Programmareglement voor de uitvoering van het
Programmareglement voor de uitvoering van het
Samenwerkingsprogramma Interreg Vlaanderen – Nederland 2014 – 2020
CCI-code: 2014TC16RFCB046
versie 2.0
Inhoudsopgave
1. Inleiding 4
2. Procedures voor indiening, uitvoering en afsluiting van projecten 4
2.1. Procedures voor indiening van projecten 6
a. Lancering projectoproep 6
b. Aanmelding projectidee 7
c. Indiening projecten 7
d. Beoordeling/toetsing projecten 8
e. Besluitvorming 9
f. Formalisering goedkeuring 9
2.2. Procedures voor uitvoering van projecten 10
a. Start uitvoering project 10
b. Projectadministratie 10
c. Rapportageverplichtingen 11
d. Controle 12
e. Financieringssystematiek 12
f. Wijzigingen (inclusief verlengingen) 13
g. Promotie en publiciteit (zie Annex XII van Verordening nr.1303/2013 en art.
4 van Uitvoeringsverordening nr. 821/2014) 14
h. Intellectuele eigendom 16
2.3. Procedures voor afsluiting van projecten 16
2.4. Specifieke procedures 16
a. Onregelmatigheden 16
b. Intrekking subsidieverlening 17
c. Bezwaar 17
3. Criteria 18
4. Subsidiabiliteitskader 20
4.1. Algemeen kader 20
4.2. Subsidiabiliteitsperiode 21
4.3. Duurzaamheid van een project (termijn voor verkoops- of bestemmingswijziging) 22
4.4. Projectpartners light 23
4.5. Publieke organisaties en andere organisaties 24
4.6. Overheidsopdrachten tussen entiteiten in de overheidssector en interne facturatie 26
4.7. Rekeninguittreksels en collectieve betalingen 28
4.8. Afschrijvingen 28
4.9. Btw 29
4.10. Vergunningen en besluiten 29
4.11. Niet-subsidiabele uitgaven 29
4.12. Subsidiabiliteitsregels per kostenrubriek 30
a. Voorbereidingskosten 30
b. Personeel 30
c. Overhead 33
d. Reis- en verblijfskosten 34
e. Externe expertise en diensten 35
1. Algemeen 35
2. Erfpacht, opstal en vruchtgebruik 36
3. Financiële vergoedingen voor gebruik van grond 36
4. Projectpartners light 37
f. Uitrusting 37
1. Uitrusting, installaties en machines 37
2. Grondstoffen en verbruiksgoederen 38
g. Infrastructuur en bouwwerken 38
1. Algemeen 38
2. Aankoop van grond 39
3. Aankoop of afschrijving van gebouwen 39
4.13. Inkomsten 40
4.14. Overzicht afwijkende regels voor de prioritaire as Technische Bijstand 47
Bijlage:
1. Logo Interreg Vlaanderen-Nederland
2. Sanctioneringsbeleid bij niet-naleving voorschriften publiciteit
1. Inleiding
De opzet van het voorliggende programmareglement is, naast het correct toepassen van de regelgeving met betrekking tot de uitvoering van het programma, een multifunctioneel instrument te zijn ten behoeve van het Comité van Toezicht en de programma-autoriteiten zodat zij in staat zijn de aan hen toebedeelde taken naar behoren uit te voeren:
- Voor het Comité van Toezicht vormt het reglement het kader voor de uniforme beoordeling van projectaanvragen en voor het toezicht als eindverantwoordelijke op een doeltreffende uitvoering van het programma.
- Voor de managementautoriteit is het reglement het instrument voor een adequate begeleiding van projecten, van aanmelding tot afsluiting, inclusief de daarbij behorende adviesrol richting (potentiële) indieners van projecten en het Comité van Toezicht.
- Het Programmareglement is bovendien een essentieel instrument voor zowel de certificerings-, als de controle- en auditinstanties bij de uitvoering van hun taken.
Voor de haar toebedeelde taken zoals beschreven in dit programmareglement kan de managementautoriteit een beroep doen op het programmasecretariaat.
Het reglement bevat de voorwaarden en kaders waarbinnen het programma moet worden uitgevoerd. Deze zijn deels een uitwerking van de Europese en nationale wet- en regelgeving met betrekking tot de uitvoering van het programma en van het Samenwerkingsprogramma Interreg Vlaanderen-Nederland (SP), deels vormen zij aanvullende voorwaarden die door het Comité van Toezicht worden gehanteerd bij het beoordelen en toekennen van de EFRO- bijdrage voor projecten. Het reglement geeft tevens de processen weer die gehanteerd worden om een correcte uitvoering van het programma mogelijk te maken.
Het is van groot belang dat iedereen die bij de programma-uitvoering betrokken is zich nauwgezet aan de inhoud van dit reglement houdt. De inhoud van het reglement is een collectieve verantwoordelijkheid voor alle bij de uitvoering betrokkenen, van de Lidstaten via het Comité van Toezicht en de programma-autoriteiten naar het programmasecretariaat. Over eventuele wijzigingen in het reglement kan alleen het Comité van Toezicht beslissen. Dit reglement zal ook voorgelegd worden aan de Europese Commissie opdat bij controle vanuit de Commissie dit als toetsingskader kan gebruikt worden.
Dit reglement vormt een bijlage bij de beschrijving van het beheers- en controlesysteem (cfr. artikel 72 van Verordening (EU) nr. 1303/2013).
Voor de prioritaire as Technische Bijstand gelden afwijkende regelingen. Deze zijn zowel op de specifieke plaatsen in het Programmareglement beschreven, als achteraan gegroepeerd weergegeven.
Het reglement is door het Comité van Toezicht vastgesteld in de vergadering van 8 april 2015 en gewijzigd in de vergaderingen van 16 september 2015 en 2 maart 2016.
2. Procedures voor indiening, uitvoering en afsluiting van projecten
In dit hoofdstuk wordt een onderscheid gemaakt tussen de procedures voor indiening en procedures voor de uitvoering en afsluiting van projecten. In de laatste paragraaf is een toelichting op enkele bepalingen opgenomen die zowel bij de indiening als de uitvoering van belang zijn.
Projecten moeten voldoen aan de Europese, nationale en regionale wet- en regelgeving, de daarop gebaseerde besluiten van de Europese Commissie ten aanzien van het EFRO en de bindende aanwijzingen op grond van die regelgeving, waaronder dit Programmareglement. De belangrijkste algemene wet- en regelgeving betreft (niet limitatief):
▪ Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
▪ Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling “Europese territoriale samenwerking”, hierna te noemen ‘Verordening (EU) nr. 1299/2013’;
▪ Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling “Investeren in groei en werkgelegenheid”, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006, hierna te noemen ‘Verordening (EU) nr. 1301/2013’;
▪ Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad, hierna te noemen ‘Verordening (EU) nr. 1303/2013’;
▪ Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 240/2014 van de Commissie van 7 januari 2014 betreffende de Europese gedragscode inzake partnerschap in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen, hierna te noemen ‘Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 240/2014’;
▪ Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 480/2014 van de Commissie van 3 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, hierna te noemen ‘Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 480/2014’;
▪ Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 481/2014 van de Commissie van 4 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot specifieke regels betreffende de subsidiabiliteit van de uitgaven voor samenwerkingsprogramma’s, hierna te noemen ‘Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 481/2014’;
▪ Uitvoeringsverordening (EU) nr. 821/2014 van de Commissie van 28 juli 2014 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft gedetailleerde regelingen voor de overdracht en het beheer van programmabijdragen, de verslaglegging over financieringsinstrumenten, de technische kenmerken van voorlichtings- en communicatiemaatregelen voor concrete acties, en het systeem voor de vastlegging en opslag van gegevens; en
▪ Beslissing van de Commissie nr. C(2013)9527 van 19 december 2013 betreffende de goedkeuring van de richtsnoeren voor het bepalen van financiële correcties door de Commissie op uitgaven gefinancierd door de Unie onder gedeeld beheer, ten gevolge van het niet naleven van regels betreffende openbare aanbesteding.
▪ Samenwerkingsprogramma Interreg V Vlaanderen-Nederland, goedgekeurd door de Europese Commissie op 17 december 2014.
▪ Programmareglement voor uitvoering van het Samenwerkingsprogramma Interreg Vlaanderen-Nederland 2014-2020
2.1. Procedures voor indiening van projecten
Een project is een samenhangend geheel van activiteiten, beschreven in de projectaanvraag, waarvoor een financiële bijdrage wordt gevraagd vanuit het EFRO in het kader van het Samenwerkingsprogramma Interreg Vlaanderen-Nederland.
Voor elk project wijzen de projectpartners een projectverantwoordelijke aan (cfr. art. 13 van Verordening nr. 1299/2013). De projectverantwoordelijke heeft de volgende taken:
▪ hij stelt de regelingen vast voor zijn betrekkingen met de projectpartners die aan het project deelnemen en doet dit in de vorm van een overeenkomst (zie hieronder)
▪ hij draagt zorg voor de tenuitvoerlegging van het volledige project;
▪ hij ziet erop toe dat de uitgaven die door de aan het project deelnemende partners zijn ingediend, zijn betaald voor de tenuitvoerlegging van het project en in overeenstemming zijn met de activiteiten die door de partners onderling zijn overeengekomen;
De projectverantwoordelijke ontvangt het bericht van het Comité van Toezicht over de besluitvorming omtrent het project en draagt de eindverantwoordelijkheid ten aanzien van het project.
De projectverantwoordelijke stelt een verplichte overeenkomst op tussen de projectverantwoordelijke en de projectpartners waarin, onder meer, een garantieverklaring van alle projectpartners is opgenomen om de nodige financiering te verstrekken, aanvullend op de projectsubsidie vanuit EFRO en eventueel andere cofinancieringsbronnen; alsook bepalingen die een goed financieel beheer van de aan het project toegewezen middelen garanderen (cfr. art. 13 van Verordening nr. 1299/2013).
De opname van een artikel met betrekking tot de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen en met betrekking tot de integrale doorstorting van de EFRO-steun is verplicht.
Wat betreft de projectpartners geldt het volgende:
Er kunnen geen projectpartners opgenomen worden die geen kosten maken in het project. De projectaanvraag biedt voldoende ruimte om actoren die inhoudelijk betrokken zijn bij het project en de wijze waarop zij betrokken zijn, te belichten.
Omdat projectpartners opgenomen worden in de lijst van projecten, geldt aansluitend voor het financieringsplan op partnerniveau het volgende: elke projectpartner dient een EFRO- bijdrage op te nemen in het financieringsplan en deze kan maximaal 50% bedragen van de subsidiabele kost van de betreffende partner.
In de projectaanvraag wordt door elke projectpartner de rechtsvorm vastgesteld na het doorlopen van het stroomschema publiek vs. niet-publiek zoals ook opgenomen in dit reglement. Uitgaven van organisaties die volgens dit schema onder publiek respectievelijk niet-publiek vallen worden met het oog op rapportering aan de Europese Commissie gecatalogeerd als publieke respectievelijke niet-publieke uitgaven.
Ter ondersteuning wordt vanuit het programmapartnerschap de begeleiding door projectadviseurs aangeboden. Zij maken deel uit van het programmasecretariaat en begeleiden de opmaak van de projectdossiers.
a. Lancering projectoproep
Binnen het programma wordt gewerkt met oproepen voor het indienen van projectaanmeldingen, die door de managementautoriteit worden gelanceerd.
Aan het begin van de programmaperiode wordt een projectoproep gelanceerd voor alle specifieke doelstellingen van het Samenwerkingsprogramma.
Volgende projectoproepen worden voor de lancering goedgekeurd door het Comité van Toezicht en bevatten bepalingen rond de specifieke doelstellingen van het Samenwerkingsprogramma waarbinnen projecten kunnen worden ingediend, eventuele oproepspecifieke voorwaarden, de termijnen waarbinnen aanmeldingen ingediend en – na mogelijke preselectie – uitgewerkt moeten zijn tot een projectaanvraag, de termijnen waarbinnen het Comité van Toezicht de indiener zal informeren over haar besluiten, alsook het maximale budget dat in principe ter beschikking wordt gesteld.
Voor de selectie van projecten onder de prioritaire as ‘Technische Bijstand’ worden geen oproepen gelanceerd. Voor dergelijke projecten kunnen doorlopend uitgewerkte projectaanvragen worden ingediend.
b. Aanmelding projectidee
De projectindiener moet bij de managementautoriteit een aanmelding van een projectidee doen. Het betreft een eerste verzoek van de projectindiener om voor een EFRO-bijdrage in aanmerking te komen. De projectindiener krijgt een ontvangstbevestiging.
De managementautoriteit beoordeelt of een projectaanmelding voldoet aan de ontvankelijkheidscriteria: indien de aanmelding niet voldoet, wordt de indiener hiervan op de hoogte gesteld en wordt verdere behandeling stopgezet.
Ontvankelijke aanmeldingen worden, voorzien van een beoordeling gebaseerd op de technische en inhoudelijke beoordelingscriteria, door de managementautoriteit aan het Coördinatorenoverleg (COG- ambtelijk overleg van de programmapartners) voorgelegd. Dit COG maakt op basis van de beoordelingen van de managementautoriteit een advies op voor het Comité van Toezicht.
Het Comité van Toezicht is de eindverantwoordelijke voor de beoordeling van de aanmeldingen en neemt hierover een gemotiveerd besluit. De managementautoriteit stelt de projectindieners op de hoogte van het gemotiveerd besluit volgens de in de oproep vermelde timing.
Aanmeldingen die op deze manier niet worden gepreselecteerd, komen niet in aanmerking voor verdere indiening.
De projectindiener kan enkel bij procedurefouten een bezwaar indienen bij het Comité van Toezicht tegen deze beslissing van het Comité van Toezicht. Dit bezwaar dient binnen 42 kalenderdagen na dagtekening van het besluit van het Comité van Toezicht ingediend te worden bij de managementautoriteit. Het bezwaar wordt in het eerstvolgende Comité van Toezicht behandeld, waarna de projectverantwoordelijke op de hoogte wordt gesteld van het besluit van het Comité van Toezicht (zie punt 2.4. Specifieke procedures).
Er wordt voor gepreselecteerde aanmeldingen een projectadviseur aangewezen die het projectpartnerschap zal begeleiden.
Enkel voor projecten binnen de prioritaire as ‘Technische Bijstand’ geldt de uitzondering dat de definitieve projectaanvraag onmiddellijk kan worden uitgewerkt, zonder dat eerst een projectaanmelding moet worden gepreselecteerd.
c. Indiening projecten
Het projectpartnerschap stelt met behulp van de projectadviseur een definitieve projectaanvraag op. Hierbij geeft de projectadviseur algemene technische aanwijzingen voor de verdere uitwerking van het dossier (bv. aandachtspunten i.v.m. inkomsten, staatssteun, publieke dan wel niet-publieke status van partners, ed.), alsook indien gewenst verduidelijking bij eventueel gestelde voorwaarden van het Comité van Toezicht.
De projectaanvraag moet ingediend worden door de projectverantwoordelijke binnen de door het Comité van Toezicht vastgelegde termijn. Indien dit niet gebeurt, vervalt de aanmelding; tenzij het Comité van Toezicht op basis van een gemotiveerde aanvraag tot uitstel van de projectverantwoordelijke beslist tot een verlenging van de indieningsperiode. Deze aanvraag tot uitstel moet uiterlijk 28 kalenderdagen na het verstrijken van de deadline zijn ingediend.
Een aanvraag is gereed voor indiening indien de projectaanvraag volledig is ingevuld en als volgende documenten zijn aangeleverd:
▪ samenwerkingsovereenkomst, inclusief garantieverklaring van de projectpartners1
▪ raming van de inkomsten, indien van toepassing
Wanneer de aanvraag wordt ingediend, krijgt de projectverantwoordelijke een ontvangstbevestiging. De datum waarop de projectaanvraag door de managementautoriteit werd ontvangen, is de indieningsdatum.
