Contract
<.. image(Document Cover Page. Document Number: 13665/21. Subject Codes: CODEC 1430 ASILE 62 PE 104. Heading: INFORMATIEVE NOTA. Originator: het secretariaat-generaal van de Raad. Recipient: het Comité van permanente vertegenwoordigers/de Raad. Subject: Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake het Asielagentschap van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 439/2010 - Resultaat van de eerste lezing door het Europees Parlement (Brussel, 10-11 november 2021). Commission Document Number: Not Set. Preceeding Document Number: Not Set. Location: Brussel. Date: 15 november 2021. Interinstitutional Files: 2016/0131(COD). Institutional Framework: Raad van de Europese Unie. Language: NL. Distribution Code: PUBLIC. GUID: 4619133292176199259_0) removed ..>
Raad van de Europese Unie
Interinstitutioneel dossier: 2016/0131(COD)
Xxxxxxx, 00 november 2021 (OR. en)
13665/21
CODEC 1430
ASILE 62
PE 104
INFORMATIEVE NOTA
van: het secretariaat-generaal van de Raad
aan: het Comité van permanente vertegenwoordigers/de Raad
Betreft: Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake het Asielagentschap van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 439/2010
- Resultaat van de eerste lezing door het Europees Parlement (Brussel, 10-11 november 2021)
Conform de bepalingen van artikel 294 VWEU en de gemeenschappelijke verklaring over de wijze van uitvoering van de medebeslissingsprocedure1 hebben er tussen de Raad, het Europees Parlement en de Commissie enkele informele contacten plaatsgevonden om over dit dossier tot een akkoord in eerste lezing te komen.
In dit verband heeft de voorzitter van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (LIBE), Xxxx Xxxxxxxx XXXXX XXXXXXX (S&D, ES), namens de Commissie LIBE een compromisamendement (amendement 100) op bovengenoemd voorstel voor een verordening ingediend. Over dit amendement is tijdens de informele contacten overeenstemming bereikt.
Daarnaast heeft de Commissie LIBE 99 amendementen ingediend (amendementen 1-99).
1 PB C 145 van 30.6.2007, blz. 5.
Bij de stemming op 11 november 2021 heeft de plenaire vergadering het compromisamendement (amendement 100) op het voorstel voor een verordening aangenomen. Er zijn geen andere amendementen aangenomen. Het geamendeerde Commissievoorstel vormt het standpunt van het Parlement in eerste lezing, dat in de wetgevingsresolutie in de bijlage is opgenomen2.
Het standpunt van het Parlement is conform wat eerder door de instellingen is overeengekomen. De Raad zou dan ook met het standpunt van het Parlement moeten kunnen instemmen.
De wetgevingshandeling kan vervolgens worden vastgesteld in de versie van het standpunt van het Parlement.
2 In het in de wetgevingsresolutie opgenomen standpunt van het Parlement zijn de wijzigingen van het Commissievoorstel aangegeven. Toevoegingen aan de tekst van de Commissie zijn vetgedrukt en gecursiveerd. Het symbool " ▌" duidt op geschrapte tekst.
Asielagentschap van de Europese Unie ***I
BIJLAGE (11.11.2021)
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2016)0271) en de amendementen op het voorstel (COM(2018)0633),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 78, leden 1 en 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0174/2016),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 30 juni 2021 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken en de Begrotingscommissie,
– gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0392/2016),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
P9_TC1-COD(2016)0131
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 11 november 2021 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2021/... van het Europees Parlement en de Raad inzake het Asielagentschap van de Europese Unie en tot intrekking van
Verordening (EU) nr. 439/2010
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 78, leden 1 en 2,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure3,
3 Standpunt van het Europees Parlement van 11 november 2021.
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Het doel van het asielbeleid van de Unie bestaat erin een gemeenschappelijk Europees asielstelsel (GEAS) te ontwikkelen en tot stand te brengen, dat in overeenstemming is met de waarden en de humanitaire traditie van de Unie en waaraan het beginsel van solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheid ten grondslag ligt.
(2) Een gemeenschappelijk asielbeleid, gestoeld op de volledige en niet-restrictieve toepassing van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, als gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967, is een wezenlijk aspect van de doelstelling van de Unie om geleidelijk een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht tot stand te brengen, die openstaat voor onderdanen van derde landen of staatlozen die om internationale bescherming in de Unie verzoeken.
(3) Het GEAS is gebaseerd op gemeenschappelijke minimumnormen voor procedures inzake internationale bescherming, erkenning en bescherming op Unieniveau en voor opvangvoorzieningen en behelst een systeem voor het bepalen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van verzoeken om internationale bescherming. Ondanks de vooruitgang die op het gebied van het GEAS is geboekt, zijn er tussen de lidstaten nog aanzienlijke verschillen wat betreft het verlenen van internationale bescherming en de vorm van dergelijke internationale bescherming. Deze verschillen moeten worden aangepakt door meer lijn te brengen in de beoordeling van verzoeken om internationale bescherming en door in de hele Unie een ▌uniform niveau van toepassing van het Unierecht, op basis van hoge beschermingsnormen, te garanderen.
(4) In haar mededeling van 6 april 2016 met als titel “Naar een hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel en een verbetering van de legale mogelijkheden om naar Europa te komen” heeft de Commissie prioritaire gebieden aangegeven waarop het GEAS structureel dient te worden verbeterd, namelijk het tot stand brengen van een duurzaam en billijk stelsel voor het vaststellen van de voor asielzoekers verantwoordelijke lidstaat, het verbeteren van het Eurodac-systeem, het zorgen voor grotere convergentie van het asielsysteem van de Unie, het voorkomen van secundaire bewegingen binnen de Unie en het opstellen van een nieuw mandaat voor het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (European Asylum Support Office – EASO). Die mededeling is in lijn met een oproep van de Europese Raad van 18 februari 2016 om vooruitgang te boeken wat betreft de hervorming van het bestaande kader van de Unie teneinde een humaan, rechtvaardig en doeltreffend asielbeleid te garanderen. Voorts worden in die mededeling vervolgstappen voorgesteld overeenkomstig de holistische aanpak van migratie die het Europees Parlement heeft uiteengezet in zijn initiatiefverslag van 12 april 2016 met als titel “De situatie in het Middellandse Zeegebied en de noodzaak van een holistische EU-aanpak van migratie”.
(5) Het EASO werd opgericht bij Verordening (EU) nr. 439/2010 van het Europees Parlement en de Raad4 en is zijn werkzaamheden op 1 februari 2011 begonnen. Het EASO bevordert de praktische samenwerking tussen de lidstaten inzake asielgerelateerde aangelegenheden
▌en ondersteunt de lidstaten ▌bij het voldoen aan hun verplichtingen uit hoofde van het GEAS. Het EASO biedt ook ondersteuning aan lidstaten waarvan de asiel- en opvangstelsels onder bijzondere druk staan. De rol en functie ervan dienen echter verder te worden versterkt, teneinde niet alleen de praktische samenwerking tussen de lidstaten te ondersteunen, maar ook te zorgen voor versterking ▌van de asiel- en opvangstelsels van de lidstaten en bij te dragen aan de doeltreffende werking van die stelsels.
4 Verordening (EU) nr. 439/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 tot oprichting van een Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (PB L 132 van 29.5.2010, blz. 11).
(6) Gezien de structurele zwaktes van het GEAS, die aan het licht zijn gekomen door de grootschalige en ongecontroleerde aankomst van migranten en asielzoekers in de Unie, en de behoefte aan een efficiënte, hoogwaardige en uniforme toepassing van het Unierecht inzake asiel in de lidstaten, moeten de uitvoering en de werking van het GEAS worden verbeterd, door voort te bouwen op de werkzaamheden van het EASO en het verder te ontwikkelen tot een volwaardig agentschap ▌. Een dergelijk agentschap moet een expertisecentrum zijn met betrekking tot asiel. Het moet de werking van het GEAS faciliteren en verbeteren door het coördineren en bevorderen van de praktische samenwerking en informatie-uitwisseling inzake asiel tussen de lidstaten, door het bevorderen van het Unie- en het internationale asielrecht en operationele normen om een hoge mate van uniformiteit te waarborgen op basis van hoge beschermingsnormen wat betreft procedures voor internationale bescherming, opvangvoorzieningen en de beoordeling van de beschermingsbehoeften in de Unie, door het bevorderen van oprechte en daadwerkelijke solidariteit tussen de lidstaten om de betrokken lidstaten in het algemeen en verzoekers om internationale bescherming in het bijzonder bij te staan en in overeenstemming met artikel 80 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), waarin wordt bepaald dat toepasselijke Uniehandelingen op dit gebied passende maatregelen dienen te bevatten om uitvoering te geven aan het solidariteitsbeginsel, om op duurzame wijze toepassing te geven aan de voorschriften van de Unie om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming en om convergentie mogelijk te maken bij de beoordeling van verzoeken om internationale bescherming in de Unie, door het monitoren van de operationele en technische toepassing van het GEAS, door het ondersteunen van de lidstaten bij hervestiging en de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad5 en door het bieden van operationele en technische bijstand aan lidstaten voor het beheer van hun asiel- en opvangstelsels, met name wanneer deze onder onevenredige druk staan.
5 Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB L 180 van 29.6.2013, blz. 31).
(7) De taken van het EASO moeten worden uitgebreid, en om die veranderingen te weerspiegelen moet het EASO vervangen en opgevolgd worden door een agentschap met als naam het Asielagentschap van de Europese Unie (het “Agentschap”), waarbij volledige continuïteit van alle activiteiten en procedures gewaarborgd moet zijn.
(8) Om te waarborgen dat het Agentschap onafhankelijk is en zijn taken naar behoren kan vervullen, moet het over voldoende financiële en personele middelen kunnen beschikken, waaronder voldoende eigen personeel om deel uit te maken van asielondersteuningsteams en deskundigenteams voor de uitvoering van het monitoringmechanisme uit hoofde van deze verordening.
(9) Het Agentschap moet nauw samenwerken met de voor asiel en immigratie verantwoordelijke nationale autoriteiten en andere relevante diensten, daarbij gebruikmakend van de capaciteit en de deskundigheid van die autoriteiten en diensten, alsook met de Commissie. De lidstaten moeten samenwerken met het Agentschap om het in staat te stellen zijn mandaat te vervullen. Voor de toepassing van deze verordening is het van belang dat het Agentschap en de lidstaten te goeder trouw handelen en tijdig en nauwgezet informatie uitwisselen. Bij het verstrekken van statistische gegevens moeten te allen tijde de technische en methodologische specificaties zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 862/2007 van het Europees Parlement en de Raad6 in acht worden genomen.
6 Verordening (EG) nr. 862/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende communautaire statistieken over migratie en internationale bescherming en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 311/76 van de Raad betreffende de opstelling van statistieken over buitenlandse werknemers (PB L 199 van 31.7.2007, blz. 23).
(10) Het Agentschap moet informatie over de asielsituatie in de Unie verzamelen en analyseren, en over de asielsituatie in derde landen voor zover die gevolgen zouden kunnen hebben voor de Unie. Deze informatieverzameling en -analyse moet het Agentschap in staat stellen de lidstaten actuele informatie over onder andere migratie- en vluchtelingenstromen te verschaffen en mogelijke risico’s voor de asiel- en opvangstelsels van de lidstaten vast te stellen. Met het oog hierop moet het Agentschap nauw samenwerken met het Europees Grens- en kustwachtagentschap, opgericht bij Verordening (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad7.
(11) In databanken of op webportalen van het Agentschap met betrekking tot juridische ontwikkelingen op het gebied van asiel, waaronder relevante rechtspraak, mogen geen persoonsgegevens opgeslagen respectievelijk gepubliceerd worden, tenzij het Agentschap dergelijke gegevens uit openbare bronnen heeft gehaald.
7 Verordening (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2019 betreffende de Europese grens- en kustwacht en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1052/2013 en Verordening (EU) 2016/1624 (PB L 295 van 14.11.2019, blz. 1).
(12) Het Agentschap moet verbindingsfunctionarissen naar de lidstaten kunnen uitzenden om samenwerking te bevorderen en als schakel te fungeren tussen het Agentschap en de nationale voor asiel en immigratie verantwoordelijke autoriteiten of andere relevante diensten. De verbindingsfunctionarissen moeten de communicatie tussen de betrokken lidstaat en het Agentschap bevorderen en relevante informatie van het Agentschap delen met de betrokken lidstaat. Zij moeten het verzamelen van informatie ondersteunen en een bijdrage leveren aan het bevorderen van de toepassing en tenuitvoerlegging van het Unierecht inzake asiel, waaronder met betrekking tot de eerbiediging van de grondrechten. De verbindingsfunctionarissen moeten regelmatig verslag aan de uitvoerend directeur van het Agentschap uitbrengen over de asielsituatie in de lidstaten, en met deze verslagen moet rekening worden gehouden bij de toepassing van het monitoringmechanisme uit hoofde van deze verordening. Indien de bedoelde verslagen aanleiding geven tot bezorgdheid over een of meer van deze aspecten die voor de betrokken lidstaat relevant zijn, moet de uitvoerend directeur die lidstaat daarvan onverwijld in kennis stellen.
(13) Het Agentschap moet de lidstaten de noodzakelijke ondersteuning bieden bij de uitvoering van hun taken en verplichtingen uit hoofde van Verordening (EU) nr. 604/2013.
