OVEREENKOMST
OVEREENKOMST
tussen de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de procedures voor overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie en IJsland en Xxxxxxxxx
XX XXXXXXXX XXXX,
xxxxxxxxx, xx
XX XXXXXXXXX XXXXXXX
en
HET KONINKRIJK NOORWEGEN
anderzijds,
hierna de „overeenkomstsluitende partijen” te noemen,
GELEID DOOR DE WENS de justitiële samenwerking in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie en IJsland en Noorwegen te verbeteren, onverminderd de regelgeving ter bescherming van de individuele vrijheid,
OVERWEGENDE dat de huidige betrekkingen tussen de overeenkomstsluitende partijen nauwe samenwerking bij de bestrij- ding van criminaliteit vergen,
UITDRUKKING GEVEND aan hun vertrouwen in de structuur en de werking van elkaars rechtsstelsels en in het vermogen van alle overeenkomstsluitende partijen om een eerlijke procesgang te garanderen,
OVERWEGENDE dat IJsland en Noorwegen te kennen hebben gegeven een overeenkomst te willen aangaan die hen in staat stelt met de lidstaten van de Europese Unie de overdracht van verdachten en veroordeelden te bespoedigen en met de lidstaten een overleveringsprocedure toe te passen,
OVERWEGENDE dat de Europese Unie eveneens een dergelijke overeenkomst wenselijk acht, OVERWEGENDE dat het daarom dienstig is een systeem voor een dergelijke overleveringsprocedure te creëren,
OVERWEGENDE dat alle lidstaten en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen partij zijn bij verdragen inzake uitlevering, waaronder het Europees Verdrag betreffende uitlevering van 13 december 1957 en het Europees Verdrag ter bestrijding van terrorisme van 27 januari 1977. De Noordse landen hebben eenvormige uitleveringswetten vastgesteld waarin een gemeenschappelijk begrip voor uitlevering wordt gehanteerd,
OVERWEGENDE dat het niveau van samenwerking in het kader van de EU-Overeenkomst van 10 maart 1995 aangaande de verkorte procedure tot uitlevering en de EU-Overeenkomst van 27 september 1996 betreffende uitlevering dient te worden gehandhaafd, waar verbetering niet mogelijk blijkt,
OVERWEGENDE dat beslissingen over de tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel, zoals omschreven in deze overeen- komst, pas mogen worden genomen na een toereikende controle, hetgeen betekent dat een rechterlijke instantie van de staat waar de gezochte persoon is aangehouden, dient te beslissen of deze al dan niet wordt overgeleverd,
OVERWEGENDE dat de rol van de centrale autoriteiten bij de tenuitvoerlegging van een aanhoudingsbevel, zoals omschre- ven in deze overeenkomst, beperkt dient te blijven tot het verlenen van praktische en administratieve bijstand,
OVERWEGENDE dat deze overeenkomst de grondrechten en in het bijzonder het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden eerbiedigt.
Deze overeenkomst laat de toepassing door de staten van hun grondwettelijke bepalingen betreffende het recht op een eerlijke rechtsgang, de vrijheid van vereniging, de vrijheid van drukpers, de vrijheid van meningsuiting in andere media en de grondwettelijke bepalingen betreffende vrijheidsstrijders, onverlet,
OVERWEGENDE dat niemand mag worden overgeleverd aan een staat waar een ernstig risico bestaat dat hij aan de dood- straf, foltering of aan een andere onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing wordt onderworpen,
OVERWEGENDE dat alle staten het Verdrag van de Raad van Europa van 28 januari 1981 tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens hebben geratificeerd en de bij de toepassing van deze overeenkomst verwerkte persoonsgegevens derhalve in overeenstemming met de beginselen van dat Verdrag die- nen te worden beschermd,
ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEGINSELEN
Artikel 1
Voorwerp en doel
1. De overeenkomstsluitende partijen verbinden zich ertoe, overeenkomstig de bepalingen van deze overeenkomst, de over- levering met het oog op strafvervolging of de tenuitvoerlegging van straffen tussen de lidstaten van de Europese Unie enerzijds en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen anderzijds te verbeteren door, bij wijze van minimumnorm, uit te gaan van de bepalingen van de Overeenkomst van 27 september 1996 betreffende uitlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie.
2. De overeenkomstsluitende partijen verbinden zich ertoe, overeenkomstig de bepalingen van deze overeenkomst, ervoor te zorgen dat het systeem van uitlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie enerzijds en de Republiek IJsland en het Konink- rijk Noorwegen anderzijds gebaseerd is op een mechanisme van overlevering op basis van een aanhoudingsbevel in de zin van deze overeenkomst.
3. Deze overeenkomst laat de verplichting tot eerbiediging van de grondrechten en de fundamentele rechtsbeginselen die zijn vervat in het Europees Verdrag voor de rechten van de mens of, in het geval van tenuitvoerlegging door de justitiële autoriteit van een lidstaat, van de in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vermelde beginselen, onverlet.
4. Deze overeenkomst belet geenszins dat de overlevering kan worden geweigerd van een persoon tegen wie een aanhoudings- bevel, zoals bedoeld in deze overeenkomst, is uitgevaardigd, indien er objectieve redenen bestaan om aan te nemen dat het aanhoudingsbevel is uitgevaardigd met het oog op vervolging of bestraffing van die persoon op grond van zijn geslacht, ras, gods- dienst, etnische afstamming, nationaliteit, taal, politieke overtui- ging of seksuele geaardheid of dat de positie van die persoon kan worden aangetast om een van deze redenen.
Artikel 2
Definities
1. Onder „overeenkomstsluitende partijen” wordt verstaan: de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen.
2. Onder „lidstaat” wordt verstaan: een lidstaat van de Euro- pese Unie.
3. Onder „staat” wordt verstaan: een lidstaat, de Republiek IJs- land of het Koninkrijk Noorwegen.
4. Onder „derde staat” wordt verstaan: elke andere staat dan de in lid 3 genoemde staten.
5. Onder „aanhoudingsbevel” wordt verstaan: een beslissing van een rechterlijke autoriteit die door een staat wordt uitgevaar- digd met het oog op de aanhouding en de overlevering door een andere staat van een persoon die gezocht wordt met het oog op strafvervolging of tenuitvoerlegging van een tot vrijheidsbene- ming strekkende straf of maatregel.
Artikel 3
Toepassingsgebied
1. Een aanhoudingsbevel kan worden uitgevaardigd wegens feiten die door de wet van de uitvaardigende staat strafbaar zijn gesteld met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strek- kende maatregel, met een maximum van ten minste twaalf maan- den of, indien een straf of een maatregel is opgelegd, wegens opgelegde sancties met een duur van ten minste vier maanden.
2. Onverminderd de leden 3 en 4 wordt overlevering afhan- kelijk gesteld van de voorwaarde dat de aan het bevel ten grond- slag liggende feiten ook naar het recht van de uitvoerende staat een strafbaar feit vormen, ongeacht de bestanddelen of de delictsomschrijving.
3. Behoudens artikel 4, artikel 5, lid 1, onder b) tot en met g), en de artikelen 6, 7 en 8 kan een staat de tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel in geen geval weigeren indien het betrek- king heeft op het gedrag van een persoon die deelneemt aan het door een groep van personen met een gemeenschappelijk oog- merk plegen van een of meer strafbare feiten op het terrein van terrorisme, als bedoeld in de artikelen 1 en 2 van het Europees Verdrag tot bestrijding van terrorisme en de artikelen 1 tot en met 4 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 inzake terrorisme- bestrijding, de illegale handel in verdovende middelen en psy- chotrope stoffen, moord en doodslag, zware mishandeling, ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling en verkrachting, welke zijn strafbaar gesteld met een vrijheids- straf met een maximum van ten minste twaalf maanden, ook indien de persoon niet deelneemt aan de feitelijke uitvoering. De deelname dient opzettelijk te zijn en de betrokkene dient er ken- nis van te hebben dat zijn deelname bijdraagt tot de criminele activiteiten van de organisatie.
