DE WND. VOORZITTER VAN DE IIde KAMER,
nr. 220 709 van 3 mei 2019 in de zaken RvV X / II en RvV X / II | ||
In zake: | X | |
Gekozen woonplaats: | ten kantore van advocaat F. HASOYAN Xxxxxxxxxx 00X/0 0000 XXXXXXX | |
tegen: de Belgische staat, vertegenwoordigd door de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en van Asiel en Migratie. | ||
DE WND. VOORZITTER VAN DE IIde KAMER,
Gezien het verzoekschrift dat X, die verklaart van Afghaanse nationaliteit te zijn, op 16 januari 2019 heeft ingediend om de nietigverklaring te vorderen van de beslissing van de gemachtigde van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en van Asiel en Migratie van 17 december 2018 tot weigering van de afgifte van een visum.
Gezien het verzoekschrift dat X als wettelijke vertegenwoordiger van X, die verklaren van Afghaanse nationaliteit te zijn, op 16 januari 2019 heeft ingediend om de nietigverklaring te vorderen van de beslissing van de gemachtigde van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en van Asiel en Migratie van 17 december 2018 tot weigering van de afgifte van een visum.
Gezien titel I bis, hoofdstuk 2, afdeling IV, onderafdeling 2, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Gezien de beschikkingen houdende de vaststelling van het rolrecht van 8 februari 2019 met refertenummer X en refertenummer X.
Gezien de nota’s met opmerkingen en het administratief dossier.
Gelet op de beschikkingen van 12 maart 2019, waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 26 april 2019. Xxxxxxx het verslag van rechter in vreemdelingenzaken X. XX XXXXXXX.
Gehoord de opmerkingen van advocaat X. XXXXXXXX, die loco advocaat F. HASOYAN verschijnt voor de verzoekende partijen, en van advocaat C. DECORDIER, die verschijnt voor de verwerende partij.
WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:
1. Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak
1.1. Verzoekende partijen dienen op 27 juni 2018 een aanvraag tot afgifte van een visum type D (gezinshereniging) in.
1.2. Op 17 december 2018 wordt voormeld visum geweigerd. Dit is de bestreden beslissing, die luidt als volgt:
“Commentaar: Op datum van 27/06/2018 werd er op basis van artikel 40ter van de wet van 15/12/1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, gewijzigd door de wet van 08/07/2011, van kracht geworden op 22/09/2011, een visumaanvraag ingediend door Mevrouw A. A. (..), geboren op 19/03/1993, van Afghaanse nationaliteit, om haar echtgenoot in België, Xxxxxxxx A. B. (..), geboren op 28/12/1971, van Belgische nationaliteit, te vervoegen;
Op datum van 27/06/2018 werd er op basis van artikel 40ter van de wet van 15/12/1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, gewijzigd door de wet van 08/07/2011, van kracht geworden op 22/09/2011, een visumaanvraag ingediend door het kind van Mevrouw A. A. (..), namelijk A. Y. (..), geboren op 08/03/2018, van Afghaanse nationaliteit, om haarvader in België, Xxxxxxxx A. B. (..), geboren op 28/12/1971, van Belgische nationaliteit, te vervoegen;
Overwegende dat art. 40ter van hogervermelde wet bepaalt dat de Belgische onderdaan moet aantonen dat hij over stabiele, toereikende en regelmatige bestaansmiddelen beschikt, die ten minste gelijk moeten zijn aan honderd twintig procent van het bedrag bedoeld in artikel 14, § 1,3° van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie en zoals geïndexeerd volgens art. 15 van voormelde wet.
Bij het beoordelen van deze bestaansmiddelen wordt rekening gehouden met hun aard en regelmatigheid. Er wordt daarentegen geen rekening gehouden met de middelen verkregen uit het leefloon, de financiële maatschappelijke dienstverlening, de kinderbijslagen en toeslagen, de inschakelingsuitkeringen en de overbruggingsuitkering. De werkloosheidsuitkering komt alleen in aanmerking indien de Belg bewijst dat hij actief werk zoekt.
Overwegende dat Xxxxxxxx A. B. (..) ter staving van zijn bestaansmiddelen loonfiches en een individuele rekening heeft voorgelegd die betrekking hebben op een tewerkstelling bij de NV Randstad Belgium.
De voorgelegde documenten kunnen niet aangenomen worden om de stabiliteit, de toereikendheid en de regelmatigheid van de actuele inkomsten van Mijnheer A. B. (..) te beoordelen daar de tewerkstelling werd beëindigd op 28/09/2018 (volgens informatie uit de gegevensbank Dolsis) en zij dus betrekking hebben op een inmiddels beëindigd contract.
Vermits er geen recente inkomsten uit de nieuwe tewerkstelling werden aangetoond kan de dienst Vreemdelingenzaken zich niet uitspreken over de stabiliteit, de toereikendheid en regelmatigheid van de actuele inkomsten van Mijnheer A. B. (..).