(14) Het Agentschap moet de lidstaten op hun verzoek de noodzakelijke ondersteuning op het gebied van hervestiging kunnen bieden. Hiertoe moet het Agentschap deskundigheid ontwikkelen en aanbieden op het gebied van hervestiging ter ondersteuning van acties van de lidstaten op het gebied van hervestiging.
(15) Het Agentschap moet de lidstaten ondersteuning bieden bij de opleiding van deskundigen van alle nationale overheidsdiensten, rechterlijke instanties en nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor asielkwesties, onder meer door een Europees asielcurriculum te ontwikkelen. De lidstaten moeten passende opleidingen ontwikkelen op basis van het Europese asielcurriculum, teneinde beste praktijken en gemeenschappelijke normen met betrekking tot de toepassing van het Unierecht inzake asiel te bevorderen. In dit verband moeten de lidstaten de belangrijkste onderdelen van het Europese asielcurriculum in hun eigen opleidingen integreren. Het is belangrijk dat die kernonderdelen betrekking hebben op aspecten in verband met het bepalen of verzoekers in aanmerking komen voor internationale bescherming, op gesprekstechnieken en op het beoordelen van bewijs. Voorts moet het Agentschap controleren en, indien noodzakelijk, erop toezien dat alle deskundigen die deel uitmaken van asielondersteuningsteams of de asielreservepool die wordt opgericht uit hoofde van deze verordening (de “asielreservepool”), vóór hun deelname aan door het Agentschap georganiseerde operationele activiteiten de noodzakelijke opleiding krijgen ▌.
(16) Het Agentschap moet zorgen voor een meer gestructureerde, geactualiseerde en gestroomlijnde productie van informatie over relevante derde landen op het niveau van de
▌Unie. Het Agentschap moet relevante informatie verzamelen en verslagen met informatie over landen ▌opstellen. Hiertoe moet het Agentschap Europese netwerken inzake informatie over derde landen oprichten en beheren om overlapping te voorkomen en synergie met de nationale verslagen tot stand te brengen. Het is noodzakelijk dat de informatie over derde landen onder meer betrekking heeft op de politieke, religieuze en veiligheidssituatie en op mensenrechtenschendingen, waaronder marteling en mishandeling, in het betreffende derde land.
(17) Ter bevordering van de convergentie bij de beoordeling van verzoeken om internationale bescherming en naar de aard ▌van de geboden bescherming, moet het Agentschap samen met de lidstaten een gemeenschappelijke analyse over de situatie in specifieke landen van herkomst (een “gemeenschappelijke analyse”) en richtsnoeren ontwikkelen. De gemeenschappelijke analyse moet bestaan uit een beoordeling van de situatie in de betreffende landen van herkomst op basis van informatie over het land van herkomst. De richtsnoeren moeten gebaseerd zijn op een interpretatie van die door het Agentschap en de lidstaten ontwikkelde gemeenschappelijke analyse. Bij het ontwikkelen van de gemeenschappelijke analyse en richtsnoeren moet het Agentschap rekening houden met de meest recente richtsnoeren van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen (UNHCR) voor de beoordeling van de behoefte aan internationale bescherming van asielzoekers uit specifieke landen van herkomst, en moet het rekening kunnen houden met andere relevante bronnen. Onverminderd de bevoegdheid van de lidstaten om te besluiten op individuele verzoeken om internationale bescherming, moeten de lidstaten bij het beoordelen van verzoeken om internationale bescherming van personen uit derde landen rekening houden met gemeenschappelijke analyse en richtsnoeren die overeenkomstig deze verordening zijn opgesteld voor het betreffende derde land.
(18) Het Agentschap moet ▌de Commissie ondersteuning bieden en moet in staat zijn de lidstaten bij te staan door informatie over en een analyse van derde landen te verstrekken met betrekking tot de begrippen “veilig land van herkomst” en “veilig derde land”. Wanneer het Agentschap dergelijke informatie en een dergelijke analyse verstrekt, moet het overeenkomstig deze verordening verslag uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad.
(19) Om te zorgen voor een hoge mate van uniformiteit op basis van hoge beschermingsnormen met betrekking tot ▌procedures voor internationale bescherming, opvangvoorzieningen en de beoordeling van beschermingsbehoeften in de Unie, moet het Agentschap activiteiten ter bevordering van de correcte en doeltreffende uitvoering van het Unierecht inzake asiel organiseren en coördineren door middel van niet-bindende instrumenten. Daartoe moet het Agentschap operationele normen en indicatoren ontwikkelen, alsook richtsnoeren inzake asielkwesties. Het Agentschap moet de uitwisseling van beste werkwijzen tussen de lidstaten mogelijk maken en bevorderen.
(20) Het Agentschap moet, in nauwe samenwerking met de Commissie en onverminderd de verantwoordelijkheid van de Commissie als hoedster van de Verdragen, de operationele en technische toepassing van het GEAS met als doel mogelijke tekortkomingen van de
asiel- en opvangstelsels van de lidstaten vast te stellen of te voorkomen, en om hun capaciteit en paraatheid tot beheersing van situaties van onevenredige druk te beoordelen teneinde de doeltreffendheid van die stelsels te vergroten (het
“monitoringmechanisme”). Het monitoringmechanisme moet omvattend zijn en het moet mogelijk zijn de monitoring te baseren op informatie die de betrokken lidstaat heeft verstrekt, de opgestelde analyse van informatie over de asielsituatie door het Agentschap, bezoeken ter plaatse, waaronder op korte termijn, steekproeven, en informatie van intergouvernementele organisaties of organen, in het bijzonder de UNHCR, en andere relevante organisaties op basis van hun deskundigheid. De uitvoerend directeur moet ervoor zorgen dat de betrokken lidstaat kan reageren op de ontwerpbevindingen van een monitoringexercitie die wordt verricht als onderdeel van het monitoringmechanisme en, vervolgens, op de ontwerpaanbevelingen. De uitvoerend directeur moet de ontwerpaanbevelingen in overleg met de Commissie opstellen. Na rekening te hebben gehouden met de opmerkingen van de betrokken lidstaat moet de uitvoerend directeur de raad van bestuur de bevindingen van de monitoringexercitie en de ontwerpaanbevelingen voorleggen met daarin de maatregelen die de betrokken lidstaat, in voorkomend geval met ondersteuning van het Agentschap, moet nemen teneinde eventuele tekortkomingen of problemen op het gebied van capaciteit of paraatheid aan te pakken. In de ontwerpaanbevelingen moet worden aangegeven binnen welke termijn die maatregelen moeten worden genomen. De raad van bestuur moet de aanbevelingen goedkeuren. De betrokken lidstaat moet voor de uitvoering van de aanbevelingen ondersteuning van het Agentschap kunnen vragen en kan om specifieke financiële steun van de relevante financiële instrumenten van de Unie verzoeken.
(21) De monitoringexercitie moet plaatsvinden in nauwe samenwerking met de betrokken lidstaat, waaronder, indien noodzakelijk, bezoeken ter plaatse en steekproeven. Het is passend dat steekproeven een selectie van positieve en negatieve besluiten omvat die betrekking hebben op een bepaalde periode en relevant zijn voor het aspect van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel dat wordt gemonitord. Het is passend steekproeven te stoelen op objectieve indicaties, zoals erkenningspercentages. Het nemen van steekproeven doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om te besluiten op individuele verzoeken om internationale bescherming en moet plaatsvinden met volledige inachtneming van het beginsel van vertrouwelijkheid.
(22) Om de monitoringexercitie op specifieke elementen van het GEAS toe te spitsen, moet het Agentschap de mogelijkheid hebben om thematische of specifieke aspecten van het GEAS te monitoren. Indien het Agentschap een monitoringexercitie over thematische of specifieke aspecten van het GEAS opstart, moet het erop toezien dat die thematische of specifieke monitoring betrekking heeft op alle lidstaten. Om echter te voorkomen dat het Agentschap dubbel werk verricht, zou het niet passend zijn een lidstaat aan een monitoringexercitie over thematische of specifieke aspecten van het GEAS te onderwerpen in een jaar waarin de operationele en technische toepassing van alle aspecten van het GEAS van die lidstaat wordt gemonitord.
(23) Als de betrokken lidstaat niet binnen de gestelde termijn de nodige maatregelen neemt om uitvoering te geven aan de door de raad van bestuur goedgekeurde aanbevelingen en daarmee de vastgestelde tekortkomingen in zijn asiel- en opvangstelsel of problemen op het gebied van capaciteit of paraatheid niet aanpakt, met ernstige gevolgen voor de werking van het GEAS, moet de Commissie op basis van een eigen beoordeling ▌tot deze lidstaat gerichte aanbevelingen aannemen waarin de maatregelen worden vastgesteld die nodig zijn om de situatie te verhelpen, inclusief, indien noodzakelijk, de specifieke maatregelen die het Agentschap moet nemen ter ondersteuning van die lidstaat. Het
moet voor de Commissie mogelijk zijn ▌bezoeken ter plaatse aan de lidstaat te organiseren om de uitvoering van de aanbevelingen te controleren. Bij haar beoordeling moet de Commissie de ernst van de vastgestelde tekortkomingen afzetten tegen de gevolgen daarvan voor de werking van het GEAS. Als de lidstaat binnen de in de aanbevelingen gestelde termijn geen uitvoering heeft gegeven aan de aanbevelingen, moet de Commissie een voorstel in kunnen dienen voor een uitvoeringshandeling van de Raad, waarin de maatregelen worden vastgesteld die het Agentschap moet nemen ter ondersteuning van die lidstaat en waarin die lidstaat wordt gelast om bij de uitvoering van die maatregelen met het Agentschap samen te werken.
(24) Bij het opzetten van deskundigenteams voor het uitvoeren van de monitoringexercitie moet het Agentschap een waarnemer van de UNHCR uitnodigen. De afwezigheid van een dergelijke waarnemer weerhoudt de teams er niet van hun taken uit te voeren.
(25) Om de goede werking van het GEAS te faciliteren en te bevorderen en de lidstaten bij te staan om aan hun verplichtingen in het kader van het GEAS te voldoen, moet het Agentschap de lidstaten operationele en technische bijstand bieden, met name wanneer hun asiel- en opvangstelsels onder onevenredige druk staan. Dergelijke bijstand moet geboden worden op basis van een operationeel plan en door asielondersteuningsteams in te zetten
▌. Asielondersteuningsteams moeten bestaan uit deskundigen die tot het eigen personeel van het Agentschap behoren, deskundigen van de lidstaten, deskundigen die de lidstaten naar het Agentschap hebben gedetacheerd of andere deskundigen die niet bij het Agentschap in dienst zijn en die beschikken over aantoonbare relevante kennis en ervaring die aansluit op de operationele behoeften. Het is belangrijk dat het Agentschap alleen gebruik maakt van dergelijke andere deskundigen als het de juiste en tijdige uitvoering van zijn taken niet op andere wijze kan waarborgen vanwege een gebrek aan beschikbare deskundigen van de lidstaten of eigen personeel.
(26) De asielondersteuningsteams moeten de lidstaten met operationele en technische maatregelen kunnen bijstaan, onder meer door het ter beschikking stellen van deskundigheid inzake de identificatie en registratie van onderdanen van derde landen, tolkdiensten en informatie over landen van herkomst en inzake de behandeling en het beheer van asielzaken, door de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de behandeling van verzoeken om internationale bescherming te ondersteunen en door bij te staan bij de herplaatsing of overbrenging van personen die om internationale bescherming verzoeken of personen die internationale bescherming genieten. Regelingen voor de asielondersteuningsteams moeten in deze verordening worden neergelegd, om te waarborgen dat zij doeltreffend kunnen worden ingezet.
(27) De deskundigen die deel uitmaken van asielondersteuningsteams moeten de noodzakelijke opleiding met betrekking tot hun taken en functies hebben afgerond om aan operationele activiteiten te kunnen deelnemen. Het Agentschap moet deze deskundigen, indien noodzakelijk en voorafgaand aan of op het moment dat zij worden ingezet, een opleiding bieden die toegespitst is op de operationele en technische bijstand die in de betrokken lidstaat (de “gastlidstaat”) wordt geboden. Om als deskundigen deel uit te kunnen maken van asielondersteuningsteams die betrokken zullen zijn bij het faciliteren van de behandeling van verzoeken om internationale bescherming, is het van belang dat zij kunnen aantonen dat zij over ten minste één jaar relevante ervaring beschikken.
(28) Om ervoor te zorgen dat er voor asielondersteuningsteams voldoende deskundigen beschikbaar zijn en om te waarborgen dat de asielondersteuningsteams indien nodig onmiddellijk inzetbaar zijn, moet de asielreservepool worden opgericht. De asielreservepool moet bestaan uit een reserve van ten minste 500 deskundigen uit de lidstaten.
(29) Wanneer het asiel- en opvangstelsel van een lidstaat onder onevenredige druk staat, moet het Agentschap die lidstaat op verzoek van die lidstaat of op eigen initiatief en met instemming van die lidstaat bijstand kunnen bieden door een uitgebreide reeks maatregelen te nemen, waaronder door deskundigen van de asielreservepool in te zetten.