4. IJsland en Noorwegen enerzijds en de Europese Unie namens elk van haar lidstaten anderzijds kunnen een verklaring afleggen van de strekking dat, op basis van wederkerigheid, de in lid 2 bedoelde voorwaarde van dubbele strafbaarheid op basis van wederkerigheid niet geldt onder de volgende voorwaarden. Tot overlevering op grond van een aanhoudingsbevel kunnen lei- den, onder de voorwaarden van deze overeenkomst en zonder toetsing op dubbele strafbaarheid van het feit, de volgende straf- bare feiten, indien daarop in de uitvaardigende staat een vrijheids- straf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel staat met een maximum van ten minste drie jaar, zoals omschreven in het recht van de uitvaardigende staat:
— deelneming aan een criminele organisatie,
— terrorisme,
— mensenhandel,
— seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie,
— illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen,
— illegale handel in wapens, munitie en explosieven,
— corruptie,
— fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen,
— witwassen van opbrengsten van misdrijven,
— vervalsing met inbegrip van namaak van de euro,
— informaticacriminaliteit,
— milieumisdrijven, met inbegrip van de illegale handel in bedreigde diersoorten en bedreigde planten- en boomsoorten,
— hulp bij illegale binnenkomst en illegaal verblijf,
— moord en doodslag, zware mishandeling,
— illegale handel in menselijke organen en weefsels,
— ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling,
— racisme en vreemdelingenhaat,
— georganiseerde of gewapende diefstal,
— illegale handel in cultuurgoederen, waaronder antiquiteiten en kunstvoorwerpen,
— oplichting,
— racketeering en afpersing,
— namaak van producten en productpiraterij,
— vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten,
— vervalsing van betaalmiddelen,
— illegale handel in hormonale stoffen en andere groeibevorderaars,
— illegale handel in nucleaire en radioactieve stoffen,
— handel in gestolen voertuigen,
— verkrachting,
— opzettelijke brandstichting,
— misdrijven die onder de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof vallen,
— kaping van vliegtuigen/schepen,
— sabotage.
Artikel 4
Gronden tot verplichte weigering van de tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel
De staten verplichten de uitvoerende rechterlijke autoriteit de ten- uitvoerlegging van het aanhoudingsbevel te weigeren in de vol- gende gevallen:
1. het strafbare feit dat aan het aanhoudingsbevel ten grond- slag ligt, valt in de uitvoerende staat onder een amnestie en deze staat was krachtens zijn strafwetgeving bevoegd om dat strafbare feit te vervolgen;
2. uit de gegevens waarover de uitvoerende rechterlijke autori- teit beschikt, blijkt dat de betrokkene onherroepelijk door een staat is berecht voor dezelfde feiten, op voorwaarde dat, in geval van veroordeling, de sanctie is ondergaan of op dat tijdstip wordt ondergaan dan wel volgens het recht van de veroordelende staat niet meer kan worden uitgevoerd;
3. de persoon tegen wie het aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, kan krachtens het recht van de uitvoerende staat, op grond van zijn leeftijd niet strafrechtelijk verantwoordelijk worden gesteld voor de feiten die aan dit bevel ten grondslag liggen.
Artikel 5
Andere gronden tot weigering van de tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel
1. De staten kunnen de uitvoerende rechterlijke autoriteit ver- plichten of de mogelijkheid geven om de tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel te weigeren in de volgende gevallen:
a) in een van de in artikel 3, lid 2, bedoelde gevallen is het feit dat aan het aanhoudingsbevel ten grondslag ligt naar het recht van de uitvoerende staat niet strafbaar; ter zake van retributies en belastingen, douane en deviezen mag de ten- uitvoerlegging van het aanhoudingsbevel niet worden gewei- gerd op grond van het feit dat de uitvoerende staat niet dezelfde soort retributies of belastingen heft, of niet dezelfde soort regelgeving inzake retributies, belastingen, douane en deviezen kent als de uitvaardigende staat;
b) de persoon tegen wie het aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, wordt in de uitvoerende staat vervolgd wegens het feit dat aan het aanhoudingsbevel ten grondslag ligt;
c) de rechterlijke autoriteiten van de uitvoerende staat hebben besloten geen vervolging in te stellen wegens het strafbare feit waarvoor het aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, dan wel een ingestelde vervolging te staken, of tegen de betrokkene is in een staat wegens dezelfde feiten een onherroepelijke beslissing gegeven die verdere vervolging onmogelijk maakt;
d) de strafvervolging of de straf is volgens de wet van de uit- voerende staat verjaard en de feiten vallen naar het straf- recht van deze staat onder zijn rechtsmacht;
e) uit de gegevens waarover de uitvoerende rechterlijke autori- teit beschikt, blijkt dat de betrokkene door een derde land onherroepelijk is berecht voor dezelfde feiten, op voor- waarde dat, in geval van veroordeling, de sanctie is onder- gaan of wordt ondergaan, dan wel volgens het recht van de staat van veroordeling niet meer ten uitvoer kan worden gelegd;
f) het aanhoudingsbevel is uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of een tot vrijheids- beneming strekkende maatregel, terwijl de betrokkene ver- blijft in of onderdaan of ingezetene is van de uitvoerende staat en deze staat zich ertoe verbindt die straf of maatregel overeenkomstig het nationale recht zelf ten uitvoer te leggen;
g) het aanhoudingsbevel betreft een strafbaar feit dat
i) naar het recht van de uitvoerende staat geacht wordt geheel of ten dele te zijn gepleegd op het grondgebied van die staat of op een daarmee gelijk te stellen plaats;
of
ii) buiten het grondgebied van de uitvaardigende staat is gepleegd en naar het recht van de uitvoerende staat kan geen vervolging worden ingesteld indien het feit buiten het grondgebied van de uitvoerende staat is gepleegd.
2. Iedere staat deelt het secretariaat-generaal van de Raad mee voor welke van de in lid 1 vermelde gronden tot weigering van de tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel hij zijn uitvoe- rende rechterlijke autoriteit heeft verplicht om de tenuitvoerleg- ging van het aanhoudingsbevel te weigeren. Het secretariaat- generaal stelt de ontvangen informatie aan alle staten en aan de Commissie beschikbaar.
Artikel 6
Uitzondering in verband met politieke delicten
1. De tenuitvoerlegging mag niet worden geweigerd op grond van het feit dat het strafbare feit door de uitvoerende lidstaat kan worden beschouwd als een politiek delict, een met een politiek delict samenhangend feit of een feit ingegeven door politieke motieven.
2. IJsland en Noorwegen, enerzijds, en de Europese Unie namens elk van haar lidstaten, anderzijds, kunnen evenwel een verklaring afleggen van de strekking dat het bepaalde in lid 1 van dit artikel slechts wordt toegepast met betrekking tot
a) de strafbare feiten, bedoeld in de artikelen 1 en 2 van het Europees Verdrag tot bestrijding van terrorisme;
b) de strafbare feiten samenspanning of medeplichtigheid, over- eenkomend met de beschrijving van het gedrag bedoeld in artikel 3, lid 3, met het oogmerk een of meer strafbare fei- ten te plegen als bedoeld in de artikelen 1 en 2 van het Euro- pees Verdrag tot bestrijding van terrorisme;
c) de artikelen 1, 2, 3 en 4 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding.
3. Indien een aanhoudingsbevel is uitgevaardigd door een staat die een verklaring als bedoeld in lid 2 heeft afgelegd of door een staat namens welke een dergelijke verklaring is afgelegd, kan de staat die het aanhoudingsbevel ten uitvoer legt het beginsel van wederkerigheid toepassen.