Xxxxxxxx A. B. (..) toont dus momenteel niet aan over stabiele, toereikende en regelmatige bestaansmiddelen te beschikken waardoor de voorwaarden inzake de gezinshereniging niet vervuld zijn;
Overwegende dat niet aan de voorwaarden tot gezinshereniging werd voldaan;
Betrokkene kan zich bijgevolg niet beroepen op de richtlijnen van art. 40ter van de wet van 15/12/1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, gewijzigd door de wet van 08/07/2011, van kracht geworden op 22/09/2011;
Het visum gezinshereniging wordt geweigerd.”
2. Over de rechtspleging
De Raad stelt vast dat de verzoekende partijen, moeder en kind, elk apart een beroep tot nietigverklaring hebben ingediend tegen de bestreden beslissing. Deze beroepen zijn gekend onder de rolnummers 229 465 en 229 196. Gelet op de nauwe samenhang tussen beide beroepen acht de Raad het in het kader van een duidelijke rechtsbedeling gepast beide beroepen samen te voegen en samen te behandelen.
3. Onderzoek van het beroep
3.1. In het verzoekschrift gekend onder rolnummer X, betoogt de eerste verzoekende partij als volgt:
“Eerste middel
Schending van de materiële motiveringsplicht juncto art. 40 ter van de vreemdelingenwet, artikel 42, § 1, tweede lid Vw
Schending van de beginselen van behoorlijk bestuur: Zorgvuldigheidsplicht
2.1.1. Algemene regels
De uitdrukkelijke motiveringsverplichting zoals bepaald in de artikelen 2 en 3 van de Wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen heeft tot doel de bestuurde in kennis te stellen van de redenen waarom de administratieve overheid de beslissing heeft genomen, zodat kan worden beoordeeld of er aanleiding toe bestaat de beroepen in te stellen waarover hij beschikt.
Voornoemde artikelen verplichten de overheid in de akte de juridische en feitelijke overwegingen op te nemen die aan de beslissing ten grondslag liggen en dit op een afdoende wijze (RvS 6 september 2002, nr. 110.071; RvS 19 maart 2004, nr. 129.466; RvS 21 juni 2004, nr. 132.710). Het begrip afdoende impliceert dat de opgelegde motivering in rechte en in feite evenredig moet zijn aan het gewicht van de genome beslissing. Hetzelfde geldt ten aanzien van artikel 62 van de vreemdelingenwet.
De Raad is in de uitoefening van zijn wettelijke toezicht enkel bevoegd na te gaan of deze overheid bij haar beoordeling is uitgegaan van de juiste feitelijke gegevens, of zij die correct heeft beoordeeld en zij op grond daarvan niet in onredelijkheid tot haar besluit is gekomen.
Het zorgvuldigheidsplicht daarentegen houdt in dat het bestuur zijn beslissing op zorgvuldige wijze moet voorbereiden. Dit betekent dat de beslissing dient te steunen op werkelijke bestaande en correcte feiten die met de vereiste zorgvuldigheid werden vastgesteld. De zorgvuldigheid verplicht de overheid ondermeer om zorgvuldig te werk te gaan bij de voorbereiding van de beslissing en ervoor te zorgen dat de feitelijke en juridische aspecten van het dossier deugdelijk onderzocht worden, zodat 3 de overheid met kennis van zaken kan beslissen (RvS 22 november 2012, nr. 221.475).
Bij de beoordeling van de zorgvuldigheidsplicht treedt de Raad niet op als rechter in hoger beroep die de ware toedracht van de feiten gaat vaststellen. De Raad onderzoekt enkel of de overheid in redelijkheid is kunnen komen tot de door haar gedane feitenvaststelling en of er in het dossier geen gegeven voorhanden zijn die met die vaststelling onverenigbaar zijn. De Raad toetst voorts in het kader van zijn wettigheidtoezicht of het bestuur de feitelijke vaststellingen correct heeft beoordeeld en of het op grond daarvan niet onredelijk tot zijn beskluit is gekomen (cf. RvS 7 december 2001, nr. 101.624).
2.1.2. Voldoende bestaansmiddelen - toepassing on de feitensituatie in casu
Het is uiteraard de vreemdeling die vervoegd wordt, in casu de Belgische echtgenoot van verzoekster die moet bewijzen dat zij over voldoende bestaansmiddelen beschikt.
Overeenkomstig art. 7, §1, c van de Richtlijn 2003/86 worden de aard en de regelmaat van deze inkomsten beoordeeld en wordt er rekening gehouden met het niveau van de nationale minimumlonen en pensioenen, evenals met het aantal gezinsleden ten laste van de vervoegde vreemdeling.
Daarenboven is het zo dat vreemdelingen die een vervangingsinkomen ontvangen, zoals bvb. een werkloosheidsuitkering. niet beschouwd wordt als ten laste van de openbare overheden {Pari. St. Doc 51-2478/001 p. 48).
De bestandmiddelen van de vervoegde vreemdeling moet thans gelijk zijn aan minstens 120% van het leefloon tarief - persoon met een gezin ten laste - en zulks conforme art. 40ter Verblijfswet.
