MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Bouwbedrijf 1998 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
AI Nr. 8991
Bijvoegsel Stcrt. d.d. 16-4-1998, nr. 72
ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR HET BOUWBEDRIJF
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelezen het verzoek van Partijen bij de collectieve arbeidsovereenkomst voor het bouwbedrijf namens het Nederlands Verbond van Ondernemers in de Bouwnijverheid, de Nederlandse Vereniging van Bouw- ondernemers, de Nederlandse Vereniging van Wegenbouwers, de Vere- niging Grootbedrijf Bouwnijverheid, de Vereniging van Waterbouwers in Bagger-, Kunst- en Oeverwerken, de Vereniging van Boorondernemers en Buizenleggers, de Vereniging Aannemers Grond-, Water- en Wegen- bouw als partijen te ener zijde mede namens de Bouw- en Houtbond FNV, de Hout- en Bouwbond CNV en de Vakvereniging Het Zwarte Corps als partijen te anderer zijde bij de collectieve arbeidsovereen- komst het Bouwbedrijf strekkende tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;
Overwegende,
dat genoemde collectieve arbeidsovereenkomst in werking is getreden;
dat van het verzoek tot algemeen verbindendverklaring mededeling is gedaan in de Staatscourant;
dat naar aanleiding van dit verzoek schriftelijke bedenkingen zijn inge- diend door:
A. Grondexploitatiebedrijf Netterden V.O.F. (Netterden);
B. De Nederlandse Vereniging van Regionale Industriezand- en Grind- producenten NEVRIP (NEVRIP);
C. ICDS Constructors Ltd. (ICDS);
Sdu Uitgevers, ’s-Gravenhage 1998 CAO899198
CAO1061 1
D. Zeeuw Service B.V., Spreeuwenberg Steigerbouw B.V. en B.V. Steigerbouw Hercules;
dat de door ad A, ad B, ad C en ad D ingebrachte bedenkingen als volgt kunnen worden samengevat:
Ad A en B. Netterden en Nevrip brengen bedenkingen in tegen avv van bepalingen van de cao voor het Bouwbedrijf. De bedenkingen richten zich tegen de werkingssfeer van de cao aangezien deze zich uitstrekt tot ondernemingen waarvan het bedrijf is gericht op produktie voor derden op het gebied van droge zandwinning, indien en voor zover daaronder mede wordt verstaan de industriezandwinning.
Netterden en Nevrip stellen dat de door hen uitgevoerde werkzaamhe- den volstrekt andersoortige werkzaamheden zijn dan de overige onder- nemingen vallend onder de cao voor het Bouwbedrijf.
Voorts stellen Netterden en Nevrip dat het in de bedoeling ligt om te komen tot een branche-cao voor de totale branche van industriezand- en grindproducenten. Netterden en Nevrip verzoeken dan ook subsidiair de Bouw-cao voor hen – en andere bedrijven in de deelbranche – algemeen verbindend te verklaren onder de opschortende voorwaarde van het heb- ben op termijn van een eigen cao.
Netterden en Nevrip voeren daarnaast aan dat er door avv van de cao voor het Bouwbedrijf ongunstige concurrentieverhoudingen ontstaan met ondernemingen die in het verleden wel eens met de term ,,natte zand- winning’’ werden aangeduid, terwijl het verschil tussen ,,droge-’’ en
,,natte zandwinning’’ onderling gering is.
Netterden en Nevrip zijn van mening dat het niet gerechtvaardigd is om te vallen onder de werking van de Bouw-cao aangezien er in hun branche geen of nauwelijks sprake is van verlet wegens weersomstan- digheden en de toepassing van een vakantierechtensysteem. Voorts is er wel sprake van een lager verzuimpercentage, verschoven werktijden en bestaat er een sprecifieke vut- en pensioenregeling. Tenslotte stellen Netterden en Nevrip dat zij in het kader van de OSV zijn ingedeeld bij de sector Bagger-, Zand- en Grindwinning- en Rijswerkbedrijven.
Ad C. ICDS (een in Ierland gevestigd aannemingsbedrijf) brengt beden- kingen in tegen avv van bepalingen van de cao voor het Bouwbedrijf, waarbij de bedenkingen in het bijzonder zijn gericht tegen avv van arti- kel 1 leden 3 en 5, in samenhang met artikel 1a van de cao, voor zover deze bepalingen arbeidsverhoudingen tussen een in het buitenland ge- vestigde werkgeefster en haar in datzelfde buitenland woonachtige werk- nemers onder de werkingssfeer van de cao brengen. De bedenkingen zijn in 4 categorieën onder te brengen, te weten:
– bedenkingen gegrond op de beginselen van internationaal privaat-
2
Bouwbedrijf 1998 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
recht (i.p.r. ): ICDS beroept zich hierbij op het per 1 september 1991 voor Nederland in werking getreden ,,EVO’’-verdrag. ICDS verwijst tevens naar de op 16 december 1996 aangenomen EG Richtlijn 96/711 betreffende de detachering van werknemers met het oog op het verlenen van diensten, van het Europees Parlement en de Raad (Detacheringsrichtlijn). Op grond van de Detacheringsrichtlijn moe- ten Lid-Staten uiterlijk 16 december 1999 de bepalingen van deze richtlijn, inhoudende welke arbeidsvoorwaarden (van het land van herkomst of het ontvangende land) van toepassing zijn bij interna- tionale detachering, implementeren in hun nationale rechtsregels;
– Europeesrechtelijke bedenkingen: deze bedenkingen zijn met name gebaseerd op het EG-verdrag waaronder het beginsel van vrij ver- keer van personen en diensten en het Kartelverbod (art. 85 EG). In dit verband verwijst ICDS wederom naar bovengenoemde Detacheringsrichtlijn en naar uitspraken van het Europese Hof. Daar- naast wijst ICDS op de Belgisch-Nederlandse Overeenkomst ter voorkoming van dubbele betaling van cao-regelingen in de bouw van 29 september 1997;
– bedenkingen gegrond op het algemeen belang: naar de mening van ICDS is avv van de cao voor het Bouwbedrijf o. a. niet in overeen- stemming met het beleid van het Kabinet zoals neergelegd in de noti- tie ,,Beleidsregels voor algemeen verbindendverklaring’’ d.d. 14 no- vember 1994 van de Minister van SZW.
– Daarnaast maakt ICDS opmerkingen ten aanzien van de in de cao opgenomen dispensatiemogelijkheid, waarbij ICDS betwijfelt of par- tijen bij een dispensatieverzoek de ,,nodige zorgvuldigheid’’ betrach- ten.
Ad D. Zeeuws Service Bedrijf, Spreeuwenberg Steigerbouw B.V. en
B.V. Steigerbouw Hercules.
De onder D genoemde ondernemingen brengen bedenkingen in tegen avv van de Statuten van de Stichting Vorstrisicofonds voor de Bouwnij- verheid en het Vorstuitkeringsreglement behorende bij de CAO voor het Bouwbedrijf. Op grond van de artikelen 7 en 11 van de Statuten Jo arti- kel 2 van het Reglement zijn de onder D genoemde ondernemingen een bijdrage verschuldigd aan het Risicofonds. Genoemde ondernemingen stellen dat reeds geruime tijd geen verletkosten zijn gedeclareerd en dat het soort werkzaamheden binnen de ondernemingen met zich brengt dat declaratie niet zal plaatsvinden. Verplichte betaling aan het fonds kan dan ook niet worden gevergd. De onder D genoemde ondernemingen stellen dat de in de cao opgenomen dispensatieregeling, waardoor een deel van de af te dragen premies is terug te vorderen, niet redelijk is. Nu
3
de ondernemingen in het geheel geen gebruik maken van de regeling zouden ze niet verplicht moeten zijn bij te dragen aan de regeling.
Overwegende dienaangaande
Dat naar aanleiding van de onder A en B genoemde bedenkingen het volgende kan worden opgemerkt:
Netterden en Nevrip brengen ten eerste bedenkingen in tegen het feit dat zij onder de werkingssfeer van de cao voor het Bouwbedrijf vallen. Hier- over kan worden opgemerkt dat het al of niet vallen onder de werkings- sfeer van de cao primair een zaak is van de bij de CAO betrokken partij en. Netterden en Nevrip hebben geen eigen cao en er is kennelijk geen sprake van overlap met een andere bedrijfstak-cao waar Netterden en Nevrip onder zouden vallen. Nu er geen sprake is van een eigen CAO is het krachtens de bestendige gedragslijn niet mogelijk Netterden en Nevrip uit te zonderen van het besluit tot algemeen verbindendverkla- ring van de cao voor het Bouwbedrijf.
Over het feit dat Netterden en Nevrip stellen dat er door avv van de cao ongunstige concurrentieverhoudingen ontstaan met ,,natte’’ zandwinning, kan worden opgemerkt dat avv een cao ondersteunend instrument is en dat vaststelling van de inhoud en de werkingssfeer van de cao een zaak van cao-partijen is.
Het feit dat de desbetreffende ondernemingen in het kader van de Organisatiewet Sociale Verzekeringen (OSV) zijn ingedeeld bij de sec- tor Bagger-, Zand- en Grindwinning- en Rijswerkbedrijven is niet bepa- lend voor het al dan niet vallen onder de werkingssfeer van een cao. De werkingssfeer van een cao behoeft niet parallel te lopen met de indeling op grond van de OSV.
De cao voor het Bouwbedrijf kent overigens een mogelijkheid tot dis- pensatie welke is opgenomen in artikel 50. Hierop kunnen Netterden en Nevrip een beroep doen.
Dat naar aanleiding van de onder C opgenomen bedenkingen het vol- gende kan worden opgemerkt.
De bedenkingen richten zich met name tegen artikel 1a van de cao voor het Bouwbedrijf dat kort gezegd behelst dat de cao van toepassing is op diegene die in het buitenland woonachtig is en in Nederland, in dienst van een in het buitenland gevestigde werkgever, werkzaam is, indien deze werkzaamheden langer dan één maand achtereen duren, met inacht- neming van de door cao-partijen zelf in sub b van dit artikel aangege- ven uitzonderingen. Deze uitzonderingen betreffen concreet bepalingen met betrekking tot het pensioenfonds, inclusief de bijverzekering WAO via het pensioenfonds, het aanvullingsfonds WW, de Collectieve Onge- vallenverzekering en het VUT-fonds voor zover dit de bijdrage betreft als bedoeld in artikel 15 lid 6 van Bij lage 7 van deze cao, bestemd voor individuele opbouw;
Op voorhand staat niet vast dat artikel 1a, en in samenhang hiermee arti- kel 1 leden 3 en 5 van de onderhavige cao, in strijd is met de regels van
4
Bouwbedrijf 1998 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
het internationale recht, behoudens de beperkingen op grond van het beginsel van het vrij verrichten van diensten. Het opleggen van de ver- plichting tot sociale bijdragen van een buitenlandse onderneming wordt strijdig geacht met voornoemd beginsel wanneer dit leidt tot een dub- bele betalingsverplichting voor de betreffende werkgever (in eigen land en in het land waar gewerkt wordt), of indien er geen sociaal voordeel voor de betreffende werknemers tegenover staat.
Indien er in een concrete situatie (algemeen verbindendverklaarde) cao- bepalingen zijn die de vraag oproepen of deze op gespannen voet staan met de regels van het internationale recht, is het aan de rechter voorbe- houden om hierover een uitspraak te doen. Aangezien cao-partijen ech- ter ten aanzien van de VUT in sub b van dit artikel 1a slechts de bij- drage als bedoeld in artikel 15 lid 6 van Bijlage 7 van de cao voor het Bouwbedrijf, bestemd voor de individuele opbouw van de VUT uitzon- deren, ligt het – onverminderd het hiervoor gestelde – in casu in de rede de gehele VUT-regeling niet van toepassing te verklaren op de in artikel 1a bedoelde werknemers. Overigens kan de VUT-regeling op grond van het voorliggende avv-verzoek om andere redenen thans niet algemeen verbindend worden verklaard.
Voorts is door ICDS aangevoerd dat avv van de cao niet in overeenstem- ming is met de Detacheringsrichtlijn. Hierover kan worden opgemerkt dat de Detacheringsrichtlijn nog niet in de nationale rechtsregels is geïmplementeerd. Deswege is er door avv van bepalingen van de cao thans geen strijd met de Detacheringsrichtlijn.
ICDS stelt dat op grond van de Belgisch-Nederlands Overeenkomst onderhavige cao niet zal worden toegepast op werknemers en werkge- vers uit België en dat dit tot een ongerechtvaardigde ongelijkheid leidt ten opzichte van werknemers en werkgevers uit andere landen uit het oogpunt van mededinging. ICDS stelt in dit verband dat de situatie tus- sen Nederland-Ierland vergelijkbaar is met de situatie in Nederland- België.
Over de Belgisch-Nederlands Overeenkomst kan worden opgemerkt dat deze niet geldt ten opzichte van werknemers en werkgevers uit andere landen.
Het beroep wat ICDS doet op artikel 85 van het EG- verdrag faalt, aan- gezien de mededingingswetgeving niet van toepassing is op arbeidsvoor- waarden.
5
Gesteld kan worden dat avv van bepalingen van de cao niet in strijd is met de uitgangspunten van de notitie ,,Beleidsregels voor algemeen ver- bindendverklaring’’ d.d. 14 november 1994 (TK 23 532 nr. 4) van de Minister van SZW, aangezien deze notitie geen voorwaarde is voor avv.
Voorts zij opgemerkt dat in geval er bedenkingen zijn tegen het naleven van bepaalde artikelen uit de cao, artikel 50 van de cao voor het Bouw- bedrijf de mogelijkheid biedt tot het vragen van dispensatie. Partijen hebben in artikel 1a sub c van onderhavige cao ook een nieuwe speci- fieke dispensatiemogelijkheid opgenomen voor in het buitenland geves- tigde werkgevers. Ondergetekende spreekt opnieuw de verwachting uit dat cao-partijen bij een dispensatieverzoek de nodige zorgvuldigheid zullen betrachten. Geschillen daaromtrent kunnen worden voorgelegd aan de burgerlijke rechter.
