VOORWOORD
VOORWOORD
| |
| |
| |
| |
| |
Gefeliciteerd met de aankoop van uw nieuwe Can-Am®-Roadster. U geniet de garantie van Bombardier Recreational Products Inc. (BRP) en kunt steeds een beroep doen op een netwerk van erkende dea- lers voor onderdelen, service of gewenste accessoires.
Uw dealer staat altijd voor u klaar. Hij werd getraind in de eerste instel- ling en inspectie van uw voertuig voordat u het in handen kreeg.
Bij de levering werd u ook geïnfor- meerd over de garantievoorwaar- den en hebt u de CHECKLIST VÓÓR AFLEVERING ondertekend, ter bevestiging dat uw nieuwe voertuig volledig volgens wens werd voorbereid.
Informeer u voor u ver- trekt
Raadpleeg voor uw eigen veiligheid en die van passagiers en andere weggebruikers de volgende hoofdstukken voordat u op de Spyder roadster gaat rijden:
- VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
- VOERTUIGINFORMATIE
- VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN
- INSPECTIE VOOR HET VER- TREK.
Ervaren motorrijders moeten in het bijzonder aandacht besteden aan het onderdeel WAT IS ER ANDERS AAN DE SPYDER ROADSTER.
Veiligheidsaanwijzingen
Verklaring over de soorten veilig- heidsmeldingen, hoe ze eruit zien en hoe ze in deze handleiding wor- den gebruikt:
219 001 719 NL 1
VOORWOORD
Het gevarensymbool wijst op een mogelijk gevaar voor persoonlijk letsel.
Xxxxx op een mogelijk gevaar dat, indien het niet wordt verme- den, kan leiden tot ernstig letsel of zelfs de dood.
WAARSCHUWING
LET OP Xxxxx een gevaarlijke situatie aan die, wanneer ze niet wordt vermeden, zou kunnen lei- den tot lichte tot matige verwondin- gen.
OPMERKING Xxxxx op een aan- wijzing die, als ze niet wordt ge- volgd, kan leiden tot zware scha- de aan het voertuig of andere bezittingen.
Info over deze Gebrui- kershandleiding
Deze Gebruikershandleiding werd geschreven in Noord-Amerika, waar rechts wordt gereden. Pas de ge- toonde manoeuvres altijd toe vol- gens de plaatselijke wetgeving en wegcode.
In deze Gebruikershandleiding ver- wijst het woord "motor" gewoonlijk naar een motorfiets op twee wie- len.
Dit is de gebruikershandleiding voor zowel de modellen SM6 (handge- schakelde transmissie) als de SE6 (halfautomatische transmissie) van de Spyder-roadster. De volledige tekst is toepasselijk op beide, behal- ve waar "model SM6" of "model SE6" is aangegeven.
Bewaar deze gebruikershandleiding in het compartiment vooraan of onder de stoel(en), zodat u deze onder meer kunt raadplegen voor onderhoud, reparaties onderweg en om anderen aanwijzingen te geven.
Voor een extra kopie of afdruk van uw gebruikershandleiding kunt u terecht op onze website xxx.xxxxxxxxxxxxxxx.xxx.xxx.
De informatie in dit document is correct op het ogenblik van publica- tie. BRP voert echter een beleid van continue verbetering van zijn producten, zonder dat dit enige verbintenis inhoudt tot uitrusting van eerder vervaardigde producten met vernieuwde onderdelen. Door laattijdige wijzigingen kunnen er verschillen zijn tussen het gefabri- ceerde product en de beschrijvin- gen en/of specificaties in deze handleiding. BRP behoudt zich het recht voor op eender welk moment specificaties, ontwerpen, functies, modellen of uitrusting te schrappen of te wijzigen zonder dat dit enige verplichting inhoudt.
Deze Gebruikershandleiding en de VEILIGHEIDS-DVD moeten bij een eventuele verkoop bij het voertuig blijven.
Raadpleeg andere infor- matiebronnen
Xxxx behalve deze gebruikershand- leiding ook de veiligheidskaart op het voertuig en bekijk de VEILIG- HEIDS-DVD.
Volg indien mogelijk een cursus die specifiek gericht is op de Spyder roadster. Controleer onze website op xxx.xxx-xx.xxx.xxx voor nadere informatie over geplande cursussen. Als u geen specifiek op de Spyder roadster gerichte cursus kunt volgen, is het toch nuttig een motorfietscursus te volgen aange- zien een aantal van de nodige vaardigheden gelijkaardig zijn en er informatie wordt verstrekt over de omgang met de risico's in het ver- keer zoals dat ook van toepassing is op uw Spyder roadster.
VOORWOORD
Dankwoord
BRP dankt de Motorcycle Safety Foundation (MSF) voor zijn toestem- ming om zijn informatie over ver- keersveiligheid door BRP te laten gebruiken in deze gebruikershand- leiding.
De MSF is een internationaal erken- de vereniging zonder winstoog- merk die door diverse motorfietsfa- brikanten wordt gesteund. Het biedt trainingen, hulpmiddelen en samenwerkingsverbanden aan be- langhebbenden bij veiligheid op de motor. Ga naar hun website op xxx.xxx-xxx.xxx.
Deze pagina is opzettelijk blanco
INHOUDSOPGAVE
VOORWOORD 1
INFORMEER U VOOR U VERTREKT 1
VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 1
INFO OVER DEZE GEBRUIKERSHANDLEIDING 2
RAADPLEEG ANDERE INFORMATIEBRONNEN 2
DANKWOORD 3
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN 11
KOOLMONOXIDEVERGIFTIGING VERMIJDEN 11
BRANDSTOFBRANDEN EN ANDERE GEVAREN VERMIJDEN 11
BRANDWONDEN DOOR HETE ONDERDELEN VERMIJDEN 11
ACCESSOIRES EN AANPASSINGEN 12
VOERTUIGINFORMATIE
PRIMAIRE BESTURINGSELEMENTEN 14
1) STUUR 15
2) XXXXXXXXX 00
0) XXXXXXXXXXXXXXXX (XXXXX SM6) 16
4) SCHAKELHENDEL (MODEL SM6) 16
5) VERSNELLINGSSCHAKELAAR (MODEL SE6) 17
6) XXXXXXXXX 00
0) XXXXXXXXXXXXXXXXXXXX 18
SECUNDAIRE BEDIENINGSELEMENTEN 20
1) CONTACTSCHAKELAAR 21
2) MOTORSTARTKNOP 22
3) MOTORSTOPSCHAKELAAR 22
4) XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX 00
0) XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX (XXXX MODELLEN BEHALVE BASISMODEL F3) 22
6) DIMSCHAKELAAR 24
7) XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX 00
0) XXXX VOOR DE CLAXON 25
9) RECC (ROADSTER ELECTRONIC XXXXXXX XXXXXX) 00
00) XXXXXXXXXXXXXXXX 26
11) KNOP VOOR STUURGREEPVERWARMING VAN DE BESTUUR- DER (F3 LIMITED MODELLEN) 27
12) KNOP VOOR HANDGREEPVERWARMING VAN DE PASSAGIER (F3 LIMITED MODELLEN) 27
MULTIFUNCTIONEEL INSTRUMENTENBORD (MODELLEN F3 EN
F3-S) 28
BESCHRIJVING 28
STARTEN EN UITSCHAKELEN 31
DIGITALE DISPLAYINFORMATIE 31
DISPLAYINSTELLINGEN 31
MULTIFUNCTIONEEL INSTRUMENTENBORD (MODELLEN F3 LIMI- TED EN F3-T) 33
BESCHRIJVING MULTIFUNCTIONELE WEERGAVE 33
STARTGEGEVENS OP HET MULTIFUNCTIONELE INSTRUMENTEN- BORD 34
BESCHRIJVING VAN DE DIGITALE DISPLAY 35
NAVIGEREN DOOR DE DIGITALE DISPLAY 37
BESCHRIJVING VAN DE CATEGORIEPICTOGRAMMEN 38
UITRUSTING 45
ACCESSOIREBEDRADING 45
VERSTELBAAR STUUR EN BESTUURDERSVOETSTEUNEN 45
SPIEGELS 46
HET STUUR VERGRENDELEN 46
OPBERGVAK VOORAAN 46
GEREEDSCHAPSSET 47
GEBRUIKERSHANDLEIDING 47
ZADEL 47
ZADELOVERTREK VOOR MONO-UITVOERING (F3-S DAYTONA 500 EDITION) 48
GELUIDSEGELING (MODELLEN F3 LIMITED EN F3-T) 48
ZADELTASSEN (MODELLEN F3 LIMITED EN F3-T) 52
GETINT WINDSCHERM (MODELLEN F3 LIMITED EN F3-T) 54
HANDSCHOENVAK (MODELLEN F3 LIMITED EN F3-T) 54
CARROSSERIEPANELEN 54
BASISPROCEDURES 58
DE MOTOR STARTEN EN UITSCHAKELEN 58
ACHTERUIT RIJDEN 60
GEBRUIK TIJDENS DE INRIJPERIODE 60
TANKEN 61
OPHANGING AFSTELLEN 62
VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN
WAT IS ER ANDERS AAN DE SPYDER ROADSTER 66
STABILITEIT 66
REACTIE OP XXXXXXXXXXXXXXXXX 00
XXXXXXXXX 66
PARKEERREM 66
STUUR 66
BREEDTE 67
ACHTERUIT 67
RIJBEWIJS EN LOKALE WETGEVING 67
TECHNOLOGISCHE BESTURINGSHULPMIDDELEN 68
VOERTUIGSTABILITEITSSYSTEEM VSS (VEHICLE STABILITY SYS- TEM) 68
DYNAMISCHE STUURBEKRACHTIGING (DPS) 69
INZICHT IN DE GEVAREN OP DE WEG 70
SOORT VOERTUIG 70
RIJVAARDIGHEID EN OORDEELKUNDIG VERMOGEN 70
TOESTAND VAN DE BESTUURDER 71
TOESTAND VAN HET VOERTUIG 71
WEG- EN WEERSOMSTANDIGHEDEN 71
UITRUSTING 72
HELMEN 72
OVERIGE UITRUSTING 73
NODIGE RIJVAARDIGHEID EN PRAKTIJKOEFENINGEN 75
EEN OEFENTERREIN KIEZEN 75
KLAARMAKEN OM TE RIJDEN 76
RIJHOUDING 76
PRAKTIJKOEFENINGEN (MODEL SM6) 77
PRAKTIJKOEFENINGEN (MODEL SE6) 88
RIJVAARDIGHEDEN VOOR GEVORDERDEN 97
VERKEERSSTRATEGIEËN 99
PLAN UW RIT 99
DEFENSIEF RIJDEN 99
ZICHTBAAR ZIJN 100
POSITIE OP HET RIJVAK 101
NORMALE RIJSITUATIES 102
WEGOMSTANDIGHEDEN EN GEVAREN 105
NOODGEVALLEN ONDERWEG 106
KAPOTTE BANDEN 107
EEN PASSAGIER OF LADING VERVOEREN 108
GEWICHTSBEPERKINGEN 108
BESTURING MET EXTRA BELASTING 108
EEN PASSAGIER VERVOEREN 108
WAAR U BAGAGE KUNT OPSLAAN 109
GEEN ANDERE VOERTUIGEN SLEPEN (F3-BASIS- EN F3-S-MODEL- LEN) 110
EEN AANHANGWAGEN SLEPEN (MODELLEN F3 LIMITED EN F3- T) 110
TEST UW KENNIS 112
VRAGENLIJST 112
ANTWOORDEN 114
VEILIGHEIDSINFORMATIE OVER HET VOERTUIG 116
LOSHANGEND ETIKET 116
VEILIGHEIDSKAART 117
VEILIGHEIDSLABELS 118
VEILIGHEIDSGEBREKEN MELDEN 123
INSPECTIE VOOR HET VERTREK
CHECKLIST VOOR HET VERTREK 126
INSPECTEER HET VOLGENDE VOORDAT U HET VOERTUIG START: 126
DRAAI DE CONTACTSLEUTEL OP AAN: 127
ONDERHOUD
ONDERHOUDSSCHEMA 130
EERSTE INSPECTIE 134
ONDERHOUDSPROCEDURES 135
WIELEN EN BANDEN 135
AANDRIJFRIEM 138
MOTOROLIE 139
LUCHTFILTER 143
MOTORKOELVLOEISTOF 144
REMMEN 145
ACCU 146
KOPPELINGSVLOEISTOF (MODEL SM6) 148
KOPLAMPEN 148
VERZORGING VAN HET VOERTUIG 152
HET VOERTUIG SCHOONMAKEN 152
BESCHERMING VAN HET VOERTUIG 152
BEWARING EN VOORBEREIDING OP HET VAARSEIZOEN 154
BERGRUIMTE 154
VOORBEREIDING OP HET VAARSEIZOEN 154
HERSTELLINGEN ONDERWEG
DIAGNOSTISCHE RICHTLIJNEN 156
KAN NIET NAAR EERSTE VERSNELLING SCHAKELEN (MODEL SM6) 156
KAN NIET NAAR NEUTRAAL SCHAKELEN (MODEL SE6) 156
KAN NIET SCHAKELEN (MODEL SE6) 156
MOTOR START NIET 156
MELDINGEN OP HET MULTIFUNCTIONELE INSTRUMENTEN- BORD 158
WAT MOET U IN DE VOLGENDE OMSTANDIGHEDEN DOEN 161
SLEUTELS VERLOREN 161
LEKKE BAND 161
LEGE ACCU 161
HOE VERVANGT U DE ZEKERINGEN EN LAMPEN 163
ZEKERINGEN 163
LICHTEN 165
HET VOERTUIG TRANSPORTEREN 179
TECHNISCHE INFORMATIE
VOERTUIGIDENTIFICATIE 182
VOERTUIGIDENTIFICATIENUMMER 182
MOTORIDENTIFICATIENUMMER 182
CONFORMITEITSLABELS 182
EPA-CONFORMITEITSLABEL (NOORD-AMERIKAANSE MODEL- LEN) 183
VOORSCHRIFTEN INZAKE DE BEPERKING VAN GELUIDSEMISSIE.184
RADIO FREQUENCY DIGITALLY ENCODED SECURITY SYSTEM (RF D.E.S.S.-SLEUTEL) 185
SPECIFICATIES 186
GARANTIE
BEPERKTE GARANTIE VAN BRP— V.S. EN CANADA: 2017 ® SPYDER® ROADSTER 196
BEPERKTE GARANTIE VAN BRP BUITEN DE V.S. EN CANADA: 2017
® SPYDER® ROADSTER 206
KLANTENINFORMATIE
BESCHERMING VAN DE PRIVACY 214
CONTACT OPNEMEN 215
NOORD-AMERIKA 215
EUROPA 215
OCEANIË 215
ZUID-AMERIKA 216
AZIË 216
VERANDERING VAN ADRES/EIGENAAR 217
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
Koolmonoxidevergifti- ging vermijden
Uitlaatgassen van motors bevatten steeds koolmonoxide, een dodelijk gas. Inademing van koolmonoxide kan leiden tot hoofdpijn, duizelig- heid, slaperigheid, misselijkheid, verwarring en zelfs de dood.
Koolmonoxide is een kleurloos, geurloos, smaakloos gas dat aanwe- zig kan zijn zelfs als u het niet ziet of geen uitlaatgas ruikt. Dodelijke concentraties koolmonoxide wor- den snel bereikt en kunnen u zo snel bevangen dat u zichzelf niet meer in veiligheid kunt brengen. Ook kunnen dodelijke concentraties koolmonoxide uren- of dagenlang in afgesloten of slecht verluchte ruimtes blijven hangen. Als u één van de symptomen van koolmonoxi- devergiftiging voelt opkomen, ver- laat de ruimte dan onmiddellijk, zorg voor verse lucht en vraag me- dische behandeling.
Om ernstig letsel of dood door koolmonoxide te verhinderen of te voorkomen:
- Het voertuig nooit in slecht ver- luchte of gedeeltelijk afgesloten ruimtes zoals garages, carports of schuren laten draaien. Zelfs indien u de uitlaatgassen met ventilators of open vensters en deuren tracht te verluchten, kan de koolmonoxideconcentratie toch gevaarlijk snel oplopen.
- Laat het voertuig nooit draaien op plekken buitenshuis waar de uitlaatgassen langs openingen, zoals vensters en deuren, een gebouw kunnen binnendringen.
Brandstofbranden en andere gevaren vermij- den
Benzine is uiterst brandbaar en zeer explosief. Benzinedampen kunnen zich verspreiden en op meters af-
stand van de motor door een vonk of vlam worden aangestoken. Volg deze aanwijzingen om het risico op brand of explosie te verlagen:
- Tank buiten in een goed verluch- te omgeving en uit de buurt van vlammen, vonken, brandende sigaretten en andere ontste- kingsbronnen.
- Tank nooit met een draaiende motor.
- Doe de brandstoftank nooit he- lemaal vol. Laat wat ruimte zo- dat de brandstof bij wisselende temperaturen nog kan uitzetten.
- Veeg gemorste brandstof af.
- Start de motor nooit of laat hem nooit draaien zonder dat de benzinedop erop zit.
- Sla brandstof uitsluitend op in goedgekeurde, rode benzinebi- dons.
- Bewaar geen bidons brandstof in het compartiment vooraan of elders op het voertuig.
Xxxxxxx is giftig en kan letsel of de dood veroorzaken.
- Hevel nooit benzine over met de mond.
- Raadpleeg onmiddellijk uw arts als u benzine hebt ingeslikt, in uw oog hebt gekregen of benzi- nedampen hebt ingeademd.
Als u benzine op het lichaam morst, afwassen met water en zeep en van kleren verwisselen.
Brandwonden door hete onderdelen vermijden
De uitlaat, olie- en koelsystemen en motor worden heter terwijl ze in werking zijn. Raak ze niet aan als de motor draait of net heeft ge- draaid om brandwonden te vermij- den.
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
Accessoires en aanpas- singen
Maak geen ongeautoriseerde aan- passingen of gebruik geen onderde- len of accessoires die niet door BRP zijn goedgekeurd. Omdat zul- ke aanpassingen niet door BRP zijn getest, kunnen die een groter risico op vallen of letsel met zich mee- brengen en het voertuig wettelijk ongeschikt maken voor gebruik in het verkeer.
In tegenstelling tot de meeste mo- toren is de Spyder roadster uitge- rust met een voertuigstabilisatiesys- teem, VSS (Vehicle Stability Sys- tem), dat is afgestemd op de nor- male configuratie van het voertuig. Mogelijk functioneert VSS niet be- hoorlijk als het voertuig is aange- past, zoals bij veranderingen aan de verdeling van het gewicht of aan de wielbasis, banden, ophanging remmen of besturing.
Contacteer uw erkende Can-Am roadster dealer voor de accessoires die voor uw voertuig beschikbaar zijn.
VOERTUIGINFORMATIE
PRIMAIRE BESTURINGSELEMENTEN
Het is belangrijk te weten waar de besturingselementen zich bevinden en hoe u ze moet bedienen, om ze vlot en gecoördineerd te leren bedie- nen.
Het stuur en de bestuurdersvoetsteunen kunnen aan de wensen van de bestuurder worden aangepast. Het is echter belangrijk dat de bestuurder van het voertuig alle instrumenten goed kan bereiken. Het rempedaal moet bijvoorbeeld goed bereikbaar en bedienbaar zijn en geheel kunnen worden ingedrukt.
1 3
7
2
1
6
4
Bijstellingen moeten door een erkende Can-Am-dealer worden verricht om het voertuig veilig te houden.
TYPISCH - MODEL SM6
1 | Stuur |
2 | Gashendel |
3 | Koppelingshendel |
4 | Xxxxxxxxxxxxx |
0 | Xxxxxxxxx |
7 | Parkeerremschakelaar |
7
5
1
2
1
6
TYPISCH - MODEL SE6
1 | Stuur |
2 | Gashendel |
5 | Versnellingsschakelaar |
6 | Xxxxxxxxx |
0 | Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx |
0) Stuur
Neem het stuur met de beide han- den vast. Stuur het stuur in de richting waarin u wilt rijden.