Artikel 7
Uitzondering in verband met de nationaliteit
1. De tenuitvoerlegging mag niet worden geweigerd op grond van het feit dat de persoon om wiens overlevering is verzocht onderdaan is van de uitvoerende lidstaat.
2. IJsland en Noorwegen enerzijds en de Europese Unie namens elk van haar lidstaten anderzijds kunnen een verklaring afleggen van de strekking dat zij overlevering van onderdanen niet, of slechts onder bepaalde door hen aan te geven voorwaar- den, toestaan.
3. Indien een aanhoudingsbevel is uitgevaardigd door een staat die een verklaring als bedoeld in lid 2 heeft afgelegd of door een staat waarvoor een dergelijke verklaring is afgelegd, kan elke andere staat bij de tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel het beginsel van wederkerigheid toepassen.
Artikel 8
Garanties van de uitvaardigende staat in bijzondere gevallen
De tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel door de uitvoe- rende rechterlijke autoriteit kan afhankelijk worden gesteld van een van de volgende voorwaarden:
1. indien het aanhoudingsbevel is uitgevaardigd ter uitvoering van een bij verstek opgelegde vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel en de betrokkene niet persoonlijk gedagvaard of anderszins in kennis gesteld is van datum en plaats van de terechtzitting die tot het verstekvonnis heeft geleid, kan overlevering afhankelijk wor- den gesteld van de voorwaarde dat de uitvaardigende rech- terlijke autoriteit een voldoende garantie geeft dat de persoon tegen wie het aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, in de gele- genheid zal worden gesteld in de uitvaardigende staat om een nieuw proces te verzoeken en aanwezig te zijn op de terechtzitting;
2. indien het feit dat aan het aanhoudingsbevel ten grondslag ligt, strafbaar is gesteld met een levenslange vrijheidsstraf of een maatregel welke levenslange vrijheidsbeneming mee- brengt, kan de tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel afhankelijk worden gesteld van de voorwaarde dat de uitvaardigende staat een door de uitvoerende staat vol- doende geachte garantie geeft dat hij de opgelegde straf of maatregel — op verzoek of uiterlijk na 20 jaar — zal her- zien, dan wel zal aandringen op de toepassing van gratie- maatregelen, waarvoor de betrokkene krachtens de nationale wetgeving of praktijk van die staat in aanmerking kan komen, strekkende tot niet-uitvoering van die straf of maatregel;
3. indien degene tegen wie een aanhoudingsbevel ter fine van een strafvervolging is uitgevaardigd, onderdaan of ingeze- tene van de uitvoerende staat is, kan overlevering afhanke- lijk worden gesteld van de garantie dat hij, na te zijn berecht, wordt teruggezonden naar de uitvoerende staat om er de vrijheidsstraf of de tot vrijheidsbeneming strekkende maat- regel te ondergaan die hem in de uitvaardigende staat wordt opgelegd.
Artikel 9
Bevoegde rechterlijke autoriteiten
1. De uitvaardigende rechterlijke autoriteit is de rechterlijke autoriteit van de uitvaardigende staat die krachtens het recht van die staat bevoegd is om een aanhoudingsbevel uit te vaardigen.
2. De uitvoerende rechterlijke autoriteit is de rechterlijke auto- riteit van de uitvoerende staat die krachtens het recht van de uit- voerende staat bevoegd is het aanhoudingsbevel uit te voeren. Op het tijdstip van de in artikel 38, lid 1, bedoelde kennisgeving
kan een minister van Justitie worden aangewezen als voor de uit- voering van een aanhoudingsbevel bevoegde autoriteit, ongeacht of de minister van Justitie volgens het nationale recht van die staat een rechterlijke autoriteit is.
3. De overeenkomstsluitende partijen delen elkaar mee welke hun bevoegde autoriteiten zijn.
Artikel 10
Inschakeling van de centrale autoriteit
1. De overeenkomstsluitende partijen kunnen elkaar in ken- nis stellen van de centrale autoriteit of, indien hun rechtsorde daarin voorziet, autoriteiten die voor elke staat is of zijn aange- wezen om de bevoegde rechterlijke autoriteiten bij te staan.
2. Daarbij kunnen de overeenkomstsluitende partijen, indien de interne rechterlijke organisatie van de betrokken staten zulks vereist, aangeven welke centrale instanties belast zijn met het administratief toezenden en in ontvangst nemen van de aanhoudingsbevelen en van elke andere ambtelijke correspon- dentie dienaangaande. Deze gegevens zijn bindend voor alle auto- riteiten van de uitvaardigende staat.
Artikel 11
Inhoud en vorm van het aanhoudingsbevel
1. In het aanhoudingsbevel worden overeenkomstig het als bijlage bij deze overeenkomst gevoegde model de navolgende gegevens vermeld:
a) de identiteit en de nationaliteit van de gezochte persoon;
b) de naam, het adres, het telefoon- en het faxnummer, het e-mailadres van de uitvaardigende rechterlijke autoriteit;
c) de vermelding dat een voor tenuitvoerlegging vatbaar von- nis, een aanhoudingsbevel of een andere voor tenuitvoerleg- ging vatbare gelijkwaardige rechterlijke beslissing bestaat, zoals bedoeld in de artikelen 2 en 3;
d) de aard en de wettelijke kwalificatie van het strafbare feit, met name rekening houdend met artikel 3;
e) een beschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, met vermelding van onder meer het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de gezochte persoon bij het strafbare feit;
f) de opgelegde straf, indien een onherroepelijk vonnis bestaat, of de in de uitvaardigende staat voor het betrokken feit gel- dende strafmaat;
g) indien mogelijk, andere gevolgen van het strafbare feit.
2. Het aanhoudingsbevel wordt vertaald in de officiële taal of in een van de officiële talen van de uitvoerende staat. Elke overeenkomstsluitende partij kan, bij de sluiting van deze over- eenkomst of op een later tijdstip, een verklaring afleggen van de strekking dat een vertaling in een of meer andere officiële talen van een staat wordt aanvaard.
HOOFDSTUK 2
OVERLEVERINGSPROCEDURE
Artikel 12
Toezending van een aanhoudingsbevel
1. Indien de plaats waar de betrokkene zich bevindt bekend is, kan de uitvaardigende rechterlijke autoriteit het aanhoudings- bevel rechtstreeks toezenden aan de uitvoerende rechterlijke autoriteit.
2. De uitvaardigende rechterlijke autoriteit kan ook altijd besluiten om de gezochte persoon in het Schengeninformatiesys- teem (SIS) te signaleren.
Deze signalering vindt plaats overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het recht van de Europese Unie inzake de signa- lering van personen, met het oog op overlevering, in het Schen- geninformatiesysteem. Een signalering in het SIS vergezeld van de gegevens vermeld in artikel 11, lid 1, geldt als aanhoudingsbevel.
3. Zolang het SIS niet alle in artikel 11 vermelde gegevens kan meedelen, geldt de signalering bij wijze van overgangsmaatregel als aanhoudingsbevel in afwachting dat het origineel in de voor- geschreven vorm door de uitvoerende rechterlijke autoriteit is ontvangen.
Artikel 13
Wijze van toezending van een aanhoudingsbevel
1. Indien de uitvaardigende rechterlijke autoriteit niet weet wie de bevoegde uitvoerende rechterlijke autoriteit is, verricht zij de nodige naspeuringen om de informatie te verkrijgen van de uit- voerende staat.
2. Indien geen gebruik kan worden gemaakt van het SIS, kan de uitvaardigende rechterlijke autoriteit voor de toezending van het aanhoudingsbevel een beroep doen op de diensten van de Internationale Criminele Politieorganisatie (Interpol).
