SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
Kenmerk: 12/11
Het Scheidsgerecht, samengesteld als volgt:
xx. X. Xxxxxxxxxxx, wonende te Arnhem, voorzitter dr. C.H.R. Xxxxxx, wonende te Wassenaar, en
mr. R.P.D. Kievit, wonende te Mijnsheerenland, bijgestaan door xx. X. Xxxxxxxxxx, griffier,
heeft op 26 september 2012 het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
drs. A., wonende te Z., eiser,
gemachtigde: mr. J.R.N. Klazinga, tegen:
de stichting B., gevestigd te Z., verweerster,
gemachtigden: mr. D.J. Rutgers en mr. X.X. xxx xxx Xxxx
Partijen worden hierna aangeduid als eiser en verweerster.
1. De procedure
1.1 Eiser heeft bij brief van 27 april 2012 de procedure aanhangig gemaakt en beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster d.d. 30 maart 2012 tot opzegging van de tussen partijen geldende toelatingsovereenkomst. Xxxxx heeft deze brief zowel per fax als per aangetekende post aan het Scheidsgerecht gezonden. Het Scheidsgerecht heeft de ontvangst van de brief van eiser op 1 mei 2012 bevestigd.
1.2 Verweerster heeft bij brief van 25 juni 2012 gesteld dat xxxxx te laat in beroep is gekomen. Verweerster heeft gewezen op het feit dat de brief van eiser door het Scheidsgerecht voor ontvangst is afgestempeld op 2 mei 2012, terwijl xxxxx uiterlijk op 1 mei 2012 beroep had moeten instellen. Verweerster leidt uit artikel 24.4 van de Toelatingsovereenkomst af dat eiser binnen een maand in beroep kon komen tegen het in geding zijnde opzeggingsbesluit, terwijl uit artikel 18 lid 1 van het Arbitragereglement volgt dat een geschil aanhangig gemaakt dient te worden bij aangetekende brief. De faxbrief van xxxxx is wel op 27 april 2012 verstuurd en ontvangen maar de aangetekende brief is blijkens het stempel na 1 mei 2012 en derhalve te laat ontvangen door het Scheidsgerecht.
1.3 Op 28 juni 2012 heeft het Scheidsgerecht partijen bericht dat de brief van xxxxx van 27 april 2012 xxxxxxxxxxxx was afgestempeld op 2 mei 2012 en dat het Scheidsgerecht die brief al vóór 1 mei had ontvangen.
1.4 Op 26 juni 2012 heeft xxxxx een memorie van eis ingediend met een aantal producties genummerd 1 t/m 15. Xxxxx heeft als volgt geconcludeerd:
“Eiser verzoekt het Scheidsgerecht Gezondheidszorg bij arbitraal vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover toelaatbaar:
primair:
- te bepalen dat de opzegging van de toelatingsovereenkomst d.d. 30 maart 2012 door het ziekenhuis dient te worden ingetrokken en integraal ongedaan wordt gemaakt;
- verweerster te gelasten de toelatingsovereenkomst met eiser op de gebruikelijke wijze en voor onbepaalde tijd voort te zetten;
- verweerster te gelasten intern noch extern negatieve uitlatingen over eiser te doen.
subsidiair:
voor zover het Scheidsgerecht Gezondheidszorg oordeelt dat de toelatingsovereenkomst met eiser redelijkerwijze door opzegging is geëindigd, respectievelijk zal eindigen:
- de datum waarop de toelatingsovereenkomst eindigt naar redelijkheid en billijkheid te stellen op 1 april 2013, althans op een in goede justitie te bepalen datum na 1 oktober 2012;
- aan xxxxx een vergoeding naar billijkheid toe te kennen gelijk aan zes maal de laatstgenoten jaarbeloning, derhalve een bedrag van € 1.435.000,-- aan eiser uit te keren binnen 30 dagen na het arbitraal vonnis op de door eiser aan te geven wijze, voor zover fiscaal toelaatbaar.
primair en subsidiair:
met veroordeling van verweerster in alle kosten van de procedure bij het Scheidsgerecht, alsmede tot vergoeding van alle door eiser gemaakte kosten van rechtsbijstand.”
1.5 Verweerster heeft bij brief van 30 juli 2012 een memorie van antwoord ingediend waarin zij zich primair op het standpunt heeft gesteld, vanwege de in 1.1 en 1.2 genoemde feiten en argumenten dat het Scheidsgerecht niet bevoegd is om het geschil te berechten in verband met de niet-tijdige instelling van het beroep. Subsidiair heeft verweerster verzocht de vorderingen af te wijzen en eiser te veroordelen in de kosten van de procedure. Bij de memorie van antwoord zijn 20 producties overgelegd.
