefunctionaris
1. Combinatiefunctionaris: de werknemer geheel of gedeeltelijk benoemd op basis van de brede impuls combinatiefuncties die naast zijn werkzaamheden op school is belast met taken buiten het onderwijs.
2. Voorbeeldfuncties zijn beschreven en gewaardeerd op basis van Xxxx PO. Voor afwijkende functies wordt eveneens gebruik gemaakt van Fuwa PO.
3. De combinatiefunctionaris dient te voldoen aan de wettelijke bekwaamheidseisen, die op basis van de WPO en WEC bij algemene maatregel van bestuur zijn vastgesteld en gericht zijn op het handelen in het onderwijsleerproces.
1 De brede impuls combinatiefuncties is de nieuwe naam van de impuls brede scholen en omvat bovendien de nieuwe impulsmiddelen.
4. Werknemers zonder wettelijke lesbevoegdheid verrichten werkzaamheden in het onderwijsproces onder toezicht en verantwoordelijkheid van een bevoegde leerkracht.
3.31 Benoeming
1. Op de benoeming van een combinatiefunctionaris zijn van toepassing de bepalingen 3.1 tot en met 3.5 van de CAO PO.
2. Vanwege de subsidiefinanciering en het projectmatig karakter van de brede impuls combinatie functies kan een tijdelijk dienstverband worden aangegaan op grond van artikel 3.4 lid d.
3. Een overschrijding van de in artikel 3.5 lid 1 van de cao genoemde periode van 36 maanden, tussenpozen van niet meer dan 3 maanden inbegrepen, leidt binnen de looptijd van de brede impuls combinatiefuncties niet tot een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Hiermee wordt afgeweken van het in artikel 3.5 lid 1 van de CAO PO en het in artikel 7:668a BW bepaalde.
3.32 Beëindiging van het dienstverband
1. Op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst zijn de bepalingen 3.6 tot en met 3.9 van deze cao onverminderd van toepassing.
2. Een beëindiging of wijziging van de subsidie verstrekt op basis van de brede impuls combinatiefuncties, c.q. de subsidievoorwaarden, als gevolg waarvan de betrekking komt te vervallen, is een grond conform artikel 3.8 lid 3 voor opzegging van de arbeids- overeenkomst.
3.33 Arbeidsduur en (norm)jaartaak
1. De arbeidsduur in een voltijds dienstbetrekking bedraagt 40 uur per week.
2. Jaarlijks vóór de zomervakantie wordt in overleg tussen de werkgever, de inlenende werkgever en de werknemer de jaartaak van de werknemer ingevuld:
a. omvang lessentaak en overige schooltaken conform de kaders van het taakbeleid zoals beschreven in artikel 2.1 en 2A.3 van de cao en de overige van toepassing zijn bepalingen van deze cao;
b. omvang en invulling van buitenschoolse taken;
c. beschikbaarheidschema en weekrooster;
d. invulling vakantieverlof.
3.34 Vakantieverlof
1. De werknemer heeft recht op 428 klokuren vakantieverlof, waarvan 3 weken aaneen- gesloten in de zomervakantie. Zie artikel 8.5 en artikel 8B.1 van deze cao.
2. De invulling van het vakantieverlof wordt overeengekomen in overleg tussen de werk- gever, de inlenende werkgever en de werknemer met inachtneming van het eerste lid.
3. Zwangerschap- en bevallingsverlof van de vrouwelijke werknemer schort reeds ingepland vakantieverlof op naar een nader te bepalen moment, te bepalen in overleg tussen werkgever en werknemer.
4. Dienstverband openbaar onderwijs
Dienstverband Openbaar Onderwijs
Aanstelling
4.1 Akte van aanstelling
1. Aanstelling geschiedt voor bepaalde dan wel onbepaalde tijd.
2. Behoudens het bepaalde in de artikelen 4.2, 4.3 en 4.4 vindt aanstelling plaats voor onbepaalde tijd.
3. De werknemer ontvangt bij zijn indiensttreding een akte van aanstelling volgens het opgenomen model in bijlage IB van deze cao.
4. De kosten voor het verkrijgen van de verklaring omtrent het gedrag volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens komen voor rekening van de werkgever.
4.2 Aanstelling voor bepaalde tijd
Aanstelling voor bepaalde tijd vindt in elk geval plaats:
a. als de werknemer niet de bij wet voorgeschreven onderwijsbevoegdheid bezit;
b. als enige overige wettelijke bepaling, waaronder begrepen bekostigingsvoorwaarden, zich tegen een aanstelling voor onbepaalde tijd verzet.
4.3 Aanstelling bij wijze van proef
Een aanstelling voor bepaalde tijd kan plaatsvinden bij wijze van proef, met uitzicht op een aanstelling voor onbepaalde tijd. De duur van deze aanstelling bedraagt ten hoogste twaalf maanden. In zeer bijzondere gevallen kan deze periode met ten hoogste twaalf maanden worden verlengd.
4.4 Overige gevallen
Een aanstelling voor bepaalde tijd kan in de overige gevallen plaatsvinden:
a. bij vervanging van een tijdelijk afwezige werknemer, telkens voor ten hoogste twaalf maanden;
b. als voorziening in een tijdelijke vacature, telkens voor ten hoogste twaalf maanden;
c. als de werknemer uitsluitend is belast met werkzaamheden in het kader van contract- activiteiten, of uitsluitend een dergelijke werknemer vervangt;
d. als de werknemer uitsluitend is belast met werkzaamheden in het kader van projecten waarvoor additionele gelden ter beschikking zijn gesteld, of uitsluitend een dergelijke werknemer vervangt.
