Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
Arrest
van 21 februari 2024 met nummer RSTVB-2324-0222 in de zaak met rolnummer 2324-RSTVB-0205
Verzoekende partij | Xxxxx Xxxxxxxx XXXXXX vertegenwoordigd door Xx. Xxxxxx XXXXX met woonplaatskeuze te 0000 Xxxxxxx, Xxxxxxxxxx 000 |
Verwerende partij | Vrije Universiteit Brussel vertegenwoordigd door advocaten Xxxxxxx XXXXXXXXX en Xxxxx XXXXXXX, met woonplaatskeuze te 0000 Xxxxxxx, Xxxxxxxxxx 00 |
I. Voorwerp van het beroep
De verzoekende partij vordert met een aangetekende brief van 2 november 2023 de vernietiging van:
- de studievoortgangsbeslissing van 14 september 2023,
- de beslissing van de interne beroepsinstantie van 25 oktober 2023.
II. Procedureverloop
De verwerende partij bezorgt het administratief dossier en dient een antwoordnota in. De verzoekende partij dient geen wederantwoordnota in.
De kamervoorzitter behandelt de vordering tot vernietiging op de openbare zitting van 16 februari 2024.
Advocaat Xxxxxx XXXXX voert het woord voor de verzoekende partij.
Advocaten Xxxxx XXXXXXX en Xxxxxxx XXXXXXX voeren het woord voor de verwerende partij.
III. Feiten
De verzoekende partij is tijdens het academiejaar 2022-2023 ingeschreven in zowel het voorbereidingsprogramma voor de opleiding ‘Master of Science in Communication Studies’ als de masteropleiding zelf.
Voor de opleidingsonderdelen ‘Master Thesis Communication Studies’ en ‘Journalism, Politics and Ideology’ bekomt de verzoekende partij een examenresultaat ‘afwezig – AFW’. Voor het opleidingsonderdeel ‘The Political Economy of Journalism in the EU’ bekomt de verzoekende partij een examencijfer van 9 op 20.
Aan de inschrijving van verzoekende partij in het academiejaar 2022-2023 heeft de onderwijsinstelling bindende voorwaarden verbonden.
Omdat de verzoekende partij die bindende voorwaarden niet heeft gehaald op het einde van het academiejaar 2022-2023, wordt haar een maatregel van studievoortgangsbewaking opgelegd: de eerstvolgende herinschrijving voor zowel het voorbereidingsprogramma als de masteropleiding, evenals voor opleidingsonderdelen ervan onder welk contracttype ook, wordt geweigerd.
De verzoekende partij stelt op 20 september 2023 beroep in bij de interne beroepsinstantie van de onderwijsinstelling tegen:
- de weigering van de decaan om een late indiening van de masterproef toe te staan;
- de weigering van de decaan om een late indiening voor papers voor het opleidingsonderdeel ‘Journalism, Politics and Ideology’ toe te staan;
- de examenbeslissing voor het opleidingsonderdeel ‘The Political Economy of Journalism in the EU’;
- de maatregel van studievoortgangsbewaking.
Op 25 oktober 2023 heeft de beroepsinstantie het intern beroep verworpen. Ze motiveert haar beslissing als volgt:
“III. BEVOEGDHEID
De beroepscommissie wijst op artikel 151 van het OER, dat de studievoortgangsbeslissingen omschrijft waartegen overeenkomstig artikel 153 van dat reglement een intern beroep kan worden ingediend. De betrokken beslissingen kunnen niet worden beschouwd als een studievoortgangsbeslissing ex artikel 151 van het OER. Aan de weigering liggen geen redenen van volgtijdelijkheid ten grondslag. Er is dan ook geen sprake van “het weigeren van het opnemen van een bepaald opleidingsonderdeel in het contract waarvoor de student die een geïndividualiseerd traject volgt, zich nog niet eerder heeft ingeschreven” (artikel 151, eerste lid, f) van het OER).