1.6 Bij fax van 11 september 2012 heeft de gemachtigde van verweerster nog één aanvullende productie, genummerd 21, toegestuurd. De gemachtigde van eiser heeft bij e-mailbrief van 12 september 2012 aanvullende producties 16 t/m 25 toegestuurd. Op 18 september 2012 heeft de gemachtigde van verweerster een gecorrigeerde productie 14 toegestuurd en diezelfde dag heeft eiser een aanvullende productie 26 toegezonden.
1.7 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden te Utrecht op 19 september 2012. Xxxxx is verschenen met zijn echtgenote en zijn gemachtigde. Voorts waren voor eiser aanwezig de heer X., fysiotherapeut, mevrouw X., doktersassistente en mevrouw X., operatieplanner.
Van de zijde van verweerster zijn verschenen mevrouw drs. F., lid Raad van Bestuur, de heer dr. G., orthopeed, de heer dr. H., orthopeed en mevrouw drs. I., bedrijfsleider, bijgestaan door de gemachtigden van verweerster.
Beide partijen hebben het woord gevoerd, mede aan de hand van pleitaantekeningen.
2. Samenvatting van het geschil
2.1 Eiser is sedert 1 januari 2003 als orthopedisch chirurg werkzaam in het door verweerster geëxploiteerde ziekenhuis, laatstelijk op grond van een Toelatingsovereenkomst van 25 mei 2009.
2.2 Het ziekenhuis van verweerster is een fusieziekenhuis. Pas twaalf jaar na de fusie zijn, op 1 mei 2010, na bemiddeling door Bureau J. de tot dan toe bestaande maatschappen orthopedie samengevoegd. Deze maatschap bestaat naast eiser thans uit vier andere orthopeden.
2.3 In 2007 is eiser door verweerster aangesproken op het feit dat hij tijdens werkzaamheden zijn geduld verloor, over welk gedrag medewerkers van verweerster zich hadden beklaagd. In een brief van 14 september 2007, ondertekend door de voorzitter van de Raad van Bestuur en de voorzitter van de medische staf, is aan eiser bevestigd dat hij beterschap heeft beloofd.
2.4 In juni 2009 hebben medewerkers van de poli en het secretariaat zich beklaagd over onheuse gedragingen en uitlatingen van eiser. Onduidelijk is of en zo ja, welke actie naar aanleiding van die klacht is ondernomen.
2.5 Op 14 en 22 oktober 2010 hebben zich incidenten voorgedaan op de poli. Op 14 oktober 2010 heeft xxxxx het programma stilgelegd omdat hij vond dat de medewerkers kwalitatief onvoldoende werk afleverden. Na een in de ogen van de teamleider prettig gesprek is de samenwerking daarna verder goed verlopen. Op 22 oktober 2010 is eiser volgens dezelfde teamleider “volledig uit zijn dak gegaan”. In een e-mail van diezelfde dag beklaagt zij zich erover dat het moeite kost mensen te vinden die nog met eiser willen samenwerken.
2.6 Volgens xxxxx heeft verweerster aan hem opgelegd dat hij moest meewerken aan een mediationtraject. Verweerster heeft in november 2010 Bureau J. de volgende opdracht gegeven:
“Kom met de maatschap tot oplossing van de problemen, die bestaan tussen enkele leden van de maatschap orthopedie met onderdelen van de ziekenhuisorganisatie, met name met de OK”.
2.7 Dr. K. en mr. drs. X. xxx Xxxxxx X. hebben in november en december 2010 en in januari 2011 gesprekken gevoerd met diverse ziekenhuismedewerkers en orthopeden.
2.8 In de eerste dagen van december 2010 heeft zich een aanvaring voorgedaan tussen eiser en mevrouw X., lid van de Raad van Bestuur, over de door xxxxx in e-mailverkeer gebezigde toon. Ook anderen beklagen zich over een weinig respectvolle bejegening door eiser in e- mailverkeer.
2.9 Eiser stelt dat hij zich, na een gesprek op 8 december 2010 met X., heeft gerealiseerd dat hij zijn gedrag, houding en bejegeningswijze aanmerkelijk zou moeten wijzigen. Hij heeft het gesprek ervaren als een “eye opener” en “wake up call”. Xxxxx heeft nadien zijn wijze van communiceren en bejegening doelbewust aangepast.