Dat naar aanleiding van de onder ad D genoemde bedenkingen het vol- gende kan worden opgemerkt.
De onder D genoemde ondernemingen brengen bedenkingen in tegen avv van de Statuten van de Stichting Vorstrisicofonds voor de Bouwnij- verheid en het Vortstuitkeringsreglement behorende bij de cao voor het Bouwbedrijf i.c. tegen de materiële inhoud van artikel 7 van genoemde statuten. Hierover kan worden opgemerkt dat de inhoud van een cao een zaak is van de bij de cao betrokken partijen en dat avv een cao onder- steunend instrument is.
Daarbij bevat de cao voor het Bouwbedrijf in artikel 50 een dispensatie- mogelijkheid van een of meer bepalingen van de cao. In lid 6 van dit artikel is bepaald dat aan branches en sectoren door cao-partijen een afwijking van een of meerdere bepalingen van de cao’s kan worden toe- gestaan indien over deze afwijkingen overeenstemming is bereikt met werknemersorganisaties, partij bij de cao. De cao voor het Bouwbedrijf bevat daarnaast in artikel 6a van het Vorstuitkeringsreglement voor de werkgever een restitutiemogelijkheid van een gedeelte van de aan het Risicofonds betaalde bijdragen.
Op deze bepalingen kunnen de onder D. genoemde ondernemingen een beroep doen.
Tenslotte kan worden opgemerkt dat de bepalingen waar de bedenkin- gen zich tegen richten naar hun aard avv-baar zijn en ook anderszins niet stuiten op beletselen voor avv.
Overwegende tenslotte dat de bedenkingen van Grondexploitatiebedrijf Netterden (ad A), De Nederlandse Vereniging van Regionale Industriezand- en Grindproducenten NEVRIP (ad B), ICDS Constructors Ltd (ad C) en de Zeeuws Service b.v., Spreeuwenberg Steigerbouw b.v. en b.v. Steigerbouw Xxxxxxxx (ad D) algemeen verbindendverklaring van de daarvoor in aanmerking komende bepalingen niet in de weg staan;
6
Bouwbedrijf 1998 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
dat de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst gelden voor een belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame perso- nen;
Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeids- overeenkomsten;
Gezien het advies van de Stichting van de Arbeid Besluit:
I. Trekt in zijn besluiten van 30 oktober 1996 (Stcrt. 1996, nr. 212), 28 maart 1997 (Stcrt. 1997, nr. 63) voor zover daarin werd overgegaan tot het algemeen verbindend verklaren van bepalingen van de collec- tieve arbeidsovereenkomst voor het Bouwbedrijf met bijbehorende Statuten en Reglementen van de in deze CAO genoemde fondsen, zulks met inachtneming van hetgeen onder II, III, IV, V en VI is bepaald;
II. Verklaart algemeen verbindend tot en met 31 december 1998 en voorzover het betreft:
– artikel 4 inzake het gebruik maken van ter beschikking gestelde (,,uitgeleende’’) arbeidskrachten tot en met 31 december 1998 of zoveel eerder als het uitzendverbod zoals vastgelegd in artikel 9 van de Regeling voor het Ter beschikking stellen van arbeids- krachten komt te vervallen;
– hoofdstuk 8 en 12 en artikel 32 tot en met 31 december 2001, alsmede de bij deze CAO behorende statuten en reglementen zoals genoemd in artikel 28 van dit besluit;
– artikel 31 lid 1 tot en met 31 maart 1999;
– artikel 31b tot en met 30 april 1999;
– de artikelen 35a en 35b lid 1 en 4 tot en met 1 januari 1999;
– artikel 35b lid 3 tot en met 31 december 1999,
de navolgende bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst, zulks met inachtneming van hetgeen onder III, IV, V en VI is bepaald:
7
HOOFDSTUK 1
DEFINITIES EN WERKINGSSFEER
Artikel 1
Definities
1. Onder ,,deze collectieve arbeidsovereenkomst’’ (nader ook genoemd
,,deze CAO’’) wordt verstaan de overeenkomst met de daarbij beho- rende bijlagen en reglementen.
2. Onder ,,partijen’’ worden verstaan werkgevers- en werknemers- organisaties die deze CAO hebben ondertekend.
3. Onder ,,werkgever’’ wordt verstaan elke natuurlijke of rechtspersoon die in Nederland arbeid doet verrichten als bedoeld in artikel 2, als- mede samenwerkingsverbanden, scholings- en werkervarings- verbanden.
4. a. Onder ,,samenwerkingsverband’’ wordt verstaan een door werk- gevers opgerichte, regionaal werkende rechtspersoon welke vol- doet aan de voorwaarden zoals vastgesteld door de Stichting Vak- opleiding Bouwbedrijf (SVB) of de Stichting SBW (SBW) en die ten doel heeft:
– met leerlingen uit de betrokken regio een arbeidsovereen- komst te sluiten en deze een opleiding te geven volgens de richtlijnen van de SVB of SBW, zoals genoemd in de Wet op het Cursorisch Beroepsonderwijs (WCBO), dan wel
– met leerling/werknemers uit de betrokken regio een praktijk-/ arbeidsovereenkomst te sluiten en daarbij als leerbedrijf over- eenkomstig de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) op te treden, dan wel
– met personen uit de betrokken regio een arbeidsovereenkomst te sluiten en daarmee de mogelijkheid te bieden een beroeps- opleiding te volgen conform de richtlijnen van de WEB, het samenwerkingsverband treedt daarbij op als leerbedrijf.
b. Onder een ,,scholings- en werkervaringsverband’’ wordt verstaan een door werkgevers en werknemers opgerichte, regionaal wer- kende rechtspersoon welke voldoet aan de voorwaarden zoals vastgesteld door partijen en die ten doel heeft te voorzien in scholing en werkervaring voor moeilijk plaatsbare werklozen.
5. Onder ,,werknemer’’ wordt verstaan hij/zij die bij een werkgever als bedoeld onder lid 3 van dit artikel in Nederland werkzaam is:
a. ingevolge een arbeidsovereenkomst;
b. ingevolge een overeenkomst tot aanneming van werk, tenzij hij/ zij zelf ondernemer is;
8
Bouwbedrijf 1998 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
c. als hulp van de aannemer van werk onder b. bedoeld. Niet als ,,werknemer’’ worden beschouwd:
d. uitvoerders, en zij die in hoofdzaak toezichthoudende of admini- xxxxxxxxx functies vervullen;
e. tekenaars, constructeurs en andere technici, onder wie organisa- torische en arbeidstechnische medewerkers;
f. vertegenwoordigers, handelsreizigers en acquisiteurs;
x. xxxxxxxxxxxx en kantinepersoneel en andere personen die een verzorgende functie (geen eigenlijke bedrijfsarbeid) uitoefenen;
x. xxxxxxx, die voor ondernemingen, die bedrijfsklare projecten afleveren, andere arbeid verrichten dan arbeid bij de uitvoering, de verbouwing of het onderhoud van bouwwerken;
i. coördinatoren in dienst van samenwerkingsverbanden;
j. wakers en portiers en degenen die soortgelijke arbeid verrichten;
k. vakantiewerkers en deelnemers aan de beroepspraktijkvorming van de beroepsopleidende leerweg (voorheen practicanten).
In afwijking van het vorenstaande gelden de bepalingen betreffende de stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijver- heid, zoals vastgelegd in de artikelen 28 tot en met 29b, alsmede arti- kel 39 ook voor de werknemers als genoemd onder de subleden d tot en met i voorzover de CAO voor het uitvoerend, technisch en admi- nistratief personeel in de Bouwbedrijven op deze werknemers van toepassing is.
6. Onder ,,jeugdige werknemer’’ wordt verstaan een werknemer bene- den de leeftijd van 22 jaar.
7. a. Onder ,,vakvolwassen werknemer’’ wordt verstaan een werkne- mer van 22 jaar of ouder.
b. Met ,,gehuwde werknemer’’ wordt gelijkgesteld de (on)gehuwde werknemer die duurzaam een gezamenlijke huishouding voert met een andere (on)gehuwde en dit door middel van een nota- rieel vastgelegde samenlevingsovereenkomst en/of door middel van een beschikking van de belastinginspecteur aan de werkge- ver bekend heeft gemaakt.
c. Met ,,echtgeno(o)t(e)’’ wordt gelijkgesteld de ongehuwde partner waarmee een werknemer in de zin van deze CAO een gezamen- lijke huishouding voert en dit door middel van een notarieel vast- gestelde samenlevingsovereenkomst en/of door middel van een beschikking van de belastinginspecteur aan de werkgever bekend heeft gemaakt.
8. a. Onder ,,werkplaatspersoneel’’ wordt verstaan: de werknemers die
9
uitsluitend werkzaam zijn in een werkplaats welke op een vaste plaats – doch niet op of nabij een werkobject – gevestigd dient te zijn en zodanig moet zijn ingericht dat de werkzaamheden ook bij vorst en andere ongunstige weersomstandigheden voortgang kunnen vinden.
b. Onder werknemers ,,Industriële Bouw’’ worden verstaan: de werknemers die in dienst zijn bij ondernemingen, welke overwe- gend met gebruikmaking van grote fabrieksmatig vervaardigde elementen van beton, steen of kunststof bouwwerken tot stand brengen.
c. Onder werknemers ,,Zwarte Corps’’ worden verstaan: de werk- nemers die als machinist de in de functielijst onder nummers 34 en 95 genoemde functies vervullen.
d. Onder werknemers ,,Xxxxxxxxxx’’ worden verstaan: de werkne- mers die in dienst zijn bij ondernemingen welke zich bezighou- den met het in de grond storten of indrijven respectievelijk uit- trekken van palen en damwanden en/of het uitvoeren van drainerings-, grondverdichtings- en grondinjecteringswerken.
e. Onder werknemers ,,Kust- en Oeverwerken’’ worden verstaan: de werknemers die in dienst zijn bij ondernemingen welke zich bezighouden met het aanleggen en onderhouden van dijken, strandhoofden en dergelijke.
f. Onder werknemers ,,Grondborings- en Buizenleggersbedrijf’’ worden verstaan: de werknemers die in dienst zijn bij onderne- mingen welke zich bezighouden met de uitvoering van werk- zaamheden op het gebied van grondboringen, pompputten, sonde- ringen, bronbemalingen, regeninstallaties, het leggen van buisleidingen en het maken van zinkers en doorpersingen.
9. a. Onder het ,,geheel of gedeeltelijk uitvoeren van bouwwerken’’ wordt verstaan: het geheel of gedeeltelijk uitvoeren met alle daar- toe dienstige materialen en werkwijzen van werken op het gebied van de Burgerlijke en Utiliteitsbouw, Grond-, Water-, Spoor- en Wegenbouw, het Straatmakersbedrijf, het Heibedrijf, de Kust- en Oeverwerken en het Grondborings- en Buizenleggersbedrijf, als- mede werken die naar hun aard tot het bouwbedrijf moeten wor- den gerekend.
b. Onder ,,bouwwerken’’ zoals hiervoor bedoeld, worden verstaan respectievelijk daarmee gelijkgesteld: woningen, gebruiks- of bedrijfsgebouwen dan wel andere constructies van bouwkundige aard, ovenbouw en schoorsteenbouw, voor zover geen onderdeel van isolatiewerkzaamheden, alle dakbedekkingen niet zijnde bi- tumineuze of van aluminium, kunststof, zink, lood of koper, ega- lisatie van terreinen, bouwrijp maken, funderingen, steigerbouw, grondwerken anders dan van agrarische aard alsmede cultuur- technische werkzaamheden die geen direct verband houden met de uitoefening van het agrarisch bedrijf, danwel het hoveniers- bedrijf, riolerings- en kabelnetten, grondborings-, bronbema-
10
Bouwbedrijf 1998 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
lings-, sondeer- en buizenlegwerken, zinkers, doorpersingen en regeninstallaties, kust- en oeverwerken, hei- en funderings- werkzaamheden, spoorwerken, waterbouwkundige kunstwerken, bouwkundige voorzieningen voor land-, water- en luchtverkeer, sloopwerken, wegenbouw en bestratingswerkzaamheden.
c. Elders dan op de bouwplaats verrichte werkzaamheden ter voor- bereiding van de bouw worden mede tot het uitvoeren gerekend, indien zij worden verricht door de onderneming die het bouw- werk op de bouwplaats tot stand brengt.
10. Onder ,,productie voor derden’’ wordt mede verstaan: dienstverle- ning aan derden;
voorts ook het bouwen voor eigen rekening met het doel het ge- bouwde aan derden te verkopen, of te verhuren, of op andere wijze ter beschikking te stellen. Het bouwen van woningen enzovoorts voor eigen personeelsleden wordt als bouwen in eigen beheer (arti- kel 2 lid 3) aangemerkt.
11. Met ondernemingen, die bouwwerken uitvoeren, worden gelijkge- steld: verenigingen ten algemene nutte, voor zover zij civieltechni- sche werken uitvoeren.
12. a. Onder ,,garantieloon’’ wordt verstaan: het loon waarop de werk- nemer na toepassing van artikel 17 krachtens artikel 18 of artikel 19 per week of per uur recht kan doen gelden.
b. Onder ,,vast overeengekomen loon’’ wordt verstaan:
het garantieloon vermeerderd met de eventueel overeengekomen individuele toeslag conform artikel 21 lid 1.