Artikel II.283 van de Codex Hoger Onderwijs legt de hogeronderwijsinstelling ook niet op om tegen een beslissing die niet wordt gekwalificeerd als een studievoortgangsbeslissing conform artikel I.3, 69°, van die Codex, toegang tot een interne beroepsprocedure te verzekeren. Bij gebreke aan enige bepaling in het OER die de bevoegdheid aan de beroepscommissie toekent om zich uit te spreken over beslissingen zoals die die wordt bestreden met huidig beroepschrift, moet de beroepscommissie vaststellen dat de studente beroep instelt tegen een beslissing die niet kan worden beschouwd als een studievoortgangsbeslissing ex artikel 151 van het OER, waardoor de beroepscommissie zonder bevoegdheid is om zich uit te spreken over het beroep. Dat artikel dringt zich namelijk op aan de beroepscommissie.
De interne beroepscommissie is zonder bevoegdheid om zich uit te spreken over de weigering van de decaan om een late indiening van de masterproef toe te staan en de weigering van de decaan om een late indiening van bepaalde papers toe te staan.
Het verdere onderzoek van de zaak is dienvolgens beperkt tot de maatregel van studievoortgangsbewaking en de niet-deliberatie. Bovendien moet worden opgemerkt dat, zelfs indien de interne beroepscommissie bevoegdheid had om zich uit te spreken over die weigeren, dan nog had moeten worden vastgesteld dat het eindresultaat van de masterproef of het opleidingsonderdeel ‘Journalism, Politics and Ideology’ niet werd aangevochten en het resultaat AFW voor die vakken dan ook vaststaat.
(…)
V. TEN GRONDE
De beroepscommissie stelt vast dat aan de studente een ‘inschrijving niet toegelaten’ werd opgelegd in toepassing van artikel 88, § 1, van het OER, nu zij niet voldaan heeft aan de bindende voorwaarden die haar op het einde van het vorige academiejaar werden opgelegd en dewelke zij niet heeft aangevochten.
De studente heeft immers niet voor minstens 75% van de opgenomen studiepunten een credit verworven. De weigering tot herinschrijving is dan ook het aangekondigde gevolg van het niet voldoen aan de bindende voorwaarden die haar werden opgelegd in het voorbereidingsprogramma en de master.
De beroepscommissie onderzoekt vooreerst of de studente uitzonderlijke omstandigheden aantoont, die rechtvaardigen waarom de studente niet heeft voldaan aan de bindende voorwaarden.
In haar verzoekschrift toont de studente geen uitzonderlijke omstandigheden aan, die rechtvaardigen waarom de studente niet heeft voldaan aan de bindende voorwaarden. De studente beargumenteert dat ze als internationale studente die haar studies combineert met een halftijdse job heel wat uitdagingen heeft gekend. De studente geeft aan dat de combinatie van eenzaamheid en de verwachtingen binnen haar halftijdse job, alsook de academische verwachtingen binnen haar studieprogramma een negatieve impact hebben gehad op haar welbevinden en mentale gezondheid. In haar verzoekschrift voegt ze toe dat ze haar masterproef en een taak voor Journalism, Politics and Ideology wel degelijk heeft afgewerkt, maar na de deadline heeft ingediend waardoor ze als resultaat ‘afwezig’ heeft gekregen. De studente argumenteert dat ze niet op de hoogte was van de mogelijkheid om de masterproef na de deadline in te dienen. Voor die andere taak geeft ze als reden voor het laattijdige indienen het ontbreken van een ‘peer’ aan die haar feedback en advies had kunnen geven bij het voltooien van deze opdracht. Ze levert als bewijsstukken het e-mailverkeer met de betrokken professoren aan.
Het voorgaande betoog houdt evenwel niet het bewijs in van uitzonderlijke omstandigheden die rechtvaardigen waarom de studente niet heeft voldaan aan de bindende voorwaarden. Dat gedurende de studies een student werkt, maakt op zich geen uitzonderlijke omstandigheid uit, ook al is zij een buitenlandse student, minstens toont zij niet aan waarom het anders zou moeten worden gezien. Van de psychologische problemen wordt geen stavingsstuk voorgelegd, waardoor de beroepscommissie die niet zomaar mag aannemen. Voorts staat het eindresultaat van de masterproef en het opleidingsonderdeel ‘Journalism, Politics and Ideology’ vast, omdat die resultaten niet werden aangevochten. Er moet dan ook worden geconstateerd dat, ondanks de bindende voorwaarden, de studente de opdrachten verbonden aan die opleidingsonderdelen niet heeft volbracht. Dat de studente niet op de hoogte was van een eventuele mogelijkheid om een masterproef laattijdig in te dienen, kan niet in haar voordeel worden uitgelegd.