4.5 Opeenvolgende dienstverbanden
1. Vanaf de dag dat tussen dezelfde werkgever en werknemer aanstellingen voor bepaalde tijd elkaar met tussenpozen van niet meer dan 3 maanden hebben opgevolgd en een periode van 36 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden, geldt met ingang van die dag de laatste aanstelling als een aanstelling voor onbepaalde tijd. De voorgaande volzin is van toepassing op de aanstellingen genoemd in de artikelen 4.3 en 4.4.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op elkaar opvolgende aanstellingen tussen een werknemer en verschillende werkgevers, die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn.
3. In afwijking van het eerste lid geldt dat indien een aanstelling of opvolgende aanstellingen op grond van vervanging totaal 12 maanden heeft c.q. hebben geduurd en nadien door een aanstelling of aanstellingen wordt c.q. worden voortgezet zonder dat van vervanging sprake is, geschiedt dit voor onbepaalde tijd, voor zover het een aanstelling betreft in dezelfde functie.
4.6 Einde van rechtswege
1. Een aanstelling voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege zodra die tijd is verstreken.
2. Indien de aanstelling bij wijze van proef een tijdsduur had van ten minste twaalf maanden, neemt de werkgever ten minste twee maanden voor de einddatum van de aanstelling een beslissing om:
a. een aanstelling voor onbepaalde tijd te geven;
b. dan wel nog eenmaal een nieuwe verlengde aanstelling voor bepaalde tijd aan te gaan;
c. dan wel dat de aanstelling van rechtswege eindigt;
en stelt de werknemer hiervan onmiddellijk schriftelijk in kennis.
3. Indien de werkgever nalaat de in het tweede lid bedoelde beslissing tijdig te nemen, wordt de werknemer met ingang van de bedoelde einddatum geacht te zijn aangesteld voor een verlengde aanstelling voor bepaalde tijd onder dezelfde voorwaarden als de voorgaande aanstelling.
4.6a Einde van rechtswege krachtens rechterlijke uitspraak
Een aanstelling eindigt van rechtswege indien de werknemer krachtens onherroepelijke rechterlijke uitspraak van het geven van onderwijs is uitgesloten. De werknemer wordt van deze beëindiging zo spoedig mogelijk in kennis gesteld.
4.6b Verval van een gedeelte van de betrekkingsomvang
Indien en voor zover de werkzaamheden niet langer aan de werknemer worden opgedragen, vervalt van rechtswege het gedeelte van de betrekkingsomvang dat bestaat uit:
a. uren boven de normbetrekking;
b. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met vervanging;
c. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met een tijdelijke voorziening in een vacature voor ten hoogste één jaar;
d. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met een project, waarvoor door de werkgever of andere (overheids)instanties gedurende 3 of minder schooljaren formatie beschikbaar is gesteld uit additionele middelen;
e. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met contract- activiteiten, die gedurende drie of minder schooljaren is toegekend aan de werknemer dan wel als gevolg van toekenning van die werkzaamheden aan een andere werknemer.
4.7 Ontslag
De werknemer kan, met inachtneming van het in artikel 4.8 bepaalde, ontslag worden verleend:
a. op schriftelijke aanvraag;
b. wegens het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd;
c. op schriftelijke aanvraag voor het geheel of een gedeelte van de voor hem geldende betrekkingsomvang met het oog op een uitkering als bedoeld in het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP of een FPU-uitkering zoals geregeld in het FPU- reglement van het VUT-fonds;
d. wegens opheffing van de instelling, of de betrekking of zodanige verandering in de inrichting van het onderwijs of de dienst van de instelling dat zijn werkzaamheden overbodig zijn geworden;
e. indien hij na afloop van lang buitengewoon verlof bij gebrek aan een vacature niet in actieve dienst aan de instelling dan wel bij de werkgever kan worden geplaatst;
f. wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid, met in achtneming van de regeling ziekte en arbeidsongeschiktheid primair onderwijs (ZAPO);
g. wegens ernstige mate van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het verrichten van zijn functie uit andere hoofde dan genoemd onder f;
h. wegens een onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf;
i. wegens het bij of in verband met indiensttreding en/of keuring opzettelijk verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder welke handelwijze niet tot indienst- neming of geschikt verklaring zou zijn overgegaan, tenzij meer dan zes maanden zijn verstreken sinds de vaststelling van dit feit;
j. als disciplinaire maatregel wegens plichtsverzuim;
k. op grond van andere met name genoemde en aan de werknemer schriftelijk meegedeelde redenen van gewichtige aard;
l. wegens overlijden met ingang van de dag volgend op die van het overlijden.
m. wegens het ontbreken van (her)registratie in het Schoolleidersregister PO door de schoolleider, zoals verplicht gesteld in artikel 9.12.
4.8 Ontslag wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid.
1. Indien de werknemer die 35% of meer arbeidsongeschikt is, wordt ontslagen op grond van ziekte of arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 4.7 onder f., welke ziekte of arbeidsongeschiktheid 24 maanden onafgebroken heeft geduurd en waarbij herstel binnen 6 maanden na deze 24 maanden redelijkerwijs niet is te verwachten, zal de werkgever de werknemer aansluitend een zelfde dan wel gelijkwaardig aanstelling verlenen, in een betrekkingsomvang die overeenkomt met zijn restvaliditeit, tenzij dit op grond van door de werkgever te stellen en zo nodig te bewijzen omstandigheden redelijkerwijs van hem niet gevergd kan worden.