13. Onder ,,voorman’’ wordt verstaan: de werknemer die leiding geeft aan tenminste 5 werknemers.
14. Onder ,,infrastructurele werken’’ wordt verstaan: wegen, spoorwegen en riolerings- en kabelnetten.
15. Onder werknemers die behoren tot het Arbeidsbestand Bouwnijver- heid worden verstaan: zij die voldoen aan de in het kader van Bouw- Vak-Werk gestelde criteria.
16. Onder ,,Bouw-Vak-Werk’’ wordt verstaan: het geheel van als zoda- nig gemaakte afspraken tussen partijen inzake scholing, werkgele-
11
genheid en arbeidsmarkt in het kader van de Stichting Bouw-Vak- Werk of haar rechtsopvolger.1)
17. Onder ,,SFB’’ wordt verstaan: de relevante werkmaatschappij(en) van de SFB Groep.
18. Onder ,,praktijkovereenkomst’’ wordt verstaan: de overeenkomst ge- sloten tussen de onderwijsinstelling, de leerling/werknemer, het leer- bedrijf en de SVB of SBW betreffende het onderricht in de praktijk van het beroep volgens de beroepsbegeleidende leerweg conform artikel 7.2.8 en 7.2.9 van de WEB (zie bijlage 8).
Voor zover nog sprake is van beroepsopleiding volgens de WCBO wordt de term leerovereenkomst gehanteerd.
19. Onder ,,praktijk-/arbeidsovereenkomst’’ wordt verstaan: het samen- gaan van een praktijkovereenkomst en een arbeidsovereenkomst op grond van artikel 13. lid 1 van deze CAO.
Voor zover nog sprake is van beroepsopleiding volgens de WCBO wordt de term leer-/arbeidsovereenkomst gehanteerd.
20. Onder ,,leerling/werknemer’’ wordt verstaan: de deelnemer aan de beroepsbegeleidende leerweg conform de WEB.
21. Onder ,,basisberoepsopleiding’’ wordt verstaan: een beroepsoplei- ding op niveau 2 volgens de WEB (voorheen primaire opleiding). Binnen deze CAO heeft de basisberoepsopleiding alleen betrekking op de beroepsbegeleidende leerweg.
22. Onder ,,vakopleiding’’ wordt verstaan: een beroepsopleiding op ni- veau 3 volgens de WEB (voorheen voortgezette opleiding). Binnen deze CAO heeft de vakopleiding alleen betrekking op de beroepsbegeleidende leerweg.
23. Onder ,,beroepsopleiding’’ wordt verstaan: een opleiding in het kader van het secundair beroepsonderwijs, ongeacht leerweg, ongeacht niveau.
24. Onder ,,leerbedrijf’’ wordt verstaan: een werkgever die beschikt over een gunstige beoordeling, op grond van criteria vastgesteld door de SVB of SBW, voor het verzorgen van het onderricht in de praktijk van het beroep conform artikel 7.2.10 van de WEB (zie bijlage 8).
25. Onder ,,ROC’’ wordt verstaan: een Regionaal Opleidingscentrum voor secundair beroepsonderwijs.
1) Voor de in het kader van Bouw- Vak-Werk gestelde criteria zij verwezen naar artikel van de CAO inzake Scholing, Werkgelegenheid en Arbeidsmarkt voor het Bouwbedrijf, welke cao separaat algemeen verbindend wordt verklaard.
12
Bouwbedrijf 1998 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Artikel 1a
Buitenlandse werknemers
a. In tegenstelling tot het bepaalde in artikel 1, lid 5, is deze CAO – met inachtneming van de wettelijke regelgeving van het woonland – eerst van toepassing op degene die in het buitenland woonachtig is en in Nederland, in dienst van een in het buitenland gevestigde werk- gever, werkzaam is, indien deze werkzaamheden langer dan één maand achtereen duren.
Zodra Europese regelgeving op dit vlak in Nederland geïmplemen- teerd wordt geldt deze regelgeving.
b. In afwijking van het onder sub a. gestelde, geldt dat het bepaalde in deze CAO omtrent de volgende fondsen, vanaf aanvang van het dienstverband niet van toepassing is op de betrokken werknemer:
– Pensioenfonds;
– Aanvullingsfonds WW;
– Pensioenfonds inzake bijverzekering WAO;
– Collectieve Ongevallenverzekering.
c. Op het onder sub a. gestelde is een dispensatieregeling van toepas- sing. Dispensatie kan op verzoek aan in het buitenland gevestigde werkgevers worden verleend indien partijen betrokken bij deze CAO, en partijen betrokken bij de in het land van vestiging van de buiten- landse werkgever van toepassing zijnde CAO, overeengekomen zijn dat beide CAO’s gelijkwaardig zijn. Gelijkwaardigheid wordt be- paald door het pakket aan arbeidsvoorwaarden als geheel te vergelij- ken.
Dispensatie wordt verleend indien Nederlandse bedrijven in het land van vestiging van de buitenlandse werkgever eveneens aanspraak kunnen maken op dispensatie van premiebetaling. De buitenlandse werkgever moet zich bij het SFB aanmelden wanneer hij gebruik gaat maken van de dispensatieregeling.
d. Onverminderd het bepaalde in de leden a. en c. is artikel 48 van deze CAO van toepassing.
1. Bouwbedrijven
Artikel 2
Werkingssfeer
De bepalingen van deze CAO zijn – met inachtneming van de defi- nities genoemd in artikel 1 en van de beperkingen omschreven in lid
13
4 van dit artikel – van toepassing op alle werknemers, die in dienst zijn bij ondernemingen, waarvan het bedrijf is gericht op productie voor derden op het gebied van:
a. het geheel of gedeeltelijk uitvoeren van bouwwerken;
b. het uitvoeren van verbouwingen en/of onderhoudswerk aan bouw- werken en het herstellen, bekleden, conserveren en verfraaien van deuren;
c. het uitvoeren op bouwplaatsen van onderdelen van bouwwerken (respectievelijk verbouwingen of onderhoudswerk); het elders vervaardigen van deze onderdelen wordt hiermee gelijkgesteld, indien de onderneming, die de onderdelen vervaardigt, tevens zorgdraagt voor de verwerking daarvan in het bouwwerk;
d. het verlenen van diensten op bouwplaatsen;
e. het tot stand brengen van bedrijfsklare projecten indien de tot- standkoming daarvan mede uitvoering van een of meer bouwwer- ken omvat;
f. het slopen van bouwwerken;
g. het verrichten van grondwerken in relatie tot het uitvoeren van bouwwerkzaamheden voor zover betrekking hebbend op grond- verzetwerkzaamheden ten behoeve van de in dit artikel onder lid 1 sub a. tot en met f. en h. genoemde werkzaamheden;
h. het verhuren van machines met bedienend personeel voor het verrichten van werkzaamheden bij de uitvoering van werken als onder a. tot en met g. genoemd;
i. asfaltproductie;
j. het aanbrengen van wegmarkeringen;
k. betonreparatie van constructieve aard en betoninjectering;
l. het afgraven van verontreinigde grond;
m. droge zandwinning;
n. het inspecteren, renoveren en reinigen van riolen, met uitzonde- ring van huis- en bedrijfsrioleringen (loodgieterswerkzaam- heden);
o. het opbouwen en/of plaatsen van verplaatsbare verblijfsruimten (units bedoeld voor tijdelijke behuizing), voorzover het plaatsen gemeten naar de loonsom niet slechts een uitvloeisel is van de fabricage van deze verblijfsruimten;
p. het verrichten van civieltechnische werkzaamheden zoals be- schreven in Bijlage 3.
2. Samengestelde ondernemingen
Indien een onderneming, naast het bouwbedrijf als bedoeld in lid 1, tevens een ander bedrijf (andere productie voor derden) uitoefent, geldt voor de toepasselijkheid van deze CAO het volgende.
a. Indien elk bedrijf in een afzonderlijke afdeling wordt uitgeoe- fend, is deze CAO van toepassing ten aanzien van alle werkne- mers in de afdeling bouwbedrijf.
b. Indien in een afzonderlijke afdeling zowel het bouwbedrijf als een ander bedrijf wordt uitgeoefend en de productie van het
14
Bouwbedrijf 1998 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
bouwbedrijf overweegt, geldt deze CAO voor alle werknemers van deze afdeling.
c. Indien er geen afzonderlijke afdelingen zijn en de productie van het bouwbedrijf overweegt, geldt deze CAO voor alle werkne- mers van de onderneming.
Afzonderlijke afdelingen worden aanwezig geacht indien iedere bedrijfsuitoefening feitelijk als zelfstandige eenheid is georganiseerd. De overwegende productie wordt bepaald door vergelijking van de in elke productie verloonde bedragen.
3. Bouwen in eigen beheer
De bepalingen van deze CAO vinden voorts toepassing ten aanzien van:
a. werkgevers, die bouwwerken of verbouwingen in eigen beheer doen uitvoeren met het doel het gebouwde voor zichzelf of voor de eigen onderneming in gebruik te nemen, dan wel ter beschik- king van personeelsleden te stellen;
b. werkgevers, die verbouwingen en onderhoudswerken in eigen beheer doen uitvoeren aan gebouwen, die zij in eigendom bezit- ten of in beheer hebben.
In de hierbedoelde gevallen is deze CAO van toepassing ten aanzien van de werknemers, die bij de uitvoering, de verbouwing of het onderhoud van bouwwerken arbeid verrichten, met uitzondering van degenen waarop een andere collectieve arbeidsovereenkomst of loon- regeling van toepassing is.
4. Ondernemingen (nevenbedrijven werkzaam op bouwplaatsen) waarop deze overeenkomst niet van toepassing is
A. Niet als bouwbedrijf in de zin van lid 1 van dit artikel worden beschouwd ondernemingen waarvan het bedrijf is gericht op pro- ductie (respectievelijk dienstverlening) voor derden op het gebied van:
1. baggerwerken;
2. betonmortel en betonmorteltransport;
3. betonwaren;
4. bitumineuze en kunststof dakbedekkingen;
5. natuursteen;
6. parketvloeren;
7. schilderen en afwerken;
8. steen, houtgraniet en kunststeen;
9. stukadoors- en terrazzowerken;
10. staalskeletbouw en het uitvoeren van werken (bruggen xxxx- xxxxxx) geheel of nagenoeg geheel in staal;
15
11. fabrieksmatig timmerwerk;
12. interieurbetimmeringen;
13. loodgieters- en fittersbedrijf;
14. centrale verwarmingsinstallaties;
15. het maken van elektrotechnische verbindingen tussen kabels van kabelnetten;
16. het verhuren van mobiele kranen.
B. Ten aanzien van ondernemingen met een afzonderlijke ondernemings-CAO geldt de CAO voor het Bouwbedrijf slechts indien en voor zover het betreft de toepassing van lid 3 (bouwen in eigen beheer).
Artikel 3
Onderaanneming
1. De werkgever is verplicht in overeenkomsten van onderaanneming met zelfstandige ondernemers die als werkgever in de zin van deze CAO optreden, te bedingen dat zij de bepalingen van deze CAO zul- len naleven. Deze verplichting geldt niet indien op de werknemer een andere CAO van toepassing is.
2. a. De hoofdaannemer kan door of namens een werknemer van een onderaannemer als bedoeld in lid 1 aansprakelijk worden gesteld voor de nakoming door de onderaannemer van zijn CAO- verplichtingen tegenover die werknemer, voor wat het loon be- treft over de laatst verstreken loonbetalingsperiode waarover geen loon is betaald en wat de overige CAO-verplichtingen betreft over de laatst verstreken periode waarover de werknemer van het SFB een overzicht heeft ontvangen van de door de werkgever te zijnen name betaalde bijdragen en premies, althans voor zover en zolang deze werknemer op de bouwplaats van die hoofdaannemer werkzaam is dan wel is geweest.
b. Een dergelijke aansprakelijkstelling dient voor wat het loon be- treft binnen 5 x 24 uur per aangetekend schrijven dan wel via post met ontvangstbevestiging bij de hoofdaannemer te worden ingediend (te rekenen vanaf de dag waarop het loon door de werkgever betaald had moeten zijn).
Voor wat betreft de overige CAO-verplichtingen dient de aansprakelijkstelling per aangetekend schrijven dan wel via post met ontvangstbevestiging bij de hoofdaannemer te worden inge- diend binnen 5 x 24 uur nadat de werknemer ervan heeft kennis kunnen nemen dat de onderaannemer deze verplichtingen niet is nagekomen.
De hier genoemde perioden van 5 x 24 uur worden verlengd met de in die perioden vallende zaterdag, zon- en feestdagen. De op het afgifterec¸u van het aangetekende schrijven vermelde datum
16
Bouwbedrijf 1998 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
wordt beschouwd als de datum waarop de aansprakelijkstelling is ingediend.
c. Wanneer blijkt dat de desbetreffende onderaannemer zijn CAO- verplichtingen een volgende keer opnieuw niet nakomt, dient de werknemer de hoofdaannemer daarvoor opnieuw en op dezelfde wijze aansprakelijk te stellen.
d. De werknemer die met betrekking tot hetzelfde werkobject bin- nen een periode van een jaar de hoofdaannemer aldus 3 x aan- sprakelijk heeft gesteld voor wat betreft het loon respectievelijk
3 x voor de overige CAO-verplichtingen, is van verdere aansprakelijkstellingen ontslagen. De hoofdaannemer is dan zon- der meer aansprakelijk voor al het door de onderaannemer niet- betaalde loon en alle door de onderaannemer niet-nagekomen overige CAO-verplichtingen.
e. 2. De bovenvermelde termijn in lid 2.b. van 5 x 24 uur kan door de werknemer alleen worden overschreden indien de werkne- mer kan aantonen dat de latere aansprakelijkstelling hem niet verweten kan worden.
f. De onderaannemer is verplicht aan de werknemer en desgevraagd aan de werknemersorganisaties, schriftelijk de namen en adres- sen te verstrekken van de hoofdaannemer(s) van de bouwplaat- sen waarop een werknemer werkzaam is dan wel is geweest.