De studente brengt tijdens de zitting geen nieuwe objectieve elementen aan. Ze vermeldt dat ze bij een weigering tot herinschrijving problemen zal ondervinden met haar verblijfsvergunning en voegt eraan toe dat ze door haar sociale engagementen (vrijwilligerswerk, doneren van plasma, …) niet altijd de verwachte inspanningen voor haar studies heeft kunnen leveren. De studente beklemtoont hierbij hoe moeilijk het voor haar is om zo ver van haar familie te zijn. Op de vraag waarom het nu beter zou gaan, antwoordt de studente dat ze ervan overtuigd is dat ze voor de opleidingsonderdelen kan slagen omdat er al taken zijn die zijn afgerond (zoals de masterproef en de taak voor Journalism, Politics and Ideology).
De argumenten uit het verzoekschrift en de aanvullingen tijdens de zitting kunnen de beroepscommissie er niet toe brengen om uitzonderlijke omstandigheden te weerhouden, die rechtvaardigen waarom de studente niet heeft voldaan aan de bindende voorwaarden die haar werden opgelegd. De gevolgen van een studievoortgangsbeslissing op de verblijfsstatus kunnen de wettigheid ervan niet doen wankelen. Ook is het de studente zelf die heeft beslist om een bepaalde voorrang te geven aan andere engagementen dan de studies, wat natuurlijk niet kan worden aangehaald als motivatie om de maatregel van studievoortgangsbewaking aan te vallen. De studente wist dat zij onder bindende voorwaarden stond, maar
toch heeft zij onvoldoende studievoortgang geboekt, onder meer door de eigen opgenomen sociale engangementen.
Daarenboven overtuigt het studieparcours met vele afwezigheden voor examens (7 in 2021-2022 en 5 in 2022-2023) van de studente geenszins. De studente startte in 2021-2022 aan de opleiding en behaalde toen 6/12 ECTS-credits in het voorbereidingsprogramma en 18/60 ECTS-credits in de master. Hierdoor werden in beide programma’s bindende voorwaarden opgelegd. Het academiejaar nadien (2022-2023) behaalde de studente 0/6 ECTS-credits in het voorbereidingsprogramma en 12/42 ECTS-credits in de master. De opgelegde bindende voorwaarden waren voor de studente nochtans een duidelijk signaal dat zij tijdens academiejaar 2022-2023 de nodige inspanningen diende te leveren om voldoende studievoortgang te bekomen.
Uitstel krijgen voor de masterproef blijkt enkel in geval van uitzonderlijke omstandigheden met de nodige attesten of bewijsstukken mogelijk te zijn. De studente maakt geen melding van dergelijke omstandigheden, waardoor uitstel voor de masterproef geen optie was geweest.
Een deliberatie voor het opleidingsonderdeel met een score van 9/20 is niet mogelijk volgens de regels van het OER, aangezien ze voor overige opleidingsonderdelen onvoldoendes of afwezigheden heeft behaald. De regels opgenomen in het OER dringen zich op aan de interne beroepscommissie waarvan zij de toepassing moet verzekeren. Zij mag hiervan niet afwijken, ook niet om redenen van billijkheid.
Rekening houdend met het gelopen studieparcours, het aantal nog te verwerven credits en het ontbreken van uitzonderlijke omstandigheden en elementen waaruit redelijkerwijs dient te worden afgeleid dat er sprake is van een voldoende aannemelijk perspectief op verbetering, oordeelt de interne beroepscommissie dat de beslissing van de examencommissie tot weigering tot herinschrijving redelijk is. Die beslissing verdient bevestiging.”
Deze beslissing is met een e-mail van 30 oktober 2023 meegedeeld aan verzoekende partij.
IV. Regelmatigheid van de rechtspleging
Tijdens de zitting merkt de verwerende partij op dat ze de procedurekalender, en dus de vraag van de Raad om een antwoordnota in te dienen, nooit heeft ontvangen.