2.10 Op 14 februari 2011 heeft Bureau J. een rapport uitgebracht waarvan de conclusie is dat “het grote probleem eiser is”. Bureau J. geeft aan dat eiser een uitstekend orthopeed met een grote inbreng en inzet is, maar dat zijn structurele driftaanvallen en wijze van communiceren niet langer acceptabel zijn. Bureau X. heeft ook kritiek op een andere orthopeed, M.. Hem worden een ongeïnteresseerde houding, nonchalance en slechte communicatie verweten. De geïnterviewden hebben de indruk dat hij de “kantjes er vanaf loopt”. In het rapport van Bureau J. is een plan van aanpak opgenomen: eiser moet zijn driftaanvallen onder controle zien te krijgen, zo nodig met hulp van een coach. Daarnaast mag hij zich niet meer met de organisatie bemoeien (schriftelijk noch anderszins). Hij is niet meer de leider van de orthopeden en mag zich uitsluitend nog inhoudelijk met het vak bemoeien. Ook X. moet zijn gedrag veranderen, zijn operaties beter voorbereiden, terwijl hij frequent overleg moet hebben met de OK. Orthopeed X. xxx de leider en de woordvoerder van de orthopeden worden. Ter controle zal gedurende een jaar driemaandelijks een 360°-scan worden verricht ten aanzien van alle orthopeden. Daarbij heeft Bureau J. benadrukt dat niet alleen de orthopeden, maar ook “het ziekenhuis” onder een vergrootglas moet worden gelegd. Er moeten reële targets gesteld worden ter verbetering van de werkwijze en de werksfeer. Een eerste target zou in de beleving van Bureau J. de uitbreiding van de maatschap met een vijfde orthopeed kunnen zijn. Daarnaast zal een van de adviseurs van Bureau J. de maandelijkse maatschapsvergaderingen begeleiden.
2.11 Verweerster en de orthopeden, onder wie eiser, hebben met de inhoud van het rapport en de aanpak ingestemd.
2.12 De eerste 360°-scan heeft, anders dan beoogd, niet reeds in juni 2011 maar eerst in september 2011 plaatsgevonden. Daartoe hebben alle orthopeden de vragenlijsten ingevuld en daarnaast is onder de belofte van anonimiteit aan een negental medewerkers gevraagd de lijsten in te vullen. Uit de scan blijkt kritiek op orthopeed M. te bestaan en aanmerkelijke kritiek op eiser. Eiser scoort vakinhoudelijk (zeer) goed, maar op persoonlijke eigenschappen en managementvaardigheden onvoldoende.
2.13 Op 9 december 2011 heeft Bureau J. een conceptrapport aan de leden van de maatschap gestuurd, waarvan de essentie was dat Bureau J. aan de Raad van Bestuur van verweerster adviseerde de toelatingsovereenkomst met eiser op te zeggen. Xxxxx heeft op dit rapport en de wijze waarop het tot stand is gekomen gereageerd, waarna Bureau J. op 18 januari 2012 een definitief rapport heeft uitgebracht.
2.14 De Raad van Bestuur heeft xxxxx op 30 januari 2012 gemeld voornemens te zijn de toelatingsovereenkomst met hem op te zeggen. Op 6 februari 2012 zijn de andere orthopeden gehoord. Zij hebben twijfel geuit over de vraag of eiser in staat zou zijn om zijn gedrag structureel te veranderen, maar hebben anderzijds tot uitdrukking gebracht dat zij zich niet bewust waren van het feit dat hun reacties in de 360°-scan zouden kunnen leiden tot opzegging van de toelatingsovereenkomst. Op 16 februari 2012 is xxxxx gehoord over het voornemen. Hij heeft zich verzet tegen de opzegging. Op 14 maart 2012 heeft het management BE OK aangegeven geen vertrouwen te hebben in een structurele verbetering
van het gedrag van xxxxx. Het medisch stafbestuur heeft bij brief van 20 maart 2012 aangegeven “niet anders te kunnen dan achter het voorgenomen besluit te staan de overeenkomst op te zeggen”.
2.15 Op 30 maart 2012 heeft verweerster aan eiser de toelatingsovereenkomst opgezegd tegen 1 oktober 2012. Aan die opzegging is ten grondslag gelegd dat sprake is van onvoldoende functioneren van eiser en dat eiser ondanks het feit dat hij daarop is aangesproken onvoldoende verbetering heeft laten zien, terwijl het vertrouwen ontbreekt dat eiser op korte termijn tot blijvende verbetering in staat zal zijn.