(30) Om een situatie verhelpen waarin het asiel- of opvangstelsel van een lidstaat niet meer doeltreffend functioneert zodanig dat dit ernstige gevolgen heeft voor de werking van het GEAS en waarin dat asiel- of opvangstelsel onder onevenredige druk staat die gepaard gaat met een uitzonderlijk grote en dringende beroep op dat stelsel, en de betrokken lidstaat onvoldoende maatregelen neemt om die druk te verminderen, waaronder het niet om operationele of technische bijstand verzoeken of het niet ingaan op het initiatief van het Agentschap om bijstand te verlenen, of geen uitvoering geeft aan de aanbevelingen van de Commissie naar aanleiding van een monitoringexercitie, moet de Commissie bij de Raad een voorstel voor een uitvoeringshandeling kunnen indienen tot vaststelling van de maatregelen die door het Agentschap moeten worden genomen en waarin de betrokken lidstaat gelast wordt bij de uitvoering van die maatregelen samen te werken met het Agentschap. De bevoegdheid om een dergelijke uitvoeringshandeling vast te stellen moet aan de Raad worden toegekend vanwege de potentieel politiek gevoelige aard van de te nemen maatregelen en vanwege de mogelijke gevolgen die dergelijke maatregelen kunnen hebben voor de taken van de nationale autoriteiten. Het Agentschap moet op basis van die uitvoeringshandeling kunnen optreden ter ondersteuning van een lidstaat waarvan het asiel- of opvangstelsel van die lidstaat niet meer doeltreffend functioneert zodanig dat dit ernstige gevolgen heeft voor de werking van het GEAS. Dergelijk optreden door het Agentschap laat door de Commissie geïnitieerde inbreukprocedures onverlet.
(31) Om ervoor te zorgen dat de asielondersteuningsteams, waaronder deskundigen die zijn ingezet uit de asielreservepool, hun taken doeltreffend met de noodzakelijke middelen kunnen uitvoeren, moet het Agentschap zelf over de mogelijkheid beschikken technische uitrusting aan te schaffen of te huren. Dit mag evenwel geen afbreuk doen aan de verplichting van gastlidstaten om het Agentschap de faciliteiten en uitrusting ter beschikking te stellen die het nodig heeft om de noodzakelijke operationele en technische bijstand te kunnen bieden. Voorafgaand aan elke aanschaf of huur van uitrusting moet het Agentschap een grondige behoefteanalyse en kosten-batenanalyse verrichten.
(32) Het Agentschap moet ten behoeve van lidstaten waarvan de asiel- en opvangstelsels, met name als gevolg van hun ligging of demografische situatie, onder specifieke en onevenredige druk staan, solidariteitsmaatregelen in de Unie ondersteunen en zijn taken en verplichtingen uit te voeren op het gebied van herplaatsing of overbrenging van personen die in de Unie om internationale bescherming verzoeken of internationale bescherming genieten en er daarbij op toezien dat geen misbruik wordt gemaakt van asiel- en opvangstelsels.
(33) Wanneer een lidstaat op bepaalde als hotspotgebieden aan te merken delen van de buitengrenzen specifieke en onevenredige migratie-uitdagingen ondervindt, moet zij het Agentschap om operationele en technische bijstand kunnen verzoeken. In dergelijke gevallen kan de lidstaat rekenen op extra operationele en technische versterking door ondersteuningsteams voor migratiebeheer, bestaande uit deskundigen van de lidstaten die worden ingezet via het Agentschap, het Europees Grens- en kustwachtagentschap en het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol), opgericht bij Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad8, of andere relevante organen, instanties en agentschappen van de Unie, alsook deskundigen die tot het personeel behoren van het Agentschap en het Europees Grens- en kustwachtagentschap om deze uitdagingen aan te pakken. Het is passend dat het Agentschap de Commissie ondersteunt bij de coördinatie tussen de verschillende organen, instanties en agentschappen van de Unie ter plaatse.
(34) In hotspotgebieden werken de lidstaten samen met bevoegde organen, instanties en agentschappen van de Unie, één en ander gecoördineerd door de Commissie. Organen, instanties en agentschappen van de Unie moeten handelen binnen hun respectieve mandaten en bevoegdheden. De Commissie moet er, in samenwerking met de bevoegde organen, instanties en agentschappen van de Unie, voor zorgen dat de activiteiten in hotspotgebieden in overeenstemming zijn met het toepasselijke Unierecht.
8 Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad (PB L 135 van 24.5.2016, blz. 53).
(35) Voor de vervulling van zijn mandaat en voor zover dit voor de vervulling van zijn taken nodig is, moet het Agentschap, op terreinen die onder deze verordening vallen, samenwerken met organen, instanties en agentschappen van de Unie, en met name met de organen, instanties en agentschappen op het gebied van justitie en binnenlandse zaken, in het kader van werkafspraken die overeenkomstig het Unierecht en beleid tot stand zijn gekomen. Die werkafspraken moeten vooraf door de Commissie worden goedgekeurd.
(36) Het is van belang dat het Agentschap samenwerkt met het Europees migratienetwerk dat is opgezet bij Beschikking 2008/381/EG van de Raad9, om synergie te waarborgen en overlapping van activiteiten te vermijden.
(37) Het Agentschap moet op terreinen die onder deze verordening vallen samenwerken met internationale organisaties, en met name met de UNHCR, in het kader van werkafspraken, om gebruik te kunnen maken van hun deskundigheid en steun. Daartoe moet de rol van de UNHCR en andere internationale organisaties op dit gebied ten volle worden erkend en moeten deze organisaties bij de werkzaamheden van het Agentschap worden betrokken. Die werkafspraken moeten vooraf door de Commissie worden goedgekeurd.
9 Beschikking 2008/381/EG van de Raad van 14 mei 2008 betreffende het opzetten van een Europees migratienetwerk (PB L 131 van 21.5.2008, blz. 7).
(38) Het Agentschap moet de operationele samenwerking tussen de lidstaten en derde landen faciliteren op terreinen die verband houden met zijn activiteiten en in de mate die nodig is voor de uitvoering van zijn taken. Het Agentschap moet ook kunnen samenwerken met de autoriteiten van derde landen op terreinen die onder deze verordening vallen in het kader van werkafspraken die vooraf door de Commissie worden goedgekeurd. Het Agentschap moet handelen overeenkomstig het externe Uniebeleid, en het is passend dat het zijn externe activiteiten in een bredere strategische samenwerking met derde landen integreert. Het valt in geen geval binnen het mandaat van het Agentschap een autonoom extern beleid ontwikkelen. Bij de samenwerking met derde landen moeten het Agentschap en de lidstaten de grondrechten van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”) eerbiedigen, en de normen en maatstaven in acht nemen die ▌deel uitmaken van het Unierecht, ook wanneer de activiteiten op het grondgebied van
derde landen plaatsvinden.
(39) Het Agentschap moet deskundigen van zijn eigen personeel als verbindingsfunctionarissen naar relevante derde landen kunnen uitzenden om de samenwerking met derde landen te faciliteren op gebieden die verband houden met asiel. Voorafgaand aan de uitzending van verbindingsfunctionarissen moet het Agentschap de mensenrechtensituatie in het betrokken land beoordelen, teneinde zich ervan te vergewissen dat dat land zich aan de onaantastbare mensenrechtennormen houdt.
(40) Het Agentschap moet een nauwe dialoog onderhouden met het maatschappelijk middenveld, teneinde informatie uit te wisselen en kennis op het gebied van asiel te bundelen. Het Agentschap moet een adviesforum oprichten dat fungeert als mechanisme voor het uitwisselen van informatie en het delen van kennis op het gebied van asiel. Het adviesforum moet de uitvoerend directeur en de raad van bestuur adviseren op terreinen die onder deze verordening vallen. Het is van belang dat het adviesforum op zodanige wijze wordt samengesteld en een zodanige omvang heeft dat het zijn activiteiten doeltreffend kan uitvoeren, en dat het Agentschap het adviesforum voldoende personele en financiële middelen ter beschikking stelt.
(41) Deze verordening is in overeenstemming met de grondrechten en de beginselen, zoals erkend in het internationale recht en het recht van de Unie, waaronder in het Handvest. Alle activiteiten van het Agentschap moeten worden uitgevoerd met volledige eerbiediging van die grondrechten en beginselen, met name het recht op asiel, het beginsel van non- refoulement, het recht op eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven, waaronder het recht op gezinshereniging krachtens het Unierecht, de rechten van het kind, het recht op bescherming van persoonsgegevens en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en een eerlijk proces. De rechten van het kind en de speciale behoeften van personen in een kwetsbare situatie moeten altijd in aanmerking worden genomen. Daarom moet het Agentschap bij de uitvoering van zijn werkzaamheden handelen in het belang van het kind, in overeenstemming met het Verdrag van de VN inzake de rechten van het kind, en terdege rekening houden met het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige, met veiligheids- en beveiligingsoverwegingen en met de opvattingen van de minderjarige in overeenstemming met zijn of haar leeftijd en maturiteit.
(42) Wanneer de operationele en technische bijstand die het Agentschap verleent betrekking heeft op personen die in een kwetsbare situatie verkeren, moet die bijstand aangepast zijn aan de situatie van die personen, in overeenstemming met de vereisten van het Unierecht en het nationale recht inzake asiel.
(43) Het Agentschap moet een grondrechtenstrategie ontwikkelen en toepassen om de bescherming van grondrechten te monitoren en te waarborgen.
(44) Er moet een onafhankelijke grondrechtenfunctionaris worden benoemd die erop toeziet dat het Agentschap bij zijn activiteiten de grondrechten eerbiedigt en die de eerbiediging van de grondrechten binnen het Agentschap bevordert in overeenstemming met het Handvest, onder meer door een voorstel te doen voor een grondrechtenstrategie van het Agentschap en door de toepassing daarvan te garanderen, alsook door klachten te behandelen die het Agentschap in het kader van de klachtenregeling van het Agentschap ontvangt. Daartoe is het van belang dat het Agentschap de grondrechtenfunctionaris toereikende middelen en personeel ter beschikking stelt in overeenstemming met zijn mandaat en de omvang van zijn takenpakket.
(45) Het Agentschap moet onder de verantwoordelijkheid van de grondrechtenfunctionaris een klachtenregeling ontwikkelen. De klachtenregeling heeft tot doel te waarborgen dat het Agentschap bij al zijn activiteiten de grondrechten eerbiedigt. De klachtenregeling moet een administratief mechanisme zijn. De grondrechtenfunctionaris moet worden belast met de behandeling van door het Agentschap ontvangen klachten in overeenstemming met het recht op behoorlijk bestuur. Het is van belang dat de klachtenregeling doeltreffend is en ervoor zorgt dat klachten naar behoren worden opgevolgd. De klachtenregeling laat de mogelijkheid om administratief beroep of beroep in rechte in te stellen onverlet, en vormt geen verplichte tussenstap om een dergelijke vorm van beroep te kunnen instellen. De klachtenregeling mag geen mechanisme vormen voor het aanvechten van een besluit van een nationale autoriteit op een individueel verzoek om internationale bescherming. Het is essentieel dat lidstaten in voorkomend geval strafrechtelijk onderzoek verrichten. Om de transparantie en controleerbaarheid te vergroten, moet het Agentschap in zijn jaarverslag over de asielsituatie in de Unie verslag uitbrengen over de klachtenregeling. Het is van belang dat het jaarverslag van het Agentschap over de asielsituatie in de Unie met name informatie bevat over het aantal door het Agentschap ontvangen klachten, de aard van de schendingen van de grondrechten en, waar mogelijk, de betreffende operaties, alsook de follow‑ upmaatregelen die het Agentschap en de lidstaten hebben genomen.
(46) De Commissie en de lidstaten moeten in de raad van bestuur van het Agentschap vertegenwoordigd zijn om politiek en beleidstoezicht uit te oefenen op de werkzaamheden ervan. De raad van bestuur moet zorgen voor de algemene aansturing van de activiteiten van het Agentschap en moet erop toezien dat het Agentschap zijn taken uitvoert. Het wordt aangeraden dat de raad van bestuur, indien mogelijk, bestaat uit de operationele hoofden van de asieldiensten van de lidstaten, of hun vertegenwoordigers en dat alle partijen vertegenwoordigd in de raad van bestuur ernaar streven om met het oog op de continuïteit van de werkzaamheden van de raad van bestuur het verloop van hun vertegenwoordigers te beperken. De raad van bestuur moet beschikken over de noodzakelijke bevoegdheden, met name om de begroting vast te stellen, de uitvoering van de begroting te verifiëren, passende financiële voorschriften vast te stellen, transparante werkprocedures voor de besluitvorming door het Agentschap tot stand te brengen en de uitvoerend directeur en zijn plaatsvervanger te benoemen. Het is passend dat het bestuur en de werking van het Agentschap in overeenstemming zijn met de beginselen van de gemeenschappelijke aanpak voor de gedecentraliseerde agentschappen van de Unie, zoals vastgesteld door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie op 19 juli 2012.
(47) Het Agentschap moet met betrekking tot operationele en technische aangelegenheden onafhankelijk zijn, en het moet juridisch, bestuurlijk en financieel autonoom zijn. Te dien einde is het noodzakelijk en gepast dat het Agentschap een agentschap van de Unie is dat rechtspersoonlijkheid bezit en de bevoegdheden uitoefent die het bij deze verordening worden toegekend.
(48) Het Agentschap moet over zijn activiteiten verslag uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad.
