Contract
TRAC T A TENBLAD
VAN HET
K O N I N K R I J K D E R N E D E R L A N D E N
JAARGANG 2014 Nr. 146
A. TITEL
Overeenkomst betreffende de overdracht en mutualisatie van de bijdragen aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds;
(met intentieverklaringen) Xxxxxxx, 00 mei 2014
B. TEKST1)
Overeenkomst betreffende de overdracht en mutualisatie van de bijdragen aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds
De overeenkomstsluitende partijen, het Koninkrijk België, de Repu- bliek Bulgarije, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, Ierland, de Hel- leense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Repu- bliek Kroatië, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Repu- bliek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, Hongarije, de Republiek Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Xxxxxxxxx, xx Xxxxxxxxx Xxxxxxxx, xx Xxxxxxxxx Xxxxxxxxx xx xx Xxxxxxxxx Xxxxxxx;
Vastbesloten om in de Europese Unie een geïntegreerd financieel kader tot stand te brengen waarvan de bankenunie een fundamenteel onderdeel uitmaakt;
Herinnerend aan het Besluit van de vertegenwoordigers van de lidsta- ten van de eurozone, in het kader van de Raad van de Europese Unie van 18 december 2013 bijeen, met betrekking tot het voeren van onder- handelingen over en het sluiten van een intergouvernementele overeen-
1) De Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Ierse, de Italiaanse, de Kroatische, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse tekst zijn niet opgeno- men.
komst betreffende het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds ( het
„Fonds”) ingesteld bij Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige proce- dure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleg- gingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikke- lingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds1) („GAM-verordening”), alsook aan de aan dat besluit gehechte beschrij- ving van hetgeen bij die overeenkomst dient te worden geregeld (de
„Terms of Reference”);
Overwegende hetgeen volgt:
1. De afgelopen jaren heeft de Europese Unie een aantal rechtshan- delingen aangenomen die cruciaal zijn voor het verwezenlijken van de interne markt voor financiële diensten en voor het waarborgen van de financiële stabiliteit van de eurozone en van de Unie als geheel, alsmede voor het proces dat moet leiden tot een hechtere economische en mone- taire unie.
2. In juni 2009 heeft de Europese Raad gepleit voor het opstellen van „één enkel Europees „rulebook” dat toepasselijk is voor alle finan- ciële instellingen van de interne markt”. De Unie heeft aldus een ge- meenschappelijk pakket geharmoniseerde prudentiële voorschriften op- gesteld die de kredietinstellingen in de hele Unie in acht moeten nemen, namelijk bij Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad2) en bij Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad3).
3. Voorts heeft de Unie de Europese toezichthoudende autoriteiten opgericht, waaraan een aantal taken op het gebied van microprudentieel toezicht wordt toevertrouwd. Het betreft de Europese Bankautoriteit (EBA), vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Euro-
1) Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van krediet- instellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeen- schappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelings- fonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad.
2) Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleg- gingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
3) Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudenti- eel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/ 49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).
pees Parlement en de Raad4), de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (EAVB), vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad5) en de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA), vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad6). Dat is gepaard gegaan met de oprichting van het Europees Comité voor sys- teemrisico’s bij Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Par- lement en de Raad7), waaraan een aantal taken op het gebied van macr- oprudentieel toezicht is toevertrouwd.
4. De Unie heeft een gemeenschappelijk toezichtsmechanisme inge- steld bij Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad8) waarbij aan de Europese Centrale Bank (ECB) specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellin- gen, en waarbij aan de ECB, die handelt in samenwerking met de nati- onale bevoegde autoriteiten, toezichtsbevoegdheden worden verleend ten aanzien van de kredietinstellingen welke zijn gevestigd in de lidsta- ten die de euro als munt hebben en in de lidstaten die de euro niet als munt hebben en welke voor toezichtdoeleinden een nauwe samenwer- king zijn aangegaan met de ECB (de „deelnemende lidstaten”).
5. Door de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betref- fende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwik-
4) Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autori- teit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).
5) Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autori- teit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48).
6) Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autori- teit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).
7) Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende macroprudentieel toezicht van de Europese Unie op het financiële stelsel en tot oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico’s (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 1).
8) Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63).
keling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen9) („BHA- richtlijn”), harmoniseert de Unie de nationale wet- en regelgeving inzake de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsonderne- mingen, waarbij hij onder meer voorziet in de instelling van nationale financieringsregelingen voor de afwikkeling.
6. De Europese Raad van 13 en 14 december 2012 heeft verklaard:
„Als het bankentoezicht daadwerkelijk bij een gemeenschappelijk toe- zichtsmechanisme komt te berusten, is er een gemeenschappelijk afwik- kelingsmechanisme nodig, met de nodige bevoegdheden om ervoor te zorgen dat banken in deelnemende lidstaten met passende instrumenten kunnen worden afgewikkeld”. De Europese Raad van 13 en 14 decem- ber 2012 heeft voorts verklaard dat „het gemeenschappelijk afwikke- lingsmechanisme moet berusten op bijdragen van de financiële sector zelf en passende, effectieve achtervangregelingen moet omvatten. Deze achtervang moet op de middellange termijn begrotingsneutraal zijn, door ervoor te zorgen dat de overheidssteun achteraf wordt gecompen- seerd door middel van ex-post-heffıngen op de financiële sector”. Tegen deze achtergrond heeft de Unie de GAM-verordening vastgesteld die voorziet in een gecentraliseerd besluitvormingssysteem voor afwikke- ling, dat door middel van de instelling van het Fonds over afdoende financieringsmiddelen beschikt. De GAM-verordening is van toepassing op de in de deelnemende lidstaten gelegen entiteiten.
7. De GAM-verordening voorziet met name in het Fonds en in de modaliteiten voor het gebruik ervan. De BHA-richtlijn en de GAM- verordening bevatten de algemene criteria om te bepalen hoe de vooraf en achteraf te betalen bijdragen van instellingen die noodzakelijk zijn voor de financiering van het Fonds worden vastgesteld en berekend, als- ook een verplichting voor de lidstaten om deze bijdragen op nationaal niveau te innen. De deelnemende lidstaten die op grond van de BHA- richtlijn en GAM-verordening de bijdragen van de op hun grondgebied gelegen instellingen innen, blijven evenwel bevoegd wat het overdragen van die bijdragen aan het Fonds betreft. De verplichting om de op natio- naal niveau geïnde bijdragen aan het fonds over te dragen, vloeit niet voort uit het recht van de Unie. Deze verplichting zal worden ingesteld bij de onderhavige overeenkomst, die de voorwaarden bepaalt waaron- der de overeenkomstsluitende partijen, conform hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen, gezamenlijk overeenkomen de door hen op nationaal niveau geïnde bijdragen aan het Fonds over te dragen.
8. De bevoegdheid van elk van de deelnemende lidstaten om de op nationaal niveau geïnde bijdragen over te dragen, dient zodanig te wor-
9) Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de totstand- brenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellin- gen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EG van de Raad en Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad.
den uitgeoefend dat zij in overeenstemming is met het in artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) verankerde begin- sel van loyale samenwerking, op grond waarvan de lidstaten, onder meer, de vervulling van de taken van de Unie faciliteren en zich onthou- den van alle maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie in gevaar kunnen brengen. Met het oog op de goede wer- king van het Fonds dienen de deelnemende lidstaten er daarom voor te zorgen dat de nodige financiële middelen op uniforme wijze naar het Fonds worden geleid.
9. Bijgevolg hebben de overeenkomstsluitende partijen deze over- eenkomst gesloten, waarbij zij zich er onder meer toe verbinden om de op nationaal niveau geïnde bijdragen aan het Fonds over te dragen, op grond van eenvormige criteria, modaliteiten en voorwaarden, met name de toewijzing, gedurende een overgangsperiode, van de op nationaal niveau geïnde bijdragen aan onderscheiden, met elk van de overeen- komstsluitende partijen overeenstemmende compartimenten, alsook de geleidelijk toenemende mutualisatie van de compartimenten op zodanige wijze dat de compartimenten aan het einde van de overgangsperiode ophouden te bestaan.
10. De overeenkomstsluitende partijen herinneren eraan dat zij be- ogen een gelijk speelveld te behouden en de totale kosten van de afwik- keling voor de belastingbetaler te beperken, en zij zullen bij het bepalen van de bijdragen aan het Fonds en de fiscale behandeling daarvan reke- ning houden met de algehele last voor de respectieve banksectoren.
11. De inhoud van deze overeenkomst is beperkt tot de specifieke aspecten inzake het Fonds die tot de bevoegdheid van de lidstaten blij- ven behoren. Deze overeenkomst heeft geen gevolgen voor op grond van het recht van de Unie vastgestelde gemeenschappelijke regels, noch voor hun toepassingsgebied. De overeenkomst is veeleer bedoeld ter aanvul- ling van de Uniewetgeving inzake de afwikkeling van banken, alsook ter ondersteuning van de verwezenlijking van het beleid van de Unie waar- mee zij van nature verband houdt, met name de totstandbrenging van de interne markt voor financiële diensten.
