Procedure voor onderling overleg (artikel 1 van het Wijzigingsprotocol, artikel 25, tweede lid, van het Verdrag. Artikel 1 van het Wijzigingsprotocol vervangt de aanvankelijk overeengekomen tekst van artikel 25, tweede lid, van het Verdrag. De eerste twee zinnen zijn in lijn met artikel 25, tweede lid, van het OESO-modelverdrag (versie 21 november 2017). In de eerste zin van de in het Wijzigingsprotocol opgenomen tekst van artikel 25, tweede lid, van het Verdrag is een inspanningsverplichting opgenomen voor de bevoegde autoriteiten om – indien een verzoek gegrond voorkomt en de bevoegde autoriteit van de verdragsluitende staat waaraan het verzoek om onderling overleg is gedaan niet zelfstandig in staat is een tevredenstellende oplossing te bereiken – in onderling overleg (door middel van een MAP) belastingheffing die in strijd is met het belastingverdrag weg te nemen. Deze eerste zin is gelijkluidend aan de aanvankelijk overeengekomen tekst. In de tweede zin is de verplichting opgenomen voor de verdragsluitende staten om niettegenstaande de termijnen in hun nationale wetgeving de uitkomst van een MAP te implementeren. In de aanvankelijk overeengekomen tekst is de implementatie van de uitkomst van een MAP afhankelijk van de kennisgeving binnen een bepaalde termijn door een van de verdragsluitende staten dat een dergelijke procedure aanhangig is gemaakt. Die termijn komt te vervallen. De derde zin is nieuw en is gebaseerd op artikel 25, derde lid, van het belastingverdrag tussen Argentinië en Canada (ondertekend in 1993)3 en artikel 26, derde lid, van het belastingverdrag tussen Argentinië en Denemarken (ondertekend in 1995)4. Deze bepaling stelt een termijn op het verhogen van de belastinggrondslag bij een inwoner van een van beide verdragsluitende staten wat betreft inkomensbestanddelen die ook in de andere verdragsluitende staat in de belastingheffing zijn betrokken, behalve in geval van fraude of moedwillig verzuim. Deze termijn is gesteld op de nationale termijnen van de corrigerende verdragsluitende staat en verloopt in elk geval na afloop van zes jaar vanaf het einde van het belastingtijdvak waarin het betreffende inkomen is opgekomen. De zesjaarstermijn sluit aan bij de termijn die eerder is overeengekomen in het derde lid van artikel 9 van het Verdrag (Gelieerde ondernemingen) en welke termijn onverkort blijft gelden voor de verrekenprijscorrecties van het eerste lid van artikel 9 van het Verdrag.