(49) Om zijn autonomie te waarborgen, moet het Agentschap een eigen begroting hebben die hoofdzakelijk wordt gefinancierd met een bijdrage van de Unie. De financiering van het Agentschap zal worden overeengekomen met de begrotingsautoriteit zoals bepaald in punt 27 van het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen10. De begrotingsprocedure van de Unie moet van toepassing zijn op de bijdrage van de Unie en andere subsidies die ten laste komen van de algemene begroting van de Unie. De controle van de rekeningen van het Agentschap moet worden verricht door de Rekenkamer.
10 PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.
(50) Het is van belang dat in het geconsolideerd jaarverslag van het Agentschap wordt aangegeven welke bedragen aan elk van de activiteiten van het Agentschap zijn uitgegeven.
(51) Financiële middelen die overeenkomstig deze verordening door het Agentschap ter beschikking worden gesteld in de vorm van subsidies of via delegatieovereenkomsten of contracten mogen niet leiden tot dubbele financiering met andere nationale, Unie- of internationale middelen.
(52) Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie11 moet van toepassing zijn op het Agentschap.
(53) Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad12 moet zonder beperkingen van toepassing zijn op het Agentschap, dat moet toetreden tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)13.
11 Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1).
12 Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het
Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
13 PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.
(54) Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad14 moet op het Agentschap van toepassing zijn.
(55) Elke verwerking van persoonsgegevens door het Agentschap in het kader van deze verordening moet voldoen aan Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad15 en moet de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid in acht nemen. Het Agentschap moet enkel persoonsgegevens verwerken teneinde zijn taken te verrichten op het gebied van het leveren van operationele en technische bijstand aan de lidstaten, van hervestiging, van het faciliteren van de informatie-uitwisseling met de lidstaten, het Europees Grens- en kustwachtagentschap, Europol of het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust), opgericht bij Verordening (EU) 2018/1727 van het Europees Parlement en de Raad16, en van het analyseren van informatie over de asielsituatie, voor het uitvoeren van steekproeven ten behoeve van de monitoringexercitie, voor het mogelijk behandelen van verzoeken om internationale bescherming, in het kader van de informatie die wordt vergaard bij de uitvoering van zijn taken in de ondersteuningsteams voor migratiebeheer in hotspotgebieden, en voor het verrichten van administratieve taken. Iedere verwerking van persoonsgegevens moet strikt beperkt zijn tot de persoonsgegevens die noodzakelijk zijn voor die doeleinden en moet het evenredigheidsbeginsel eerbiedigen. Verwerking van bewaarde persoonsgegevens voor andere dan in deze verordening vastgestelde doeleinden, moet verboden worden.
(56) Alle persoonsgegevens die door het Agentschap worden verwerkt, met uitzondering van die welke voor administratieve doeleinden worden verwerkt, moeten na 30 dagen worden
14 Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).
15 Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).
16 Verordening (EU) 2018/1727 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust), en tot vervanging en intrekking van Besluit 2002/187/JBZ van de Raad (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 138).
verwijderd. Voor de doeleinden waarvoor het Agentschap in het kader van deze verordening persoonsgegevens verwerkt, is geen langere opslagtermijn noodzakelijk.
(57) Gevoelige persoonsgegevens die noodzakelijk zijn om te beoordelen of een onderdaan van een derde land voor internationale bescherming in aanmerking komt, moeten uitsluitend worden verwerkt om de behandeling van een verzoek om internationale bescherming te faciliteren, om in een procedure voor internationale bescherming de noodzakelijke ondersteuning te bieden, of met het oog op hervestiging. Deze verwerking moet beperkt zijn tot dat wat strikt noodzakelijk is voor het verrichten van een volledige beoordeling van een verzoek om internationale bescherming in het belang van de indiener van het verzoek.
(58) Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad17 is van toepassing op de verwerking door de lidstaten van persoonsgegevens die wordt uitgevoerd bij de toepassing van deze verordening, tenzij die verwerking wordt verricht door bevoegde autoriteiten van de lidstaten met het oog op de voorkoming van, het onderzoek naar, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten of de uitvoering van straffen, met inbegrip van de bescherming tegen en de voorkoming van bedreigingen van de openbare veiligheid.
(59) Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad18 is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door verantwoordelijke autoriteiten van de lidstaten met het oog op het voorkomen, onderzoeken, opsporen of vervolgen van strafbare feiten of de uitvoering van straffen, met inbegrip van de bescherming tegen en de voorkoming van bedreigingen van de openbare veiligheid, op grond van deze richtlijn.
17 Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
18 Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).
(60) De voorschriften van Verordening (EU) 2016/679 met betrekking tot de bescherming van de rechten en vrijheden van natuurlijke personen betreffende de verwerking van persoonsgegevens, met name hun recht op bescherming van hen betreffende persoonsgegevens, dienen met name voor zover het bepaalde sectoren betreft nader te worden gespecificeerd ten aanzien van de verantwoordelijkheid voor de verwerking van de gegevens, het waarborgen van de rechten van betrokkenen en het toezicht op de gegevensbescherming.
(61) Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk de uitvoering van het GEAS te faciliteren en de werking ervan te bevorderen, om de praktische samenwerking en informatie-uitwisseling inzake asielkwesties tussen de lidstaten te versterken, om het Unierecht inzake asiel en operationele normen te bevorderen om een hoge mate van uniformiteit te garanderen wat betreft procedures inzake internationale bescherming, opvangvoorzieningen en de beoordeling van de beschermingsbehoeften in de Unie, om de operationele en technische toepassing van het GEAS te monitoren en om de lidstaten meer operationele en technische bijstand te bieden voor het beheer van de asiel- en opvangstelsels, met name aan lidstaten waarvan de asiel- en opvangstelsels onder onevenredige druk staan, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
(62) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en het VWEU, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt Ierland niet deel aan de vaststelling van deze verordening en is deze niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaat.
(63) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening; deze is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaat.
(64) Aangezien Denemarken tot dusver heeft bijgedragen aan de praktische samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van asiel, moet het Agentschap de operationele samenwerking met Denemarken faciliteren. Te dien einde moet een vertegenwoordiger van Denemarken worden uitgenodigd om, zonder stemrecht, deel te nemen aan alle vergaderingen van de raad van bestuur.
(65) Om zijn functie te vervullen moet het Agentschap openstaan voor deelname van landen die met de Unie overeenkomsten hebben gesloten uit hoofde waarvan zij Unierecht op het onder deze verordening vallende gebied hebben aangenomen en toepassen, met name IJsland, Liechtenstein, Noorwegen en Zwitserland. Daarom, en gezien het feit dat Liechtenstein, Noorwegen en Zwitserland aan de activiteiten van het EASO deelnemen op basis van regelingen tussen die landen en de Unie betreffende hun deelname aan het EASO, moeten IJsland, Liechtenstein, Noorwegen en Zwitserland aan de activiteiten van het Agentschap kunnen blijven deelnemen en een bijdrage leveren aan de praktische samenwerking tussen de lidstaten en het Agentschap overeenkomstig de voorwaarden zoals vastgelegd in bestaande of nieuwe regelingen. Daartoe moet het vertegenwoordigers van IJsland, Liechtenstein, Noorwegen en Zwitserland toegestaan worden als waarnemers deel te nemen aan de vergaderingen van de raad van bestuur.
(66) Deze verordening doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de nationale asielautoriteiten om besluiten te nemen op individuele verzoeken om internationale bescherming.
(67) Deze verordening strekt tot wijziging en uitbreiding van de bepalingen van Verordening (EU) nr. 439/2010. Aangezien het aantal aan te brengen wijzigingen aanzienlijk is, moet die verordening omwille van de duidelijkheid in haar geheel worden vervangen met betrekking tot de lidstaten die door onderhavige verordening gebonden zijn. Het Agentschap dat bij onderhavige verordening wordt opgericht, moet het bij Verordening (EU) nr. 439/2010 opgerichte EASO vervangen en de functies ervan overnemen, en deze laatste verordening moet derhalve worden ingetrokken. Ten aanzien van de door onderhavige verordening gebonden lidstaten moeten verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar onderhavige verordening.
(68) De bepalingen van deze verordening inzake het mechanisme voor de monitoring van de operationele en technische toepassing van het GEAS zijn onder meer gekoppeld aan het bij Verordening (EU) nr. 604/2013 ingevoerde stelsel voor het bepalen van de voor de behandeling van verzoeken om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat. Aangezien het bij die verordening ingevoerde stelsel wellicht verandert, wordt het noodzakelijk geacht de toepassing van die bepalingen uit te stellen tot een latere datum, te weten 31 december 2023. De bepalingen inzake het monitoringmechanisme die betrekking hebben op de vaststelling van aanbevelingen aan de betrokken lidstaat, alsook de bepalingen betreffende situaties van onevenredige druk of de ondoeltreffendheid van de asiel- en opvangstelsels zijn voorts nauwer verbonden met en worden beïnvloed door de verantwoordelijkheidsaspecten van het bij Verordening (EU) nr. 604/2013 ingevoerde stelsel. Aangezien die verordening wellicht vervangen wordt door een nieuwe rechtshandeling waarover momenteel wordt onderhandeld, en gezien het belang van de relevante aspecten van een dergelijke nieuwe rechtshandeling, mogen die bepalingen pas van toepassing zijn vanaf de datum waarop die verordening wordt vervangen, tenzij die verordening reeds vóór 31 december 2023 wordt vervangen, in welk geval die bepalingen met ingang van 31 december 2023 van toepassing moeten zijn.
(69) De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd in overeenstemming met artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad19 en heeft op 21 september 2016 advies uitgebracht20,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
19 Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).
20 PB C 9 van 21.1.2017, blz. 3.
HOOFDSTUK 1
HET ASIELAGENTSCHAP VAN DE EUROPESE UNIE
Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied
1. Bij deze verordening wordt een Asielagentschap van de Europese Unie (het
“Agentschap”) opgericht. Het bij Agentschap vervangt en is de opvolger van het bij Verordening (EU) nr. 439/2010 opgerichte Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (European Asylum Support Office – EASO).
2. Het Agentschap draagt bij tot het waarborgen van de efficiënte en uniforme toepassing van het Unierecht inzake asiel in de lidstaten op een wijze die de grondrechten volledig eerbiedigt. Het Agentschap faciliteert en ondersteunt de activiteiten van de lidstaten bij de uitvoering van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel (GEAS), onder meer door het mogelijk maken van convergentie bij de beoordeling van verzoeken om internationale bescherming in de Unie en door het coördineren en versterken van de praktische samenwerking en informatie-uitwisseling.
Het Agentschap verbetert de werking van het GEAS, onder meer via het in artikel 14 bedoelde monitoringmechanisme en door de lidstaten operationele en technische bijstand te bieden, met name als hun asiel- en opvangstelsels onder onevenredige druk staan.
3. Het Agentschap is een expertisecentrum uit hoofde van zijn onafhankelijkheid, de wetenschappelijke en technische kwaliteit van de bijstand die het verleent en de informatie die het verzamelt en verspreidt, de transparantie van zijn procedures en werkwijzen, de zorgvuldigheid waarmee het de hem toevertrouwde taken verricht, en de voor de vervulling van zijn mandaat nodige informatietechnologie.
Artikel 2 Taken
1. Voor de toepassing van artikel 1 voert het Agentschap ▌de volgende taken uit:
a) faciliteren, coördineren en versterken van de praktische samenwerking en informatie- uitwisseling tussen de lidstaten inzake hun asiel- en opvangstelsels;
b) verzamelen en analyseren van informatie van kwalitatieve en kwantitatieve aard
over de asielsituatie en de uitvoering van het GEAS;
c) ondersteunen van de lidstaten bij de uitvoering van hun taken en verplichtingen in het kader van het GEAS;
d) ondersteunen van de lidstaten bij de opleiding van en, in voorkomend geval, het bieden van opleiding aan deskundigen uit de lidstaten van alle nationale overheidsdiensten, rechterlijke instanties en nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor asielzaken, onder meer door een Europees asielcurriculum te ontwikkelen;
e) opstellen en regelmatig bijwerken van verslagen en andere documenten die informatie over de situatie in relevante derde landen, waaronder landen van herkomst, bevatten op het niveau van de Unie;
f) opzetten en coördineren van Europese netwerken voor informatie over derde landen;
g) organiseren van activiteiten en coördineren van de inspanningen van lidstaten voor
▌het opstellen van een gemeenschappelijke analyse van de situatie in ▌landen van
herkomst en richtsnoeren;
h) verstrekken van informatie over en een analyse van derde landen met betrekking tot het begrip “veilig land van herkomst” en het begrip “veilig derde land” (“de “veilig land”-begrippen”);
i) bieden van doeltreffende operationele en technische bijstand aan lidstaten, met name wanneer hun asiel- en opvangstelsels onder onevenredige druk staan;
j) bieden van passende ondersteuning aan lidstaten bij de uitvoering van hun taken en verplichtingen uit hoofde van Verordening (EU) nr. 604/2013;
k) bijstand bieden bij het herplaatsen of overbrengen binnen de Unie van personen die om internationale bescherming verzoeken of internationale bescherming genieten;
l) opzetten en uitzenden van asielondersteuningsteams;
m) opzetten van een asielreservepool overeenkomstig artikel 19, lid 6 (de
“asielreservepool”);
n) verkrijgen en inzetten van de noodzakelijke technische uitrusting voor asielondersteuningsteams en inzetten van deskundigen van de asielreservepool;
o) ontwikkelen van operationele normen, indicatoren, richtsnoeren en beste werkwijzen met betrekking tot de uitvoering van het Unierecht inzake asiel;
p) uitzenden van verbindingsfunctionarissen naar de lidstaten;
q) monitoren van de operationele en technische toepassing van het GEAS om de lidstaten bij te staan bij het vergroten van de doeltreffendheid van hun asiel- en opvangstelsels▌;
r) ondersteunen van de lidstaten in hun samenwerking met derde landen inzake de externe dimensie van het GEAS, onder meer door de inzet van verbindingsfunctionarissen in derde landen;
s) ondersteunen van de lidstaten bij hun acties inzake hervestiging.