12. De nationale wet- en regelgeving die uitvoering geeft aan de BHA-richtlijn, waaronder de bepalingen betreffende de instelling van nationale financieringsregelingen, worden met ingang van 1 januari 2015 van toepassing. De bepalingen van de GAM-verordening die betrekking hebben op de instelling van het Fonds zullen in beginsel met ingang van 1 januari 2016 van toepassing zijn. Bij gevolg zullen de overeenkomst- sluitende partijen tot de datum van toepassing van de GAM-verordening bijdragen innen die zij oormerken voor de nationale financieringsrege- ling voor de afwikkeling tot instelling waarvan zij gehouden zijn, en zul- len zij met ingang van die datum de voor het Fonds te oormerken bij- dragen innen. Opdat het Fonds vanaf het begin aan financiële slagkracht wint, verbinden de overeenkomstsluitende partijen zich ertoe de door hen krachtens de BHA-richtlijn geïnde bijdragen tot de datum van toe- passing van de GAM-verordening aan het Fonds over te dragen.
13. Onderkend wordt dat er situaties kunnen bestaan waarin de in het Fonds beschikbare middelen niet volstaan om een specifieke afwikke- lingsmaatregel uit te voeren, en waarin de achteraf te betalen bijdragen die ter aanvulling van de ontbrekende bedragen moeten worden geïnd, niet onmiddellijk toegankelijk zijn. Ingevolge de verklaring van de Eurogroep en de Raad van 18 december 2013 en om ervoor te zorgen dat er gedurende de overgangsperiode doorlopend afdoende financiering beschikbaar is, dienen de overeenkomstsluitende partijen die bij een spe- cifieke afwikkelingsmaatregel betrokken zijn, overbruggingsfinanciering te verstrekken uit nationale bronnen of uit het Europees stabiliteitsme- chanisme („ESM”), volgens overeengekomen procedures, met inbegrip van instelling van mogelijkheden tot tijdelijke overdrachten tussen nati- onale compartimenten. De overeenkomstsluitende partijen dienen te voorzien in procedures waardoor verzoeken om overbruggingsfinancie- ring vlot kunnen worden behandeld. Gedurende de overgangsperiode zal een gemeenschappelijke achtervang worden ontwikkeld. Door die ach- tervang zal het Fonds gemakkelijker leningen kunnen aangaan. De bank- sector zal uiteindelijk worden aangesproken voor de terugbetaling, in de vorm van bijdragen in alle deelnemende lidstaten, met inbegrip van ach- teraf te betalen bijdragen. Die regelingen zullen ervoor zorgen dat alle aan het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme en het gemeenschappe- lijk afwikkelingsmechanisme deelnemende overeenkomstsluitende par- tijen, ook die welke in een later stadium toetreden, wat rechten en plich- ten betreft op gelijke voet worden behandeld, zowel in de overgangsfase als in stabiele toestand. Die regelingen zullen een gelijk speelveld res- pecteren jegens de niet aan het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme en het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme deelnemende lidsta- ten.
14. Deze overeenkomst moet worden bekrachtigd door alle lidstaten
die de euro als munt hebben en door de lidstaten die de euro niet als munt hebben maar aan het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme en het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme deelnemen.
15. De lidstaten die niet de euro als munt hebben en die geen over- eenkomstsluitende partij zijn, moeten met ingang van de datum waarop zij de euro als munt aannemen dan wel met ingang van de datum van de inwerkingtreding van het in artikel 7, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 bedoelde besluit van de ECB tot het aangaan van nauwe samenwerking, tot deze overeenkomst toetreden, met alle rechten en ver- plichtingen, conform die van de overeenkomstsluitende partijen.
16. Op 21 mei 2014 hebben de vertegenwoordigers van de regerin- gen van de lidstaten de overeenkomstsluitende partijen gemachtigd om de Europese Commissie en de gemeenschappelijke afwikkelingsraad (de
„afwikkelingsraad”) te verzoeken de in deze overeenkomst bedoelde taken uit te voeren.
17. Artikel 15 van de GAM-verordening als op de datum van initiële vaststelling ervan voorziet in algemene beginselen met betrekking tot afwikkeling op grond waarvan de aandeelhouders van de instelling in
afwikkeling de eerste verliezen dragen en de crediteuren van de instel- ling in afwikkeling na de aandeelhouders verliezen dragen, volgens de rangorde van hun vorderingen. Artikel 27 van de GAM-verordening voorziet dienovereenkomstig in een instrument van bail-in dat vereist dat door de aandeelhouders, de houders van relevante kapitaalinstrumenten en andere in aanmerking komende passiva middels afschrijving, omzet- ting of anderszins een bijdrage is geleverd aan het opvangen van verlie- zen en aan de herkapitalisatie voor een bedrag van ten minste 8% van de totale passiva, met inbegrip van het eigen vermogen van de instelling in afwikkeling, gemeten volgens de in artikel 20 van de GAM- verordening bedoelde waardering op het tijdstip waarop de afwikke- lingsmaatregel is genomen; en vereist ook dat de bijdrage van het Fonds niet hoger is dan 5% van de totale passiva, met inbegrip van het eigen vermogen, van de instelling in afwikkeling, gemeten volgens de in arti- kel 20 van de GAM-verordening bedoelde waardering op het tijdstip waarop de afwikkelingsmaatregel is genomen, tenzij alle ongedekte, niet-preferente passiva, met uitzondering van in aanmerking komende deposito’s, volledig zijn afgeschreven of omgezet. Bovendien voorzien de artikelen 18, 52 en 55 van de GAM-verordening als op de datum van initiële vaststelling ervan in een aantal procedureregels inzake de be- sluitvorming van de afwikkelingsraad en van de instellingen van de Unie. Die onderdelen van de GAM-verordening vormen een wezenlijke grond voor de instemming van de overeenkomstsluitende partijen om door deze overeenkomst gebonden te worden.
18. De overeenkomstsluitende partijen erkennen dat de toepasselijke
bepalingen van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht alsook het internationaal gewoonterecht van toepassing zijn met betrekking tot een tegen de wil van de partijen ingetreden wezenlijke verandering van omstandigheden, en waarvan het bestaan een wezenlijke grond vormde voor de instemming van de partijen om door de bepalingen van deze overeenkomst gebonden te worden, als bedoeld in overweging 17. De overeenkomstsluitende partijen kunnen zich dienovereenkomstig beroe- pen op de gevolgen van een tegen hun wil ingetreden wezenlijke veran- dering van omstandigheden, conform het internationaal publiekrecht. Indien een overeenkomstsluitende partij zich op die gevolgen beroept, kan elke andere overeenkomstsluitende partij de zaak voorleggen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (het „Hof van Justitie”). Het Hof van Justitie dient bevoegd te zijn om na te gaan of er een wezenlijke verandering van omstandigheden is ingetreden en welke de uit die ver- andering voortvloeiende gevolgen zijn. De overeenkomstsluitende par- tijen erkennen dat het aanvoeren van die gevolgen na de herroeping of wijziging van eender welk van de in overweging 17 bedoelde onderde- len van de GAM-verordening, tegen de wil van eender welke van de overeenkomstsluitende partijen en waarvan het bestaan een wezenlijke grond vormde voor de instemming van de partijen om door de bepalin- gen van deze overeenkomst gebonden te worden, zal neerkomen op een geschil betreffende de toepassing van deze overeenkomst waarop artikel
273 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) van toepassing is en dat derhalve op grond van dat artikel aan het Hof van Justitie kan worden voorgelegd. Elke overeenkomstslui- tende partij kan tevens, overeenkomstig artikel 278 VWEU en de arti- kelen 160 tot en met 162 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie10), het Hof van Justitie om voorlopige maatregelen verzoeken. Bij de beslissing over het geschil en over het toekennen van voorlopige maatregelen dient het Hof van Justitie rekening te houden met de verplichtingen die de overeenkomstsluitende partijen uit hoofde van het VEU en het VWEU hebben, waaronder die met betrekking tot het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en de integriteit daar- van.
19. Het valt binnen de bevoegdheid van het Hof van Justitie om te bepalen of de instellingen van de Unie, de afwikkelingsraad en de nati- onale afwikkelingsautoriteiten het instrument van bail-in toepassen op een wijze die verenigbaar is met het recht van de Unie, conform de door het VEU en het VWEU geboden rechtsmiddelen, met name de artikelen 258, 259, 260, 263, 265 en 266 VWEU.
20. Deze overeenkomst is een internationaal publiekrechtelijk instru- ment en bevat als zodanig rechten en verplichtingen waarop het weder- kerigheidsbeginsel van toepassing is. De instemming van elk van de overeenkomstsluitende partijen om door de bepalingen van deze over- eenkomst gebonden te worden, is derhalve afhankelijk van de gelijk- waardige vervulling van de rechten en verplichtingen door elk van de overeenkomstsluitende partijen. Bijgevolg dient de niet-naleving door een overeenkomstsluitende partij van de verplichting tot overdracht van de bijdragen aan het Fonds tot gevolg te hebben dat de entiteiten waar- aan op het grondgebied van die partij vergunning is verleend, van de toe- gang tot het Fonds worden uitgesloten. De afwikkelingsraad en het Hof van Justitie dienen bevoegd te zijn te bepalen of, casu quo te constate- ren dat een overeenkomstsluitende partij zijn verplichting tot overdracht van de bijdragen volgens de in deze overeenkomst vastgestelde proce- dures niet heeft nageleefd. De overeenkomstsluitende partijen erkennen dat het enige rechtsgevolg van niet-naleving door een overeenkomstslui- tende partij van de verplichting tot overdracht van de bijdragen is dat die partij van financiering krachtens het Fonds wordt uitgesloten, en dat de verplichtingen die krachtens de overeenkomst op de andere overeen- komstsluitende partijen rusten, onverlet blijven.