3. De uitvaardigende rechterlijke autoriteit kan het aanhou- dingsbevel toezenden op een wijze die veilig is en een schrifte- lijke melding oplevert ten aanzien waarvan de uitvoerende staat zich van de echtheid kan vergewissen.
4. Wanneer moeilijkheden rijzen in verband met de toezen- ding of de echtheid van een voor de tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel noodzakelijk document, worden deze moei- lijkheden opgelost door middel van rechtstreeks contact tussen de betrokken rechterlijke autoriteiten of in voorkomend geval door tussenkomst van de centrale autoriteiten van de betrokken staten.
5. Indien de autoriteit die een aanhoudingsbevel ontvangt, niet bevoegd is om er gevolg aan te geven, zendt zij het aanhoudings- bevel ambtshalve door aan de bevoegde autoriteit van haar staat en stelt zij de uitvaardigende rechterlijke autoriteit daarvan in kennis.
Artikel 14
Rechten van de gezochte persoon
1. Wanneer een gezochte persoon wordt aangehouden, stelt de bevoegde uitvoerende rechterlijke autoriteit hem, overeen- komstig het nationale recht in kennis gesteld van het bestaan en de inhoud van het aanhoudingsbevel en van de mogelijkheid om in overlevering aan de uitvaardigende rechterlijke autoriteit toe te stemmen.
2. Een gezochte persoon die ter fine van tenuitvoerlegging van een aanhoudingsbevel wordt aangehouden, heeft recht op bij- stand van een raadsman en van een tolk, overeenkomstig het interne recht van de uitvoerende staat.
Artikel 15
Voortgezette hechtenis van de persoon
Wanneer een persoon wordt aangehouden op grond van een aan- houdingsbevel, beslist de uitvoerende rechterlijke autoriteit over- eenkomstig het recht van de uitvoerende staat of de betrokkene in hechtenis blijft. Deze persoon kan op elk tijdstip overeenkom- stig het interne recht van de uitvoerende staat in voorlopige vrij- heid worden gesteld, onverminderd de maatregelen die de bevoegde autoriteit van die staat noodzakelijk acht om ontsnap- ping te voorkomen.
Artikel 16
Instemming met overlevering
1. Indien de aangehouden persoon te kennen geeft dat hij met zijn overlevering instemt, wordt de instemming en, in voorko- mend geval, de uitdrukkelijke afstand van de bescherming van het in artikel 30, lid 2, omschreven specialiteitsbeginsel gegeven ten overstaan van de uitvoerende rechterlijke autoriteit, overeen- komstig het nationale recht van de uitvoerende staat.
2. Iedere staat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zor- gen dat de instemming en, in voorkomend geval, de afstand, bedoeld in lid 1, worden verkregen onder omstandigheden waar- uit blijkt dat de betrokkene uit vrije wil handelt en zich ten volle bewust is van de gevolgen. De betrokkene heeft te dien einde het recht zich te laten bijstaan door een raadsman.
3. De instemming en, in voorkomend geval, de afstand, bedoeld in lid 1, worden overeenkomstig het nationale recht van de uitvoerende staat opgetekend in een proces-verbaal.
4. De instemming kan in beginsel niet worden herroepen. Elke staat kan bepalen dat de instemming en, in voorkomend geval, de afstand overeenkomstig de toepasselijke regels van het natio- nale recht kunnen worden herroepen. In dat geval wordt het tijd- vak tussen de datum van instemming en de datum van afstand niet in aanmerking genomen bij het bepalen van de in artikel 20 gestelde termijnen. IJsland en Noorwegen, enerzijds, en de Euro- pese Unie namens elk van haar lidstaten, anderzijds, kunnen bij de in artikel 38, lid 1, bedoelde kennisgeving een verklaring afleg- gen van de strekking dat zij wensen gebruik te maken van deze mogelijkheid, en daarin de nadere regels volgens welke herroe- ping van de instemming mogelijk is, alsook iedere wijziging aangeven.
Artikel 17
Horen van de betrokkene
Indien de aangehouden persoon niet met zijn overlevering instemt als bedoeld in artikel 16, heeft hij het recht overeenkom- stig het recht van de uitvoerende staat door de uitvoerende rech- terlijke autoriteit te worden gehoord.
Artikel 18
Beslissing over de overlevering
1. De uitvoerende rechterlijke autoriteit beslist, binnen de ter- mijnen en onder de voorwaarden die in deze overeenkomst zijn gesteld, over de overlevering van de betrokkene.
2. Indien de uitvoerende rechterlijke autoriteit van oordeel is dat de door de uitvaardigende staat meegedeelde gegevens onvol- doende zijn om haar in staat te stellen een beslissing te nemen over de overlevering, verzoekt zij dringend om aanvullende gege- vens, met name in verband met de artikelen 4 tot en met 6 en de artikelen 8 en 11, en kan zij een uiterste datum voor de ont- vangst ervan vaststellen, rekening houdend met de noodzaak de in artikel 20 gestelde termijn in acht te nemen.
3. De uitvaardigende rechterlijke autoriteit kan te allen tijde alle verdere dienstige inlichtingen aan de uitvoerende rechterlijke autoriteit toezenden.
Artikel 19
Beslissing in geval van samenloop van verzoeken
1. Indien twee of meer staten tegen dezelfde persoon een Europees aanhoudingsbevel of een aanhoudingsbevel hebben uit- gevaardigd, houdt de uitvoerende rechterlijke autoriteit bij het nemen van haar beslissing, over welk van deze aanhoudings- bevelen ten uitvoer zal worden gelegd, rekening met alle omstan- digheden, met name de xxxxx van de strafbare feiten en de plaats waar zij zijn gepleegd, de data van de onderscheiden aanhoudingsbevelen alsmede het feit dat het bevel is uitgevaar- digd ter fine van een strafvervolging of voor de tenuitvoerleg- ging van een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel.
2. De uitvoerende rechterlijke autoriteit van een lidstaat kan met het oog op een beslissing als bedoeld in lid 1 het advies van Eurojust inwinnen.
3. In geval van samenloop van een aanhoudingsbevel en een uitleveringsverzoek van een derde staat, houdt de bevoegde instantie van de uitvoerende staat bij het nemen van haar beslis- sing of aan het aanhoudingsbevel dan wel aan het verzoek om uitlevering voorrang wordt gegeven, rekening met alle omstan- digheden, met name die bedoeld in lid 1 alsmede die bedoeld in het toepasselijke verdrag.
4. Dit artikel laat de verplichtingen van de staten krachtens het Statuut van het Internationaal Strafhof onverlet.
Artikel 20
Termijnen en modaliteiten van de beslissing
1. Het aanhoudingsbevel wordt met spoed behandeld en ten uitvoer gelegd.
2. In het geval waarin de betrokkene met zijn overlevering instemt, dient de definitieve beslissing over de tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel binnen tien dagen na de toestemming te worden genomen.
3. In het andere geval dient de definitieve beslissing over de tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel binnen 60 dagen na de aanhouding te worden genomen.
4. Indien het aanhoudingsbevel in een bepaald geval niet bin- nen de in de leden 2 en 3 bepaalde termijnen ten uitvoer kan worden gelegd, stelt de uitvoerende rechterlijke autoriteit de uitvaardigende rechterlijke autoriteit daarvan onmiddellijk en met opgave van redenen in kennis. De termijnen kunnen met 30 dagen worden verlengd.
5. De Europese Unie kan, namens een van haar lidstaten, op het tijdstip van de in artikel 38, lid 1, bedoelde kennisgeving in een verklaring aangeven in welke gevallen de leden 3 en 4 niet van toepassing zijn. Noorwegen en IJsland kunnen ten aanzien van de betrokken lidstaten het beginsel van wederkerigheid toepassen.