3. In geval de hoofdaannemer een combinatie is van twee of meer werkgevers kan de aansprakelijkstelling bij elk van deze werkgevers worden gelegd.
Artikel 4
Het gebruik maken van ter beschikking gestelde (,,uitgeleende’’) arbeidskrachten
1. Indien door een uitzendbureau, in het kader van de uitoefening van zijn beroep of bedrijf, een uitzendkracht ter beschikking gesteld wordt aan een onderneming, die ressorteert onder de werkingssfeer van deze CAO, geldt het volgende:
a. indien de uitzendkracht ingevolge van een leer-/arbeidsover- eenkomst een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 19 lid 3 volgt, dan wel in het bezit is van het diploma of een praktijk- certificaat van de vak- of beroepsopleiding als bedoeld in artikel 19 lid 3 van deze CAO, dan wel als vakvolwassene een beroeps-
17
opleiding in de bouw volgt, zijn de bepalingen van deze CAO1) op de uitzendkracht van toepassing vanaf het moment waarop deze bouwwerkzaamheden in de zin van deze CAO aanvangt;
b. indien de uitzendkracht direct voorafgaande aan de aanvang van de (uitzend)arbeid binnen een periode van 2 jaar in totaal 12 maanden bouwwerkzaamheden in de zin van deze CAO heeft verricht, zijn de bepalingen van deze CAO1) op de uitzendkracht van toepassing vanaf het moment waarop deze bouw- werkzaamheden in de zin van deze CAO aanvangt;
c. in de overige gevallen geldt dat de bepalingen uit deze CAO met betrekking tot de lonen en onkostenvergoedingen van overeen- komstige toepassing zijn op de uitzendkracht; vanaf het moment dat deze uitzendkracht in de voorafgaande periode van 2 jaar in totaal 12 maanden bouwwerkzaamheden in de zin van deze CAO heeft verricht, zijn de bepalingen van deze CAO1) op de uitzend- kracht van overeenkomstige toepassing.
2. De werkgever, die van de diensten van het uitzendbureau gebruik maakt, is, indien op grond van het bepaalde in lid 1 deze CAO vol- ledig van toepassing is, ten aanzien van deze uitzendkrachten gehou- den tot nakoming van het bepaalde in deze CAO1)
3. De werkgever wordt van de in lid 2 omschreven verplichting onthe- ven indien hij aan het SFB een afschrift kan tonen van een door hem met het uitzendbureau schriftelijke aangegane overeenkomst, waar- bij het uitzendbureau zich verbindt om met betrekking tot de uitzend- kracht – indien op grond van het bepaalde in lid 1 deze CAO volle- dig van toepassing is – de bepalingen van deze CAO1) toe te passen. In deze overeenkomst wordt tevens opgave gedaan van het aantal uitzendkrachten, naam en adres van deze uitzendkrachten en de periode waarin de ter beschikkingstelling van deze uitzendkrachten aan de werkgever plaatsvindt. Deze opgave wordt, naast de UOSV/ UVI, waarbij de werkgever ten aanzien van de werkzaamheden, die hij door de genoemde uitzendkracht(en) doet verrichten, is aangeslo- ten, tevens gezonden aan SFB Werkgeversdiensten. In de overeen- komst wordt vastgelegd wie de opgave aan de UOSV/UVI’s en SFB werkgeversdiensten verricht. Bij wijzigingen in een eerdere opgave worden de UOSV/UVI’s en SFB werkgeversdiensten dienovereen- komstig geïnformeerd.
Ten behoeve van de premieafdracht heeft het uitzendbureau een aansluitnummer bij het SFB.1)
5. De tekst van dit artikel wordt ter kennis gebracht aan de Stichting Meldingsbureau Uitzendbranche.
1) Voor zover de bepalingen van de cao van toepassing worden verklaard, dienen te worden uitgezonderd de bepalingen welke verband houden met de sociale fondsen zoals genoemd in art. 28 van de CAO.
18
Bouwbedrijf 1998 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
6. Zolang het uitzendverbod in de bouwnijverheid van kracht is en der- halve de Regeling voor ter beschikkingstelling van arbeidskrachten, geldt dat uitzendbureaus slechts uitzendkrachten ter beschikking mo- gen stellen van bouwbedrijven voor werkzaamheden vallende onder deze CAO, indien het uitzendbureau schriftelijk bij het CBA heeft verklaard het bepaalde in dit artikel te zullen naleven en een aansluit- nummer bij het SFB heeft verkregen.
8. De werkgever, die van de diensten van uitgeleende arbeidskrachten gebruik maakt, die ter beschikking worden gesteld door een ander dan een uitzendbureau genoemd onder lid 1, is, ten aanzien van deze arbeidskrachten verplicht tot naleving van de bepalingen van deze CAO, hetgeen ondermeer inhoudt dat hij ook jegens deze arbeids- krachten gehouden is de verplichtingen genoemd in artikel 28 en 29 van deze CAO na te komen.
Tegenover de sociale fondsen genoemd in artikel 28 van deze CAO, heeft de inlenende werkgever met betrekking tot de bedoelde werk- nemer(s) dezelfde verplichtingen als die welke op hem zouden rus- ten indien de werknemer(s) bij hem in dienst waren.
HOOFDSTUK 2
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 6
Algemene verplichtingen van de werkgevers en van de werknemers
2. Een arbeidsovereenkomst wordt geacht aangegaan te zijn voor onbe- paalde tijd tenzij deze schriftelijk is overeengekomen voor bepaalde tijd met gebruikmaking van een bij deze CAO behorend formulier.
3. Een proeftijdbeding tussen werkgever en werknemer is slechts gel- dig indien het bij schriftelijk aangegane overeenkomst tot stand is gekomen.
Afhankelijk van de overeengekomen duur van de arbeidsovereen- komst dient daarbij de volgende maximale proeftijd te worden aan- gehouden:
– bij een arbeidsovereenkomst korter dan een jaar: 2 weken;
– bij een arbeidsovereenkomst van een jaar of langer, maar korter dan 2 jaar: 1 maand;
19
– bij een arbeidsovereenkomst van 2 jaar of langer: 2 maanden.
6. a. De werkgever zal – teneinde de inzichtelijkheid in de arbeids- markt te bevorderen – alle vacatures kenbaar maken aan het des- betreffende Arbeidsbureau.
c. Vervulde vacatures zullen worden gemeld bij het Arbeidsbureau.
d. Xxxxxxx een werkgever een schriftelijke sollicitatie op een door hem bekend gemaakte openstaande vacature ontvangt, dient hij de sollicitant schriftelijk op de hoogte te stellen van de uitslag van zijn sollicitatie.
8. De werkgever die op grond van de Wet op de Ondernemingsraden verplicht is de OR de jaargegevens over het in het voorafgaande jaar gevoerde sociale beleid te verstrekken zal deze gegevens ter beschik- king stellen van alle werknemers.
Artikel 7
Paritaire Commissie Bouw-CAO1)
Door werkgevers- en werknemersorganisaties is een commissie inge- steld genaamd Paritaire Commissie Bouw-CAO, die belast is met de uit- voering van hetgeen in artikel 14 lid 4 van deze CAO is omschreven. In deze commissie hebben werkgevers en werknemers zitting.
HOOFDSTUK 3
DE ARBEIDSVERHOUDING
Artikel 9
Bijzondere verplichtingen van de werkgever en de werknemer
1. De werknemer is verplicht:
a. de werkzaamheden die hem door of vanwege de werkgever wor- den opgedragen, zijn beroep in aanmerking genomen, naar diens voorschriften op de best mogelijke wijze te verrichten;
b. andere, in verband met zijn beroep passende arbeid te verrichten voor zover en zolang hij de werkzaamheden waarvoor hij is aan- genomen niet kan verrichten;
c. zich voor zijn doen en laten te richten naar het gedrag van de goede en plichtsgetrouwe werknemer.
4. De werknemer is verplicht – tenzij hij daartegen gegronde bezwaren
1) Xxxxxxxxxxxxxxxxxx 00, Xxxxxxx 00000, 0000 XX Xxx Xxxx, telefoon: 070-3262021.
20
Bouwbedrijf 1998 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
heeft – arbeid te verrichten in een andere onderneming dan die van de werkgever in wiens dienst hij is in de volgende gevallen:
a. incidenteel voor een korte tijdsduur;
b. in geval van tijdelijke hulpverlening van de ene werkgever aan de andere.
In de onder a. en b. genoemde gevallen zal de arbeid worden ver- richt onder tenminste dezelfde voorwaarden als wanneer hij in de onderneming van zijn werkgever arbeid verricht.
5. Het is de werkgever geoorloofd de werknemer arbeid te doen ver- richten voor een dochter- of andere aan de zijne verwante onderne- ming, mits onder tenminste dezelfde voorwaarden als voor diens arbeid in de onderneming van de werkgever gelden. De arbeidsver- houding met de uitlenende werkgever wordt dan gehandhaafd, tenzij het tegendeel met de werknemer schriftelijk is overeengekomen. Een eventuele nieuwe arbeidsovereenkomst met de dochter- of verwante onderneming dient schriftelijk, onder dezelfde voorwaarden, te wor- den aangegaan. De werkgever is verplicht aan het SFB opgave te doen van de werknemer die hij heeft uitgeleend.
6. De werkgever is verplicht bij het in dienst nemen van een werkne- mer zorg te dragen voor een goede introductie.
De introductie zal onder andere bestaan uit de in bijlage 6 genoemde punten.
De werkgever is verplicht bij het in dienst nemen van een jeugdige werknemer, die werkzaamheden gaat verrichten in de zin van deze CAO, deze werknemer een eendaagse basiscursus ,,Veilig en gezond werken’’ van de Stichting Arbouw in de zin van artikel 35b van deze CAO te laten volgen.
7. De werkgever zal de volwassen werknemer in de gelegenheid stel- len tot het volgen van applicatiecursussen die verband houden met zijn beroep, georganiseerd door de Stichting Vakopleiding Bouwbe- drijf en de Stichting SBW dan wel een daarmede door of namens partijen gelijk te stellen instelling. Indien de betreffende cursussen worden gegeven binnen de normale werktijd, zal het vast overeen- gekomen loon1) worden doorbetaald en de bijbehorende vakantie- waarde worden bijgeboekt.
1) Noot van cao-partijen:
Ingeval een prestatiebevorderend systeem zoals bedoeld in artikel 21 lid 2 van toepas- sing is, dient het vast overeengekomen loon te worden vermeerderd met de prestatie- premie.
21
8. Indien een werknemer na overleg met zijn werkgever een cursus voor lasser of monteur heeft gevolgd, waaraan bij gunstig resultaat een certificaat is verbonden, dient de werkgever daarvan een kopie aan de werknemer te verstrekken en het originele certificaat op het moment van beëindiging van het dienstverband.
9. Indien een werknemer in de loop van zijn dienstverband voor zijn functie geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt raakt zal zijn werk- gever met inschakeling van de arbodienst, binnen zijn onderneming en zo dit niet mogelijk is binnen de bedrijfstak zoeken naar moge- lijkheden om voor deze werknemer passend werk te vinden.
10. De werkgever is verplicht voor de aan de werknemer toebehorende en voor de uitoefening van zijn werkzaamheden noodzakelijke ge- reedschappen en/of werkkleding een ruimte op het object ter be- schikking te stellen, welke na werktijd dient te worden afgesloten. Indien gereedschappen tot de normale uitrusting behorend en/of werkkleding, geborgen in de daarvoor bestemde ruimte buiten werk- tijd door brand of diefstal verloren gaan, is de werkgever gehouden het verloren gegane te vergoeden, indien deze niet elders verzekerd zijn.
11. De werkgever is verplicht een werknemer met een leer- en arbeids- overeenkomst, volgens de WCBO of een praktijk-/ arbeidsovereenkomst volgens de WEB, die om redenen buiten zijn schuld ontslag is aangezegd, in dienst te houden tot voor hem een nieuwe werkgever is gevonden.
12. Wanneer een leerling in het kader van de beroepsopleidende leerweg de beroepspraktijkvorming volgt, is de werkgever krachtens de Wet Educatie Beroepsonderwijs gehouden het door de onderwijsinstelling voorgeschreven model van de beroepspraktijkvormingsovereenkomst (stagemodel) te volgen. Gedurende de beroepspraktijkvorming middenkaderopleiding (MBO) geldt voor de leerling als richtlijn een vergoeding van ƒ 450,– bruto per maand of f 103,85 per week, als- mede de regelingen uit deze CAO inzake reis- en pensionkosten.
Artikel 10
Einde der arbeidsverhouding
1. Ten aanzien van de beëindiging van de arbeidsverhouding zijn de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing met inachtneming van hetgeen in de navolgende leden van dit artikel is bepaald.
2. Voor toepassing van de bepalingen van dit artikel wordt, in afwijking
22
Bouwbedrijf 1998 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
van artikel 7: 671 BW, de termijn tussen twee opeenvolgende loon- betalingen in alle gevallen geacht te zijn een week.
3. De opzegging door de werkgever of de werknemer kan uitsluitend geschieden tegen de laatste dag van de loonweek en vindt schrifte- lijk plaats.
4. Indien in de opzegtermijn vakantiedagen van de aaneengesloten zomervakantie dan wel verplichte snipperdagen als bedoeld in arti- kel 34 lid 3 vallen, wordt de opzegtermijn met deze dagen verlengd.
5. Bij beëindiging van het dienstverband zal de werkgever uiterlijk op de laatste werkdag van de opzegtermijn de werknemer de werkge- versverklaring Werkloosheidswet, uitgegeven door het SFB, ter hand stellen.