Het partnerschap kan pas vanaf de indieningsdatum op eigen risico starten met de uitvoering van het project (zie ook ‘paragraaf 2.2. procedures voor de uitvoering van projecten’). De startdatum vermeld in de projectaanvraag, kan dus niet in de tijd voor de indieningsdatum liggen. Er kunnen géén rechten ontleend worden aan de ontvangstbevestiging van een projectaanvraag.
Enkel voor projecten binnen de prioritaire as ‘Technische Bijstand’ geldt de uitzondering dat de samenwerkingsovereenkomst niet bij de indiening moet worden aangeleverd en dat de startdatum wel voor de indieningsdatum kan liggen.
d. Beoordeling/toetsing projecten
De managementautoriteit toetst de ontvankelijkheid van een projectdossier. Indien een project niet ontvankelijk bevonden wordt, zal de projectaanvraag niet verder in behandeling worden genomen en wordt de projectverantwoordelijke hiervan in kennis gesteld.
Vervolgens beoordeelt de managementautoriteit aan de hand van de technische criteria of de projectaanvraag voldoet aan het regelgevend kader en of het inhoudelijk wel degelijk de verbijzondering is van de gepreselecteerde projectaanmelding.
Ten slotte toetst de managementautoriteit de projectaanvraag aan de inhoudelijke beoordelingscriteria. Dit resulteert in een gemotiveerd inhoudelijk advies aan het Comité van Toezicht.
Wanneer een projectaanvraag voldoet aan de ontvankelijkheidscriteria, maar niet aan de technische criteria, kan het project niet goedgekeurd worden, maar ontvangt het Comité van Toezicht wel een gemotiveerd, inhoudelijk advies.
Voor projecten die voldoen aan de technische criteria, vindt ook een staatssteuntoets plaats. Dit kan leiden tot voorwaarden die bij goedkeuring door het Comité van Toezicht opgelegd worden.
1 Wanneer een projectaanvraag wordt ingediend met een Europese Groepering voor Territoriale Samenwerking (EGTS) als enige partner, vervalt de samenwerkingsovereenkomst als verplichte bijlage. Wel moet een garantieverklaring van deze EGTS worden aangeleverd.
e. Besluitvorming
Het Comité van Toezicht is verantwoordelijk voor de beoordeling van de projecten en de daaraan gekoppelde toekenning van de EFRO-bijdrage. Het Comité van Toezicht neemt hierover een gemotiveerd besluit.
Het Comité van Toezicht kan besluiten dat een projectaanvraag wordt goedgekeurd, afgekeurd of moet worden herwerkt. Een project dat niet voldoet aan de technische criteria, kan niet door het Comité van Toezicht worden goedgekeurd.
a) Indien het Comité van Toezicht een project - eventueel onder bepaalde voorwaarden
- goedkeurt, wordt de projectverantwoordelijke op de hoogte gebracht van dit besluit.
b) Wanneer een projectaanvraag wordt afgekeurd, vervalt de gepreselecteerde aanmelding. Indien het Comité van Toezicht een project afkeurt, wordt aan de projectverantwoordelijke een gemotiveerd besluit tot afwijzing verstuurd.
c) Wanneer tot herwerking van een projectaanvraag wordt besloten, krijgt de projectverantwoordelijke een nieuwe termijn waarbinnen de aangepaste projectaanvraag opnieuw moet worden ingediend. Deze projectaanvragen moeten opnieuw de hierboven beschreven ‘procedures voor indiening van projecten’ doorlopen vanaf paragraaf 2.1.c ‘indiening’.
De gemotiveerde besluiten van het Comité van Toezicht worden medegedeeld aan de projectverantwoordelijke volgens de in de oproep vermelde timing. Ook de certificeringsautoriteit wordt hiervan op de hoogte gesteld.
De projectverantwoordelijke kan enkel bij procedurefouten een bezwaar indienen bij het Comité van Toezicht tegen deze beslissing van het Comité van Toezicht. Dit bezwaar dient binnen 42 kalenderdagen na dagtekening van het besluit van het Comité van Toezicht ingediend te worden bij de managementautoriteit. Het bezwaar wordt in het eerstvolgende Comité van Toezicht behandeld, waarna de projectverantwoordelijke op de hoogte wordt gesteld van het besluit van het Comité van Toezicht. (zie punt 2.4. Specifieke procedures)
Indien het programmabudget waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, is uitgeput, kan geen subsidieverlening plaatsvinden. Indien later alsnog budget beschikbaar komt (bijvoorbeeld door het niet opvragen van toegezegde financiering of door budgetherziening), kunnen aanvragen die aanvankelijk om reden van budgetuitputting zijn afgewezen, alsnog tot subsidieverlening leiden.
De uiterste datum waarop het Comité van Toezicht projecten kan goedkeuren is 31 december 2022.
f. Formalisering goedkeuring
De managementautoriteit formaliseert de goedkeuring van het Comité van Toezicht door het opleveren aan de projectverantwoordelijke van een besluit waarin de eventuele goedkeuringsvoorwaarden worden vermeld (cfr. art. 12, lid 5 Verordening nr. 1299/2013).
Naar aanleiding van goedgekeurde projectwijzigingen (zie verder) wordt een nieuw besluit afgeleverd door de managementautoriteit. Deze wordt aan de projectverantwoordelijke en de certificeringsautoriteit bezorgd.
EFRO-middelen kunnen pas worden uitbetaald nadat het besluit dat de managementautoriteit heeft verleend als formalisering van de goedkeuring van het project, in werking is getreden.
2.2. Procedures voor uitvoering van projecten
a. Start uitvoering project
De startdatum van een project is de datum die in de projectaanvraag zoals goedgekeurd door het Comité van Toezicht, wordt vermeld. De startdatum kan nooit gelegen zijn vóór de indieningsdatum, uitgezonderd bij projecten onder de prioritaire as ‘Technische Bijstand’.
Het sluiten van een externe opdracht is geen projectuitvoering en kan dus plaatsvinden voor de startdatum.
De managementautoriteit nodigt alle projectpartners uit voor een startvergadering waar regelgeving en projectcyclus worden overlopen. Het voldoen aan de aanbestedings- regelgeving is hier een aandachtspunt.
De managementautoriteit maakt voor elk project na goedkeuring een inschatting van de financiële en administratieve risico’s. Op basis van deze risicoanalyse kan eventueel een aangepast rapportage- of controleregime (zie verder) vastgesteld worden. Hiervoor wordt in voorkomend geval een addendum opgemaakt bij het besluit tot goedkeuring.
b. Projectadministratie
De projectverantwoordelijke draagt er zorg voor dat elke projectpartner een afzonderlijke projectadministratie heeft, waarin alle noodzakelijke gegevens tijdig en volledig zijn vastgelegd en die te verifiëren zijn aan de hand van bewijsstukken. Het betreft ten minste:
▪ De ondertekende overeenkomst tussen projectverantwoordelijke en projectpartners (cfr. art. 13 van Verordening nr. 1299/2013).
▪ Alle correspondentie met de bij de uitvoering van het programma betrokken instanties die niet in het elektronisch systeem voor gegevensuitwisseling (e-loket) vervat zit.
▪ Er moet een afzonderlijk boekhoudsysteem of een passende boekhoudkundige codering gebruikt worden (cfr. art. 125 lid 4b van Verordening nr. 1303/2013).
▪ Alle relevante bewijslast. Dit bevat onder meer alle documenten betreffende aanbesteding van werken, leveringen of diensten, facturen, betaalbewijzen, alsmede overige boekingsbescheiden, voor zover relevant taxaties, kilometerregistraties en andere stukken om de werkelijk gemaakte kosten te onderbouwen, urenregistratie en bewijsstukken in geval van overuren, BTW-status, vergunningen, bewijs van activiteiten betreffende promotie en publiciteit.
Originele papieren stukken worden op papier bijgehouden en originele digitale stukken worden digitaal bijgehouden. De projectadministratie moet vlot raadpleegbaar en overzichtelijk blijven.
De managementautoriteit kan een projectpartner toestaan om enkel een digitale projectadministratie te voeren, op voorwaarde dat deze projectpartner kan aantonen dat door een bevoegde nationale instantie is vastgesteld dat de nationale procedures met betrekking tot het voeren van een digitale administratie zijn gevolgd.
De administratie dient aldus te zijn opgezet dat deze voldoende waarborgen biedt voor correcte en adequate inhoudelijke en financiële rapportages. De administratie biedt verder voldoende mogelijkheden voor een goede accountantscontrole en controle op de juiste naleving van de in het besluit tot goedkeuring van het project vermelde voorwaarden waaronder de bijdrage is verstrekt.
De projectpartner draagt er zorg voor dat de complete projectadministratie nog raadpleegbaar en controleerbaar is tot het einde van een periode van twee kalenderjaren volgend op het jaar waarin de laatste uitgaven van het project werden gecertificeerd door de certificeringsautoriteit. De managementautoriteit zal de projectverantwoordelijke informeren
wanneer deze periode ingaat. Deze termijn kan geschorst worden in geval van gerechtelijke procedures of op verzoek van de Commissie. (cfr. art. 140 van Verordening nr. 1303/2013)
In afwachting van deze communicatie door de managementautoriteit draagt de projectverantwoordelijke er zorg voor dat de complete projectadministratie minstens tot vijf jaar na de projectperiode raadpleegbaar en controleerbaar is.
Deze bepalingen doen evenwel geen afbreuk aan de voorschriften voor het bewaren van documenten bij projecten met staatssteun.
c. Rapportageverplichtingen
• Inhoudelijke rapportering
De projectverantwoordelijke rapporteert gedurende de gehele projectperiode op halfjaarlijkse basis inhoudelijk aan de managementautoriteit en start hiermee uiterlijk 7 maanden na startdatum.
Enkel voor projecten binnen de prioritaire as ‘Technische Bijstand’ geldt de uitzondering dat een rapportage op jaarlijkse basis volstaat.
De managementautoriteit kan om extra toelichting op de rapportages of om bijkomende tussentijdse rapportages vragen. Niet tijdige of onvolledige rapportage kan leiden tot het niet uitbetalen van de ingediende declaraties.
• Financiële rapportering
Projecten zijn verplicht om projectuitgaven binnen de zes maanden na de betaaldatum te declareren (voor personeelskosten via een standaarduurtarief geldt de termijn ‘binnen zeven maanden na de prestatie van het gedeclareerde uur’). Deze bepaling geldt voor uitgaven betaald na 18 maart 2016. Voor projectuitgaven die eerder zijn betaald, geldt 18 oktober 2016 als uiterste declaratiedatum. Zo kunnen projectuitgaven niet opgespaard worden.
De projectverantwoordelijke garandeert dat de door alle projectpartners gedeclareerde uitgaven zijn gedaan voor de uitvoering van het project (cfr. art. lid 2 c van Verordening nr. 1299/2013).
De stavingstukken van de gedeclareerde uitgaven dienen te zijn bijgesloten. (zie hoofdstuk 4: Subsidiabiliteitskader)
Uit al de aangeleverde stavingstukken dient de aansluiting met het kostenplan zoals opgenomen in de projectaanvraag, op een eenvoudige wijze gemaakt te kunnen worden. Kleine uitgaven die niet in het kostenplan zijn voorzien, maar duidelijk toe te wijzen zijn aan één van de werkpakketten van de projectaanvraag, zijn subsidiabel.
De managementautoriteit kan om extra toelichting op de rapportages vragen.
Er is geen betwisting mogelijk van de geverifieerde bedragen. De managementautoriteit informeert de projectverantwoordelijke over de uitgaven die verworpen zijn en de reden van verwerping en dit per gedeclareerde kostenlijn. Verworpen uitgaven kunnen bij een volgende declaratie opnieuw ingediend worden.
De declaratieprognose zoals vastgelegd zal tijdens de looptijd van het project niet meer gewijzigd worden, tenzij bij aanvraag van een verlenging of wijziging van het totale budget.
Wanneer de declaratieprognose niet wordt gerespecteerd, kan het Comité van Toezicht besluiten om d²elen van het project of het geheel van het project te decommitteren.
Bij declaratie geeft het project ook telkens voor elke uitgave indicatief aan of deze al dan niet betrekking heeft op projectactiviteiten die buiten het programmagebied worden uitgevoerd en waarvoor op programmaniveau niet meer dan 20% van de beschikbare EFRO-middelen kunnen worden toegekend (cfr. art. 20 van Verordening nr. 1299/2013). De tot dit doel
opgegeven informatie heeft geen invloed op de subsidiabiliteit van de gedeclareerde uitgaven.
d. Controle
De projectverantwoordelijke en de andere projectpartners zijn verplicht alle medewerking te verlenen aan evaluatieonderzoeken, audits en inhoudelijke, fysieke en financiële controles van het project door de programma-autoriteiten, de Europese Commissie en/of door hen aangewezen derden. Zij hebben het recht om (onaangekondigd) ter plaatse de rechtmatige besteding van de EFRO-bijdrage te controleren, de administratie in te zien en daarvan kopieën te maken. De projectverantwoordelijke en projectpartners verlenen derhalve het toegangsrecht aan de betrokken instanties en hun vertegenwoordigers. De projectverantwoordelijke draagt er tevens zorg voor dat die onderdelen van het project die zijn ondergebracht bij de partners binnen het project, dan wel zijn uitbesteed aan derden, op een gelijkaardige manier als hierboven beschreven kunnen worden gecontroleerd. Hieronder valt ook de medewerking aan het rapporteren over de inhoudelijke voortgang, zelfs na het moment waarop het project financieel is afgerond.
1. EERSTE LIJN
De managementautoriteit onderzoekt alle gedeclareerde uitgaven op subsidiabiliteit en kan hiervoor beroep doen op een externe accountant. De controle vindt plaats op stukken of op plaats. Kosten voor dergelijke controles kunnen aan de projectverantwoordelijke worden aangerekend. De projectverantwoordelijke kan om die reden kosten verbonden aan de controles opvoeren in het kostenplan.
De managementautoriteit houdt in zijn werkzaamheden rekening met een afwijkingspercentage per kostenrubriek van 20% per partner. De totale subsidiabele kosten per partner mogen hierbij uiteraard niet overschreden worden. De managementautoriteit gaat uit van het laatst goedgekeurde kostenplan.
Indien de rapportering volledig is bevonden, zorgt de managementautoriteit ervoor dat de controle op stukken of op plaats tijdig wordt afgerond, zodat dit de uitbetaling door de certificeringsautoriteit van de EFRO-steun voor de gedeclareerde uitgaven binnen de termijn van 90 dagen niet in het gedrang brengt (cfr. art. 132 van Verordening nr. 1303/2013).
Als de managementautoriteit vaststelt dat de rapportage niet volledig is, kunnen aanvullende stukken opgevraagd wordt. Desgevallend wordt de behandelingstermijn gestuit.
2. TWEEDE LIJN
Jaarlijks controleert de auditautoriteit op basis van een steekproef gecertificeerde uitgaven van individuele projectpartners in het kader van de auditstrategie.
e. Financieringssystematiek
• Uitbetaling
De certificeringsautoriteit betaalt de projectverantwoordelijke op basis van gedeclareerde en gecontroleerde kosten mits de Europese Commissie haar voldoende EFRO-middelen ter beschikking heeft gesteld én mits het besluit dat de managementautoriteit heeft verleend als formalisering van de goedkeuring van het project, in werking is getreden. Indien aan één van deze voorwaarden niet is voldaan, wordt de betalingstermijn van 90 kalenderdagen na declaratie gestuit. De projectverantwoordelijke verneemt hoeveel EFRO aan welke projectpartner toekomt.
• Cofinanciering
Een project kan maximaal voor 50% vanuit EFRO gesubsidieerd worden. De financiering van een project bestaat bijgevolg voor minimaal 50% uit cofinanciering.
Met de garantieverklaring stellen de projectpartners zich garant voor de volledige financiering. Wijzigingen in de achterliggende financiering dienen de projectpartners doorlopend te updaten. Met het oog op de rapportering aan de Europese Commissie dient de financiering te worden gecatalogeerd als publieke dan wel als niet-publieke financiering. Elke projectpartner moet de status (niet-publiek of publiek) van de cofinanciering aangeven.