21. Deze overeenkomst voorziet in een mechanisme waardoor de
deelnemende lidstaten zich ertoe verbinden gezamenlijk, onverwijld en met rente elke lidstaat die niet aan het gemeenschappelijk toezichtsme- chanisme en het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme deelneemt te vergoeden voor het bedrag dat de niet-deelnemende lidstaat heeft
10) Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van 25 septem- ber 2012 (PB L 265 van 29.9.2012, blz. 1), met inbegrip van de latere wijzigin- gen daarvan.
betaald in de vorm van eigen middelen en dat overeenkomt met het gebruik van de algemene begroting van de Unie in gevallen van niet- contractuele aansprakelijkheid en daarmee verbonden kosten, met be- trekking tot de uitoefening van bevoegdheden door de instellingen van de Unie krachtens de GAM-verordening. Elke deelnemende lidstaat dient uit hoofde van deze regeling afzonderlijk en individueel, en dus niet hoofdelijk en gezamenlijk, aansprakelijk te zijn en derhalve dient elk van de deelnemende lidstaten slechts te worden aangesproken voor hun deel van de verplichting tot terugbetaling als bepaald conform deze overeenkomst.
22. Geschillen tussen de overeenkomstsluitende partijen omtrent de uitlegging en toepassing van deze overeenkomst, waaronder geschillen die de naleving van de hierin neergelegde verplichtingen betreffen, die- nen te worden voorgelegd aan het Hof van Justitie conform artikel 273 VWEU. Lidstaten die niet de euro als munt hebben en die geen partij bij deze overeenkomst zijn, moeten geschillen omtrent de uitlegging en de tenuitvoerlegging van de bepalingen van deze overeenkomst betreffende vergoeding wegens niet-contractuele aansprakelijkheid en daarmee ver- bonden kosten aan het Hof van Justitie kunnen voorleggen.
23. De overdracht van bijdragen door overeenkomstsluitende partijen die aan het gemeenschappelijk toezichtmechanisme en het gemeen- schappelijk afwikkelingsmechanisme gaan deelnemen op een latere da- tum dan de datum van toepassing van deze overeenkomst, dient te geschieden conform het beginsel van gelijke behandeling met de op de datum van toepassing van deze overeenkomst aan het gemeenschappe- lijk toezichtsmechanisme en aan het gemeenschappelijk afwikkelings- mechanisme deelnemende overeenkomstsluitende partijen. De op de datum van toepassing van deze overeenkomst aan het gemeenschappe- lijk toezichtsmechanisme en het gemeenschappelijk afwikkelingsmecha- nisme deelnemende overeenkomstsluitende partijen worden niet geacht de lasten te dragen van afwikkelingen waarvoor de nationale financie- ringsregelingen van de overeenkomstsluitende partijen die pas op een latere datum gaan deelnemen, geacht werden bij te dragen. Evenzo wor- den de laatstgenoemden niet geacht de kosten te dragen van afwikkelin- gen die zich voordoen vóór de datum waarop zij deelnemende lidstaten worden, waarvoor het Fonds dient te worden aangesproken.
24. Indien de nauwe samenwerking die is aangegaan tussen de ECB en een overeenkomstsluitende partij die niet de euro als munt heeft, con- form artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 wordt beëindigd, dient een besluit tot eerlijke verdeling van de gecumuleerde bijdragen van de betrokken overeenkomstsluitende partij te worden genomen, waarbij zowel de belangen van de betrokken overeenkomstsluitende par- tij als de belangen van het Fonds in aanmerking moeten worden geno- men. Dienovereenkomstig bevat artikel 4, lid 3, van de GAM- verordening de modaliteiten, de criteria en de procedure volgens dewelke de afwikkelingsraad met de bij de beëindiging van de nauwe samenwer-
25. Onverminderd de procedures en vereisten van de Verdragen waarop de Europese Unie gegrondvest is, bestaat het doel van de over- eenkomstsluitende partijen erin de materiële bepalingen van deze over- eenkomst zo snel mogelijk in het rechtskader van de Unie te doen opne- men, conform het VEU en het VWEU,
Zijn het volgende overeengekomen:
TITEL I
DOEL EN TOEPASSINGSGEBIED
Artikel 1
1. Door middel van deze overeenkomst verbinden de overeenkomst- sluitende partijen zich ertoe,
a) de conform de BHA-richtlijn en de GAM-verordening op nationaal niveau geïnde bijdragen over te dragen aan het bij die verordening opge- richte gemeenschappelijk afwikkelingsfonds (het „Fonds”); en
b) gedurende een overgangsperiode die begint op de datum van toe- passing van deze overeenkomst, als bepaald in artikel 12, lid 2, van deze overeenkomst en verstrijkt op de datum waarop het Fonds het in artikel 68 van de GAM-verordening vastgestelde streefbedrag van de financie- ring bereikt, doch niet later dan acht jaar na de datum van toepassing van deze overeenkomst („de overgangsperiode”), de bijdragen die zij overeenkomstig de GAM-verordening en de BHA-verordening op natio- naal niveau innen, toe te wijzen aan onderscheiden, met elk van de over- eenkomstsluitende partijen overeenstemmende compartimenten. Het ge- bruik van de compartimenten wordt geleidelijk gemutualiseerd op zodanige wijze dat ze aan het einde van de overgangsperiode ophouden te bestaan,
waardoor zij de doeltreffendheid van de activiteiten en de werking van het Fonds ondersteunen.
2. Deze overeenkomst is van toepassing op de overeenkomstsluitende partijen waarvan de instellingen onder het gemeenschappelijk toe- zichtsmechanisme en het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme vallen, conform de toepasselijke bepalingen van respectievelijk Verorde- ning (EU) nr. 1024/2013 en van de GAM-verordening (de overeen- komstsluitende partijen die aan het gemeenschappelijk toezichtsmecha- nisme en het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme deelnemen).
CONSISTENTIE MET EN VERHOUDING TOT HET RECHT VAN DE UNIE
Artikel 2
1. Deze overeenkomst wordt door de overeenkomstsluitende partijen toegepast en uitgelegd conform de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrondvest en conform het recht van de Europese Unie, met name artikel 4, lid 3, van het VEU en de wetgeving van de Unie betreffende de afwikkeling van instellingen.
2. Deze overeenkomst is van toepassing voor zover zij verenigbaar is met de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrondvest en met het Unierecht. Zij doet geen afbreuk aan de bevoegdheden van de Unie om te handelen op het gebied van de interne markt.
3. Voor de toepassing van deze overeenkomst gelden de toepasselijke definities van artikel 3 van de GAM-verordening.
TITEL III
OVERDRACHT VAN BIJDRAGEN EN COMPARTIMENTEN
Artikel 3
Overdracht van bijdragen
1. De overeenkomstsluitende partijen verbinden zich er gezamenlijk toe om de bijdragen die zij innen van de instellingen waaraan op hun respectieve grondgebied vergunning is verleend, onherroepelijk over te dragen aan het Fonds, uit hoofde van de artikelen 69 en 70 van de GAM- verordening en volgens de criteria die zijn neergelegd in die artikelen en in de in die artikelen bedoelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen. De overdracht van bijdragen geschiedt conform de in de artikelen 4 tot en met 10 van deze overeenkomst neergelegde voorwaarden.
2. De overeenkomstsluitende partijen dragen de vooraf te betalen bij- dragen die met een bepaald jaar overeenstemmen uiterlijk op 30 juni van dat jaar over. De initiële overdracht van vooraf te betalen bijdragen aan het Fonds geschiedt uiterlijk op 30 juni 2016 of, indien de overeenkomst op die datum nog niet in werking is getreden, uiterlijk zes maanden na de datum van inwerkingtreding.
3. De conform de artikelen 103 en 104 van de BHA-richtlijn vóór de datum van toepassing van deze overeenkomst door de overeenkomstslui-
tende partijen geïnde bijdragen worden uiterlijk op 31 januari 2016 aan het Fonds overgedragen of, indien de overeenkomst op die datum nog niet in werking is getreden, uiterlijk één maand na de datum van inwer- kingtreding.
4. Elk bedrag dat voor de datum van toepassing van deze overeen- komst door de financieringsregeling voor de afwikkeling van de over- eenkomstsluitende partij wordt uitbetaald in verband met afwikkelings- maatregelen op haar grondgebied, wordt afgetrokken van de door die overeenkomstsluitende partij aan het in lid 3 bedoelde Fonds over te dra- gen bedragen. In dat geval blijft de betrokken overeenkomstsluitende partij gehouden een bedrag aan het Fonds over te dragen dat gelijk is aan het bedrag dat nodig zou zijn geweest om het streefbedrag van de voor haar geldende financieringsregeling voor de afwikkeling te berei- ken, conform artikel 93 van de BHA-richtlijn en binnen de daarin ver- melde termijnen.
5. De overeenkomstsluitende partijen dragen de achteraf te betalen bijdragen onmiddellijk na de inning ervan over.
Artikel 4
Compartimenten
1. Gedurende de overgangsperiode worden de op nationaal niveau geïnde bijdragen aan het Fonds overgedragen op zodanige wijze dat zij worden toegewezen aan de met elk van de overeenkomstsluitende par- tijen overeenstemmende compartimenten.
2. De omvang van de compartimenten van elke overeenkomstslui- tende partij is gelijk aan het totaal van de te betalen bijdragen door de instellingen waaraan op haar grondgebied vergunning is verleend uit hoofde van de artikelen 68 en 69 van de GAM-verordening en van de daarin bedoelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen.