6. Het bepaalde in de leden 2 en 4 geldt niet voor chauffeurs. Voor hen gelden de wettelijke bepalingen van de opzegtermijnen.
7. a. In afwijking van artikel 7: 670 lid 3 BW1), kan de werkgever de dienstbetrekking wel opzeggen, met inachtneming van de krach- tens dit artikel vigerende opzegtermijnen, als er tijdens de be- doelde ongeschiktheid geen werk voor betreffende werknemer meer voorhanden is. Het betreft hier werk op het object waar de werknemer voor de aanvang van de arbeidsongeschiktheid werk- zaamheden heeft verricht.
Een dienstbetrekking die aldus is opgezegd, eindigt echter niet als de werknemer op de laatste dag van de opzegtermijn arbeids- ongeschikt is in de zin van artikel 7: 670 lid 3 BW. In dat geval eindigt de dienstbetrekking als de werknemer arbeidsgeschikt is in de zin van artikel 7: 670 lid 3 BW. De dienstbetrekking ein- digt in ieder geval wanneer de arbeidsongeschiktheid 2 jaar heeft geduurd.
In het geval het hierbij gaat om opzegging van een dienstbetrek- king voor onbepaalde tijd is echter toestemming van de Regio- naal Directeur voor de Arbeidsvoorziening vereist.
b. In afwijking van artikel 7: 670 lid 5 BW, waarin is bepaald dat de werkgever niet kan opzeggen gedurende de tijd dat:
1. een meerderjarige werknemer die als dienstplichtige is opge-
1) Noot van cao-partijen:
Artikel 7:670 lid 3 BW: geen opzegging bij arbeidsongeschiktheid tenzij 2 jaar arbeids- ongeschikt.
23
roepen ter vervulling van de militaire dienst of vervangende dienst;
2. een minderjarige werknemer die als dienstplichtige is opge- roepen ter vervulling van de militaire dienst of vervangende dienst mits hij bij zijn opkomst tenminste een jaar in dienst is van de werkgever;
kan de werkgever in deze gevallen wel opzeggen indien de opzegging ook zou zijn geschied wanneer de genoemde omstan- digheden zich niet zouden hebben voorgedaan.
8. Bij arbeidsverhindering door vorst of een daarmede in het Vorst- uitkeringsreglement, genoemd in artikel 28 van deze CAO, gelijkge- stelde omstandigheid, kan een werknemer geen ontslag worden aan- gezegd. Een voor deze arbeidsverhindering aangezegd ontslag, dan wel een ontslag dat voortvloeit uit het verstrijken van de termijn waarvoor de arbeidsovereenkomst is aangegaan, wordt hierdoor ech- ter niet opgeschort. Evenmin verzet deze arbeidsverhindering zich tegen ontslag op staande voet, wegens een dringende, de werknemer onverwijld medegedeelde reden.
9. In afwijking van artikel 7: 674 lid 2 BW1) zal bij de beëindiging van de arbeidsverhouding door het overlijden van de werknemer de werkgever aan de nagelaten betrekkingen van de werknemer over de periode van de dag van overlijden tot en met de laatste dag van de tweede maand na de maand waarin het overlijden plaatsvond, een uitkering verlenen ten bedrage van het vast overeengekomen loon dat de werknemer laatstelijk rechtens toekwam.
N.B.: In bijlage 5 is een overzicht opgenomen van de uit de voor- gaande bepalingen voortvloeiende opzegtermijn.
HOOFDSTUK 4
JEUGDIGE WERKNEMERS EN BEROEPSOPLEIDING
Artikel 11
Partiële leerplicht
Voor de jeugdige werknemer die krachtens de bepalingen van de Leer- plichtwet gedurende twee respectievelijk één dag per week leerplichtig is en geen leer-/arbeidsovereenkomst volgens de WCBO of praktijk-/ arbeidsovereenkomst volgens de WEB heeft, geldt een drie-, respectie- velijk vierdaagse werkweek.
1) Artikel 7:674 BW is onverkort van toepassing.
24
Bouwbedrijf 1998 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Over de dagen waarop hij onderricht ontvangt, dan wel onderwijs- vakantie heeft, kan hij geen aanspraak op loon en betaling van de bij- drage aan het Vakantiefonds door de werkgever doen gelden.
Artikel 12
Vormingswerk
1. De jeugdige werknemer beneden 18 jaar die niet partieel leerplichtig is en die niet in de gelegenheid is een op het beroep gerichte oplei- ding te volgen, kan bij het volgen van algemeen vormend onderwijs, waartoe slechts in de avonduren de gelegenheid bestaat, de arbeids- dag zoveel eerder beëindigen als in verband met het aanvangsuur van het avondonderwijs noodzakelijk is, zulks met behoud van loon. Dit kan echter slechts geschieden na overleg en beoordeling van de aard van het avondonderwijs door de werkgever.
2. Indien en voor zolang de daaraan verbonden kosten door de Stich- ting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid voor haar rekening worden genomen, zullen jeugdige werknemers beneden 18 jaar die niet partieel leerplichtig zijn en die niet in de gelegenheid zijn een op het beroep gerichte opleiding te volgen in de gelegenheid worden gesteld, 1 dag per week deel te nemen aan vor- mingswerk van een der vormingsinstituten voor werkende jongeren.
Artikel 13
De beroepsopleiding
1. De werkgevers en de werknemers zullen de beroepsopleidingen, in het bijzonder die volgens de beroepsbegeleidende leerweg (voorheen leerlingwezen), bevorderen.
a. Daartoe zullen werkgevers zoveel mogelijk de bij hen in dienst zijnde werknemers tot 27 jaar de gelegenheid bieden een beroeps- opleiding volgens de beroepsbegeleidende leerweg te volgen en daartoe een praktijk-/arbeidsovereenkomst aangaan voor de duur van de opleiding voor de kwalificaties b&u of de kwalificaties gww conform de WEB, het bedrijf moet daartoe erkend zijn als leerbedrijf.
b. De werkgever heeft de verplichting met de werknemer tot 27 jaar die daartoe de wens te kennen geeft een praktijk-/arbeids- overeenkomst aan te gaan voor de duur van de onder a. ge- noemde opleiding.
25
Voor het afsluiten van een praktijkovereenkomst voor kwalificaties b&u of kwalificaties gww is het vereist dat er tussen werkgever en werknemer een praktijk-/arbeidsovereenkomst bestaat.
Het gestelde in dit lid is ook van toepassing op leerlingen die hun opleiding afronden conform de WCBO.
2. Wanneer bij een praktijk-/arbeidsovereenkomst, waarbij een samen- werkingsverband als werkgever optreedt, de praktijkovereenkomst wordt verbroken is op dat moment van rechtswege de arbeidsover- eenkomst beëindigd.1)
Werkgevers betrokken bij een samenwerkingsverband, zullen zoveel mogelijk behulpzaam zijn bij het herplaatsen van de betreffende leerling/werknemer bij een werkgever.
3. Indien een jeugdige werknemer in dienst is van een samenwerkings- verband dat een samenwerkingsovereenkomst heeft afgesloten met de SVB en er sprake is van deels werken op een bouwplaats en deels doorbrengen op een leerlingwerkplaats voor het bijbrengen van basis- handvaardigheden, verlenen partijen onder nadere voorwaarden, op- genomen in bijlage 8, ontheffing inzake toepassing van artikel 15 lid 1 en artikel 19 van deze CAO.
Voor jeugdige werknemers tot en met 20 jaar met wie een praktijk-/ arbeidsovereenkomst, als bedoeld in voorgaande volzin, is aange- gaan en voor wie ontheffing is verleend, geldt in dit geval gedurende de eerste dertien opleidingsweken van de basisberoepsopleiding (voorheen primaire opleiding) de normale arbeidsduur per week, als- mede het garantieloon zoals vermeld in bijlage 8.
Dit lid is ook van toepassing voor leerlingen die hun primaire oplei- ding afronden conform de WCBO.
4. Indien een jeugdige werknemer in dienst is van een samenwerkings- verband dat een samenwerkingsovereenkomst heeft afgesloten met de SBW en er worden tijdens de basisberoepsopleiding gedurende twee winterperioden van elk drie maanden basishandvaardigheden opgedaan in een werkplaatssituatie, dan is er sprake van deels wer- ken op een gww-werk door jeugdige werknemers en deels praktische scholing in een door het samenwerkingsverband gecreëerde werk- plaatssituatie.
Partijen verlenen onder nadere voorwaarden, opgenomen in bijlage 8, hiervoor ontheffing inzake toepassing van artikel 15 lid 1 en arti- kel 19 van deze CAO.
Voor jeugdige werknemers tot en met 20 jaar met wie een praktijk-/ arbeidsovereenkomst, als bedoeld in voorgaande volzin, is aange- gaan en voor wie ontheffing is verleend, geldt in dit geval gedurende de eerste dertien opleidingsweken van de basisberoepsopleiding
1) Het bepaalde in artikel 7:652 BW blijft onverkort van toepassing.
26
Bouwbedrijf 1998 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
(voorheen primaire opleiding) de normale arbeidsduur per week, als- mede het garantieloon zoals vermeld in bijlage 8.
Dit is ook van toepassing voor leerlingen die hun primaire opleiding afronden conform de WCBO.
5. Het leerbedrijf is verplicht de bij hem in dienst zijnde leerling/ werknemer voor de duur van de opleiding in de gelegenheid te stel- len tot het volgen van het beroepsonderwijs aan een ROC en wel bin- nen de normale werktijd, zulks met behoud van loon gedurende ten hoogste 8 uur per week. Dit met inachtneming van het bepaalde in artikel 11.
Het leerbedrijf zal deze leerling/werknemer bovendien in de gelegen- heid stellen examens af te leggen en andere door de onderwijs- instelling nodig geachte activiteiten te verrichten, zulks met behoud van loon.
Volgt deze leerling/werknemer, in verband met het ontbreken van dagonderwijs, avondonderwijs, dan zal hij daarvoor op de dagen dat hij dit onderwijs volgt, in overleg met de werkgever de arbeidsdag zoveel eerder mogen beëindigen als in verband met het aanvangsuur van het avondonderwijs noodzakelijk is, zulks met behoud van loon.
6. Het leerbedrijf dat met een leerling/werknemer een praktijk-/ arbeidsovereenkomst is aangegaan moet voor het verzorgen van het onderricht in de praktijk van het beroep een praktijkopleider aanwij- zen.
De eisen die door de SVB of de SBW zijn geformuleerd met betrek- king tot de erkenning van de praktijkopleiders zijn hierbij van toe- passing (zie bijlage 8).
7. De werknemer die na afronding van de basisberoepsopleiding (voor- heen primaire opleiding) daartoe de wens te kennen geeft, heeft recht op een praktijk-/arbeidsovereenkomst bij dezelfde werkgever voor de duur van de vakopleiding (voorheen voortgezette opleiding), ten- einde in staat te zijn deze te volgen en af te ronden.
Artikel 14
Verbodsbepalingen
1. Tariefwerk
Jeugdige werknemers beneden de 18 jaar mogen niet in tarief wer- ken.
27
2. Werken onder heistellingen
Jeugdige werknemers beneden 18 jaar mogen geen werkzaamheden verrichten bij heistellingen.
3. Overwerk
Jeugdige werknemers beneden 18 jaar mogen geen overwerk ver- richten.
4. Zelfstandig werken als machinist
Jeugdige werknemers beneden 18 jaar mogen de werkzaamheden zoals bedoeld onder de nummers 32, 34, 69, 92, 95, 96 en 97 van de functielijst (bijlage 1) niet zelfstandig verrichten.
Jeugdige werknemers van 18 jaar en ouder mogen deze werkzaam- heden zelfstandig verrichten wanneer zij:
a. de leeftijd van 18 jaar of 19 jaar hebben bereikt, in opleiding zijn voor respectievelijk in het bezit zijn van een verklaring of di- ploma voor het met goed gevolg doorlopen hebben van het SOMA-college te Ede, van het diploma machinist (voortgezet Leerlingstelsel of het diploma Machinist GWW), uitgereikt door de SBW, werken onder deskundig toezicht van uitvoerders of vakvolwassen werknemers met dezelfde functie;
b. de leeftijd van 20 jaar hebben bereikt en in het bezit zijn van een verklaring of diploma voor het met goed gevolg doorlopen heb- ben van het SOMA-college te Ede, van het diploma machinist (voortgezet Leerlingstelsel) uitgereikt door de SBW.
In bijzondere gevallen kan de Paritaire Commissie Bouw – onder nader te stellen voorwaarden – toestemming verlenen tot zelfstandig werken als machinist door jeugdigen boven 18 jaar, die niet in het bezit zijn van één der bovengenoemde verklaringen of diploma’s.
HOOFDSTUK 5
DE ARBEIDSTIJD
Artikel 15
Arbeidsduur
1. De werkweek loopt van maandag tot en met vrijdag. De normale arbeidsduur bedraagt per week: 40 uur.
Voor partieel leerplichtigen die niet deelnemen aan het leerlingstel- sel bedraagt de arbeidsduur 24 uur per week voor hen die 2 dagen per week partieel leerplichtig zijn en 32 uur per week voor hen die 1 dag per week partieel leerplichtig zijn.
2. Per dag bedraagt de normale arbeidsduur: 8 uur.
28
Bouwbedrijf 1998 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
3. De arbeidstijdpatronen, (de dagelijkse arbeids- en rusttijden), worden door de werkgever in redelijk overleg met de werknemers in zijn onderneming dan wel op de bouwplaats vastgesteld en schriftelijk vastgelegd met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.1 t/m 4.3 van de Arbeidstijdenwet, waarbij moet worden betrokken de wense- lijkheid om zoveel mogelijk tijdens daglicht te werken. Een arbeids- tijdpatroon betreft een periode van 4 weken. Van de vaststelling van het arbeidstijdpatroon wordt tenminste 28 kalenderdagen van te voren mededeling gedaan aan de werknemer. Van deze termijn kan worden afgeweken met instemming van de betrokken werknemer.