Projectpartners kunnen voor maximum 100% van de projectkosten financiering ontvangen (geen overfinanciering). Projectuitgaven kunnen steeds slechts in één Europees project worden opgenomen (Europese dubbelfinanciering niet toegestaan). In beginsel kan het EFRO-percentage niet wijzigen.
De cofinancieringsbijdragen worden door de projectverantwoordelijke en/of de betreffende projectpartners zelf geregeld.
f. Wijzigingen (inclusief verlengingen)
• Wijzigingen
Wijzigingen dienen vóór de einddatum van het project gemotiveerd aangevraagd te worden. De managementautoriteit kan aanvullingen op de motivering vragen.
Het aanvragen van wijzigingen is onderhavig aan volgende beperkingen:
• Het aantal wijzigingen per project is beperkt tot maximum één wijziging per uitvoeringsjaar.
• Uit kostenlijnen waarin een onregelmatigheid werd vastgesteld na certificering, kan het bedrag van de onregelmatigheid niet meer worden verschoven.
• De declaratieprognose kan niet gewijzigd worden, behalve bij verlenging of bij aanpassing van het totale budget.
• Indicatoren kunnen niet aangepast worden.
Als de gevraagde wijziging een verschuiving in het kostenplan tot gevolg heeft, maar de verschuivingen tussen de kostenrubrieken bedragen niet meer dan 200.000 euro (per kostenrubriek waar naartoe wordt verschoven) op partnerniveau, dan kan de managementautoriteit beslissen over de gevraagde wijziging. In andere gevallen beslist het Comité van Toezicht over de gevraagde wijziging.
Verschuivingen van geraamde bedragen binnen een kostenrubriek in een kostenplan van een projectpartner vormen geen wijzigingen, zolang het totaalbedrag van de kostenrubriek niet wijzigt.
Als er een uitgave wordt voorzien binnen een bepaalde kostenrubriek die niet kan worden ondergebracht in een bestaande omschrijving van een uitgave, dan vraagt dit een wijziging.
De managementautoriteit stelt de projectverantwoordelijke binnen 10 werkdagen na de besluitvorming op de hoogte van het besluit over de aangevraagde wijziging.
De projectverantwoordelijke kan een bezwaar indienen bij het Comité van Toezicht tegen het besluit over een aangevraagde wijziging. Dit bezwaar dient binnen 42 kalenderdagen na dagtekening van het besluit van de managementautoriteit, dan wel desgevallend het Comité van Toezicht ingediend te worden bij de managementautoriteit. Het bezwaar wordt in het volgende Comité van Toezicht behandeld, waarna de projectverantwoordelijke op de hoogte wordt gesteld van het besluit van het Comité van Toezicht. (zie punt 2.4. Specifieke procedures)
• Verlenging
Aanvragen tot verlenging van de projectduur dienen steeds via een wijziging goed gemotiveerd voorgelegd te worden aan de managementautoriteit. Deze kan aanvullingen op de motivering vragen.
De wijziging met een verlengingsaanvraag wordt ten vroegste negen maanden en ten laatste twee maanden voor de einddatum van het project ingediend. Een dergelijke wijziging is dan (eventueel het enige) onderdeel van de wijzigingsaanvraag van het laatste uitvoeringsjaar. Een project kan slechts één keer verlengen. In principe is dit voor maximaal één jaar. Indien een project bij uitzondering meer dan één jaar wil verlengen, is dit een beslissing van het Comité van Toezicht.
De verschuiving in de declaratieprognose bij een verlenging is beperkt tot de uitgaven van de werkpakketten die in de periode van de verlenging plaatsvinden (en dus beperkt tot die projectpartners die aan deze uitgestelde werkpakketten bijdragen).
De managementautoriteit kan zelf beslissen over wijzigingen met een verlengingsaanvraag. Enkel wanneer een verlenging langer is dan één jaar, dient de gevraagde wijziging aan het Comité van Toezicht voorgelegd te worden.
De projectverantwoordelijke wordt binnen 10 werkdagen na de besluitvorming op de hoogte gebracht van het besluit over de aangevraagde wijziging.
g. Promotie en publiciteit (zie Xxxxx XXX van Verordening nr.1303/2013 en art. 4 van Uitvoeringsverordening nr. 821/2014)
Om het publiek beter bekend te maken met de rol die de Europese Unie speelt bij de financiering van projecten en activiteiten, ligt bij de projectverantwoordelijke en de projectpartners de plicht die rol op een efficiënte wijze duidelijk te maken in alle op het publiek gerichte activiteiten (in de sfeer van promotie en publiciteit).
Tot dit doel wordt bij alle genomen voorlichtings- en communicatiemaatregelen duidelijk gemaakt dat voor het project steun is verleend met Europese middelen. Dit gebeurt verplicht door weergave van het logo van Interreg Vlaanderen-Nederland (versie a of b, zie bijlage 1), waarin het embleem van de Europese Unie en verwijzingen naar de ‘Europese Unie’ en het ‘Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling’ zijn opgenomen.
Het logo wordt steeds duidelijk zichtbaar en op een prominente plaats aangebracht. De plaats en grootte ervan zijn passend met betrekking tot de omvang van het gebruikte materiaal of document.
Indien behalve dit verplichte logo nog andere logo’s worden afgebeeld (bv. van projectpartner(s) en/of cofinancier(s)) moet het embleem van de Europese Unie (de ‘vlag’) steeds tenminste even groot zijn, gemeten in de hoogte of de breedte, als het grootste van de andere logo’s. Met het oog op het voldoen aan deze verplichting is het toegestaan dit embleem eventueel bijkomend op te nemen, bovenop het embleem dat reeds in het verplichte logo is opgenomen.
Enkel voor klein promotiemateriaal mag de versie van het verplichte logo worden gebruikt waarin de verwijzing naar het ‘Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling’ niet is opgenomen.
Het verplichte logo en in voorkomend geval het bijkomend opgenomen embleem van de Europese Unie worden op websites steeds in kleur weergegeven. In alle andere media wordt
waar mogelijk kleur gebruikt en mag een ‘monochrome versie’ alleen in gerechtvaardigde gevallen worden gebruikt.
Daarnaast gelden volgende specifieke regels:
- Projectaffiche: Alle projectpartners moeten gedurende de projectperiode een affiche (minimaal A3-formaat) met informatie over het project en vermelding van de steun door de Europese Unie ophangen op een voor het publiek goed zichtbare plek. De bovenvermelde algemene regels met betrekking tot het gebruik van het verplichte logo zijn integraal van toepassing.
- Website: iedere projectpartner dient gedurende de projectperiode op haar eigen website (voor zover deze bestaat) een korte projectbeschrijving met het doel en de resultaten van het project op te nemen. Hierbij wordt de nadruk gelegd op de financiële steun door de Europese Unie. Het verplichte logo in kleur moet duidelijk en onmiddellijk zichtbaar zijn bij het openen van de desbetreffende pagina (zonder dat daarbij naar beneden hoeft gescrold te worden). Daarnaast zijn de bovenvermelde algemene regels met betrekking tot het gebruik van het verplichte logo integraal van toepassing.
- Steunvermelding tijdens evenementen: De projectpartners stellen de deelnemers aan activiteiten georganiseerd in het kader van het project, op de hoogte van de Europese steun. Daarbij zijn de bovenvermelde algemene regels met betrekking tot het gebruik van het verplichte logo van toepassing.
- Borden en plaquettes: Als de publieke financiering op projectniveau (Interreg-middelen + publieke cofinanciering) groter is dan 500.000 euro en het project voorziet in de bouw van infrastructuur of bouwwerken, dient voor de duur van de uitvoering op het bouwterrein een tijdelijk bord opgesteld te worden.
Na afsluiting van het project, uiterlijk drie maanden na einddatum van het project, wordt het bord vervangen door een permanente plaquette.
Het tijdelijke bord en de permanente plaquette, beide van aanzienlijk formaat, dienen op een voor het publiek goed zichtbare plek aangebracht te worden. Op het bord moet de naam en het hoofddoel van het project vermeld worden. De naam, de tekst en het verplichte logo moeten samen tenminste 25% van het bord uitmaken. Daarnaast zijn de hierboven vermelde algemene regels met betrekking tot het gebruik van het verplichte logo van toepassing.
Ook wanneer het gaat om de aankoop van een fysiek object of de combinatie van verschillende fysieke objecten waarbij op projectniveau de publieke financiering groter is dan 500.000 euro, moet een permanente plaquette worden geplaatst, met de hierboven beschreven specificaties. Wanneer het niet mogelijk is om een permanente informatieplaquette aan te brengen bij een fysiek object dienen andere passende maatregelen genomen te worden om bekendheid te geven.
Alle kosten verbonden aan de promotie en publiciteit kunnen in het kostenplan worden opgevoerd. Wel geldt dat de kosten aantoonbaar en verifieerbaar moeten zijn.
Indien de projectverantwoordelijke of de projectpartners onvoldoende gevolg geven aan de voorschriften rond promotie en publiciteit, kan de managementautoriteit beslissen (een deel van) de projectkosten als niet subsidiabel te verklaren (zie bijlage 2: Sanctioneringsbeleid bij niet-naleving voorschriften publiciteit).
De managementautoriteit is verantwoordelijk voor de communicatie rondom het programma Interreg Vlaanderen-Nederland. Hiervoor doet zij beroep op het programmasecretariaat waar
de specifieke functie van PR- en communicatiemedewerker voorzien werd. Aanvaarding van de EFRO-bijdrage impliceert dat de namen van projectpartners worden opgenomen op een door de managementautoriteit te publiceren projectenlijst. Elk project kan verder vernoemd worden in persberichten, op internet enz. Verder dient de projectverantwoordelijke zijn medewerking te verlenen aan communicatie-uitingen die voortvloeien uit de communicatiestrategie van het programma.
h. Intellectuele eigendom
In de overeenkomst die de projectverantwoordelijke afsluit met de projectpartners, worden afspraken gemaakt over intellectuele eigendom. Er worden bepalingen opgenomen voor zowel intellectuele eigendom die vooraf bestaat en in het kader van het project wordt gebruikt (‘achtergrondkennis’), als voor intellectuele eigendom die tijdens de projectperiode wordt gecreëerd (‘voorgrondkennis’).
2.3. Procedures voor afsluiting van projecten
De laatste financiële rapportage en het inhoudelijke eindrapport dienen binnen vier maanden na de einddatum van het project bij de managementautoriteit te zijn ingediend.
De managementautoriteit legt het inhoudelijke eindrapport en een overzicht van de bedragen voor aan het Comité van Toezicht ter kennisgeving.
De certificeringsautoriteit betaalt het saldo uit aan het project op basis van de definitieve bedragen per projectpartner. De EFRO-bijdrage per projectpartner kan nooit hoger zijn dan de goedgekeurde bijdrage aan de projectpartner zoals opgenomen in het besluit tot goedkeuring van het project.
Indien wordt vastgesteld dat onverschuldigd betaalde bedragen werden uitbetaald, dient de projectverantwoordelijke deze onverschuldigd betaalde bedragen onverwijld terug te storten aan de certificeringsautoriteit. Indien nodig zal de managementautoriteit hiervoor een terugvorderingsprocedure opstarten.
Er is bij afsluiting geen betwisting door de projectverantwoordelijke van de aanvaarde en verworpen uitgaven mogelijk.
2.4. Specifieke procedures
a. Onregelmatigheden
Definitie: elke inbreuk op de Europese wetgeving of op de nationale wetgeving betreffende de toepassing daarvan, als gevolg van een handeling of nalatigheid van een bij de uitvoering van het programma betrokken natuurlijk of rechtspersoon of andere instantie, waarbij de begroting van de Unie door een onverschuldigde uitgave wordt of zou kunnen worden benadeeld.
Het heeft geen betrekking op vergissingen of nalatigheden (bv. materiële rekenfouten) die voor de betaling zijn ontdekt en waarop een financiële rechtzetting is gevolgd, en die geen aanleiding geven tot administratieve of gerechtelijke sancties.
Onregelmatigheden met betrekking tot samenwerkingsprogramma’s in het kader van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” worden, indien nodig, gemeld door de lidstaat waar de uitgave bij de uitvoering van het project door de projectpartner is gedaan. Tegelijkertijd brengt de lidstaat de managementautoriteit, de certificeringsautoriteit voor het programma en de auditautoriteit op de hoogte.
De projectverantwoordelijke doet onverwijld melding aan de managementautoriteit over alle feiten en omstandigheden, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat zij invloed hebben op het voortbestaan van het recht op een bijdrage, alsmede over een verzoek aan de rechtbank tot verlening van uitstel van betaling, een gerechtelijk akkoord of een faillissement van de projectverantwoordelijke, dan wel van één van de projectpartners. Onder een faillissement wordt verstaan (cfr. Verordening nr. 1346/2000, art. 2 onder a) in België: het faillissement, het gerechtelijk akkoord en de collectieve schuldregeling en in Nederland het faillissement en de surseance van betaling.
Indien bij afsluiting wordt vastgesteld dat de projectpartner meer subsidiabele kosten heeft gedeclareerd dan voorzien in het besluit, worden de financiële gevolgen van de bij de projectpartner vastgestelde onregelmatigheden bij voorrang op deze subsidiabele buffer verrekend.
b. Intrekking subsidieverlening
Indien de projectverantwoordelijke of een projectpartner een verzoek aan de rechtbank tot verlening van uitstel van betaling, een gerechtelijk akkoord heeft aangevraagd of in staat van faillissement verkeert, kan geen subsidie worden toegekend en kan de subsidie geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken of teruggevorderd.
Indien de projectverantwoordelijke niet handelt overeenkomstig de Europese, nationale of andere bepalingen van het programma of de voortgang van het project waarvoor subsidie is verleend niet verloopt overeenkomstig het besluit, kan het Comité van Toezicht of de managementautoriteit de subsidie geheel of gedeeltelijk intrekken. In geval van onregelmatigheden kan de managementautoriteit onmiddellijk de uitbetaling van de EFRO- bijdrage laten staken en laten overgaan tot terugvordering.
Indien wordt vastgesteld dat onverschuldigd betaalde bedragen werden uitbetaald, dient de projectverantwoordelijke deze onverschuldigd betaalde bedragen onverwijld terug te storten aan de certificeringsautoriteit. Indien nodig zal de managementautoriteit hiervoor een terugvorderingsprocedure opstarten.
c. Bezwaar
Een lijst van goedgekeurde projecten wordt binnen tien werkdagen na het besluit van het Comité van Toezicht op de programmawebsite gepubliceerd. Dit is zowel bij de beoordeling van projectaanmeldingen (preselectie), als bij de definitieve goedkeuring van toepassing. Tot
42 kalenderdagen na publicatie is het mogelijk om bezwaar in te dienen over deze (pre)selectie. Indien binnen deze termijn geen bezwaar binnenkomt, kunnen verdere beslissingen in de projectcyclus worden genomen ten aanzien van projectaanvragen die de uitwerking zijn van gepreselecteerde aanmeldingen en kan voor goedgekeurde projectaanvragen het besluit van de managementautoriteit ter formalisering van het besluit van het Comité van Toezicht in werking treden. Indien dit wel het geval is, zal het Comité van Toezicht eerst een uitspraak moeten doen over het bezwaar, voordat deze stappen kunnen worden gezet voor betrokken projectaanvragen.
Bezwaren m.b.t. de uitvoering van een project, kunnen worden ingediend bij het Comité van Toezicht die ze in behandeling zal nemen. Indien nodig, kan het Comité van Toezicht doorverwijzen naar de bevoegde instanties.
3. Criteria
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen ontvankelijkheidscriteria, technische criteria en inhoudelijke criteria. Een projectaanvraag die niet voldoet aan de ontvankelijkheidscriteria, kan niet in behandeling worden genomen. Aan een projectaanvraag die niet voldoet aan de technische criteria, kan geen EFRO-steun worden verleend.