2. De werknemer die minder dan 35% arbeidsongeschikt is verklaard door UWV in het kader van de uitvoering van de Wet WIA, wordt na afloop van de salarisdoor- betalingstermijn van 2 jaar, niet ontslagen uit zijn betrekking op grond van artikel 4.7 onder f, tenzij sprake is van een zwaarwegend dienstbelang. Van een zwaarwegend dienstbelang is in elk geval sprake indien het in dienst houden van de werknemer leidt tot ernstige financiële problemen voor de werkgever. Bij voortzetting van het dienst- verband maken werkgever en werknemer afspraken over de inhoud van de functie en de daarbij behorende beloning. De afspraken in het kader van een voortzetting van het dienstverband worden schriftelijk bevestigd aan de werknemer. Het eventuele verschil tussen het oude en het nieuwe salaris wordt gedurende een periode van 5 jaar voor 65% gecompenseerd. Op deze compensatie wordt een eventueel recht van de werknemer op een wettelijke of bovenwettelijke werkloosheidsuitkering, waarvan sprake kan zijn in verband met uren- of salarisverlies, in mindering gebracht.
3. Het dienstverband van de werknemer genoemd in het tweede lid, mag in meerdere functies met een verschil van 3 of minder salarisschalen worden voortgezet.
4. De voorgaande leden zijn van toepassing met in achtneming van de regeling ziekte en arbeidsongeschiktheid primair onderwijs (ZAPO).
4.9 Ontslag en aanstelling AOW-gerechtigde werknemer
1. Ingeval de aanstelling zal eindigen door ontslag op grond van het bereiken van de AOW- gerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 4.7 onder b. kan:
a. de werkgever op verzoek van de werknemer vervolgens jaarlijks besluiten om het moment van ontslag telkens met maximaal 12 maanden uit te stellen;
b. de werkgever op verzoek van de werknemer besluiten de werknemer na beëindiging vervolgens voor bepaalde tijd aan te stellen, telkens voor een periode van maximaal 12 maanden.
2. De al dan niet verlengde aanstelling voor bepaalde tijd bedoeld in lid b eindigt van rechtswege.
4.10 Ingangsdatum ontslag
1. Het ontslag genoemd in artikel 4.7 onder a. gaat in op de eerste dag van een maand met inachtneming van de volgende opzeggingstermijn:
ten minste één maand indien het dienstverband korter dan 12 maanden heeft geduurd;
ten minste twee maanden indien het dienstverband 12 maanden of langer heeft geduurd, tenzij met de werknemer een eerder tijdstip wordt afgesproken.
2. Het ontslag bedoeld in artikel 4.7 onder b. wordt verleend met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt, tenzij met de werknemer een later tijdstip wordt afgesproken.
3. Het ontslag genoemd in art. 4.7 onder c. gaat niet eerder in dan met ingang van de dag waarop het recht op de FPU-uitkering ontstaat.
4. Een ontslag genoemd in artikel 4.7 onder d en e gaat in op de eerste dag van een maand, waarbij een opzeggingstermijn in acht wordt genomen van:
ten minste één maand indien het dienstverband 12 maanden of korter heeft geduurd; ten minste twee maanden indien het dienstverband langer dan 12 maanden, doch korter dan 5 jaar heeft geduurd;
ten minste drie maanden indien het dienstverband 5 jaar of langer heeft geduurd, tenzij met de werknemer een eerder tijdstip wordt afgesproken.
5. Het ontslag genoemd in artikel 4.7 onder f, g, h, i, j, k en m gaat niet eerder in dan de dag volgend op die, waarop de reden van het ontslag voor het eerst aanwezig was, met dien verstande dat het ontslag genoemd in artikel 4.7 onder g niet eerder ingaat dan op de dag waarop het ontslagbesluit aan de werknemer ter kennis is gebracht.
Ordemaatregelen en disciplinaire maatregelen
4.11 Schorsing van rechtswege
1. Van rechtswege is geschorst de werknemer:
a. die krachtens een wettelijke maatregel van zijn vrijheid is beroofd, tenzij de vrijheids- beneming het gevolg is van een maatregel, anders dan op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, genomen in het belang van de volksgezondheid;
b. die krachtens een rechterlijke uitspraak die nog niet onherroepelijk is geworden, van het geven van onderwijs is uitgesloten.
2. De werknemer wordt van de schorsing genoemd in het eerste lid zo spoedig mogelijk in kennis gesteld.
4.12 Gronden voor schorsing
1. De werknemer kan worden geschorst, indien het belang van de instelling dit dringend noodzakelijk vereist, voor een periode van maximaal vier weken, welke periode met maximaal vier weken kan worden verlengd.
2. Voordat tot schorsing als bedoeld in het eerste lid wordt overgegaan, wordt de werk- nemer in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken. Een besluit tot schorsing wordt vervolgens zo spoedig mogelijk daarna doch uiterlijk binnen drie dagen schriftelijk aan de werknemer kenbaar gemaakt, waarbij de zienswijze van de werknemer in het schorsingsbesluit wordt opgenomen.
3. Gedurende de periode dat het besluit nog niet is bevestigd, kan de werknemer de toegang tot het gebouw en de terreinen van de instelling (en) worden ontzegd.
4.13 Duur schorsing
Onverminderd het bepaalde in artikel 4.12 kan de werknemer worden geschorst:
a. wanneer er sprake is van een voornemen tot ontslag op grond van plichtsverzuim, onbekwaamheid of ongeschiktheid anders dan ten gevolge van psychische of lichamelijke oorzaken, dan wel andere redenen van gewichtige aard, voor de duur van de procedure tot de beëindiging van de aanstelling;
b. in gevallen waarin het belang van de instelling dit vereist, voor ten hoogste drie maanden met dien verstande dat deze termijn in bijzondere gevallen éénmaal kan worden verlengd met ten hoogste drie maanden;
c. Indien een strafrechtelijke vervolging dan wel een strafrechtelijk onderzoek ter zake van een misdrijf tegen hem is ingesteld voor de duur van de vervolging c.q. het onderzoek.