4. Indien de arbeidstijd, de in de standaardregeling van de Arbeids- tijdenwet voorgeschreven pauze en de reistijd tezamen meer bedra- gen dan 111⁄2 uur per dag, zal de arbeidstijd in zoverre worden inge- kort. De in de normale arbeidstijd vallende reisuren zullen als arbeidsuren betaald worden.
5. De arbeid wordt – behoudens bij Kust- en Oeverwerken – verricht tussen 07.00 uur en 18.00 uur.
Voor Kust- en Oeverwerken valt de arbeidstijd tussen 06.00 uur en
18.00 uur.
Bij ploegendienst, tijwerk of bij vernieuwing of reparatie en onder- houd van infrastructurele werken kan van de bepalingen in dit lid worden afgeweken.
6. Bij ploegendienst volgens dienstrooster kan worden afgeweken van de in lid 1 en lid 2 genoemde arbeidsduur met dien verstande dat de normale arbeidsduur moet liggen tussen maandagochtend 0.00 uur en vrijdagavond 24.00 uur en per 2 weken niet meer mag bedragen dan 80 uur.
7. a. Een verzoek van de werknemer om zijn arbeidsduur aan te pas- sen is in beginsel bespreekbaar en wordt gehonoreerd tenzij rede- lijkerwijze bedrijfsbelangen zich hiertegen verzetten.
Indien het verzoek wordt gehonoreerd, stelt de werkgever na overleg met de werknemer de werktijden vast.
Bij afwijzing van het verzoek zal de werkgever de werknemer informeren welke inhoudelijke argumenten tot het besluit hebben geleid. De werkgever zal binnen vier weken na het indienen van het verzoek zijn standpunt aan de werknemer bekend maken.
b. Indien sprake is van deeltijdarbeid zullen de volgende bepalingen van deze CAO naar rato van de omvang van de arbeidsduur,
29
zoals gedefinieerd in artikel 15, worden toegepast: de bepalingen uit de artikelen 18, 19, 20 lid 1 en 3, 25a, 33, 34 en 35.
c. Ten aanzien van artikel 35 geldt dat het aantal individuele rooster- vrije dagen bij deeltijd wordt bepaald door het totaal aantal roostervrije dagen naar rato van de omvang van de arbeidsduur onder aftrek van het aantal genoten collectieve roostervrije da- gen.
d. Ten aanzien van de artikelen 23 en 26 geldt dat deze in geval van deeltijdarbeid in afwijking van bovenstaande artikelen naar rato van het aantal gewerkte dagen per week worden toegepast.
8. Indien en voorzover in deze CAO niets is bepaald inzake een onder- deel van de arbeidstijden zijn de normen van de standaardregeling uit de Arbeidstijdenwet (zie aanhangsel D) van toepassing, met dien verstande dat ingeval van de zondagsarbeid in de B & U-sector de werknemer aanspraak heeft op minimaal 8 vrije zondagen per 13 weken.
9. In een onderneming met een ondernemingsraad kan een afwijkende arbeidstijdenregeling van toepassing zijn indien en voorzover het betreft artikel 15 lid 1 en 2, artikel 35 lid 2 en 3 en 35a lid 1 van deze CAO, mits de werkgever en de ondernemingsraad hierover overeenstemming hebben bereikt. Artikel 40a van deze CAO is hier- bij van toepassing.
De volgende randvoorwaarden dienen in acht genomen te worden:
– voor de afwijkende werktijden gelden de normen van de standaardregeling uit de Arbeidstijdenwet (zie aanhangsel D) als uiterste grens;
– de zaterdag en zondag kunnen niet als normale werkdagen be- schouwd worden;
– ingeval van zondagsarbeid in de B & U-sector heeft de werkne- mer aanspraak op minimaal 8 vrije zondagen per 13 weken;
– in geval een afwijkende arbeidstijdenregeling waarbij gedurende een bepaalde periode meer dan 8 uur (maximaal 9 uur) per dag en in een andere periode minder dan 8 uur per dag (gemiddeld 40 uur per week over een periode van 13 weken) wordt gewerkt, bedraagt de duur van het dienstverband tenminste anderhalf maal de duur van de afwijkende arbeidstijdenregeling;
– bij een arbeidstijdpatroon van minder dan vijf werkdagen per week, dient de beloning en de opbouw van rechten t.b.v. de in artikel 28 lid 1 genoemde fondsen vergelijkbaar te zijn met die bij een 5-daagse werkweek;
– werknemers van 55 jaar of ouder behouden de mogelijkheid te komen tot een 4-daagse werkweek bij een normale arbeidsduur van 8 uur per dag, zoals bepaald in artikel 15b;
– de ondernemingsraad moet van de overeengekomen afwijkende werktijdenregeling melding doen bij het secretariaat van CAO- partijen.
30
Bouwbedrijf 1998 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Artikel 15a
Verschoven arbeidstijden GWW
1. Indien zulks door de opdrachtgever in besteksbepalingen wordt geëist kan de arbeidstijd bij vernieuwing, onderhoud en reparatie van infra- structurele werken worden verschoven, met inachtneming van de vaststelling van het arbeidstijdpatronen door de werkgever in rede- lijk overleg met de werknemers van zijn onderneming, zoals bepaald in artikel 15 lid 3.
2. Een werknemer kan niet verplicht worden tot arbeid buiten de gren- zen van artikel 15 lid 5, tenzij schriftelijk overeengekomen bij aan- vang van het dienstverband.
3. Verschoven arbeidstijden dienen tot het hoogst noodzakelijke be- perkt te worden. In beginsel zal een werknemer van 55 jaar of ouder per jaar niet meer dan 30 weken per kalenderjaar in verschoven arbeidstijden werken.
4. Onvoorziene omstandigheden daargelaten dient de werkgever ver- schoven arbeidstijden tenminste 14 dagen voor aanvang aan de werknemer bekend te maken.
5. Indien in het kader van verschoven arbeidstijden de feitelijke arbeids- duur minder bedraagt dan 40 uur per week, wordt de arbeidsduur geacht 40 uur te zijn geweest.
6. Indien de arbeidstijd na 20.00 uur aanvangt heeft de bestuurder van een auto met inzittenden recht op een half uur rusttijd, direct voor- afgaande aan de reistijd.
7. Indien een werknemer tijdens de werkweek overgaat van normale naar verschoven arbeidstijd beëindigt hij de normale arbeidstijd zoveel eerder als nodig is om 10 uur rusttijd te hebben voor aanvang van de verschoven arbeidstijd. Reisuren verlengen deze periode.
8. Per week heeft de werknemer recht op een onafgebroken rusttijd van 48 uur. Eenmaal per twee achtereenvolgende weken dient de rusttijd de periode te omvatten van zaterdag 06.00 uur tot zondag 21.00 uur.
9. In weken waarin feestdagen of roostervrije dagen vallen, zullen de
31
werknemers die volgens verschoven arbeidstijden werken hun arbeidstijd met hetzelfde aantal uren kunnen bekorten.
10. Indien in een week alle diensten van een werknemer na 20.00 uur aanvangen, mag de arbeidsduur van 40 uur over vier diensten wor- den verdeeld. De beloning en de opbouw van de rechten ten behoeve van de in artikel 28 lid 1 genoemde fondsen dient vergelijkbaar te zijn met die bij een vijfdaagse werkweek.
Artikel 15b
4-daagse werkweek voor werknemers van 55 jaar of ouder
1. Vanaf 1 juli 1997 kan, vrijwillig, een werknemer van 55 jaar of ouder de werkgever verzoeken zijn werkweek aan te passen tot 4 dagen (32 uur). Artikel 15 lid 7a is van overeenkomstige toepassing.
Een 4-daagse werkweek kan ingaan vanaf het moment dat de werk- nemer de 55-jarige leeftijd heeft bereikt en een 4-daagse werkweek met inachtneming van lid 2 over de rest van het kalenderjaar moge- lijk is.
2. Om per kalenderjaar te komen tot een 4-daagse werkweek gebruikt de werknemer van 55 jaar of ouder de feestdagen, zijn verlofdagen, zijn roostervrije dagen (inclusief scholingsdagen) en zijn senioren- dagen, met dien verstande dat 15 verlofdagen worden aangewend voor de zomervakantie conform artikel 34 lid 9 en de verplichte snipperdagen en collectieve roostervrije dagen ten behoeve van een tweeweekse wintersluiting conform artikel 35a. Het resterende aan- tal benodigde dagen wordt door de werknemer ,,gekocht’’.
Eén roostervrije dag wordt aangewend ter financiering van de VUT, zoals bepaald in artikel 35 lid 2 van deze CAO. In afwijking van artikel 35 lid 4 van deze CAO geschiedt de vaststelling van de indi- viduele roostervrije dagen in goed overleg tussen de werkgever en de betreffende werknemer.
3. In onderling overleg tussen de werknemer en de werkgever worden de verschillende soorten vrije dagen gelijkelijk over het jaar gespreid en schriftelijk vastgelegd minimaal 1 maand voorafgaande aan de invoeringsdatum dan wel voorafgaande aan het volgende kalender- jaar. In weken waarin een feest- of collectieve roostervrije dag valt, geldt deze feest- of collectieve roostervrije dag als de vrije dag van die week. De genoemde spreiding vindt zodanig plaats dat de even- tueel resterende vrije dagen verlofdagen zijn als bedoeld in artikel 34.
4. Het aantal te ,,kopen’’ dagen voor een werknemer van 55 jaar of ouder bedraagt 15.
32
Bouwbedrijf 1998 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Het aantal te ,,kopen’’ dagen voor een werknemer van 60 jaar of ouder bedraagt 12.
De waarde van het aantal te ,,kopen’’ dagen wordt ingehouden met behulp van een aankooppercentage. Voor 1997 en 1998 is dit percen- tage vastgesteld op 7,06% voor werknemers van 55 t/m 59 jaar en 5,65% voor werknemers van 60 t/m 64 jaar.
Het totale aankoopbedrag per kalenderjaar is gelijk aan het aankoop- percentage x (aantal werkdagen per kalenderjaar minus de verlof- en feestdagen) x vastovereengekomen loon (per dag).
Het aankoopbedrag per loonbetalingsperiode (aankooppercentage x vastovereengekomen loon), wordt in mindering gebracht op het bru- toloon SV.
5. De Aanvullingsfonds WW-premie worden berekend over de pensioengrondslag of het brutoloon SV vóór aftrek van het aankoop- bedrag. Het herziene brutoloon SV is de grondslag voor de afdracht van de overige premies en bijdragen, tenzij de CAO een andere grondslag aangeeft.
De vakantierechtwaarde wordt op de gebruikelijke wijze berekend over het vastovereengekomen loon (vóór aftrek van het aankoopbe- drag).
De opbouw van roostervrije dagen vindt plaats op basis van een vol- ledige werkweek van 5 dagen.
De premie aan het Scholingsfonds behoeft de werkgever niet af te dragen. De werknemer kan 2 dagen per jaar scholing in de zin van artikel 35b volgen op een vrije dag van de week. De cursus- en reis- kosten kunnen gedeclareerd worden bij het Scholingsfonds volgens de gebruikelijke systematiek.
6. Bij arbeidsongeschiktheid wordt 100% van het vastovereengekomen loon doorbetaald gedurende maximaal 52 weken, zoals bepaald in artikel 31 lid 2. Het aankoopbedrag wordt volgens de gebruikelijke systematiek ingehouden. Bij arbeidsongeschiktheid op een vakantie- dag of seniorendag behoudt de werknemer het recht deze dag op een ander moment op te nemen. Het recht op een vervangende rooster- vrije of gekochte vrije dag vervalt bij arbeidsongeschiktheid. Indien sprake is van vorst op een geplande vrije dag (ongeacht het soort dag) bestaat geen declaratiemogelijkheid bij het Risicofonds.
7. De werknemer, die gebruik maakt van de regeling zoals omschreven in dit artikel en recht krijgt op een uitkering krachtens de WW en/of WAO, komt in aanmerking voor een aanvulling van deze uitkering
33
uit het Aanvullingsfonds WW tot het niveau waarop hij recht zou verkrijgen indien geen dagen gekocht zouden zijn.
8. De werknemer kan zijn werkgever verzoeken op enig moment de extra vrije dagen weer in te ruilen voor loon en over te gaan tot een volledige werkweek van 5 dagen. Artikel 15 lid 7a is van toepassing.
9. Bij beëindiging van het dienstverband wordt, met inachtneming van het reeds ingehouden aankoopbedrag, berekend op hoeveel extra vrije dagen de betrokken werknemer nog recht heeft. Indien blijkt dat de werknemer op het tijdstip van beëindiging van het dienstver- band recht heeft op een groter aantal extra vrije dagen dan feitelijk is opgenomen, zullen deze dagen worden uitbetaald. Indien blijkt dat de werknemer op het tijdstip van beëindiging van het dienstverband een groter aantal extra vrije dagen heeft opgenomen dan waarop hij recht heeft, zullen deze dagen worden verrekend.
Artikel 16
Overwerk
1. Wanneer in bijzondere gevallen de omstandigheden zulks vereisen kan de werkgever na overleg en met instemming van een represen- tatief deel van de daarbij betrokken werknemers bepalen dat over- werk wordt verricht. Structureel overwerk is niet toegestaan, tenzij daarvoor in bijzondere gevallen toestemming door partijen is ver- leend.