De inhoudelijke criteria worden gebruikt om projecten te beoordelen. Indien projecten onvoldoende bijdragen aan de inhoudelijke criteria, kan het Comité van Toezicht besluiten geen EFRO-steun toe te kennen.
Bij de beoordeling van projectaanmeldingen in de fase van preselectie wordt een beperkter set aan ontvankelijkheidscriteria, technische criteria en inhoudelijke criteria gehanteerd. Aangezien er bij preselectie geen EFRO-steun wordt verleend, staat een negatieve beoordeling aan de hand van de technische criteria in deze fase de preselectie van de aanmelding niet in de weg. De criteria die in deze fase al worden gebruikt, zijn met het symbool (*) aangeduid.
ONTVANKELIJKHEIDSCRITERIA | |
1. | De projectaanvraag is volledig. (*) |
2. | De projectaanvraag werd ingediend voor het verstrijken van de deadline2. (*) |
3. | De projectaanvraag is de uitwerking van een gepreselecteerde aanmelding3. |
4. | Het project wordt in voldoende mate uitgevoerd binnen het programmagebied Interreg Vlaanderen - Nederland. De effecten van het project hebben betrekking op voornoemde programmagebied. (*) |
5. | Grensoverschrijdend karakter: - aan beide zijden van de grens wordt cofinanciering gegarandeerd; - in de uitvoering van het project is er minstens aan beide zijden van de grens één partner betrokken, ofwel is er een EGTS betrokken, die is opgericht door minstens één Vlaamse en één Nederlandse publieke autoriteit of instantie. (*) |
6. | De doelstelling van het project is inpasbaar binnen een specifieke doelstelling opgenomen in het SP Interreg Vlaanderen – Nederland. (*) |
7. | De doelstelling van het project is niet strijdig met de Europese en nationale regelgeving. (*) |
8. | De doelstelling van het project is niet strijdig met de volgende horizontale criteria: - gelijke kansen en anti-discriminatie; - gelijkheid van vrouwen en mannen; - duurzame ontwikkeling. |
9. | Financieringscriteria: - de gevraagde Europese bijdrage (EFRO) per projectpartner bedraagt niet meer dan 50% van de begrote totale subsidiabele kosten; - de uitgaven zullen niet worden opgevoerd in een ander Europees project; - de uitgaven zullen niet voor meer dan 100% worden gefinancierd. |
2 Niet van toepassing voor de prioritaire as ‘Technische Bijstand’
3 Niet van toepassing voor de prioritaire as ‘Technische Bijstand’
10. | Het project voldoet aan alle bijkomende ontvankelijkheidscriteria die werden opgelegd in de projectoproep. (*) |
TECHNISCHE CRITERIA | |
1. | Het volledige dossier is beschikbaar. |
2. | De projectaanvraag sluit inhoudelijk in voldoende mate aan bij de gepreselecteerde aanmelding en geeft invulling aan de voorwaarden die door het Comité van Toezicht werden opgelegd4. |
3. | Uit de projectaanvraag blijkt dat het project: - de maximale uitvoeringsperiode niet overschrijdt; (*) - uitgevoerd wordt voor uiterlijk 31 december 2022, dan wel 31 december 2023 voor de prioritaire as Technische Bijstand; (*) - effectief realiseerbaar is met het oog op de te verkrijgen vergunningen en te doorlopen procedures. |
4. | De startdatum van het project valt niet voor de indieningsdatum5. |
5. | De in het kostenplan van de projectpartners opgenomen kosten komen voor een Europese bijdrage in aanmerking, overeenkomstig verordeningen nr. 1299/2013, nr. 1301/2013 en nr. 1303/2013 en de verdere bepalingen in het programmareglement . |
6. | In het kostenplan maakt elke projectpartner kosten, die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan het project. |
7. | De deelname van projectpartners van buiten het programmagebied is voldoende verantwoord. (*) |
8. | De projectaanvraag is in het Nederlands opgesteld. (*) |
9. | De projectpartners zijn rechtspersonen. |
10. | Het project voldoet aan alle bijkomende technische criteria die werden opgelegd in de projectoproep. (*) |
INHOUDELIJKE CRITERIA | |
Xxxxxxxxxx | |
0. | Het project speelt in op een effectieve probleemstelling of opportuniteit in de grensregio. Het project komt tegemoet aan een effectieve behoefte of vraag op het terrein. (*) |
2. | Het project genereert ‘value for money’ voor het programma. Het project draagt bij aan de gekozen specifieke doelstelling van het SP en de overeenkomstige outputindicatoren. (*) |
3. | Het project bezit een grote grensoverschrijdende meerwaarde. (*) |
4. | Het project hanteert een innovatieve aanpak, met aandacht voor nieuwe en creatieve ideeën en methodes. (*) |
5. | Het project levert synergie-effecten op: - het levert een meerwaarde voor andere lokale, provinciale, regionale, nationale en Europese initiatieven; (*) - het draagt bij aan cross-sectorale en interdisciplinaire samenwerking. (*) |
6. | Het project levert een positieve bijdrage aan gelijke kansen en anti-discriminatie, gelijkheid van man en vrouw en duurzame ontwikkeling. |
7. | Er is perspectief op continuïteit na de subsidie: |
4 Niet van toepassing voor de prioritaire as ‘Technische Bijstand’
5 Niet van toepassing voor de prioritaire as ‘Technische Bijstand’
- er is een goed perspectief op, of hefboom tot, toekomstige activiteiten of investeringen; - er wordt een aanpak gebruikt die toepasbaar en overdraagbaar is naar andere situaties en organisaties. | |
Partnerschap | |
8. | De projectpartners zijn actief betrokken, inhoudelijk relevant en organisatorisch competent om het project goed uit te voeren. (*) |
9. | De taakverdeling tussen de partners is helder beschreven en in verhouding tot hun relevantie voor het project. |
Inhoudelijke coherentie | |
10. | De doelstelling van het project speelt in op de in de projectaanvraag opgenomen probleemstelling of opportuniteit in de grensregio. (*) |
11. | De projectresultaten zijn specifiek en realistisch geformuleerd en dragen bij tot de doelstellingen van het project. (*) |
12. | De voorgestelde werkpakketten en activiteiten zijn relevant en leiden tot de geplande outputs en resultaten. (*) |
13. | De werkpakketten en activiteiten volgen elkaar logisch op; het tijdplan is realistisch. (*) |
14. | Er wordt voldoende aandacht geschonken aan de gepaste doelgroepen. |
Financiële coherentie | |
15. | De projectbegroting staat in een goede verhouding tot de voorgestelde werkpakketten, inclusief management en communicatie: - voor elk werkpakket staan de kosten per kostenlijn in verhouding tot de inhoud van het werkpakket; (*) - het aandeel van de kosten per werkpakket ten opzichte van de totale projectbegroting staat in verhouding met de inhoud van de projectaanvraag. (*) |
16. | De declaratieprognose sluit aan bij de inhoudelijke projectplanning. |
17. | De inkomstenraming is realistisch. |
Kader | |
18. | De projectaanvraag voorziet een goede communicatieaanpak om de samenwerking, de projectresultaten en de EFRO-steun onder de aandacht te brengen van een breed publiek en specifieke doelgroepen. (*) |
19. | Het werkpakket projectmanagement is voldoende helder en consistent uitgewerkt zodat voldoende vertrouwen bestaat in een deugdelijke uitvoering van het project en de rapportering erover. (*) |
Projectoproep | |
20. | Het project voldoet aan alle bijkomende inhoudelijke criteria die werden opgelegd in de projectoproep. (*) |
4. Subsidiabiliteitskader
Dit hoofdstuk bevat algemene bepalingen en vervolgens een toelichting op de diverse kostenrubrieken en de benodigde bewijsstukken bij het declareren van de gemaakte kosten in de financiële rapportering. De benodigde bewijsstukken zijn steeds in een kader opgenomen.
4.1. Algemeen kader
Enkel uitgaven in overeenstemming met de bepalingen van de Europese regelgeving, met verordeningen betreffende het cohesiebeleid 2014-2020 in het bijzonder, en die voldoen aan de subsidiabiliteitsregels van het programma komen in aanmerking voor EFRO-steun.
Enkel daadwerkelijk door de projectpartner gemaakte en betaalde uitgaven zijn subsidiabel. De enige uitzondering hierop worden gevormd door kosten die via een forfaitair bedrag of forfaitair percentage worden gedeclareerd.
De uitgaven gebeuren in de vorm van geld met uitzondering van afschrijvingen, forfaitair ingebrachte uitgaven en interne facturering.
Subsidiabele uitgaven zijn slechts in één Europees project opgenomen (Europese dubbelfinanciering niet toegestaan) en worden niet voor meer dan 100% gefinancierd (geen overfinanciering).
Enkel de uitgaven die passen in het goedgekeurde kostenplan en waarvoor er een rechtstreeks verband bestaat met de projectdoelstellingen komen voor subsidie in aanmerking. Kleine uitgaven die niet in het kostenplan zijn voorzien, maar duidelijk toe te wijzen zijn aan één van de werkpakketten van de projectaanvraag, zijn subsidiabel.
Indien slechts een deel van de gemaakte uitgave gerelateerd is aan het project kan alleen dat deel van de uitgave gedeclareerd worden. Uit de bewijsstukken dient duidelijk opgemaakt te kunnen worden welk deel van de uitgave betrekking heeft op het project. Het gedeclareerde bedrag dient ondubbelzinnig uit de factuur te kunnen worden gehaald. Indien het gedeclareerde bedrag niet ondubbelzinnig uit de factuur kan worden gehaald dient de projectpartner een gepaste verdeelsleutel toe te passen en deze te motiveren.
4.2. Subsidiabiliteitsperiode
Om in aanmerking te komen voor EFRO-steun dienen de te bewijzen uitgaven gemaakt te zijn binnen de projectperiode. Daarbij moeten ook de factuurdata liggen in de periode vanaf de startdatum tot en met de einddatum project. Uitzondering hierop vormen facturen van de eerstelijnscontroleur.
Bij aanvraag is de maximale toegestane uitvoeringsperiode van een project in principe 3 jaar. De projectverantwoordelijke kan echter gelijktijdig met de indiening van de projectaanvraag een gemotiveerde aanvraag indienen voor een langere uitvoeringsperiode, tot een maximum van 5 jaar. Een dergelijke aanvraag wordt getoetst aan volgende criteria:
• In de projectbegroting zijn kosten voor ‘projectpartners light’6 voorzien
• In de projectaanvraag wordt voorzien dat de selectie van deze ‘projectpartners light’ via oproepen zal gebeuren
• De beoogde ‘projectpartners light’ zijn bedrijven; zij vormen de prioritaire doelgroep voor het project.
• Er wordt aangetoond dat dit project niet uitvoerbaar zou zijn met een looptijd van 3 jaar.
Deze criteria vormen de toetssteen waarmee het Comité van Toezicht rekening houdt bij het besluiten over de aanvraag voor langere looptijd.
Voor elk project waarvoor bij goedkeuring een langere looptijd dan drie jaar wordt toegestaan, neemt het Comité van Toezicht voorafgaand aan het verstrijken van het derde uitvoeringsjaar (startdatum + drie jaar) een gemotiveerd besluit of de bij goedkeuring toegestane langere looptijd wordt aangehouden (go / no go moment). Dit gemotiveerd besluit wordt aan de projectverantwoordelijke gecommuniceerd. In het geval het Comité van
6 Zie punt 4.4. Projectpartners light
Toezicht het besluit neemt de goedkeuring van de langere looptijd niet aan te houden, bepaalt het ook welke EFRO-middelen aan het project ontvallen en welke nieuwe einddatum van toepassing is voor het project (op of kort na het verstrijken van het derde uitvoeringsjaar).
Voor de projecten binnen de prioritaire as Technische Bijstand kan een langere uitvoeringsperiode worden toegestaan. Hiervoor gelden bovenstaande bepalingen met betrekking tot het go / no go moment niet.
Deze bepalingen doen geen afbreuk aan de bepalingen betreffende verlengingen (zie 2.2.f).
4.3. Duurzaamheid van een project (termijn voor verkoops- of bestemmingswijziging)
Artikel 71 van Verordening nr. 1303/2013 is van toepassing. Dit artikel bepaalt dat de EFRO- bijdrage voor een project enkel gehandhaafd blijft als met betrekking tot dat project tot vijf jaar na de eindbetaling aan het project of in voorkomend geval binnen en in de voorschriften betreffende staatssteun gestelde termijn geen van volgende gebeurtenissen zich voltrekken:
1. een productieactiviteit wordt beëindigd of verplaatst naar een locatie buiten het programmagebied
2. een verandering in de eigendom van een infrastructuurvoorziening vindt plaats waardoor een onderneming of een overheidsinstantie een onrechtmatig voordeel behaalt.
3. Een substantiële verandering vindt plaats in de aard, de doelstellingen of de uitvoeringsvoorwaarden waardoor de oorspronkelijke doelstellingen worden ondermijnd.
De onverschuldigde aan het project betaalde bedragen worden teruggevorderd naar rato van de periode waarvoor niet aan de vereisten is voldaan.
Als een project een investering in infrastructuur of een productieve investering omvat, wordt de EFRO-bijdrage terugbetaald wanneer de productieactiviteit binnen tien jaar na de eindbetaling aan de begunstigde wordt verplaatst naar een locatie buiten de Unie, behalve indien de begunstigde een KMO/MKB7 behoort. Indien de EFRO-bijdrage de vorm van staatssteun aanneemt, wordt de periode van tien jaar vervangen door de uit hoofde van de voorschriften inzake staatssteun toepasselijke termijn.
Voor projecten die geen investering in infrastructuur of een productieve investering omvatten, wordt de EFRO-bijdrage alleen terugbetaald als de projecten onderworpen zijn aan een verplichting tot behoud van de investering krachtens de toepasselijke voorschriften betreffende staatssteun en als binnen de in die voorschriften gestelde termijn een productieactiviteit van de concrete acties wordt beëindigd of verplaatst.
Deze bepalingen zijn niet van toepassing op projecten waarvan een productieactiviteit wordt beëindigd wegens een niet-frauduleus faillissement.
7 Zoals bedoeld in ‘Aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen’.
4.4. Projectpartners light
Het programma voorziet de mogelijkheid om organisaties bij een lopend project te laten aansluiten voor het uitvoeren van kortere deeltrajecten die helpen bij het behalen van de projectdoelstellingen. Deze organisaties worden ‘projectpartner light’ genoemd. Het voornemen om van deze optie gebruik te maken moet uitdrukkelijk zijn vermeld in de projectaanvraag.
Een ‘projectpartner light’ heeft grotendeels dezelfde verplichtingen als andere projectpartners. Het specifieke karakter zit hoofdzakelijk in het later instappen in een beperkt deelaspect van het project en in het afsluiten van een overeenkomst met een projectpartner, die niet per definitie de projectverantwoordelijke is.
De enige afwijking ten opzichte van de verplichtingen voor andere projectpartners is de volgende:
• Een aparte garantieverklaring is niet nodig omdat de beherende projectpartner deze bij de indiening van de projectaanvraag reeds heeft afgeleverd voor alle projectuitgaven, inclusief die van de ‘projectpartners light’.
Daarnaast is volgende verduidelijking aan de orde ten aanzien van verschillende andere verplichtingen:
• Wanneer bepalingen in dit programmareglement spreken over ‘start-‘ en/of ‘einddatum’, slaat dit in de regel op het begin en/of einde van de subsidiabiliteitsperiode. Voor projectpartners light refereert dit naar de periode van uitvoering van het projectpartner light traject, zoals bepaald in de samenwerkingsovereenkomst afgesloten met de beherende projectpartner (zie verder).
• Enkel voor de bepalingen aangaande de laatste inhoudelijke en financiële rapportage (zie 2.3 Procedures voor afsluiting van projecten) en aangaande de bewaartermijn voor projectadministratie (zie 2.2.b Projectadministratie) blijven gekoppeld aan de start- en einddatum van het gehele project.