4.14 Intrekking schorsing
1. Indien een schorsing als bedoeld in artikel 4.13 aansluitend volgt op een schorsing als genoemd in artikel 4.12 bedraagt de duur van de schorsingen gezamenlijk genomen maximaal zes maanden.
2. De schorsing kan gepaard gaan met een ontzegging tot de toegang van het gebouw en de terreinen van de instelling(en).
3. Schorsing zoals genoemd in de artikelen 4.11, 4.12 en 4.13 geschiedt met behoud van salaris.
4. De schorsing wordt onverwijld ingetrokken als de grond daartoe vervalt of handhaving niet langer noodzakelijk is.
5. Ingeval achteraf wordt vastgesteld, dat er geen redenen waren die de schorsing konden dragen, zal de werkgever na overleg de werknemer naar vermogen rehabiliteren.
4.15 Plichtsverzuim
1. De werknemer die zich aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan om die reden disciplinair worden gestraft.
2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een werknemer bij een goede uitoefening van zijn functie in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
3. De disciplinaire maatregelen die kunnen worden opgelegd, zijn:
a. schriftelijke berisping;
b. overplaatsing naar een andere instelling onder hetzelfde bevoegde gezag;
c. inhouding van salaris;
d. schorsing voor maximaal zes maanden;
e. ontslag.
4. Ter zake van hetzelfde feit kan slechts één disciplinaire maatregel worden opgelegd.
5. Bij het opleggen van de disciplinaire maatregel kan worden bepaald, dat zij niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien de werknemer zich gedurende een vastgestelde termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan daarbij eventueel gestelde bijzondere voorwaarden.
6. Het besluit tot oplegging van een disciplinaire maatregel wordt onmiddellijk ten uitvoer gelegd, tenzij anders is bepaald.
4.16 Inhouding van het salaris
1. Inhouding van het salaris als zelfstandige disciplinaire maatregel kan geschieden tot een bedrag van ten hoogste het salaris over een halve maand.
2. Als naast de inhouding van het salaris tevens schorsing als disciplinaire maatregel wordt opgelegd, geschiedt de inhouding van het salaris ten hoogste voor de duur van de schorsing.
3. Het ingehouden salaris wordt alsnog uitbetaald, indien in beroep het besluit wordt vernietigd, dan wel door de rechter geen disciplinaire maatregel wordt opgelegd, onder
aftrek van de inkomsten die de werknemer gedurende de schorsing en wegens de schorsing heeft kunnen verwerven.
4.17 Voornemen
1. Het voornemen tot een besluit tot:
ontslag als bedoeld in artikel 4.7 onder d tot en met k; schorsing als bedoeld in artikel 4.13;
het opleggen van een disciplinaire maatregel als bedoeld in artikel 4.15, derde lid; wordt per aangetekend schrijven aan de werknemer ter kennis gebracht, die in de gelegenheid wordt gesteld om binnen drie weken na verzending van het voornemen zijn zienswijze mondeling dan wel schriftelijk kenbaar te maken. De werknemer kan zich hierbij laten bijstaan door een raadsman of raadsvrouw.
2. Van een mondeling verstrekte zienswijze wordt een verslag gemaakt dat vervolgens ter beoordeling aan de werknemer wordt voorgelegd, die onverwijld schriftelijk en gemoti- veerd meedeelt of hij al dan niet met het verslag kan instemmen.
4.18 Besluit
De werknemer wordt van het definitieve besluit bedoeld in artikel 4.17, eerste lid zo spoedig mogelijk na de zienswijze per aangetekend schrijven in kennis gesteld.
4.19 Detachering
De werknemer kan op zijn verzoek of met zijn instemming voor bepaalde tijd worden belast met werkzaamheden bij een werkgever van een andere instelling of instellingen dan wel buiten het onderwijs.
4.20 Uitzendarbeid
1. Uitzendarbeid is mogelijk in geval van:
a. vervanging wegens ziekte of buitengewoon verlof;
b. activiteiten van kennelijk tijdelijke aard;
c. kennelijk onvoorziene omstandigheden.
2. Uitzendkrachten worden door de werkgever voor wat betreft de toepassing van het taak- beleid en arbeids- en rusttijdenregeling op dezelfde wijze behandeld als de werknemers die onder deze cao vallen.
3. Voor uitzendkrachten die werkzaamheden voor de werkgever verrichten, geldt dat het desbetreffende uitzendbureau voor wat betreft het salaris, inclusief toelagen en onkostenvergoedingen overeenkomstige arbeidsvoorwaarden toekent als die welke worden toegekend aan de werknemers in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van de inlenende instelling.
4. De werkgever is op grond van deze cao verplicht het gestelde in het voorgaande lid te bedingen in de uitzendovereenkomst die met het uitzendbureau wordt gesloten.
5. a. Het eerste tot en met het vierde lid zijn mede ook van toepassing op vakkrachten conform artikel 20 Abu cao (cao voor uitzendkrachten) dan wel op werknemers op grond van artikel 7:690 BW.
b. Vakkrachten in de zin van de Abu cao en werknemers op grond van artikel 7:690 BW zijn degenen op wie de artikelen 3 (Bevoegdheid schoolonderwijs), 3a (Bevoegdheid onderwijsondersteunende werkzaamheden), 32 (Vereisten benoeming of tewerkstel- ling personeel) en 32a (Bekwaamheidseisen) van de Wet op het primair onderwijs dan wel de overeenkomstige artikelen 3, 3a respectievelijk 32 en 32a van de Wet op de expertisecentra van toepassing zijn.