Momenteel bedraagt dat 1.505,78 EUR . Het bedrag is gekoppeld aan de spilindex van de consumptieprijzen.
Desalniettemin, moet men zoals vermeld bij het beoordelen van de bestaansmiddelen rekening houden met de aard en regelmatigheid van deze inkomen, met dien verstande dat leefloon, maatschappelijke dienstverlening, gezinsbijslag, wachtuitkering en een overbruggingsuitkering niet in aanmerking kunnen worden genomen.
De inkomensgrens van 120% leefloon is volgens het arrest Xxxxxxxx van 4 maart 2010, nr. C-578/08 te hoog en strijdig met de rechtspraak van het Hof van Justitie. Bestaansmiddelen die minstens gelijk zijn aan 100% van het leefloon tarief 'persoon met een gezin ten laste' zouden voldoende moeten zijn1. 1 xxxx://xxx.xxxxxxxxxxx.xx/xxxxx/xx-xxxx-xxxxxxxxxx-xxx-xxx-xxxx/xx-xxxx-xxxxxxxxxxx/xx-xxxxxxxxxxxxxx- of-gelijkgesteld-partner-van-een-belg/wat-zijn-de-voorwaarden-voor-gezinsherenigingmet- een- belgische-echtgenoot#2 4
Als de vreemdeling die vervoegd wordt geen stabiele en toereikende bestaansmiddelen kan bewijzen, mag verwerende partij de aanvraag gezinshereniging niet automatisch weigeren. Verwerende partij moeteerst een hehoefteanalvse maken van het gezin. Op basis daarvan bepaalt verwerende partij welke bestaansmiddelen verzoekers nodig hebben om in de behoeften van hun gezin te voorzien zonder ten laste te vallen van de overheid (art. 42, §1, tweede lid Vw.).
Wanneer zelfs het gezinslid in casu geen toereikende bestaansmiddelen kan bewijzen, moet verwerende partij een behoeftenanalyse maken van het integraal gezin en op basis daarvan vaststellen welke bestaansmiddelen zij behoeven om in hun behoeften te voorzien, zonder ten laste te vallen van de overheid wat verwerende partij in casu duidelijk niet afdoende heeft gedaan.
Krachtens artikel 42, § 1, tweede lid Vw. moet verwerende partij in dit geval een behoefteanalyse maken. Zij moet nagaan of de burger en zijn familieleden over andere inkomsten beschikken om in hun behoeften te voorzien zonder ten laste te vallen van de openbare overheden.
Er rust in het verlengde hiervan een motiveringsverplichting in hoofde van verwerende • • • 2 partij waaruit moet blijken dat aan deze behoefteanalyse werd voldaan .
Immers, deze bepaling stelt een onderzoek op basis van de eigen behoeften van de burger van de Unie die vervoegd wordt en van zijn familieleden, om te bepalen welke bestaansmiddelen zij nodig hebben om in hun behoeften te voorzien.
Verwerende partij stelt in de bestreden beslissing uitsluitend dat verzoekster de loonbrieven en een individuele rekening heeft voorgelegd van zijn Belgische echtgenoot ter staving van zijn inkomen, doch dat xxxxx niet volstaat om de stabiliteit, de toereikendheid en de regelmatigheid van de actuele inkomen van de referentiepersoon te bepalen. Verzoekster heeft deze loonbrieven en individuele rekening voorgelegd in het kader van de aanvraag dd. 27/06/2018. Verwerende partij stelt expliciet dat zij kennelijk op de hoogte is dat de echtgenoot van verzoekster zijn tewerkstelling op 28/09/2018 heeft beëindigd.
Op het ogenblik van de treffen van de bestreden beslissing op 17/12/2018 was verwerende partij blijkbaar niet op de hoogte van de tewerkstelling tussen de beperkte periode van 28/09/2018 t.e.m. 17/12/2018.
De referentiepersoon zijn arbeidscontract werd inderdaad beëindigd op voornoemd datum, doch dient er te worden geaccentueerd dat er wedermaal een contract van bepaalde duur werd afgesloten 27/09/2018.
Aangezien verwerende partij zelf in de bestreden beslissing stelt dat zij op de hoogte is dat de referentiepersoon middels NV Randstad werkte, diende zij tevens op de hoogte te zijn van het arbeidscontract van bepaalde duur en de hypothese dat dergelijke contracten steeds worden verlengd. Bovendien is de beschreven periode waarover verwerende partij blijkbaar geen zicht had over de inkomsten van de referentiepersoon niet zodanig lang, om tôt de constatering te kunnen leiden dat de referentiepersoon op het treffen van de bestreden beslissing over geen actuele inkomen beschikte.
De Belgische echtgenoot heeft sedert 13/12/2018 een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur, waarvan een kopij in bijlagen.