Projectaanvragen die ‘projectpartners light’ voorzien, moeten hiervoor in het kostenplan expliciet budget opnemen: per soort actie waarvoor ‘projectpartners light’ activiteiten zullen uitvoeren en bekostigen – en waarvoor ze EFRO-steun aanvragen – gelinkt aan de projectpartner waarmee de ‘projectpartners light’ een overeenkomst afsluiten. Voor elk van deze budgetten wordt ook de financieringsopbouw vastgelegd, waarbij wordt aangegeven wat de concrete procentuele steunintenstiteit met EFRO-middelen zal zijn en wat het aandeel eigen bijdrage van de ‘projectpartner light’ zal zijn.
Uit de beschrijving van de werkpakketten van de projectaanvraag moet duidelijk zijn voor welke werkpakketten er gebruik wordt gemaakt van ‘projectpartners light’ en volgens welke beoogde modaliteiten (in casu: doelgroeporganisaties, aantal trajecten en budget per traject). Vooraf aan de inkoppeling van een organisatie als ‘projectpartner light’, stelt het projectpartnerschap een reglement op en legt dit ter vaststelling voor aan de managementautoriteit. In dit projectpartner light reglement wordt voor elke soort actie per categorie van organisatie (klein/middelgroot/groot) een concrete procentuele steunintensteit met EFRO-middelen vastgelegd. Ook wordt bepaald wat het aandeel eigen bijdrage van de ‘projectpartner light’ zal zijn. Het is bijgevolg niet mogelijk later geval per geval te beslissen welke steunintensiteit zal worden verleend of wat de eigen bijdrage van de ‘projectpartner light’ zal zijn.
Nadat het reglement is vastgesteld door de managementautoriteit, kunnen ‘projectpartners light’ worden ingekoppeld. De beherende projectpartner sluit een samenwerkings- overeenkomst af met de ‘projectpartner light’, waarvan het kosten- en financieringsplan van de ‘projectpartner light’ (opgesteld volgens de kostenrubrieken toegelicht onder punt 4.12. Subsidiabiliteitsregels per kostenrubriek) integraal deel uit maakt. De samenwerkingsovereenkomst moet conform het door de managementautoriteit vastgestelde projectpartner light reglement zijn en vermeldt de periode waarbinnen de ‘projectpartner light’ de uitgaven kan maken.
Vervolgens kan de ‘projectpartner light’ zijn gemaakte uitgaven en inkomsten - passend in het aanvaarde kostenplan - declareren. De uitgaven en declaraties van ‘projectpartners light’ moeten voldoen aan alle vereisten die gelden voor alle partners binnen een project. Een bijkomende vereiste is dat deze uitgaven werden gemaakt in de periode van uitvoering van het projectpartner light traject, zoals bepaald in de samenwerkingsovereenkomst die met de beherende projectpartner werd gesloten.
4.5. Publieke organisaties en andere organisaties
Onderstaand stroomschema biedt een houvast om te bepalen of een projectpartner al dan niet een publieke organisatie is.
Elke partner wordt gecontroleerd volgens het controleregime voor publieke partners, tenzij de managementautoriteit vaststelt, rekening houdend met het stroomschema, dat de projectuitgaven kunnen gecontroleerd worden aan de hand van het controleregime voor niet- publieke partners.
De managementautoriteit kan het toepasselijke controleregime wijzigen, ook met terugwerkende kracht.
Een besluit van de managementautoriteit aangaande het toepasselijke controleregime ontslaat de projectpartner niet van zijn verplichtingen in het kader van de toepasselijke nationale wetgeving.
• Wetgeving inzake overheidsopdrachten/aanbestedingswet Omschrijving
De projectpartners die volgens het stroomschema een publieke organisatie zijn, moeten de wet op de overheidsopdrachten (BE) / aanbestedingswet (NL) (of een overeenkomstige nationale wet in het geval van andere lidstaten) naleven. Alle relevante aanbestedingsstukken moeten bezorgd worden. De EFRO-steun kan niet volledig worden uitbetaald als niet aangetoond is dat de aanbesteding conform de wetgeving is gebeurd (cfr. Beslissing van de Commissie nr.C (2013) 9527).
Bewijslast
• Publicatie van de aankondiging of uitnodiging tot indiening van offertes (indien geen publicatie vereist)
• Bestek
• Gunningsverslag
Er mag gewerkt worden met een (bestaand) raamcontract op voorwaarde dat het raamcontract geldig is ten tijde van de dienst, levering of werk en dat aangetoond is dat het raamcontract conform de aanbestedingsregels tot stand is gekomen.
Dit is de minimale bewijslast die dient toegevoegd te worden bij de declaratie van de betreffende uitgave. Het volledige dossier van de aanbesteding dient beschikbaar te zijn voor controle.
• Marktconformiteit van prijs Omschrijving
De projectpartners die volgens het stroomschema geen publieke organisatie zijn, moeten voor opdrachten boven 50.000 euro (excl. BTW) aantonen dat de voor de dienst, werk en/of levering betaalde prijs marktconform is. Het bedrag van 50.000 euro betreft het betaald bedrag. Gelijksoortige opdrachten tijdens de projectperiode worden als één opdracht beschouwd.
De marktconformiteit van de prijs kan bijvoorbeeld aangetoond worden door de opvraging van offertes bij 3 of meer relevante leveranciers.
Bewijslast
• Onderbouwing dat een marktconforme prijs werd betaald
4.6. Overheidsopdrachten tussen entiteiten in de overheidssector en interne facturatie
• Overheidsopdrachten tussen entiteiten in de overheidssector Omschrijving
Enkel bij publieke partners kan er sprake zijn van een ‘overheidsopdracht tussen entiteiten in de overheidssector’.
Er is sprake van een dergelijke opdracht indien aan de volgende criteria cumulatief wordt voldaan bij de toewijzing van een opdracht aan een rechtspersoon:
• A. waarop de aanbestedende overheid een toezicht uitoefent zoals op zijn eigen diensten en
• B. die tegelijkertijd meer dan 80% van zijn werkzaamheden verricht ten behoeve van het lichaam of de lichamen die hem beheersen
• C. waarin geen directe participatie is van privékapitaal, met uitzondering van geen controle of blokkerende macht opleverende vormen van participatie van privékapitaal,
vereist krachtens de nationale en Europese regelgeving, die geen beslissende invloed uitoefenen op de gecontroleerde rechtspersoon.
De wet op de overheidsopdrachten (BE) / aanbestedingswet (NL) (of een overeenkomstige nationale wet in het geval van andere lidstaten) is niet van toepassing op deze opdrachten. De opdrachtnemer dient de wetgeving wel na te leven voor externe opdrachten in het kader van de overheidsopdracht tussen entiteiten in de overheidssector.
Bewijslast:
• Documenten die staven dat aan criteria A en B voldaan is
• Factuur op naam van projectpartner
• Betalingsreferentie boekhouding
Dit is de minimale bewijslast die dient toegevoegd te worden bij de declaratie van de betreffende uitgave. Het volledige dossier van de opdracht dient beschikbaar te zijn voor controle, inclusief het bewijs dat de opdrachtnemer desgevallend de wetgeving voor aanbestedingen respecteerde.
• Interne facturatie Omschrijving
Zowel bij publieke als niet-publieke partners kan er sprake zijn van interne facturatie, waarbij een interne verzelfstandigde afdeling (bijvoorbeeld IT-afdeling of logistieke afdeling) facturen stuurt voor haar diensten/leveringen/werken naar andere afdelingen binnen de organisatie. Een interne factuur kan louter boekhoudkundig verwerkt worden (geen geldstroom) of effectief betaald worden (geldstroom).
Voor publieke partners is de wet op de overheidsopdrachten (BE) / aanbestedingswet (NL) (of een overeenkomstige nationale wet in het geval van andere lidstaten) niet van toepassing bij facturatie van opdrachten tussen zuiver interne afdelingen van dezelfde organisatie. De facturerende afdeling dient de wet op de overheidsopdrachten/ aanbestedingswet na te leven bij extern geplaatste opdrachten in het kader van de intern gefactureerde opdracht.
Voor niet-publieke partners zijn de regels met betrekking tot marktconformiteit van prijs van toepassing, zowel voor de interne factuur als voor de extern geplaatste opdracht van de facturerende afdeling.
Bewijslast
• Interne factuur en betalingsreferentie boekhouding of bewijs van boekhoudkundige verwerking
• Bij publieke partners: bewijs dat de facturerende afdeling in voorkomend geval de wet op de overheidsopdrachten/aanbestedingswet heeft nageleefd bij externe opdrachten in het kader van de intern gefactureerde opdracht:
• Publicatie van de aankondiging of uitnodiging tot indiening van offertes (indien geen publicatie vereist)
• Bestek
• Gunningsverslag
• Bij niet-publieke partners: Onderbouwing dat een marktconforme prijs werd betaald, zowel voor de interne levering, als in voorkomend geval voor de externe opdrachten in het kader van de intern gefactureerde opdracht.
Dit is de minimale bewijslast die dient toegevoegd te worden bij de declaratie van de betreffende uitgave. Het volledige dossier van de interne factuur opdracht dient beschikbaar te zijn voor controle.
4.7. Rekeninguittreksels en collectieve betalingen
Als betalingsbewijs dient naast de betalingsreferentie ter plaatse een origineel rekeninguittreksel beschikbaar te zijn voor controle. Projectuitgaven mogen ook via een collectieve of globale overschrijving worden betaald.
Bewijslast
• origineel rekeninguittreksel moet in de eigen administratie bewaard worden. Bijkomende bewijsstukken moeten in de eigen administratie bewaard worden in geval van collectieve betalingen:
• Pagina van het globaal overzicht met de ingediende factuur
• Globaal overzicht met het totaalbedrag van de globale overschrijving
• Link met de betalingsreferentie boekhouding
4.8. Afschrijvingen
Omschrijving
De afschrijvingskosten voor activa die rechtstreeks verband houden met de doelstellingen van het project, zijn subsidiabel als aan volgende voorwaarden cumulatief wordt voldaan:
1. de afschrijvingen gebeuren volgens de nationaal geldende afschrijvingsregels
2. de afschrijvingskosten zijn gemaakt tijdens de projectperiode
3. de afschrijvingskosten zijn expliciet als afschrijving in het kostenplan opgenomen
4. de activa waarvoor afschrijvingen worden ingebracht, zijn niet reeds gesubsidieerd door een overheid.
Bewijslast
• Aankoopfactuur op naam van de projectpartner van het activum waarvoor afschrijvingskosten worden gedeclareerd
• Betalingsreferentie boekhouding voor de aankoopfactuur
• Bewijslast van overheidsopdrachten/aanbesteding of marktconformiteit van prijs van de initiële aanschaffing
• Verklaring van de projectpartner dat de aankoop van het goed niet met overheidssubsidies werd meegefinancierd
• Afschrijvingstabel die de aard en de berekening van de geboekte afschrijving weergeeft
Dit is de minimale bewijslast die dient toegevoegd te worden bij de eerste declaratie van de betreffende afschrijving. Het volledige dossier van de afschrijving in de boekhouding dient beschikbaar te zijn voor controle.
4.9. Btw
Omschrijving
Btw op de projectuitgaven is subsidiabel indien de gedeclareerde btw effectief en definitief door de projectpartner gedragen wordt.
Bewijslast
- BTW aangifte en de ermee gepaard gaande betaling indien de btw niet is betaald via de leverancier (verlegde btw).
- De onderbouwing dat de gedeclareerde btw effectief en definitief door de projectpartner gedragen wordt, moet beschikbaar zijn voor controle. Er dienen geen stukken aangeleverd te worden.
4.10. Vergunningen en besluiten
Wanneer voor de uitvoering van (onderdelen van) het project vergunningen en/of besluiten vereist zijn, dienen deze vergunningen en/of besluiten te worden aangeleverd. Xxxxxx deze vergunningen en besluiten niet zijn aangeleverd, zijn de bijhorende gedeclareerde uitgaven niet subsidiabel.
4.11. Niet-subsidiabele uitgaven
De volgende uitgaven komen niet in aanmerking voor EFRO-steun, voor zover ze niet onder ‘overhead’ zijn opgenomen:
• Bankkosten (openen en beheren van rekeningen)
• Kosten verbonden aan de schommelingen van wisselkoersen, wisselprovisies en financiële transacties
• Verzekeringen
• Kosten sociaal secretariaat
De volgende uitgaven komen in geen geval in aanmerking voor EFRO-steun:
• Belastingen en heffingen met uitzondering van de niet-terugvorderbare BTW
• Uitgaven voor de ontmanteling of bouw van kerncentrales
• Investeringen om een vermindering van uitstoot van broeikasgassen uit activiteiten opgesomd in bijlage I van Richtlijn 2003/87/EG te bewerkstelligen
• De productie, verwerking en afzet van tabak en tabaksproducten,
• Uitgaven van ondernemingen in moeilijkheden zoals gedefinieerd in het kader van de voorschriften inzake staatssteun van de Unie
• Investeringen in luchthaveninfrastructuur, tenzij gerelateerd aan milieubescherming of gepaard gaand met investeringen die nodig zijn om de negatieve gevolgen voor het milieu te matigen of te verminderen
• Inbreng in natura (uitgezonderd uitgaven die via vereenvoudigde kostenopties worden gedeclareerd)
• Fiscale of boetezegels
• Boetes, financiële sancties, gerechtskosten en kosten van geschillen
• Kosten voor geschenken, met uitzondering van geschenken van niet meer dan 50 euro per stuk in verband met promotie, communicatie, publiciteit of informatie
• Kosten voor verstrekte garanties door een bank of financiële instelling
• Intresten van leningen
• Debetrente
• Vrijwilligersvergoedingen
• Leveringen en diensten tussen partners
• Aankoop van kunstwerken
• Presentiegelden en zitpenningen
• Neerleggen van jaarrekening, statuten
• Immateriële investeringen: patenten, goodwill en know how
4.12. Subsidiabiliteitsregels per kostenrubriek
a. Voorbereidingskosten
Omschrijving
Kosten voor de voorbereiding van de projectaanvraag.
Voor deze kosten mag een forfaitair bedrag van 30.000 euro voorzien worden in het kostenplan van de projectverantwoordelijke.
Dit forfaitair bedrag kan echter niet aanvaard worden in de financiële declaratie van projectverantwoordelijken die hun projectaandeel uitsluitend uitvoeren via een externe opdracht van werken, goederen of diensten en daardoor niet de volledige controle over het management en de uitvoering van hun projectactiviteiten behouden (cfr. art. 67, lid 4 van Verordening nr. 1303/2013).
Bewijslast:
Het goedgekeurde project fungeert als bewijs dat de projectaanvraag werd voorbereid. Er moet geen bewijslast worden geleverd om te staven dat de kosten effectief gemaakt en betaald zijn of dat het forfaitair bedrag overeenkomt met de realiteit.
b. Personeel
Omschrijving
Loonkosten van personeel en voltijds of deeltijds direct betrokken bij de uitvoering van het project (i.e. projectmedewerker).
Kosten voor interimpersoneel vallen hier niet onder. Dergelijke kosten dienen ondergebracht te worden in kostenrubriek ‘externe expertise en diensten’. Interimpersoneel is personeel dat via een uitzendkantoor wordt tewerkgesteld.
De berekening van de directe personeelskosten kan gebeuren op basis van een forfaitair percentage of op basis van een standaarduurtarief (SUT). De toepassing van het forfaitair percentage of SUT situeert zich op projectpartnerniveau. De toepassing forfaitair percentage of SUT kan niet gewijzigd worden tijdens de projectperiode.
• Forfaitair percentage
Het bedrag wordt berekend als een forfaitair percentage van 20 procent op de subsidiabele directe kosten van de projectpartner uitgezonderd de directe personeelskosten (i.c. externe expertise en diensten, uitrusting, infrastructuur en bouwwerken).