6. Zolang de uitvoerende rechterlijke autoriteit geen defini- tieve beslissing over de tenuitvoerlegging van het aanhoudings- bevel heeft gegeven, verzekert zij zich ervan dat de materiële voorwaarden voor daadwerkelijke overlevering gehandhaafd blijven.
7. De weigering om een aanhoudingsbevel ten uitvoer te leg- gen wordt met redenen omkleed.
Artikel 21
Situatie in afwachting van de beslissing
1. Wanneer een aanhoudingsbevel ter fine van strafvervolging is uitgevaardigd, moet de uitvoerende rechterlijke autoriteit ermee instemmen dat de gezochte persoon:
a) wordt gehoord overeenkomstig artikel 22, of
b) tijdelijk wordt overgebracht.
2. De voorwaarden en de duur van de tijdelijke overbrenging worden in onderlinge overeenstemming tussen de uitvaardigende en de uitvoerende rechterlijke autoriteit vastgesteld.
3. In geval van tijdelijke overbrenging moet de persoon naar de uitvoerende staat kunnen terugkeren om er aanwezig te zijn bij de zittingen inzake zijn overlevering.
Artikel 22
Horen van de betrokkene in afwachting van de beslissing
1. De gezochte persoon wordt gehoord door een rechterlijke autoriteit, bijgestaan door een persoon die overeenkomstig het recht van de staat van het verzoekende gerecht is aangewezen.
2. De gezochte persoon wordt gehoord overeenkomstig het recht van de uitvoerende staat en onder de omstandigheden welke in onderlinge overeenstemming tussen de uitvaardigende en de uitvoerende rechterlijke autoriteit worden vastgesteld.
3. De bevoegde uitvoerende rechterlijke autoriteit kan een andere rechterlijke autoriteit van de staat waartoe zij behoort, opdragen medewerking te verlenen aan het horen van de betrok- kene, met het oog op de juiste toepassing van dit artikel en van de gestelde voorwaarden.
Artikel 23
Voorrechten en immuniteiten
1. Wanneer de gezochte persoon in de uitvoerende staat een voorrecht of immuniteit ter zake van tenuitvoerlegging of rechts- macht geniet, beginnen de in artikel 20 bedoelde termijnen slechts te lopen indien en vanaf de datum waarop de uitvoerende rechterlijke autoriteit ervan in kennis is gesteld dat dit voorrecht of deze immuniteit is opgeheven.
2. Indien de persoon niet langer een dergelijk voorrecht of een dergelijke immuniteit geniet, vergewist de uitvoerende staat zich ervan dat de materiële voorwaarden voor een daadwerkelijke overlevering, zijn vervuld.
3. Indien een autoriteit van de uitvoerende staat bevoegd is voor de opheffing van het voorrecht of de immuniteit, verzoekt de uitvoerende rechterlijke autoriteit onverwijld hierom. Indien een autoriteit van een andere staat of van een internationale orga- nisatie bevoegd is voor de opheffing van het voorrecht of de immuniteit, verzoekt de uitvaardigende rechterlijke autoriteit hierom.
Artikel 24
Samenloop van internationale verplichtingen
Deze overeenkomst laat onverlet de verplichtingen van de uit- voerende staat in het geval dat de betrokkene is uitgeleverd door een derde staat die geen lid is van de Europese Unie, en hij wordt beschermd door specialiteitsvoorschriften in de overeenkomst op
grond waarvan hij is uitgeleverd. De uitvoerende staat neemt alle nodige maatregelen om onverwijld om de toestemming te ver- zoeken van de staat die de gezochte persoon heeft uitgeleverd, met het oog op diens overlevering aan de uitvaardigende staat. De in artikel 20 gestelde termijnen beginnen pas te lopen vanaf de datum waarop de bescherming niet langer van toepassing is.
In afwachting van de beslissing van de staat die de betrokkene heeft uitgeleverd, vergewist de uitvoerende staat zich ervan dat de materiële voorwaarden voor een daadwerkelijke overlevering, vervuld blijven.
Artikel 25
Kennisgeving van de beslissing
De uitvoerende rechterlijke autoriteit stelt de uitvaardigende rech- terlijke autoriteit onmiddellijk in kennis van de beslissing inzake het aan het aanhoudingsbevel gegeven gevolg.
Artikel 26
Termijn voor overlevering van de persoon
1. De gezochte persoon wordt zo spoedig mogelijk overgele- verd, op een datum die de betrokken autoriteiten onderling vaststellen.
2. De gezochte persoon wordt niet later dan tien dagen na de definitieve beslissing betreffende de tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel overgeleverd.
3. Indien de betrokkene door omstandigheden buiten de macht van een staat niet binnen de in lid 2 gestelde termijn kan worden overgeleverd, nemen de uitvoerende en de uitvaardi- gende rechterlijke autoriteiten onmiddellijk contact met elkaar op en stellen zij onderling een nieuwe datum voor de overlevering vast. De overlevering vindt plaats binnen tien dagen te rekenen vanaf de aldus vastgestelde nieuwe datum.
4. De overlevering kan bij wijze van uitzondering tijdelijk worden opgeschort om ernstige humanitaire redenen, bijvoor- beeld indien er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat die overlevering het leven of de gezondheid van de betrokkene ernstig in gevaar zou brengen. Het aanhoudingsbevel wordt ten uitvoer gelegd zodra deze gronden niet langer bestaan. De uit- voerende rechterlijke autoriteit stelt de uitvaardigende rechter- lijke autoriteit daarvan onmiddellijk in kennis en in onderlinge overeenstemming wordt een nieuwe datum voor overlevering vastgesteld. De overlevering vindt plaats binnen tien dagen te rekenen vanaf de aldus vastgestelde nieuwe datum.
5. Indien de betrokkene bij het verstrijken van de in de leden 2, 3 en 4 bedoelde termijnen nog steeds in hechtenis is, wordt hij in vrijheid gesteld.
Artikel 27
Uitgestelde of voorwaardelijke overlevering
1. De uitvoerende rechterlijke autoriteit kan, nadat zij tot ten- uitvoerlegging van het aanhoudingsbevel heeft besloten, de over- levering van de gezochte persoon uitstellen opdat de betrokkene in de uitvoerende staat kan worden vervolgd of, indien hij reeds is veroordeeld, aldaar een straf kan ondergaan wegens een ander dan het in het aanhoudingsbevel bedoelde feit.
2. In plaats van de overlevering uit te stellen kan de uitvoe- rende rechterlijke autoriteit de betrokkene tijdelijk aan de uitvaardigende staat overleveren onder de door de uitvoerende en de uitvaardigende rechterlijke autoriteit onderling overeenge- komen voorwaarden. De overeenstemming wordt schriftelijk vastgelegd en de voorwaarden zijn bindend voor alle autoritei- ten van de uitvaardigende staat.
Artikel 28
Doortocht
1. Iedere staat geeft toestemming voor de doortocht over zijn grondgebied van een persoon die wordt overgeleverd, mits aan deze staat informatie is verstrekt over:
a) de identiteit en de nationaliteit van de persoon tegen wie het aanhoudingsbevel is uitgevaardigd,
b) het bestaan van een aanhoudingsbevel,
c) de aard en de wettelijke omschrijving van het strafbare feit,
d) de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, met inbegrip van tijd en plaats.
De staat namens welke overeenkomstig artikel 7, lid 2, de verkla- ring is afgelegd dat hij overlevering van zijn eigen onderdanen niet of slechts onder bepaalde voorwaarden toestaat, kan op dezelfde gronden de doortocht van zijn eigen onderdanen over zijn grondgebied weigeren of afhankelijk stellen van dezelfde voorwaarden.
2. De overeenkomstsluitende partijen delen elkaar mee welke autoriteit is aangewezen voor de ontvangst van verzoeken tot doortocht, van de nodige stukken en van alle verdere ambtelijke briefwisseling in verband met die verzoeken.