Indien de gemachtigde niet bekend is met de eigen en specifieke behoeften van verzoekster, dan voorziet artikel 42, § 1, tweede lid van de vreemdelingenwet namelijk dat hij hiervoor alle bescheiden en inlichtingen die voor het bepalen van de bestaansmiddelen die zij nodig hebben om te voorkomen dat ze ten laste vallen van de openbare overheden, kan doen overleggen door de betrokken vreemdeling. Aangezien verwerende partij op 17/12/2018 prompt is overgegaan tot het treffen van de bestreden beslissing, heeft zij uiteraard niet de kans gehad om aan verzoekster bescheiden en inlichtingen hieromtrent te verzoeken, nu zij slechts geen zicht had over de inkomen van slechts een zeer beperkte periode.
Uit het administratief dossier blijkt dat de gemachtigde geen gebruik heelt gemaakt van de mogelijkheid om inlichtingen in deze zin te vragen.
De verwerende partij heeft in casu onzorgvuldig geoordeeld door geen rekening te houden met de eigen behoefte van de burger van de Unie die vervoegd wordt en van zijn familieleden zoals o.a. de actuele inkomsten uit arbeid van verzoekster haar Belgische echtgenoot inzake hun noodzakelijke bestaansmiddelen, zoals dat is vereist door artikel 42, §1, tweede lid van de vreemdelingenwet.
Verzoekster had de financiële situatie van de referentiepersoon kunnen verifiëren op het ogenblik van het nemen van de bestreden beslissing, doch heeft men zulks tevens niet gerealiseerd.
Aangezien de motivering derhalve niet als afdoende dient te worden beschouwd en derhalve de motiveringsplicht schendt om reden dat dit motief niet op een redelijke manier getoetst is, gelet op de aard en de hechtheid van de familiale banden van verzoekster en haar minderjarig kind met haar Belgische echtgenoot en heeft verwerende partij zich gestoeld op onjuiste feitenvinding en hypotheses wat betreft de financiële situatie van de referentiepersoon. 6 Het zorgvuldigheidsbeginsel (sensu lato) tenslotte omvat het beginsel van de evenwichtigheid: dit beginsel doelt op de evenwichtige beoordeling van alle bij de beslissing betrokken belangen. (zie X XXX XXXXXX, Beginselen van behoorlijk handelen, R.W. 1982-1983, 963.). Dat het middel bijgevolg ernstig is;”
In het verzoekschrift gekend onder rolnummer X, betoogt de tweede verzoekende partij als volgt:
“Eerste middel Schending van de materiële motiveringsplicht juncto art. 40 ter van de vreemdelingenwet, artikel 42, § 1, tweede lid Vw
Schending van de beginselen van behoorlijk bestuur: Zorgvuldigheidsplicht
2.1.1. Algemene regels
De uitdrukkelijke motiveringsverplichting zoals bepaald in de artikelen 2 en 3 van de Wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen heeft tot doel de bestuurde in kennis te stellen van de redenen waarom de administratieve overheid de beslissing heeft genomen, zodat kan worden beoordeeld of er aanleiding toe bestaat de beroepen in te stellen waarover hij beschikt.
Voornoemde artikelen verplichten de overheid in de akte de juridische en feitelijke overwegingen op te nemen die aan de beslissing ten grondslag liggen en dit op een afdoende wijze (RvS 6 september 2002, nr. 110.071; RvS 19 maart 2004, nr. 129.466; RvS 21 juni 2004, nr. 132.710). Het begrip afdoende impliceert dat de opgelegde motivering in rechte en in feite evenredig moet zijn aan het gewicht van de genome beslissing. Hetzelfde geldt ten aanzien van artikel 62 van de vreemdelingenwet.
De Raad is in de uitoefening van zijn wettelijke toezicht enkel bevoegd na te gaan of deze overheid bij haar beoordeling is uitgegaan van de juiste feitelijke gegevens, of zij die correct heeft beoordeeld en zij op grond daarvan niet in onredelijkheid tot haar besluit is gekomen.
Het zorgvuldigheidsplicht daarentegen houdt in dat het bestuur zijn beslissing op zorgvuldige wijze moet voorbereiden. Dit betekent dat de beslissing dient te steunen 3 op werkelijke bestaande en correcte feiten die met de vereiste zorgvuldigheid werden vastgesteld. De zorgvuldigheid verplicht de overheid ondermeer om zorgvuldig te werk te gaan bij de voorbereiding van de beslissing en ervoor te zorgen dat de feitelijke en juridische aspecten van het dossier deugdelijk onderzocht worden, zodat de overheid met kennis van zaken kan beslissen (RvS 22 november 2012, nr. 221.475).
Bij de beoordeling van de zorgvuldigheidsplicht treedt de Raad niet op als rechter in hoger beroep die de ware toedracht van de feiten gaat vaststellen. De Raad onderzoekt enkel of de overheid in redelijkheid is kunnen komen tot de door haar gedane feitenvaststelling en of er in het dossier geen gegeven voorhanden zijn die met die vaststelling onverenigbaar zijn. De Raad toetst voorts in het kader van zijn wettigheidtoezicht of het bestuur de feitelijke vaststellingen correct heeft beoordeeld en of het op grond daarvan niet onredelijk tot zijn beskluit is gekomen (cf. RvS 7 december 2001, nr. 101.624).