4.21 Aanstelling
Op de aanstelling van de LIO zijn van toepassing de artikelen 4.22 tot en met 4.25.
4.22 Wettelijke vereisten
Indien de werknemer die als LIO is aangesteld, niet meer voldoet aan de daaraan gestelde wettelijke vereisten, eindigt het dienstverband van rechtswege.
4.23 Beëindiging van de leerovereenkomst
De beëindiging van de leerovereenkomst van de LIO door de opleidende instelling vormt voor de werkgever een grond voor ontslag.
4.24 Disciplinaire maatregel
Indien de werkgever ten aanzien van de LIO besluit tot het opleggen van een disciplinaire maatregel, tot schorsing of tot ontslag, stelt de werkgever de instelling die de leerovereenkomst mede heeft ondertekend, hiervan onverwijld schriftelijk in kennis.
4.25 Voorwaarden
1. De leraar in opleiding waarmee een leerovereenkomst is gesloten als opgenomen in bijlage II van deze cao wordt aangesteld voor bepaalde tijd voor een periode die overeenkomt met een aanstelling van vijf maanden voor een werktijdfactor 1 binnen één schooljaar.
2. Deze periode dient te eindigen vóór de datum waarop de zomervakantie van de instelling begint.
3. De functie leraar in opleiding omvat de in het vierde lid aangegeven onderdelen van de taakkarakteristiek waarbij de zelfstandige uitoefening van die taken geleidelijk toeneemt tijdens het LIO-schap.
4. De taakkarakteristiek van de functie leraar in opleiding is het leren van het beroep leraar door middel van:
a. het geven van onderwijs, alsmede de daaruit rechtstreeks voortvloeiende werkzaam- heden;
b. algemene werkzaamheden, die redelijkerwijs voortvloeien uit het onderwijs aan de instelling, zoals het deelnemen aan teamvergaderingen en het onderhouden van contacten met collega’s van de instelling, ouders, begeleidingsdiensten e.d..
c. het verrichten van overige werkzaamheden ten behoeve van de goede gang van zaken aan de instelling.
5. De omvang van het leeraandeel en de omvang van het arbeidsdeel binnen het dienst- verband dienen aan elkaar gelijk te zijn gesteld.
6. Het salaris van de leraar in opleiding met een dienstverband wordt vastgesteld volgens bijlage IV.A van deze cao.
7. Tussen de leraar in opleiding, de werkgever en de lerarenopleiding waar de leraar in opleiding is ingeschreven wordt een leerovereenkomst gesloten.
8. De leerovereenkomst bevat ten minste bepalingen over:
x. xx xxxxxxxxxxx van de leraar in opleiding;
b. dat deel van de eindtermen dat de leraar in opleiding tijdens het LIO-schap dient te realiseren en de beoordeling daarvan, alsmede de onderdelen genoemd in bijlage ID van deze cao (akte van aanstelling).
9. De leraar in opleiding stelt voor aanvang van de leerovereenkomst een leerwerkplan op. Het leerwerkplan wordt getoetst door:
a. de lerarenopleiding waar de leraar in opleiding is ingeschreven en
b. de werkgever waar de leraar in opleiding is aangesteld.
10. De lerarenopleiding waar de leraar in opleiding is ingeschreven toetst het leerwerkplan aan de eindtermen van de opleiding.
11. De werkgever toetst het leerwerkplan voor zover het gaat om de werkzaamheden die verricht moeten worden.
12. De leraar in opleiding heeft geen recht op een tegemoetkoming woning-werkverkeer indien hij gebruik kan maken van een reisvoorziening als bedoeld in art. 3.7 van de Wet studiefinanciering 2000.
13. De artikelen 2.1, 2.2, 2A.3, 4.5, 6.1 t/m 6.9, 6.12, 6.13, 6.14, 6.17, 6.18, 6.33 en 8.10 tot en
met 8.16, 8.18 t/m 8.23, 8.25, en 8A.7 zijn niet van toepassing op de leraar in opleiding.
Onderwijsassistent in opleiding
4.26 Leerovereenkomst
1. Tussen de onderwijsassistent in opleiding, die een erkende mbo-opleiding onderwijs- assistent volgt, de mbo-opleiding waar de deze student is ingeschreven en de werkgever waar deze student is aangesteld, wordt een leerovereenkomst gesloten.
2. De leerovereenkomst vermeldt in elk geval de duur en de omvang van het dienstverband, alsmede het salaris dat wordt vastgesteld volgens bijlage IV.B van deze cao.
3. In het leerwerkplan worden door partijen de leer- en werkactiviteiten vastgelegd.
Aanstelling op basis van de brede impuls combinatiefuncties in het openbaar onderwijs2
4.27 Dienstverband openbaar onderwijs
1. Op het dienstverband van de combinatiefunctionaris zijn van toepassing de artikelen
4.28 tot en met 4.33.
2. De werkgever maakt gebruik van de aanstellingsakte zoals opgenomen in bijlage IB van deze cao.
4.28 Uitsluiting cao-bepalingen
1. De artikelen 4.19, 6.36, 6.38, 8.2 tot en met 8.5, en 8B.1 en 8B.3 van de CAO PO zijn niet van toepassing.
2. De artikelen 2.1, 2.2, 2A.3, en 8.23 van deze cao zijn niet van toepassing op het deel van de aanstelling dat betrekking heeft op de buitenschoolse taken.