2) Gashendel
De gashendel is de rechtse hand- greep. Deze regelt de motorsnel- heid. Om het toerental te verho- gen, draait u de gashendel zoals aangegeven (pols naar beneden draaien).
OM HET TOERENTAL TE VERHOGEN
Om het toerental te verlagen, draait u de gashendel zoals aangegeven (pols naar boven draaien).
OM HET TOERENTAL TE VERLAGEN
De gashendel is voorgespannen met een veer en dient naar de neutrale stand terug te keren als u deze loslaat.
OPMERKING: Dit voertuig is uitge- rust met een elektronische gasre- geling of ETC (Electronic Throttle Control). De gasklepplaten in het gasklephuis worden elektronisch geregeld en kunnen indien nodig worden geopend (de VSS kan het voertuig nooit versnellen. Deze kan alleen een beetje gas geven om het remmen op de motor op gladde oppervlakken te verminderen. Dit voorkomt dat de achterband slipt door remmen op de motor of ab- rupt terugschakelen.) of gesloten ongeacht de stand van de gashen- del. Zo is het goed mogelijk dat het voertuigstabiliteitssysteem (Vehicle Stability System), om de stabiliteit van het voertuig te vrijwaren, de motor niet laat versnellen hoewel u gas geeft. Zodra het voertuig is gestabiliseerd kan het toerental van de motor desgewenst verhogen als u de gas openhoudt. Het voelt aan alsof je met enige vertraging optrekt.
3) Koppelingshendel (model SM6)
De koppelingshendel zit voor de linkerhandgreep. De koppeling re- gelt de overbrenging van het motor- vermogen op het achterwiel. De hendel wordt dichtgeknepen om het vermogen te ontkoppelen en wat losgelaten om het vermogen terug in te schakelen.
Stand van de koppelingshendel afstellen
De afstand tussen de koppelings- hendel en de handgreep is verstel- baar van stand 1 (grootste afstand) tot stand 4 (kleinste afstand).
1. Duw de koppelingshendel naar voor om de afstelnok vrij te ge- ven. Houd deze stand aan.
2. Draai de afstelnok naar de ge- wenste stand en zet het cijfer op de nok tegenover de stip op de hendel.
3. Laat de koppelingshendel los.
TYPISCH - KOPPELINGSHENDEL AFSTEL- LEN
1. Koppelingshendel
2. Afstelnok
3. Stip
4) Schakelhendel (model SM6)
De schakelhendel zit voor de linker- voetsteun.
Het schakelpatroon is Achteruit-1-Neutraal-2-3-4-5.
TYPISCH
Xxxxxxxx optillen of induwen om in die volgorde van de ene naar de volgende versnelling te schakelen. Wanneer u de hendel loslaat, keert hij terug naar de middelste stand. Het mechanisme is dan klaar om nogmaals hoger of lager te schake- len. Schakel naar N (Neutraal) door de hendel vanuit de eerste versnel- ling halfweg op te tillen of vanuit de tweede versnelling halfweg in te duwen.
OPMERKING: Druk de rem in en schakel naar de eerste versnelling om van neutraal naar de eerste versnelling te schakelen.
Raadpleeg ACHTERUITRIJDEN in het onderdeel BASISPROCEDU- RES voor nadere aanwijzingen om in achteruit te schakelen.
5) Versnellingsschake- laar
(model SE6)
De versnellingsschakelaar bevindt zich bij de linkerhandgreep.
TYPISCH
1. Versnellingsschakelaar
Druk de schakelaar naar voren om hoger te schakelen. Trek de scha- kelaar naar u toe om lager te scha- kelen.
TYPISCH
1. Hoger schakelen
2. Lager schakelen
Op die manier schakelt u van de ene versnelling naar de volgende. Laat de schakelaar los als u gescha- keld hebt.
Gebruik de schakelaar herhaaldelijk om meerdere versnellingen te schakelen.
Om uit eerste of achteruit naar neutraal te schakelen, drukt of trekt u even aan de versnellingsschake- laar. Als u dit langer doet, wordt naar neutraal geschakeld.
Als u de versnellingsschakelaar loslaat, keert het mechanisme te- rug naar de middelste stand, klaar om nogmaals hoger of lager te schakelen.
Als de bestuurder bij het vertragen niet lager schakelt en als het toeren- tal onder een bepaalde drempel
valt, schakelt de versnellingsbak automatisch één versnelling lager.
Als de motor in een versnelling wordt gestart, wordt automatisch naar neutraal geschakeld.
6) Rempedaal
Het rempedaal bevindt zich voor de rechtse voetsteun. Druk dit in om te remmen. Met dit pedaal remt u op de drie wielen.
1. Rempedaal
2. Voetsteun
OPMERKING: Xxxx ervoor dat uw voet tijdens het rijden niet tegen het rempedaal leunt. Anders zal het motorbeheer het motor manage- ment noodprogramma activeren om het remsysteem te bescher- men.
7) Parkeerremschakelaar
De parkeerremschakelaar bevindt zich links op het stuur. Hiermee kunt u de elektrische parkeerrem in- of uitschakelen.
Op SE6-modellen hoort u een piep van 20 seconden als u de motor stopt terwijl de parkeerrem niet is ingeschakeld.
1. Parkeerremschakelaar
OPMERKING: Om de parkeerrem in of uit te schakelen moet de con- tactsleutel op AAN gedraaid zijn.
OPMERKING: Het accuvoltage moet minimaal 11 V bedragen om de parkeerrem in te schakelen. Het indicatorlichtje voor de parkeerrem schakelt AAN als het voltage onder de 11 V bedraagt.
Om de parkeerrem te activeren, drukt u in stilstand op de parkeer- schakelaar. Het remlichtje gaat knipperen.
OPMERKING: De parkeerrem kan niet worden ingeschakeld als het voertuig sneller rijdt dan 10 km/h.
Zorg dat de parkeerrem helemaal is ingeschakeld. Houd de koppeling (op model SM6) ingedrukt en be- weeg het voertuig naar voor en naar achter.
TYPISCH
1. Activeringsschakelaar parkeerrem
Om de parkeerrem uit te schake- len, houdt u de schakelaar inge- drukt tot het remindicatorlichtje UIT gaat.
OPMERKING: Er klinkt een piep- toon als er kracht wordt uitgeoe- fend en de parkeerrem niet is vrij- gegeven.
TYPISCH
1. Uitschakelschakelaar parkeerrem
SECUNDAIRE BEDIENINGSELEMENTEN
TYPISCH
TYPISCH
1 | Contactschakelaar | 7 | Richtingaanwijzerknop |
2 | Motorstartknop | 8 | Claxonknop |
3 | Motorstopschakelaar | 9 | RECC (Roadster Electronic Command Centre) |
4 | Knipperlichtschakelaar | 10 | Achteruitrijknop |
5 | Cruisecontrolschakelaar (op modellen die hiermee zijn uitgerust) | 11 | Knop voor de stuurgreepverwarming van de bestuurder (op modellen die hiermee zijn uitgerust) |
6 | Dimschakelaar | 12 | Knop voor de handgreepverwarming van de passagier (op modellen die hiermee zijn uitgerust) |
1) Contactschakelaar
Trek hem eruit en steek hem er opnieuw in.
CONTACTSCHAKELAAR
1. UIT
2. AAN
3. Opbergvak vooraan openen
4. Passagiersstoel openen
5. Stand van het stuurslot
Het contact zit midden op het stuur. Het regelt het volgende:
- Ontsteking van de motor
- Mechanisme om het zadel te openen voor toegang tot:
• Gereedschapsset
- Het mechanisme om het op- bergvak vooraan te openen:
• Gebruikershandleiding
• Zekeringen
• Accupolen.
- Stuurslotmechanisme.
OPMERKING Niet forceren in- dien de sleutel niet vlot draait.
Als u de contactschakelaar naar UIT schakelt, worden de motor en alle elektrische systemen uitgeschakeld, inclusief VSS en DPS. Als u dat doet terwijl het voertuig in beweging is, kunt u de controle over het stuur verlie- zen en verongelukken.
WAARSCHUWING
OPMERKING: Bij uw voertuig zou u twee sleutels moeten ontvangen. In elke Spyder-sleutel zit een com- puterchip die speciaal geprogram- meerd is om de motor te starten en die door het blokkeringssysteem radiografisch wordt uitgelezen. De Spyder-sleutels bevatten geen batterijen. Demonteer de sleutel niet. Als de sleutel niet door het blokkeringssysteem kan worden uitgelezen, start de motor niet.
Raadpleeg de DIAGNOSTISCHE RICHTLIJNEN voor de omstandig- heden die ervoor kunnen zorgen dat de sleutel niet door het blokke- ringssysteem kan worden uitgele- zen. Bewaar de reservesleutel op een veilige plek want u hebt uw
reservesleutel nodig om er door een erkende Can-Am roadster dealer een andere te laten maken.
Ontsteking
UIT
In deze stand kan de sleutel in het contact worden geplaatst of eruit worden gehaald.
In de UIT-stand wordt het elektri- sche systeem van het voertuig uit- geschakeld.
De motor wordt uitgeschakeld als u de contactschakelaar op UIT draait.
AAN
Wanneer de sleutel in deze stand wordt gedraaid, wordt het elektri- sche systeem van het voertuig ge- activeerd.
De meter begint te werken.
De lichten van het voertuig gaan branden.
De motor kan gestart worden.
2) Motorstartknop
De motorstartknop bevindt zich bij de rechterhandgreep. Als u deze ingedrukt houdt, start de motor.
3) Motorstopschakelaar
De motorstopschakelaar bevindt zich bij de rechterhandgreep. Deze heeft twee standen en moet in de rijstand staan voordat u de motor kunt starten. Met deze schakelaar kunt u de motor op elk moment uitschakelen zonder dat u de han- den van het stuur moet nemen.
4) Knipperlichtschake- laar
De knipperlichtschakelaar bevindt zich bij de rechterhandgreep. De knop neerduwen om de knipperlich- ten in te schakelen.
5) Cruisecontrolschake- laar (alle modellen behal- ve basismodel F3)
De cruisecontrolschakelaar bevindt zich bij de rechterhandgreep.
1. Cruisecontrolschakelaar
Het is een multifunctionele schake- laar. Hiermee kunt u de cruisecon- trol activeren, instellen en stopzet- ten.
Als de cruisecontrol is ingesteld laat deze u toe een constante snelheid aan te houden. Het toeren- tal wordt waar nodig verhoogd of verlaagd.
OPMERKING: De torsie van het voertuig kan wat variëren naarge- lang de wegomstandigheden, zoals wind of bergop of bergaf rijden.
De cruisecontrol is bedoeld om te rijden over lange afstanden op snelwegen zonder veel verkeer. Rijd nooit met het voertuig met in- geschakelde cruisecontrol in stadsverkeer, op bochtige wegen, in slecht weer of in alle andere omstandigheden waarin u de gas moet regelen.
Beperkingen van cruisecontrol:
De cruisecontrol is geen automati- sche piloot en bestuurt het voertuig niet zelf.
De cruisecontrol heeft geen benul van wat zich op de weg afspeelt en stuurt of remt niet in uw plaats.
Bij ongepast gebruik van de cruisecontrol kunt u de controle over het voertuig verliezen.
WAARSCHUWING
Houd de beide handen tijdens het rijden steeds op het stuur. Anders kunt u de controle over het voertuig verliezen.
WAARSCHUWING
Nu kunt u de gashendel loslaten.
Cruisecontrol instellen
Om de cruisecontrol te gebruiken moet het voertuig sneller gaan dan ongeveer 40 mph.
Zet de cruisecontrol AAN door de cruisecontrolknop naar rechts te schuiven.
1. Schuif de knop naar rechts
OPMERKING: Het cruise-indicator- lichtje gaat branden op de multifunc- tionele meter.
Xxxxx het voertuig op de snelheid die u wilt aanhouden en druk dan de cruisecontrolknop neer op SET (Instelling) om de snelheid in te stellen.
OPMERKING: U kunt de motorsnel- heid opdrijven met de gashendel indien u sneller moet gaan dan de ingestelde snelheid. Als u de gas- hendel loslaat wordt de ingestelde snelheid opnieuw hersteld.
Zodra de cruisecontrol is ingesteld kan de ingestelde snelheid worden verhoogd of verlaagd door de knop OP of NEER te drukken. Telkens u op de knop drukt verandert de inge- stelde snelheid in stappen van 1,6 km/h. Zolang u de knop inge- drukt houdt verandert de snelheids- instelling tot u de knop loslaat of de maximale snelheid bereikt.
EERDER INGESTELDE CRUISECONTROL
1. Knop omhoog drukken om de snelheids- instelling te verhogen
1. Druk de knop neer naar SET (Instelling)
OPMERKING: Het cruise-indicator- lichtje SET gaat branden op de multifunctionele meter.
EERDER INGESTELDE CRUISECONTROL
1. Knop omlaag drukken om de snelheids- instelling te verlagen
Cruisecontrol uitschakelen
Schakel de cruisecontrol volledig uit door de cruisecontrolknop naar links te schuiven.
OPMERKING: Als u de cruisecon- trol annuleert, kunt u de gashendel omhoog in de gewenste positie zetten om de overgang vlotter te laten verlopen.
Cruisecontrol hervatten
Indien de cruisecontrol werd onder- broken en de cruisecontrolschake- laar nog op AAN staat, kan de crui- secontrol worden hervat door de cruisecontrolknop naar boven te duwen. De cruisecontrol herneemt dan de eerder ingestelde snelheid.
1. Schuif de knop op UIT
OPMERKING: Het cruise-indicator- lichtje SET gaat uit op de multifunc- tionele meter.
Cruisecontrol onderbreken
De cruisecontrol wordt onderbro- ken door een van de volgende in- grepen, waardoor u de gas op- nieuw kunt regelen. De functie kan naar wens worden hervat.
- De rempedaal indrukken.
- De koppelingshendel inknijpen of als de koppeling doorslipt (modellen SM6).
- Naar een andere versnelling schakelen (model SE6).
- Iedere ingreep van het voer- tuigstabiliteitssysteem.
EERDER ONDERBROKEN CRUISECON- TROL
1. Knop omhoog duwen naar RESUME (hervatten)
OPMERKING: Het cruise-indicator- lichtje SET gaat branden op de multifunctionele meter.
6) Dimschakelaar
Koplampen
De schakelaar bevindt zich bij de linkerhandgreep en dient om de dimlichten of grootlichten te kiezen. De koplampen gaan automatisch aan als de motor 800 RPM haalt.
Om de grootlichten te kiezen, drukt u de schakelaar naar voren. Om de dimlichten te kiezen, drukt u de schakelaar naar achteruitpositie.
Om met de grootlichten te knippe- ren, drukt u de schakelaar naar on-
der en laat deze dan los. De koplam- pen schijnen zolang de schakelaar naar onder wordt gehouden.
De richtingaanwijzers gaan na 30 seconden automatisch uit als het voertuig in beweging is.
8) Knop voor de claxon
1. Grootlichten
2. Dimlichten
3. Met de grootlichten knipperen
7) Richtingaanwijzer- knop
1. Claxonknop
De knop voor de claxon bevindt zich bij de linkerhandgreep.
Richtingaanwijzer links
9) RECC
(Roadster Electronic Command Center)
Richtingaanwijzer rechts
Het RECC bevindt zich bij de linker- handgreep.
1. Richtingaanwijzerknop
De richtingaanwijzer bevindt zich bij de linkerhandgreep. Na een normale bocht schakelt deze auto- matisch uit, maar na een flauwe bocht of verwisseling van rijstrook moet u hem wellicht manueel uit- schakelen.
De knop indrukken om de richting- aanwijzer uit te schakelen.
1. RECC
Het RECC is een multifunctionele schakelaar.
Met het RECC kunt u de vele functies van het multifunctionele instrumentenbord regelen.
OPMERKING: Het kan een tijdje duren vooraleer acties van het RECC worden uitgevoerd, de elek- tronische modules van het voertuig geven immers prioriteit aan de hoofdfuncties van het voertuig. U
moet dit niet beschouwen als een defect.
RECC-KNOPPEN
1. MODE-knop (Modus): Navigeer door de schermen
door de knop in het hoofdscherm meer dan 2 seconden in te drukken: schakelt de ECO-modus in of uit
2. SET-knop (Instelling):
Even indrukken en loslaten: Xxxxxxxxx door de subvensters
De knop minstens 1 seconde ingedrukt houden: In de huidige func- tie een waarde instellen of naar een in- stelscherm navigeren
3. OMHOOG-knop: Het geluidsvolume of een waarde verhogen
4. OMLAAG-knop: Het geluidsvolume of een waarde verlagen
5. LINKS-knop: De pijlen op het scherm naar links bewegen om een submenu of een instelling te selecteren.
Gebruik van de RECC tijdens het rijden, kan de bestuurder aflei- den van de besturing van het voertuig. Bedien de knoppen steeds met de nodige voorzich- tigheid en blijf naar de weg kij- ken.
WAARSCHUWING
6. RECHTS-knop: De pijlen op het scherm naar rechts bewegen om een submenu of een instelling te selecteren.
OPMERKING: Het geluidsvolume kan automatisch ingesteld worden met de automatische volumerege- ling ingesteld in het scherm Prefe- rences (voorkeuren).
Druk op de OMLAAG-knop en houd deze langer dan één seconde inge- drukt. Het geluidsvolume wordt gedempt.
Bij gedempt geluid herstelt u de laatste volume-instelling door de OMHOOG-knop in te drukken.
10) Achteruitrijknop
Achteruitrijknop
De achteruitrijknop bevindt zich bij de linkerhandgreep.
1. Achteruitrijknop
Houd de achteruitrijknop ingedrukt zodat u in achteruit kunt schakelen. Raadpleeg ACHTERUITRIJDEN in het onderdeel BASISPROCEDU- RES voor nadere aanwijzingen.
Het achteruitrijlicht gaat AAN als het voertuig in achteruit staat.
Geluidsregeling
Op het standaard rijscherm ver- hoogt of verlaagt u met de OM- HOOG- of OMLAAG-knop het ge- luidsvolume.
11) Knop voor stuur- greepverwarming van de bestuurder (F3 Limited modellen)
1. Knop voor stuurgreepverwarming van de bestuurder
De knop voor de stuurgreepverwar- ming van de bestuurder bevindt zich aan de linkerkant van de con- tactschakelaar.
Met knop voor de stuurgreepver- warming van de bestuurder kunnen de verwarmde grepen in- en uitge- schakeld worden.
Druk op de knop om de verwarmde grepen van de bestuurder AAN te zetten.
Druk nogmaals op de knop om de verwarmde grepen van de bestuur- der UIT te zetten.
12) Knop voor hand- greepverwarming van de passagier (F3 Limited modellen)
De knop voor de handgreepverwar- ming van de passagier bevindt zich bij de linkse passagiershandgreep.
Met knop voor de handgreepver- warming van de passagier kunnen de verwarmde grepen in- en uitge- schakeld worden.
Druk op de knop om de verwarmde grepen van de passagier AAN te zetten.
Druk nogmaals op de knop om de verwarmde grepen van de passa- gier UIT te zetten.
OPMERKING: De verwarmde handgrepen schakelen uit wanneer de motor minder dan 600 toeren per twee (2) seconden draait of de melding voor lage batterij is gestopt en opnieuw opstart bij een toeren- tal boven de 600 RPM en er geen melding voor lage batterij is.
1. Knop voor de handgreepverwarming van de passagier
MULTIFUNCTIONEEL INSTRUMENTENBORD (MODELLEN F3 EN F3-S)
Het multifunctionele instrumentenbord omvat meters (snelheidsmeter, toerenteller, motortemperatuur, brandstofpeil), indicatorlichtjes en een door de gebruiker te selecteren digitale display.