3. Het verzoek om doortocht, alsmede de in lid 1 bedoelde gegevens, kunnen aan de overeenkomstig lid 2 aangewezen auto- riteit worden toegezonden op elke schriftelijk vastgelegde of vast te leggen vorm. De staat van doortocht geeft op dezelfde wijze kennis van zijn beslissing.
4. Deze overeenkomst is niet van toepassing in het geval dat het vervoer door de lucht plaatsvindt en er geen tussenlanding is voorzien. In geval van een onvoorziene tussenlanding evenwel verstrekt de uitvaardigende staat de in lid 1 bedoelde gegevens aan de overeenkomstig lid 2 aangewezen autoriteit.
5. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de door- tocht van een persoon die door een derde staat aan een staat wordt uitgeleverd. Daarbij wordt in het bijzonder de term „aan- houdingsbevel”, zoals bepaald in deze overeenkomst, vervangen door de term „uitleveringsverzoek”.
HOOFDSTUK 3
GEVOLGEN VAN DE OVERLEVERING
Artikel 29
Verrekening van de periode van vrijheidsbeneming in de uitvoerende staat
1. De uitvaardigende staat brengt elke periode van vrijheids- beneming wegens tenuitvoerlegging van een aanhoudingsbevel in mindering op de totale duur van de vrijheidsbeneming die in de uitvaardigende staat als gevolg van de veroordeling tot een vrij- heidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel zou moeten worden ondergaan.
2. Daartoe worden door de uitvoerende rechterlijke autoriteit of de krachtens artikel 10 aangewezen centrale autoriteit op het tijdstip van de overlevering aan de uitvaardigende rechterlijke instantie alle gegevens verstrekt over de duur van de vrijheids- beneming op grond van de tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel.
Artikel 30
Eventuele vervolging wegens andere strafbare feiten
1. IJsland en Noorwegen enerzijds en de Europese Unie namens elk van haar lidstaten anderzijds kunnen elkaar ervan in kennis stellen dat, in de betrekkingen van de staten met andere staten waarvoor dezelfde kennisgeving geldt, wordt geacht te zijn toegestemd in de vervolging, berechting of detentie met het oog op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of een tot vrijheids- beneming strekkende maatregel, wegens een vóór de overleve- ring begaan feit dat niet de reden tot de overlevering is geweest, tenzij de uitvoerende rechterlijke autoriteit in haar beslissing tot overlevering anders heeft beschikt.
2. Behoudens in de in de leden 1 en 3 bedoelde gevallen wordt de overgeleverde persoon niet vervolgd, berecht of anderszins van zijn vrijheid beroofd wegens een vóór de overlevering begaan feit dat niet de reden tot de overlevering is geweest.
3. Lid 2 is niet van toepassing in gevallen waarin:
a) de gezochte persoon, hoewel hij daartoe de mogelijkheid had, niet binnen 45 dagen na zijn definitieve invrijheidstel- ling het grondgebied van de staat waaraan hij was overgele- verd heeft verlaten, of, na dit gebied te hebben verlaten daarheen is teruggekeerd;
b) de feiten niet strafbaar zijn gesteld met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel;
c) de strafvervolging niet leidt tot de toepassing van een maat- regel die de persoonlijke vrijheid beperkt;
d) de gezochte persoon zal worden onderworpen aan de ten- uitvoerlegging van een straf of maatregel die geen vrijheids- beneming meebrengt, met inbegrip van een geldboete, of een daarvoor in de plaats komende maatregel, zelfs indien deze kan leiden tot beperking van zijn persoonlijke vrijheid;
e) de gezochte persoon heeft ingestemd met zijn overlevering, in voorkomend geval op het tijdstip waarop hij afstand heeft gedaan van de bescherming van het specialiteitsbeginsel overeenkomstig artikel 16;
f) de gezochte persoon na de overlevering uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van bescherming van het specialiteitsbeginsel voor bepaalde, vóór de overlevering gepleegde feiten. De afstand wordt gedaan ten overstaan van de bevoegde rech- terlijke autoriteiten van de uitvaardigende staat en wordt opgetekend in een proces-verbaal dat wordt opgemaakt overeenkomstig het nationale recht van die staat. De afstand wordt verkregen onder omstandigheden waaruit blijkt dat de betrokkene uit vrije wil handelt en zich ten volle bewust is van de gevolgen. De gezochte persoon heeft te dien einde het recht zich door een raadsman te doen bijstaan;
g) de uitvoerende rechterlijke autoriteit die de gezochte per- soon heeft overgeleverd, overeenkomstig lid 4 toestemming geeft.
4. Het verzoek tot toestemming wordt bij de uitvoerende rech- terlijke autoriteiten ingediend, bevat de gegevens, bedoeld in arti- kel 11, lid 1, en gaat vergezeld van een vertaling, als bedoeld in artikel 11, lid 2. De toestemming wordt verleend indien het straf- bare feit waarvoor zij wordt verzocht op zichzelf de verplichting tot overlevering overeenkomstig de bepalingen van deze over- eenkomst meebrengt. Toestemming wordt geweigerd op de in artikel 4 genoemde gronden en kan in de overige gevallen alleen op de in artikel 5, artikel 6, lid 2, en artikel 7, lid 2, genoemde gronden worden geweigerd. De beslissing wordt uiterlijk 30 dagen na ontvangst van het verzoek gegeven. In de in arti- kel 8 bedoelde gevallen dient de uitvaardigende staat de daarin bedoelde garanties te geven.
Artikel 31
Verdere overlevering of uitlevering
1. IJsland en Noorwegen, enerzijds, en de Europese Unie, namens elk van haar lidstaten, anderzijds, kunnen elkaar ervan in kennis stellen dat, in de betrekkingen van de staten met andere staten waarvoor dezelfde kennisgeving geldt, de toestemming in overlevering aan een andere staat dan de uitvoerende staat, op grond van een aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd wegens een vóór de overlevering begaan feit, wordt geacht te zijn gegeven, tenzij de uitvoerende rechterlijke autoriteit in haar beslissing tot overlevering anders beschikt.
2. Degene die op grond van een aanhoudingsbevel aan de uitvaardigende staat is overgeleverd kan hoe dan ook, zonder toestemming van de uitvoerende staat, in de volgende gevallen aan een andere staat dan de uitvoerende staat worden overgele- verd op grond van een aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd wegens een vóór de overlevering gepleegd feit:
a) indien de gezochte persoon, hoewel hij daartoe de mogelijk- heid had, niet binnen 45 dagen na zijn definitieve invrijheid- stelling het grondgebied van de staat waaraan hij was
overgeleverd, heeft verlaten, of, na dit gebied te hebben ver- laten, daarheen is teruggekeerd;
b) indien de gezochte persoon instemt met overlevering aan een andere staat dan de uitvoerende staat krachtens een aan- houdingsbevel. De toestemming wordt door de betrokkene gegeven ten overstaan van de bevoegde rechterlijke autori- teiten van de uitvaardigende staat en opgetekend in een proces-verbaal overeenkomstig het nationale recht van die staat. De toestemming wordt verkregen onder omstandighe- den waaruit blijkt dat de betrokkene uit vrije wil handelt en zich ten volle bewust is van de gevolgen. De betrokkene heeft het recht zich te dien einde door een raadsman te doen bijstaan;
c) indien de gezochte persoon, overeenkomstig artikel 30, lid 3, onder a), e), f) en g), niet de bescherming van het specialiteitsbeginsel geniet.