Verwerende partij heeft daarnaast op 15 februari 2024 alsnog een antwoordnota ingediend. In de begeleidende brief ontwikkelt ze een argumentatie waarom ze niet tijdig een antwoordnota kon indienen. Ze herneemt deze argumentatie tijdens de zitting.
Ze legt daartoe ook een stuk neer, namelijk een ‘borderel’ met daarop alle aangetekende zendingen die op 9 januari 2024 bij haar diensten zouden zijn aangeboden. De aangetekende brief waarmee de xxxxxxx xxx xx Xxxx de procedurekalender naar de hogeronderwijsinstelling verstuurd heeft, komt niet voor op de borderel. Verwerende partij leidt daaruit af dat de aangetekende brief van de Raad niet is aangeboden bij de diensten van de hogeronderwijsinstelling. Verwerende partij heeft ook een klacht ingediend bij Bpost.
Volgens verwerende partij gaat het om een overmachtssituatie.
Verwerende partij heeft door neerlegging in het digitaal loket haar antwoordnota op 15 februari 2024, en dus buiten de daartoe voorziene termijn, overgemaakt aan de Raad, maar beroept zich op overmacht.
Overmacht is “een gebeurtenis die niets van doen heeft met de verzoekende partij en die niet voorzien, verhinderd of overwonnen kon worden” (RvS 15 maart, nr. 212.044, Gazan).
Uit het stuk dat de verwerende partij heeft neergelegd, blijkt dat de borderel een aanbieding van poststukken op 9 januari 2024 om 8u20 vermeldt. De e-tracker van Bpost stelt evenwel dat de postbode de aangetekende brief aangeboden heeft op dinsdag 9 januari 2024 om 11u18 en dat de brief vervolgens tot en met zaterdag 27 januari 2024 niet is afgehaald in het afhaalpunt. De borderel draagt bijgevolg niet bij tot het bewijs van het tegendeel, omdat deze enkel informatie verleent over een aanbieding op een vroeger tijdstip. Bovendien is op de borderel ruimte voorzien om een adres in te vullen. De hogeronderwijsinstelling heeft dit niet gedaan, waardoor het ook niet duidelijk is of de borderel slaat op het postadres waarop Bpost de aangetekende brief van de Raad heeft aangeboden.
Daarom weert de Raad de antwoordnota uit de debatten (artikel 112/7, §1 samen gelezen met artikel 112/8, §1 Procedurebesluit).
V. Ontvankelijkheid van het beroep – beslissing van 14 september 2023
De Raad onderzoekt, desnoods ambtshalve, de ontvankelijkheid van het beroep.
Uit het verzoekschrift blijkt dat verzoekende partij beroep aantekent zowel tegen de studievoortgangsbeslissing van 14 september 2023 waarmee haar een maatregel van studievoortgangsbewaking wordt opgelegd, als tegen de beslissing van de interne beroepsinstantie van 25 oktober 2023.
Voor zover als nodig stelt de Raad vast dat het beroep bij de Raad zich niet uitstrekt tot de examenbeslissing voor het opleidingsonderdeel ‘The Political Economy of Journalism in the EU’, wat bij het intern beroep wel nog het geval was.
Uit artikel 153, §2 van het onderwijs- en examenreglement (hierna: OER) blijkt dat de interne beroepsinstantie bevoegd is om, in voorkomend geval, de bestreden beslissing te herzien. Dit betekent dat ze voor de beoordeling van de grond van de zaak in de plaats treedt van de initieel beoordelende instantie. In dat geval verdwijnt de initiële beslissing uit de rechtsorde en kan ze niet meer het voorwerp uitmaken van een beroep bij de Raad.
De Raad verklaart het beroep van de verzoekende partij dus ambtshalve (deels) onontvankelijk in de mate dat het is gericht tegen de beslissing van 14 september 2023.
VI. Onderzoek van het enige middel
Uit het verzoekschrift kan worden afgeleid dat de verzoekende partij de schending aanvoert van het redelijkheidsbeginsel.