Beschrijving
1
10
9
2
3
3
8
11 7
6
5
4
1) Analoge snelheidsmeter
Meet de snelheid van het voertuig in kilometer of mijl per uur. Raad- pleeg METRISCHE OF ENGELSE EENHEDEN INSTELLEN om de
eenheden te wijzigen.
2) Analoge toerenteller (RPM)
Meet het aantal toeren per minuut (RPM). Vermenigvuldig het getal met 1.000 om het reële toerental te verkrijgen.
3) Verklikkerlichtjes
Verklikkerslichtjes informeren u over de verschillende toestanden of problemen (zie BERICHTEN IN DE MULTIFUNCIONELE METER
in het onderdeel HERSTELLINGEN
onderweg.
VERKLIKKERLICHTJES (NORMALE WERKING) | |||
INDICATORLICHTJE(S) | DIGITALE HOOFDDISPLAY | BESCHRIJVING | |
Alle verklikkerlichtjes | Aan | Geen | Alle indicatorlichtjes branden als de contactschakelaar op AAN wordt geschakeld. |
Knipperen | PARK BRAKE (parkeerrem) | Parkeerrem ingeschakeld. | |
Knipperen + pieptoon | Geen | Model SE6: De contactschakelaar staat op UIT en de parkeerrem is niet ingeschakeld. Schakel de parkeerrem altijd in als u het voertuig parkeert. | |
Aan | Geen | Versnellingsbak in Neutraal. | |
Knipperen | Geen | Versnellingsbak in Achteruit. | |
Aan | Geen | Koplampen in grootlichtstand. | |
Knipperen | Geen | VSS grijpt in (tenzij sportmodus ingeschakeld is) | |
Aan | Geen | Sportmodus is ingeschakeld. | |
Knipperen | Geen | Richtingaanwijzers of alarmknipperlichten knipperen. | |
Aan | Geen | ECO-modus is actief. |
4) Primaire digitale display
Xxxxx de bestuurder nuttige infor- matie in realtime.
Zie INFORMATIE DIGITALE DIS-
PLAY voor meer informatie over de functies van de digitale display.
5) Brandstofpeil
Niveaumeter die voortdurend de hoeveelheid brandstof in de brand- stoftank weergeeft.
6) Secundaire digitale display
Xxxxx de bestuurder nuttige infor- matie in realtime. Zie INFORMATIE
DIGITALE DISPLAY voor meer in- formatie over de functies van de digitale display.
7) Ingeschakelde versnelling
Geeft de gekozen positie van de versnellingshendel weer.
8) Motortemperatuur
Een niveaumeter die voortdurend de temperatuur van de koelvloei- stof aangeeft.
9) Digitale snelheidsmeter
Naast de analoge snelheidsmeter, kan de snelheid van het voertuig ook via deze display worden aange- geven.
De snelheid kan in kilometer (km/u) of in mijl per uur (mph) worden weergegeven. Raadpleeg METRI- SCHE OF ENGELSE EENHEDEN
INSTELLEN om de eenheden te wijzigen.
10) Cruisecontrolindicator
Hiermee wordt het inschakelen en instellen van de cruisecontrol weergegeven.
11) Sportmodusindicator (F3-S-modellen)
De VSS helpt u het voertuig te be- sturen en vermindert in bepaalde situaties het gevaar op omslaan of overkop gaan. De VSS kan u echter niet in alle omstandigheden de controle over het stuur helpen be- houden, zie TECHNOLOGISCHE BESTURINGSHULPMIDDELEN.
Als de sportmodus ingeschakeld is, wordt door de VSS aanzienlijk meer achterwieldoordraaiing en een grotere sliphoek van het voer- tuig toegestaan, waardoor tegenstu- ren vereist is. Als deze modus ac- tief is, is bovendien de tractiecon- trole in feite uitgeschakeld, wat betekent dat het doordraaien van achterwielen niet wordt beheerst,
zelfs op oppervlakken met minder wrijving. Deze modus is het effec- tiefst op droog of nat asfalt. Als deze modus geactiveerd is, moet de bestuurder nog voorzichtiger zijn dan normaal bij het rijden met dit voertuig.
Maak u de basisbediening van het voertuig en het omgaan met het voertuig met de VSS eigen, voordat u de sportmodus ge- bruikt. Als u de sportmodus ge- bruikt, moet u zich altijd bewust zijn van uw omgeving en van het omgaan met het voertuig.
WAARSCHUWING
De sportmodus inschakelen
Voor het inschakelen van de sport- modus verzekert u zich ervan dat:
- De motor draait.
- Er maar 1 persoon (de bestuur- der) op het voertuig zit en er geen gewicht op de passagiers- stoel rust.
- Er geen VSS-storingscodes ac- tief zijn.
OPMERKING: Als het pictogram TCS_Off knippert, betekent dit dat aan een van deze voorwaarden niet wordt voldaan en dat de sportmo- dus niet door het voertuig wordt toegestaan.
De sportmodus inschakelen.
Houd de knop MODE (modus) en de pijl UP (omhoog) 2 seconden ingedrukt.
OPMERKING: U kunt het inschake- len uitvoeren terwijl het voertuig in beweging is.
Wanneer de sportmodus wordt geselecteerd, gaat het pictogram TCS_Off op de multifunctionele meter aan om aan te geven dat de sportmodus ingeschakeld is.
PICTOGRAM TCS_OFF
De sportmodus uitschakelen
Voor het uitschakelen van de sportmodus houdt u de knop MO- DE (modus) 2 seconden ingedrukt.
OPMERKING: De sportmodus wordt uitgeschakeld wanneer de contactsleutel op UIT wordt gezet.
Starten en uitschakelen
Telkens wanneer de contactschake- laar op AAN wordt gezet na min- stens vijf minuten op UIT te heb- ben gestaan, rolt de volgende mel- ding over de digitale hoofddisplay:
- LEES VOOR HET GEBRUIK DE VEILIGHEIDSKAART ONDER HET LINKERSERVICEPANEEL, DRUK DAN OP KNOP MODUS
OPMERKING: Bevestig deze mel- ding om de motor te laten starten.
Digitale displayinforma- tie
De display niet aanpassen ter- wijl u rijdt. Daardoor kunt u de controle over het stuur verlie- zen.
WAARSCHUWING
Functies primaire display
Door de SET-knop op de RECC in te drukken bladert u door de ver- schillende functies.
Volgorde functies | WEERGEGEVEN INFORMATIE |
Buitentemperatuur | XX °C (Celsius) XX °F (Fahrenheit) |
Toerenteller (RPM - motortoerental per minuut). | XXXX RPM |
Functies secundaire display
Door de pijl naar LINKS of RECHTS op de RECC in te drukken, bladert u door de verschillende functies.
Volgorde functies | WEERGEGEVEN INFORMATIE |
Klok | XX:XX (24:00 tijdsnotatie) XX:XX A of P (12:00 AM/PM tijdsnotatie) |
Afstandsmeter cumulatieve afstand | XXXXX.X km of mi |
Kilometerteller — ritafstand A (TRIP A) | XXXXX.X km of mi |
Kilometerteller — ritafstand B (TRIP B) | XXXXX.X km of mi |
Chronometer tijdsduur rit (HrTRIP) | XXXXX.X |
Chronometer tijdsduur motor (Hr) | XXXXX.X |
Datum (maand - dag) | XX-XX maand en dag |
U stelt ritfuncties op nul door de pijlknop OMLAAG drie seconden ingedrukt te houden.
Displayinstellingen
Metrische/Imperiale eenheden instellen
1. De SET-knop op de RECC drie seconden ingedrukt houden.
2. Druk op _pijltje naar beneden_ om KM te selecteren, druk pijl-
tje omhoog in om MI te selecte- ren.
Klok instellen
1. Druk op de pijl naar LINKS of naar RECHTS voor het selecte- ren van de klokweergave.
2. Houd de pijl naar BENEDEN drie seconden ingedrukt.
3. Druk het pijltje naar beneden in om 12:00 AM PM te selecteren of pijltje naar beneden om de tijdinstelling op basis van 24:00 te selecteren.
4. Als de 12:00 AM PM tijdinstel- ling wordt geselecteerd, wordt AM PP weergegeven in de bo- venste LCD. Druk op het pijltje naar boven of beneden om de A (AM) of P (PM) te selecteren.
5. Druk op de rechterpijl om het hele uur weer te geven in de bovenste LDC. Het uur knippert in de onderste LCD. Druk op het pijltje omhoog of naar beneden om het juiste uur te selecteren.
6. Druk op de rechterpijl om de minuten weer te geven in de bovenste LDC. De minuut knip- pert in de onderste LCD. Druk op het pijltje omhoog of naar beneden om de juiste minuut te selecteren.
OPMERKING: Telkens als u op de pijl naar beneden of naar boven drukt, wordt de waarde met 1 ge- wijzigd. Als u op de pijl naar bene- den drukt, terwijl het weeregeven getal 0 is, start u in de lijst vanaf de hoogste waarde die u voor deze functie kunt gebruiken.
7. Als u klaar bent, drukt u op het rechterpijltje om het menu te verlaten.
OPMERKING: U kunt met het xxx- xxxxxxxxxx altijd terugkeren naar de vorige selectie.
Taal instellen
De taal van de meter kan worden gewijzigd. Raadpleeg een erkende Can-Am roadster dealer voor de beschikbare talen en om de meter in te stellen op uw voorkeur.
MULTIFUNCTIONEEL INSTRUMENTENBORD (MODELLEN F3 LIMITED EN F3-T)
Beschrijving multifunctionele weergave
1) Analoge snelheidsmeter
Geeft de snelheid van het voertuig weer in kilometer (km/u) of mijl per uur (MPH). Raadpleeg VOORKEU- RENSCHERM om de eenheden te veranderen.
2) Analoge toerenteller (RPM)
Geeft het aantal toeren per minuut (RPM) weer. Vermenigvuldig het getal met 1.000 om het reële toe- rental te verkrijgen.
3) Verklikkerlichtjes
Verklikkerslichtjes informeren u over de verschillende toestanden of problemen (zie BERICHTEN IN DE MULTIFUNCIONELE METER
in het onderdeel HERSTELLINGEN
onderweg.
VERKLIKKERLICHTJES (NORMALE WERKING) | |||
INDICATORLICHTJE(S) | HOOFDSCHERM | BESCHRIJVING | |
Alle verklikker- lichtjes | Aan | Geen | Alle indicatorlichtjes branden tijdelijk als de contactschakelaar op AAN staat en de motor niet is gestart. |
Knipperen | Geen | Parkeerrem ingeschakeld | |
Knipperen + pieptoon | Geen | Model SE6: De contactschakelaar staat op UIT en de parkeerrem is niet ingeschakeld. Schakel de parkeerrem altijd in als u het voertuig parkeert | |
Aan | Geen | Versnelling in neutraal | |
Knipperen | Geen | Versnelling in achteruit | |
Aan | Geen | Koplampen in de grootlichtstand | |
Knipperen | Geen | VSS grijpt in | |
Knipperen | Geen | Richtingaanwijzer links. De indicatorlichtjes links en rechts knipperen tegelijkertijd: knipperlichten | |
Knipperen | Geen | Richtingaanwijzer rechts. De indicatorlichtjes links en rechts knipperen tegelijkertijd: knipperlichten |
4) Digitale display
Geeft de bestuurder nuttige infor- matie in realtime en dient als inter- face voor het infotainmentsysteem.
De display is licht gekleurd in een zeer lichte omgeving en kleurt au- tomatisch donkerder in een duiste- re omgeving.
Zie BESCHRIJVING VAN DE DIGI-
TALE DISPLAY voor een volledige beschrijving van de digitale display.
Startgegevens op het multifunctionele instru- mentenbord
Telkens de contactsleutel wordt aangedraaid wordt een zelftest op- gestart. Het standaard rijscherm gaat aan en de indicatorlichtjes branden even. Zo kan de bestuur- der nagaan of alle indicatorlichtjes naar behoren functioneren.
Telkens wanneer de contactschake- laar op AAN wordt gedraaid na minstens vijf minuten op UIT te hebben gestaan, verschijnt het
volgende bericht op de digitale display:
- LEES VOOR HET GEBRUIK DE VEILIGHEIDSKAART ONDER HET LINKER SERVICEPANEEL, DRUK DAN OP KNOP MODUS.
Bevestig deze melding door op de MODE-knop (Modus) te drukken, dan kan de motor starten.
Beschrijving van de digi- tale display
De display is verdeeld in de volgen- de zones.
1. Categoriepictogrammen
2. Omgevingstemperatuur
3. Klok
4. Positie versnellingsbak of indicatorpijltje omhoog
5. Cruisecontrolstatus
6. Ritmeter
7. Kilometerteller
8. Hoofdscherm
9. Pictogram ECO-modus
1) Categoriepictogrammen
Er zijn 5 categoriepictogrammen. Elk pictogram is gekoppeld aan een ander scherm. Zie de onderstaande tabel.
CATEGORIE- PICTOGRAM | CATEGORIEPICTOGRAM- SCHERM |
Standaard rijden | |
Audio | |
Niet verkrijgbaar op F3-modellen | |
Ritmeter | |
Voorkeuren (alleen beschikbaar als het voertuig stilstaat) |
Zie BESCHRIJVING VAN DE CATE- GORIEPICTOGRAMMEN voor een
volledige beschrijving.
U kunt door de categoriepictogram- men navigeren en zo diverse func- ties selecteren en bepaalde instel- lingen veranderen met het RECC (Roadster Electronic Command Center). Raadpleeg RECC (ROAD- STER ELECTRONIC COMMAND
CENTER) in het onderdeel SECUN- DAIRE BEDIENINGSELEMENTEN.
2) Omgevingstemperatuur
De omgevingstemperatuur wordt weergegeven in °C of °F. Raad- pleeg VOORKEURENSCHERM om de eenheid te veranderen.
OPMERKING: Na stoppen kan door het voertuig gevormde warmte tij- delijk de meting van de sensor be- ïnvloeden. Als het voertuig weer gaat rijden, worden de metingen weer normaal.
3) Klok
De huidige tijd wordt weergegeven in de 24-uurs- of 12-uursindeling (AM/PM). Raadpleeg VOORKEU-
RENSCHERM om de indeling te veranderen.
4) Positie versnellingsbak of indicatorpijltje omhoog
Geeft de geselecteerde versnel- lingsstand weer of het indicatorpijl- tje naar boven (raadpleeg PICTO- GRAM ECOMODUS).
5) Cruisecontrolstatus
Geeft AAN weer als de cruisecon- trol is ingeschakeld maar geen snelheid is ingesteld.
De display staat op SET (Instelling) als de cruisecontrol actief is en een snelheid is ingesteld.
6) Tripmeter
De afgelegde afstand in mijl of kilo- meter sinds de laatste reset. Er staan twee tripmeters ter beschik- king, aangegeven als "A" en "B". Raadpleeg VOORKEUREN- SCHERM om de eenheden te ver- anderen.
Als tweede functie kan er op de tripmeter een pictogram worden weergegeven om te bestuurder te informeren dat er een defect is. Zie MELDINGEN OP HET MULTIFUNC- TIONELE INSTRUMENTENBORD
in het onderdeel HERSTELLINGEN ONDERWEG.
7) Kilometerteller
De totaal afgelegde afstand sinds levering uit de fabriek in kilometer of mijl. Raadpleeg VOORKEUREN- SCHERM om de eenheden te ver- anderen.
8) Hoofdscherm
Het hoofdscherm geeft de meeste gegevens. De display verandert bij het nagiveren door de beschikbare meterfuncties.
TYPISCH – STANDAARD RIJSCHERM AFGEBEELD
Raadpleeg BESCHRIJVING VAN DE CATEGORIEPICTOGRAMMEN
voor een volledige beschrijving van de schermen.
9) Pictogram ECO-modus
De ECO-instelling (laag verbruik modus) verminderd het brandstof- verbruik, door beperking van de maximale opening van het gaspe- daal om zo een optimaal verbruik te bewerkstelligen.
Druk in het hoofdscherm langer dan 2 seconden op de modusknop om de ECO-modus in te schakelen.
TYPISCH
1. Bericht/icoon
1. Pictogram ECO-modus
Wanneer de ECO-modus geacti- veerd is, wordt een groen pijltje af- gewisseld met de indicator voor de versnellingsstand om aan te geven wat de optimale timing is voor het hoger schakelen van de versnelling.
OPMERKING: De indicator voor de versnellingsstand keert terug wan- neer er geschakeld wordt.
Druk in het hoofdscherm langer dan 2 seconden op de modusknop om de ECO-modus uit te schake- len.
Navigeren door de digita- le display
We raden u aan u vertrouwd te maken met het selecteren van be- paalde functies op het infotainment- systeem voordat u op weg gaat. Als u ze gewend bent zullen ze onderweg gemakkelijker te gebrui- ken zijn.
De displayfuncties regelen met het RECC (Roadster Electronic Com- mand Center). RaadpleegRECC (ROADSTER ELECTRONIC COM-
MAND CENTER) in het subonder- deel SECUNDAIRE BEDIENINGS- ELEMENTEN.
TYPISCH
1. RECC
Door de MODE-knop (Modus) in te drukken doorloopt u de categorie- pictogrammen bovenaan links op het scherm in deze volgorde: Standaardrijscherm, audio, ritmeter en voorkeuren. Telkens u op de knop drukt gaat u naar het volgen- de beschikbare pictogram. Als een pictogram is geselecteerd, ver- schijnt het daaraan gekoppelde scherm.
1. Categoriepictogrammen
2. Standaard rijpictogram geselecteerd
Vanaf het laatste pictogram springt u terug naar het eerste pictogram door de MODE-knop (Modus) in te drukken.
Op bepaalde schermen zijn vertica- le en horizontale pijlen te zien. Dit geeft aan dat u de instelling tussen de horizontale pijlen met de LINKS/RECHTS-knop kunt verande- ren en de instelling tussen de verti- cale pijlen met de OMHOOG/OM- LAAG-knop kunt veranderen.
Een dubbele pijl geeft, naargelang het weergegeven scherm, het vol- gende aan:
- Houd de OMLAAG-knop inge- drukt als de volumebalk wordt weergegeven om het geluid te dempen. Bij gedempt geluid wordt het volume hersteld door de OMHOOG-knop in te druk- ken.
- Met de betreffende pijlknop doorloopt u de waarden naar onder of naar boven.
- Met de betreffende pijlknop doorloopt u de lijst zodat ook de resterende punten zichtbaar worden.
Beschrijving van de cate- goriepictogrammen
Standaard rijscherm
TYPISCH
1. Met de OMHOOG/OMLAAG-knop se- lecteert u de verticale pijlen.
2. Met de LINKS/RECHTS-knop selecteert u de horizontale pijlen.
Door een item te selecteren stelt u de huidige waarde voor dit item in.
Na een bevestiging van het veilig- heidsbericht bij het opstarten van het instrumentenbord, of na een paar seconden in een ander scherm te blijven zonder op een RECC- knop te drukken, keert de display automatisch terug naar het stan- daard rijscherm.
STANDAARD RIJSCHERM
1. Temperatuur motorkoelvloeistof
2. Brandstofpeil
3. Digitale snelheidsmeter
4. Motortoerental (zonder fabrieksinstel- ling)
5. Voorkeuzezender of radiofrequentie (zonder fabrieksinstelling)
1) Temperatuur motorkoelmiddel
Een niveaumeter die voortdurend de temperatuur van de koelvloei- stof aangeeft.
2) Brandstofpeil
Niveaumeter die voortdurend de hoeveelheid brandstof in de brand- stoftank weergeeft.
OPMERKING: Het indicatorlampje dat een laag brandstofniveau aan- geeft, gaat aan als er een hoeveel- heid brandstof over is van 50 km bij rijden op een gelijkmatige snel- heid van 100 km/h in de 6 x xxxxxxx- xxxx.
