Contract
Uitspraak van de Geschillencommissie Bureau Krediet Registratie, nr. 20.24 d.d. 24 november 2020 te Amsterdam (xx. X. Xxxxx, mr. H.M. Xxxxxx en mr. X.X. xxx Xxxxxx).
1. Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Commissie te laten beslechten, binnen de door het Reglement Geschillencommissie BKR (hierna: het Reglement) gestelde grenzen.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- klachtschrift met bijlagen d.d. 18 december 2019;
- aanvullende stukken met acceptatieformulier d.d. 7, 20 en 22 februari 2020;
- verweer deelnemer d.d. 7 april 2020;
- beslissing van de Voorzitter d.d. 27 juli 2020;
- bezwaarschrift betrokkene d.d. 7 augustus 2020.
De Commissie heeft kennis genomen van de door partijen overgelegde stukken en heeft betrokkene en de deelnemer uitgenodigd voor een mondelinge behandeling van de klacht op 26 oktober 2020 te Amsterdam. Vanwege de maatregelen van de overheid in verband met de coronacrisis heeft deze behandeling niet plaats kunnen vinden en is in overleg met partijen besloten tot een telefonische hoorzitting op 26 oktober 2020.
Op de telefonische hoorzitting zijn gehoord betrokkene en namens de deelnemer de heer [X, advocatenkantoor]. Partijen hebben hun standpunt nader toegelicht.
2. Standpunt van partijen
2.1. Op naam van betrokkene is een overig obligo geregistreerd met een A op 26 januari 2016, een code 2 op 3 februari 2016. De werkelijke einddatum van de overeenkomst is 16 juli 2019. Betrokkene vindt de registratie disproportioneel.
2.2. De deelnemer heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De registratie is technisch juist en de registratie is niet disproportioneel.
3. Beoordeling van het geschil
Uit de stukken en de afgelegde verklaringen voor zover wederzijds erkend althans niet of onvoldoende betwist, is het volgende komen vast te staan.
3.1. Betrokkene maakt bezwaar tegen de registratie in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van overig obligo met een A op 26 januari 2016, een code 2 op 3 februari 2016. De werkelijke einddatum van de overeenkomst is 16 juli 2019.
3.2. Het overig obligo betrof een roodstandfaciliteit op de betaalrekening van betrokkene bij de deelnemer. Die was (maximaal) 1.500 euro. Deze limiet is in december 2015 met ruim 6.000 euro overschreden. De deelnemer heeft de incasso van de vordering overgedragen aan de deurwaarder. Met de deurwaarder heeft betrokkene een betalingsregeling afgesproken, waarna de vordering door betrokkene uiteindelijk geheel is voldaan op 16 juli 2019.
3.3. Xxxxxxxxxx doet een beroep op disproportionaliteit.
3.4. De door betrokkene gestelde bijzondere omstandigheden wegen mee in de zogenaamde proportionaliteitstoets. Die houdt in dat de inbreuk op de belangen van betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de registratie te dienen doel. Het belang van de registratie is enerzijds betrokkene te beschermen tegen het aangaan van financiële verplichtingen die hij of zij niet kan dragen en anderzijds dat kredietverstrekkers middels het kredietregistratiesysteem in staat zijn de gegoedheid en het betaalgedrag van potentiële kredietnemers te toetsen en de afweging kunnen maken geen krediet te verlenen aan potentiële wanbetalers. Het hiertegenover staande belang van betrokkene is dat hij of zij in de gelegenheid is kredieten af te sluiten voor het doen van aankopen of zelfs van een woonhuis en daarin niet wordt belemmerd door een negatieve registratie die in veel gevallen verhindert dat betrokkene een krediet kan afsluiten.