2.16 Eiser heeft aangevoerd dat hij na de ‘wake up call” van december 2010 zijn gedrag wel structureel heeft gewijzigd. Ook heeft hij aangevoerd dat de leden van de maatschap nooit uit zijn geweest op zijn vertrek en dat verweerster dus onvoldoende grond heeft om de toelatingsovereenkomst met hem op te zeggen. Xxxxx heeft gewezen op zijn vakinhoudelijke kwaliteiten en het feit dat hij altijd bovengemiddeld heeft bijgedragen aan de omzet van de maatschap. Daarnaast heeft eiser bezwaren aangevoerd tegen de totstandkoming van het onderzoek door Bureau J. omdat deze de door verweerster gegeven opdracht te ruim heeft opgevat. Ook heeft eiser onvoldoende de gelegenheid gekregen om eventueel noodzakelijke aanpassingen door te voeren en is volgens hem op basis van een te summier onderzoek te snel de conclusie getrokken dat de relatie met hem zou moeten eindigen.
2.17 Verweerster heeft aangevoerd dat de patiëntveiligheid in het geding is als de samenwerking tussen artsen onderling of tussen de artsen en het overige personeel te wensen overlaat en dat zij gelet op het gedrag van eiser onvoldoende kan vertrouwen op structurele verbetering. Ook heeft zij het beeld dat eiser vakinhoudelijk onberispelijk werk leverde, genuanceerd door te wijzen op zijn hardnekkige volharding in het gebruik van zogeheten metaal op metaal protheses. Voorts heeft verweerster gewezen op het feit dat eiser op 25 juni 2012 bewust een vergadering over de mogelijke fusie van twee maatschappen orthopedie heeft gefrustreerd, hetgeen ertoe heeft geleid dat zijn maten op 28 juni 2012 aan de Raad van Bestuur hebben laten weten dat zij het “volstrekt billijken” dat tot opzegging van de toelatingsovereenkomst is overgegaan.
2.18 Bij de mondelinge behandeling is namens de maatschap orthopedie te kennen gegeven dat verdere samenwerking met eiser uitgesloten is.
3. De bevoegdheid van het Scheidsgerecht
De bevoegdheid van het Scheidsgerecht volgt uit art. 27 van de toelatingsovereenkomst. De stelling van verweerster dat het Scheidsgerecht onbevoegd zou zijn om van het geschil kennis te nemen (waarmee kennelijk is bedoeld dat eiser niet kan worden ontvangen in zijn vorderingen) omdat eiser te laat beroep zou hebben ingesteld tegen het opzeggingsbesluit, wordt verworpen. Op grond van de toelatingsovereenkomst geldt dat het beroep moest worden ingesteld voor 1 mei 2012 en tussen partijen staat vast dat de faxbrief van eiser op 27 april 2012, en dus tijdig, is ontvangen door het Scheidsgerecht. Verweerster heeft gewezen op artikel 18 lid 1 van het Arbitragereglement, waaruit volgt dat een geschil aanhangig gemaakt dient te worden bij aangetekende brief. Dit vormvoorschrift dient ertoe veilig te stellen dat het geschil (tijdig) aanhangig is gemaakt, maar verhindert niet dat dit ook op andere wijze kan blijken.
4. De beoordeling
4.1 Bij de mondelinge behandeling is gebleken dat de verhouding tussen eiser en de overige leden van de maatschap onherstelbaar is verstoord. Xxxxx heeft zelf te kennen gegeven dat de verhoudingen al gedurende enkele jaren ook in zijn ogen slecht waren. De uitkomst van het onderzoek van Bureau J., in het bijzonder de met betrekking tot eiser zeer kritische antwoorden van de leden van de maatschap op de 360°-scanvragen in september 2011, hebben dit duidelijk aan het licht gebracht. Volgens eiser hebben de leden van de maatschap in januari 2012 desondanks toegezegd met hem verder te willen gaan. De maatschap heeft zich echter nadien toch uitgesproken voor opzegging van de toelatingsovereenkomst, zij het in voorzichtige bewoordingen. Dit laatste hield volgens de ter zitting afgelegde verklaringen verband met het feit dat de andere leden van de maatschap vreesden voor juridische complicaties. Daarna zijn de verhoudingen tussen eiser en zijn collega’s verder verstoord geraakt. Het is kennelijk pas tot een definitieve breuk gekomen toen eiser op 25 juni 2012 weigerde te vertrekken uit een vergadering van de leden van de maatschappen orthopedie van verweerster en een stichting waarmee fusieplannen bestaan. Dit is aan eiser meegedeeld bij brief van 7 augustus 2012. Thans is de situatie zodanig dat tussen eiser en zijn collega’s geen werkbare verhouding meer bestaat. De Raad van Bestuur van verweerster vreest terecht dat daardoor de patiëntveiligheid in gevaar kan komen, ook al bestaat daarvoor geen concrete aanleiding en is eiser kennelijk in staat zijn werkzaamheden als orthopeed op verantwoorde wijze uit te voeren. Het Scheidsgerecht is van oordeel dat voldoende gebleken is dat herstel van de verhoudingen onmogelijk is en dat eiser daarom niet meer verantwoord in het ziekenhuis van verweerster kan blijven werken. De opzegging van de toelatingsovereenkomst zal op deze grond in stand worden gelaten.