3) Digitale snelheidsmeter
Geeft de snelheid van het voertuig weer in kilometer (km/u) of mijl per uur (MPH). Raadpleeg VOORKEU- RENSCHERM om de eenheden te veranderen.
4) Motortoerental
Geeft het motortoerental in toeren per minuut (RPM) weer.
OPMERKING: Dit is geen stan- daardfunctie. Raadpleeg het VOORKEURENSCHERM om deze
functie te activeren.
5) Voorkeuzezender of Radiofrequentie
Geeft de geselecteerde voorkeuze- zender of radiofrequentie weer.
OPMERKING: Dit is geen stan- daardfunctie. Raadpleeg het VOORKEURENSCHERM om deze
functie te activeren.
Audioscherm
Het audioscherm verschijnt in zijn laatst ingestelde stand.
Druk op de OMLAAG-knop om de geselecteerde tripmeter te reset- ten.
Voorkeurenscherm
TYPISCH
1. Huidig geselecteerd audioapparaat.
Zie GELUIDSREGELING voor meer informatie over de functies van de digitale display.
Tripmeterscherm
TYPISCH
1. Weergavekeuze: Rit A of rit B
2. De geselecteerde tripmeter onderbre- ken of hernemen
3. De geselecteerde tripmeter resetten
Druk op de LINKS/RECHTS-knop om de geselecteerde tripmeter te selecteren.
Druk op de OMHOOG-knop om de geselecteerde tripmeter te onder- breken of te hernemen.
TYPISCH
1. 1ste kolom: Hoofdcategorie
2. 2de kolom: Subcategorie of item
3. 3de kolom: Eenheid of instelling
Dit scherm is alleen beschikbaar als het voertuig stilstaat.
Met de LINKS/RECHTS-knop selec- teert u de gewenste kolom.
Binnen een kolom selecteert u het gewenste item met de OM- HOOG/OMLAAG-knop. Indien meer items in de volgende kolom rechts beschikbaar zijn, selecteert u de kolom met de RECHTS-knop en selecteert u het gewenste item nogmaals met de OMHOOG/OM- LAAG-knop. Ga op dezelfde manier naar het gewenste item.
Door een item te selecteren stelt u de huidige waarde voor dit item in. Vandaar kunt u naar eender welk ander scherm gaan; de waarde blijft behouden.
Selecteer CLOCK (Klok) in de hoofdcategorie van het Voorkeuren- scherm.
TYPISCH
1. De geselecteerde waarde is ingesteld.
OPMERKING: Vanuit de 2de of 3de kolom, kunt u met de LINKS-knop terugkeren naar de linkse kolom.
OPMERKING: Als de eenheden werden gewijzigd, geldt die wijzi- ging voor zowel de analoge als de digitale displays. De eenheden worden toegepast in de kilometer- teller en de twee tripmeters.
Tijd instellen
Het uur instellen:
Selecteer CLOCK (Klok) in de hoofdcategorie van het Voorkeuren- scherm.
TYPISCH
Selecteer MINUTES (Minuten) in de subcategorie.
Pas de eenheidswaarde aan met de pijlen OMHOOG en OMLAAG.
Uurmodus selecteren
De uurmodus 12/24 selecteren:
Selecteer CLOCK (Klok) in de hoofdcategorie van het Voorkeuren- scherm.
TYPISCH
Selecteer HOURS (Uur) in de sub- categorie.
Pas de eenheidswaarde aan met de pijlen OMHOOG en OMLAAG.
De minuten instellen:
TYPISCH
Selecteer 12/24 HOUR (12/24 Uur) in de subcategorie.
Selecteer de juiste waarde in de hoofdeenheid of instelling.
De regio selecteren (audio)
De regio selecteren:
Selecteer AUDIO (Geluid) in de hoofdcategorie van het Voorkeuren- scherm.
TYPISCH
Selecteer REGION (regio) in de subcategorie.
Selecteer de juiste regio in de hoofdeenheid of instelling volgens de onderstaande tabel.
OPMERKING: Selecteer een regio met een identiek frequentiebereik wanneer uw land niet voorkomt in de onderstaande tabel.
Start het voertuig opnieuw op om de wijzigingen door te voeren.
XXXXX | XXXXXX | XX | XX / XX | XX |
X | - XX - Xxxxxx - Xxxx-Xxxxxx | --- | 520 tot 1.720 kHz | 87,9 tot 000,0 XXx |
X | - Xxxxxxxxx - Xxxxxxxxx - Xxxxxxxxxx - Xxxxxxxxx - IJsland - Israel - Koeweit - Noorwegen - Roemenië - Xxxxxxxxx - Xxxxxxxx - Xxxxxx - Xxxxxxxxxxx - Xxxxxxx - XXX - XX/Xxxxxxx - Xxxxxxxx | 153 tot 279 kHz | 531 tot 1.602 kHz | 87,5 tot 000 XXx |
X | - Xxxxxxx - Xxxxxxxxx - Xxxxxxxxxxx - Xxxxxx - Polen - Portugal - Rusland | 153 tot 279 kHz | 531 tot 1.602 kHz | 87,5 tot 108 MHz |
D | - Japan | --- | 522 tot 1.629 kHz | 76,1 tot 00,0 XXx |
X | - Xxxxxxxxx - Xxxxx - Xxxxxxxx - Nieuw Zeeland | --- | 531 tot 1.701 kHz | 87,5 tot 000 XXx |
X | - Xxxxxx | --- | 531 tot 1.701 kHz | 87,5 tot 108 MHz |
REGIO | LANDEN | LW | AM / MW | FM |
G | - Argentinië - Xxxxxxxx - Xxxxxxx - Xxxxx - Xxxxxxxx - Xxxxx Xxxx - Xxxxxxx - Dominicaanse Rep. - Guadeloupe - Mexico - Puerto Rico - Venezuela | --- | 520 tot 1.720 kHz | 87,9 tot 107,9 MHz |
UITRUSTING
Accessoirebedrading
Het voertuig heeft stroomvoorzie- ning en aardedraden voor het instal- leren van accessoires.
Open de dradenbomen op de aan- gegeven plaatsen.
1. Achter het opbergvak vooraan.
DC12 - ACCESSOIREBEDRADING VOOR- AAN - ACHTER OPBERGVAK
2. Achter onderhoudsdeksel aan de zijkant.
Verstelbaar stuur en be- stuurdersvoetsteunen
Het stuur en de bestuurdersvoet- steunen kunnen aan de wensen van de bestuurder worden aange- past. Het is echter belangrijk dat de bestuurder van het voertuig alle instrumenten goed kan bereiken. Het rempedaal moet bijvoorbeeld goed bereikbaar en bedienbaar zijn en geheel kunnen worden inge- drukt.
De bediening moet altijd goed en volledig bereikbaar zijn voor de bestuurder.
WAARSCHUWING
Bijstellingen moeten door een er- kende Can-Am-dealer worden ver- richt om het voertuig veilig te hou- den.
DC34 - ACCESSOIREBEDRADING MID- DEN - ACHTER ONDERHOUDSDEKSEL LINKERZIJKANT
3. Onder het passagierszadel.
DC56 - ACCESSOIREBEDRADING ACH- TERAAN - ONDER PASSAGIERSZADEL
Het stuur vergrendelen
Het stuurmechanisme vergrende- len:
1. Steek de sleutel in de contact- schakelaar.
2. Xxxxx het stuur helemaal naar rechts of naar links.
3. Draai de sleutel een kwartdraai linksom naar de stuurslotstand en verwijder de sleutel.
VOORBEELDEN VAN STUUR- EN VOET- STEUNPOSITIES
Spiegels
Spiegels afstellen
Druk de spiegel op de hieronder afgebeelde punten om de stand ervan in vier richtingen aan te pas- sen.
STAND VAN DE SLEUTEL OM HET STUUR TE VERGRENDELEN
Opbergvak vooraan
Het voorste opbergvak openen
1. Steek de sleutel in de contact- schakelaar.
2. Duw en houd de sleutel een kwartslag linksom gedraaid naar de positie van het voorste op- bergvak terwijl u het deksel omhoogtrekt.
OPMERKING: Het opbergvak vooraan kan worden geopand ter- wijl de motor draait.
TYPISCHE AFSTELPUNTEN VOOR DE SPIEGEL
STAND VAN DE SLEUTEL OM HET VOORSTE COMPARTIMENT TE OPENEN
TYPISCH - GEOPEND VOORSTE OPBERG- VAK
Gereedschapsset
Locatie gereedschapsset
De gereedschapsset bevindt zich onder de passagiersstoel.
TYPISCH
1. Gebruikershandleiding
Verwijder de VEILIGHEIDS-DVD uit de zak en bewaar deze binnenshuis of op een andere, veilige locatie.
Bewaar de GEBRUIKERSHANDLEI-
XXXX in het voertuig.
Zadel
De passagiersstoel openen
1. Steek de sleutel in de contact- schakelaar.
2. Duw en houd de sleutel een kwartslag rechtsom gedraaid in de stand om de stoel te openen en trek de passagiersstoel om- hoog.
TYPISCH
1. Gereedschapsset
Gebruikershandleiding
De gebruikershandleiding en VEI- LIGHEIDS-DVD bevinden zich in het opbergvak aan de voorkant.
STAND VAN DE SLEUTEL OM HET ZA- DEL TE OPENEN
Losraken van onderdelen kan tot gevaar op de weg leiden. Voor het voorkomen van moge- lijk gevaar op de weg bevestigt u altijd een bindsnoer aan het onderdeel dat dit compartiment afdekt.
WAARSCHUWING
TYPISCH - TIL DE PASSAGIERSSTOEL OP OM DEZE TE VERWIJDEREN
1. Passagiersstoel
3. Maak het bindsnoer van de stoel los van de houderclip.
1. Zadelovertrek voor mono-uitvoering
TYPISCH
1. Bindsnoer
2. Houderclip
Losraken van onderdelen kan tot gevaar op de weg leiden. Voor het voorkomen van moge- lijk gevaar op de weg bevestigt u altijd een bindsnoer aan het onderdeel dat dit compartiment afdekt.
WAARSCHUWING
Zadelovertrek voor mo- no-uitvoering (F3-S Day- tona 500 Edition)
Binnen enkele seconden op de passagiersstoel aangebracht om van uw voertuig een sportieve eenzitter te maken.
Geluidsegeling (model- len F3 Limited en F3-T)
Aan-/uitknop geluidssysteem
Volg één van de volgende onder- staande stappen uit om het audio- systeem op AAN te schakelen:
- Draai de contactschakelaar op AAN.
- Druk nadat de contactschake- laar UIT werd geschakeld gedu- rende 3 seconden op de knop MODUS.
Volg één van de volgende onder- staande stappen uit om het audio- systeem UIT te schakelen:
- Draai de contactschakelaar op UIT.
- Als de audio AAN stond met de contactschakelaar UIT, druk dan gedurende 10 seconden op de knop MODUS.
Geluidsvolumeregeling
Op het standaard rijscherm ver- hoogt of verlaagt u met de OM- HOOG- of OMLAAG-knop het ge- luidsvolume.
Automatische instelling geluidsvolume
Het geluidsvolume kan automatisch worden aangepast naargelang de snelheid van het voertuig. Dit wordt geregeld door de instelling voor automatische volumeregeling in het voorkeurenscherm (Preferen- ces).
Geluid dempen
Druk op de OMLAAG-knop en houd deze langer dan één seconde inge- drukt. Het geluidsvolume wordt gedempt.
Bij gedempt geluid herstelt u de laatste volume-instelling door de OMHOOG-knop in te drukken.
Radiobandbreedte
Voor Noord-Amerika (Regio A)
Door de SET-knop (Instelling) her- haaldelijk in te drukken in het audio- scherm verschijnen de beschikbare audioapparaten in deze volgorde:
- FM
- AM
- WX (NOAA weerkanaal)
- USB (iPod of USB)
- AUX (iPod of MP3-speler)
- NAV
Voor Europa (Regio's B en C)
Door de SET-knop (Instelling) her- haaldelijk in te drukken in het audio- scherm verschijnen de beschikbare audioapparaten in deze volgorde:
- FM
- MW
- LW
TYPISCH - FM-RADIO WEERGEGEVEN
1. Huidige band
2. Voorkeuzezendernummer
3. Huidige zender
4. Volumeniveau
Onderweg zijn de beschikbare ra- diofuncties:
- Audiovolume
- Dempen, zoeken en zwenken
- Radiovoorkeuzefunties (selectie en opslag).
OPMERKING: De radio is steeds ingeschakeld. Gebruik de MUTE functie (Dempen) om het volume stil te zetten.
Om naar de radio te luisteren ter- wijl de contactschakelaar op UIT staat, kunt u de digitale display aanzetten. Hou hiervoor de MODE- knop (Modus) gedurende 3 secon- den ingedrukt onmiddellijk nadat u de contactschakelaar op UIT hebt gezet.
OPMERKING: Om de accu te spa- ren, is het mogelijk de radio na een bepaalde tijd uit te schakelen.
Een voorkeuzezender selecteren
- USB (iPod of USB)
- AUX (iPod of MP3-speler)
- NAV
Druk de LINKS/RECHTS-knop in om een hoger of lager voorkeuze- zendernummer te kiezen.
Houd de LINKS/RECHTS-knop minstens een seconde ingedrukt om de volgende, beschikbare radio- zender te zoeken. De radio blijft op die zender afgestemd.
Houd de SET-knop (Instelling) min- stens een seconde ingedrukt om het instelscherm te openen.
Druk in het instelscherm op de LINKS/RECHTS-knop om af te stemmen op de radiofrequentie.
Een voorkeuzezender programmeren
15 zenders programmeren als voorkeuzezender:
Houd de OMLAAG-knop ingedrukt om de huidige frequentie vast te leggen op het weergegeven zender- nummer.
OPMERKING: Onderweg wordt het radiostation automatisch op het volgende beschikbare voorkeuze- nummer geprogrammeerd. Als alle voorkeuzenummers bezet zijn, wordt voorkeuzenummer 15 over- schreven.
TYPISCH
1. Met de LINKS/RECHTS-knop selecteert u de frequentie.
2. Met de OMHOOG-knop selecteert u het voorkeuzezendernummer.
3. Met de OMLAAG-knop legt u de radio- zender vast.
AUX- (Auxiliary) en USB-poort
Open het handschoenvak. Zie
HANDSCHOENVAK.
Modellen F3-T en F3 Limited
TYPISCH
De audio in-aansluiting en de USB- poort bevinden zich in het hand- schoenvak.
Modellen F3 Limited
(2) Twee extra usb-poorten bevin- den zich in het bovenste bergvak. Die alleen uw apparaat kunnen op- laden. Geen communicatie met de radio..
Modellen F3 Limited en F3-T
Compatibele geluidsapparatuur is onder andere:
- Ondersteunde iPod-modellen
- Ondersteunde iPhone-modellen
- Smartphones die MTP of MSC ondersteunen
- USB-sticks die MSC ondersteu- nen
- MP3-spelers die MTP of MSC ondersteunen
- MP3-spelers
Compatibele muziekindelingen zijn:
- MP3
- WAV
- FLAC
- Ogg
poort aansluit en USB als bron se- lecteert.
iPod
Wanneer u een iPod aansluit, wordt iPod weergegeven in plaats van USB.
TYPISCH - ONDERDELEN ROND HAND- SCHOENVAK VERWIJDERD VOOR DE DUIDELIJKHEID
1. USB-poort
2. Audio in-aansluiting
Op deze audio-in-aansluiting of op de USB-poort kan een audioappa- raat worden aangesloten, dat kan worden afgespeeld via het geluids- systeem.
OPMERKING: U hebt een adapter (optioneel op sommige modellen) nodig om het audioapparaat aan te sluiten op de audioaansluiting van het voertuig.
MP3-speler, USB-station of mobiele telefoon
Wanneer u een MP3-speler of mo- biele telefoon op de geluidsaanslui- ting of de USB-poort van het voer- tuig aansluit, zal deze spelen zoals ingesteld op het moment van de aansluiting.
Bij USB-station gaat het afspelen verder met het nummer dat werd afgespeeld de vorige keer dat deze op het voertuig was aangesloten, of wordt het eerste nummer afge- speeld.
Nummerkeuze is alleen beschik- baar bij sommige apparaten die op de USB-poort worden aangesloten.
Het geluid wordt via het systeem weergegeven als er een apparaat op de AUX-aansluiting is aangeslo- ten en AUX als bron wordt geselec- teerd. Evenzo is het geluid hoor- baar als u een apparaat op de USB-
TYPISCH - SCHERM iPod
Druk op de LINKS/RECHTS-knop om de song in de huidige map te wijzigen.
Houd de SET-knop ingedrukt voor het selecteren van de afspeellijst, het album of het liedje dat u wilt.
Houd de LINKS/RECHTS-knop minstens een seconde ingedrukt om de afspeellijst, de artiest of het album te veranderen als respectie- velijk het item afspeellijst, artiest of album is geselecteerd.
Onderweg zijn de beschikbare functies:
- Volumeregeling en dempen
- Het vorige of volgende nummer selecteren
- Artiest, album of afspeellijst se- lecteren.
Compatibele iPods
Gemaakt voor:
- iPhone 6 Plus
- iPhone 6
- iPhone 5s
- iPhone 5c
- iPhone 5
- iPod touch (5e generatie)
Geluid navigatie
Het geluid van het navigatiesys- teem heeft voorrang boven andere geselecteerde bronnen als u geluid streamt. De radio wordt bijvoor- beeld onderbroken voor de gespro- ken navigatieaanwijzingen voor de bestuurder.
Als u NAV als bron selecteert, kunt u uw externe navigatieapparaat gebruiken voor het afspelen van MP3-bestanden die erop staan of via Bluetooth erop zijn aangesloten. Als u naar een andere bron omscha- kelt, moet u de geluidsstream van het navigatieapparaat stoppen; an- ders wordt deze als navigatieaanwij- zingen behandeld.
Zadeltassen (Modellen F3 Limited en F3-T)
Deze modellen zijn uitgerust met zadeltassen voor het opbergen van handige spullen.
OPMERKING Houd u aan de maximumbelasting. Raadpleeg de SPECIFICATIES voor meer in- formatie.
TYPISCH
1. Plaats vergrendeling zadeltas
2. Handvat zadeltas
Verwijderen zadeltas
Rij altijd met goed geplaatste zadeltassen en controleer na het monteren van de zadeltas of achterlicht, richtingaanwijzers en remlichten goed werken.
WAARSCHUWING
Open de zadeltas.
Verwijder de drie borgschroeven binnenin de zadeltas.
TYPISCH
1. Linkerzadeltas
2. Rechterzadeltas
Ontgrendelde zadeltas en trek aan het handvat om deze te openen.
1. Te verwijderen borgschroeven
Verwijder de plastic klinknagel bo- venop de zadeltas.
de contactsleutel linksom te draai- en.
1. Plastic klinknagel bovenop de zadeltas
Verwijder de plastic klinknagel achterop de zadeltas.
1. Linksom draaien om te ontgrendelen.
Druk op het vergrendelmechanis- me.
1. Te verwijderen plastic klinknagels
Schuif de zadeltas ver genoeg uit voor het loskoppelen van de stek- ker van achterlicht, richtingaanwij- zers en remlicht en verwijder de zadeltas.
Het bovenste opbergvak openen (F3 Limited-modellen)
De vergrendeling van het bovenste opbergvak bevindt zich achteraan het voertuig.
1. Het bovenste deksel openen
Open het deksel van het opberg- vak.
Het deksel na gebruik altijd vergren- delen.
Het bovenste opbergvak desge- wenst sluiten na gebruik. Draai de sleutel rechtsom.