3. De uitvoerende rechterlijke autoriteit stemt overeenkom- stig de volgende regels toe in de overlevering aan een andere staat:
a) het verzoek tot toestemming wordt ingediend overeenkom- stig artikel 12, en gaat vergezeld van de gegevens, bedoeld in artikel 11, lid 1, en van een vertaling als bedoeld in arti- kel 11, lid 2;
b) de toestemming wordt gegeven indien het strafbare feit waarop het verzoek betrekking heeft op zichzelf de verplich- ting tot overlevering overeenkomstig de bepalingen van deze overeenkomst meebrengt;
c) de beslissing wordt uiterlijk 30 dagen na ontvangst van het verzoek gegeven;
d) de toestemming wordt geweigerd op de in artikel 4 genoemde gronden en kan in de overige gevallen alleen op de in artikel 5, artikel 6, lid 2, en artikel 7, lid 2, genoemde gronden worden geweigerd.
Voor de in artikel 8 bedoelde situaties moet de uitvaardigende staat de daarin bedoelde garanties geven.
4. Onverminderd lid 1 wordt degene die op grond van een aanhoudingsbevel is overgeleverd, niet aan een derde staat uitge- leverd zonder toestemming van de bevoegde instantie van de staat die hem heeft overgeleverd. De toestemming wordt gege- ven overeenkomstig de verdragen waardoor de staat die de betrokkene heeft overgeleverd gebonden is, en overeenkomstig zijn interne wetgeving.
Artikel 32
Overdracht van voorwerpen
1. De uitvoerende rechterlijke autoriteit neemt, overeenkom- stig het nationale recht, op verzoek van de uitvaardigende rechterlijke autoriteit of op eigen initiatief de voorwerpen in beslag die:
a) als bewijsstuk kunnen dienen; of
b) van het strafbare feit afkomstig zijn en zich in het bezit van de betrokkene bevinden en draagt deze over.
2. Overdracht van de in lid 1 bedoelde voorwerpen vindt ook plaats indien het aanhoudingsbevel wegens overlijden of ontsnap- ping van de betrokkene niet ten uitvoer kan worden gelegd.
3. Indien de in lid 1 bedoelde voorwerpen op het grondge- bied van de uitvoerende staat vatbaar zijn voor inbeslagneming of confiscatie, kan deze staat, als het in verband met een lopende strafvervolging noodzakelijk is over die voorwerpen te beschik- ken, deze tijdelijk behouden of onder voorwaarde van teruggave aan de uitvaardigende staat overdragen.
4. Eventueel de uitvoerende staat of door derden op de in lid 1 bedoelde voorwerpen verkregen rechten blijven onverlet. Indien dergelijke rechten bestaan, geeft de uitvaardigende staat de voor- werpen zo spoedig mogelijk na beëindiging van de strafvervol- ging kosteloos aan de uitvoerende staat terug.
Artikel 33
Kosten
1. De uitvoerende staat draagt de kosten die op zijn grondge- bied voor de tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel wor- den gemaakt.
2. Alle overige kosten worden door de uitvaardigende staat gedragen.
HOOFDSTUK 4
ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 34
Verhouding tot andere rechtsinstrumenten
1. Onverminderd de toepassing daarvan in de betrekkingen tussen de staten en derde staten, treden de bepalingen van deze overeenkomst vanaf de inwerkingtreding ervan in de plaats van de overeenkomstige bepalingen van de ter zake van uitlevering toepasselijke verdragen in de betrekkingen tussen IJsland en Noorwegen, enerzijds, en de lidstaten, anderzijds:
a) het Europees Verdrag betreffende uitlevering van 13 decem- ber 1957, het Aanvullend Protocol bij dit Verdrag van 15 oktober 1975, het Tweede Aanvullend Protocol bij dit Verdrag van 17 maart 1978 en, voor zover het op uitleve- ring betrekking heeft, het Europees Verdrag tot bestrijding van terrorisme van 27 januari 1977, als gewijzigd bij het Protocol van 2003 wanneer dit in werking treedt;
b) titel III, hoofdstuk 4, van de Overeenkomst van 19 juni 1990 ter uitvoering van het op 14 juni 1985 te Schengen geslo- ten Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen;
c) de Schengen gerelateerde bepalingen van de EU-overeenkomsten betreffende uitlevering van 1995 en 1996 voor zover zij in werking zijn.
2. De staten mogen de bilaterale of multilaterale overeenkom- sten of regelingen die op het tijdstip van de sluiting van deze overeenkomst van kracht zijn, blijven toepassen voor zover deze verder reiken dan de doelstellingen van deze overeenkomst en ertoe bijdragen de procedures voor de overlevering van perso- nen tegen wie een aanhoudingsbevel is uitgevaardigd verder- gaand te vereenvoudigen of te vergemakkelijken. De overeenkomstsluitende partijen geven elkaar kennis van iedere overeenkomst of regeling.
3. De staten kunnen vóór de inwerkingtreding van deze over- eenkomst bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelin- gen sluiten voor zover deze verder reiken dan de voorschriften van deze overeenkomst en ertoe bijdragen de procedures voor de overlevering van personen tegen wie een aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, verdergaand te vereenvoudigen of te vergemakke- lijken, met name door de vaststelling van kortere dan de in arti- kel 20 gestelde termijnen, door uitbreiding van de in artikel 3, lid 4, vastgelegde lijst van strafbare feiten, door verdere beper- king van de in de artikelen 4 en 5 bedoelde weigeringsgronden, of door verlaging van de in artikel 3, lid 1 of lid 4, bepaalde drempel.
De in de eerste alinea bedoelde overeenkomsten laten in ieder geval de betrekkingen met de staten die daarbij geen partij zijn, onverlet.
Binnen drie maanden na de ondertekening daarvan geven de overeenkomstsluitende partijen elkaar ook kennis van iedere nieuwe overeenkomst of regeling als bedoeld in de eerste alinea.
4. Voor zover de in lid 1 vermelde verdragen of overeenkom- sten van toepassing zijn op buiten deze overeenkomst vallende gebiedsdelen van een staat of gebieden waarvan de buitenlandse betrekkingen worden behartigd door een staat, blijven zij de betrekkingen tussen deze gebieden en gebiedsdelen en de ove- rige staten beheersen.
Artikel 35
Overgangsbepaling
1. Vóór de datum van inwerkingtreding van deze overeen- komst ontvangen uitleveringsverzoeken worden verder beheerst door de bestaande instrumenten betreffende uitlevering. Na die datum ontvangen verzoeken vallen onder deze overeenkomst.
2. IJsland en Noorwegen, enerzijds, en de Europese Unie namens een van haar lidstaten, anderzijds, kunnen bij de in arti- kel 38, lid 1, bedoelde kennisgeving verklaren dat de staat, als uitvoerende staat, de vóór de inwerkingtreding van deze overeen- komst geldende uitleveringsregeling zal blijven toepassen voor feiten die zijn gepleegd vóór een door hem bepaalde datum. De bedoelde datum mag niet later vallen dan de datum van inwer- kingtreding van deze overeenkomst. De verklaring kan te allen tijde worden ingetrokken.
Artikel 36
Geschillenregeling
Een geschil tussen hetzij IJsland, hetzij Noorwegen en een lid- staat van de Europese Unie betreffende de uitlegging of de toe- passing van deze overeenkomst kan door een partij bij het geschil verwezen worden naar een vergadering van de vertegenwoordi- gers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie en van IJsland en Noorwegen met het oog op de oplossing van het geschil binnen een termijn van zes maanden.
Artikel 37
Jurisprudentie
Ter verwezenlijking van de doelstelling dat de overeenkomst- sluitende partijen de bepalingen van deze overeenkomst zo een- vormig mogelijk toepassen en uitleggen, volgen zij de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeen- schappen en van de bevoegde rechtscolleges van IJsland en Noor- wegen betreffende deze bepalingen en die van soortgelijke overleveringsinstrumenten op de voet. Daartoe wordt een struc- tuur voor regelmatige wederzijdse kennisgeving van die jurispru- dentie opgezet.