2.1.2. Voldoende bestaansmiddelen - toepassing on de feitensituatie in casu
Het is uiteraard de vreemdeling die vervoegd wordt, in casu de Belgische echtgenoot (vader) van verzoekster die moet bewijzen dat zij over voldoende bestaansmiddelen beschikt.
Overeenkomstig art. 7, §1, c van de Richtlijn 2003/86 worden de aard en de regelmaat van deze inkomsten beoordeeld en wordt er rekening gehouden met het niveau van de nationale minimumlonen en pensioenen, evenals met het aantal gezinsleden ten laste van de vervoegde vreemdeling.
Daarenboven is het zo dat vreemdelingen die een vervangingsinkomen ontvangen, zoals bvb. een werkloosheidsuitkering. niet beschouwd wordt als ten laste van de openbare overheden {Pari. St. Doc 51-2478/001 p. 48).
De bestandmiddelen van de vervoegde vreemdeling moet thans gelijk zijn aan minstens 120% van het leefloon tarief - persoon met een gezin ten laste - en zulks conforme art. 40ter Verblijfswet.
Momenteel bedraagt dat 1.505,78 EUR . Het bedrag is gekoppeld aan de spilindex van de consumptieprijzen.
Desalniettemin, moet men zoals vermeld bij het beoordelen van de bestaansmiddelen rekening houden met de aard en regelmatigheid van deze inkomen, met dien verstande dat leefloon, maatschappelijke dienstverlening, gezinsbijslag, wachtuitkering en een overbruggingsuitkering niet in aanmerking kunnen worden genomen.
De inkomensgrens van 120% leefloon is volgens het arrest Xxxxxxxx van 4 maart 2010, nr. C-578/08 te hoog en strijdig met de rechtspraak van het Hof van Justitie. 4 Bestaansmiddelen die minstens gelijk zijn aan 100% van het leefloon tarief 'persoon met een gezin ten laste' zouden voldoende moeten zijn1.
Als de vreemdeling die vervoegd wordt geen stabiele en toereikende bestaansmiddelen kan bewijzen, mag verwerende partij de aanvraag gezinshereniging niet automatisch weigeren.
Verwerende partij moet eerst een behoefte analyse maken van het gezin. Op basis daarvan bepaalt verwerende partij welke bestaansmiddelen verzoekers nodig hebben om in de behoeften van hun gezin te voorzien zonder ten laste te vallen van de overheid (art. 42, §1, tweede lid Vw.).
Wanneer zelfs het gezinslid in casu geen toereikende bestaansmiddelen kan bewijzen, moet verwerende partij een behoefteanalyse maken van het integraal gezin en op basis daarvan vaststellen welke bestaansmiddelen zij behoeven om in hun behoeften te voorzien, zonder ten laste te vallen van de overheid wat verwerende partij in casu duidelijk niet afdoende heeft gedaan.
Krachtens artikel 42, § 1, tweede lid Vw. moet verwerende partij in dit geval een behoefteanalyse maken. Zij moet nagaan of de burger en zijn familieleden over andere inkomsten beschikken om in hun behoeften te voorzien zonder ten laste te vallen van de openbare overheden.
Er rust in het verlengde hiervan een motiveringsverplichting in hoofde van verwerende partij waaruit moet blijken dat aan deze behoefteanalyse werd voldaan2.
Immers, deze bepaling stelt een onderzoek op basis van de eigen behoeften van de burger van de Unie die vervoegd wordt en van zijn familieleden, om te bepalen welke bestaansmiddelen zij nodig hebben om in hun behoeften te voorzien.
Verwerende partij stelt in de bestreden beslissing uitsluitend dat verzoekster de loonbrieven en een individuele rekening heeft voorgelegd van zijn Belgische echtgenoot ter staving van zijn inkomen, doch dat xxxxx niet volstaat om de stabiliteit, de toereikendheid en de regelmatigheid van de actuele inkomen van de referentiepersoon te bepalen.
Verzoekster heeft deze loonbrieven en individuele rekening voorgelegd in het kader van de aanvraag dd. 27/06/2018.
Verwerende partij stelt expliciet dat zij kennelijk op de hoogte is dat de echtgenoot van verzoekster zijn tewerkstelling op 28/09/2018 heeft beëindigd.
Op het ogenblik van de treffen van de bestreden beslissing op 17/12/2018 was verwerende partij blijkbaar niet op de hoogte van de tewerkstelling tussen de beperkte periode van 28/09/2018 t.e.m. 17/12/2018.
De referentiepersoon zijn arbeidscontract werd inderdaad beëindigd op voornoemd datum, doch dient er te worden geaccentueerd dat er wedermaal een contract van bepaalde duur werd afgesloten 27/09/2018.