Projectpartners die hun projectaandeel uitsluitend uitvoeren via een externe opdracht van werken, goederen of diensten en daardoor niet de volledige controle over het management en de uitvoering van hun projectactiviteiten behouden, kunnen geen gebruik maken van dit forfaitair percentage (cfr. art. 67, lid 4 van Verordening nr. 1303/2013).
Bewijslast
Door gebruik te maken van het forfaitair percentage van 20% voor personeelskosten moeten projectpartners geen bewijslast leveren om te staven dat de kosten effectief gemaakt en betaald zijn of dat het forfaitair percentage overeenkomt met de realiteit.
• Standaarduurtarieven
1) (Gewoon) Standaarduurtarief
Personeelskosten worden berekend door de reëel gepresteerde en betaalde uren in het kader van het project te vermenigvuldigen met het standaarduurtarief (SUT) van de betreffende werknemer.
Uitgangspunt voor de berekening van het SUT is het bruto maandsalaris van de maand januari (dan wel de eerste volledige maand na indiensttreding) van het kalenderjaar waarin de uren worden gemaakt. Hierop wordt een coëfficiënt van 1,2% toegepast. Het betreffende standaarduurtarief geldt vervolgens voor het gehele kalenderjaar.
Voor deeltijds werkende personeelsleden wordt het voltijds bruto maandsalaris als berekeningsbasis genomen.
Indien een personeelslid een arbeidsovereenkomst heeft met twee verschillende onderdelen van een projectpartner is de berekeningsbasis van het SUT de totaliteit van het loon, tenzij de inzet slechts betrekking heeft op één arbeidsovereenkomst.
Het is mogelijk personeelskosten via het SUT te berekenen voor een werknemer die tussen organisaties wordt gedetacheerd op voorwaarde dat hiervoor een detacheringsovereenkomst is opgesteld. Hierbij gelden volgende regels:
• wanneer een personeelslid binnen het partnerschap wordt gedetacheerd, worden de personeelskosten gedeclareerd door de projectpartner die de loonkost draagt.
• wanneer een personeelslid van een organisatie die niet als partner aan het project deelneemt, wordt gedetacheerd naar een projectpartner, is de personeelskost ervan subsidiabel onder ‘personeelskosten’ als wordt aangetoond dat de loonkosten worden gedragen door de projectpartner.
Overuren zijn enkel subsidiabel indien ze gecompenseerd of vergoed zijn. Om overuren te kunnen declareren dient de projectorganisatie een degelijke urenregistratie te hebben.
Bewijslast
Opgave aantal voor project gewerkte uren.
Loonfiche januari, voor elk jaar waarin de werknemer aan het project meewerkt, of eerste loonfiche van volledige maand in dienst indien werknemer later in dienst is gekomen.
Bijkomende bewijslast voor personeelsleden die van buiten het partnerschap worden gedetacheerd: een detacheringsovereenkomst, factuur, en betalingsreferentie boekhouding.
Dit is de minimale bewijslast die dient toegevoegd te worden bij de declaratie. Als onderliggende bewijslast moeten voor elke werknemer overzichten bewaard worden in de projectadministratie van de betreffende projectpartner waaruit het aantal vergoede uren blijkt dat op een concrete dag is gepresteerd voor het project. Deze overzichten vermelden ook de naam van het project, van de projectpartner en van de werknemer.
De managementautoriteit kan ad hoc aan een organisatie toestaan afwijkende onderliggende bewijsstukken in de projectadministratie te gebruiken voor de projecten waaraan deze organisatie deelneemt.
Indien overuren gedeclareerd worden, moet een onderbouwing aanwezig zijn bij de controle op plaats dat deze in het kader van het project gepresteerde overuren uitbetaald of gecompenseerd werden.
Personeelsleden van “verbonden ondernemingen” kunnen onder bepaalde voorwaarden als personeelskosten worden gedeclareerd, ondanks het feit dat de loonfiche een werkgever vermeldt die niet identiek is aan de partner die declareert. Voorwaarden zijn dat er voldoende argumenten en bewijsstukken zijn van de verbondenheid of eenheid. Dit wordt ad hoc beoordeeld en vastgesteld door de managementautoriteit.
2) Specifiek standaarduurtarief voor eigenaars van KMO/MKB
(uitsluitend voor projecten onder Specifieke Doelstellingen 1A, 1B, 2C en 3B)
Dit uurtarief is vastgesteld volgens de regels die binnen Horizon 2020 van toepassing zijn voor de berekening van personeelskosten van eigenaars van KMO’s/MKB’s die geen loon op basis van een arbeidsovereenkomst ontvangen (cfr. artikel 67, lid 5b van Verordening nr.
1303/2013 en het besluit van de Commissie C(2013)8197).
De personeelskosten worden berekend door de reëel gepresteerde uren in het kader van het project te vermenigvuldigen met het specifiek standaarduurtarief voor eigenaars van KMO/MKB.
Voor uren gepresteerd in de periode 2014-2017 bedraagt dat specifieke standaarduurtarief:
• Voor Vlaanderen: 32,51 euro
• Voor Nederland: 33,92 euro
De managementautoriteit kan ad hoc een projectpartner van buiten Vlaanderen of Nederland toelaten gebruik te maken van het standaarduurtarief voor eigenaars van KMO/MKB.
Om van dit standaarduurtarief gebruik te maken, moet cumulatief aan volgende voorwaarden worden voldaan:
• de projectpartner is een KMO/MKB
• de rechtsvorm van de projectpartner is:
o Voor Vlaanderen: bvba (incl. e-bvba en s-bvba), cvba, NV, VOF, CommV,
CommVA, CVOA
o Voor Nederland: nv, bv of coöperatie
• de projectpartner is betrokken in een project in Specifieke Doelstelling 1A, 1B, 2C of 3B
• de persoon waarvoor op basis van dit uurtarief kosten worden gedeclareerd, is (mede-)eigenaar van de KMO/MKB
• de persoon waarvoor op basis van dit uurtarief kosten worden gedeclareerd, heeft geen arbeidsovereenkomst met de projectpartner
• Het aantal uren dat per persoon volgens dit uurtarief wordt gedeclareerd, is gebonden aan volgende begrenzingen (over alle Europese programma’s heen):
o maximum 1720 uren per jaar
o maximum 10 uur per dag
• De projectuitgaven o.b.v. het specifiek standaarduurtarief vormen slechts een gedeelte van de subsidiabele kosten van de betrokken projectpartner
Onder de kostenrubriek Externe Expertise en Diensten (zie 4.12e) zijn kosten voor externe expertise en diensten van personen waarvoor via het specifiek standaarduurtarief voor eigenaars van KMO/MKB uren worden gedeclareerd, niet subsidiabel.
Bewijslast
- Opgave aantal voor project gewerkte uren.
- Bij 1e declaratie: bewijsstukken (bv. statuten, aandelenregister, …) waaruit de rechtsvorm van de projectpartner blijkt en waaruit blijkt dat de persoon die het tarief gebruikt, werkend mede-eigenaar, bvb. werkend vennoot (bvba), vennoot (cvba), directeur-grootaandeelhouder (bv) of lid-natuurlijk persoon (coöperatie), is.
Dit is de minimale bewijslast die dient toegevoegd te worden bij de declaratie. Als onderliggende bewijslast moeten ter plaatse voor de eigenaar van KMO/MKB overzichten bewaard worden in de projectadministratie van de betreffende projectpartner waaruit het aantal uren blijkt dat op een concrete dag is gepresteerd voor het project. Deze overzichten vermelden ook de naam van het project, van de projectpartner en van de eigenaar, en indien van toepassing de tijd besteed aan andere projecten met EU-financiering.
c. Overhead
Omschrijving
Indirecte kosten gerelateerd aan het functioneren van de projectmedewerker.
Overheadkosten mogen enkel opgenomen worden in het kostenplan wanneer kosten voorzien zijn in de rubriek “personeel” en dit zowel bij het hanteren van het forfaitair percentage als een standaarduurtarief in de kostenrubriek “personeel”.
Overheadkosten worden steeds berekend als een forfaitair percentage van 15% van de subsidiabele directe personeelskosten.
De lijst van overheadkosten is limitatief en omvat de volgende kosten, gerelateerd aan het functioneren van de projectmedewerker:
• kantoorhuur
• verzekeringen en belastingen in verband met de gebouwen waarin het personeel is gevestigd en de uitrusting van het kantoor (bv. brand- en diefstalverzekering)
• nutsvoorzieningen (bv. elektriciteit, verwarming, water)
• kantoorbenodigdheden
• algemene boekhouding van de projectpartner
• archieven
• onderhoud, reiniging en reparaties
• beveiliging
• IT-systemen8
• communicatie (bv. telefoon, fax, internet, postdiensten, visitekaartjes)
• bankkosten voor het openen en beheren van rekeningen wanneer voor de uitvoering van het project een afzonderlijke rekening moet worden geopend
• kosten voor transnationale financiële transacties.
Overheadkosten kunnen niet ingediend worden binnen een andere kostenrubriek.
Bewijslast
Door gebruik te maken van het forfaitair percentage van 15% voor overheadkosten moeten projectpartners geen bewijslast leveren om te staven dat de kosten effectief gemaakt en betaald zijn of dat het forfaitair percentage overeenkomt met de realiteit.
d. Reis- en verblijfskosten
Omschrijving
Reis- en verblijfskosten van projectmedewerkers die gerelateerd zijn aan de uitvoering van de projectactiviteiten. Deze uitgaven zijn beperkt tot de volgende posten:
a) reiskosten (bv. tickets, kilometervergoeding, tolheffing en parkeergelden)
b) kosten van maaltijden
c) verblijfskosten
d) visumkosten
e) dagvergoedingen
Reis- en verblijfskosten mogen enkel opgenomen worden in het kostenplan wanneer kosten voorzien zijn in de rubriek “personeel” en dit enkel bij het hanteren van een standaarduurtarief.
Reis- en verblijfskosten moeten gedragen zijn door de projectpartner. Indien de kost direct betaald is door de projectmedewerker moet de terugbetaling door de projectpartner (i.c. werkgever) gestaafd worden. Reis- en verblijfskosten gelinkt aan gedetacheerde personeelsleden zijn enkel subsidiabel, als deze worden gemaakt door de projectpartner die ook de loonkost draagt.
Kosten voor verplaatsingen met een wagen kunnen enkel op basis van een kilometervergoeding worden gedeclareerd, ongeacht of deze wagen in bezit is van de werknemer, werkgever, dan wel wordt geleaset of gehuurd. Voor de kilometervergoeding dient gebruik te worden gemaakt van de binnen de organisatie van de projectpartner gebruikelijk gehanteerde regeling van kilometervergoeding.
8 IT-systemen als ondersteunende tool om de projectactiviteiten uit te kunnen voeren.
De uitgavenposten die al door een dagvergoeding worden gedekt, worden niet vergoed in aanvulling op die dagvergoeding.
Bewijslast
• Kosten gemaakt door projectmedewerker en terugbetaald door projectpartner
- Detailstaat met opsomming van de door de projectmedewerker xxxxxx xxxx- en verblijfskosten. De detailstaat moet de verplaatsingen met de wagen vermelden en/of de specifieke andere uitgaven en dagvergoedingen. Onderliggende bewijslast van de in de detailstaat opgenomen uitgaven (zoals tickets) moeten bewaard worden in de projectadministratie van de betreffende projectpartner.
- Referentie naar loonfiche of betalingsreferentie boekhouding als bewijs van betaling (betaald bedrag kan groter of gelijk zijn aan het bedrag van de detailstaat)
• Kosten gemaakt en betaald door de projectpartner Algemeen:
• Factuur op naam van de projectpartner of ticket op naam van projectmedewerker
• Betalingsreferentie boekhouding
Specifiek:
• Verplaatsing met bedrijfswagen, geleased door projectpartner
o Detailstaat van de verplaatsingen
o Overeenkomst autoleasing en betalingsbewijzen in eigen administratie
• Verplaatsing met dienstwagen, in eigendom van projectpartner
o Detailstaat van de verplaatsingen
o Aankoop- en (af)betalingsbewijs in eigen administratie
e. Externe expertise en diensten
1. Algemeen
Omschrijving
Kosten van externe expertise en diensten die derden voor de projectuitvoering leveren.
Kosten voor diensten en experten zijn onder meer: ontwerp, ontwikkeling, productie en verspreiding van communicatietools, studies en onderzoeken, auditkosten, juridisch advies en andere advieskosten, erelonen (notaris, architect, erkend taxateur), reis- en verblijfskosten van experten, kosten voor projectevents (huur, catering en sprekersvergoedingen), interim personeel, huur (voor zover dit niet om huur van machines gaat) en vormingskosten,…
Op deze kosten zijn de wetgeving inzake overheidsopdrachten / aanbestedingswet of regels inzake marktconformiteit van prijs van het programma van toepassing (zie par 4.5 en 4.6).
Bewijslast
• Factuur op naam van de projectpartner
• Bewijsstukken overheidsopdrachten/aanbesteding of marktconformiteit van prijs (zie par 4.5 en 4.6)
• Betalingsreferentie boekhouding
Voor vergoedingen van externe expertise en diensten door derden die geen factuur kunnen overleggen geldt de volgende bewijslast:
• Onkostennota met omschrijving van de geleverde prestatie en het te betalen bedrag
• Betalingsreferentie boekhouding
2. Erfpacht, opstal en vruchtgebruik
Omschrijving
Kosten met betrekking tot erfpacht, opstal en vruchtgebruik gerelateerd aan de uitvoering van het project en gemaakt tijdens de projectperiode zijn subsidiabel.
Deze kosten komen voor maximaal 10% van de totale subsidiabele projectkosten in aanmerking voor EFRO-steun voor zover er een rechtstreeks verband bestaat tussen deze kosten en de projectdoelstellingen.
Indien kosten met betrekking tot erfpacht, opstal of vruchtgebruik in zijn geheel worden gemaakt tijdens de projectperiode komen deze integraal in aanmerking voor EFRO-steun.
Bewijslast
• De overeenkomst betreffende erfpacht, opstal of vruchtgebruik met vermelding van het te betalen bedrag
• Betalingsreferentie boekhouding
3. Financiële vergoedingen voor gebruik van grond
Omschrijving
Binnen de kostenrubriek “externe expertise en diensten” zijn financiële vergoedingen voor het gebruik van grond subsidiabel zoals bijvoorbeeld een financiële vergoeding in het kader van natuurontwikkeling.
Deze uitgaven zijn subsidiabel indien zij rechtstreeks verbonden zijn met de doelstellingen van het project.
Bewijslast:
• Factuur op naam van de projectpartner
• Betalingsreferentie boekhouding
Voor financiële vergoedingen voor het gebruik van grond aan derden die geen factuur kunnen overleggen, geldt de volgende bewijslast:
• Overeenkomst met betrekking tot de financiële vergoeding met vermelding van het te betalen bedrag
• Betalingsreferentie boekhouding
4. Projectpartners light
Omschrijving
De gedeclareerde uitgaven en inkomsten van voorziene ‘projectpartners light’ moeten aan volgende voorwaarden (cumulatief) voldoen:
• er is een subsidiereglement voor de projectpartners light vastgesteld door de managementautoriteit;
• er is een samenwerkingsovereenkomst tussen de projectpartner en de projectpartner light en de projectpartner light is ingekoppeld in het project;
• de gedeclareerde uitgaven vallen binnen de periode gedefinieerd in de samenwerkingsovereenkomst;
• de ‘projectpartner light’ volgt het Programmareglement.
Bewijslast
- Subsidiereglement voor de projectpartners light
- Samenwerkingsovereenkomst tussen projectpartner en projectpartner light, inclusief kosten- en financieringsplan van de ‘projectpartner light’ conform het Programmareglement en conform het subsidiereglement.