1. Vergrendeling voor het bovenste opberg- vak
Als ze vergrendeld zijn, kunt u alle vergrendelingen openmaken door
1. Rechtsom draaien om te vergrendelen
OPMERKING Rijd nooit op het voertuig met een open deksel.
Getint windscherm (mo- dellen F3 Limited en F3- T)
Deze modellen zijn uitgerust met een getint windscherm.
1. Getint windscherm
Handschoenvak (model- len F3 Limited en F3-T)
Deze modellen zijn uitgerust met een handschoenvak voor het opber- gen van kleine persoonlijke onder- delen.
Hier vindt u ook de audio in-aanslui- ting en USB-connector.
Voor openen trekt u aan het achter- paneellipje van het handschoenvak.
TYPISCH - RECHTERZIJPANELEN
1. Zijpaneel
2. Onderhoudsdeksels aan de zijkant
3. Onderhoudsdeksel aan de voorkant
Onderhoudsdeksel aan de zijkant
TYPISCH - ONDERHOUDSDEKSELS AAN DE ZIJKANT.
Verwijderen
1. Draai het slot linksom (onder- houdsdeksel rechts) of rechts- om (onderhoudsdeksel links)
TYPISCH
Carrosseriepanelen
De carrosseriepanelen van het voertuig kunnen worden verwijderd voor onderhoud.
TYPISCH - ONDERHOUDSDEKSEL LINKS WEERGEGEVEN
2. Trek de onderhoudsdeksel uit
TYPISCH
Installatie
1. Plaats de onderhoudsdeksel aan de zijkant op zijn plaats met de uitijningstabs op de goede plek.
TYPISCH - JUISTE MONTAGE
Onderhoudsdeksel aan de voorkant
TYPISCH
OPMERKING Zorg ervoor dat de onderhoudsdeksel aan de zijkant het zijpaneel niet overlapt.
TYPISCH
1. Onderhoudsdeksel aan de voorkant
Onderhoudsdeksel aan de voorkant verwijderen
1. Til de voorkant van de onder- houdsdeksel op om de pakkings- ringen vrij te maken
TYPISCH - OVERLAPPENDE PLAATSING
TYPISCH - DE ONDERHOUDSDEKSEL OPTILLEN
2. Verwijder de onderhoudsdeksel van het voertuig
Zijpaneel
TYPISCH - DE ONDERHOUDSDEKSEL VERWIJDEREN
De onderhoudsdeksel aan de voorkant plaatsen
1. Schuif de onderhoudsdeksel aan de voorkant terug op zijn plek.
TYPISCH
Zijpaneel verwijderen
1. Verwijder de schroeven en plastic klinknagels die het zijpa- neel op het voertuig bevestigen.
TYPISCH - DE ONDERHOUDSDEKSEL OP ZIJN PLEK SCHUIVEN
OPMERKING: Zorg ervoor dat de tabs van de onderhoudsdeksel aan de voorkant goed op het voertuig zijn geplaatst.
TYPISCH
1. Zijpaneel
2. Clip
3. Plastic klinknagels
4. Borgschroeven
2. Verwijder het linkerzijpaneel
TABBLAD - DE TABS OP DE JUISTE AANBRENGPLAATS UITLIJNEN
TYPISCH
Het zijpaneel plaatsen
1. Schuif het paneel aan de binnen- kant terug op zijn plaats.
OPMERKING: Zorg ervoor dat u de tab van de borgschroef van het zij-
paneel op de tab van de borg- schroef van de luchtinlaat uitlijnt.
TYPISCH - DE PANELEN GOED UITLIJ- NEN
2. Plaats de plastic klinknagels en draai de Torx-schroef aan.
OPMERKING Niet te veel aan- draaien. Als het paneel rond de schroef begint te vervormen, be- tekent dit dat de schroef te vast is aangedraaid. Het paneel wordt hierdoor mogelijk beschadigd.
BASISPROCEDURES
De motor starten en uit- schakelen
De motor starten
OPMERKING: Bij het starten neemt het toerental van de motor vanzelf langzaam toe voordat de normale draaisnelheid is bereikt.
WAARSCHUWING
Uitlaatgassen bevatten giftig koolmonoxide, dat in afgesloten of slecht verluchte ruimtes snel hoge concentraties kan berei- ken. Als het wordt ingeademd kan het ernstig letsel of de dood veroorzaken.
Laat de motor uitsluitend in niet-afgesloten, goed verluchte ruimtes draaien. Zie KOOLMO- NOXIDEVERGIFTIGING VERMIJ- DEN.
Model SM6
1. Houd het rempedaal ingeduwd.
2. Draai de sleutel op AAN.
OPMERKING Geef geen gas ter- wijl het elektrisch systeem wordt opgestart.
3. Raadpleeg eventueel de veilig- heidskaart om uzelf, uw passa- gier en het voertuig voor te be- reiden, druk dan de MODE-knop in om de starter te activeren.
4. Zet de motorstopschakelaar op RUN/ON.
5. De koppelingshendel ingetrok- ken houden.
6. Schakel naar NEUTRAAL. Kijk op het multifunctionele instru- mentenbord om er zeker van te zijn dat u in Neutraal staat.
7. Houd de motorstartknop inge- drukt tot de motor start. Houd de startknop niet langer dan 15 seconden ingedrukt. Als de-
ze niet start, laat de knop dan los en wacht 30 seconden om de starter te laten afkoelen voordat u het opnieuw probeert.
OPMERKING Geef geen gas ter- wijl u de motor start.
8. Kijk op de display of er geen problemen zijn en om te contro- leren of het olielichtje uitgaat.
9. Schakel de parkeerrem uit. Ga na of het parkeerremlichtje op het multifunctionele instrumen- tenbord uitstaat.
OPMERKING Als de parkeerrem niet helemaal is uitgeschakeld voordat u het voertuig start, zul- len de remblokken haperen tij- dens het rijden. Dat kan het rem- systeem beschadigen.
Model SE6
OPMERKING: Het model SE6 kan met het rempedaal ingedrukt in ie- dere versnelling worden gestart. De transmissie schakelt automa- tisch naar neutraal als de motor wordt gestart.
1. Houd het rempedaal ingeduwd.
2. Draai de sleutel op AAN.
OPMERKING Geef geen gas ter- wijl het elektrisch systeem wordt opgestart.
3. Raadpleeg eventueel de veilig- heidskaart om uzelf, uw passa- gier en het voertuig voor te be- reiden, druk dan de MODE-knop in om de starter te activeren.
4. Zet de motorstopschakelaar op RUN/ON.
5. Houd de motorstartknop inge- drukt tot de motor start. Houd de startknop niet langer dan 15 seconden ingedrukt. Als de- ze niet start, laat de knop dan los en wacht 30 seconden om de starter te laten afkoelen voordat u het opnieuw probeert.
OPMERKING Geef geen gas ter- wijl u de motor start.
6. Kijk op de display of er geen problemen zijn en om te contro- leren of het olielichtje uitgaat.
7. Schakel de parkeerrem uit. Ga na of het parkeerremlichtje op het multifunctionele instrumen- tenbord uitstaat.
OPMERKING Als de parkeerrem niet helemaal is uitgeschakeld voordat u het voertuig start, zul- len de remblokken haperen tij- dens het rijden. Dat kan het rem- systeem beschadigen.
De motor uitzetten
Model SM6
1. Xxxxxxx in eerste versnelling.
2. Zet de motorstopschakelaar op UIT.
3. Schakel de parkeerrem in. De rem wordt in de lage stand ver- grendeld en op de display ver- schijnt een schuivende melding PARKEERREM.
4. De sleutel naar UIT draaien.
5. Zorg dat de parkeerrem is uitge- schakeld voordat u afstapt. Houd de koppeling ingedrukt en schud het voertuig naar voor en naar achter.
WAARSCHUWING
Schakel de parkeerrem steeds in. Het voertuig kan gaan rollen als de parkeerrem niet is inge- schakeld en de versnelling in neutraal staat.
Model SE6
1. Schakel naar neutraal.
2. Zet de motorstopschakelaar op UIT.
3. Schakel de parkeerrem in. De rem wordt in de lage stand ver- grendeld en op de display ver-
schijnt een schuivende melding PARKEERREM.
4. De sleutel naar UIT draaien.
OPMERKING: Als de parkeerrem niet is ingeschakeld met de contact- sleutel op UIT, knippert het parkeer- remlichtje en gaat een pieptoon af.
5. Zorg dat de parkeerrem is uitge- schakeld voordat u afstapt. Xxxxx het voertuig naar voor en naar achter.
WAARSCHUWING
Schakel de parkeerrem steeds in. Het voertuig kan, ongeacht in welke versnelling het is ge- schakeld, gaan rollen als de parkeerrem niet is ingeschakeld. De koppeling is altijd ontkop- peld als het voertuig stilstaat zodat de transmissie het voer- tuig niet op zijn plaats zal hou- den.
Het voertuig duwen
LET OP Vermijd het voertuig op een helling naar boven te du- wen. Als u het voertuig toch een helling op moet duwen, zorg er dan zeker voor dat u bij het rempedaal kunt ingeval het voertuig achteruit dreigt te rollen.
Het voertuig over een korte afstand voortbewegen zonder de motor in te schakelen:
1. Zit op het voertuig en houd het rempedaal ingeduwd.
2. Schakel de versnelling in NEU- TRAAL (alleen voor model SM6).
3. Schakel de parkeerrem uit.
4. Stap langs de rechterkant van het voertuig af en houd uw voet op het rempedaal.
5. Duw het voertuig voort, rem waar nodig.
LET OP Duw alleen langs de rechterkant, zodat u aan het rempe- daal raakt. Blijf uit de buurt van de hete uitlaatpijp.
Als u het voertuig achteruit trekt, let dan op dat het voorwiel niet over uw voeten rolt.
6. Stap terug op en parkeer het voertuig als boven aangegeven.
Achteruit rijden
Raadpleeg het onderdeel VEILIG- HEIDSAANWIJZINGEN voor veilige bediening.
In achteruit schakelen (model SE6)
1. Schakel met een draaiende motor in eerste versnelling.
2. Houd de koppelingshendel inge- drukt.
3. Houd de achteruitrijknop inge- drukt.
4. Duw de schakelhendel één slag lager.
5. Laat de achteruitrijknop los en controleer of de letter "R" op het multifunctionele instrumenten- bord knippert.
In achteruit schakelen (model SE6)
1. Xxxxxxx naar eerste of neutraal terwijl de motor draait, het voertuig stilstaat en de rem is ingedrukt.
2. Houd de achteruitrijknop inge- drukt.
3. Trek de versnellingsschakelaar naar u toe om lager te schake- len naar achteruit.
Achteruitrijden
Xxxx of de ruimte achter u vrij is en blijf achteruit kijken terwijl u achter- uitrijdt. Beperk uw snelheid en rijd nooit langere afstanden achteruit.
Uit Achteruit schakelen
Model SM6
Om uit Achteruit te schakelen, houdt u de koppelingshendel inge- trokken en heft u de schakelhendel eenmaal op. U schakelt dan in eer- ste versnelling. U hoeft de achter- uitrijknop niet te gebruiken. Deze wordt automatisch gereset.
Model SE6
Om uit achteruit te schakelen, brengt u het voertuig tot stilstand en drukt de versnellingsschakelaar hoger naar neutraal of, door wat langer te drukken, naar eerste.
Gebruik tijdens de inrij- periode
Het voertuig heeft een inrijperiode van 1.000 km nodig.
Vermijd hard remmen de eerste 300 km.
Nieuwe remmen en banden bereiken hun maximale rende- ment pas nadat ze zijn ingere- den. De prestaties van de rem- men, besturing en VSS kunnen beperkt zijn; wees dus extra voorzichtig.
Remmen en banden zijn ingere- den na ongeveer 300 km rijden met frequent remmen en stu- ren. Xxxxxx met weinig remmen en sturen vergt extra tijd om de remmen en banden in te rijden.
WAARSCHUWING
De eerste 1.000 km:
- Geef geen plankgas.
- Vermijd het aanhouden van een constant toerental.
- Als de koelventilator onophoude- lijk werkt in stads- of fileverkeer, ga dan naar de kant en schakel de motor uit om deze te laten afkoelen of rijd sneller om de motor te laten afkoelen door de wind.
Na de inrijperiode moet uw voer- tuig worden geïnspecteerd volgens het ONDERHOUDSSCHEMA.
Tanken
Vereiste brandstof
OPMERKING Gebruik altijd ver- se benzine. Benzine oxideert, waardoor het octaangetal daalt, vluchtige ingrediënten vervliegen en er gomvorming en aanslag ontstaan, die uw brandstofsys- teem kunnen beschadigen.
De alcoholbijmenging in brandstof verschilt per land en regio. Uw vaartuig is op het gebruik van de aanbevolen brandstoffen afge- stemd, maar let wel op het volgen- de:
- Het gebruik van brandstof met een hoger alcoholpercentage dan wettelijk is vastgelegd, wordt niet aanbevolen en kan tot de volgende problemen met onderdelen van het brandstof- systeem leiden:
• Problemen met starten en werking.
• Aantasting van rubberen of plastic onderdelen.
• Aantasting van metalen on- derdelen.
• Xxxxxx aan interne onderde- len van de motor.
- Inspecteer regelmatig op aanwe- zigheid van brandstoflekker of andere afwijkingen van het brandstofsysteem als u ver- moed dat er meer alcohol in de benzine zit dan op dit moment wettelijk voorgeschreven.
- Met alcohol gemengde brand- stoffen trekken vocht aan en houden dit vast, wat kan leiden tot fasescheiding in de brand- stof, wat kan leiden tot proble- men met de motorprestaties of motorschade.
Aanbevolen brandstof
Gebruik ongelode superbenzine met een AKI (RON+MON)/2-octaan- getal van 91 of een RON-octaange- tal van 95.
OPMERKING Experimenteer nooit met andere brandstoffen. Gebruik van ongeschikte brand- stof kan motor- of systeemscha- de veroorzaken.
OPMERKING Gebruik GEEN brandstof van brandstofpompen die met E85 zijn gemarkeerd.
Het gebruik van brandstof met het label E15 is verboden door de Amerikaanse EPA-regelgeving.
Tankprocedure
WAARSCHUWING
Benzine is uiterst brandbaar en zeer explosief. Volg de tankpro- cedure om het risico op brand of explosie te verkleinen. Zie BRANDSTOFBRANDEN EN AN- DERE GEVAREN VERMIJDEN.
Tanken:
1. Parkeer buiten in een goed ver- luchte omgeving uit de buurt van vlammen, vonken, branden- de sigaretten en andere ontste- kingsbronnen.
2. Stop de motor.
3. Til de sleutelkap van de brand- stoftankdop op.
1. Dop van de brandstoftank
2. Sleutelkap van de brandstoftankdop
4. Plaats de sleutel in de brandstof- tankdop en draai een kwartslag rechtsom voor het ontgrendelen en verwijderen van de dop.
6. Veeg gemorste brandstof af. Als u brandstof op het lichaam morst, afwassen met water en zeep en van kleren wisselen.
7. Voor het sluiten van de brand- stoftankdop drukt u de brand- stoftankdop op zijn plaats met de sleutel volledig in het slot. Draai de sleutel linksom naar de oorspronkelijke positie voor het vergrendelen van de brandstof- tankdop. Verwijder vervolgens de sleutel en sluit de slotkap van de brandstoftankdop.
OPMERKING: De brandstoftank- dop sluit niet goed als de sleutel niet in het slot zit. U kunt de sleutel niet uit de brandstoftankdop verwij- deren als deze niet vergrendeld is.
Zorg er na bijtanken altijd voor dat de brandstoftankdop goed gesloten is, voordat u het voer- tuig gebruikt.
WAARSCHUWING
1. Sleutelgat brandstoftankdop
5. Vul de tank tot het brandstofni- veau de vulbuis bereikt.
1. Vulbuis
2. Brandstofpeil
OPMERKING: Probeer de brand- stoftank niet volledig te vullen. Laat wat ruimte zodat de brandstof bij wisselende temperaturen nog kan uitzetten.
Ophanging afstellen
Ophangingsarmen voor (Alle modellen behalve F3 Base)
Raadpleeg een Can-Am-dealer voor bijstelling van de voorwielophan- ging.
Achterwielophanging (F3 Limited modellen)
De druk van de ophanging achter stelt zich automatisch in door de luchtvering met lucht bij te pompen of af te laten.
Achterophanging (alleen F3-T-modellen)
De druk van de ophanging is afstel- baar door de luchtvering met lucht bij te pompen of af te laten. Ge- bruik een gereguleerde luchtcom-
pressor of handpomp en een druk- meter.
Om de ophanging zachter te maken verlaagt u de luchtdruk en om de ophanging harder te maken ver- hoogt u de luchtdruk.
OPMERKING: De volgende kaart dient enkel als richtlijn. U kunt de druk aanpassen aan uw voorkeur zolang u de maximaal toegestane druk niet overschrijdt.
Vergeet na afloop het beschermkap- je niet terug te plaatsen.
Als de maximale aangegeven druk wordt overschreden, kan dit onder sommige omstandig- heden leiden tot mindere VSS- prestaties.
WAARSCHUWING
OPMERKING Overschrijd de maximaal toegestane druk niet. Dat kan de luchtvering beschadi- gen.
AANWEZIG ONDER HET PASSAGIERSZA- DEL
OPMERKING: Plaats bij het aanpas- sen van de druk geen gewicht op het voertuig en geen lading in het opbergvak.
De luchtvering is rechtstreeks ver- bonden met een luchtslang met een schraderventiel onder het za- del.
Ga om de luchtdruk te veranderen op dezelfde manier te werk als bij het regelen van de druk in een band.
Deze pagina is opzettelijk blanco
VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN
WAT IS ER ANDERS AAN DE SPYDER ROADSTER
De Spyder roadster is een heel apart soort voertuig. In dit deel maakt u kennis met een aantal specifieke kenmerken en bestu- ringseigenschappen van het voer- tuig.
Stabiliteit
Deze driewielige “Y”-configuratie biedt bij lagere snelheden meer stabiliteit dan een motorfiets. Hij is echter niet zo stabiel als vierwielige voertuigen, zoals auto's. Technolo- gische besturingshulpmiddelen, zoals de elektronische VSS (Vehicle Stability System), helpen het voer- tuig stabiel houden tijdens manoeu- vres, maar u kunt toch nog de controle over het stuur verliezen en het voertuig kan omslaan of overkop gaan door extreme ma- noeuvres (zoals bij scherpe boch- ten), door het overbelasten van het voertuig of door op oneffen opper- vlakken te rijden of op voorwerpen te botsen. Bovendien kan de be- stuurder of de passagier vallen door bruusk te draaien, te versnellen, te remmen of ergens tegenaan te rij- den.
Reactie op wegomstan- digheden
De Spyder roadster reageert in be- paalde wegomstandigheden anders dan andere voertuigen.
- Rijd niet off-road, op ijs of op sneeuw.
- Vermijd plassen en stromend water. Het voertuig heeft snel- ler last van aquaplaning dan een auto. Als u toch door water moet, rijd dan traag.
- Rijd traag door grind, modder of over zandwegen.
- Rijden bij temperaturen lager dan 6 °C leidt tot lagere grip.
Zie het onderdeel VERKEERSSTRA- TEGIEËNvoor gedetailleerde instruc- ties.
Rempedaal
Met één pedaal remt u op de drie wielen. Er is geen handbediende rem en u kunt niet apart op de voor- en achterwielen remmen. Tegelijk remmen en sturen is met de Spyder roadster gemakkelijker dan met een motorfiets. Het voer- tuig kan snel stoppen — denk er- aan dat voertuigen achter u moge- lijk niet zo snel kunnen stoppen.
Antiblokkeerremsysteem (ABS)
Het voertuig is uitgerust met ABS (Antilock Braking System) dat deel uitmaakt van het stabiliteitssys- teem van het voertuig (VSS). Houd het rempedaal ingeduwd om hard te remmen. ABS zorgt ervoor dat de wielen niet blokkeren.