Artikel 38
Kennisgevingen, verklaringen, inwerkingtreding
1. De overeenkomstsluitende partijen stellen elkaar in kennis van de voltooiing van de procedures waarmee zij te kennen moe- ten geven dat zij ermee instemmen door deze overeenkomst gebonden te worden.
2. Bij de kennisgeving overeenkomstig lid 1 doen de overeenkomstsluitende partijen de kennisgevingen of leggen zij de verklaringen af waarin wordt voorzien in artikel 5, lid 2, arti- kel 9, lid 3, artikel 28, lid 2, en artikel 34, lid 2, en doen zij de kennisgevingen of leggen zij de verklaringen af waarin wordt voorzien in artikel 3, lid 4, artikel 6, lid 2, artikel 7, lid 2, arti- kel 10, lid 1, artikel 11, lid 2, artikel 16, lid 4, artikel 20, lid 5, artikel 30, lid 1, artikel 31, lid 1, en artikel 35, lid 2. De verkla- ringen of kennisgevingen als bedoeld in artikel 3, lid 4, arti- kel 10, lid 1, en artikel 11, lid 2, kunnen te allen tijde worden afgelegd c.q. gedaan. De verklaringen of kennisgevingen, bedoeld in artikel 9, lid 3, en artikel 28, lid 2, kunnen te allen tijde wor- den gewijzigd en de verklaringen of kennisgevingen, bedoeld in artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 2, artikel 7, lid 2, artikel 10, lid 1, artikel 16, lid 4, artikel 20, lid 5, artikel 34, lid 2, en artikel 35, lid 2, kunnen te allen tijde worden ingetrokken.
3. In het geval dat de Europese Unie een verklaring aflegt of een kennisgeving doet, wordt daarin vermeld voor welke lidsta- ten de verklaring of kennisgeving geldt.
4. Deze overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de derde maand volgende op de dag waarop de secretaris- generaal van de Raad van de Europese Unie heeft geconstateerd dat aan alle formele voorschriften inzake de kennisgeving van instemming door de overeenkomstsluitende partijen is voldaan.
Artikel 39
Toetreding
Toetreding van nieuwe lidstaten tot de Europese Unie schept krachtens deze overeenkomst rechten en verplichtingen tussen die nieuwe lidstaten en IJsland en Noorwegen.
Artikel 40
Gezamenlijke herziening
De overeenkomstsluitende partijen komen overeen deze overeen- komst, en in het bijzonder de verklaringen uit hoofde van arti- kel 3, lid 4, artikel 6, lid 2, artikel 7, lid 2, en artikel 20, lid 5, uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding gezamenlijk aan een her- ziening te onderwerpen. Wanneer de in artikel 7, lid 2, bedoelde verklaringen niet worden hernieuwd, vervallen zij vijf jaar na de inwerkingtreding van de overeenkomst. Deze herziening heeft in het bijzonder betrekking op de praktische uitvoering, de interpre- tatie en de verdere uitwerking van de overeenkomst en kan ook aangelegenheden behelzen zoals de gevolgen van de verdere ont- wikkeling van de Europese Unie met betrekking tot het voor- werp van de overeenkomst.
Artikel 41
Beëindiging
1. Deze overeenkomst kan door de overeenkomstsluitende partijen worden beëindigd. In geval van beëindiging door hetzij IJsland, hetzij Noorwegen, blijft de overeenkomst van kracht tus- sen de Europese Unie en de staat ten aanzien waarvan zij niet is beëindigd.
2. De beëindiging van deze overeenkomst op grond van lid 1, wordt van kracht zes maanden na de nederlegging van de ken- nisgeving van beëindiging. De procedures voor het voldoen aan verzoeken om overlevering die op die datum nog hangende zijn, worden overeenkomstig de bepalingen van de overeenkomst voltooid.
Artikel 42
Depositaris
1. De secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie is depositaris van deze overeenkomst.
2. De depositaris maakt informatie over eventuele kennisge- vingen of verklaringen in verband met deze overeenkomst bekend.
Gedaan te Wenen, 28 juni 2006, in één exemplaar, in de IJs- landse, de Noorse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Ierse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechi- sche en de Zweedse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.
Fyrir hönd Evrópusambandsins For Den europeiske union Por la Unión Europea
Za Evropskou unii For den Europæiske Union Für die Europäische Union
Euroopa Liidu nimel Για την Ευρωπαϊκή Ένωση For the European Union Pour l’Union européenne
Thar ceann an Aontais Eorpaigh Per l’Unione europea
Eiropas Savienības vārdā Europos Sąjungos vardu Az Európai Unió részéről Għall-Unjoni Ewropea Voor de Europese Unie
W imieniu Xxxx Xxxxxxxxxxxx Xxxx Xxxxx Xxxxxxxx Xx Xxxxxxxx xxxx
Xx Evropsko unijo Euroopan unionin puolesta
På Europeiska unionens vägnar
Fyrir hönd lýđveldisins Íslands For Republikken Island
Por la República de Islandia Za Islandskou republiku For Republikken Island Für die Republik Island Islandi Vabariigi nimel
Για τη Δημοκρατία της Ισλανδίας For the Republic of Iceland Pour la République d’Islande
Thar ceann Phoblacht na hÍoslainne Per la Repubblica d’Islanda Islandes Republikas vārdā Islandijos Respublikos vardu Az Izlandi Köztársaság részéről Ghar-Repubblika ta’ l-Iżlanda
Voor de Republiek Ijsland W imieniu Republiki Islandii Pela República da Islândia Za Islandskú republiku
Xx Xxxxxxxxx Xxxxxxxxx Xxxxxxxx xxxxxxxxxx xxxxxxxx Xx Xxxxxxxxxx Xxxxxxx xxxxxx
Fyrir hönd Konungsríkisins Noregs For Kongeriket Norge
Por el Xxxxx xx Xxxxxxx Za Norské královstvi For Kongeriget Norge
Für das Königreich Norwegen Norra Kuningriigi nimel
Για το Βασίλειο της Νορβηγίας For the Kingdom of Norway Pour le Royaume de Norvège Thar ceann Ríocht na hIorua Per il Regno di Norvegia Norvēģijas Karalistes vārdā Norvegijos Karalystės vardu A Norvég Királyság részéről Ghar-Renju tan-Norveġja
Voor het Koninkrijk Noorwegen W imieniu Królestwa Norwegii Pelo Reino da Noruega
Za Nórske kráľovstvo Za Kraljevino Norveško
Norjan kuningaskunnan puolesta På Konungariket Norges vägnar
BIJLAGE
Verklaring van de overeenkomstsluitende partijen bij de overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de procedures voor overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie en IJsland en Noorwegen
„De overeenkomstsluitende partijen komen overeen om, indien nodig, overleg te plegen indien de Republiek IJsland of het Koninkrijk Noorwegen of één van de lidstaten van de Europese Unie vindt dat daar aanleiding toe is, zodat deze overeen- komst op de meest doeltreffende wijze kan worden toegepast, en onder meer geschillen met betrekking tot de praktische toepassing en uitlegging van deze overeenkomst kunnen worden voorkomen. Dit overleg moet, rekening houdend met de bestaande samenwerkingsstructuren, op de meest passende wijze worden georganiseerd.”
Verklaring van de Europese Unie
„De Europese Unie verklaart dat alleen de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk Denemarken, de Republiek Slowakije en het Koninkrijk der Nederlanden zullen gebruikmaken van de krachtens artikel 9, lid 2, tweede zin, geboden mogelijk- heid om de minister van Justitie aan te wijzen als voor de uitvoering van een aanhoudingsbevel bevoegde autoriteit.
De Europese Unie verklaart dat de lidstaten artikel 20, leden 3 en 4, zullen toepassen in overeenstemming met hun natio- nale voorschriften voor gelijkaardige gevallen.”.