- Per gedeclareerde uitgave en inkomst: de bewijslast zoals vereist in het Programmareglement.
f. Uitrusting
Omschrijving
Kosten voor de aankoop, afschrijving, huur of leasing van materiële zaken tijdens de projectperiode ten behoeve van de uitvoering van het project.
De rubriek “uitrusting” omvat de volgende kostensoorten:
• Uitrusting, installaties en machines
• Grondstoffen en verbruiksgoederen
1. Uitrusting, installaties en machines
Omschrijving
Uitrusting, installaties en machines zijn subsidiabel indien er een rechtstreeks verband bestaat met de doelstellingen van het project.
Doorverkoop van een goed dat tijdens de projectperiode is aangeschaft en gesubsidieerd moet ter goedkeuring worden voorgelegd aan de managementautoriteit en geldt als vorm van inkomsten.
In plaats van de aankoopkost is het ook mogelijk om de afschrijvingskost in te brengen als directe kost. Zie paragraaf 4.8 m.b.t. voorwaarden en bewijslast voor afschrijvingen.
In principe zijn tweedehandse uitrusting, installaties en machines niet subsidiabel. De managementautoriteit kan hierop echter ad hoc uitzonderingen toestaan.
Op deze kosten zijn de wetgeving inzake overheidsopdrachten/ aanbestedingswet of de regels inzake marktconformiteit van prijs van het programma van toepassing (zie par 4.5 en 4.6).
Bewijslast
• Factuur op naam van projectpartner,
• Bewijsstukken overheidsopdrachten/aanbesteding of marktbevraging (zie par 4.5 en 4.6)
• Betalingsreferentie boekhouding
2. Grondstoffen en verbruiksgoederen
Omschrijving
Grondstoffen en verbruiksgoederen die niet gerelateerd zijn aan het functioneren van de projectmedewerker, zijn subsidiabel indien er een rechtstreeks verband bestaat met de doelstellingen van het project. Bouwmaterialen worden niet als grondstoffen gecatalogeerd.
Op deze kosten zijn de wetgeving inzake overheidsopdrachten/ aanbestedingswet of de regels inzake marktconformiteit van prijs van het programma van toepassing (zie par. 4.5 en 4.6).
Bewijslast
• Factuur op naam van projectpartner
• Bewijsstukken overheidsopdrachten/aanbesteding of marktbevraging (zie par 4.5 en 4.6)
• Betalingsreferentie boekhouding
g. Infrastructuur en bouwwerken
1. Algemeen
Omschrijving
Kosten voor de oprichting van gebouwen, verbouwingswerken en andere werken, inclusief de aankoop van bouwmaterialen, zijn subsidiabel indien er een rechtstreeks verband bestaat met de doelstellingen van het project.
Indien de grond waarop het gebouw wordt opgericht geen eigendom is van de projectpartner dient er een erfpachtovereenkomst, een recht van opstal of een concessieovereenkomst te bestaan tussen de projectpartner en de eigenaar van de grond.
Op deze kosten zijn de wetgeving inzake overheidsopdrachten/ aanbestedingswet of de regels inzake marktconformiteit van prijs van het programma van toepassing.
Bewijslast
• Factuur op naam van de projectpartner
• Bewijsstukken overheidsopdrachten/aanbesteding of marktbevraging (zie par 4.5 en 4.6)
• Betalingsreferentie boekhouding
• Eigendomsbewijs of overeenkomst in eigen administratie.
2. Aankoop van grond
Omschrijving
De aankoop van grond komt voor maximaal 10% van de totale subsidiabele projectkosten in aanmerking voor EFRO-steun voor zover er een rechtstreeks verband bestaat tussen de aankoop van de grond en de projectdoelstellingen.
In deugdelijk gemotiveerde en uitzonderlijke gevallen kan de managementautoriteit een hoger percentage toestaan voor projecten inzake milieubehoud.
Bewijslast:
• Een certificaat van een onafhankelijk bevoegde taxateur waarin wordt vastgesteld dat de prijs van de grond niet hoger ligt dan de marktwaarde
• De notariële aankoopakte dient als bewijs van aankoop en van betaling
Indien de aankoopkost meer dan 20% afwijkt van de schattingswaarde dient de projectpartner hiervoor een verklaring te geven. Het subsidiabele bedrag kan beperkt worden tot het bedrag van de schatting indien geen of onvoldoende verklaring gegeven wordt voor het verschil.
3. Aankoop of afschrijving van gebouwen
Omschrijving
De aankoop van onroerend goed (in de vorm van bestaande gebouwen en de grond waarop die staan) is subsidiabel indien er een rechtstreeks verband bestaat tussen de aankoop en de projectdoelstellingen.
Het onroerend goed wordt gedurende een vastgestelde periode voor een vastgestelde bestemming gebruikt. Deze periode voor behoud van bestemming wordt minimaal vastgesteld op 5 jaar en begint te lopen vanaf de voltooiing van het project. Bij de goedkeuring van het project kan een langere periode vastgesteld worden.
Wanneer bij de aankoop van een gebouw ook de grond wordt aangekocht waarop het gebouw staat, moet de regel inzake de aankoop van grond toegepast worden (max. 10 % van de subsidiabele projectkosten).
In plaats van de aankoop van een gebouw is het ook mogelijk de afschrijvingskost in te brengen als directe kost. Zie paragraaf 4.8 met betrekking tot voorwaarden en bewijslast voor afschrijvingen.
Bewijslast
• Een certificaat van een onafhankelijke bevoegde taxateur waarin wordt vastgesteld dat de prijs van de grond niet hoger ligt dan de marktwaarde. Het schattingsverslag of certificaat dient een aparte schatting van gebouw en grond te vermelden
• De notariële aankoopakte als bewijs van aankoop en betaling.
Indien de aankoopkost meer dan 20% afwijkt van de schattingswaarde, dient de projectpartner hiervoor een verklaring te geven. Het subsidiabele bedrag kan beperkt worden tot het bedrag van de schatting indien geen of onvoldoende verklaring gegeven wordt voor het verschil.
4.13. Inkomsten
a. Grondbeginselen
De vaststelling van de EFRO-subsidie moet voldoende rekening houden met mogelijke netto- projectinkomsten, zodat de bijdrage van XXXX per projectpartner wordt afgestemd op de bruto zelf-financieringsmarge van de projectactiviteit van die partner en zich geen overfinanciering voordoet voor de betreffende partner. Hieronder wordt aangegeven wanneer en op welke manier mogelijke netto-inkomsten mee in rekening moeten worden genomen.
Onderstaande bepalingen doen geen afbreuk aan bepalingen met betrekking tot inkomsten uit het regelgevend kader voor staatssteun.
b. Netto-inkomsten (zie art. 61 en 65 lid 8 van Verordening nr. 1303/2013)
1. Definitie
Onder “netto-inkomsten” wordt de instroom van kasmiddelen verstaan die gebruikers genereren door rechtstreeks te betalen voor de door middel van het project verstrekte goederen of diensten, minus alle operationele kosten en kosten voor de vervanging van uitrusting met een korte levensduur die in de overeenkomstige periode zijn gemaakt.
Door het project gegenereerde besparingen op de operationele kosten worden als netto- inkomsten behandeld, tenzij deze worden tenietgedaan door een evenredige verlaging van de exploitatiesubsidies.
Geldstromen van publieke bijdragen en subsidies of financiering via niet-publiek vermogen die niet afkomstig zijn van directe betalingen door gebruikers, zijn geen inkomsten.
Betalingen die een projectpartner ingevolge een contractuele boete voor het verbreken van een overeenkomst tussen de projectpartner en een derde dan wel derden ontvangt, of die worden gedaan naar aanleiding van het feit dat een derde die volgens de regels voor overheidsopdrachten is gekozen, zijn aanbieding intrekt (de 'borgsom'), worden niet als inkomsten beschouwd.
2. Toepassingsgebied
De bepalingen met betrekking tot netto-inkomsten zijn niet van toepassing op projecten onder de prioritaire as Technische Bijstand.
Voor projecten onder de andere prioritaire assen bepaalt onderstaand stroomschema voor elke projectpartner de manier waarop door de projectactiviteiten eventueel gegenereerde netto-inkomsten tijdens en/of na de projectperiode in rekening moeten worden genomen bij de vaststelling van het bedrag van de EFRO-bijdrage.
Stroomschema inkomsten:
ENKEL NETTO-INKOMSTEN GEGENEREERD TIJDENS DE PROJECTUITVOERING WORDEN VERREKEND
(1) Dit moet per projectpartner op het niveau van individuele werkpakketten worden bekeken.
JA
NEE
JA
JA
NEE
JA
JA
NEE
Kunnen de inkomsten op voorhand objectief worden geraamd?
NEE
JA
42
NETTO-INKOMSTEN WORDEN VERREKEND VIA EX-POST MONITORING
NETTO-INKOMSTEN WORDEN VERREKEND VIA EX-ANTE RAMING
ER MOETEN GEEN INKOMSTEN WORDEN VERREKEND (2)
Kan de steun aan het project geoormerkt worden als de- minimissteun of als geoorloofde staatssteun aan KMO/MKB onder een vrijstellingsverordening of als geoorloofde staatssteun via individuele aanmelding bij de Europese Commissie? (1)
Kan de steun aan het project geoormerkt worden als de-minimissteun of als geoorloofde staatssteun aan KMO/MKB onder een vrijstellingsverordening of als geoorloofde staatssteun via individuele aanmelding bij de Europese Commissie? (1)
Bedragen de subsidiabele kosten van het project meer dan 50.000 euro?
Bedragen de subsidiabele kosten van het project meer dan 1 miljoen euro vóór de verrekening van eventuele netto-inkomsten?
Zullen inkomsten worden gegenereerd na de projectperiode?
NEE
(2) Dit doet geen afbreuk aan eventuele bepalingen mbt inkomsten in de staatssteunregels
NEE
3. Hoe netto-inkomsten in rekening brengen?
3.1. Uitkomst van het stroomschema = er moeten geen inkomsten worden verrekend
Eventueel tijdens of na de projectperiode gegenereerde inkomsten hebben geen invloed op de berekening van de EFRO-bijdrage aan het project en zijn partners. De inkomsten moeten
– in voorkomend geval – niet worden gedeclareerd noch gemonitord door het project.
Het aanleveren bij de projectaanvraag van een inkomstenraming is niet van toepassing. In het kostenplan moeten geen verwachte inkomsten worden aangegeven.
3.2. Uitkomst van het stroomschema = enkel netto-inkomsten gegenereerd tijdens de projectuitvoering worden verrekend
De tijdens de projectperiode effectief gegenereerde netto-inkomsten worden door de projectpartners opgenomen in de financiële declaraties. Deze worden in rekening gebracht bij de vaststelling van het bedrag aan subsidiabele uitgaven.
Indien niet alle (investerings)kosten die de inkomsten genereren, voor medefinanciering in aanmerking komen, worden de netto-inkomsten verhoudingsgewijs toegerekend aan de wel en de niet subsidiabele delen van die kosten.
Prijzen gewonnen in het kader van wedstrijden worden niet als inkomsten beschouwd.
Het aanleveren bij de projectaanvraag van een inkomstenraming is niet van toepassing. In het kostenplan moeten geen verwachte inkomsten worden aangegeven.
3.3. Uitkomst van het stroomschema = netto-inkomsten worden verrekend via ex-ante raming
Algemeen
Het Comité van Toezicht zal steeds rekening houden met een raming van eventuele netto- inkomsten vooraleer de EFRO-steun goed te keuren.
De subsidiabele projectuitgaven worden van tevoren verminderd, waarbij rekening wordt gehouden met de netto-inkomsten die het project kan genereren binnen een specifieke referentieperiode die zowel de periode van uitvoering van het project als de periode na de voltooiing ervan bestrijkt.
Het aanleveren bij de projectaanvraag van een inkomstenraming per partner is dus verplicht. In het kostenplan moeten de verwachte inkomsten worden aangegeven.
Bij het opmaken van de objectieve raming van de netto-inkomsten worden de hieronder vermelde bepalingen in acht genomen.
Bij de berekening wordt rekening gehouden met de referentieperiode die past bij de betrokken sector of subsector, de gewoonlijk verwachte rentabiliteit van de betrokken investeringscategorie en met toepassing van het beginsel ‘de vervuiler betaalt’.
Indien niet alle (investerings)kosten die de inkomsten genereren, voor medefinanciering in aanmerking komen, worden de netto-inkomsten verhoudingsgewijs toegerekend aan de wel en de niet subsidiabele delen van die kosten.
Indien door het project tijdens de projectperiode netto-inkomsten worden gegenereerd die voortvloeien uit inkomstenbronnen waarmee geen rekening is gehouden bij de voorafgaande
raming van de inkomsten, dan worden deze uiterlijk in de einddeclaratie door de projectpartner(s) afgetrokken van de subsidiabele uitgaven.
Voor geldstromen die in verschillende jaren worden meegenomen in de berekening van de netto-inkomsten moet de tijdwaarde van geld in aanmerking worden genomen (toekomstige geldstromen zijn in huidige termen minder waard). Toekomstige geldstromen worden naar het heden verdisconteerd via een disconteringsvoet om aldus de actuele waarde te verkrijgen (zie disconto van kasstromen).
Methode voor het berekenen van verdisconteerde netto-inkomsten (cfr. art. 15 van Gedelegeerde Verordening nr. 480/2014)
De verdisconteerde netto-inkomsten van het project worden berekend door de verdisconteerde kosten af te trekken van de verdisconteerde inkomsten en door, in voorkomend geval, de restwaarde van de investering daarbij op te tellen.
Deze verdisconteerde netto-inkomsten worden berekend over een specifieke referentieperiode die van toepassing is op de sector van het project, zoals in onderstaande tabel aangegeven. De referentieperiode is het aantal jaren waarvoor voorspellingen worden gedaan in de inkomstenraming. Deze periode begint op de startdatum van het project.
Sector | Referentieperiode (jaren) |
Spoorwegen | 30 |
Watervoorziening/sanitaire voorziening | 30 |
Wegen | 25-30 |
Afvalbeheer | 25-30 |
Havens en luchthavens | 25 |
Stadsvervoer | 25-30 |
Energie | 15-25 |
Onderzoek en innovatie | 15-25 |
Breedband | 15-20 |
Zakelijke infrastructuur | 10-15 |
Overige sectoren | 10-15 |
Opbrengsten en kosten worden vastgesteld op basis van de methode van incrementele kosten: een vergelijking van de inkomsten en de kosten in het scenario met de projectinvestering met de opbrengsten en kosten in een scenario zonder de projectinvestering. Wanneer een scenario zonder de projectinvestering niet mogelijk is (het gaat om nieuwe activa die worden gerealiseerd door het project), zijn de opbrengsten en kosten die van de nieuwe investering.
Wanneer btw geen subsidiabele projectuitgave is (zie 4.9 ‘Btw’), wordt de berekening van de verdisconteerde netto-inkomsten gebaseerd op cijfers exclusief btw.
Vaststelling van de inkomsten (cfr. art. 16 van Gedelegeerde Verordening nr. 480/2014)
Voor de berekening van de verdisconteerde netto-inkomsten worden de inkomsten op de volgende basis vastgesteld:
• indien van toepassing worden verbruikersvergoedingen vastgesteld overeenkomstig het beginsel van ‘de vervuiler betaalt’ en, indien van toepassing, rekening houdend met betaalbaarheidsoverwegingen;
• inkomsten omvatten geen overdrachten van overheids- of regionale begrotingen of nationale publieke verzekeringsstelsels;
• indien een project nieuwe middelen in een reeds bestaande dienst of infrastructuur inbrengt, moet er met beide bijdragen rekening worden gehouden, dus zowel met de nieuwe gebruikers als met de bestaande gebruikers van de nieuwe of uitgebreidere dienst of infrastructuur.