2. Het Agentschap ontplooit op eigen initiatief communicatieactiviteiten ▌op terreinen die binnen zijn mandaat vallen. Het maakt accurate en omvattende gegevens openbaar over zijn activiteiten. Het Agentschap ontplooit geen communicatieactiviteiten ten nadele van de in lid 1 van dit artikel ▌bedoelde taken. De communicatieactiviteiten worden uitgevoerd onverminderd artikel 65 en in overeenstemming met de relevante communicatie- en verspreidingsplannen die de raad van bestuur heeft vastgesteld.
Artikel 3
Nationale contactpunten voor communicatie
Elke lidstaat wijst ten minste één nationaal contactpunt aan voor de communicatie met het Agentschap over aangelegenheden in verband met de in artikel 2 genoemde taken.
HOOFDSTUK 2
PRAKTISCHE SAMENWERKING EN INFORMATIE INZAKE ASIEL
Artikel 4
Verplichting tot samenwerking te goeder trouw en informatie-uitwisseling
1. Het Agentschap en de nationale voor asiel en immigratie verantwoordelijke autoriteiten
van de lidstaten en andere relevante diensten werken te goeder trouw samen.
2. Met het oog op de uitvoering van de in deze verordening bedoelde taken en verplichtingen, en met name met het oog op de uitvoering door het Agentschap van de in artikel 2 bedoelde taken, wisselen het Agentschap en de nationale voor asiel en immigratie verantwoordelijke autoriteiten en andere relevante diensten tijdig en op nauwgezette wijze alle noodzakelijke informatie uit.
3. Het Agentschap werkt nauw samen met de nationale voor asiel en immigratie verantwoordelijke autoriteiten en andere relevante diensten en de Commissie. Het Agentschap voert zijn taken uit onverminderd de aan andere betrokken organen, instanties en agentschappen van de Unie toevertrouwde taken. Het Agentschap werkt ▌samen met deze organen, instanties en agentschappen, intergouvernementele organisaties, in het bijzonder de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen (UNHCR), en andere relevante organisaties als voorzien in deze verordening.
4. Het Agentschap organiseert, stimuleert en coördineert activiteiten die de informatie- uitwisseling tussen de lidstaten mogelijk maken, onder meer door poprichting van netwerken voor zover nodig.
5. Indien de uitvoerend directeur vaststelt dat een lidstaat stelselmatig verzuimt gehoor te geven aan verzoeken van het Agentschap om hem de informatie te verstrekken die het nodig heeft om de in deze verordening bedoelde taken uit te voeren, stelt hij of zij de raad van bestuur en de Commissie daarvan in kennis.
Artikel 5
Analyse van informatie over de asielsituatie
1. Het Agentschap verzamelt en analyseert informatie over de asielsituatie in de Unie en in derde landen voor zover die gevolgen zou kunnen hebben voor de Unie, waaronder actuele informatie over onderliggende oorzaken, migratie- en vluchtelingenstromen, de aanwezigheid van niet-begeleide minderjarigen, de totale opvangcapaciteit en hervestigingsbehoeften van derde landen, en de mogelijke toestroom van grote aantallen onderdanen van derde landen die onevenredige druk op de asiel- en opvangstelsels van de lidstaten zouden kunnen zetten, om de lidstaten tijdige en betrouwbare informatie te kunnen verstrekken en om mogelijke risico’s voor de asiel- en opvangstelsels van de lidstaten vast te stellen.
Het Agentschap werkt met het oog op de eerste alinea van dit lid nauw samen met het Europees Grens- en kustwachtagentschap en houdt in voorkomend geval rekening met de risicoanalyse die het Europees Grens- en kustwachtagentschap uit hoofde van artikel 29 van Verordening (EU) 2019/1896 verricht, om te garanderen dat er bij de informatie van de het Agentschap en het Europees Grens- en kustwachtagentschap sprake is van maximale consistentie en convergentie.
2. Het Agentschap baseert zijn analyse op de informatie die wordt verstrekt door met name de lidstaten, relevante instellingen, organen, instanties en agentschappen van de Unie, de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), alsook de UNHCR, in het bijzonder de verslagen over de mondiale hervestigingsbehoeften van de UNHCR. Het Agentschap kan ook rekening houden met de beschikbare informatie van relevante organisaties op basis van hun deskundigheid.
3. Het Agentschap zorgt voor een snelle uitwisseling van relevante informatie tussen de lidstaten en met de Commissie. Het legt voorts tijdig en op nauwgezette wijze de resultaten van zijn analyse aan de raad van bestuur voor. Het Agentschap brengt twee keer per jaar verslag uit aan het Europees Parlement over zijn analyse.
Artikel 6
Informatie over de uitvoering van het GEAS
1. Het Agentschap organiseert, coördineert en stimuleert de informatie-uitwisseling tussen de lidstaten en tussen de Commissie en de lidstaten met betrekking tot de uitvoering van het Unierecht inzake asiel.
2. Het Agentschap zet voorts databanken en webportalen inzake ▌asielinstrumenten op Unie-
, nationaal en internationaal niveau op, en maakt daarbij met name gebruik van bestaande regelingen. In deze databanken worden geen persoonsgegevens opgeslagen, en deze worden niet openbaar gemaakt op deze webportalen, tenzij het Agentschap deze gegevens uit openbare bronnen heeft verkregen.
3. De in lid 2 bedoelde databanken en webportalen hebben voor het publiek toegankelijke delen met:
a) statistieken over verzoeken om internationale bescherming en besluiten van de
nationale voor asielkwesties verantwoordelijke autoriteiten;
b) informatie over het nationale recht en nationale juridische ontwikkelingen op het gebied van asiel, met inbegrip van rechtspraak;
c) informatie over relevante rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Artikel 7 Verbindingsfunctionarissen in de lidstaten
1. De uitvoerend directeur wijst uit het personeel van het Agentschap deskundigen aan die als verbindingsfunctionarissen worden ingezet in de lidstaten.
2. De uitvoerend directeur presenteert in overleg met de betrokken lidstaten een voorstel betreffende de aard en de nadere voorwaarden van de inzet en betreffende de lidstaat of regio waar de verbindingsfunctionaris kan worden ingezet. De uitvoerend directeur kan besluiten dat een verbindingsfunctionaris verantwoordelijk is voor maximaal vier geografisch dicht bij elkaar gelegen lidstaten. Het voorstel van de uitvoerend directeur vergt de goedkeuring van de raad van bestuur.
3. De uitvoerend directeur stelt de betrokken lidstaat in kennis van de aanstelling van verbindingsfunctionarissen en bepaalt samen met die lidstaat op welke locatie deze worden ingezet.
4. De verbindingsfunctionarissen treden namens het Agentschap op en bevorderen de samenwerking en dialoog tussen het Agentschap en de nationale voor asiel en immigratie verantwoordelijke autoriteiten en andere relevante diensten. De verbindingsfunctionarissen hebben met name tot taak:
a) op te treden als contactpersoon tussen het Agentschap en de nationale voor asiel en immigratie verantwoordelijke autoriteiten en andere relevante diensten;
b) steun te verlenen aan het verzamelen van de in artikel 5 bedoelde informatie en alle andere informatie die het Agentschap nodig heeft;
c) bij te dragen a het bevorderen van de toepassing van het Unierecht inzake asiel, met inbegrip van de eerbiediging van de grondrechten;
d) de lidstaten, op verzoek, bij te staan bij de voorbereiding van hun noodplannen voor maatregelen die moeten worden genomen om mogelijke onevenredige druk op hun asiel- en opvangstelsels aan te pakken;
e) de communicatie tussen de lidstaten, en tussen de betrokken lidstaat en het Agentschap, te bevorderen, en relevante informatie van het Agentschap te delen met de betrokken lidstaat, waaronder informatie over lopende bijstand;
f) regelmatig verslag uit te brengen aan de uitvoerend directeur over de asielsituatie in de betrokken lidstaat en over de capaciteit van de betrokken lidstaat om zijn asiel- en opvangstelsel doeltreffend te beheren.
Indien de in de eerste alinea, punt f), bedoelde verslagen aanleiding geven tot bezorgdheid over een of meer aspecten die voor de betrokken lidstaat relevant zijn, wordt deze lidstaat daarvan door de uitvoerend directeur onverwijld in kennis gesteld. Met deze verslagen wordt voor de toepassing van het in artikel 14 bedoelde monitoringmechanisme rekening gehouden en ze worden ter beschikking gesteld van de betrokken lidstaat.
5. Voor de toepassing van lid 4 onderhouden verbindingsfunctionarissen regelmatig contact met de nationale voor asiel en immigratie verantwoordelijke autoriteiten en andere relevante diensten, en houden zij een door de betrokken lidstaat aangewezen contactpunt op de hoogte.
6. Bij de uitvoering van hun taken aanvaarden de verbindingsfunctionarissen uitsluitend instructies van het Agentschap.
Artikel 8 Opleiding
1. Het Agentschap organiseert, ontwikkelt en toetst opleidingen voor zijn eigen personeel, het personeel van relevante nationale overheidsdiensten en rechterlijke instanties, alsook van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor asiel en opvang.
2. Het Agentschap ontwikkelt in lid 1 bedoelde opleidingen in nauwe samenwerking met de lidstaten, en, in voorkomend geval, met het Europees Grens- en kustwachtagentschap, het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, opgericht bij Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad21, alsook met relevante opleidingsinstanties, academische instellingen, verenigingen voor rechtspraak, opleidingsnetwerken en organisaties.
3. Het Agentschap ontwikkelt een Europees asielcurriculum en houdt daarbij rekening met de bestaande samenwerking in de Unie op het gebied van asiel, teneinde beste werkwijzen en hoge normen bij de toepassing van het Unierecht inzake asiel te bevorderen.
De lidstaten ontwikkelen op basis van het Europees asielcurriculum en op grond van de krachtens het Unierecht inzake asiel op hen rustende verplichtingen passende opleidingen voor hun personeel en integreren de belangrijkste onderdelen van dat curriculum in die opleidingen.
21 Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad van 15 februari 2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (PB L 53 van 22.2.2007, blz. 1).
4. De door het Agentschap geboden opleidingen zijn van hoge kwaliteit en zorgen ervoor dat kernbeginselen en beste werkwijzen worden geïdentificeerd teneinde meer convergentie van administratieve methoden, beslissingen en rechtspraktijken te verzekeren, met volledige inachtneming van de onafhankelijkheid van de nationale rechterlijke instanties.
Als onderdeel van het Europees asielcurriculum hebben de door het Agentschap aangeboden opleidingen in het bijzonder betrekking op:
a) internationale en Unienormen inzake grondrechten, en met name de bepalingen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”), evenals het internationaal en Unierecht inzake asiel, met inbegrip van specifieke juridische aangelegenheden en rechtspraak;
b) aangelegenheden in verband met de vaststelling of een verzoeker in aanmerking komt voor internationale bescherming en de rechten van personen die internationale bescherming genieten;
c) aangelegenheden in verband met de verwerking van verzoeken om internationale bescherming;
d) gesprekstechnieken;
e) beoordeling van bewijs;
f) relevante rechtspraak van nationale rechterlijke instanties, het Hof van Justitie van de Europese Unie, het Europees Hof voor de rechten van de mens, en andere relevante ontwikkelingen op het gebied van het asielrecht;
g) aangelegenheden inzake vingerafdrukgegevens, met inbegrip van gegevensbeschermingsaspecten, gegevenskwaliteit en gegevensbeveiligingsvereisten;
h) het gebruik van medische en juridische deskundigenverslagen in de procedure voor internationale bescherming;
i) aangelegenheden in verband met het opstellen en het gebruik van informatie over
derde landen ▌;
j) opvangvoorzieningen;
k) aangelegenheden in verband met minderjarigen, in het bijzonder niet-begeleide minderjarigen, onder meer wat betreft de beoordeling van het belang van het kind, specifieke procedurele waarborgen zoals de eerbiediging van het recht van het kind om te worden gehoord en andere aangelegenheden betreffende de bescherming van kinderen, methoden voor het vaststellen van de leeftijd, en opvangvoorzieningen voor kinderen en gezinnen;
l) aangelegenheden in verband met verzoekers die bijzondere procedurele waarborgen behoeven, verzoekers met bijzondere opvangbehoeften en andere personen die in een kwetsbare positie verkeren, met bijzondere aandacht voor slachtoffers van foltering, slachtoffers van mensenhandel en aanverwante gendergevoelige aangelegenheden;
m) aangelegenheden in verband met tolken en culturele bemiddeling;
n) aangelegenheden in verband met hervestiging;
o) aangelegenheden in verband met de behandeling van herplaatsingsprocedures;
p) vaardigheden op het gebied van weerbaarheid en stressmanagement, met name voor personeel in een leidinggevende functie.
5. Het Agentschap biedt algemene, specifieke of thematische opleidingen aan, alsook
ad‑ hocopleidingsactiviteiten, onder meer met gebruikmaking van de “leid de opleiders op”-methodiek en e‑ learning.