4.2 Bij de beoordeling van de vordering van eiser tot betaling van een vergoeding dient allereerst in aanmerking te worden genomen of de opzegging van de toelatingsovereenkomst zowel procedureel als materieel voldoet aan de daarvoor geldende maatstaven. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.3 Tussen partijen staat vast dat eiser een bekwaam orthopeed is, die zich steeds zeer heeft ingezet voor de goede patiëntenzorg en meer dan voldoende presteerde. Of eiser veel meer dan zijn collega’s aan de omzet van de maatschap heeft bijgedragen, kan in het midden blijven. Het verwijt van verweerster dat eiser hardnekkig vasthield aan metaal-op-metaal protheses, acht het Scheidsgerecht niet terecht. Nog afgezien van het feit dat niet is komen vast te staan dat eiser nodeloos en tegen de kenbare zin van zijn collega’s deze protheses is blijven gebruiken, heeft hij voldoende aannemelijk gemaakt dat hij zich heeft gevoegd naar de opvatting van zijn beroepsvereniging en dat hij voor een uitzondering daarop voorzichtigheidshalve een oordeel van een vooraanstaande vakgenoot heeft ingewonnen.
4.4 Ook niet in geschil is dat zich in het verleden herhaaldelijk problemen hebben voorgedaan over de wijze waarop xxxxx zich tegenover medewerkers van verweerster en tegenover F., lid van de Raad van Bestuur, heeft gedragen. Eiser is in zijn gedrag licht ontvlambaar en ontsteekt soms onverwacht in grote woede. Zijn onbeheerste en weinig respectvolle uitlatingen, in woord of geschrift (e-mails) zijn aanleiding geweest voor gesprekken waarin hem is verzocht zijn gedrag te veranderen. De in dit geding genoemde voorbeelden zijn evenwel alle van voor het jaar 2011. Volgens verweerster heeft eiser ook daarna zijn gedrag niet aangepast, maar specifieke voorbeelden daarvan zijn niet vermeld. Volgens eiser heeft hij zijn gedrag veranderd nadat hem eind 2010 in gesprekken met een van de
ingeschakelde adviseurs was gebleken welke implicaties zijn gewraakte gedragingen hadden.
4.5 Verweerster heeft, zoals onder de feiten vermeld, een adviesbureau (Bureau J.) ingeschakeld dat in februari 2011 een eerste rapport heeft uitgebracht. Daarin komen de problemen die het gedrag van eiser opleverde, aan de orde. Vervolgens is afgesproken dat de adviseurs betrokken zouden blijven bij het functioneren van de vakgroep/maatschap orthopedie en zouden meehelpen aan het tot stand brengen van verbeteringen. Daartoe zou viermaal een 360°-scan worden gehouden. Dat is slechts eenmaal gebeurd, in september 2011, en daaraan is door de adviseurs begin 2012 de conclusie verbonden dat eiser zou dienen te vertrekken. Het Scheidsgerecht acht die conclusie voorbarig en onvoldoende onderbouwd. De conclusie is voorbarig omdat op geen enkele wijze is onderzocht of en in hoeverre maatregelen ter verbetering mogelijk waren. Aan eiser is ook nimmer tevoren meegedeeld dat het onderzoek voor hem in dit stadium definitieve gevolgen zou hebben. Een onderzoek van deze aard en omvang is ook niet een voldoende basis om te kunnen vaststellen dat geen verbetering mogelijk was. Ten slotte blijkt uit het onderzoek ook onvoldoende wie, buiten de directe collega’s, hun mening hebben gegeven en waarop deze mening is gebaseerd. Ter zitting is gebleken dat vooral een aantal leidinggevenden om hun mening is gevraagd en niet of nauwelijks aan direct betrokken medewerkers.