3. De afwikkelingsraad stelt op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst, louter voor informatieve doeleinden, een lijst op die de omvang van de compartimenten van elke overeenkomstsluitende par- tij nader omschrijft. Die lijst wordt gedurende de overgangsperiode jaar- lijks geactualiseerd.
Artikel 5
Werking van de compartimenten
1. Indien conform de toepasselijke bepalingen van de GAM- verordening wordt besloten een beroep op het Fonds te doen, is de
afwikkelingsraad bevoegd om op de volgende manier gebruik te maken van de compartimenten van het Fonds:
a) In eerste instantie worden de kosten gedragen door de comparti- menten die overeenstemmen met de overeenkomstsluitende partijen waar de instelling of groep in afwikkeling is gevestigd of over een vergun- ning beschikt. Indien het om een grensoverschrijdende groep in afwik- keling gaat, worden de kosten verdeeld over de onderscheiden compar- timenten die overeenstemmen met de overeenkomstsluitende partijen waar de moederonderneming en de dochterondernemingen zijn geves- tigd of over een vergunning beschikken, naar rato van het relatieve bedrag van de bijdragen die elk van de entiteiten van de groep in afwik- keling aan het compartiment van de respectieve overeenkomstsluitende partij heeft geleverd met betrekking tot het totaalbedrag van de bijdra- gen die alle entiteiten van de groep aan hun nationale compartimenten hebben geleverd.
Indien een overeenkomstsluitende partij waar de moederonderne- ming of dochteronderneming is gevestigd of over een vergunning be- schikt, oordeelt dat de toepassing van het in de eerste alinea bedoelde criterium voor de kostenverdeling leidt tot grote asymmetrie tussen de verdeling van de kosten over de compartimenten en het risicoprofiel van de bij de afwikkeling betrokken entiteiten, kan zij de afwikkelingsraad verzoeken om daarnaast onverwijld de in artikel 107, lid 5, van de BHA- richtlijn neergelegde criteria in aanmerking te nemen. Indien de afwik- kelingsraad niet ingaat op het verzoek van de betrokken overeenkomst- sluitende partij, licht hij zijn standpunt publiekelijk toe.
Er wordt een beroep gedaan op de financiële middelen die beschik- baar zijn binnen de in de eerste alinea bedoelde met de overeenkomst- sluitende partijen overeenstemmende compartimenten, tot op het niveau van de kosten die elk nationaal compartiment op grond van de in de eer- ste en tweede alinea beschreven criteria voor de kostenverdeling moet bijdragen, en wel op de volgende manier:
– gedurende het eerste jaar van de overgangsperiode wordt een beroep gedaan op alle financiële middelen die binnen de genoemde compartimenten beschikbaar zijn;
– gedurende het tweede en het derde jaar van de overgangsperi- ode wordt een beroep gedaan op 60% respectievelijk 40% van de financiële middelen die binnen de genoemde compartimenten beschik- baar zijn;
– gedurende de daaropvolgende jaren van de overgangsperiode neemt de beschikbaarheid van de financiële middelen in de met de betrokken overeenkomstsluitende partijen overeenstemmende com- partimenten jaarlijks af met 6 É procentpunten.
De bedoelde jaarlijkse afname van de beschikbaarheid van de financiële middelen in de met de betrokken overeenkomstsluitende partijen overeenstemmende compartimenten geschiedt gespreid in ge- lijke delen per kwartaal.
b) In tweede instantie wordt, indien de financiële middelen die be- schikbaar zijn in de in punt a) bedoelde compartimenten van de betrok- ken overeenkomstsluitende partijen niet volstaan voor het vervullen van de in artikel 75 van de GAM-verordening bedoelde opdracht van het Fonds, een beroep gedaan op de beschikbare financiële middelen in de compartimenten van het Fonds die met alle overeenkomstsluitende par- tijen overeenstemmen.
De in de compartimenten van alle overeenkomstsluitende partijen beschikbare financiële middelen worden, in dezelfde mate als bepaald in de derde alinea van het onderhavig punt, aangevuld met de resterende financiële middelen in de nationale compartimenten die overeenstemmen met de bij de afwikkeling betrokken overeenkomstsluitende partijen als bedoeld in punt a).
Indien het om een grensoverschrijdende groep in afwikkeling gaat, geschiedt de toewijzing van de ingevolge de eerste en tweede alinea van het onderhavig punt beschikbaar gestelde financiële middelen over de compartimenten van de betrokken overeenkomstsluitende partijen vol- gens dezelfde verdeelsleutel als die welke overeenkomstig punt a) voor de kostenverdeling is bepaald. Indien de instelling of instellingen waar- aan in een van de bij de afwikkeling van een groep betrokken overeen- komstsluitende partijen een vergunning is verleend, niet het totale be- drag van de krachtens het onderhavige punt b) beschikbare financiële middelen nodig heeft, worden de krachtens het onderhavige punt b) beschikbare maar niet-benodigde middelen gebruikt in de afwikkeling van entiteiten waaraan vergunning is verleend op het grondgebied van de andere bij de afwikkeling van de groep betrokken overeenkomstslui- tende partijen.
Gedurende de overgangsperiode wordt een beroep gedaan op alle nationale compartimenten van de overeenkomstsluitende partijen, en wel op de volgende wijze:
– gedurende het eerste en het tweede jaar van de overgangsperi- ode wordt een beroep gedaan op 40% respectievelijk 60% van de financiële middelen die binnen de genoemde compartimenten beschik- baar zijn;
– gedurende de daaropvolgende jaren van de overgangsperiode neemt de beschikbaarheid van de financiële middelen in de genoemde compartimenten jaarlijks toe met 6 Éprocentpunten.
De bedoelde jaarlijkse toename van de beschikbaarheid van de financiële middelen in alle nationale compartimenten van de overeen- komstsluitende partijen geschiedt gespreid in gelijke delen per kwartaal.
c) In derde instantie wordt, indien de volgens punt b) gebruikte finan- ciële middelen niet volstaan om te voldoen aan de in artikel 75 van de GAM-verordening bedoelde opdracht van het Fonds, een beroep gedaan op de resterende financiële middelen in de compartimenten van het fonds die overeenstemmen met de betrokken overeenkomstsluitende par- tijen als bedoeld in punt a).
Indien het om een grensoverschrijdende groep in afwikkeling gaat, wordt een beroep gedaan op de compartimenten van de betrokken over- eenkomstsluitende partijen die niet voldoende financiële middelen op grond van de punten a) en b) hebben verstrekt met betrekking tot de afwikkeling van entiteiten waaraan op hun grondgebied vergunning is verleend. De bijdragen van ieder compartiment worden bepaald volgens de in punt a) neergelegde criteria voor de kostenverdeling.
d) In vierde instantie en onverminderd de in punt e) bedoelde be- voegdheden van de afwikkelingsraad, worden, indien de in punt c) bedoelde financiële middelen niet volstaan om de kosten van een speci- fieke afwikkelingsmaatregel te dekken, door de in punt a) bedoelde betrokken overeenkomstsluitende partijen de buitengewone achteraf te betalen bijdragen die zij volgens de in artikel 70 van de GAM- verordening neergelegde criteria hebben geïnd bij de instellingen waar- aan op hun respectieve grondgebied vergunning is verleend, aan het Fonds overgedragen.
Indien het om een grensoverschrijdende groep in afwikkeling gaat, worden de achteraf te betalen bijdragen overgedragen door de betrokken overeenkomstsluitende partijen die niet voldoende financiële middelen op grond van de punten a) tot en met c) hebben verstrekt met betrekking tot de afwikkeling van entiteiten waaraan op hun grondgebied vergun- ning is verleend.
e) Indien de in punt c) bedoelde financiële middelen niet volstaan om de kosten van een specifieke afwikkelingsmaatregel te dekken, en zolang de in punt d) bedoelde buitengewone achteraf te betalen bijdragen niet onmiddellijk toegankelijk zijn, onder meer om redenen die verband hou- den met de stabiliteit van de betrokken instellingen, kan de afwikke- lingsraad, gebruik maken van zijn bevoegdheid om conform de artikelen 72 en 73van de GAM-verordening voor het Fonds leningen of andere vormen van steun af te sluiten, of van zijn bevoegdheid om conform arti- kel 7 van deze overeenkomst tot tijdelijke overdrachten tussen compar- timenten te besluiten.
Indien de afwikkelingsraad besluit gebruik te maken van de in de eerste alinea van dit punt bedoelde bevoegdheden, dragen door de in punt d) bedoelde betrokken overeenkomstsluitende partijen de buitenge- wone achteraf te betalen bijdragen aan het Fonds over met het oog op de terugbetaling van de leningen of andere vormen van steun, of de tij- delijke overdracht tussen compartimenten.
2. De opbrengsten van de beleggingen van de conform artikel 74 van de GAM-verordening aan het Fonds overgedragen bedragen worden aan de onderscheiden compartimenten toegewezen naar rato van de respec- tieve beschikbare financiële middelen, met uitzondering van de aan de onderscheiden compartimenten toe te schrijven vorderingen en onher- roepelijke betalingstoezeggingen voor de toepassing van artikel 75 van de GAM-verordening. De opbrengsten van de beleggingen van de af- wikkelingsactiviteiten die het Fonds conform artikel 75 van de GAM-
verordening kan verrichten, worden aan de onderscheiden compartimen- ten toegewezen naar rato van hun respectieve bijdrage aan een specifieke afwikkelingsmaatregel.