6. Het Agentschap neemt de nodige initiatieven om te controleren, en, indien passend, ervoor te zorgen dat de deskundigen, waaronder deskundigen die niet bij het Agentschap in dienst zijn, die deel uitmaken van de asielondersteuningsteams met het oog op hun deelname aan de door het Agentschap georganiseerde operationele activiteiten de noodzakelijke opleiding hebben gekregen die relevant is voor hun taken en functies.
Het Agentschap biedt de in de eerste alinea bedoelde deskundigen indien nodig en voorafgaand aan of op het moment dat zij worden ingezet, opleiding aan die toegespitst is op de operationele en technische bijstand die in de betrokken lidstaat (de
“gastlidstaat”) wordt geboden.
7. Het Agentschap kan op het grondgebied van een lidstaat of derde land in samenwerking met die lidstaat of dat derde land opleidingsactiviteiten organiseren.
HOOFDSTUK 3
INFORMATIE EN RICHTSNOEREN TEN AANZIEN VAN LANDEN
Artikel 9
Informatie over derde landen ▌op Unieniveau
1. Het Agentschap is een centrum voor de verzameling op transparante en onpartijdige wijze van relevante, betrouwbare, objectieve, nauwkeurige en actuele informatie over relevante derde landen, met gebruik van relevante informatie, met inbegrip van specifieke informatie met betrekking tot kinderen, genderspecifieke informatie en gerichte informatie over personen die tot kwetsbare of minderheidsgroepen behoren. Het Agentschap zorgt op Unieniveau voor informatie over relevante derde landen, onder meer thematische aangelegenheden die kenmerkend zijn voor de betreffende derde landen, door het opstellen en regelmatig bijwerken van verslagen en andere documenten daarover▌.
2. Het Agentschap doet met name het volgende:
a) het maakt gebruik van alle relevante informatiebronnen, waaronder ▌informatie die het ontvangt van ▌internationale organisaties, in het bijzonder de UNHCR en andere relevante organisaties, waaronder leden van het in artikel 50 bedoelde adviesforum, de instellingen, organen, instanties en agentschappen van de Unie en de EDEO, alsook door middel van de in artikel 10 bedoelde netwerken en onderzoeksmissies;
b) het beheert en ontwikkelt een webportaal met het oog op het verzamelen en delen van informatie over relevante derde landen, met een openbaar deel voor algemene gebruikers en een niet-openbaar deel voor gebruikers die werkzaam zijn voor de nationale voor asiel en immigratie verantwoordelijke autoriteiten of enig ander door een lidstaat aangewezen orgaan belast met het onderzoeken van informatie over derde landen;
c) het ontwikkelt, overeenkomstig de vereisten van het Unierecht inzake asiel, een gemeenschappelijk formaat en een gemeenschappelijke aanpak, waaronder een taakstelling, voor het opstellen van verslagen en het ontwikkelen van andere documenten die op Unieniveau voorzien in informatie over relevante derde landen
▌.
Artikel 10
Europese netwerken inzake informatie over derde landen ▌
1. Het Agentschap zorgt voor de coördinatie van nationale initiatieven voor het produceren van informatie over derde landen ▌ door voor informatie over derde landen netwerken tussen de lidstaten te creëren en te beheren. Bij deze netwerken kunnen, waar passend en per geval, externe deskundigen met relevante deskundigheid van de UNHCR of andere relevante organisaties worden betrokken.
2. De in lid 1 bedoelde netwerken hebben met name als doel ervoor te zorgen dat de lidstaten:
a) nationale verslagen, andere documenten en andere relevante informatie over derde landen uitwisselen en bijwerken ▌, onder meer met betrekking tot thematische aangelegenheden ▌;
b) aan het Agentschap informatieverzoeken voor kunnen leggen en kunnen helpen bij de beantwoording van informatieverzoeken met betrekking tot specifieke feitelijke vragen die uit verzoeken om internationale bescherming kunnen voortkomen, zonder afbreuk te doen aan voorschriften inzake privacy, gegevensbescherming en, zoals neergelegd in het nationale recht, vertrouwelijkheid;
c) bijdragen aan de ontwikkeling en actualisering van documenten op het niveau van de Unie die informatie bieden over relevante derde landen.
Artikel 11
Gemeenschappelijke analyse over de situatie in landen van herkomst en richtsnoeren
1. Om te zorgen voor meer convergentie bij de toepassing van de in Richtlijn (EU) 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad22 vastgelegde beoordelingscriteria, coördineert het Agentschap de inspanningen die de lidstaten leveren voor het
▌ontwikkelen van een gemeenschappelijke analyse ▌van de situatie in specifieke landen van herkomst (de “gemeenschappelijke analyse”) en richtsnoeren ter ondersteuning van de lidstaten bij de beoordeling van relevante verzoeken om internationale bescherming.
Bij het ontwikkelen van de gemeenschappelijke analyse en richtsnoeren houdt het Agentschap rekening met de meest recente UNHCR-richtsnoeren voor de beoordeling van de behoefte aan internationale bescherming van asielzoekers uit specifieke landen van herkomst.
2. De uitvoerend directeur legt richtsnoeren, na raadpleging van de Commissie, ter goedkeuring voor aan de raad van bestuur. Richtsnoeren gaan vergezeld van de gemeenschappelijke analyse.
22 Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (PB L 337 van 20.12.2011, blz. 9).
3. Bij de beoordeling van verzoeken om internationale bescherming houden de lidstaten rekening met de gemeenschappelijke analyse en richtsnoeren, onverminderd hun bevoegdheid om te besluiten op individuele verzoeken om internationale bescherming.
4. Het Agentschap ziet erop toe dat de gemeenschappelijke analyse en richtsnoeren op gezette tijden worden geëvalueerd en indien nodig worden bijgewerkt. Deze evaluatie en bijwerking vinden plaats als zich een verandering voordoet in de situatie in een land van herkomst of als er objectieve aanwijzingen zijn dat de gemeenschappelijke analyse en richtsnoeren niet worden gebruikt. Bij iedere dergelijke evaluatie of bijwerking van de gemeenschappelijke analyse en richtsnoeren wordt de Commissie geraadpleegd en is de goedkeuring van de raad van bestuur, als bedoeld in lid 2, vereist.
5. De lidstaten verstrekken het Agentschap alle relevante informatie die erop duidt dat de gemeenschappelijke analyse en de richtsnoeren moeten worden geëvalueerd of bijgewerkt.
Artikel 12
Informatie en analyses inzake veilige landen van herkomst en veilige derde landen
1. Het Agentschap kan de lidstaten bijstaan bij de toepassing van de “veilig land”- begrippen overeenkomstig Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad23 door informatie en analyses te verstrekken.
2. Het Agentschap staat de Commissie bij in het kader van haar taken in verband met de “veilig land”-begrippen overeenkomstig Richtlijn 2013/32/EU door informatie en analyses te verstrekken.
3. Bij het opstellen van de informatie en analyses die het Agentschap uit hoofde van de leden 1 en 2 van dit artikel verstrekt, neemt het Agentschap de algemene beginselen van artikel 9 in acht.
4. Het Agentschap dient bij het Europees Parlement en de Raad de informatie en analyses in die het uit hoofde van de leden 1 en 2 verstrekt, zowel op gezette tijden als op verzoek.
23 Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PB L 180 van 29.6.2013, blz. 6).
HOOFDSTUK 4 OPERATIONELE NORMEN EN RICHTSNOEREN
Artikel 13
Operationele normen, indicatoren, richtsnoeren en beste werkwijzen
1. Het Agentschap organiseert en coördineert activiteiten ten behoeve van een correcte en doeltreffende uitvoering van het Unierecht inzake asiel, onder meer door operationele normen, indicatoren, richtsnoeren of beste werkwijzen inzake asielkwesties te ontwikkelen en voor de uitwisseling van desbetreffende beste werkwijzen tussen de lidstaten te zorgen.
2. Het Agentschap ontwikkelt op eigen initiatief of op verzoek van de raad van bestuur of de Commissie operationele normen, indicatoren, richtsnoeren en beste werkwijzen met betrekking tot de uitvoering van het Unierecht inzake asiel.
3. Bij het ontwikkelen van de in lid 2 bedoelde operationele normen, indicatoren, richtsnoeren en beste werkwijzen raadpleegt het Agentschap de Commissie, de lidstaten en, in voorkomend geval, de UNHCR. Het Agentschap kan tevens, op basis van relevante deskundigheid, intergouvernementele of andere organisaties, alsook verenigingen voor rechtspraak en netwerken van deskundigen raadplegen.
4. De raad van bestuur stelt de in lid 2 bedoelde operationele normen, indicatoren, richtsnoeren en beste werkwijzen vast. Na de vaststelling ervan brengt het Agentschap deze operationele normen, indicatoren, richtsnoeren of beste werkwijzen ter kennis van de lidstaten en de Commissie.
5. Het Agentschap ondersteunt de lidstaten op hun verzoek bij de toepassing van de in lid 2 bedoelde operationele normen, indicatoren, richtsnoeren en beste werkwijzen op hun asiel- en opvangstelsels, door de nodige deskundigheid en operationele en technische bijstand te bieden.
6. Het Agentschap houdt met het oog op het in artikel 14 bedoelde monitoringsmechanisme rekening met de in lid 2 van dit artikel bedoelde operationele normen, indicatoren, richtsnoeren en beste werkwijzen.
HOOFDSTUK 5 MONITORING
Artikel 14
Monitoringmechanisme voor de operationele en technische toepassing van het GEAS
1. Het Agentschap richt, in nauwe samenwerking met de Commissie, een monitoringmechanisme voor de operationele en technische toepassing van het GEAS in om mogelijke tekortkomingen in de asiel- en opvangstelsels van de lidstaten te voorkomen of te identificeren en om hun capaciteit en paraatheid voor het beheer van situaties van onevenredige druk te beoordelen, teneinde de doeltreffendheid van die stelsels te verbeteren.
2. De raad van bestuur stelt op basis van een voorstel van de uitvoerend directeur en in overleg met de Commissie een gemeenschappelijke methodologie vast voor het in dit hoofdstuk beschreven monitoringmechanisme. De gemeenschappelijke methodologie omvat objectieve criteria aan de hand waarvan de monitoring wordt uitgevoerd, een beschrijving van de methoden, processen en instrumenten voor het monitoringmechanisme, zoals praktische regelingen voor bezoeken ter plaatse, met inbegrip van bezoeken op korte termijn, en voorschriften en beginselen voor de oprichting van deskundigenteams.
3. De monitoring omvat de operationele en technische toepassing van alle aspecten van het GEAS, en met name:
a) het bij Verordening (EU) nr. 604/2013 ingestelde systeem voor het bepalen van de voor de behandeling van verzoeken om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat, de procedures voor internationale bescherming, de toepassing van criteria voor het beoordelen van de beschermingsbehoefte en de aard van de verleende bescherming, onder meer wat betreft de eerbiediging van de grondrechten, de waarborgen ter bescherming van kinderen en de specifieke behoeften van personen die in een kwetsbare positie verkeren;
b) het beschikbare personeel en de personeelscapaciteit op het gebied van vertaling en vertolking, alsook de personeelscapaciteit om asielzaken efficiënt ▌te behandelen en te beheren, inclusief beroepzaken, onverminderd de rechterlijke onafhankelijkheid en met volledige eerbiediging van de organisatie van de rechterlijke macht in elke lidstaat;
c) opvangvoorzieningen, ‑ capaciteit, ‑ infrastructuur en ‑ uitrusting, en, voor zover mogelijk, de financiële middelen voor opvang.
4. De monitoring kan met name worden uitgevoerd op basis van de informatie die de betrokken lidstaat verstrekt, de in lid 5 bedoelde analyse van informatie over de asielsituatie ▌en steekproeven.
Het Agentschap kan daarnaast rekening houden met de beschikbare informatie van relevante intergouvernementele organisaties of organen, met name de UNHCR, en andere relevante organisaties op basis van hun deskundigheid.
5. Het Agentschap kan voor de monitoringexercitie bezoeken ter plaatse doen. Het Agentschap doet bezoeken op korte termijn uitsluitend voor de toepassing van artikel 15, lid 2.
6. De lidstaten verstrekken het Agentschap op zijn verzoek ▌informatie over de in lid 3 bedoelde aspecten van het GEAS.
De lidstaten verstrekken het Agentschap op zijn verzoek informatie over hun noodplannen met maatregelen voor mogelijke situaties van onevenredige druk op hun asiel- of opvangstelsel. Het Agentschap helpt, met instemming van de betrokken lidstaat, de lidstaten bij het opstellen en evalueren van hun noodplannen.
7. De lidstaten werken samen met het Agentschap, onder meer door de bezoeken ter plaatse die het Agentschap verricht ten behoeve van de monitoringexercitie te faciliteren. De uitvoerend directeur stelt de betrokken lidstaten ruim van tevoren in kennis van het voornemen om bezoeken ter plaatse te brengen. In het geval van bezoeken op korte termijn stelt de uitvoerend directeur de betrokken lidstaat daarvan 72 uur van tevoren in kennis.
Artikel 15 Procedure en follow-up
1. De raad van bestuur stelt, op basis van een voorstel van de uitvoerend directeur en in overleg met de Commissie, een programma voor de toepassing van het in artikel 14 bedoelde monitoringmechanisme (het “monitoringprogramma”) vast, dat het volgende omvat:
a) de operationele en technische toepassing van alle aspecten van het GEAS in elke lidstaat, en
b) thematische of specifieke aspecten van het GEAS met betrekking tot alle lidstaten.