4.6 Dit betekent dat de Raad van Bestuur zijn besluit heeft gebaseerd op een premature en onvoldoende gemotiveerde uitkomst van een onderzoek dat niet erop was gericht te onderzoeken of eiser disfunctioneerde, maar nog in het stadium verkeerde van analyse en pogingen tot verbeteringen. De Raad van Bestuur heeft zich geconformeerd aan de veronderstelling van een aantal medewerkers in het ziekenhuis dat pogingen tot verbeteringen geen zin hadden omdat eiser zijn gedrag toch niet zou kunnen veranderen. De Raad van Bestuur is eraan voorbijgegaan dat eiser volgens sommige waarnemers zijn gedrag inmiddels wel degelijk had veranderd en ook zelf had kenbaar gemaakt dat hij de noodzaak daarvan inzag. Het moge juist zijn dat getwijfeld werd aan de houdbaarheid van eisers voornemen, maar de Raad van Bestuur had ten minste aan eiser de kans moeten geven aan te tonen dat zijn voornemen ook tot duurzaam resultaat leidde. Het Scheidsgerecht ziet er niet aan voorbij dat gesteld is dat de Raad van Bestuur ook signalen had dat eiser in zijn onaanvaardbare gedragingen volhardde, maar ziet daarin onvoldoende grond voor een ander oordeel. Verweerster heeft in dit geding, buiten de resultaten uit het onderzoek van Bureau J., geen voorbeelden van wangedrag van recente datum weten te noemen.
4.7 De instemming van het bestuur van de medische staf met de opzegging berust voornamelijk op de veronderstelde juistheid van het rapport van Bureau J.. Nu op dit rapport een en ander valt af te dingen, kan ook aan de instemming niet de betekenis worden gehecht die verweerster heeft aangevoerd. Het Scheidsgerecht acht wel voldoende aannemelijk dat de Raad van Bestuur ook in het stadium van de opzegging zwaar heeft laten meewegen dat de verhouding tussen eiser en zijn collega’s (nog steeds) verstoord bleek te zijn en dat de kans op verbetering ook toen al niet erg hoog werd ingeschat. Zoals onder 4.1 is vermeld, is de definitieve breuk evenwel pas na de opzegging ontstaan of gebleken.
4.8 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat aan de opzegging gebreken kleefden, zij het dat verweerster terecht aandacht heeft gevraagd voor het feit dat hier sprake is van een lange geschiedenis waarin al het nodige was voorgevallen. Gegeven het feit dat eiser een in
medisch opzicht goed functionerende en kennelijk hardwerkende orthopeed is en voorbeelden van ernstige incidenten van recente datum ontbreken, had hem in elk geval nog een kans gegeven moeten worden te laten zien dat hij zijn ongewenste gedrag kon veranderen. Dat eiser deze gelegenheid zou krijgen, mocht ook van zijn collega’s in de maatschap worden verlangd. Daarin ziet het Scheidsgerecht grond voor een vergoeding aan eiser. Nu partijen zich over de omvang van die vergoeding onvoldoende hebben uitgelaten, zal de vergoeding pas worden vastgesteld nadat daaromtrent meer gegevens zijn verkregen. In het bijzonder wil het Scheidsgerecht voorgelicht worden over de financiële consequenties voor eiser en over diens positie in het behandelcentrum waarin hij werkzaam is. Partijen kunnen zich schriftelijk uitlaten als hierna te melden. Op verzoek van één van partijen kan na de memoriewisseling een nadere mondelinge behandeling worden bepaald.
5. De beslissing
Het Scheidsgerecht wijst het volgende arbitrale vonnis:
5.1 De vorderingen van eiser die ertoe strekken dat de opzegging van de toelatingsovereenkomst ongedaan wordt gemaakt, zijn niet toewijsbaar.
5.2 Eiser krijgt de gelegenheid zijn vordering tot toekenning van een vergoeding naar billijkheid verder toe te lichten bij nadere memorie binnen drie weken na de datum van dit vonnis.
5.3 Verweerster mag daarop bij antwoordmemorie reageren binnen drie weken na de datum waarop de nadere memorie van xxxxx aan haar is verzonden.
5.4 Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit vonnis is gewezen te Utrecht en op 26 september 2012 aan de partijen verzonden.