4.29 Positionering van de combinatiefunctionaris
1. Combinatiefunctionaris: de werknemer geheel of gedeeltelijk aangesteld op basis van de brede impuls combinatiefuncties die naast zijn werkzaamheden op school is belast met taken buiten het onderwijs.
2 De brede impuls combinatiefuncties is de nieuwe naam van de impuls brede scholen en omvat bovendien de nieuwe impulsmiddelen.
2. Voorbeeldfuncties zijn beschreven en gewaardeerd op basis van Xxxx PO. Voor afwijkende functies wordt eveneens gebruik gemaakt van Fuwa PO.
3. De combinatiefunctionaris dient te voldoen aan de wettelijke bekwaamheidseisen, die op basis van de WPO en WEC bij algemene maatregel van bestuur zijn vastgesteld en gericht zijn op het handelen in het onderwijsleerproces.
4. Werknemers zonder wettelijke lesbevoegdheid verrichten werkzaamheden in het onderwijsproces onder toezicht en verantwoordelijkheid van een bevoegde leerkracht.
4.30 Aanstelling
1. Op de aanstelling van een combinatiefunctionaris zijn de bepalingen 4.1 tot en met 4.5. van deze cao van toepassing
2. Vanwege de subsidiefinanciering en het projectmatig karakter van de brede impuls combinatiefuncties is een tijdelijke aanstelling mogelijk op grond van artikel 4.4 lid d.
3. Een overschrijding van de in artikel 4.5 lid 1 van de cao genoemde periode van 36 maanden, tussenpozen van niet meer dan drie maanden inbegrepen, leidt binnen de looptijd van de brede impuls combinatiefuncties, niet tot een aanstelling voor onbepaalde tijd. Hiermee wordt afgeweken van het in artikel 4.5 lid 1 van deze cao bepaalde.
4.31 Beëindiging van de aanstelling
1. Op de beëindiging van de aanstelling zijn de bepalingen 4.6 tot en met 4.10 van de cao PO van toepassing.
2. Een beëindiging of wijziging van de subsidie verstrekt op basis van het de brede impuls combinatiefuncties, c.q. de subsidievoorwaarden, als gevolg waarvan de betrekking komt te vervallen is conform artikel 4.7 lid d een grond voor beëindiging van de aanstelling.
4.32 Arbeidsduur en normjaartaak
1. De arbeidsduur in een voltijds aanstelling bedraagt 40 uur per week.
2. Jaarlijks vóór de zomervakantie wordt in overleg tussen de werkgever, de inlenende werkgever en de werknemer de jaartaak van de werknemer ingevuld:
a. omvang lessentaak en overige schooltaken conform de kaders van het taakbeleid zoals beschreven in artikel 2.1 en 2A.3 van de cao en de overige van toepassing zijn bepalingen van deze cao;
b. omvang en invulling van buitenschoolse taken;
c. beschikbaarheidschema en weekrooster;
d. invulling vakantieverlof.
4.33 Vakantieverlof
1. De werknemer heeft recht op 428 klokuren vakantieverlof, waarvan drie weken aaneengesloten in de zomervakantie. Zie artikel 8.5 en 8B.1 van deze cao.
2. De invulling van het vakantieverlof wordt overeengekomen in overleg tussen de werkgever, de inlenende werkgever en de werknemer met inachtneming van het eerste lid.
3. Zwangerschap- en bevallingsverlof van de vrouwelijke werknemer schort reeds ingepland vakantieverlof op naar een nader te bepalen moment, te bepalen in overleg tussen werkgever en werknemer.
5. Functie en functiewaardering
5.1 Functies
1. De functies worden in de navolgende functiecategorieën onderscheiden: directie;
leraar;
onderwijsondersteunend personeel.
2. Zonder voorafgaand ontslag kan voor de werknemer geen andere functie gaan gelden dan de functie waarin de werknemer is benoemd of aangesteld, tenzij met de werknemer is overeengekomen dat de functie een tijdelijk karakter heeft en het daarbij behorende salarisniveau slechts tijdelijk zal gelden met inachtneming van artikel 3.9, tweede lid en artikel 4.8, tweede lid.
3. Leidinggevende functies en functies met leidinggevende taken worden vóór 1 juli 2015 beschreven en gewaardeerd met XXXX PO. De uitkomst en inschaling worden per 1 augustus 2015 van kracht.
5.2 Normfuncties
1. Voor de functies behorend tot de categorie directie worden de functies en de daarbij behorende taakkarakteristieken uit bijlage VII.A van deze cao vastgesteld als norm- functies. Dit artikellid vervalt per 1 augustus 2015.
2. Voor de functies behorend tot de categorie leraren worden de functies en de daarbij behorende taakkarakteristieken uit bijlage VII.B van deze cao vastgesteld als norm- functies.
3. Voor de functies behorend tot de categorie onderwijsondersteunend personeel worden de functies en de daarbij behorende taakkarakteristieken uit bijlage VII.C van deze cao vastgesteld als normfuncties.
5.2a Benoeming of aanstelling in twee normfuncties
1. De werknemer wordt benoemd of aangesteld in een van de functies die beschikbaar is ingevolge de door de werkgever vastgestelde formatie.
2. In afwijking van het eerste lid kan een werknemer worden benoemd of aangesteld in twee onderwijsondersteunende functies of een onderwijsondersteunende en een onderwijsgevende functie, indien er een verschil van meer dan drie schalen is tussen de bij die functies behorende maximumschalen.
3. In afwijking van het eerste en tweede lid kan een werknemer met een arbeids- ongeschiktheidspercentage van minder dan 35% worden benoemd of aangesteld in twee onderwijsondersteunende functies of een onderwijsondersteunende en een onderwijs-
gevende functie, waarvan het verschil tussen de bij die functies behorende maximum- schalen drie schalen of minder is.