In het monitoringprogramma wordt vastgesteld van welke lidstaat het asiel- en opvangstelsel in een bepaald jaar moet worden gemonitord. In het monitoringprogramma wordt ervoor gezorgd dat iedere lidstaat ten minste eens in de vijf jaar aan monitoring wordt onderworpen.
2. Indien de in artikel 5 bedoelde analyse van informatie over de asielsituatie aanleiding geeft tot ernstige bezorgdheid over de werking van het asiel- of opvangstelsel van een lidstaat, start het Agentschap hetzij op eigen initiatief, in overleg met de Commissie, hetzij op verzoek van de Commissie, een monitoringexercitie op.
3. De uitvoerend directeur zendt de bevindingen van een monitoringexercitie naar de betrokken lidstaat met een verzoek aan de lidstaat om binnen een maand vanaf de datum van ontvangst van de bevindingen zijn opmerkingen in te dienen, waaronder, in voorkomend geval, een opsomming van zijn behoeften.
4. De uitvoerend directeur stelt op basis van de in lid 3 bedoelde bevindingen, rekening houdend met de opmerkingen van de betrokken lidstaat en in overleg met de Commissie ontwerpaanbevelingen op. In de ontwerpaanbevelingen worden de maatregelen uiteengezet die de betrokken lidstaat moet nemen, zo nodig met bijstand door het Agentschap, alsook binnen welke termijn de betrokken lidstaat de maatregelen moet hebben genomen die nodig zijn om de bij de monitoringexercitie vastgestelde tekortkomingen of problemen op het gebied van capaciteit en paraatheid aan te pakken. De uitvoerend directeur zendt de ontwerpaanbevelingen naar de betrokken lidstaat. De betrokken lidstaat heeft één maand de tijd, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de ontwerpaanbevelingen om opmerkingen daarbij kenbaar te maken. In de in lid 2 bedoelde gevallen dient de betrokken lidstaat zijn opmerkingen binnen 15 dagen in.
Na met de opmerkingen van de betrokken lidstaat rekening te hebben gehouden, legt de uitvoerend directeur de bevindingen en de ontwerpaanbevelingen aan de raad van bestuur voor. De raad van bestuur stelt de aanbevelingen met een meerderheid van twee derde van zijn stemgerechtigde leden vast. Het Agentschap stelt het Europees Parlement in kennis van de aanbevelingen. Het Agentschap informeert de Commissie over de uitvoering van de aanbevelingen.
5. Indien een lidstaat de maatregelen zoals uiteengezet in de aanbevelingen van het Agentschap als bedoeld in artikel 4 niet binnen de gestelde termijn uitvoert en dit ernstige gevolgen heeft voor de werking van het GEAS, stelt de Commissie op basis van haar eigen beoordeling aanbevelingen voor deze lidstaat vast, waarin de maatregelen worden vastgesteld die moeten worden genomen om de tekortkomingen te verhelpen en indien nodig specifieke maatregelen die het Agentschap moet nemen ter ondersteuning van de lidstaat.
6. De Commissie kan, rekening houdend met de ernst van de tekortkomingen, bezoeken ter plaatse aan de betrokken lidstaat organiseren. De Commissie stelt de betrokken lidstaten ruim van tevoren in kennis van het voornemen om bezoeken ter plaatse te brengen.
7. De betrokken lidstaat brengt verslag uit aan de Commissie over de uitvoering van de in lid 5 van dit artikel bedoelde aanbevelingen binnen de in deze aanbevelingen vastgestelde termijn. Indien de betrokken lidstaat na deze termijn die aanbevelingen niet heeft opgevolgd, kan de Commissie een voorstel indienen voor een uitvoeringshandeling van de Raad overeenkomstig artikel 22, lid 1.
8. De Commissie informeert het Europees Parlement en de Raad over de eventuele follow‑ up van haar monitoringexercitie. De Commissie doet de in lid 5 bedoelde aanbevelingen aan het Europees Parlement en de Raad toekomen en informeert hen op
gezette tijden over de vooruitgang die de betrokken lidstaat bij de uitvoering van deze aanbevelingen heeft geboekt.
HOOFDSTUK 6 OPERATIONELE EN TECHNISCHE BIJSTAND
Artikel 16
Operationele en technische bijstand door het Agentschap
1. Het Agentschap verleent operationele en technische bijstand aan een lidstaat overeenkomstig dit hoofdstuk:
a) op basis van een verzoek van de lidstaat met betrekking tot de uitvoering van zijn verplichtingen op grond van het GEAS;
b) op basis van een verzoek van de lidstaat indien zijn asiel- of opvangstelsel onder onevenredige druk staat;
c) indien de lidstaat met onevenredige migratie-uitdagingen wordt geconfronteerd en om operationele en technische ondersteuning verzoekt via de inzet van ondersteuningsteams voor migratiebeheer overeenkomstig artikel 21;
d) op eigen initiatief met instemming van de lidstaat indien het asiel- of opvangstelsel van die lidstaat onder onevenredige druk staat;
e) indien het Agentschap operationele en technische bijstand verleent overeenkomstig artikel 22.
2. Het Agentschap organiseert en coördineert, met volledige inachtneming van de grondrechten, de passende operationele en technische bijstand, die kan bestaan uit het nemen van een of meer van de volgende operationele en technische maatregelen:
a) de lidstaten bijstand bieden bij, in voorkomend geval, de identificatie en registratie van onderdanen van derde landen, in nauwe samenwerking met andere organen, instanties en agentschappen van de Unie;
b) bijstand verlenen aan de lidstaten bij de ontvangst en de registratie van verzoeken om internationale bescherming;
c) de behandeling door de bevoegde nationale autoriteiten faciliteren van verzoeken om internationale bescherming, of deze autoriteiten de nodige bijstand verlenen in het kader van de procedure voor internationale bescherming;
d) gezamenlijke initiatieven van de lidstaten ▌voor de verwerking van verzoeken om
internationale bescherming faciliteren;
e) de informatieverstrekking inzake de procedure voor internationale bescherming ondersteunen;
f) advies geven over, bijstand verlenen aan, of het coördineren van het opzetten en het beheren van opvangfaciliteiten door de lidstaten, met name wat betreft noodhuisvesting, noodvervoer en medische noodbijstand;
g) de lidstaten passende ondersteuning bieden bij de uitvoering van hun taken en verplichtingen uit hoofde van Verordening (EU) nr. 604/2013;
h) bijstand verlenen bij het herplaatsen of overbrengen binnen de Unie van verzoekers om internationale bescherming verzoeken of de personen die internationale bescherming genieten;
i) verlenen van tolkdiensten;
j) de lidstaten te ondersteunen om ervoor te zorgen dat alle noodzakelijke waarborgen met betrekking tot de rechten van het kind en kinderbeschermingswaarborgen aanwezig zijn, met name ten aanzien van niet-begeleide minderjarigen;
k) de lidstaten bijstand verlenen bij het identificeren van verzoekers die bijzondere procedurele waarborgen behoeven, of verzoekers met bijzondere opvangbehoeften, of andere personen in een kwetsbare positie, met inbegrip van minderjarigen, bij het doorverwijzen van deze personen naar de bevoegde nationale autoriteiten voor passende bijstand op basis van nationale maatregelen en bij het verzekeren dat alle noodzakelijke waarborgen voor deze personen aanwezig zijn;
l) deel uitmaken van de ondersteuningsteams voor migratiebeheer in hotspotgebieden als bedoeld in Verordening (EU) 2019/1896, in nauwe samenwerking met andere relevante organen, instanties en agentschappen van de Unie;
m) asielondersteuningsteams inzetten;
n) in voorkomend geval, technische uitrusting ter beschikking stellen aan asielondersteuningsteams.
3. Het Agentschap financiert of medefinanciert de in lid 2 beschreven operationele en technische maatregelen uit zijn begroting overeenkomstig de voor het Agentschap geldende financiële voorschriften.
4. De uitvoerend directeur evalueert het resultaat van de in lid 2 van dit artikel beschreven operationele en technische maatregelen. Binnen 60 dagen na het einde van de toepassing van die maatregelen dient de uitvoerend directeur bij de raad van bestuur gedetailleerde evaluatieverslagen, vergezeld van de opmerkingen van de grondrechtenfunctionaris, in overeenkomstig de rapportage- en evaluatieregeling die in operationeel planen is vastgesteld als bedoeld in artikel 18, lid 2, punt k). Het Agentschap verricht een omvattende vergelijkende analyse van die resultaten, die wordt opgenomen in het in artikel 69 bedoelde jaarlijkse verslag over de asielsituatie in de Unie.
Artikel 17
Procedure voor het verlenen van operationele en technische bijstand
1. De lidstaten richten verzoeken om bijstand op grond van artikel 16, lid 1, punt a), b)
of c), tot de uitvoerend directeur. Dergelijke verzoeken beschrijven de situatie en het doel van het verzoek en gaan vergezeld van een gedetailleerde behoeftenbeoordeling en, in voorkomend geval, een beschrijving van de maatregelen die op nationaal niveau reeds zijn genomen.
2. Indien een lidstaat instemt met de op initiatief van het Agentschap voorgestelde bijstand op grond van artikel 16, lid 1, punt d), legt de betrokken lidstaat aan het Agentschap een gedetailleerde behoeftenbeoordeling voor en, in voorkomend geval, een beschrijving van de maatregelen die op nationaal niveau reeds zijn genomen.
3. De uitvoerend directeur evalueert en coördineert de verzoeken om bijstand, onder meer inzake de inzet van asielondersteuningsteams, en keurt deze goed. De uitvoerend directeur stelt de raad van bestuur onverwijld in kennis van de ontvangst van een verzoek om bijstand op grond van artikel 16, lid 1, punt a), b) of c), of van een voorstel van het Agentschap om op eigen initiatief bijstand te verlenen op grond van artikel 16, lid 1, punt d). De uitvoerend directeur beoordeelt de door de betrokken lidstaten op grond van leden 1 en 2 van dit artikel ingediende gedetailleerde behoeftenbeoordelingen.
4. Het Agentschap onderwerpt elk verzoek om bijstand op grond van artikel 16, lid 1, punt a),
b) of c), en elk voorstel om op eigen initiatief bijstand te verlenen op grond van artikel 16, lid 1, punt d), aan een grondige en betrouwbare beoordeling, op basis waarvan het een of meerdere maatregelen als bedoeld in artikel 16, lid 2, kan bepalen en voorstellen om aan de behoeften van de betrokken lidstaat te voldoen. Indien nodig kan de uitvoerend directeur deskundigen van het Agentschap uitzenden om de situatie in de om bijstand verzoekende lidstaat te beoordelen.
5. De uitvoerend directeur neemt een besluit over de verstrekking van operationele en technische bijstand, waaronder het inzetten van asielondersteuningsteams:
a) binnen drie werkdagen na de datum van ontvangst van een verzoek op grond van artikel 16, lid 1, punt a), b) of c); of
b) binnen drie werkdagen na de datum waarop de betrokken lidstaat instemt met het voorstel van het Agentschap om op eigen initiatief bijstand te verlenen op grond van artikel 16, lid 1, punt d).
Indien de uitvoerend directeur deskundigen uitzendt naar de betrokken lidstaat op grond van lid 4, neemt de uitvoerend directeur een besluit als bedoeld in de eerste alinea van dit lid binnen de vijf werkdagen na de datum bedoeld in punt a) of b), naargelang het geval.
De uitvoerend directeur stelt de betrokken lidstaat en de raad van bestuur, tegelijk met het nemen van het besluit krachtens de eerste alinea, schriftelijk in kennis van zijn besluit, waarbij hij de belangrijkste redenen vermeldt waarop het besluit is gebaseerd.
Artikel 18 Operationeel plan
1. Indien operationele en technische bijstand moet worden verstrekt, stelt de uitvoerend directeur in samenwerking met de gastlidstaat een operationeel plan op. De uitvoerend directeur en de gastlidstaat komen het operationeel plan overeen:
a) in het geval van een verzoek op grond van artikel 16, lid 1, punt a), binnen tien werkdagen na de datum waarop een in artikel 17, lid 5, bedoeld besluit wordt genomen;
b) in het geval van een verzoek op grond van artikel 16, lid 1, punt b), binnen vijf werkdagen na de dag waarop een in artikel 17, lid 5, bedoeld besluit wordt genomen; of
c) binnen vijf werkdagen na de datum waarop de lidstaat instemt met in een voorstel van het Agentschap om op eigen initiatief bijstand te verlenen op grond van artikel 16, lid 1, punt d).
De deelnemende lidstaten worden waar nodig door het Agentschap geraadpleegd over het operationeel plan via de in artikel 24 bedoelde nationale contactpunten.