Verzoekende partij betoogt dat ze geconfronteerd wordt met bijkomende uitdagingen in vergelijking met een reguliere student omdat ze een internationale student is die haar studies combineert met een halftijdse job. Zo moest verzoekende partij bij het studeren omgaan met een taalbarrière, een verschillend onderwijssysteem en culturele aanpassingen, terwijl ze daarnaast ook aan haar werkverplichtingen moest voldoen en er werkgerelateerde stress aanwezig was. Deze uitdagingen, gecombineerd met eenzaamheid omdat verzoekende partij ver van haar familie was verwijderd, hadden een negatieve impact op haar mentale gezondheid. Daarbij kan haar niet worden verweten dat ze niet (direct) psychologische hulp heeft gezocht en daardoor geen objectief bewijs van haar psychische problemen kan bezorgen. Ze had immers een druk schema, in een buitenlandse stad ver van haar thuisland en ze beschouwde haar familie als vangnet.
Vervolgens merkt verzoekende partij op dat ze haar masterproef en de taak voor ‘Journalism, Politics and Ideology’ heeft afgewerkt, maar te laat heeft ingediend waardoor ze ‘afwezig’ als resultaat heeft gekregen. Ze was evenwel niet op de hoogte van de mogelijkheid om haar masterproef later in te dienen. Dit vernam ze pas op 31 augustus 2023. Als ze kennis had gehad van deze mogelijkheid, dan had ze hiervan gebruik gemaakt en zou haar masterproef tijdig zijn ingediend.
Bij de taak voor het opleidingsonderdeel ‘Journalism, Politics and Ideology’ kreeg verzoekende partij als enige geen ‘peer’ toegewezen. Ze heeft de docent hiervan al tijdens het examen in de januarizittijd geïnformeerd, maar hieraan werd geen gevolg gegeven. Verzoekende partij moest de opdracht dus alleen afronden, in tegenstelling tot de andere studenten, die wel feedback en advies van een ‘peer’ konden ontvangen. Ze heeft deze opdracht overigens wel voltooid, zij het enkele dagen na de deadline.
Verder heeft verzoekende partij onmiddellijk na de bekendmaking van het examencijfer van 9 op 20 voor het opleidingsonderdeel ‘Politieke Economie van de Journalistiek’ contact opgenomen met de professor om feedback te bekomen. Volgens haar toont dit aan dat ze actief bezig is met haar leerproces, bereid is om te leren en te verbeteren, en haar kennis en vaardigheden wil ontwikkelen. Dit opleidingsonderdeel werd bovendien deels beoordeeld aan de hand van een mondeling examen. Verzoekende partij vindt deze examenvorm minder objectief. Daarnaast heeft stress en prestatiedruk het vermogen om haar kennis en vaardigheden tijdens het examen accuraat weer te geven beïnvloed. Ook ervaart verzoekende partij soms moeilijkheden met spreken en het articuleren van haar gedachten, wat haar in dit geval heeft benadeeld.
Op basis van de puntenlijst is het volgens verzoekende partij ook duidelijk dat ze de concepten en vaardigheden van de opleiding beheerst en effectief kan gebruiken. Zo behaalde ze voor haar stage een score van 15 op 20. Dit toont volgens verzoekende partij bovendien aan dat ze toegewijd is aan haar werk, bereid is om extra inspanningen te leveren om te slagen en over de juiste werkethiek beschikt om professioneel en verantwoordelijk te handelen.
Daarnaast bevestigt verzoekende partij dat ze andere engagementen bovenop haar studies heeft opgenomen. Ze was lid van GreenTeam VUB, wat haar betrokkenheid bij bredere maatschappelijke kwesties en haar bereidheid om actie te ondernemen illustreert. Volgens haar heeft dit haar academische toewijding niet verminderd, maar integendeel eerder verrijkt. Verzoekende partij betreurt dan ook dat dit haar wordt verweten.
Verzoekende partij hoopt ten slotte haar studies aan de hogeronderwijsinstelling te kunnen verderzetten. Ze is toegewijd en gedreven, en wil er alles aan doen om te slagen. Met universiteitsadviseurs, faculteitsleden of andere vertegenwoordigers wil ze een plan ontwikkelen om haar academisch succes te garanderen, waarbij tegelijkertijd de moeilijke uitdagingen waarmee ze wordt geconfronteerd, worden aangepakt.