Aangezien verwerende partij zelf in de bestreden beslissing stelt dat zij op de hoogte is dat de referentiepersoon middels NV Randstad werkte, diende zij tevens op de hoogte te zijn van het arbeidscontract van bepaalde duur en de hypothese dat dergelijke contracten steeds worden verlengd. Bovendien is de beschreven periode waarover verwerende partij blijkbaar geen zicht had over de inkomsten van de referentiepersoon niet zodanig lang, om tot de constatering te kunnen leiden dat de referentiepersoon op het treffen van de bestreden beslissing over geen actuele inkomen beschikte.
De Belgische echtgenoot heeft sedert 13/12/2018 een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur, waarvan een kopij in bijlagen.
Indien de gemachtigde niet bekend is met de eigen en specifieke behoeften van verzoekster, dan voorziet artikel 42, § 1, tweede lid van de vreemdelingenwet namelijk dat hij hiervoor alle bescheiden en inlichtingen die voor het bepalen van de bestaansmiddelen die zij nodig hebben om te voorkomen dat ze ten laste vallen van de openbare overheden, kan doen overleggen door de betrokken vreemdeling.
Aangezien verwerende partij op 17/12/2018 prompt is overgegaan tot het treffen van de bestreden beslissing, heeft zij uiteraard niet de kans gehad om aan verzoekster bescheiden en inlichtingen hieromtrent te verzoeken, nu zij slechts geen zicht had over de inkomen van slechts een zeer beperkte periode.
Uit het administratief dossier blijkt dat de gemachtigde geen gebruik heelt gemaakt van de mogelijkheid om inlichtingen in deze zin te vragen.
De verwerende partij heeft in casu onzorgvuldig geoordeeld door geen rekening te houden met de eigen behoefte van de burger van de Unie die vervoegd wordt en van zijn familieleden zoals o.a. de actuele inkomsten uit arbeid van verzoekster haar Belgische echtgenoot inzake hun noodzakelijke bestaansmiddelen, zoals dat is vereist door artikel 42, §1, tweede lid van de vreemdelingenwet.
Verzoekster had de financiële situatie van de referentiepersoon kunnen verifiëren op het ogenblik van het nemen van de bestreden beslissing, doch heeft men zulks tevens niet gerealiseerd.
Aangezien de motivering derhalve niet als afdoende dient te worden beschouwd en derhalve de motiveringsplicht schendt om reden dat dit motief niet op een redelijke 6 manier getoetst is, gelet op de aard en de hechtheid van de familiale banden van verzoekster en haar minderjarig kind met haar Belgische echtgenoot en heeft verwerende partij zich gestoeld op onjuiste feitenvinding en hypotheses wat betreft de financiële situatie van de referentiepersoon.
Het zorgvuldigheidsbeginsel (sensu lato) tenslotte omvat het beginsel van de evenwichtigheid: dit beginsel doelt op de evenwichtige beoordeling van aile bij de beslissing betrokken belangen. (zie W. XXX XXXXXX, Beginselen van behoorlijk handelen, R.W. 1982-1983, 963.). Dat het middel bijgevolg ernstig is;”
3.2. Daar de ontwikkelde kritiek in beide middelen identiek is, worden de middelen samen besproken.
3.3. Wat betreft de ingeroepen schending van de formele motiveringsplicht dient te worden gesteld dat de motieven van de bestreden beslissing op eenvoudige wijze in die beslissing kunnen worden gelezen zodat verzoekende partijen er kennis van hebben kunnen nemen en hebben kunnen nagaan of het zin heeft de bestreden beslissing aan te vechten met de beroepsmogelijkheden waarover zij in rechte
beschikken. Daarmee is aan de voornaamste doelstelling van de formele motiveringsplicht voldaan (RvS 31 oktober 2006, nr. 164.298; RvS 5 februari 2007, nr. 167.477).
3.4. In zoverre verzoekende partijen aangeven niet akkoord te gaan met de motieven die aan de bestreden beslissing ten grondslag liggen, wordt het middel onderzocht vanuit het oogpunt van de materiële motiveringsplicht.
Bij de beoordeling van de materiële motiveringsplicht behoort het niet tot de bevoegdheid van de Raad om zijn beoordeling in de plaats te stellen van die van de administratieve overheid. De Raad is in de uitoefening van zijn wettelijk toezicht enkel bevoegd om na te gaan of deze overheid bij haar beoordeling is uitgegaan van de juiste feitelijke gegevens, of zij die correct heeft beoordeeld en of zij op grond daarvan niet in onredelijkheid tot haar besluit is gekomen. De Raad dient de regelmatigheid van een bestuursbeslissing te beoordelen in functie van de gegevens waarover het bestuur kon beschikken ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing.
3.5. Het zorgvuldigheidsbeginsel legt aan het bestuur de verplichting op haar beslissingen op een zorgvuldige wijze voor te bereiden en te stoelen op een correcte feitenvinding.
3.6. De opgeworpen schending van de materiële motiveringsplicht en van het zorgvuldigheidsbeginsel wordt beoordeeld in het licht van de toepasselijke wetsbepaling waarvan eveneens de schending wordt opgeworpen.