3. Alle compartimenten worden samengevoegd en houden op te be- staan na het verstrijken van de overgangsperiode.
Artikel 6
Overdracht van aanvullende vooraf te betalen bijdragen en streefbedrag
1. De overeenkomstsluitende partijen zorgen ervoor dat, in voorko- mend geval, het Fonds wordt aangevuld met vooraf te betalen bijdragen, die verschuldigd zijn binnen de in artikel 68, leden 2 en 3, en lid 5, punt a), van de GAM-verordening bedoelde termijnen, en dit voor een bedrag gelijk aan het bedrag dat nodig is om het in artikel 68, lid 1, van de GAM-verordening bedoelde streefbedrag te bereiken.
2. Gedurende de overgangsperiode wordt de overdracht van bijdragen ter aanvulling van het fonds op de volgende manier verdeeld over de compartimenten:
a) De bij de afwikkeling betrokken overeenkomstsluitende partijen dragen conform artikel 5, lid 1, punten a) en b), bijdragen over naar het gedeelte van hun compartiment dat nog niet is gemutualiseerd
b) Alle overeenkomstsluitende partijen dragen conform artikel 5, lid 1, punten a) en b), bijdragen over naar het gedeelte van hun respectieve compartimenten die zijn gemutualiseerd.
Artikel 7
Tijdelijke overdracht tussen compartimenten
1. Onverminderd de in artikel 5, lid 1, punten a) tot en met d), bedoelde verplichtingen kunnen de bij de afwikkeling betrokken over- eenkomstsluitende partijen gedurende de overgangsperiode een verzoek richten aan de afwikkelingsraad om tijdelijk gebruik te mogen maken van de financiële middelen die beschikbaar zijn in het gedeelte van de met de andere overeenkomstsluitende partijen overeenstemmende com- partimenten van het Fonds die nog niet zijn gemutualiseerd. In een der- gelijk geval dragen de betrokken overeenkomstsluitende partijen nadien, vóór het verstrijken van de overgangsperiode, aan het Fonds buitenge- wone achteraf te betalen bijdragen over voor een bedrag gelijk aan het door hun respectieve compartiment ontvangen bedrag, vermeerderd met de opgelopen rente, zodat de andere compartimenten terugbetaald wor- den.
2. Het tijdelijk uit elk van de compartimenten aan de ontvangende compartimenten overgedragen bedrag staat in verhouding tot hun om- vang als bepaald op grond van artikel 4, lid 2, en is niet hoger dan 50% van financiële middelen die beschikbaar zijn binnen elk compartiment dat nog niet is gemutualiseerd. Indien het om een grensoverschrijdende groep in afwikkeling gaat, geschiedt de toewijzing van de aldus beschik- baar gestelde middelen over de compartimenten van de betrokken over- eenkomstsluitende partijen conform dit lid volgens dezelfde verdeelsleu- tel als die welke overeenkomstig artikel 5, lid 1, punt a), voor de kostenverdeling is bepaald.
3. De besluiten van de afwikkelingsraad over het in lid 1 bedoelde verzoek om een tijdelijke overdracht van financiële middelen tussen compartimenten worden genomen bij gewone meerderheid van de leden van zijn plenaire vergadering, als bepaald in artikel52, lid 1, van de GAM-verordening. In zijn besluiten over een tijdelijke overdracht be- paalt de afwikkelingsraad de rentevoet, de terugbetalingstermijn en an- dere voorwaarden betreffende de overdracht van financiële middelen tus- sen compartimenten.
4. Het in lid 3 bedoelde besluit van de afwikkelingsraad over de tij- delijke overdracht van financiële middelen kan slechts in werking treden indien geen van de overeenkomstsluitende partijen waarvan de compar- timenten voor de overdracht gebruikt worden, hiertegen bezwaar hebben gemaakt binnen een termijn van vier kalenderdagen vanaf de datum waarop het besluit is vastgesteld.
Gedurende de overgangsperiode kan een overeenkomstsluitende par- tij haar recht om bezwaar te maken alleen uitoefenen indien:
a) zij de financiële middelen van het nationale compartiment zou kun- nen nodig hebben om in de nabije toekomst een afwikkelingsoperatie te financieren of indien de tijdelijke overdracht het verrichten van een gaande afwikkeling op haar grondgebied in gevaar zou brengen,
b) er voor de tijdelijke overdracht meer nodig is dan 25% van haar gedeelte van het nationale compartiment dat nog niet is gemutualiseerd, conform artikel 5, lid 1, punten a) en b), of
c) zij van oordeel is dat de overeenkomstsluitende partij waarvan het compartiment voordeel haalt uit de tijdelijke overdracht, geen waarbor- gen verstrekt tot terugbetaling uit nationale bronnen of met steun van het ESM, volgens overeengekomen procedures.
De overeenkomstsluitende partij die voornemens is bezwaar te maken, motiveert naar behoren of één van de in de punten a) tot en met c) bedoelde omstandigheden zich voordoen.
Indien conform dit lid bezwaar wordt gemaakt, wordt het besluit van de afwikkelingsraad betreffende de tijdelijke overdracht genomen met uitsluiting van de financiële middelen van de compartimenten van de bezwaar makende overeenkomstsluitende partijen.
In dat geval worden de overeenkomstsluitende partijen die oorspron- kelijk voordeel gehaald hebben uit het tijdelijke gebruik van financiële middelen, aansprakelijk gesteld voor het overdragen aan het Fonds van de conform de eerste alinea aan de betrokken overeenkomstsluitende partij toegewezen bedragen, volgens de door de raad te bepalen voor- waarden.
6. De afwikkelingsraad formuleert algemene criteria ter bepaling van de voorwaarden waaronder de in dit artikel bedoelde tijdelijke over- dracht van financiële middelen tussen compartimenten plaatsvindt.
Artikel 8
Overeenkomstsluitende partijen die niet de euro als munt hebben
1. Indien op een latere datum dan de datum van toepassing van deze overeenkomst conform artikel 12, lid 2, de Raad van de Europese Unie een besluit tot intrekking van de derogatie van een overeenkomstslui- tende partij die niet de euro als munt heeft, als omschreven in artikel 139, lid 1, VWEU, dan wel tot intrekking van de ontheffing ervan, als bedoeld in het aan het VEU en het VWEU gehechte Protocol nr. 16 betreffende enkele bepalingen inzake Denemarken („protocol betref- fende enkele bepalingen inzake Denemarken”), of indien, bij ontstente- nis van een dergelijk besluit, een overeenkomstsluitende partij die niet de euro als munt heeft, gaat deelnemen aan het gemeenschappelijk toe- zichtsmechanisme en het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, draagt deze partij aan het Fonds van de op haar grondgebied geïnde bij- dragen een bedrag over dat gelijk is aan het gedeelte van het totale streefbedrag voor haar nationale compartiment, berekend volgens artikel 4, lid 2, en dat bijgevolg gelijk is aan het bedrag dat door de betrokken overeenkomstsluitende partij zou zijn overgedragen indien deze met ingang van de in artikel 12, lid 2, bedoelde toepassingsdatum van deze overeenkomst aan het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme en het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme had deelgenomen.
2. Elk bedrag dat door de financieringsregeling voor de afwikkeling van een in lid 1 bedoelde overeenkomstsluitende partij wordt uitbetaald in verband met afwikkelingsmaatregelen op haar grondgebied, wordt afgetrokken van de uit hoofde van lid 1 door die overeenkomstsluitende
partij aan het Fonds over te dragen bedragen. In dat geval blijft de betrokken overeenkomstsluitende partij gehouden een bedrag aan het Fonds over te dragen dat gelijk is aan het bedrag dat nodig zou zijn geweest om het in haar financieringsregeling voor de afwikkeling opge- nomen streefbedrag te bereiken, conform artikel 102 van de BHA- richtlijn en binnen de daarin vermelde termijnen.
3. De afwikkelingsraad bepaalt, in overleg met de betrokken overeen- komstsluitende partij, het precieze bedrag van de door de partij te beta- len bijdragen, volgens de in de leden 1 en 2 neergelegde criteria.
4. De kosten van afwikkelingsmaatregelen die op het grondgebied van de overeenkomstsluitende partijen die niet de euro als munt hebben, zijn ingesteld vóór de datum waarop het besluit tot intrekking van de derogatie, als omschreven in artikel 139, lid 1 VWEU, of tot intrekking van de ontheffing ervan, als bedoeld in protocol betreffende enkele bepa- lingen inzake Denemarken, van kracht wordt of vóór de datum van inwerkingtreding van het in artikel 7, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 bedoelde besluit van de ECB inzake nauwe samenwerking, worden niet gedragen door het Fonds.
Indien de ECB, in haar algehele beoordeling van de kredietinstellin- gen als bedoeld in artikel 7, lid 2, punt b), van Verordening (EU) nr. 1024/2013, oordeelt dat een van de kredietinstellingen van de betrokken overeenkomstsluitende partijen faalt of waarschijnlijk zal falen, worden de kosten van afwikkelingsmaatregelen in verband met die kredietinstel- lingen niet gedragen door het Fonds.
5. In geval van beëindiging van de nauwe samenwerking met de ECB worden de bijdragen die zijn overgedragen door de bij de beëindiging betrokken overeenkomstsluitende partij gerecupereerd overeenkomstig artikel 4, lid 3, van de GAM-verordening.