De Raad wil enig begrip opbrengen voor de situatie van de verzoekende partij, maar kan zijn appreciatie niet in de plaats stellen van die van de hoger onderwijsinstelling (artikel 44/1 van het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges – hierna: DBRC-decreet). Bijgevolg kan de Raad de beoordeling ten gronde niet overdoen als was hij zelf een beroepsinstantie binnen een georganiseerd administratief beroep. De Raad kan enkel een studievoortgangsbeslissing vernietigen en doet dit wanneer de beslissing onwettig is of niet in overeenstemming is met de beginselen van behoorlijk bestuur.
Bovendien biedt de Raad geen bescherming tegen strenge, maar enkel tegen onregelmatige beslissingen. Het is niet omdat een hogeronderwijsinstelling haar discretionaire bevoegdheid streng invult, dat de uitoefening ervan noodzakelijk onredelijk zou zijn. Appreciatievrijheid veronderstelt de mogelijkheid van verschillende zienswijzen die elk niet onredelijk zijn. Het redelijkheidsbeginsel is slechts geschonden wanneer de hoger onderwijsinstelling een beslissing neemt die zodanig afwijkt van een normaal beslissingspatroon dat het niet denkbaar is dat een andere zorgvuldig handelende hoger onderwijsinstelling in dezelfde omstandigheden tot die beslissing zou komen.
Omdat enkel de beroepsinstantie het dossier inhoudelijk kan beoordelen, moet de verzoekende partij dus in de eerste plaats de interne beroepsinstantie van de hogeronderwijsinstelling overtuigen aan de hand van de argumenten en stukken die dienstig kunnen zijn.
Een verzoekende partij kan in de procedure voor de Raad bovendien geen nieuwe bezwaren aanvoeren, tenzij de grondslag ervan pas tijdens of na afhandeling van de interne beroepsprocedure aan het licht is gekomen, tenzij het bezwaar betrekking heeft op de wijze waarop het intern beroep werd behandeld of tenzij het bezwaar raakt aan de openbare orde (artikel II.294, §2, laatste lid van de Codex Hoger Onderwijs – hierna: CHO).
Zeker in een geschil over een maatregel van studievoortgangsbewaking moet een verzoekende partij zich ervan bewust zijn dat ze aan de interne beroepsinstantie alle relevante elementen voorlegt die eventuele overmacht of bijzondere individuele omstandigheden kunnen aantonen om het beperkte studierendement in het verleden te verklaren net zoals alle relevante elementen die in redelijkheid kunnen doen aannemen dat ze in de toekomst betere studieresultaten kan behalen. Dat is immers de essentie van de beoordeling door de interne beroepsinstantie. Als het gaat om persoonsgebonden omstandigheden, moet de verzoekende partij er rekening mee houden dat de interne beroepsinstantie uitgerekend daarvan mogelijk geen kennis heeft. Het is aan de student om de interne beroepsinstantie daarover maximaal te informeren. Zonder deze informatie kan de interne beroepsinstantie deze omstandigheden niet betrekken bij het nemen van haar beslissing en kan haar ook niet verweten worden dat ze dit niet gedaan heeft.
Een aantal elementen haalt de verzoekende partij pas voor het eerst aan tijdens de procedure bij de Raad:
- de argumenten over het examencijfer van 9 op 20 voor het opleidingsonderdeel ‘The Political Economy of Journalism in the EU’. In haar intern beroepschrift beperkte ze zich immers tot de opmerking dat ze vrij goed had gepresteerd tijdens het examen en dat ze de meeste vragen had kunnen beantwoorden;
- de argumentatie over het beheersen en kunnen toepassen van de concepten en vaardigheden van de opleiding, door te verwijzen naar de puntenlijst en de stage (15/20).
Deze elementen vallen niet onder de uitzonderingen van artikel II.294, §2, laatste lid CHO. De grondslag ervan is niet pas tijdens of na afhandeling van de interne beroepsprocedure aan het licht gekomen, de bezwaren hebben geen betrekking op de wijze waarop het intern beroep werd behandeld, noch raken ze aan de openbare orde.
Met deze elementen kan dan ook geen rekening worden gehouden. De interne beroepsinstantie kende deze elementen niet. Haar kan dan ook niet worden verweten dat ze onredelijk handelde door eraan voorbij te zijn gegaan. De wijze waarop verzoekende partij het beroep bij de Raad geformuleerd heeft, beperkt bovendien het voorwerp ervan tot de maatregel van studievoortgangsbewaking. Het is niet ook gericht tegen de individuele examenbeslissing voor het opleidingsonderdeel ‘The Political Economy of Journalism in the EU’, wat bij het intern beroep wel nog expliciet het geval was.