Artikel 40ter van de vreemdelingenwet luidt:
Ҥ 2.
De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de volgende familieleden van een Belg die niet zijn recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten heeft uitgeoefend krachtens het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie : 1° de familieleden bedoeld in artikel 40bis, § 2, eerste lid, 1° tot 3°, mits zij de Belg die het recht op gezinshereniging opent vergezellen of zich bij hem voegen;
(..)
De familieleden bedoeld in het eerste lid, 1°, moeten bewijzen dat de Belg :
1° beschikt over stabiele, toereikende en regelmatige bestaansmiddelen. Aan die voorwaarde wordt geacht te zijn voldaan indien de bestaansmiddelen ten minste gelijk zijn aan honderdtwintig procent van het bedrag bedoeld in artikel 14, § 1, 3°, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie en zoals geïndexeerd volgens artikel 15 van voormelde wet. Bij het beoordelen van deze bestaansmiddelen wordt rekening gehouden met hun aard en regelmatigheid. Er wordt daarentegen geen rekening gehouden met de middelen verkregen uit het leefloon, de financiële maatschappelijke dienstverlening, de kinderbijslagen en toeslagen, de inschakelingsuitkeringen en de overbruggingsuitkering. De werkloosheidsuitkering komt alleen in aanmerking indien de Belg bewijst dat hij actief werk zoekt.
Deze voorwaarde is niet van toepassing indien alleen zijn minderjarige familieleden bedoeld in artikel 40bis, § 2, eerste lid, 3°, de Belg vergezellen of zich bij hem voegen.
(..)”
De in artikel 40bis, §2, eerste lid, 1° tot 3° bedoelde familieleden zijn ondermeer:
“1° de echtgenoot (..) (..)
3° de bloedverwanten in neergaande lijn alsmede die van de echtgenoot of partner als bedoeld onder 1° of 2°, beneden de leeftijd van eenentwintig jaar of die te hunnen laste zijn, die hen begeleiden of zich bij hen voegen, voor zover de vreemdeling die vervoegd wordt, zijn echtgenoot of de bedoelde geregistreerde partner over het recht van bewaring beschikt en, indien het recht van bewaring wordt gedeeld, op voorwaarde dat de andere houder van het recht van bewaring zijn toestemming heeft gegeven;
(..)”
Uit voormelde bepalingen blijkt aldus dat de verzoekende partijen het bewijs moeten leveren dat de Belgische onderdaan over toereikende, stabiele en regelmatige bestaansmiddelen beschikt. Verzoekende partijen erkennen dit ook in hun verzoekschriften, nu zij zelf stellen: “Het is uiteraard de
vreemdeling die vervoegd wordt, in casu de Belgische echtgenoot van verzoekster die moet bewijzen dat zij over voldoende bestaansmiddelen beschikt.”
3.7. In de bestreden beslissing motiveert de verwerende partij dat: “Overwegende dat Xxxxxxxx A. B. (..) ter staving van zijn bestaansmiddelen loonfiches en een individuele rekening heeft voorgelegd die betrekking hebben op een tewerkstelling bij de NV Randstad Belgium.
De voorgelegde documenten kunnen niet aangenomen worden om de stabiliteit, de toereikendheid en de regelmatigheid van de actuele inkomsten van Mijnheer A. B. (..) te beoordelen daar de tewerkstelling werd beëindigd op 28/09/2018 (volgens informatie uit de gegevensbank Dolsis) en zij dus betrekking hebben op een inmiddels beëindigd contract.
Vermits er geen recente inkomsten uit de nieuwe tewerkstelling werden aangetoond kan de dienst Vreemdelingenzaken zich niet uitspreken over de stabiliteit, de toereikendheid en regelmatigheid van de actuele inkomsten van Mijnheer A. B. (..).
Xxxxxxxx A. B. (..) toont dus momenteel niet aan over stabiele, toereikende en regelmatige bestaansmiddelen te beschikken waardoor de voorwaarden inzake de gezinshereniging niet vervuld zijn;
Overwegende dat niet aan de voorwaarden tot gezinshereniging werd voldaan;”
3.8. Verzoekende partijen betogen dat de verwerende partij een behoefteanalyse had moeten doorvoeren conform artikel 42, §1, tweede lid van de vreemdelingenwet.
3.9. Artikel 42, §1, tweede lid van de vreemdelingenwet luidt als volgt:
“Indien aan de voorwaarde van het toereikend karakter van de bestaansmiddelen bedoeld in de artikelen 40bis, § 4, tweede lid, en 40ter, § 2, tweede lid, 1°, niet is voldaan, dient de minister of zijn gemachtigde, op basis van de eigen behoeften van de burger van de Unie die vervoegd wordt en van zijn familieleden te bepalen welke bestaansmiddelen zij nodig hebben om in hun behoeften te voorzien zonder ten laste te vallen van de openbare overheden. De minister of zijn gemachtigde kan hiervoor alle bescheiden en inlichtingen die voor het bepalen van dit bedrag nuttig zijn, doen overleggen door de vreemdeling en door elke Belgische overheid.”