Beëindiging van de nauwe samenwerking met de ECB heeft geen gevolgen voor de rechten en verplichtingen van de overeenkomstslui- tende partijen welke voortvloeien uit afwikkelingsmaatregelen die heb- ben plaatsgevonden in de periode waarin die overeenkomstsluitende par- tijen onder deze overeenkomst vielen en die betrekking hebben op:
– de overdracht van achteraf te betalen bijdragen op grond van arti- kel 5, lid 1, punt d);
– het aanvullen van het Fonds op grond van artikel 6; en
– de tijdelijke overdracht tussen compartimenten op grond van arti- kel 7.
Eerbiediging van de algemene beginselen en doelstellingen van afwikkeling
1. Het gebruik van het Fonds op wederkerige basis en de overdracht van bijdragen aan het Fonds zijn onderworpen aan het permanent voor- handen zijn van een juridisch kader voor afwikkeling waarvan de regels gelijkwaardig zijn aan en ten minste hetzelfde resultaat opleveren als de volgende in de GAM-verordening neergelegde regels, zonder deze te wijzigen:
a) de procedureregels betreffende de vaststelling van een afwikke- lingsregeling als neergelegd in artikel 18 van de GAM-verordening;
b) de regels voor de besluitvorming van de afwikkelingsraad als neer- gelegd in de artikelen 52 en 55 van de GAM-verordening;
c) de algemene beginselen met betrekking tot afwikkeling als neerge- legd in artikel 15 van de GAM-verordening, met name de beginselen dat de aandeelhouders van de instelling in afwikkeling de eerste verliezen dragen en dat de crediteuren van de instelling in afwikkeling na de aan- deelhouders verliezen dragen volgens de rangorde van hun vorderingen, als neergelegd in lid 1, punten a) en b), van dat artikel;
d) de regels inzake de in artikel 22, lid 2, van de GAM-verordening bedoelde afwikkelingsinstrumenten, met name de regels inzake de toe- passing van het instrument van bail-in als neergelegd in artikel 27 van die verordening en in de artikelen 43 en 44 van de BHA-richtlijn en de specifieke drempels die daarbij zijn vastgesteld in verband met het opleggen van verliezen aan aandeelhouders en crediteuren en in verband met de bijdrage van het Fonds aan een specifieke afwikkelingsmaatre- gel.
2. Indien de in lid 1 bedoelde regels inzake afwikkeling waarin wordt voorzien bij de GAM-verordening, als op de datum van de initiële vast- stelling ervan, tegen de wil van eender welke van de overeenkomstslui- tende partijen worden herroepen of anderszins gewijzigd, waaronder de vaststelling van bail-in-regels op een wijze die niet gelijkwaardig is aan, of ten minste niet hetzelfde en niet minder strenge resultaat oplevert als het resultaat dat voortvloeit uit de GAM-verordening als op de datum van de initiële vaststelling ervan, en die overeenkomstsluitende partij haar rechten uit hoofde van het internationaal publiekrecht met betrek- king tot een wezenlijke verandering van omstandigheden uitoefent, kan elke overeenkomstsluitende partij het Hof van Justitie op grond van arti- kel 14 van deze overeenkomst verzoeken na te gaan of er een wezen- lijke verandering van omstandigheden is ingetreden en welke de uit die verandering voortvloeiende gevolgen zijn, conform het internationaal publiekrecht. Elke overeenkomstsluitende partij kan in haar verzoek het Hof van Justitie vragen de uitvoering van een maatregel die het voor- werp van het geschil is, op te schorten, in welk geval artikel 278 VWEU
3. De in lid 2 van dit artikel bedoelde procedure doet geen afbreuk aan en heeft geen gevolgen voor de rechtsmiddelen waarin in de artike- len 258, 259, 260, 263, 265 en 266 VWEU is voorzien.
Artikel 10
Naleving
1. De overeenkomstsluitende partijen nemen in hun nationale rechts- orde de maatregelen die nodig zijn tot naleving van hun verplichting om de bijdragen conform deze overeenkomst gezamenlijk over te dragen.
2. Onverminderd de bevoegdheid van het Hof van Justitie krachtens artikel 14 van deze overeenkomst, kan de afwikkelingsraad op eigen ini- tiatief of op verzoek van een overeenkomstsluitende partij, oordelen of een overeenkomstsluitende partij haar verplichting tot overdracht van de bijdragen aan het bij deze overeenkomst ingestelde Fonds niet heeft nageleefd.
Indien de afwikkelingsraad oordeelt dat een overeenkomstsluitende partij niet heeft voldaan aan haar verplichting om de bijdragen over te dragen, stelt hij een termijn vast waarbinnen de betrokken overeen- komstsluitende partij de maatregelen dient te nemen die nodig zijn om een einde te maken aan de inbreuk. Indien de betrokken overeenkomst- sluitende partij niet binnen de door de afwikkelingsraad gestelde termijn de maatregelen neemt die nodig zijn om een einde te maken aan de inbreuk, is het gebruik van de compartimenten van alle overeenkomst- sluitende partijen, als bedoeld in artikel 5, lid 1, punt b), uitgesloten met betrekking tot de afwikkeling van instellingen waaraan in de betrokken overeenkomstsluitende partij vergunning is verleend. Die uitsluiting ver- valt zodra de afwikkelingsraad oordeelt dat de betrokken overeenkomst- sluitende partij de nodige maatregelen heeft genomen om een einde te maken aan de inbreuk.
3. Besluiten van de afwikkelingsraad op grond van dit artikel worden genomen bij gewone meerderheid van de voorzitter en de leden bedoeld in artikel 43, lid 1, punt b), van de GAM-verordening.
ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 11
Bekrachtiging, goedkeuring of aanvaarding, en inwerkingtreding
1. Deze overeenkomst wordt door haar ondertekenaars bekrachtigd, goedgekeurd of aanvaard conform hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen. De akten van bekrachtiging, goedkeuring of aanvaarding worden neergelegd bij het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie („de depositaris”). De depositaris stelt de andere onder- tekenaars in kennis van iedere neerlegging en van de datum waarop deze heeft plaatsgevonden.
2. Deze overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand na de datum waarop de akten van bekrachtiging, goed- keuring of aanvaarding zijn neergelegd door aan het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme en het gemeenschappelijk afwikkelingsmecha- nisme deelnemende ondertekenaars die samen niet minder dan 90% ver- tegenwoordigen van de som van de gewogen stemmen van alle aan het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme en het gemeenschappelijk af- wikkelingsmechanisme deelnemende lidstaten, als bepaald in het aan het VEU en het VWEU gehechte Protocol Nr. 36 betreffende de overgangs- bepalingen.
Artikel 12
Toepassing
1. Deze overeenkomst is van toepassing onder de overeenkomstslui- tende partijen die hun akte van bekrachtiging, goedkeuring of aanvaar- ding neergelegd hebben op voorwaarde dat de GAM-verordening reeds in werking is getreden.
2. Behoudens lid 1 van dit artikel en op voorwaarde van inwerking- treding conform artikel 11, lid 2, is deze overeenkomst met ingang van 1 januari 2016 van toepassing onder de aan het gemeenschappelijk toe- zichtsmechanisme en het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme deelnemende overeenkomstsluitende partijen die uiterlijk op die datum hun akte van bekrachtiging, goedkeuring of aanvaarding neergelegd heb- ben. Indien deze overeenkomst niet uiterlijk op 1 januari 2016 in wer- king is getreden, is zij met ingang van de datum van inwerkingtreding van toepassing onder de aan het gemeenschappelijk toezichtsmecha- nisme en het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme deelnemende
3. Deze overeenkomst is van toepassing op de overeenkomstsluitende partijen die aan het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme en het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme deelnemen maar die hun akte van bekrachtiging, goedkeuring of aanvaarding niet uiterlijk op de in lid 2 bedoelde toepassingsdatum neergelegd hebben, met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op de neerlegging van hun respec- tieve akte van bekrachtiging, goedkeuring of aanvaarding.
4. Deze overeenkomst is niet van toepassing op de overeenkomstslui- tende partijen die hun akte van bekrachtiging, goedkeuring of aanvaar- ding neergelegd hebben maar die niet uiterlijk op de toepassingsdatum van deze overeenkomst aan het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme en het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme deelnemen. Die overeenkomstsluitende partijen maken evenwel deel uit van het in arti- kel 14, lid 2, bedoelde compromis met ingang van de toepassingsdatum van deze overeenkomst wat betreft het voorleggen van geschillen om- trent de uitlegging en de tenuitvoerlegging van artikel 15 aan het Hof van Justitie.
Op de in de eerste alinea bedoelde overeenkomstsluitende partijen is zij van toepassing met ingang van de datum waarop het besluit tot opheffing van hun derogatie, als omschreven in artikel 139, lid 1 VWEU, of van hun ontheffing, als bedoeld in het Protocol betreffende enkele bepalingen inzake Denemarken van kracht wordt of, bij ontstentenis van een dergelijk besluit, met ingang van de datum van inwerkingtreding van het in artikel 7, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 bedoelde besluit van de ECB inzake nauwe samenwerking.
Behoudens artikel 8 houdt deze overeenkomst op van toepassing te zijn op de overeenkomstsluitende partijen die de in artikel 7, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 bedoelde nauwe samenwerking met de ECB zijn aangegaan met ingang van de datum waarop deze nauwe samenwerking conform artikel 7, lid 8, van die verordening wordt beëin- digd.