3.5. Voor een geslaagd beroep op disproportionaliteit is vereist dat betrokkene een belang stelt en zo nodig aantoont, in de vorm van bijvoorbeeld een vanwege de aangevochten registratie afgewezen financieringsaanvraag, dat hij of zij heeft bij schrapping van de registratie. Ook moeten er voldoende (bijzondere) omstandigheden zijn gesteld zodat aannemelijk is dat ondanks de correcte registratie in dit specifieke geval betrokkene geen (structurele) wanbetaler is waartegen potentiële kredietverstrekkers of betrokkene zelf moeten worden beschermd.
In dat verband overweegt de Commissie als volgt.
3.6. Betrokkene heeft er belang bij dat de registratie wordt geschrapt omdat hij een huis wil kopen. Hij woont momenteel met zijn zoon in bij zijn ouders. Hij heeft ook een dochter van 4 jaar oud. Voor het gezin is onvoldoende woonruimte bij de ouders. Betrokkene heeft stukken overgelegd van financieringsaanvragen die zijn afgewezen vanwege de aangevochten registratie. De Commissie gaat ervan uit dat betrokkene hiermee voldoende belang heeft gesteld bij schrapping van de registratie.
3.7. Vaststaat dat de schuld van betrokkene verwijtbaar is ontstaan. De kredietlimiet is fors overschreden. Betrokkene heeft gesteld dat dit is veroorzaakt door de ex-partner, die een creditcard op zijn rekening heeft aangevraagd en daarmee in korte periode grote bedragen heeft uitgegeven. Maar betrokkene was daar wel van op de hoogte en heeft toen toch geen actie ondernomen. De deelnemer gaat echter ook niet geheel vrijuit bij het ontstaan van de (forse) schuld. Weliswaar heeft zij een kredietlimiet met betrokkene afgesproken, maar die limiet heeft zij niet bewaakt. De limiet was verstrekt met het oog op de draagkracht van betrokkene, maar zijn inkomen was beperkt. Als de kredietlimiet door de deelnemer wel zou zijn bewaakt, dan was de schuld eerder afgelost. Dat speelt een voor betrokkene verzachtende rol in de belangenafweging. Het feit als zodanig dat de ex-partner van betrokkene de schuld heeft laten ontstaan en oplopen, speelt slechts beperkt een rol want dat is een omstandigheid die voor risico van betrokkene komt omdat betrokkene dat kon vaststellen aan de hand van de overzichten en het heeft toegestaan.
3.8. Voor betrokkene weegt positief dat hij op het moment dat zijn ex-partner was vertrokken is gaan afbetalen en uiteindelijk de gehele schuld heeft terugbetaald, met een betalingsregeling van EUR 200 per maand. Betrokkene is deze regeling regelmatig nagekomen. Positief is ook dat betrokkene sedert 2016 geen nieuwe betalingsproblemen heeft gehad en geen andere negatieve kredietregistraties heeft.
3.9. Tot slot weegt de Commissie nog dat betrokkene bij het aangaan van de schuld betrekkelijk jong was (25 jaar) en aannemelijk is dat een zekere naïviteit die samenhangt met die leeftijd een rol heeft gespeeld bij de ontwikkeling van de betalingsproblemen. De Commissie heeft niet de indruk dat betrokkene een structurele wanbetaler is.
3.10. Alles overziende acht de Commissie het thans te vroeg om de belangafweging in het voordeel van betrokkene te laten uitvallen. Aan de andere kant acht de Commissie wel disproportioneel als de registratie de gehele schoningstermijn van vijf jaren na de werkelijke einddatum zou blijven staan. De Commissie is van oordeel dat de A2-codering dient te worden verwijderd per 1 januari 2022.
4. De beslissing
De Commissie beslist dat de klacht van betrokkene gedeeltelijk gegrond is. De deelnemer dient de A2-codering op het overig obligo met contractnummer ******272 te verwijderen per 1 januari 2022. Voorts beslist de Commissie gezien de gegrondheid van de klacht, conform het bepaalde in artikel 9 lid 2 van het Reglement, tot terugbetaling van de door betrokkene betaalde bijdrage ad EUR 50.