Rekening houdend met de elementen die de verzoekende partij (wel) aan de interne beroepsinstantie heeft voorgelegd om eventuele overmacht of bijzondere omstandigheden aan te tonen, en het gebrek aan overtuigingsstukken om deze elementen desgevallend te
xxxxxx, beoordeelt de Raad de interne beroepsbeslissing om de inschrijving van verzoekende partij te weigeren niet als onredelijk.
Verzoekende partij argumenteert in haar intern beroepschrift dat ze als internationale student die haar studies combineert met een halftijdse job heel wat uitdagingen heeft gekend. De combinatie van eenzaamheid omdat ze ver weg woont van haar familie en de verwachtingen binnen zowel haar job als haar studies hebben een negatieve impact gehad op haar mentale gezondheid. De halftijdse job was noodzakelijk om zichzelf financieel te onderhouden. Vervolgens bevestigt verzoekende partij dat ze haar masterproef en de essays voor ‘Journalism, Politics and Ideology’ heeft ingediend na de deadline, waardoor ze een score ‘afwezig’ heeft gekregen. Ze wist niet dat ze de masterproef na de deadline kon indienen en de laattijdige indiening van de essays wijt ze aan het ontbreken van een ‘peer’.
De interne beroepsinstantie beschouwt in haar beslissing in de eerste plaats deze omstandigheden van de verzoekende partij niet als bijzonder:
- de combinatie van studies en werk maakt op zich geen uitzonderlijke omstandigheid uit, ook al is verzoekende partij een buitenlandse student. Minstens toont ze niet aan waarom het anders zou moeten worden gezien;
- verzoekende partij legt geen stavingsstuk voor van de psychologische problemen, waardoor de interne beroepsinstantie die niet zomaar mag aannemen;
- de resultaten voor de masterproef en het opleidingsonderdeel ‘Journalism, Politics and Ideology’ worden niet aangevochten. Het staat vast dat verzoekende partij de opdrachten die aan deze opleidingsonderdelen zijn verbonden niet heeft volbracht.
Tijdens de hoorzitting voert verzoekende partij aan dat ze:
- bij een weigering tot herinschrijving problemen zal ondervinden met haar verblijfsvergunning;
- door haar sociale engagementen niet altijd de verwachte inspanningen voor haar studies heeft kunnen leveren;
- het moeilijk heeft om zo ver van haar familie te zijn;
- ervan overtuigd is dat ze nu wel voor de opleidingsonderdelen kan slagen omdat er al taken zijn afgerond.
Ook deze argumenten heeft de interne beroepsinstantie niet beschouwd als uitzonderlijke omstandigheden:
- de gevolgen van een studievoortgangsbeslissing op de verblijfsstatus kunnen de wettigheid ervan niet doen wankelen;
- de studente heeft zelf beslist om een bepaalde voorrang te geven aan andere engagementen dan de studies.
Verzoekende partij herhaalt in haar beroep bij de Raad dat ze geconfronteerd wordt met bijkomende uitdagingen in vergelijking met een reguliere student omdat ze als internationale student haar studies combineert met een halftijdse job. Deze uitdagingen in combinatie met eenzaamheid zorgden voor een negatieve impact op haar mentale gezondheid. Volgens verzoekende partij kan ze evenwel geen objectief bewijs van haar psychische problemen bezorgen omdat ze niet (direct) psychologische hulp heeft gezocht.
De Raad kan begrip opbrengen voor de persoonlijke situatie van verzoekende partij. Toch dient verzoekende partij de aangehaalde elementen te staven met overtuigingsstukken, vooraleer de bestreden beslissing mogelijkerwijs een andere wending had kunnen nemen. Verzoekende partij brengt echter geen stukken bij die de impact van de halftijdse job, de bijkomende uitdagingen tegenover een reguliere student of haar mentale gezondheid kunnen staven. De interne beroepsinstantie was dus niet in de mogelijkheid om na te gaan in welke mate deze beweringen van verzoekende partij correct zijn, waardoor haar ook niet verweten kan worden onredelijk te hebben gehandeld door deze elementen niet als bijzonder te beschouwen.