Parkeerrem
De parkeerrem remt alleen mecha- nisch op de achterwielen en zit vast op zijn plaats als hij wordt ingescha- keld. Deze wordt niet geregeld door de technologische besturings- hulpmiddelen (bv. ABS, EBD). Ge- bruik deze niet om het voertuig te laten vertragen of te stoppen. Op die manier kunt u de controle ver- liezen, slippen, omslaan of overkop gaan.
Stuur
Direct sturen
Stuur uw Spyder roadster altijd mee met de bocht.
Opgelet motorrijders: stuur niet te- gen zoals bij een motorfiets. In te- genstelling tot een motorfiets kan een Spyder roadster niet overhellen in een bocht. Als motorrijder moet u dus opnieuw leren draaien. Oefen het sturen in de richting van de
WAT IS ER ANDERS AAN DE SPYDER ROADSTER
bocht op alle snelheden tot u de techniek goed onder de knie hebt.
Zijdelingse krachten in bochten
In tegenstelling tot een motorfiets kan een Spyder roadster in bochten niet overhellen. U ervaart dan ook een zijdelingse kracht die u uit de bocht wil duwen. Om het even- wicht te behouden moeten de be- stuurder en de passagier zich goed vasthouden en hun voeten stevig op de voetsteunen houden. In scherpe bochten kan het ook hel- pen om het bovenlichaam naar vo- ren en in de bocht te hellen.
Breedte
De Spyder roadster is breder dan een gewone motorfiets, dus:
- Houd in bochten de voorwielen in uw eigen rijvak. Let in boch- ten en bij inhaalmanoeuvres goed op waar uw wielen zich bevinden Als u een traject volgt waarbij het voorwiel van een motorfiets dicht bij de rand van het rijvak zou gaan, kan het voorwiel bij de Spyder roadster uit het rijvak gaan.
- Geen rijvakken delen of opsplit- sen (tussen twee rijvakken in rijden). Als u in groep rijdt, doe dit dan net als bij motorfietsen op één rij.
- Houd u klaar om uit te wijken om hindernissen te vermijden.
OPMERKING: Dat u een hindernis met de voorwielen neemt, garan- deert niet dat u dit met het achter- wiel neemt.
Achteruit
In Achteruit werkt de Spyder road- ster als een auto. Toch zijn er een aantal belangrijke verschillen:
- Laat de passagier eventueel af- stappen als uw zicht beperkt is.
- Vergeet niet dat het voorste gedeelte breder is dan het ach- terste gedeelte. Kom bij het achteruitrijden niet te dicht bij voorwerpen, anders kunt u er met de voorste banden tegen- aan rijden.
- Beperk uw snelheid en rijd nooit langere afstanden achteruit.
- Parkeer zoveel mogelijk op plaatsen waar u niet achter- waarts uit de parkeerplaats moet rijden.
- Model SM6: Xxxxxxx terug in eerste versnelling voordat u de motor uitschakelt.
LET OP Houd de beide voeten steeds op de voetsteunen als u achteruit gaat. Plaats uw voeten nooit op de grond als u achteruit- rijdt.
Rijbewijs en lokale wet- geving
Welk rijbewijs u nodig hebt om met de Spyder roadster te rijden, hangt af van de plaatselijke wetgeving. In sommige landen hebt u een getuig- schrift voor motorrijders of voor driewielige voertuigen nodig, terwijl in andere landen het gewone rijbe- wijs voor auto's volstaat.
Doe navraag bij de plaatselijk instan- ties zodat u over de juiste papieren beschikt om het voertuig op de openbare weg te gebruiken.
TECHNOLOGISCHE BESTURINGSHULPMIDDELEN
Voertuigstabiliteitssys- teem VSS (Vehicle Stabi- lity System)
De Spyder roadster is uitgerust met een voertuigstabiliteitssysteem of VSS (Vehicle Stability System). VSS helpt u het voertuig te besturen en vermindert in bepaalde situaties het gevaar op omslaan of overkop gaan. VSS omvat:
- Een antiblokkeerremsysteem, ABS (Antilock Braking System), dat u bij hard remmen helpt de controle over het stuur te bewaren door ervoor te zor- gen dat de wielen niet blokke- ren.
- Een EBD-systeem (Electronic Brake Distribution) dat automa- tisch het evenwicht aanpast tussen de remkracht op de drie wielen. Samen met ABS, helpt EBD u richting te houden en, afhankelijk van de beschikbare tractie, zoveel mogelijk rem- kracht uit te oefenen.
- Een tractieregelsysteem, TCS (Traction Control System) dat helpt verhinderen dat het achter- wiel gaat slippen. TCS beperkt de draaisnelheid van het achter- wiel alleen als u het stuur draait (afwijkt van een rechte lijn) of als de gripomstandigheden of de voertuigstabiliteit vereisen dat het motormoment wordt verlaagd.
- Een stabiliteitsregelsysteem (SCS) dat dient om de aandrij- ving op het achterwiel te beper- ken en op individuele wielen te remmen, zodat u minder gevaar loopt om de controle over het voertuig te verliezen of te kante- len.
Beperkingen
VSS kan u niet in alle omstandighe- den de controle over het stuur hel- pen behouden.
Oppervlakken met weinig tractie
De grip van de banden op het wegdek beperkt het maximale remvermogen. Zelfs met ABS en EBD, blijft uw remafstand langer op oppervlakken die weinig grip bieden of als uw bandenspanning en bandenprofiel niet goed onder- houden zijn.
Als uw banden minder grip krijgen op het wegoppervlak, kunt u zelfs met VSS de controle over het voertuig verliezen.
Als een verhard wegoppervlak ge- heel of gedeeltelijk is bedekt met ijs, sneeuw of smeltende sneeuw krijgt het voertuig onvoldoende grip om zelfs met VSS de controle over het stuur te bewaren. Rijd niet op ijs, sneeuw of smeltende sneeuw.
OPMERKING: De weerstand van de banden van de roadster begint af te nemen onder de 5 °C.
Net als andere wegvoertuigen kan het voertuig op water last hebben van aquaplaning (grip verliezen op een laag water). Als u te snel op een laag water rijdt, bijvoorbeeld door een plas of stromend water op de weg, kan het voertuig grip verliezen en gaan slippen, en kan de VSS u niet helpen de controle te bewaren. Vermijd grote water- plassen of stromend water, en rijd trager of ga aan de kant staan bij zware regen. Vertraag vooraf zo- veel mogelijk als u door water moet.
Verminder uw snelheid op opper- vlakken met weinig grip zoals modder, zand, grind of een nat wegdek. De Spyder roadster is niet bedoeld voor gebruik off-road. Ge-
xxxxx het voertuig steeds op goed onderhouden wegen. Gebruik het voertuig op geen enkel ander ter- rein.
Banden
De VSS van het voertuig is afge- steld om optimaal te werken met een band van een bepaalde grootte en een bepaald materiaal en profiel. De banden vervangen door niet door BRP goedgekeurde banden kan de doeltreffendheid van VSS verkleinen.
Gebruik uitsluitend door BRP aan- bevolen banden, die uitsluitend bij erkende Can-Am roadster dealers kunnen worden besteld.
Een correcte bandenspanning en een goed profiel zijn belangrijk om, vooral op losse of natte oppervlak- ken, tractie te behouden. Te lage bandenspanning kan tot hydropla- ning en te warm worden van ban- den leiden, terwijl een te hoge bandenspanning de efficiëntie van VSS kan verlagen.
Scherpe bochten
VSS regelt of beperkt uw stuurbe- wegingen niet; het weerhoudt u er niet van om te scherp te draaien. Door grote of bruuske bewegingen met het stuur kunt u de controle over het voertuig verliezen, slippen, omslaan of overkop gaan.
Overdreven snelheid
VSS regelt de snelheid van het voertuig niet, behalve wanneer SCS ingrijpt in een bocht. VSS belet niet dat een voertuig een bocht te snel kan ingaan. Als u te snel rijdt voor de rijomstandigheden, kunt u, zelfs met VSS, de controle verliezen.
Overbelading
Belaad het voertuig nooit meer dan de hierboven aangegeven waarden.
TECHNOLOGISCHE BESTURINGSHULPMIDDELEN
TOTALE TOEGELATEN BELASTING VAN HET VOERTUIG | |
Alle modellen behalve F3 Limited- modellen | 199 kg |
F3 Limited- modellen | 209 kg |
Dynamische stuurbe- krachtiging (DPS)
DPS (Dynamic Power Steering) le- vert een computergeregelde, varia- bele versterking die wordt opge- wekt door een elektrische motor die de stuurkracht die van de be- stuurder wordt gevergd optimali- seert.
De kracht van de stuurversterking hangt af van de stuurkracht, de stuurhoek en de snelheid van het voertuig.
Als het voertuig in achteruit staat, vermindert de stuurbekrachtiging naarmate het voertuig sneller gaat.
INZICHT IN DE GEVAREN OP DE WEG
Denk voor u de Spyder roadster start even na over het risico op let- sel of dood bij een ongeval, hoe u dit risico kunt beperken en of u wel bereid bent om dit risico te lopen. Talrijke factoren dragen bij tot het risico dat u loopt. Sommige van deze factoren hebt u zelf in de hand en andere, zoals het gedrag van andere weggebruikers, dan weer niet. Hier zijn enkele factoren die uw risico beïnvloeden:
Soort voertuig
Verschillende voertuigmodellen verschillen onderling in grootte, zichtbaarheid en wendbaarheid en bieden meer of minder bescher- ming.
De Spyder roadster is klein en wendbaar. Wendbaarheid kan nut- tig zijn om botsingen te vermijden. Kleinere voertuigen zijn echter minder goed zichtbaar, zodat er een grotere kans bestaat dat andere automobilisten een aanrijding kun- nen veroorzaken. In bepaalde situa- ties is de kans dat u met de Spyder roadster in een aanrijding betrokken raakt kleiner dan met een motor- fiets. Zo loopt u bijvoorbeeld min- der kans om bij lagere snelheden overkop te gaan terwijl u het voer- tuig bestuurt. In andere situaties is de kans dat het voertuig betrokken raakt in een ongeval juist groter. Omdat het voertuig breder is, kan het bijvoorbeeld niet door kleine openingen waar vele motorfietsen wel doorraken.
Bij auto's en vrachtwagens biedt de constructie van het voertuig bescherming bij botsingen of ande- re gevaren op de weg. Bovendien kunnen passagiers zichzelf bescher- men door veiligheidsgordels te dragen. Houd er rekening mee dat rijden op een Spyder roadster ge- vaarlijker is dan autorijden en dat uw risico op letsel dichter aanleunt bij dat van motorrijden.
Net als op een motorfiets kunt u het risico op letsel verkleinen door een helm en rijuitrusting te dragen.
Rijvaardigheid en oor- deelkundig vermogen
Iedere bestuurder heeft de xxxxxx'x op de weg in zekere mate in de hand. Bestuurders die een goede rijvaardigheid opbouwen hebben meer controle over hun voertuig. Reken niet op uw rijervaring met motorfietsen, auto's, ATV's, sneeuwscooters of andere voertui- gen bij de voorbereiding om op de Spyder roadster te gaan rijden. In- formeer u over de aspecten waarin dit voertuig anders is. Xxxx deze Gebruikershandleiding, bekijk de VEILIGHEIDSVIDEO en volg even- tueel een training. Maak uzelf ver- trouwd met het gebruik van de be- sturingselementen en zorg ervoor dat u de praktijkoefeningen nauw- gezet en met het nodige zelfvertrou- wen kunt uitvoeren voordat u de weg opgaat.
Als u voor het eerst de weg opgaat, begin dan bij minder moeilijke om- standigheden (bv. licht verkeer, tragere snelheden, goed weer, geen passagier) en ga naarmate u de techniek beter onder de knie krijgt geleidelijk over naar meer uitdagende rijomstandigheden. Denk vooruit om situaties te vermij- den die te moeilijk zijn voor uw vaardigheidsniveau of die een gro- ter risico inhouden dan u bereid bent te nemen.
Zelfs rijvaardige bestuurders veroor- zaken botsingen. Door bijvoorbeeld uw rijvaardigheid aan te wenden voor extreme manoeuvres of stunts, verhoogt u uw risico. Ver- standige bestuurders gebruiken een combinatie van gezond ver- stand en rijvaardigheid om hun veiligheidsmarge te vergroten en de risico's te minimaliseren. Leer de technieken voor defensief rijden
INZICHT IN DE GEVAREN OP DE WEG
in het onderdeel VERKEERSSTRA- TEGIEËN.
Toestand van de bestuur- der
De bestuurder moet waakzaam zijn en zowel mentaal als fysiek paraat zijn om te rijden. Gebruik dit voer- tuig nooit na drugs- of alcoholge- bruik. Vermoeid rijden, rijden onder invloed of met een beperkt mentaal of fysiek vermogen verhoogt het risico op een ongeluk.
Alcohol, drugs, medicijnen, ver- moeidheid, slaperigheid en emoties kunnen uw vermogen om veilig te rijden compromitteren. Net als motorrijden is rijden op een Spyder roadster een uitdagende bezigheid. Een goede fysieke en mentale conditie is zo mogelijk nog belang- rijker dan bij een auto Het voertuig nooit besturen tenzij u volledig waakzaam en mentaal en fysiek paraat bent is het veiligst. Zelfs als uw bloedalcohol de wettelijke li- miet niet overschrijdt, heeft alcohol toch steeds een negatief effect op uw oordeelkundig vermogen en rijvermogen.
U moet fysiek alle besturingsele- menten kunnen bedienen, het stuur volledig naar links en rechts kunnen draaien, kunnen op- en af- stappen en de omgeving kunnen observeren om het voertuig te kunnen gebruiken.
Ook passagiers moeten waakzaam en mentaal en fysiek in goede conditie verkeren om hun houding te bewaren, zich vast te houden en gepast te reageren op bochten, oneffenheden, versnellingen en remmen.
Toestand van het voer- tuig
Houd uw voertuig in een goede conditie.
Inspecteer het voor gebruik en on- derhoud het regelmatig. Let op eventuele meldingen op het multi- functionele instrumentenbord als u het voertuig start en pak eventu- ele problemen aan voordat u ver- trekt.
Weg- en weersomstan- digheden
Bij zwaar verkeer, slechte zichtbaar- heid of op een wegdek met weinig grip neemt het gevaar toe. Kies rij- routes die geschikt zijn voor uw rij- vaardigheid en het risiconiveau dat u bereid bent te aanvaarden.
UITRUSTING
Om te rijden op driewielige open voertuigen zoals uw Spyder road- ster, hebt u dezelfde beschermen- de uitrusting nodig als motorrijders. Hoewel het voertuig bij lage snelhe- den stabieler is dan een motorfiets, kunt u er toch nog afvallen.
Dit gedeelte is samengesteld op basis van de aanbevelingen voor motorrijders van de MSF (Motorcy- cle Safety Foundation).
Bij een val of aanrijding zal de be- schermende uitrusting verwondin- gen voorkomen of beperken. Be- schermende uitrusting verhoogt ook uw comfort en biedt bescher- ming tegen de weersomstandighe- den.
De aanbevolen basisuitrusting voor bestuurder en passagier omvat stevige laarzen of schoenen tot boven de enkel met antislipzolen, een lange broek, een jas, hand- schoenen met vingers en vooral, een goedgekeurde helm met een goede gezichtsbescherming.
UITRUSTING
1. Goedgekeurde helm
2. Oog- en gezichtsbescherming
3. Jas met lange mouwen
4. Handschoenen
5. Lange broek.
6. Schoeisel tot boven de enkel
Een goede uitrusting kan bij een ongeval de ernst van de verwondin- gen van zowel de bestuurder als de passagiers verkleinen.
Helmen
Helmen bieden bescherming tegen letsels aan het hoofd en de herse- nen. Een helm kan het gezicht van de passagier beschermen wanneer die tegen de achterkant van de helm van de bestuurder botst. Zelfs de beste helm biedt geen garantie tegen letsels, maar uit statistieken blijkt dat het dragen van een helm de het risico op hersenbeschadi- ging beperkt. Draag voor uw eigen veiligheid dus steeds een helm tij- dens het rijden.
Een helm kiezen
Helmen moeten conform de in uw regio, provincie of land geldende normen zijn geproduceerd.
Integraalhelmen bieden de beste bescherming bij botsingen aange- zien die het hele hoofd en gezicht bedekken. Ze bieden ook bescher- ming tegen brokken, stenen, insec- ten, enz.
Een driekwart open helm of helm met open gezicht kan ook bescher- ming bieden. Die bestaan uit dezelf- de basiselementen maar zonder de gezichts- en kinbescherming die integraalhelmen bieden. Als u een helm met open gezicht draagt, zou u een vizier of een bril moeten op- zetten.
OPMERKING: Een gewone bril of zonnebril biedt onvoldoende be- scherming voor motorrijders. Deze kunnen breken of afvallen en ze la- ten toe dat wind en vliegende ob- jecten de ogen bereiken.
Gebruik getinte vizieren, brillen of glazen alleen bij daglicht; gebruik ze niet 's nachts of als er weinig licht is. Gebruik deze niet als u
hierdoor minder goed kleuren kunt onderscheiden.
Overige uitrusting
Schoenen
Draag steeds schoenen met een gesloten tip. Laarzen tot boven de enkels bieden bescherming tegen diverse rijrisico's zoals steentjes die van het wegdek vliegen en verbranding aan de uitlaatpijp.
Vermijd lange schoenveters die in de schakelhendel, het rempedaal of andere delen vast kunnen raken. Rubberzolen en lage hielen zijn uit- stekend om de voeten op de voet- steunen te houden.
Handschoenen
Handschoenen die de vingers hele- maal bedekken, beschermen de handen tegen de wind, de zon, de hitte, de koude en vliegende objec- ten. Goed passende handschoenen geven meer grip op het stuur en zijn minder vermoeiend voor de handen. Stevige, versterkte motor- fietshandschoenen beschermen de handen bij valpartijen. Bij speciale handschoenen voor motorrijders zitten de naden aan de buitenkant om irritatie te vermijden, en ze zijn gebogen voor een natuurlijke greep om de handgrepen. Als de hand- schoenen te dik zijn, kan het moei- lijk zijn de besturingselementen te bedienen. Kaphandschoenen zor- gen ervoor dat er geen koude lucht in de mouwen stroomt en bescher- men de polsen.
1. Handschoenkap
UITRUSTING
Jassen, broeken en motorpakken
Draag een jasje en een lange broek of een volledig rijkostuum. Bescher- mende motorfietsuitrusting van prima kwaliteit biedt comfort en kan u mee behoeden tegen aflei- ding door gure omstandigheden. Bij een botsing kan beschermings- uitrusting van goede kwaliteit of uit stevig materiaal letsels voorkomen of beperken. Bepaalde kledij is op- gevuld of versterkt zodat het risico op letsel bij een aanrijding nog kleiner wordt. Een lange broek biedt ook bescherming tegen ver- branding tegen hete onderdelen.
Beschermende motorfietsuitrusting levert vaak de beste combinatie van een goed passend model en bescherming. Deze kledij is ontwor- pen om te passen terwijl u op een zadel zit. De mouwen en benen zijn langer uitgesneden en ze zijn dikker rond de schouders. Rijkostuums zijn verkrijgbaar uit één stuk of in twee delen.
Xxxx is een goede keuze omdat het duurzaam en winddicht is en be- schermt tegen letsel. Andere schuurbestendige, beschermende uitrusting van synthetisch materiaal is ook een goede keuze. Draag geen losse of lange kleding of sjaals die in bewegende delen ver- strikt kunnen raken.