Artikel 13
Toetreding
Deze overeenkomst staat open voor toetreding door andere lidstaten dan de overeenkomstsluitende partijen. Behoudens artikel 8, leden 1 tot en met 3, wordt de toetreding van kracht op de datum van de neerleg- ging van de akte van toetreding bij de depositaris, die de andere over- eenkomstsluitende partijen hiervan in kennis stelt. Na waarmerking door de overeenkomstsluitende partijen wordt de tekst van deze overeen- komst in de officiële taal van de toetredende lidstaat die ook een offici-
ële taal van de instellingen van de Unie is, neergelegd in het archief van de depositaris als een authentieke tekst van deze overeenkomst.
Artikel 14
Geschillenbeslechting
1. Indien een overeenkomstsluitende partij het oneens is met een andere overeenkomstsluitende partij over de uitlegging van een bepaling van deze overeenkomst of indien zij van mening is dat een andere over- eenkomstsluitende partij haar verplichtingen krachtens deze overeen- komst niet heeft nageleefd, kan zij de zaak voorleggen aan het Hof van Justitie. Het arrest van het Hof van Justitie is bindend voor de partijen bij de procedure.
Indien het Hof van Justitie oordeelt dat een overeenkomstsluitende partij haar verplichtingen krachtens deze overeenkomst niet heeft nage- leefd, neemt de betrokken overeenkomstsluitende partij binnen een door het Hof van Justitie te bepalen termijn de maatregelen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest. Indien de betrokken overeenkomstsluitende partij niet de maatregelen neemt die nodig zijn om een einde te maken aan de inbreuk binnen de door het Hof van Justitie gestelde termijn, is het gebruik van de compartimenten van alle overeenkomstsluitende par- tijen, als bedoeld in artikel 5, lid 1, punt b), uitgesloten met betrekking tot instellingen die in de betrokken overeenkomstsluitende partij over een vergunning beschikken.
2. Dit artikel vormt een compromis tussen de overeenkomstsluitende partijen in de zin van artikel 273 VWEU.
3. Lidstaten die niet de euro als munt hebben en die deze overeen- komst niet bekrachtigd hebben, kunnen de depositaris kennis geven van hun voornemen om deel uit te maken het in lid 2 van dit artikel bedoelde compromis wat betreft het voorleggen van geschillen omtrent de uitleg- ging en de tenuitvoerlegging van artikel 15 aan het Hof van Justitie. De depositaris deelt de kennisgeving van de betrokken lidstaat mee aan de overeenkomstsluitende partijen, waarop de betrokken lidstaat partij wordt bij het in lid 2 van dit artikel bedoelde compromis voor de toepassing van dit lid.
Artikel 15
Vergoeding
1. De overeenkomstsluitende partijen verbinden zich ertoe gezamen- lijk, onverwijld en met rente elke lidstaat die niet aan het gemeenschap- pelijk toezichtsmechanisme en het gemeenschappelijk afwikkelingsme- chanisme deelneemt („niet-deelnemende lidstaat”) te vergoeden voor het
bedrag dat die niet-deelnemende lidstaat heeft betaald in de vorm van eigen middelen en dat overeenkomt met het gebruik van de algemene begroting van de Unie in gevallen van niet-contractuele aansprakelijk- heid en daarmee verbonden kosten, met betrekking tot de uitoefening van bevoegdheden door de instellingen van de Unie krachtens de GAM- verordening.
2. Het bedrag dat elke niet-deelnemende lidstaat wordt geacht te heb- ben bijgedragen voor de niet-contractuele aansprakelijkheid en de daar- mee verbonden kosten, wordt vastgesteld naar rato van zijn bruto natio- naal inkomen als vastgesteld conform artikel 2, lid 7, van Besluit 2007/ 436/EG, Euratom11) of een latere handeling van de Unie tot wijziging of intrekking van dat besluit.
3. De kosten van de vergoeding worden over de overeenkomstslui- tende partijen verdeeld naar rato van het gewicht van hun respectieve bruto nationaal inkomen, als vastgesteld conform artikel 2, lid 7, van Besluit 2007/436/EG, Euratom van de Raad of een latere handeling van de Unie tot wijziging of intrekking van dat besluit.
4. De niet-deelnemende lidstaten worden vergoed op de data waarop de bedragen welke overeenkomen met de betalingen die uit de begroting van de Unie worden verricht ter vergoeding van de niet-contractuele aansprakelijkheid en de daarmee verbonden kosten, worden opgenomen in de boekhouding als bedoeld in artikel 9, lid 1, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad12) of in een latere handeling van de Unie tot wijziging of intrekking van die verordening, na vaststelling van de desbetreffende gewijzigde begroting.
Mogelijke rente wordt berekend volgens de bepalingen inzake achter- standsrente van toepassing op de eigen middelen van de Unie. De omre- kening van bedragen tussen nationale valuta en euro geschiedt tegen de wisselkoersen als bepaald conform artikel 10, lid 3, eerste alinea van Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad of een latere handeling van de Unie tot wijziging of intrekking van die verordening.
5. De Commissie coördineert alle vergoedingsmaatregelen van de overeenkomstsluitende partijen volgens de in de leden 1 tot en met 3 neergelegde criteria. De coördinerende rol van de Commissie bestaat er onder meer in dat zij berekent op welke basis betalingen dienen te wor-
11) Besluit van de Raad van 7 juni 2007 betreffende het stelsel van eigen mid- delen van de Europese Gemeenschappen (PB L 163 van 23.6.2007, blz. 17).
12) Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad van 22 mei 2000 houdende toepassing van Besluit 2007/436/EG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (PB L 130 van 31.5.2000, blz. 1), met inbegrip van latere wijzigingen.
den verricht, dat zij de overeenkomstsluitende partijen in kennis stelt van te verrichten betalingen en dat zij rente berekent.
Artikel 16
Evaluatie
1. Binnen uiterlijk twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst, en vervolgens om de 18 maanden, evalueert de afwikkelingsraad de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst en met name de goede werking van het wederkerig gebruik van het Fonds en de effecten ervan op de financiële stabiliteit en de interne markt. Hij brengt hierover verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad.
2. Binnen uiterlijk tien jaar na de inwerkingtreding van deze overeen- komst worden, op grond van de bij de tenuitvoerlegging ervan opgedane ervaring als opgetekend in de conform lid 1 opgestelde verslagen van de afwikkelingsraad, de nodige stappen ondernomen, conform het VEU en het VWEU, om de inhoud van deze overeenkomst in het rechtskader van de Unie op te nemen.
Deze overeenkomst, opgesteld te Brussel op 21 mei 2014 in één exemplaar in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Ierse, de Italiaanse, de Kroatische, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische, en de Zweedse taal, waarbij alle teksten gelij- kelijk authentiek zijn, wordt neergelegd in het archief van de deposita- ris, die een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift doet toekomen aan elk van de overeenkomstsluitende partijen.
Tegelijk met de overeenkomst te deponeren intentieverklaringen van de overeenkomstsluitende partijen en waarnemers van de intergouvernementele conferentie die lid zijn van de Raad van de Europese Unie
Verklaring nr. 1:
Onverminderd de procedurele vereisten van de Verdragen waarop de Europese Unie gegrondvest is, wijzen de overeenkomstsluitende partijen en waarnemers van de intergouvernementele conferentie die lid zijn van de Raad van de Europese Unie erop dat het hun streven en voornemen is, tenzij zij met algemene stemmen anderszins overeenkomen, dat:
a) artikel 4, lid 3, van de GAM-verordening, als op de datum van de initiële vaststelling ervan niet wordt herroepen of gewijzigd;
b) de beginselen en regels betreffende het instrument van bail-in niet worden herroepen of gewijzigd op een wijze die niet gelijkwaardig is aan, of ten minste, niet hetzelfde en niet minder strenge resultaat ople- vert als het resultaat dat voortvloeit uit de GAM-verordening als op de datum van de initiële vaststelling ervan.
Verklaring nr. 2:
De ondertekenaars van de intergouvernementele overeenkomst betref- fende overdracht en mutualisatie van de bijdragen aan het gemeenschap- pelijk afwikkelingsfonds verklaren dat zij ernaar zullen streven het bekrachtigingsproces tijdig te voltooien overeenkomstig hun respectieve nationale wettelijke vereisten, zodat het gemeenschappelijk afwikke- lingsmechanisme uiterlijk op 1 januari 2016 volledig operationeel kan zijn.
D. PARLEMENT
De Overeenkomst behoeft ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan de Overeenkomst kan worden gebonden.
E. PARTIJGEGEVENS
Bekrachtiging, goedkeuring en aanvaarding zijn voorzien in artikel 11, eerste lid, en toetreding in artikel 13.