Vervolgens herhaalt verzoekende partij in haar beroep bij de Raad dat ze niet op de hoogte was van de mogelijkheid om haar masterproef later in te dienen. Als ze kennis had gehad van deze mogelijkheid, dan had ze hiervan gebruik gemaakt en zou haar masterproef tijdig zijn ingediend. Daarnaast heeft ze de essays voor het opleidingsonderdeel ‘Journalism, Politics and Ideology’ te laat ingediend omdat ze als enige geen ‘peer’ toegewezen kreeg, niet in de eerste examenperiode maar ook niet in de tweede examenperiode.
Deze argumentatie is slechts een herhaling van hetgeen verzoekende partij al in haar intern beroep heeft aangevoerd. Ze formuleert hiermee dus geen kritiek op de overweging in de beslissing van de interne beroepsinstantie dat verzoekende partij de definitieve resultaten voor de masterproef en het opleidingsonderdeel ‘Journalism, Politics and Ideology’ niet heeft aangevochten. De hypothese van verzoekende partij dat ze haar masterproef wel tijdig zou hebben ingediend als ze op de hoogte was geweest van de mogelijkheid om die later in te dienen, is in dit geval daarom niet relevant. De interne beroepsinstantie stelt terecht vast dat verzoekende partij de opdrachten die aan deze opleidingsonderdelen zijn verbonden, niet heeft volbracht. De scores voor deze opleidingsonderdelen zijn definitief, zodat het ook niet onredelijk is om ze in rekening te brengen bij het beoordelen van de studievoortgang van verzoekende partij.
In haar beroep bij de Raad betreurt verzoekende partij verder dat de interne beroepsinstantie haar verwijt dat ze ook andere engagementen bovenop haar studies heeft opgenomen. Deze zouden haar academische toewijding hebben verrijkt, in plaats van verminderd.
Ongeacht de vraag of extracurriculaire activiteiten verrijkend zijn, heeft de verzoekende partij zelf de keuze gemaakt om, ondanks al de moeilijke combinatie van professionele en academische uitdagingen waarnaar ze in haar beroep verwijst, ook nog sociale engagementen op te nemen. Tijdens de hoorzitting voor de interne beroepsinstantie gaf ze bovendien aan dat ze hierdoor niet altijd de verwachte inspanningen voor haar studies heeft kunnen leveren. Aan de inschrijving in het academiejaar 2022-2023 waren nochtans bindende voorwaarden verbonden. Verzoekende partij wist dus dat ze bij het behalen van een onvoldoende studierendement tegen een weigering tot inschrijving aanliep. De Raad ziet dan ook geen reden om de bestreden beslissing daarom te beoordelen als onredelijk.
Verzoekende partij hoopt ten slotte haar studies aan deze hogeronderwijsinstelling te kunnen verderzetten. Ze wil er alles aan doen om te slagen. Met vertegenwoordigers van de hogeronderwijsinstelling wil ze een plan ontwikkelen om haar academisch succes te garanderen. Opnieuw herhaalt verzoekende partij hiermee enkel wat ze in haar intern beroep al heeft aangevoerd. Ze formuleert hiermee dus geen kritiek op de overweging in de beslissing van de interne beroepsinstantie dat er geen elementen zijn waaruit redelijkerwijs moet worden afgeleid dat er sprake is van een voldoende aannemelijk perspectief op verbetering.
Voor zover als nodig stelt de Raad vast dat de verzoekende partij geen kritiek formuleert op de andere overwegingen van de beslissing van de interne beroepsinstantie, onder meer over de geboekte studievoortgang.
Het middel is, in zoverre ontvankelijk, ongegrond.
VII. Beslissing
De Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is uitgesproken op 21 februari 2024 door de tweede kamer, samengesteld uit:
Xxxxxxx XXXXXXX | kamervoorzitter, |
Xxxxxx XX XXXXXX | bijzitter, |
Xxxx XXXXXXXX | bijzitter. |
De griffier, | De voorzitter van de tweede kamer, |
Xxxx XXXXXX | Xxxxxxx XXXXXXX |