2. a. Onder overwerk wordt verstaan het verrichten van arbeid buiten de grenzen van de normale arbeidsduur als bedoeld in artikel 15 lid 2;
b. Indien sprake is van een afwijkende arbeidstijdenregeling con- form artikel 15 lid 9 is sprake van overwerk indien de overeen- gekomen afwijkende arbeidsduur per dag wordt overschreden;
c. Onder structureel overwerk wordt verstaan: werk dat buiten de normale arbeidsduur zoals bedoeld in artikel 15 lid 2, dan wel de arbeidsduur per dag ingeval van een afwijkende arbeidstijden- regeling conform artikel 15 lid 9, met een vast frequentie gedu- rende meerdere weken plaatsvindt.
3. Een werknemer kan niet worden verplicht overwerk te verrichten. Een werknemer die ernstige gewetensbezwaren heeft tegen het wer- ken op zon- en erkende christelijke feestdagen kan hiertoe niet ver- plicht worden, indien de werknemer dit tijdig voor de aanvang van de werkzaamheden aan de werkgever kenbaar maakt.
4. Indien een werkgever, gedurende langer dan een week door meer dan 25% van de op een object werkzame werknemers, welke bij hem in
34
dienst zijn, overwerk laat verrichten, is hij gehouden aan de onder- nemingsraad of een commissie van overleg xxxxxxx advies te vragen.
5. Indien de werkgever buiten de grenzen van artikel 15 lid 2 dezelfde of soortgelijke arbeid wil verrichten als zijn werknemers plegen te verrichten, kunnen de werknemers slechts overwerk verrichten met inachtneming van de voorgaande leden.
6. De werkgever is ingeval van overwerk verplicht om per werkobject een lijst bij te houden van werknemers door wie overwerk is verricht en het aantal overuren per week.
Op deze lijst zal eveneens worden aangegeven de keuze die door de werknemers op grond van artikel 22 lid 1 wordt gemaakt.
Deze lijst zal eenmaal per halfjaar aan de ondernemingsraad ter beschikking worden gesteld.
Bij het ontbreken van een ondernemingsraad en in bedrijven met meer dan 10 werknemers zal het overwerk als vast agendapunt een- maal per jaar in het overleg tussen werkgever en werknemers zijn opgenomen, waarbij de bovengenoemde lijst ter beschikking wordt gesteld.
HOOFDSTUK 6
HET LOON
Artikel 17
Functie-indeling/loonafspraken
1. Iedere vakvolwassen werknemer moet worden ingedeeld in de functiegroep, waartoe de door hem vervulde functie – blijkens de als bijlage 1 van deze CAO opgenomen functielijst – behoort. Jeugdigen worden ingedeeld in de betreffende categorie van artikel 19.
3. Wanneer een werknemer een functie vervult, welke niet in de functie- lijst voorkomt, kan partijen worden verzocht uitspraak te doen inzake de indeling van deze werknemer.
In afwachting van deze uitspraak wordt de werknemer voorlopig ingedeeld in de functiegroep, waarin naar het oordeel van de werk- gever vergelijkbare functies zijn opgenomen.
35
4. De werkgever draagt er zorg voor, dat de tussen werkgever en werk- nemer gemaakte afspraken over onderstaande punten aan de werk- nemer op één formulier worden medegedeeld:
– de duur van het dienstverband indien er sprake is van een ar- beidsovereenkomst voor bepaalde tijd, zoals aangegeven in arti- kel 6 lid 2 van deze CAO;
– zijn functie-indeling als bedoeld in lid 1 van dit artikel;
– het vast overeengekomen loon (bruto) per betalingsperiode;
– de samenstelling van dit vast overeengekomen loon;
Bij de mededeling als hiervoor bedoeld kan gebruik worden gemaakt van het formulier A als opgenomen in aanhangsel F bij deze CAO. Als binnen 14 dagen na de ingangsdatum van een arbeidsovereen- komst deze mededeling niet aan de werknemer is verstrekt, heeft de werknemer het recht hierom schriftelijk te verzoeken.
Wordt aan dit schriftelijk verzoek door de werkgever binnen 14 dagen geen gevolg gegeven en/of is de schriftelijke mededeling niet gebaseerd op gegevens, als aangeduid in formulier A van aanhang- sel F, dan wordt het brutoloon per betalingsperiode exclusief overwerkbeloning, reisuren- en reiskostenvergoeding gedurende deze betalingsperiode verstrekt op basis van de CAO-bepalingen terzake, geacht te zijn het vast overeengekomen loon.
Artikel 18
Garantielonen voor vakvolwassenen
1. a. Week-/uurloon per functiegroep
De werkgever zal aan de werknemer van 22 jaar en ouder per volle werkweek minimaal het weekloon betalen dat voor de functiegroep, waarin de werknemer is ingedeeld, geldt. Wanneer de werknemer binnen de normale arbeidstijd volgens artikel 15 minder dan 40 uur per week heeft gewerkt, moet hem per ge- werkt uur minimaal het voor zijn functiegroep vastgestelde uur- loon worden uitbetaald.1)
Voor werknemers die de functie vervullen van voorman, mees- terknecht, putbaas, leermeester of instructeur zal het voor hun functiegroep vastgestelde loon worden verhoogd met een voor- liedentoeslag van f 83,60 bruto per week.
Onder voorman, meesterknecht of putbaas wordt verstaan de werknemer die leiding geeft aan tenminste 5 werknemers. Wan- neer aan minder dan 5 werknemers leiding wordt gegeven zijn partijen bevoegd in bijzondere gevallen toestemming te verlenen tot het betalen van het in tabel II genoemde hogere loon.
Onder leermeester of instructeur wordt verstaan de werknemer die voldoet aan de eisen daartoe gesteld door de SVB of SBW, wiens taak in belangrijke mate bestaat uit het daadwerkelijk over-
1) Zie bijlage 8B.
36
dragen van vakkennis en het begeleiden en het beoordelen van vorderingen van leerling/werknemers in een leerbedrijf waarmee een praktijk-/arbeidsovereenkomst is aangegaan en die daarnaast, in de eventueel resterende tijd, produktieve arbeid verricht.
Het leerbedrijf zal de leermeester of instructeur in de gelegenheid stellen de cursus ,,leermeester’’ van de SVB of SBW te volgen. Voor het aantal leerling/werknemers per leermeester of instruc- teur wordt verwezen naar de erkenningscriteria voor leerbedrijven vastgesteld door de SVB of SBW, waarin afhankelijk van de opleiding of het opleidingsdeel en de opleidingssituatie het maxi- mum aantal is of wordt vastgelegd.
Ten behoeve van een goede taakvervulling dient de leermeester voor een deel van zijn normale werkzaamheden vrijgesteld te worden. Bij de begeleiding door de leermeester van één leerling geldt een vrijstelling van gemiddeld vijf procent van de arbeids- tijd; bij de begeleiding van twee tot vier leerlingen geldt een vrij- stelling van gemiddeld tien procent van de arbeidstijd, en bij de begeleiding van vier tot zeven leerlingen geldt een vrijstelling van gemiddeld twintig procent van de arbeidstijd. Voor een deel van dit productieverlies ontvangen werkgevers een financiële compensatie welke compensatie is inbegrepen in de reguliere tegemoetkoming voor leerlingen.
Tabel 2. Loon voor voorlieden, meesterknechts, putbazen, leermees- ters of instructeurs, inclusief voorliedentoeslag
Functiegroep | Weekloon | Uurloon |
A | 808,40 | 20,21 |
B | 852,80 | 21,32 |
C | 898,00 | 22,45 |
D | 954,80 | 23,87 |
Het recht op deze lonen wordt verkregen met ingang van 1 januari 1997.1) Voor de lonen per 1 juli 19971) wordt verwezen naar Bijlage 8B.
1. b. a. In afwijking van het in het eerste lid gestelde betaalt de werk- gever een werknemer die nog nooit in de bouw heeft gewerkt, maximaal voor de periode van een jaar, een loon volgens de inloopschaal.
Deze afwijking geldt niet voor de werknemer die:
1) Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.
37
– jonger is dan 22 jaar en de basisberoepsopleiding of vak- opleiding instroomt;
– in het bezit is van een diploma van het SOMA-college.
b. De lonen behorend bij de inloopschaal1), worden als volgt berekend:
Gedurende de eerste 26 weken van het dienstverband geldt een schaalloon van het Wettelijk Minimum Loon vermeer- derd met 25% van het verschil tussen het Wettelijk Minimum Loon en het loon volgens functiegroep A, gedurende de tweede 26 weken van het dienstverband bedraagt dit verhogingspercentage 50%.
2. Ploegendienst
Voor werknemers die in ploegendienst werken – uitgezonderd de Industriële Bouw – zal hun krachtens lid 1 vastgestelde loon worden verhoogd, te weten met 10% in geval van 2-ploegendienst en met 15% in geval van 3-ploegendienst. Voor de Industriële bouw geldt dat indien de dienst van een ploeg zodanig is geregeld dat de aan- vang van de voor die dienst normale werktijd valt voor 06.00 uur of de beëindiging van de werktijd valt na 19.00 uur – overuren niet meegerekend – het uurloon zal worden verhoogd met 5% voor de uren vallende tussen 06.00 uur en 19.00 uur en met 25% voor de uren vallende tussen 19.00 uur en de volgende ochtend 06.00 uur.
3. Begeleiding jeugdige werknemers
Indien een werknemer in een leerbedrijf een leerling/werknemer, door of namens de werkgever daartoe aangewezen, als begeleidend vakman dient te begeleiden, zal hij als gevolg daarvan gedurende de aangewezen tijd geen nadelige gevolgen ondervinden met betrekking tot zijn loon.
4. Algemene loonsverhogingen
a. De garantielonen worden per 1 april 19972) verhoogd met 0,75% (zie Bijlage 8A).
b. Per 1 juli 19971) worden de garantielonen verhoogd met de pro- centuele stijging van het consumenten prijsindexcijfer werkne- mers laag (CBS) van april 1997 ten opzichte van oktober 1996 (zie Bijlage 8B).
c. Per 31 december 19971) worden de garantielonen verhoogd met de procentuele stijging van het consumenten prijsindexcijfer werknemers laag (CBS) van oktober 1997 ten opzichte van april 1997.
d. De garantielonen worden per 1 april 19981) verhoogd met 0,75%.
e. Per 1 juli 1998 worden de garantielonen verhoogd met de pro-
1) Zie Bijlage 8B.
2) Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.
38
centuele stijging van het consumenten prijsindexcijfer werkne- mers laag (CBS) van april 1998 ten opzichte van oktober 1997
f. Per 31 december 1998 worden de garantielonen verhoogd met de procentuele stijging van het consumenten prijsindexcijfer werk- nemers laag (CBS) van oktober 1998 ten opzichte van april 1998.
g. Op 1 oktober 1998 heeft de werknemer recht op een eenmalige uitkering van 0,75% van het op dat moment geldende vast over- eengekomen jaarloon, exclusief vakantiebijslag naar rato van de duur van het dienstverband gerekend vanaf 1 oktober 1997. Onder het op dat moment vast overeengekomen jaarloon wordt verstaan het op 1 oktober 1998 geldende vast overeengekomen periodeloon (bijvoorbeeld week- of maandloon) vermenigvuldigd met het aantal keren dat deze periode in een kalenderjaar valt (bijvoorbeeld 52 of 12). Uitbetaling van deze eenmalige uitkering vindt plaats in de uitbetalingsperiode waarin 1 oktober 1998 valt. Indien de werknemer uit dienst treedt in de periode van 1 okto- ber 1997 tot 1 oktober 1998 zal de werkgever deze eenmalige uitkering bij uitdiensttreding betalen. Als basis voor deze eenma- lige uitkering geldt het op het moment van uitdiensttreden gel- dende periodeloon.
Indien de werknemer in dienst treedt in de periode van 1 oktober 1997 tot 1 oktober 1998 heeft de werknemer naar rato van de duur van het dienstverband in deze periode recht op de eenma- lige uitkering.
h. Ingeval het hierboven bedoelde consumenten prijsindexcijfer op één der peildata lager is dan dat van zes maanden voordien, wor- den de lonen niet verlaagd. De daling van deze prijsindex zal dan in de eerstvolgende aanpassing(en) van de lonen op grond van de ontwikkeling van de prijsindex worden verwerkt.
5. Afwijkende lonen1)
Voor het betalen van lagere lonen dan waarop de werknemer krach- tens de bepalingen van dit artikel recht kan doen gelden, is toestem- ming van partijen vereist.
Artikel 19
Garantielonen voor jeugdige werknemers
1. Week-/uurloon naar leeftijd
1) De Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag blijft onverkort van toepassing.
39
De werkgever zal aan de jeugdige werknemer minimaal het in dit artikel bedoelde loon betalen.1)
2. Ploegendienst
De krachtens lid 1 te betalen lonen moeten bij werken in ploegen- dienst worden verhoogd conform het in artikel 18 lid 2 bepaalde.
3. Opleidings-, diploma-, ervarings- en gehuwdentoeslagen
De in Bijlage 8B tabel III bedoelde week- respectievelijk uurlonen zijn als volgt berekend:
a. Het loon van de jeugdige werknemer die geen van de onder b. of
d. genoemde opleidingen volgt of gevolgd heeft, is geënt op het vakvolwassen garantieloon van functiegroep A, rekening hou- dend met de bij de leeftijd genoemde staffel.
Het aldus bepaalde loon is vermeld in de kolom ,,zonder vakop- leiding’’ van Bijlage 8B tabel III.
b. Het loon van de jeugdige werknemer die één van de hierna te noemen opleidingen volgt is geënt op het vakvolwassen garantie- loon van functiegroep B, rekening houdend met de bij de leeftijd behorende staffel.