Partij | Onder- tekening | Ratificatie | Type* | In werking | Opzeg- ging | Buiten werking |
België | 21-05-14 | |||||
Xxxxxxxxx | 00-00-00 | |||||
Xxxxxx | 21-05-14 | |||||
Xxxxxxxxxx | 00-00-00 | |||||
Xxxxxxxxx | 21-05-14 | |||||
Estland | 21-05-14 | |||||
Xxxxxxx | 00-00-00 | |||||
Xxxxxxxxx | 21-05-14 |
Partij | Onder- tekening | Ratificatie | Type* | In werking | Opzeg- ging | Buiten werking |
Griekenland | 21-05-14 | |||||
Xxxxxxxxx | 00-00-00 | |||||
Xxxxxxx | 21-05-14 | |||||
Italië | 21-05-14 | |||||
Kroatië | 21-05-14 | |||||
Letland | 21-05-14 | |||||
Litouwen | 21-05-14 | |||||
Xxxxxxxxx | 00-00-00 | |||||
Xxxxx | 21-05-14 | |||||
Nederlanden, het Koninkrijk der – Nederland: – in Europa – Xxxxxxx – Xxxx Xxxxxxxxx – Xxxx – Xxxxx – Xxxxxxx – Xxxx Xxxxxxx | 00-00-00 | |||||
Xxxxxxxxxx | 21-05-14 | |||||
Polen | 21-05-14 | |||||
Xxxxxxxx | 00-00-00 | |||||
Xxxxxxxx | 00-00-00 | |||||
Xxxxxxxx | 21-05-14 | |||||
Xxxxxxxxx | 00-00-00 | |||||
Xxxxxx | 21-05-14 | |||||
Tsjechië | 21-05-14 | |||||
* O=Ondertekening zonder voorbehoud of vereiste van ratificatie, R=Bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of kennisgeving, T=Toetreding, VG=Voortgezette gebonden- heid, NB=Niet bekend |
Verklaringen, voorbehouden en bezwaren
Bulgarije, 21 mei 2014
It is the understanding of the Republic of Bulgaria, the Czech Republic, the Federal Republic of Germany, the Republic of Estonia, the Republic of Malta, Romania, the Slovak Republic and the Republic of Finland that the Agreement on the Transfer and Mutualisation of Contributions to the Single Resolution Fund as a whole, in particular recitals 6 and 13 as well as articles 5 and 7, as well as the recitals and articles of the SRM regulation, are to be interpreted in a manner that they do not create any obligation of joint liability of the Contracting Parties, of amending the ESM Treaty, or in particular, of any public financial support or measures impinging on the budgetary sovereignty and fiscal responsibilities of the Contracting Parties.
Denemarken, 21 mei 2014
The Danish Government notes that this signing does not in itself express the intention of Denmark to subsequently ratify the inter-governmental agreement. A possible Danish ratification at a later stage will depend on the outcome of a later Danish decision with regard to participation in the Banking Union.
Duitsland, 21 mei 2014
It is the understanding of the Republic of Bulgaria, the Czech Republic, the Federal Republic of Germany, the Republic of Estonia, the Republic of Malta, Romania, the Slovak Republic and the Republic of Finland that the Agreement on the Transfer and Mutualisation of Contributions to the Single Resolution Fund as a whole, in particular recitals 6 and 13 as well as articles 5 and 7, as well as the recitals and articles of the SRM regulation, are to be interpreted in a manner that they do not create any obligation of joint liability of the Contracting Parties, of amending the ESM Treaty, or in particular, of any public financial support or measures impinging on the budgetary sovereignty and fiscal responsibilities of the Contracting Parties.
Estland, 21 mei 2014
It is the understanding of the Republic of Bulgaria, the Czech Republic, the Federal Republic of Germany, the Republic of Estonia, the Republic of Malta, Romania, the Slovak Republic and the Republic of Finland that the Agreement on the Transfer and Mutualisation of Contributions to the Single Resolution Fund as a whole, in particular recitals 6 and 13 as well as articles 5 and 7, as well as the recitals and articles of the SRM regulation, are to be interpreted in a manner that they do not create any obligation of joint liability of the Contracting Parties, of amending the ESM Treaty, or in particular, of any public financial support or measures impinging on the budgetary sovereignty and fiscal responsibilities of the Contracting Parties.
Finland, 21 mei 2014
It is the understanding of the Republic of Bulgaria, the Czech Republic, the Federal Republic of Germany, the Republic of Estonia, the Republic of Malta, Romania, the Slovak Republic and the Republic of Finland that the Agreement on the Transfer and Mutualisation of Contributions to the Single Resolution Fund as a whole, in particular recitals 6 and 13 as well as articles 5 and 7, as well as the recitals and articles of the SRM regulation, are to be interpreted in a manner that they do not create any obligation of joint liability of the Contracting Parties, of amending the ESM Treaty, or in particular, of any public financial support or measures impinging on the budgetary sovereignty and fiscal responsibilities of the Contracting Parties.
Malta, 21 mei 2014
It is the understanding of the Republic of Bulgaria, the Czech Republic, the Federal Republic of Germany, the Republic of Estonia, the Republic of Malta, Romania, the Slovak Republic and the Republic of Finland that the Agreement on the Transfer and Mutualisation of Contributions to the Single Resolution Fund as a whole, in particular recitals 6 and 13 as well as articles 5 and 7, as well as the recitals and articles of the SRM regulation, are to be interpreted in a manner that they do not create any obligation of joint liability of the Contracting Parties, of amending the ESM Treaty, or in particular, of any public financial support or measures impinging on the budgetary sovereignty and fiscal responsibilities of the Contracting Parties.
Roemenië, 21 mei 2014
It is the understanding of the Republic of Bulgaria, the Czech Republic, the Federal Republic of Germany, the Republic of Estonia, the Republic of Malta, Romania, the Slovak Republic and the Republic of Finland that the Agreement on the Transfer and Mutualisation of Contributions to the Single Resolution Fund as a whole, in particular recitals 6 and 13 as well as articles 5 and 7, as well as the recitals and articles of the SRM regulation, are to be interpreted in a manner that they do not create any obligation of joint liability of the Contracting Parties, of amending the ESM Treaty, or in particular, of any public financial support or measures impinging on the budgetary sovereignty and fiscal responsibilities of the Contracting Parties.
Slowakije, 21 mei 2014
It is the understanding of the Republic of Bulgaria, the Czech Republic, the Federal Republic of Germany, the Republic of Estonia, the Republic of Malta, Romania, the Slovak Republic and the Republic of Finland that the Agreement on the Transfer and Mutualisation of Contributions to the Single Resolution Fund as a whole, in particular recitals 6 and 13 as well as articles 5 and 7, as well as the recitals and articles of the SRM regulation, are to be interpreted in a manner that they do not create any
obligation of joint liability of the Contracting Parties, of amending the ESM Treaty, or in particular, of any public financial support or measures impinging on the budgetary sovereignty and fiscal responsibilities of the Contracting Parties.
Tsjechië, 21 mei 2014
It is the understanding of the Republic of Bulgaria, the Czech Republic, the Federal Republic of Germany, the Republic of Estonia, the Republic of Malta, Romania, the Slovak Republic and the Republic of Finland that the Agreement on the Transfer and Mutualisation of Contributions to the Single Resolution Fund as a whole, in particular recitals 6 and 13 as well as articles 5 and 7, as well as the recitals and articles of the SRM regulation, are to be interpreted in a manner that they do not create any obligation of joint liability of the Contracting Parties, of amending the ESM Treaty, or in particular, of any public financial support or measures impinging on the budgetary sovereignty and fiscal responsibilities of the Contracting Parties.
G. INWERKINGTREDING
De bepalingen van de Overeenkomst zullen ingevolge artikel 11, tweede lid, in werking treden op de eerste dag van de tweede maand na de datum waarop de akten van bekrachtiging, goedkeuring of aanvaar- ding zijn neergelegd door aan het gemeenschappelijk toezichtsmecha- nisme en het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme deelnemende ondertekenaars die samen niet minder dan 90% vertegenwoordigen van de som van de gewogen stemmen van alle aan het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme en het gemeenschappelijk afwikkelingsmecha- nisme deelnemende lidstaten, als bepaald in het aan het VEU en het VWEU gehechte Protocol Nr. 36 betreffende de overgangsbepalingen.
J. VERWIJZINGEN
Titel : Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; Rome, 25 maart 0000
Xxxxx : Trb. 1957, 74 (Frans)
Trb. 1957, 91 (Nederlands)
Laatste Trb. : Trb. 2013, 83
Titel : Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EURATOM);
Rome, 25 maart 0000
Xxxxx : Trb. 1957, 75 (Frans)
Trb. 1957, 92 (Nederlands)
Laatste Trb. : Trb. 2010, 247
Titel : Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht; Wenen, 23 mei 1969
Tekst : Trb. 1972, 51 (Engels en Frans)
Trb. 1977, 169 (vertaling)
Laatste Trb. : Trb. 1996, 89
Titel : Verdrag betreffende de Europese Unie;
Maastricht, 7 februari 0000
Xxxxx : Trb. 1992, 74 (Nederlands)
Laatste Trb. : Trb. 2012, 182
Titel : Besluit van de Raad van de Europese Unie van 7 juni 2007 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen;
Luxemburg, 7 juni 0000
Xxxxx : Trb. 2008, 9 (Nederlands)
Laatste Trb. : Trb. 2009, 43
Titel : Protocol tot wijziging van het aan het Verdrag betref- fende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoom- energie gehechte Protocol betreffende de overgangsbepalingen;
Xxxxxxx, 00 juni 2010
Tekst : Trb. 2010, 245 (Nederlands)
Laatste Trb. : Trb. 2012, 9
Titel : Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de economische en monetaire unie tussen het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, het Koninkrijk Dene- marken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, Ierland, de Helleense Republiek, het Konink- rijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Repu- bliek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, Hongarije, Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portu- gese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden;
Brussel, 2 maart 0000
Xxxxx : Trb. 2012, 51 (Nederlands)
Laatste Trb. : Trb. 2013, 232
Uitgegeven de zesde augustus 2014.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
F.C.G.M. TIMMERMANS
trb-2014-146 ISSN 0920 - 2218
’s-Gravenhage 2014