Kleppen en sluitingen houden de wind buiten. Een jasje met een rits vooraan is meer winddicht dan een jasje met knoppen of drukknoppen. Een klep over de ritssluiting van een jas geeft nog meer bescher- ming tegen de wind. Jasjes die nauw aansluiten aan de manchet- ten en om het middel zijn aanbevo- len om de wind buiten te houden. Een grote, loszittende kraag kan flapperen tijdens het rijden en aan- leiding geven tot huidirritatie of u afleiden.
UITRUSTING
Bescherm uzelf tegen onderkoeling wanneer u in koude omstandighe- den rijdt. Onderkoeling, wat op- treedt bij een lage lichaamstempe- ratuur, kan leiden tot concentratie- verlies, een tragere reactiesnelheid en verlies van vlotte, nauwkeurige spierbewegingen. In koude weers- omstandigheden kan de juiste be- schermende kleding zoals een windbestendige jas en isolerende lagen kleding essentieel zijn. Zelfs wanneer u in gematigde tempera- turen rijdt, kunt u het erg koud hebben omwille van de wind.
Beschermende kleding geschikt voor rijden in koud weer kan te warm zijn wanneer u stopt. Draag verschillende lagen kleding die u naar wens kunt verwijderen. Draag een windbestendige buitenlaag over uw beschermende kleding, zodat de koude lucht uw huid niet kan bereiken.
De rijuitrusting kan ook de zichtbaar- heid van de bestuurder verhogen. Kies bij voorkeur voor heldere kleuren. Over een donker jasje kan een goedkope reflecterende vest worden gedragen. Ook een goed idee is om extra reflecterende stroken aan te brengen op kleding- stukken waarmee regelmatig wordt gereden.
Regenkleding
Als u moet rijden in de regen wordt een regenpak of een waterbesten- dig motorpak aangeraden. Voor lange ritten is het een goed idee om regenkleding bij zich te hebben. Droge bestuurders rijden comforta- beler en alerter dan natte, verkleum- de bestuurders.
Regenkledij is beschikbaar in één stuk of in twee delen en kledij die speciaal is ontworpen voor motor- fietsen is het beste. Opvallende oranje of gele kleuren vormen een goede keuze. Let erop dat de kledij aan de taille, de benen en de mou-
wen elastisch is. Het jasje heeft best een hoge kraag en is bij voor- keur met een rits en met brede kleppen over de borst te sluiten. Als u regenkledij koopt, overweeg dan ook de aankoop van waterdich- te handschoenen en schoeisel.
Denk eraan dat u best helemaal niet rijdt in nat weer. Als u toch door nat weer moet, moet u mis- schien stoppen als er zich een wa- terlaag op de weg begint te vor- men.
Oorbescherming
Langdurige blootstelling aan wind en motorlawaai tijdens het rijden kan leiden tot permanent gehoor- verlies. Correct aangebrachte oor- bescherming zoals oordopjes kan gehoorverlies tegen gaan. Raad- pleeg de lokale wetgeving voor u gehoorbescherming gebruikt.
NODIGE RIJVAARDIGHEID EN PRAKTIJKOEFENINGEN
Voordat u met uw Spyder roadster op de openbare weg gaat rijden, moet u uw rijvaardigheid en strate- gieën ontwikkelen om de risico's op de weg te kunnen beheersen. De volgende oefeningen maken u vertrouwd met de basisbesturing van het voertuig. Bent u een erva- ren motorrijder of bestuurder van andere motorvoertuigen, let dan vooral goed op de verschillen in besturing en prestaties tussen de Spyder roadster en de motorvoer- tuigen waar u aan gewend bent. Herhaal iedere oefening tot u ze vlot kunt uitvoeren voordat u aan de volgende oefening begint. Dit gedeelte omvat de volgende oefe- ningen:
Model SM6
1. Motortoerental opdrijven en gebruik van de motorstopscha- kelaar
2. De frictiezone en basisbesturing leren
3. Motor stoppen tijdens het rijden
4. De gashendel en koppeling ge- bruiken
5. Eenvoudige bochten
6. Snel stoppen
7. Slalom
8. Schakelen
9. Zwenken
10. Achteruitrijden
Model SE6
1. Motortoerental opdrijven en gebruik van de motorstopscha- kelaar
2. De motor starten, stopzetten en basishandelingen
3. Motor stoppen tijdens het rijden
4. Eenvoudige bochten
5. Snel stoppen
6. Slalom
7. Schakelen
8. Zwenken
9. Achteruitrijden
Een oefenterrein kiezen
Voer deze oefeningen uit op een verhard terrein van minstens 76 m - 30 m dat niet toegankelijk is voor het verkeer. Een afgesloten, goed gemarkeerd parkeerterrein zonder obstakels (zoals lantaarnpa- len, boordstenen enz.) is een ideale plek om te oefenen. Denk eraan dat op het wegdek olie van gepar- keerde auto's kan liggen. Zoek parkeerterreinen die verlaten zijn na de werkuren, zoals aan scholen, kerken, gemeentecentra of winkel- centra. Begeef u niet op privéter- rein.
Wanneer u een geschikte locatie hebt gevonden, vraag dan aan de eigenaar toestemming om het te mogen gebruiken. Zorg dat eventu- ele obstakels, zoals lichtpalen of vluchtheuvels, de noodzakelijk open wegen zoals in het onder- staande diagram aangegeven niet belemmeren.
Houd dit basisschema in gedachten bij het opstellen van de oefeningen. 3 m brede parkeerplaatsen zijn in dit schema voor het gemak aange- geven, maar uw parkeerplaatsen mogen ook andere afmetingen hebben. Als op het parkeerterrein van uw keuze geen parkeerplaat- sen zijn afgebakend, of als ze veel kleiner of veel groter zijn dan in het schema, gebruikt u de onderstaan- de afmetingen. Baken ze af met een meetlint en krijt of bakens, zo- als kegels of melkflessen die met water of zand zijn verzwaard.
Schakel de motor steeds in en uit volgens de aanwijzingen in het on- derdeel DE MOTOR STARTEN EN STOPPEN in het onderdeel BASIS- PROCEDURES.
Rijhouding
In een goede rijhouding kunt u vlotter manoeuvreren met uw voertuig. Houd uw beide handen en beide voeten altijd in de juiste positie, zodat u vlot aan alle bedie- ningselementen kunt. Uw pols zou normaal gezien een rechte lijn moeten vormen met uw arm (in deze positie kunt u precies doseren hoeveel gas u geeft). Uw armen moeten ontspannen en gebogen zijn. Zit met de rug recht, het hoofd rechtop en de ogen vooruit. Houd uw beide voeten op de voetsteu- nen bij de bedieningselementen.
Rijd nooit, zelfs niet over een korte afstand, in een andere dan de cor- recte houding.
NORMAAL PARKEERTERREIN
1. Ten minste 30 m
2. Ten minste 75 m 3. 12 m
4. 6 m
5. Open terrein
Let, ook op een afgesloten terrein, goed op voor eventueel verkeer. Kijk voor u, opzij en achteruit voor- dat u een oefening uitvoert. Let ook op voor kinderen en dieren.
Klaarmaken om te rijden
Zorg dat u weet waar de bedie- ningselementen van het voertuig zich bevinden en hoe ze worden bediend. Zie het hoofdstuk ONDER- HOUDSINFORMATIE.
Inspecteer het voertuig voordat u gaat rijden. Raadpleeg het hoofd- stuk INSPECTIE VOOR HET VER- TREK.
RIJHOUDING
Praktijkoefeningen (model SM6)
1) Het motortoerental opdrijven en de motorstopschakelaar gebruiken
Doel
- Vertrouwd raken met het geluid van een motor op hoog toeren- tal zodat u tijdens de oefenin- gen niet verrast wordt.
- Leren hoe de motorstopschake- laar wordt gebruikt.
Aanwijzingen
- Zet het voertuig in NEUTRAAL, schakel de parkeerrem in, houd met uw rechtervoet het rempe- daal ingedrukt en houd dan de koppelingshendel ingetrokken. Houd de tachometer in het oog en draai een paar keer aan de gashendel (draaien door de pol- sen naar beneden te bewegen) om het motortoerental op te voeren tot minder dan 4000 RPM. Zolang u de koppelings- hendel helemaal ingetrokken houdt, wordt het vermogen niet overgebracht op het achterwiel.
- Gebruik de motorstopschakelaar om het voertuig helemaal uit te schakelen. Druk de schakelaar in met uw rechterduim, terwijl u uw hand op de handgreep houdt.
Tips voor extra oefeningen
- Oefen het indrukken van de schakelaar zonder ernaar te kij- ken.
2) De frictiezone en basisbesturing leren
Door de koppeling in te trekken wordt de aandrijving losgekoppeld van het achterwiel. Als u bij het uitvoeren van deze oefeningen het gevoel hebt dat u de controle ver-
liest, kunt u de koppeling intrekken zodat u niet meer versnelt en dan eventueel remmen om te vertra- gen. U kunt de motorstopschake- laar ook gebruiken om de aandrij- ving helemaal uit te schakelen.
De frictiezone is het gebied in de weg van de koppelingshefboom vanaf het punt waarop kracht wordt gezet op het achterwiel tot waar de koppeling helemaal is ingescha- keld. Waar de koppeling gedeelte- lijk is ingeschakeld, kunt u het mo- torvermogen op het achterwiel precies beheersen. Goed gebruik- maken van de frictiezone is nuttig om uit stilstand zacht in beweging te komen.
Doel
- Vertrouwd raken met de koppe- ling en deze bedienen in de frictiezone.
- Vertrouwd raken met vertragen en remmen op lage snelheid.
Aanwijzingen
Voor deze oefening mag u GEEN gas geven. U gaat uw snelheid uit- sluitend regelen door middel van de koppelingshendel in de frictiezo- ne en de rem.
Begin door om de 6 m (bij ieder baken / iedere tweede lijn) te stop- pen.
- Start de motor en laat de par- keerrem los.
- Houd het rempedaal en de kop- pelingshendel ingedrukt en schakel in eerste versnelling door de schakelhendel stevig in te drukken.
- Schakel de voetrem uit.
- Laat de koppelingshendel geleidelijk uit tot het voertuig heel langzaam in beweging komt. Houd de koppelingshen- del in deze stand. Dat is de fric- tiezone. Als u de koppeling te snel loslaat, kan de motor stilval- len of kan het voertuig vooruit springen. Als het voertuig stilvalt, de motor opnieuw starten en het nogmaals probe- ren door de koppeling wat gelei- delijker los te laten.
- Trek de koppelingshendel naar- mate u dichter bij het stoppunt komt helemaal in en druk het rempedaal in om te stoppen. De koppeling hoeft niet geleidelijk te worden ingetrokken; dat mag ook snel.
- Stop aan het einde van de rechte lijn, draai het stuur hele- maal naar rechts, en keer om. Let op dat u geen gas geeft terwijl u draait. Stop als u omge- keerd staat in de richting van de rechte lijn.
- Herhaal deze oefening tot u het gevoel hebt dat het vlot gaat.
Tips voor extra oefeningen
- Naarmate u de frictiezone beter aanvoelt, kunt u om de 12 m (om de 2 bakens) proberen te stoppen zodat u de koppeling helemaal kunt loslaten.
3) De motor stoppen tijdens het rijden
Doel
- Vertrouwd raken met het ge- bruik van de motorstopschake- laar tijdens het rijden, zodat u weet hoe uw voertuig gaat rea- geren als u die later moet gebrui- ken.
Aanwijzingen
- Een beetje verder op de rechte lijn schakelt u, terwijl u in de frictiezone rijdt, de motorstop- schakelaar op UIT en laat u het voertuig vrijlopend tot stilstand komen.
- Start de motor opnieuw en her- haal de oefening. Probeer de koppeling verder los te laten en een beetje sneller vooruit te gaan voordat u de motorstop- schakelaar gebruikt.
1. Start
2. Druk de motorstopschakelaar in
3. Ga door tot het einde van de rechte lijn, stop en draai zoals de vorige keer
4. Stop
5. Druk de motorstopschakelaar in
Start de motor opnieuw en ga door naar de volgende oefening.
4) De gashendel en koppeling gebruiken
Doel
- Leer de gashendel gebruiken.
- Leer de gashendel en de koppe- lingshendel op mekaar afstem- men.
Aanwijzingen
Deze oefening lijkt sterk op de oe- fening over de frictiezone, maar deze keer geeft u wel wat gas. Gebruik de volledige rechte lijn en stop alleen aan het einde ervan.
- Start deze oefening in stilstand in eerste versnelling, aan het begin van een rechte lijn.
- Druk de koppelingshendel in en draai voorzichtig de gashendel open tot de tachometer een toerental tussen 1.500 en
2.000 RPM aangeeft. Oefen er- op het toerental binnen dit be- reik te houden.
- Houd de gashendel in deze stand en laat de koppelingshen- del zoals de vorige keer geleide- lijk los. Probeer het toerental onder de 2.500 RPM te houden.
- Hoe sneller u de koppelingshen- del loslaat, hoe sneller u accele- reert. Als u de koppeling te snel loslaat, kan de motor stilvallen of kan het voertuig vooruit springen.
Als u teveel gas geeft kan het achterwiel heel snel gaan draai- en en sterk versnellen.
- Zodra de koppelingshendel vol- ledig is losgelaten, wordt uw snelheid geregeld door het gas- pedaal.
- Neem gas terug wanneer u het einde van de rechte lijn nadert, trek de koppelingshendel in en duw op de rem om tot stilstand te komen.
- Zonder gas te geven, keert u om en rijdt u de rechte lijn af in de tegengestelde richting.
1. Start
2. Laat het gas los
3. Stop
4. Laat het gas los
Tips voor extra oefeningen
- Oefen het geleidelijk loslaten van de koppelingshendel en gas geven tot u vlot kunt starten en gecontroleerd kunt versnellen.
5) Eenvoudige draaibewegingen
Doel
- Leer vlot en gecontroleerd draaien.
Aanwijzingen
Deze oefening lijkt op de vorige oefeningen, behalve dat u de bocht nu in de frictiezone gaat nemen in plaats van voor de bocht te stop- pen.
- Rijd in eerste versnelling de rechte lijn af. Rijd wat verder weg van de bakens zodat u een brede draaibeweging kunt ma- ken aan het einde van de rechte lijn.
- Naar de bocht toe vertraagt u tot hoogstens 8 km/h door de koppelingshendel in te trekken en eventueel te remmen.
- Houd de koppelingshendel in de frictiezone om uw lage snelheid aan te houden.
- Kijk in de richting van de draai.
- Draai het stuur mee met de bocht, trek aan de binnenste handgreep en druk op de buiten- ste. Let op dat u de stand van uw hand op de gashendel niet verandert.
- Voorover en in de bocht leunen kan u helpen om het stuur ge- makkelijker te draaien.
- Zet uw stuur na de bocht recht en rijd verder de rechte lijn af.
RIJHOUDING TIJDENS HET DRAAIEN
1. Start
2. Frictiezone
3. Hoogtepunt
OPMERKING: Motorrijders - Bochten nemen en draaien op uw
Spyder roadster is anders dan op een motorfiets. Dit voertuig helt niet over in bochten. Daarom moet u met uw lichaam soms wat over- hellen naar de binnenkant van de bocht om uw evenwicht te bewa- ren op het voertuig. Om het stuur van uw voertuig te draaien zult u er meer kracht op moeten zetten dan op een motorfiets. Stoppen in een bocht gaat dan weer gemakke- lijker dan op een motorfiets.
Tips voor extra oefeningen
- Als draaien in één richting vlot gaat, probeer dan in de omge- keerde richting rond het par- cours te rijden. Let op dat u niet ongewild meer gas bijgeeft ter- wijl u links draait.
- Stop midden in de bocht om te zien wat gebeurt als u remt in een bocht of in een draai.
6) Snel stoppen
Doel
- Vertrouwd raken met het rem- vermogen van het voertuig.
- Leer de maximale remkracht toepassen.
Aanwijzingen
Deze oefening lijkt op de vorige oefeningen, maar u gaat harder en harder remmen tot u zo hard moge- lijk remt.
- Start aan één kant van de rechte lijn en versnel tot 8 km/h.
- Een beetje verder op de rechte lijn, laat u de gas volledig los en remt bruusk en fors.
- Houd het hoofd rechtop, de ogen vooruit en het stuur recht.
- Herhaal deze oefening, voer geleidelijk uw snelheid en rem- kracht op.
7) Slalom
Doel
- Ervaring opbouwen in de bestu- ring van het voertuig en de rij- houding.
Aanwijzingen
6 m Slalom
1. Slalom tussen de bakens/kruis- punten van de parkeerplaatsen door. Geef geen gas. Blijf in de frictiezone.
2. Hel in iedere bocht over en draai het stuur in de gewenste rijrich- ting door aan de handgrepen te trekken en te duwen.
1. Start
2. Stop
Tips voor extra oefeningen
- Oefen het u in de spiegels kij- ken voordat u hard remt.
1. Start
12 m Slalom
Als dat vlot gaat, probeer dan om de 12 m, dus om de twee bakens of om de vier parkeerplaatsen, te slalommen.
1. Start
Tips voor extra oefeningen
- Naarmate dit vlotter gaat, kunt u de snelheid geleidelijk opvoe- ren tot 16 km/h - 19 km/h in de slalombeweging, maar vertraag aan het einde voor de bochten van 180°.
8) Schakelen
Terwijl u rijdt moet x xxx xxxxxxx- xxxx veranderen om het motortoe- rental aan te passen aan uw rijsnel- heid.
Doel
- Vertrouwd raken met de nodige voetbewegingen om te schake- len.
- Leer omhoog en omlaag schake- len.
Aanwijzingen
Deze oefening lijkt sterk op eerdere oefeningen, maar deze keer moet u hoger schakelen op de rechte stukken en op het einde ervan tot stilstand komen. Deze oefening voert u het best uit op de rijwegen naast de parkeerplaatsen.
8a) De schakelhendel gebruiken in stilstand
Begin met een stilstaand voertuig. Oefen de linkervoetbeweging om tussen de eerste en de tweede versnelling te schakelen.
- Trek stilstaand in eerste versnel- ling de koppelingshendel in.
- Schuif de tip van uw linkervoet onder de schakelhendel en hef deze in één vlotte beweging zover mogelijk omhoog om naar de tweede versnelling te scha- kelen.
- Trap de schakelhendel in en duw deze in één vlotte bewe- ging zover mogelijk naar bene- den om naar de eerste versnel- ling te schakelen.
- Herhaal dit tot de nodige voetbe- wegingen vlot lukken.
8b) Hoger schakelen van eerste naar tweede versnelling
Versnel op de rechte lijn tot onge- veer 16 km/h in eerste versnelling.
Hoger schakelen:
- Laat de gashendel los.
- Trek de koppelingshendel in. (Als u de koppeling indrukt voordat u gas terugneemt, kan de motor een te hoog toerental bereiken. Laat de gas dan ge- woon los.)
- Schuif de tip van uw linkervoet onder de schakelhendel en hef deze in één vlotte beweging zover mogelijk omhoog om naar de tweede versnelling te scha- kelen.
- Ontkoppel rustig.
- U hoeft geen gas te geven, maar zodra u voelt dat u dit on- der de knie hebt, en als er vol- doende ruimte is, kunt u versnel- len door meer gas te geven in tweede versnelling.
Naar het einde van de rechte lijn toe tot stilstand komen:
- Laat de gashendel los.
- Trek de koppelingshendel hele- maal in.
- Rem.
- Als u tot stilstand bent geko- men, schakelt u naar eerste door de schakelhendel in één vlotte beweging zover mogelijk naar beneden in te drukken. Zodra dit vlot gaat, kunt u tij- dens het stoppen terugschake- len naar eerste versnelling.
1. Start
2. Xxxxxxx in zijn tweede bij 16 km/h
3. Stop
8c) Lager schakelen van tweede naar eerste
Oefen als er voldoende ruimte is met schakelen van tweede naar eerste.
Verminder op de rechte strook uw snelheid tot ongeveer 16 km/h.
- Neem gas terug en trek de koppelingshendel in.