De Raad stelt echter vast dat, wanneer het voorhanden zijn van de vereiste bestaansmiddelen niet wordt aangetoond, zoals in casu gelet op de motieven van de bestreden beslissing, een behoefteanalyse zich niet opdringt (cf. RvS 11 juni 2013, nr. 223.807; RvS 27 januari 2016, nr. 233.641: “Bij gebrek aan stabiele en regelmatige bestaansmiddelen in de zin van artikel 40ter, tweede lid, van de vreemdelingenwet, is er geen sprake van dergelijke bestaansmiddelen die lager zijn dan het in diezelfde bepaling bedoelde referentiebedrag. De verzoekende partij diende derhalve niet over te gaan tot de in artikel 42, § 1, van de vreemdelingenwet bedoelde behoefteanalyse”).
Zoals blijkt uit de motieven werd de tewerkstelling van de referentiepersoon beëindigd op 28 september 2018 en werden geen recente inkomsten uit de nieuwe tewerkstelling aangetoond zodat de referentiepersoon “momenteel niet aan(toont) over stabiele, toereikende en regelmatige bestaansmiddelen te beschikken”. De verzoekende partijen maken dan ook niet aannemelijk dat de verwerende partij in casu een behoefteanalyse had moeten doen.
3.10. De Raad wijst er voorts op dat het van de aanvrager verwacht mag worden dat deze zijn aanvraag stoffeert met de stukken die hij dienstig acht en die het bestuur toelaten te beoordelen of hij voldoet aan de wettelijke voorwaarden inzake het verblijfsrecht als familielid van een Belgische onderdaan. In die optiek komt het niet aan het bestuur toe om – wanneer blijkt dat deze stukken niet volstaan – zelf verder te onderzoeken over welke actuele inkomsten de referentiepersoon precies beschikt. Verzoekende partijen kunnen dan ook niet gevolgd worden in hun betoog dat het bestuur hen om bijkomende stukken had moeten verzoeken inzake de nieuwe tewerkstelling van de referentiepersoon of hieromtrent zelf een verder onderzoek had moeten voeren. Het gegeven dat zij na de beëindiging van haar tijdelijk contract op 28 september 2018 opnieuw tewerkgesteld werd bij een andere werkgever op 1 oktober 2018 zoals blijkt uit de Dolsis-lijst in het administratief dossier werd bovendien wel degelijk in overweging genomen door de verwerende partij die stelde: “Vermits er geen recente inkomsten uit de nieuwe tewerkstelling werden aangetoond kan de dienst vreemdelingenzaken zich niet uitspreken over de stabiliteit, de toereikendheid en regelmatigheid van de actuele inkomsten van Xxxxxxxx A.B.(..)”.
Gelet op het feit dat verzoekende partijen zelf het initiatief nemen om een aanvraag in te dienen en in kader daarvan het bestuur in kennis kunnen stellen van alle door hen dienstig geachte stukken, kunnen zij niet gevolgd worden dat de zorgvuldigheidsplicht door het bestuur geschonden werd. Nu zij verder
zelf betogen dat de nieuwe tijdelijke tewerkstelling dateert van 28 september 2018 (volgens Xxxxxx vanaf 1 oktober 2018) en de nieuwe arbeidsovereenkomst dateert van 13 december 2018, hetgeen meerdere maanden / dagen voor het treffen van de bestreden beslissing betreft, ziet de Raad niet in wat verzoekende partijen verhinderd zou hebben om de nieuwe en actuele gegevens inzake het precieze inkomen van de referentiepersoon tijdig mee te delen aan het bestuur, dit is voor het treffen van de bestreden beslissing. Nu verzoekende partijen nagelaten hebben deze gegevens voor het treffen van de bestreden beslissing over te maken aan het bestuur, kunnen zij zich hierop niet beroepen om de rechtmatigheid van de bestreden beslissing onderuit te halen.
3.11. De middelen zoals weergegeven in beide verzoekschriften zijn in al hun onderdelen ongegrond.
4. Kosten
Gelet op het voorgaande past het de kosten van het beroep ten laste te leggen van de verzoekende partijen.
OM DIE REDENEN BESLUIT DE RAAD VOOR VREEMDELINGENBETWISTINGEN:
Artikel 1
De zaken met rolnummers X en X worden gevoegd.
Artikel 2
Het beroep tot nietigverklaring wordt verworpen.
Artikel 3
De kosten van het beroep, begroot op 372 euro, komen ten laste van de verzoekende partijen, elk voor de helft.
Aldus te Brussel uitgesproken in openbare terechtzitting op drie mei tweeduizend negentien door: mevr. X. XX XXXXXXX, wnd. voorzitter, rechter in vreemdelingenzaken,
mevr. X. XXXXXXXXX, xxxxxxxx.
De griffier, De voorzitter,
X. XXXXXXXXX X. XX XXXXXXX