4. In afwijking van het eerste en tweede lid kan een werknemer worden benoemd of aangesteld in twee onderwijsgevende functies, indien die functies bestaan uit een normfunctie leraar basisonderwijs in schaal LA en een normfunctie leraar speciale school voor basisonderwijs in schaal LB.
5.3 Functiebouwwerk
1. De werkgever en de P(G)MR dragen jaarlijks voor 1 augustus zorg voor aanpassing van het functieboek op zowel bestuurs- als schoolniveau met inachtneming van de afspraken over de functiemix in artikel 5.3.A en 5.3.B, waarbij:
a. de huidige normfuncties en niet-normfuncties blijven gehandhaafd en nieuwe niet- normfuncties worden geïntroduceerd en volgens FUWA PO gewaardeerd, of
b. alle functies volgens FUWA PO worden gewaardeerd.
2. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van de voorbeeldfuncties opgenomen in ‘Voorbeeldfuncties in FUWA PO’. De samenstelling van het functieboek op bestuurs- niveau betreft het geheel van functies naar soort en niveau met inachtneming van de normfuncties of van FUWA PO. De werkgever en de PGMR maken eveneens een afspraak over het geheel aan bovenschoolse functies naar soort, niveau en aantal met inachtneming van de afspraken over de functiemix.
3. De werkgever en de PMR maken een afspraak over de invulling van het functiebouwwerk op schoolniveau voor wat betreft het geheel van functies naar soort, niveau en aantal, alsmede het beoogde invoeringstraject inclusief de invoeringsdatum. De inrichting van het functiebouwwerk op schoolniveau wordt binnen de kaders van het functieboek op bestuursniveau en in samenhang met het (meerjaren) formatieplan besproken met inachtneming van de afspraken over de functiemix.
5.3a Functiemix
1. De werkgever dient uiterlijk per 1 augustus 2014 de volgende functiemix te hebben gerealiseerd:
in het basisonderwijs op bestuursniveau: LA functies 58%, LB functies 40% (op brin- nummerniveau geldt een minimumpercentage van 30%) en LC functies 2%.
in het speciaal (basis)onderwijs op brinnummer- en bestuursnivau: LB functies 86%, LC functies 14%.
2. Het percentage LC-functies in het basisonderwijs, zoals genoemd in het eerste lid, kan door de werkgever met instemming van de PGMR worden omgezet in LB-functies in afwijking van de genoemde afspraken functiemix conform artikel 5.3A en 5.3B van deze cao. Hiervoor geldt dat 1% LC-functies 3% extra LB-functies oplevert.
3. De percentages genoemd in het eerste en tweede lid, worden voor het basisonderwijs vastgesteld op grond van het aantal LA-FTE’s vermeerderd met het aantal reeds gerealiseerde LB-FTE’s in het kader van de functiemix op bestuursniveau dat wordt vastgesteld in het bestuursformatieplan van mei in het betreffende jaar op grond van artikel 2.7 of 2A.15 van deze cao. Ook hier geldt het aantal FTE’s naar bezoldigingsschaal ongeacht de taakstelling van de werkzame personen.
Voor het speciaal (basis)onderwijs worden de percentages genoemd in het eerste en tweede lid vastgesteld op grond van het aantal LB-FTE’s vermeerderd met het aantal reeds gerealiseerde LC-FTE’s in het kader van de functiemix op bestuursniveau dat wordt vastgesteld in het bestuursformatieplan van mei in het betreffende jaar op grond van artikel 2.7 of 2A.15 van deze cao. Ook hier geldt het aantal FTE’s naar bezoldigingsschaal ongeacht de taakstelling van de werkzame personen.
4. Om de functiemix op zowel brinnummerniveau als bestuursniveau te realiseren hanteert de werkgever de “sleutels”, zoals genoemd in bijlage XIV van deze cao, ter vaststelling van het aantal LB- resp. LC-functies.
5.3b Definitie leraar
1. Uitsluitend voor de benoeming of aanstelling in de hogere leraarsfunctie(s) van de functiemix, zoals genoemd in artikel 5.3A van deze cao, geldt dat de werknemer dient te voldoen en uitvoering dient te geven aan de criteria van de volgende definitie van leraar.
2. Een leraar is diegene die voldoet aan de eisen van de WPO/WEC en de Wet BIO, die pedagogische en didactische verantwoordelijkheid draagt voor een groep leerlingen en die voor de helft of meer van de 930 lesuren per schooljaar (deeltijders naar rato) les- geeft.
3. Om in aanmerking te komen voor een hogere leraarfunctie dient de werknemer te voldoen aan de kenmerken behorende bij FUWA PO en de voorbeeldfuncties zoals door de CAO PO-partners in deze cao zijn vastgesteld.
5.4 Functiedifferentiatie
1. Bij het bepalen van het samenstel van werkzaamheden binnen een niet-normfunctie draagt de werkgever zorg voor een voldoende breed takenpakket en betrekt hierbij de gevolgen van het besluit voor de inhoud en waardering van bestaande functies.
2. Voordat de werkgever de functie en de daarbij behorende waardering definitief vaststelt, kan hij besluiten om gedurende minimaal één en maximaal twee jaar ervaring met de functie op te doen. Na afloop van deze termijn wordt, in overleg met de PGMR, de betekenis van de voorgenomen nieuwe functie voor de schoolorganisatie en de voorlopig vastgestelde waardering geëvalueerd. Het bepaalde in dit lid is niet van toepassing bij de ontwikkeling en realisatie van de functiemix als bedoeld in artikel 5.3.A en B.