- Trap de schakelhendel in om naar eerste versnelling te scha- kelen.
- Ontkoppel rustig.
- Plaats uw voet terug op de voetsteun.
8d) Overige versnellingen
Als er voldoende ruimte voor is kunt u ook naar en uit hogere ver- snellingen schakelen. Volg dezelfde procedure en schakel telkens één versnelling hoger of lager.
Tips voor extra oefeningen
Naargelang u meer ervaring op- doet, kunt u uw schakelvaardigheid verder verfijnen en aanwenden om het voertuig beter in de hand te houden.
- Als u een beetje gas bijgeeft terwijl u lager schakelt en tege- lijk vlot ontkoppelt kunt u de motor sneller een toerental la- ten bereiken dat past bij de snelheid van het voertuig en ook vlotter lager schakelen zon- der dat het achterwiel gaat slip- pen.
- Door lager te schakelen ver- traagt het voertuig als u geen gas geeft. Men spreekt ook wel van "remmen op de motor". Om op de motor te remmen, scha- kelt u versnelling per versnelling lager en ontkoppelt u telkens u schakelt. Houd de koppeling in de frictiezone tot het toerental stabiel is en ontkoppel de hen- del dan helemaal tot u klaar bent om nog een versnelling la- ger te schakelen.
- Gewoonlijk schakelt u versnel- ling per versnelling lager, maar versnellingen overslaan gaat ook door de koppeling ingedrukt te houden en de schakelhendel zoveel keer in te trappen of op te trekken als u versnellingen wilt schakelen.
Denk eraan dat het remmen op de motor niet door VSS wordt gere- geld. Door aan een hoge snelheid in een te lage versnelling te schake- len, kan het achterwiel slippen en kunt u, zeker in bochten, de contro- le verliezen, tollen, omslaan of overkop gaan.
9) Zwenken
Doel
- Vertrouwd raken met de bestu- ring van het voertuig bij snelle manoeuvres.
- Probeer verschillende varianten van remmen en uitwijken.
Aanwijzingen
Stel de bakens op zoals in het on- derstaande schema. Gebruik voor deze oefening als bakens geen vaste of harde, zware voorwerpen.
- Rij 8 km/h tussen de dubbele kegels door en hou deze snel- heid het hele traject aan.
- Stuur rond de lijn van de kegels.
- Rij eruit door de tweede set dubbele kegels.
- Herhaal de oefening meermaals door uit te zwenken in de twee richtingen.
1. 6 m
2. 3 m
3. 2,5 m
Tips voor extra oefeningen
- U kunt uw aanloopsnelheid ge- leidelijk opvoeren (tot niet meer dan 13 km/h naar 19 km/h) en een paar varianten uitproberen. Nader bijvoorbeeld sneller en vertraag voordat u de oefening inrijdt, trek de koppeling in en rem tijdens het uitwijkmanoeu- vre, enz.
- Een helper kan aan de oefening een verrassingselement toevoe- gen door te bepalen in welke richting u moet uitwijken of wanneer u moet stoppen. Laat uw helper op een veilige af- stand staan (bv. voorbij het ein- de van het oefenterrein). Als u bij de eerste reeks bakens komt, kan de helper met hand- signalen de richting aangeven waarin u moet zwenken of waar u moet stoppen.
- Oefen met in de spiegels te kij- ken en de dode hoek te contro- leren voordat u uitwijkt.
10) Achteruitrijden
Doel
- Vertrouwd raken met de bestu- ring van het voertuig en de draaicirkel in achteruit.
Aanwijzingen
In Achteruit schakelen. Zie onder- deel ACHTERUIT RIJDEN in het onderdeel BASISPROCEDURES.
Controleer of de ruimte achter u vrij is en blijf achteruit kijken terwijl u de koppelingshendel loslaat. Let op dat u met uw voorwielen ner- gens tegenaan botst terwijl u ach- teruit rijdt. Gebruik uw koppeling en rem om te vertragen en te stoppen, net als wanneer u vooruit rijdt.
Rijd telkens een meter achteruit en stop tussendoor.
Beperk uw snelheid en rijd nooit langere afstanden achteruit.
Hebt u het achteruitrijden goed onder de knie, probeer dan achter- waarts een parkeerplaats in te rij- den, als aangegeven op het onder- staande schema.
1. Start
2. Achteruit
3. Stop
4. Vooruit
Bijkomende oefeningen in een gecontroleerde omgeving
Als u alle bovenstaande oefeningen onder de knie hebt, kunt u een paar andere dingen proberen als de ruimte en de voorwaarden dit toe- laten. Dat kan op een parkeerplaats of ergens anders op een later tijd- stip als u daartoe de gelegenheid ziet zonder gevaar voor uzelf.
- Snel starten: Probeer snel op snelheid te komen en versnel- ling per versnelling hoger te schakelen.
- Op hogere snelheid snel tot stilstand komen: Net als de oefeningen om snel te stoppen, maar dan op hogere snelheden zodat u voeling krijgt met nood- stoppen.
- Op een helling starten: Hier- voor houdt u het rempedaal in- gedrukt terwijl u de koppelings- hendel loslaat tot u in de frictie- zone zit. Op die manier kunt u niet achteruitrollen.
Praktijkoefeningen (model SE6)
1) Het motortoerental opdrijven en de motorstopschakelaar gebruiken
Doel
- Leer de gashendel gebruiken.
- Leer de geluiden van de motor herkennen bij verschillende toerentallen. Zo komt u te we- ten wanneer u hoger of lager moet schakelen aan de hand van het geluid van de motor.
- Leren hoe de motorstopschake- laar wordt gebruikt.
Aanwijzingen
- Start met het voertuig in NEU- TRAAL, de parkeerrem ingescha- keld en uw rechtervoet op het rempedaal. Controleer op het multifunctionele instrumenten- bord of u zeker in neutraal staat. Als u in eerste staat, zal de roadster proberen in beweging te komen als u gas geeft.
- Houd de tachometer in het oog en draai een paar keer aan de gashendel (draaien door de pols naar beneden te bewegen) om het motortoerental op te voeren tot hoogstens 4.000 RPM. Pro- beer rustig en vlot gas bij te ge- ven, houd het toerental op onge- veer 3.000 RPM en laat de gas- hendel dan los. Zolang de ver- snelling in neutraal staat wordt het vermogen niet overgebracht op het achterwiel.
- Gebruik de motorstopschakelaar om het voertuig helemaal uit te schakelen. Druk de schakelaar in met uw rechterduim, terwijl u uw hand op de handgreep houdt.
Tips voor extra oefeningen
- Oefen het indrukken van de schakelaar zonder ernaar te kij- ken.
2) De motor starten, stopzetten en basishandelingen
Doel
- Leer de gas regelen en het voertuig in gang zetten.
- Vertrouwd raken met vertragen en remmen op lage snelheid.
Aanwijzingen
Als u het gevoel hebt dat u bij het uitvoeren van deze oefeningen de controle verliest, laat het gaspedaal dan los om niet meer te versnellen en rem zoveel als nodig is om te vertragen. U kunt de motorstop- schakelaar ook gebruiken om de aandrijving helemaal uit te schake- len.
2a) Gas geven en onmiddellijk loslaten
Aanwijzingen
Eerst gaat u even gas geven, losla- ten en dan zonder gas rijden.
- Start de motor en laat de par- keerrem los.
- Schakel met het rempedaal in- gedrukt in eerste door de ver- snellingsschakelaar naar voren te drukken.
- Laat de rem los.
- Geef langzaam gas tot het voertuig in beweging begint te komen. Laat zodra u in bewe- ging begint te komen de gashen- del los, rijd zonder gas en druk dan de rem in om te stoppen. Herhaal dit tot aan het einde van de rechte lijn.
- Om te draaien aan het einde van de rechte lijn stopt u, draait het stuur helemaal naar rechts, geeft even gas, laat het dan los en rijdt zonder gas door de bocht. Mogelijk moet u meer dan eens wat gas geven om de bocht af te ronden. Stop als u omgekeerd staat in de richting van de rechte lijn.
- Voer dit deel van de oefening verder uit totdat u vlot gas kunt geven en loslaten.
2b) Gashendel ingedrukt houden, loslaten en stoppen om de 12 m
Vervolgens gaat u wat langer gas geven en dan om de 12 m stoppen (om de twee bakens/vier strepen).
- Geef nogmaals langzaam gas tot het voertuig in beweging begint te komen. Houd dit keer de gas in deze stand.
- Laat naarmate u dichter bij het stoppunt komt de gashendel los en druk op de rem om te stop- pen.
- Draai opnieuw aan het einde van de rechte lijn, maar laat de gas dit keer niet los in de bocht. Let erop dat u de gashendel in ongeveer dezelfde stand houdt in de bocht. Stop als u omge- keerd staat in de richting van de rechte lijn.
2b) Gashendel ingedrukt houden, loslaten en stoppen aan de uiteinden
Gebruik vervolgens de volledige rechte lijn en stop alleen aan de uiteinden ervan. Geef een beetje gas.
3) De motor stoppen tijdens het rijden
Doel
- Vertrouwd raken met het ge- bruik van de motorstopschake- laar tijdens het rijden, zodat u weet hoe uw voertuig gaat rea- geren als u die later moet gebrui- ken.
Aanwijzingen
- Een beetje verder op de rechte lijn schakelt u, terwijl u 8 km/h rijdt, de motorstopschakelaar op UIT en laat u het voertuig vrijlo- pend tot stilstand komen.
- Start de motor opnieuw en her- haal de oefening. Probeer uw snelheid op te drijven (tot maxi- maal 20 km/h voordat u de mo- torstopschakelaar gebruikt.
OPMERKING: Model SE6 start niet in versnelling als het rempedaal niet wordt ingedrukt.
1. Start
2. Druk de motorstopschakelaar in
3. Ga door tot het einde van de rechte lijn, stop en draai zoals de vorige keer
4. Stop
5. Druk de motorstopschakelaar in
Start de motor opnieuw en ga door naar de volgende oefening.
4) Eenvoudige draaibewegingen
Doel
- Leer vlot en gecontroleerd draaien.
Aanwijzingen
Deze oefening lijkt op de vorige oefeningen, behalve dat u de bocht nu aan een lage snelheid gaat ne- men in plaats van voor iedere bocht te stoppen.
- Rijd in eerste versnelling de rechte lijn af. Rijd wat verder weg van de bakens zodat u een brede draaibeweging kunt ma- ken aan het einde van de rechte lijn.
- Naar de bocht toe vertraagt u tot hoogstens 8 km/h door de koppelingshendel los te laten en eventueel te remmen.
- Houd de gas zodat u uw lage snelheid aanhoudt.
- Kijk in de richting van de draai.
- Draai het stuur mee met de bocht, trek aan de binnenste handgreep, duw aan de buiten- ste en let op dat u geen gas bij- geeft.
- Voorover en in de bocht leunen kan u helpen om het stuur ge- makkelijker te draaien.
- Zet uw stuur na de bocht recht en rijd verder de rechte lijn af.
TYPISCH - RIJHOUDING TIJDENS HET DRAAIEN
1. Start
2. Frictiezone
3. Hoogtepunt
OPMERKING: Motorrijders - Bochten nemen en draaien op uw
Spyder roadster is anders dan op een motorfiets. Dit voertuig helt niet over in bochten. Daarom moet u met uw lichaam soms wat over- hellen naar de binnenkant van de bocht om uw evenwicht te bewa- ren op het voertuig. Om het stuur van uw voertuig te draaien zult u er meer kracht op moeten zetten dan op een motorfiets. Stoppen in een bocht gaat dan weer gemakke- lijker dan op een motorfiets.
Tips voor extra oefeningen
- Als draaien in één richting vlot gaat, probeer dan in de omge- keerde richting rond het par- cours te rijden. Let op dat u niet ongewild meer gas bijgeeft ter- wijl u links draait.
- Stop midden in de bocht om te zien wat gebeurt als u remt in een bocht of in een draai.
5) Snel stoppen
Doel
- Vertrouwd raken met het rem- vermogen van het voertuig.
- Leer de maximale remkracht toepassen.
Aanwijzingen
Deze oefening lijkt op de vorige oefeningen, maar u gaat harder en harder remmen tot u zo hard moge- lijk remt. Het antiblokkeerremsys- teem of ABS (Antilock Braking Sys- tem) zorgt ervoor dat de wielen niet blokkeren en helpt u de controle over het stuur te bewaren als u maximaal remt. Laat de gashendel steeds volledig los om snel tot stil- stand te komen met de SE6. Als u tegelijk remt en gas geeft, neemt uw remafstand toe.
- Start aan één kant van de rechte lijn en versnel tot 8 km/h.
Een beetje verder op de rechte lijn, laat u het gas volledig los en remt bruusk. U mag niet pompend remmen want het ABS-systeem voorkomt dat de wielen blokkeren.
- Houd het hoofd rechtop en de ogen vooruit, houd het stuur recht en laat de rem niet los tot u helemaal stilstaat.
- Herhaal deze oefening, voer geleidelijk uw snelheid en rem- kracht op.
1. Start
2. Stop
Tips voor extra oefeningen
- Oefen het u in de spiegels kij- ken voordat u hard remt.
6) Slalom
Doel
- Ervaring opbouwen in de bestu- ring van het voertuig en de rij- houding.
Aanwijzingen
6 m Slalom
1. Slalom tussen de bakens/kruis- punten van de parkeerplaatsen door. Houd uw snelheid in eer- ste instantie laag terwijl u de richtingsveranderingen gewend raakt.
2. Hel in iedere bocht over en draai het stuur in de gewenste rijrich- ting door aan de handgrepen te trekken en te duwen.
of om de vier parkeerplaatsen, te slalommen.
1. Start
12 m Slalom
Als dat vlot gaat, probeer dan om de 12 m, dus om de twee bakens
1. Start
Tips voor extra oefeningen
- Naarmate dit vlotter gaat, kunt u de snelheid geleidelijk opvoe- ren tot 16 km/h - 19 km/h in de slalombeweging, maar vertraag aan het einde voor de bochten van 180°.
7) Schakelen
Terwijl u rijdt moet x xxx xxxxxxx- xxxx veranderen om het motortoe- rental aan te passen aan uw rijsnel- heid. Lagere versnellingen worden gebruikt bij lagere snelheden en hogere versnellingen bij hogere
snelheden, net als bij handgescha- kelde auto's of vrachtwagens.
De SE6 schakelt automatisch lager als het toerental terugvalt tot min- der dan 1.800 RPM.
Doel
- Leer omhoog en omlaag schake- len.
Aanwijzingen
Deze oefening lijkt sterk op eerdere oefeningen, maar deze keer moet u hoger schakelen op de rechte stukken en op het einde ervan tot stilstand komen. Deze oefening voert u het best uit op de rijwegen naast de parkeerplaatsen.
7a) Het gebruik van de versnellingsschakelaar oefenen bij stilstand
Begin met een stilstaand voertuig. Oefen het schakelen met één ver- snelling tussen achteruit, neutraal en eerste. Xxxxx dan met:
- twee versnellingen verspringen van achteruit naar eerste
- twee versnellingen verspringen van eerste naar achteruit
- Herhaal dit tot u het onder de knie hebt.
7b) Hoger schakelen van eerste naar tweede versnelling
- Versnel in de rechte lijn naar een toerental van 3.000 RPM.
- Duw de versnellingsschakelaar naar voren om naar tweede versnelling te schakelen. U hoeft de gas niet los te laten als u schakelt met de SE6.
- Als u dit onder de knie hebt en voldoende ruimte hebt, kunt u de gas bijregelen om sneller te gaan in tweede versnelling.
Naar het einde van de rechte lijn toe tot stilstand komen:
- Laat de gashendel los
- Rem
- De SE6 schakelt automatisch lager naarmate de roadster ver- traagt. U kunt ook handmatig lager schakelen door de versnel- lingsschakelaar naar u toe te trekken.
1. Start
2. Xxxxxxx in zijn tweede bij 25 km/h
3. Stop
7c) Oefen, als er voldoende ruimte voor is, het terugschakelen naar eerste terwijl u rijdt
Op de rechte lijn:
- Trek de versnellingsschakelaar naar u toe zonder de gashendel los te laten.
- U zult voelen dat de motor sterker afremt als u lager scha- kelt zonder gas te geven.
7d) Overige versnellingen
Als er voldoende ruimte voor is kunt u ook naar en uit hogere ver- snellingen schakelen. Volg dezelfde procedure en schakel telkens één versnelling hoger of lager.
OPMERKING: Door terwijl u lager schakelt wat gas bij te geven kunt u het toerental wat helpen opvoe- ren zodat het beter bij de snelheid past en het lager schakelen vlotter gaat. Als u bij het schakelen naar een kleinere versnelling geen gas geeft zal de motor het voertuig af- remmen. Dat kan u helpen vertra- gen, maar denk eraan dat het rem- men op de motor niet door VSS wordt geregeld. Door aan een hoge snelheid in een te lage versnelling te schakelen, kan het achterwiel slippen en kunt u, zeker in bochten, de controle verliezen, tollen, om- slaan of overkop gaan.
8) Zwenken
Doel
- Vertrouwd raken met de bestu- ring van het voertuig bij snelle manoeuvres.
- Probeer verschillende varianten van remmen en uitwijken.
Aanwijzingen
Hiervoor moet u het terrein aanpas- sen. Stel de bakens op zoals in het onderstaande schema. Gebruik voor deze oefening als bakens geen vaste of harde, zware voor- werpen.
- Rij 8 km/h tussen de dubbele kegels door en hou deze snel- heid het hele traject aan.
- Stuur rond de lijn van de kegels.
- Rij eruit door de tweede set dubbele kegels.
- Herhaal de oefening meermaals door uit te zwenken in de twee richtingen.
1. 6 m
2. 3 m
3. 2,5 m
Tips voor extra oefeningen
- U kunt uw aanloopsnelheid ge- leidelijk opvoeren (tot niet meer dan 13 km/h naar 19 km/h) en een paar varianten uitproberen. Nader bijvoorbeeld sneller en vertraag voordat u de oefening inrijdt, rem tijdens het uitwijkma- noeuvre, enz.
- Een helper kan aan de oefening een verrassingselement toevoe- gen door te bepalen in welke richting u moet uitwijken of wanneer u moet stoppen. Laat uw helper op een veilige af- stand staan (bv. voorbij het ein- de van het oefenterrein). Als u bij de eerste reeks bakens komt, kan de helper met hand- signalen de richting aangeven waarin u moet zwenken of waar u moet stoppen.
- Oefen met in de spiegels te kij- ken en de dode hoek te contro- leren voordat u uitwijkt.
9) Achteruitrijden
Doel
- Vertrouwd raken met de bestu- ring van het voertuig en de draaicirkel in achteruit.
Aanwijzingen
- In Achteruit schakelen. Zie on- derdeel ACHTERUIT RIJDEN in het onderdeel BASISPROCEDU- RES.
- Controleer of de ruimte achter u vrij is. Blijf achteruit kijken. Let op dat u met uw voorwielen nergens tegenaan botst terwijl u achteruit rijdt. Laat de gas los en druk de rem in om te vertra- gen en te stoppen, net als wanneer u gewoon rijdt.
- Rijd telkens een meter achteruit en stop tussendoor.
- Beperk uw snelheid en rijd nooit langere afstanden achteruit.
- Hebt u het achteruitrijden goed onder de knie, probeer dan achterwaarts een parkeerplaats in te rijden, als aangegeven op het onderstaande schema.
1. Start
2. Achteruit
3. Stop
4. Vooruit
Rijvaardigheden voor gevorderden
Zodra u de basisvaardigheden on- der de knie hebt, kunt u zich toeleg- gen op de meer gevorderde rijvaar- digheden. Leer eerst de "Wegstra- tegieën" in het volgende hoofdstuk. Daarna kunt u zich met uw voertuig op de weg begeven in weinig risi- covolle situaties.