2. Een operationeel plan is bindend voor het Agentschap, de gastlidstaat en de deelnemende lidstaten. In het operationeel plan worden in detail de voorwaarden voor het inzetten van asielondersteuningsteams in het kader van de te verstrekken operationele en technische bijstand, alsook organisatorische aspecten, vermeld waaronder:
a) een beschrijving van de situatie, en de modus operandi en de doelstellingen van de inzet van de asielondersteuningsteams, inclusief de operationele doelstelling;
b) de verwachte duur van de inzet van de asielondersteuningsteams;
c) de locatie in de gastlidstaat waar de asielondersteuningsteams worden ingezet;
d) de logistieke regelingen, met inbegrip van informatie over de arbeidsomstandigheden voor de asielondersteuningsteams;
e) een gedetailleerde en duidelijke beschrijving van de taken en verantwoordelijkheden van de asielondersteuningsteams, waaronder met betrekking tot grondrechten;
f) instructies voor de asielondersteuningsteams, waaronder met betrekking tot de nationale en Europese databanken die zij mogen raadplegen en de uitrusting die zij in de gastlidstaat mogen gebruiken of bij zich mogen hebben;
g) de samenstelling van de asielondersteuningsteams wat het profiel en het aantal
deskundigen betreft;
h) technische uitrusting, inclusief specifieke bepalingen, onder meer met betrekking tot gebruiksvoorwaarden, vervoer en andere logistieke en financiële aspecten;
i) activiteiten op het gebied van capaciteitsopbouw in verband met de verleende operationele en technische bijstand;
j) betreffende bijstand in verband met verzoeken om internationale bescherming, onder meer betreffende de behandeling van dergelijke verzoeken, en onverminderd de bevoegdheid van de lidstaten om op individuele verzoeken om internationale bescherming te besluiten, specifieke informatie over de taken die de asielondersteuningsteams mogen verrichten en een duidelijke beschrijving van hun verantwoordelijkheden en van het toepasselijke Unie-, nationale en internationale recht, inclusief de aansprakelijkheidsregeling;
k) een rapportage- en evaluatieregeling met ijkpunten voor een evaluatieverslag, en de datum voor het indienen van het definitieve evaluatieverslag;
l) in voorkomend geval, de voorwaarden voor de samenwerking met derde landen, andere organen, instanties en agentschappen van de Unie of internationale organisaties binnen hun respectieve mandaten;
m) maatregelen inzake het doorverwijzen van personen die internationale bescherming behoeven, slachtoffers van mensenhandel, minderjarigen en alle andere personen die in een kwetsbare situatie verkeren naar de bevoegde nationale autoriteiten met het oog op passende bijstand;
n) praktische regelingen inzake de in artikel 51 bedoelde klachtenregeling.
3. In lidstaten waar de UNHCR opereert en over de capaciteit beschikt om bij te dragen aan een antwoord op een verzoek om operationele en technische bijstand op grond van artikel 16, lid 1, zorgt het Agentschap wat de uitvoering van het operationeel plan betreft, in voorkomend geval en met de instemming van de betrokken lidstaat, voor coördinatie met de UNHCR.
4. In het kader van lid 2, punt f), geeft de gastlidstaat deskundigen die deel uitmaken van asielondersteuningsteams toestemming Europese databanken te raadplegen, en kan de gastlidstaat deskundigen toestemming geven zijn nationale databanken te raadplegen overeenkomstig het relevante Unie- en nationale recht inzake toegang tot en raadpleging van deze databanken en mits noodzakelijk met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen en uitvoering van de taken die in het operationele plan zijn vastgelegd.
5. Voor wijzigingen of aanpassingen van een operationeel plan is de instemming van de uitvoerend directeur en de gastlidstaat vereist, na raadpleging van, indien noodzakelijk, de deelnemende lidstaten. Het Agentschap zendt onmiddellijk een kopie van het gewijzigde of aangepaste operationele plan toe aan de nationale contactpunten van de deelnemende lidstaten als bedoeld in artikel 24.
6. De uitvoerend directeur besluit, na de gastlidstaat in kennis te hebben gesteld, tot gehele of gedeeltelijke opschorting of beëindiging van de inzet van de asielondersteuningsteams als:
a) niet langer aan de voorwaarden voor het uitvoeren van operationele en technische maatregelen als bedoeld in artikel 16, lid 2, wordt voldaan;
b) de gastlidstaat het operationeel plan niet eerbiedigt;
c) de uitvoerend directeur, na raadpleging van de grondrechtenfunctionaris, van oordeel is dat er sprake is van schendingen door de gastlidstaat van verplichtingen inzake de grondrechten of verplichtingen op het gebied van internationale bescherming die ernstig van aard zijn of waarschijnlijk zullen voortduren.
Artikel 19
Samenstelling van asielondersteuningsteams
1. De uitvoerend directeur bepaalt de samenstelling van ieder asielondersteuningsteam. De asielondersteuningsteams bestaan uit:
a) deskundigen die tot het eigen personeel van het Agentschap behoren;
b) deskundigen van de lidstaten;
c) deskundigen die de lidstaten bij het Agentschap hebben gedetacheerd; of
d) andere deskundigen die niet bij het Agentschap in dienst zijn.
Bij het bepalen van de samenstelling van de asielondersteuningsteams houdt de uitvoerend directeur rekening met de bijzondere omstandigheden waarmee de betrokken lidstaat wordt geconfronteerd. Een asielondersteuningsteam wordt samengesteld overeenkomstig het desbetreffende operationeel plan.
2. De raad van bestuur besluit, op basis van een voorstel van de uitvoerend directeur, over het profiel van de deskundigen en het totale aantal deskundigen dat aan een asielondersteuningsteam ter beschikking dient te worden gesteld. Dezelfde procedure geldt voor eventuele latere wijzigingen in de profielen van de deskundigen en hun totale aantal.
3. De lidstaten dragen bij aan asielondersteuningsteams door nationale deskundigen aan te wijzen die beantwoorden aan de vereiste profielen, zoals besloten door de raad van bestuur overeenkomstig lid 2. Het aantal deskundigen dat door elke lidstaat voor het komende jaar ter beschikking dient te worden gesteld, wordt bepaald op basis van jaarlijkse bilaterale onderhandelingen en overeenkomsten tussen het Agentschap en de betrokken lidstaat.
Conform de in de eerste alinea bedoelde overeenkomsten stellen de lidstaten hun eigen deskundigen of bij het Agentschap gedetacheerde deskundigen ter beschikking voor inzet op verzoek van het Agentschap. Wanneer een lidstaat echter geconfronteerd wordt met een uitzonderlijke situatie waardoor de uitvoering van nationale taken aanzienlijk in het gedrang komt, is het niet vereist die deskundigen ter beschikking te stellen.
4. Het Agentschap draagt bij aan asielondersteuningsteams met deskundigen die tot het eigen personeel behoren, waaronder deskundigen die speciaal voor veldwerk zijn aangesteld en opgeleid en tolken die ten minste een basisopleiding hebben genoten of over aantoonbare ervaring beschikken en die in de gastlidstaten kunnen worden aangeworven, of met andere deskundigen die niet bij het Agentschap in dienst zijn en die over aantoonbare relevante kennis en ervaring beschikken overeenkomstig de operationele behoeften.
5. Het Agentschap stelt een lijst van tolken op die deel uitmaken van de asielondersteuningsteams. De lidstaten bieden het Agentschap ondersteuning bij het vinden van tolken voor die lijst, waaronder personen die niet voor de nationale overheidsdiensten van de lidstaten werken. De ondersteuning bij vertolking kan worden verleend door het inzetten van tolken in de betrokken lidstaat of, waar passend, per videoconferentie.
6. Er wordt een asielreservepool van ten minste 500 deskundigen opgezet met het oog op de inzet van asielondersteuningsteams in het kader van verzoeken om bijstand op grond van artikel 16, lid 1, punt b), van voorstellen van het Agentschap om op eigen initiatief bijstand te verlenen op grond van artikel 16, lid 1, punt d), en van op grond van
artikel 22 door het Agentschap verleende bijstand. Die asielreservepool bestaat uit een reserve van deskundigen die rechtstreeks ter beschikking staan van het Agentschap. Elke lidstaat stelt daartoe aan de asielreservepool het aantal deskundigen ter beschikking dat wordt vermeld in bijlage X. Xx xxxx van bestuur besluit, op voorstel van de uitvoerend directeur, met een meerderheid van drie vierde van de stemgerechtigde leden over de profielen van de deskundigen die worden opgenomen in de asielreservepool. Dezelfde procedure geldt voor eventuele latere wijzigingen in de profielen van de deskundigen.
7. De uitvoerend directeur kan nagaan of de door de lidstaten overeenkomstig lid 6 aan de asielreservepool ter beschikking gestelde deskundigen voldoen aan de door de raad van bestuur uit hoofde van dat lid besloten profielen. Voorafgaand aan de inzet kan de uitvoerend directeur een lidstaat verzoeken een deskundige die niet aan het vastgestelde profiel voldoet, uit de asielreservepool te verwijderen en te vervangen door een deskundige die wel aan één van de verlangde profielen voldoet.
8. Onverminderd artikel 22, lid 5, kan een lidstaat de raad van bestuur schriftelijk verzoeken tijdelijk te worden vrijgesteld van zijn verplichting deskundigen ter beschikking te stellen aan de asielreservepool als hij geconfronteerd wordt met een uitzonderlijke situatie waardoor de uitvoering van nationale taken aanzienlijk in het gedrang komt en dit blijkt uit de in artikel 5 bedoelde analyse van informatie over de asielsituatie. Een dergelijk verzoek gaat vergezeld van een uitgebreide motivering en informatie over de situatie in die lidstaat. De raad van bestuur besluit met een meerderheid van drie vierde van zijn stemgerechtigde leden of die lidstaat tijdelijk wordt vrijgesteld van een deel van zijn in bijlage I vastgestelde bijdrage.
Artikel 20
Het inzetten van asielondersteuningsteams
1. Het Agentschap zendt asielondersteuningsteams uit naar de lidstaten om operationele en technische bijstand te bieden uit hoofde van artikel 16, lid 1.
2. Zodra overeenstemming is bereikt over een operationeel plan overeenkomstig artikel 18, lid 1, of artikel 22, lid 2, verzoekt de uitvoerend directeur de lidstaten om binnen tien werkdagen hun deskundigen in te zetten. Dit verzoek wordt schriftelijk, samen met een kopie van het operationele plan, verstrekt aan de in artikel 24 bedoelde nationale contactpunten, onder vermelding van de voor hun inzet geplande datum.
3. De uitvoerend directeur zet asielondersteuningsteams uit de asielreservepool in in het kader van verzoeken om bijstand op grond van artikel 16, lid 1, punt b), van voorstellen van het Agentschap om op eigen initiatief bijstand te verlenen op grond van artikel 16, lid 1, punt d), en van op grond van artikel 22 door het Agentschap verleende bijstand. De inzet van deskundigen uit de asielreservepool vindt plaats binnen zeven werkdagen na de datum waarop overeenstemming is bereikt over het operationele plan overeenkomstig artikel 18, lid 1, of artikel 22, lid 2.
4. De lidstaten stellen onverwijld de deskundigen uit de asielreservepool, zoals bepaald door de uitvoerend directeur, ter beschikking voor inzet. De gastlidstaat zet geen deskundigen in die deel uitmaken van zijn vaste bijdrage aan de asielreservepool. Indien er een tekort is aan deskundigen voor inzet in de asielreservepool besluit de raad van bestuur op basis van een voorstel van de uitvoerend directeur hoe dat tekort moet worden aangevuld. De uitvoerend directeur stelt dienovereenkomstig het Europees Parlement, de Raad en de Commissie in kennis.
5. De duur van de inzet wordt bepaald door de lidstaat van waaruit de deskundige wordt
ingezet (de “lidstaat van herkomst”). De duur van de inzet bedraagt ten minste 45 dagen, tenzij de betreffende operationele en technische bijstand voor kortere duur nodig is.
6. De uitvoerend directeur verzoekt een lidstaat een deskundige uit een asielondersteuningsteam te verwijderen in geval van wangedrag of een inbreuk op de voorschriften die van toepassing zijn op de inzet. In dergelijke gevallen komt de deskundige in kwestie niet meer in aanmerking voor toekomstige inzet.
7. Het Agentschap stelt via zijn jaarverslag over de asielsituatie in de Unie als bedoeld in artikel 69 het Europees Parlement in kennis van het aantal deskundigen dat overeenkomstig dit artikel aan de asielondersteuningsteams wordt toegewezen en ter beschikking gesteld. Dit verslag bevat een lijst van de lidstaten die in het voorgaande jaar de in artikel 19, lid 3 of lid 8, bedoelde uitzonderlijke situatie hebben ingeroepen. Het bevat eveneens de redenen voor het inroepen van de uitzonderlijke situatie en de door de betrokken lidstaat verstrekte informatie.
Artikel 21 Ondersteuningsteams voor migratiebeheer
1. Wanneer een lidstaat verzoekt om operationele en technische versterking door ondersteuningsteams voor migratiebeheer uit hoofde van artikel 40 van Verordening (EU) 2019/1896 of wanneer er ondersteuningsteams voor migratiebeheer worden ingezet in hotspotgebieden uit hoofde van artikel 42 van die verordening, werkt de uitvoerend directeur nauw samen met het Europees Grens- en kustwachtagentschap, wanneer hij of zij, overeenkomstig artikel 40, lid 2, van die verordening, in overleg met andere bevoegde organen, instanties en agentschappen van de Unie het verzoek van een lidstaat om versterking en de inschatting van de behoeften van die lidstaat beoordeelt, met het oog op de vaststelling van een uitgebreid versterkingspakket bestaande uit diverse door de bevoegde organen, instanties en agentschappen van de Unie gecoördineerde activiteiten waarmee de betrokken lidstaat moet instemmen.