3. Een werknemer die gedurende de in het tweede lid genoemde periode deze functie vervult, wordt bezoldigd overeenkomstig de voorlopig vastgestelde waardering en heeft recht op terugkeer in de oorspronkelijke functie als de werkgever besluit om de functie na deze periode niet in de bestuursformatie op te nemen. Het bepaalde in dit lid is niet van toepassing bij de ontwikkeling en realisatie van de functiemix als bedoeld in artikel
5.3.A en B.
4. Voor de beschrijving en waardering van niet-normfuncties maakt de werkgever gebruik van FUWA PO.
5. In FUWA PO is voor het primair onderwijs een set van voorbeeldfuncties opgenomen die specifiek voor het primair onderwijs is ontwikkeld. De werkgever kan functies ontwikkelen die afwijken van de voorbeeldfuncties. Indien afgeweken wordt van de voorbeeldfuncties voor leraren in het kader van de functiemix als bedoeld in artikel 5.3.A en B dienen in de beschrijving van de leraar LB voor het basisonderwijs in ieder geval de volgende onderdelen opgenomen te worden:
een werk- en denkniveau HBO+ door: relevante cursussen, masterclasses, HBO- masters of een EVC-bewijs afgegeven door een gecertificeerde aanbieder; in aanslui- ting op de Kwaliteitsagenda primair onderwijs onder andere op de deel-gebieden rekenen en taal, zorg en achterstand;
(mede)verantwoordelijkheid dragen voor de ontwikkeling van, het uitdragen van en verdedigen van onderwijskundig beleid;
het signaleren en analyseren van behoeften tot vernieuwing van het onderwijs en hiervoor concepten aanleveren.
6. Voor het waarderen van functies die afwijken van de voorbeeldfuncties maakt de werkgever gebruik van een hiertoe door de Stichting Personeelsinstrumenten Onderwijs gecertificeerde adviseur.
7. Functies waarvoor een wettelijke bevoegdheid tot het geven van schoolonderwijs nodig is, zoals vastgelegd in de WPO en WEC, moeten minimaal op LA-niveau worden gewaardeerd en per 1 augustus 2014 in het speciaal (basis) onderwijs op minimaal LB- niveau.
8. Indien tot functiedifferentiatie binnen het primaire proces wordt overgegaan, worden alle binnen de schoolorganisatie voorkomende lerarenfuncties en functies met onderwijsassisterende taken beschreven en gewaardeerd met FUWA PO, met inacht- neming van het bepaalde in het vijfde en zesde lid van dit artikel.
9. Ingeval een werknemer door toepassing van FUWA PO in een lagere functie wordt geplaatst dan geldt het bepaalde in artikel 6.20, tweede lid.
10. De werkgever deelt de werknemer schriftelijk zijn besluit mede met betrekking tot de beschrijving en waardering van de functie waarin de werknemer, vanaf het moment dat FUWA PO door de werkgever wordt toegepast, benoemd of aangesteld zal zijn.
11. De mededeling als bedoeld in het voorgaande lid bevat tevens de inpassing van de werknemer in het carrièrepatroon dat behoort bij de functie en indien van toepassing het uitzicht zoals genoemd in artikel 6.20, tweede lid.
5.5 Interne bezwarenprocedure
1. De werkgever kan in overleg met de PGMR besluiten tot het inrichten van een interne bezwarenprocedure functiewaardering.
2. Het besluit tot het al dan niet inrichten van een interne bezwarenprocedure wordt genomen voorafgaand aan het traject van beschrijven en waarderen van niet- normfuncties.
3. Bij de inrichting van een interne bezwarenprocedure functiewaardering is het reglement interne bezwarencommissie in bijlage V van deze cao van toepassing.
4. De werknemer kan bij de commissie binnen 6 weken bezwaar aantekenen als hij zich niet kan verenigen met:
de waardering van zijn functie;
de beschrijving van zijn functie in relatie tot de hem opgedragen taken.
5. De werkgever neemt na ontvangst van het advies van de interne bezwarencommissie een nieuw besluit, dat met redenen omkleed, schriftelijk aan de werknemer wordt medegedeeld.
5.6 Externe bezwarenprocedure
1. De werkgever is aangesloten bij één van de hiertoe ingestelde landelijke commissies functiewaardering, te weten:
de Bezwarencommissie Functiewaardering voor het Katholiek Basisonderwijs, (Voortgezet) Speciaal Onderwijs, Voortgezet Onderwijs en Centrale Diensten;
de Bezwarencommissie Functiewaardering voor het Christelijk en Algemeen Bijzonder Primair en Voortgezet Onderwijs;
de Landelijke Bezwarencommissie voor het openbaar en algemeen toegankelijk onderwijs inzake functiewaardering;
de Algemene Bezwarencommissie Functiewaardering van de Stichting Geschillen- commissie Onderwijs.
2. De werknemer kan bij deze commissie bezwaar aantekenen tegen het besluit, dan wel het nieuwe besluit als hij zich niet kan verenigen met:
de waardering van zijn functie;
de beschrijving van zijn functie in relatie tot de hem opgedragen taken.
3. Hierbij geldt voor het openbaar onderwijs dat het bezwaar wordt ingediend als bedoeld in de Algemene Wet Bestuursrecht. Voor het bijzonder onderwijs geldt een bezwaren- termijn van 6 weken.
4. De externe bezwarencommissie heeft tot taak de werkgever te adviseren omtrent het bezwaar dat de werknemer op grond van het tweede lid bij hem heeft ingediend. Hierbij geldt voor het bijzonder onderwijs dat de uitspraak van deze commissie bindend is voor werkgever en werknemer. Dit laat onverlet een beroepsgang bij de rechter.