Vaststelling van de kosten (art. 17 van Gedelegeerde Verordening nr. 480/2014)
Voor de berekening van de verdisconteerde netto-inkomsten moeten de volgende kosten tijdens de referentieperiode in aanmerking worden genomen:
• vervangingskosten van apparatuur met een korte levensduur, die zorgt voor de technische werking van de projectrealisatie;
• vaste exploitatiekosten voor zover gelinkt aan het project, met inbegrip van onderhoudskosten zoals personeel, onderhoud en reparatie, algemeen beheer en administratie, verzekering;
• variabele bedrijfskosten, met inbegrip van onderhoudskosten, zoals het verbruik van grondstoffen, energie, andere procesverbruiksgoederen, en alle onderhoud en reparatie die nodig zijn om de levensduur van de projectrealisatie te verlengen.
Restwaarde van de investering (cfr. art. 18 van Gedelegeerde Verordening nr. 480/2014)
Wanneer de activa van het project zijn ontworpen voor een langere levensduur dan de referentieperiode, wordt de restwaarde bepaald door te berekenen hoeveel de netto contante waarde van de kasstromen in de resterende levensjaren van de projectrealisatie bedraagt. Andere methoden om de restwaarde te berekenen mogen in naar behoren gemotiveerde omstandigheden worden toegepast.
De restwaarde van de investering wordt alleen in de berekening van de verdisconteerde netto-inkomsten opgenomen als de inkomsten hoger zijn dan de hierboven beschreven kosten.
Disconto van kasstromen (cfr. art. 19 van Gedelegeerde Verordening nr. 480/2014)
Alleen door de projectpartner uit te betalen of ontvangen kasstromen worden in aanmerking genomen bij de berekening van kosten en inkomsten. Kasstromen moeten worden vastgesteld voor elk jaar van de referentieperiode waarin zij door de projectpartner worden uitbetaald of ontvangen.
Niet-kasposten zoals afschrijvingen, eventuele reserves voor toekomstige vervangingskosten en reserves voor onvoorziene uitgaven worden bij de berekening buiten beschouwing gelaten.
Kasstromen worden naar het heden teruggerekend aan de hand van een financiële discontovoet van 4% in reële termen.
Berekeningsmethode:
a) bepaal de referentieperiode
b) verdisconteer de tijdens de referentieperiode verwachte inkomsten en kosten aan de reële discontovoet per jaar
c) bepaal de restwaarde van de investering
d) bereken verdisconteerde netto-inkomsten => verdisconteerde inkomsten – verdisconteerde kosten + restwaarde
3.4. Uitkomst van het stroomschema = netto-inkomsten worden verrekend via ex-post monitoring
Wanneer in uitzonderlijke gevallen de inkomsten niet objectief van tevoren kunnen worden geraamd, is een duidelijke verantwoording noodzakelijk. Daarenboven zullen de in de periode tussen de start van het project en 3 jaar na voltooiing ervan effectief gegenereerde netto- inkomsten ex post in mindering gebracht worden van de subsidiabele uitgaven en zal in voorkomend geval overgegaan worden tot terugvordering van onrechtmatig betaalde EFRO- steun.
Het aanleveren bij de projectaanvraag van een inkomstenraming is niet van toepassing. In het kostenplan moeten geen verwachte inkomsten worden aangegeven.
Indien de periode van 3 jaar na de voltooiing van het project eindigt na het verstrijken van de termijn voor de indiening bij de Europese Commissie van de documenten voor afsluiting van het programma, wordt deze periode beperkt tot de dag waarop die termijn verstrijkt. Het in mindering brengen van netto-inkomsten dient dus te gebeuren uiterlijk bij aanvraag van het eindsaldo door de certificeringsautoriteit.
Bij projecten waarvoor de methode van ex post monitoring wordt toegepast, voert de eerstelijnscontrole op regelmatige tijdstippen een controle uit. Op basis hiervan worden effectieve netto-inkomsten vastgesteld die in mindering gebracht worden van de betrokken partner.
Ten behoeve van de controle wordt door de betrokken projectpartner een inkomstendeclaratie van de netto-inkomsten opgesteld. Hiervoor dient een administratieve organisatie te worden opgezet, geïmplementeerd en in stand gehouden die erop gericht is om een getrouwe financiële verslaggeving te bewerkstelligen.
De projectpartner geeft na opmaak en goedkeuring van de jaarrekening de netto-inkomsten aan en bezorgt de managementautoriteit de detailberekening van de netto-inkomsten met betrekking tot de referentieperiode.
De eerstelijnscontrole zal vervolgens een aantal controles hierop uitvoeren.
Mo
Op basis van het rapport van inkomsten zal er waar nodig gecorrigeerd worden.
Bewijsstukken inkomsten:
• Als bewijs geldt een inkomstenreferentie van de boekhouding of een compilatie van de inkomsten in de boekhouding.
• rapport van inkomsten van de eerstelijnscontrole in het geval van ex post inkomstenmonitoring
4.14. Overzicht afwijkende regels voor de prioritaire as Technische Bijstand
Doorheen dit Programmareglement zijn een aantal afwijkende regels voor de prioritaire as ‘Technische Bijstand’ ingeschreven. Hieronder worden deze nogmaals gegroepeerd weergegeven:
• Er worden geen oproepen gelanceerd: doorlopend kunnen uitgewerkte projectaanvragen worden ingediend.
• De definitieve projectaanvraag kan onmiddellijk worden uitgewerkt, zonder dat eerst een projectaanmelding moet worden gepreselecteerd.
• De samenwerkingsovereenkomst moet niet bij de indiening van de projectaanvraag worden aangeleverd.
• Een langere uitvoeringsperiode kan worden toegestaan. Daarbij wordt niet gewerkt met een go / no go moment.
• De startdatum van het project kan voor de indieningsdatum vallen (ten vroegste 1 januari 2014).
• De uitvoeringsperiode kan lopen tot en met 31 december 2023.
• De bepalingen met betrekking tot netto-inkomsten zijn niet van toepassing.
• Voor de tussentijdse rapportages volstaat het dat dit op jaarlijkse basis gebeurt.
Bijlage 1: logo Interreg Vlaanderen-Nederland
versie a:
versie b:
Bijlage 2: Sanctioneringsbeleid bij niet-naleving voorschriften publiciteit
1. Inleiding
Het programmareglement voorziet in paragraaf 2.2.g. ‘Promotie en Publiciteit’ dat de managementautoriteit kan beslissen (een deel van) de projectkosten als niet subsidiabel te verklaren, indien de projectverantwoordelijke of de projectpartners onvoldoende gevolg geven aan de voorschriften rond promotie en publiciteit. In deze bijlage is dit sanctioneringsbeleid uitgewerkt.
Onderstaande maatregelen zijn gebaseerd op de voorschriften voor algemene correcties in functie van de mate van de onregelmatigheden op programmaniveau, zoals opgenomen in het besluit van de Commissie C(2011) 7321; in afwachting van de publicatie door de Commissie van richtlijnen rond financiële correcties voor de periode 2014-2020.
2. Proces
De managementautoriteit kan drie soorten inbreuk mbt de publiciteitsvereisten vaststellen:
1. De inbreuk is omkeerbaar
Een inbreuk is omkeerbaar als het mogelijk is om het voorgeschreven doel (publiek informeren over bijdrage EU aan het project) met de voorgeschreven middelen alsnog te bereiken. Wanneer het voor het geheel van het project herstelbaar is, geeft de managementautoriteit een waarschuwing. De projectpartners krijgen een billijke termijn om te remediëren en aan te tonen dat er geremedieerd is.
Wanneer het een gedeelte van het project betreft, geeft de managementautoriteit een waarschuwing ten aanzien van herstelbaar gedeelte. Ook hier krijgen de projectpartners een billijke termijn om te remediëren en aan te tonen dat er geremedieerd is. Voor het resterende gedeelte beoordeelt de managementautoriteit of het doel bereikbaar is met andere middelen.
Wanneer na het verstrijken van de billijke termijn wordt vastgesteld dat de tekortkoming niet of niet voldoende werd geremedieerd, stuurt de managementautoriteit een laatste waarschuwing. Hierbij krijgen de projectpartners opnieuw een billijke termijn om te remediëren en aan te tonen dat er geremedieerd is. Tegelijk communiceert de managementautoriteit de maximale financiële sanctie die kan worden toegepast ingeval een remediëring opnieuw uit blijft.
Bij het vaststellen van de hoogte van die maximale financiële sanctie wordt op een ad-hoc basis bekeken of en welke maximale sanctie aangewezen en billijk is gezien de vastgestelde inbreuk. Indien ook na het verstrijken van de tweede deadline door de managementautoriteit wordt vastgesteld dat de tekortkoming niet of niet voldoende werd geremedieerd, beslist de managementautoriteit over de hoogte van de correctie. Deze kan echter niet hoger zijn dan de maximale financiële sanctie zoals gecommuniceerd bij de tweede waarschuwing. Dergelijke correcties nemen steeds de vorm aan van het niet subsidiabel verklaren van (een deel van) de kosten van de betrokken projectpartner(s).
2. Het voorgeschreven doel kan met andere dan de voorgeschreven middelen alsnog bereikt worden
Dit is het geval wanneer het een onvolledige toepassing van de voorgeschreven middelen (bv. gebruik van andere dan het voorgeschreven logo, onvoldoende grootte van het EU- embleem) betreft zonder noemenswaardige impact op de doelstelling het publiek in te lichten over de bijdrage van de EU.
Wanneer de managementautoriteit vaststelt dat een projectpartner een inbreuk heeft gepleegd, maar dat via andere dan de voorgeschreven middelen het doel alsnog bereikt kan worden, stuurt de managementautoriteit een waarschuwing. De projectpartners krijgen een billijke termijn om de inbreuk te compenseren en te motiveren dat door deze compensatie het doel alsnog is bereikt.
Wanneer na het verstrijken van de billijke termijn wordt vastgesteld dat de tekortkoming niet of niet voldoende werd gecompenseerd, stuurt de managementautoriteit een laatste waarschuwing. Hierbij krijgen de projectpartners opnieuw een billijke termijn om te compenseren en te motiveren dat door de compensatie het doel alsnog is bereikt. Tegelijk communiceert de managementautoriteit de maximale financiële sanctie die kan worden toegepast ingeval een compensatie opnieuw uit blijft.
Bij het vaststellen van de hoogte van die maximale financiële sanctie wordt op een ad-hoc basis bekeken of en welke maximale sanctie aangewezen en billijk is gezien de vastgestelde inbreuk. Indien ook na het verstrijken van de tweede deadline door de managementautoriteit wordt vastgesteld dat de tekortkoming niet of niet voldoende werd gecompenseerd, beslist de managementautoriteit over de hoogte van de correctie. Deze kan echter niet hoger zijn dan de maximale financiële sanctie zoals gecommuniceerd bij de tweede waarschuwing. Dergelijke correcties nemen steeds de vorm aan van het niet subsidiabel verklaren van (een deel van) de kosten van de betrokken projectpartner(s).
Wanneer het publiek bij vaststelling van de inbreuk reeds via andere passende middelen adequaat wordt ingelicht en de doelstelling wordt bereikt, stuurt de managementautoriteit enkel een aanmaning dat in de toekomst de voorgeschreven middelen moeten worden gehanteerd.
3. Het voorgeschreven doel kan niet meer bereikt worden.
Wanneer de managementautoriteit vast stelt, dat het voorgeschreven doel niet meer gehaald kan worden en de inbreuk niet omkeerbaar is, wordt een correctie uitgevoerd. De managementautoriteit beslist dan over de hoogte van de correctie, die steeds de vorm aanneemt van het niet subsidiabel verklaren van (een deel van de kosten) van de betrokken projectpartner(s).
De mogelijkheid bestaat dat de management besluit tot een combinatie van de hierboven beschreven sporen.
3. Financiële correcties
Volgende algemene principes zijn van toepassing op financiële correcties:
• Het gelijkheidsbeginsel
• Het proportionaliteitsbeginsel
Daarnaast wordt rekening gehouden met:
• De aard en ernst van de onregelmatigheid en de financiële impact op de EU- begroting:
o Bij onherstelbare onregelmatigheden bij individuele projecten volgt er altijd een financiële correctie
o Begunstigde krijgt altijd de gelegenheid om aan te tonen dat de reikwijdte of ernst van de onregelmatigheid, en dus het risico voor de Europese Unie, lager ligt dan ingeschat door degene die de vaststelling gedaan heeft.
• Kwantificeerbaarheid van de onregelmatigheid
o Het exacte bedrag dat onterecht werd gedeclareerd kan worden vastgesteld. Xxx dient dit bedrag gecorrigeerd te worden.
o Het exacte bedrag kan vastgesteld worden, maar de berekening vergt uitgebreid bijkomend verificatiewerk of is niet kostenefficiënt. In dit geval volgt er een flat-rate correctie.
o Wanneer het exacte bedrag niet vastgesteld kan worden, volgt er een flat- rate correctie
Criteria met betrekking tot flat-rate-correcties:
• De aard van de inbreuk (enkelvoudig of meervoudig)
• De ernst van de inbreuk
• De kans op fraude
Correctiebasis
De correctiebasis voor een flat-ratecorrectie is het gedeelte van de uitgaven waar het door de inbreuk gecreëerde risico aan verbonden is, rekening houdend met het proportionaliteitsbeginsel.
De managementautoriteit gaat na of de correctiebasis een bepaalde uitgave of het geheel of een deel van de projectdeelname is.
Wanneer er meerdere inbreuken worden aangetroffen bij één projectpartner, worden de verschillende percentages niet gecumuleerd, maar wordt het percentage van de meest ernstige inbreuk toegepast.
Wanneer wordt vastgesteld dat de inbreuk kwantificeerbaar is, dan wordt de correctie gericht op het gekwantificeerde bedrag. Algemeen kan echter worden aangenomen dat een inbreuk tegen de promotievoorschriften een zacht of onmeetbaar effect heeft.
Indien er wordt vastgesteld dat de inbreuk niet kwantificeerbaar is, past de managementautoriteit een flate-ratecorrectie toe.
Bij het bepalen van de correctiebasis houdt de managementautoriteit rekening met de kaders zoals beschreven in paragraaf 3. 3. van C(2011) 7321.
• Indien er gemotiveerd en gespecifieerd (bvb slechts op één publicatie was het logo niet geplaatst) kan worden, dan wordt de correctiebasis hierop bepaald.
• Indien dit niet gemotiveerd en gespecificeerd kan worden dient de volledige deelname als correctie-basis.
De gehanteerde correctiebasis wordt mee in rekening gebracht bij de toepassing van het proportionaliteitsprincipe bij bepaling van de correctieschalen.
De door C(2011) 7321 voorgeschreven correctieschalen zijn:
- 100%: de onregelmatigheid/inbreuk op de promotievoorschriften is dermate ernstig dat er sprake is van een daad die inbreuk maakt op alle regelgevende kaders, fraude of pertinente nalatigheid (weigering), waardoor de begunstigde door zijn gedrag of nalaten zelf aangeeft het project niet als een Interreg-project te beschouwen;
- 25%: ernstige veelvuldige inbreuken en nalatigheid in het corrigeren en remediëren ervan; ten aanzien van individuele projecten kan een dergelijke schaal worden toegepast, wanneer de tekortkoming ernstig is, maar niet het totale project ongeldig maakt;
- 10%: inbreuken van gemiddelde ernst (moderate seriousness): daad of nalatigheid is totaal ondoelmatig in relatie tot voorschriften of er is sprake van veelvuldig niet- toepassen van de promotieverplichtingen;
- 5%: minder ernstige inbreuken die desalniettemin een reëel risico voor de EU- begroting opleveren: rekening houdend met het proportionaliteitsbeginsel kan afhankelijk van de aard en de ernst van de inbreuk, gekozen worden voor een correctie tussen 2% en 5%, wanneer een correctie van 5% buitenproportioneel zou zijn.
4. Recidivisime
Indien een projectpartner meerdere waarschuwingen en/of sancties kreeg en hij toch geen blijk geeft van toekomstig handelen naar de bepalingen inzake publiciteit, dan kan het Comité van Toezicht op advies van de managementautoriteit, de subsidie geheel of gedeeltelijk intrekken.