– primaire opleiding of basisberoepsopleiding Stichting Vakop- leiding Bouwbedrijf (SVB);
– primaire opleiding of basisberoepsopleiding Stichting SBW;
– primaire opleiding of basisberoepsopleiding Stichting Vakop- leiding Schildersbedrijf (SVS);
– primaire opleiding of basisberoepsopleiding Stichting Oplei- dingen Metaal (SOM);
– primaire opleiding of basisberoepsopleiding Stichting Hout en Meubel;
– opleiding hulpmonteur Vereniging Elektronisch Vakonderwijs (VEV);
– de werktuigkundige opleidingen van de Stichting SBW, ten- zij het bepaalde onder c. van toepassing is;
– door partijen te benoemen opleidingen.
Het aldus bepaalde loon is vermeld in de kolom ,,in primaire opleiding of basisberoepsopleiding’’ van Bijlage 8B tabel III.
c. Het loon van de jeugdige werknemer die blijkens het bezit van een diploma of getuigschrift met goed gevolg een opleiding als hierboven onder b. bedoeld heeft voltooid, is geënt op het vak- volwassen garantieloon van functiegroep B, rekening houdend met de staffel die geldt indien bij de leeftijd één jaar wordt bij- geteld.
Het aldus bepaalde loon (inclusief het bijgetelde leeftijdsjaar) is vermeld in de kolom ,,met primaire opleiding of basis- beroepsopleiding’’ van Bijlage 8B tabel III.
Voor wat betreft de werktuigkundige opleidingen geldt het voren-
1) Zie bijlage 8B.
40
staande indien de werknemer één van de volgende deel- kwalificaties heeft behaald:
– werkplaatstechnieken monteur I en machinekennis GWW;
– werkplaatstechnieken monteur I en machinekennis kranen/ fundering;
– werktuigbouwkundige vaardigheden en grondverzet;
– werktuigbouwkundige vaardigheden en wegenbouw;
– werktuigbouwkundige vaardigheden en verticaal transport: mobiele kraan;
– werktuigbouwkundige vaardigheden en verticaal transport: torenkraan;
– werktuigbouwkundige vaardigheden en fundering groot;
– werktuigbouwkundige vaardigheden en fundering klein.
d. Het loon van de jeugdige werknemer die één van de hierna te noemen opleidingen volgt, is geënt op het gemiddelde van het vakvolwassen garantieloon van de functiegroepen C en D, reke- ning houdend met de staffel die geldt indien bij de leeftijd één jaar wordt bijgeteld.
– voortgezette opleidingofvakopleiding Stichting Vakopleiding Bouw (SVB);
– voortgezetteopleiding of vakopleiding Stichting SBW;
– voortgezetteopleiding of vakopleiding Stichting Vakopleiding Schildersbedrijf (SVS);
– voortgezetteopleiding of vakopleiding Stichting Opleidingen Metaal (SOM);
– voortgezetteopleiding of vakopleiding Stichting Hout en Meu- bel;
– voortgezetteopleiding of vakopleiding Vereniging Veredeling van het Ambacht (VVA);
– opleiding monteur Vereniging Elektronisch Vakonderwijs (VEV);
– opleiding eerste monteur Beroepsopleiding VAM (BVAM);
– door partijen te benoemen opleidingen.
Het aldus bepaalde loon (inclusief het bijgetelde leeftijdsjaar) is vermeld in de kolom ,,in voortgezette opleiding of vakopleiding’’ van Bijlage 8B tabel III.
Alsmede indien de werktuigkundige opleidingen als bedoeld on- der b. worden voortgezet na het behalen van een combinatie van deelkwalificaties als genoemd onder c.
e. Het loon van de jeugdige werknemer die blijkens het bezit van een diploma of getuigschrift met goed gevolg een opleiding als hierboven onder d. bedoeld heeft voltooid, alsmede aan degene die in het bezit is van een verklaring of diploma van het SOMA- college, is geënt op het gemiddelde van het vakvolwassen
41
garantieloon van de functiegroepen C en D, rekening houdend met de staffel die geldt indien bij de leeftijd twee jaar wordt bij- geteld.
Het aldus bepaalde loon (inclusief de twee bijgetelde leeftijds- jaren) is vermeld in de kolom ,,met voortgezette opleiding’’ van Bijlage 8B tabel III.
f. De jeugdige werknemer die op grond van een der onder c., d. of
e. bedoelde leeftijdsverhogingen de vakvolwassen leeftijd be- reikt, heeft recht op het garantieloon van een vakvolwassen werknemer als bedoeld in artikel 18. Onder het vakvolwassen loon wordt verstaan het loon van de functiegroep waartoe de functie behoort en waarin de werknemer is ingedeeld.
g. Aan de jeugdige werknemer die uit de aard van het beroep geen praktijk-/arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 13 kan aan- gaan en aan de jeugdige werknemer, waarvoor wel een op hun beroep gerichte opleiding bestaat doch die niet in de gelegenheid is deze opleiding te volgen, kan – indien naar het oordeel van de werkgever de prestatie daartoe aanleiding geeft – het loon wor- den uitbetaald dat geldt voor jeugdigen, die een jaar ouder zijn.
h. De jeugdige werknemer die gehuwd is heeft aanspraak op het loon van een drie jaar oudere werknemer, met behoud van rech- ten op grond van het overigens in dit lid bepaalde.1)
i. Voor jeugdige werknemers van 16 en 17 jaar die recht hebben op één van de onder c. tot en met h. genoemde leeftijdsverhogingen blijft het voor hun leeftijd geldende uniforme percentage als bedoeld in artikel 30 lid 4 van toepassing.
4. Minimumloon jeugdige werknemers
a. Onder opleidingstoeslag wordt verstaan het verschil tussen het loon in de kolom ,,zonder beroepsopleiding’’ en het loon in de kolom ,,in primaire opleiding of basisberoepsopleiding’’ van Bij- lage 8B tabel III, respectievelijk het verschil tussen het loon in de kolom ,,met primaire opleiding of basisberoepsopleiding’’ en het loon in de kolom ,,in voortgezette opleiding of vakoplei- ding’’.
b. Onder de loonleeftijd wordt verstaan de leeftijd waarnaar de jeugdige werknemer op grond van de bepalingen van deze CAO wordt beloond.
5. Inloopschaal
a. In afwijking van het gestelde in het eerste lid betaalt de werkge- ver een werknemer, die nog nooit in de bouw heeft gewerkt, maximaal voor de periode van een jaar een loon volgens de inloopschaal.
Voor de inloopschalen geldt dat werknemers die èn jonger zijn dan 22 jaar èn de beroepsopleiding instromen niet volgens deze
1) Artikel 7:646 van het Burgerlijk Wetboek blijft onverkort van toepassing.
42
schaal worden beloond. In dit artikel wordt onder beroepsoplei- ding mede verstaan het volgen van de praktijkcomponent.
Deze afwijking geldt evenmin voor werknemers die in het bezit zijn van het diploma van het SOMA-college.
b. De lonen volgens de inloopschaal1) worden als volgt berekend: Gedurende de eerste 26 weken van het dienstverband geldt een schaalloon van het Wettelijk Minimum Jeugd Loon vermeerderd met 25% van het verschil tussen het Wettelijk Minimum Jeugd Loon en het loon voor ,,jeugdige’’ werknemers zonder beroeps- opleiding, gedurende de tweede 26 weken van het dienstverband bedraagt dit verhogingspercentage 50%.
6. Afwijkende lonen
Voor het betalen van lagere lonen dan waarop de jeugdige werkne- mer krachtens de bepalingen van dit artikel recht kan doen gelden, is toestemming van partijen vereist.2)
7. Indien en voorzover jeugdigen, die zich hebben aangemeld voor de beroepsopleiding en eerst na de zomervakantie met de beroepsoplei- ding zullen aanvangen, werkzaamheden verrichten vallende onder deze CAO, geldt tot het moment waarop zij met de beroepsopleiding aanvangen een arbeidsovereenkomst waarop de beloning conform bijlage 8 van de CAO van toepassing is. Deze lonen zullen gelden tot en met de eerste 13 feitelijke opleidingsweken van de leer-/ arbeidsovereenkomst.
Artikel 20
Bijzondere toeslagen
1. Voor het verrichten van steenzetterswerkzaamheden aan de strand- hoofden langs de Noordzeekust of onder daarmee gelijk te stellen omstandigheden elders (dit laatste mits met toestemming van par- tijen), alsmede voor rijswerk buitengaats, zal een toeslag worden uit- betaald van f 16,50 per 1 juli 19973).
2. De chauffeur, die door de werkgever als zodanig is aangewezen, heeft voor elke dag dat hij/zij het vervoer van één of meer mee- rijder(s) verzorgt recht op een toeslag volgens onderstaande tabel,
1) Zie Bijlage 8B tabel IV
2) De wet minimumloon en minimumvakantietoeslag blijft onverkort van toepassing.
3) Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.
43
tenzij het vervoer plaatsvindt met een door de werkgever ter beschik- king gestelde auto.
Toeslag per dag
Enkele reisafstand | 0– km | 31–65 km | 66 km en meer |
1 of 2 meerijders | f 4,00 | f 5,00 | f 6,00 |
3 of meer meerijders | f 6,00 | f 12,00 | f 18,00 |
3. De chauffeur die werkzaamheden verricht beschreven in functie 22, 62 of 89 van de functielijst (bijlage 1) en die een geheel kalender- kwartaal heeft gereden zonder schade door zijn schuld, heeft recht op een premie voor schadevrij rijden. De premie bedraagt f 22,– per 1 juli 19971) per kwartaal, welk bedrag voor elk aansluitend schade- vrij kwartaal zal worden verhoogd met f 2,60 per 1 juli 19971) tot- dat het maximum van f 27,– per 1 juli 19971) is bereikt. Zodra men over een bepaald kwartaal geen premie heeft genoten, zal over het eerstvolgende schadevrij kalenderkwartaal wederom f 22,– per 1 juli 19971) worden uitbetaald. Na drie jaar schadevrij rijden wordt een extra bonus uitgekeerd van f 38,– per 1 juli 19971), evenals voor elk daarop onmiddellijk volgend schadevrij jaar.
4. a. Indien een werknemer met goed gevolg een EHBO-cursus, welke onder supervisie van het Oranje Kruis valt, heeft gevolgd, zal de verstrekking van het eenheidsdiploma EHBO hem recht geven op vergoeding van:
– het examen- en diplomageld;
– het Oranje Kruisboekje;
– het eventueel betaalde lesgeld.
Indien de EHBO-cursus is gevolgd op verzoek van de werkgever en plaatsvond buiten arbeidstijd, heeft de werknemer tevens recht op:
– een bruto bedrag van f 312,– per 1 juli 19972);
– reiskostenvergoeding conform artikel 26, lid 3 en 4.
b. De binnen het kader van de ,,regeling betreffende het eenheids- diploma EHBO’’ vallende jaarlijkse oefenlessen, welke noodza- kelijk zijn voor het behoud van het diploma, geven de werkne- mer een recht op vergoeding van de administratiekosten, verbonden aan de verlenging van het diploma, alsmede de kos- ten van het eventueel te betalen lesgeld.
1) Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.
2) Noot van cao-partijen:
Ongeacht het moment waarop de arbeid, als bedoeld in artikel 15 lid 5, dan wel artikel 15a lid 1, wordt verricht.
44
Artikel 20a
Bereikbaarheidsdienst
1. Voor het in dit artikel bepaalde moet onder bereikbaarheidsdienst worden verstaan het zich buiten de normale arbeidsduur zoals be- doeld in artikel 15 lid 2,1) dan wel de overeengekomen afwijkende arbeidsduur conform artikel 15 lid 91) met inachtneming van artikel 15 lid 3, beschikbaar houden voor het zonodig verrichten van werk- zaamheden die niet kunnen worden uitgesteld tot de eerstvolgende werkdag.
2. Een werknemer die in het kader van zijn functie bereikbaarheids- dienst dient te draaien en dit bij aanvang van werken in die functie met zijn werkgever is overeengekomen, heeft een verplichting voor een oproep beschikbaar te zijn.
De werknemer die beschikbaar is voor de bereikbaarheidsdienst heeft xxxxxxx van die dienst recht op een vergoeding. De hoogte van de vergoeding wordt door de werkgever in overleg met de werkne- mer vastgesteld, doch zal voor elke kalenderweek wachtdienst ten- minste bedragen:
– indien de werknemer door de bereikbaarheidsdienst voortdurend aan zijn woning gebonden is f 375,– xxxxx;
– indien de werknemer door de bereikbaarheidsdienst niet voortdu- rend aan zijn woning gebonden is, maar op gezette tijden be- schikbaar moet zijn f 325,– bruto;
– indien de werknemer beschikt over zodanige technische hulpmid- delen dat de gebondenheid aan zijn woning tot een minimum beperkt is f 275,– bruto.
3. Ingeval de bereikbaarheidsdienst zich over minder dan een kalender- week uitstrekt zal de vergoeding naar rato worden verminderd met dien verstande dat voor elke zaterdag en zondag 1⁄4 deel en voor elke andere dag 1⁄10 deel van de weekvergoeding wordt aangehouden.
4. Het werken tijdens een bereikbaarheidsdienst wordt gezien als over- werk. De overwerktoeslag zoals bepaald in artikel 22 van deze CAO is van toepassing.
5. Door de werkgever zal een rooster voor de bereikbaarheidsdienst in overleg met de betreffende werknemer(s) schriftelijk vastgelegd wor-
1) Noot van cao-partijen:
Idem noot 4.
45
den. Artikel 5:11 van de Arbeidstijdenwet is van overeenkomstige toepassing.
6. Ingeval tijdens een bereikbaarheidsdienst arbeid moet worden ver- richt op een verplichte snipperdag of feestdag, niet zijnde een zater- dag of zondag als bedoeld in artikel 34 lid 3 en 4, heeft de werkne- mer het recht deze dag op een ander tijdstip op te nemen.
7. In een onderneming met een ondernemingsraad kan een van dit arti- kel afwijkende regeling van toepassing zijn, mits de werkgever met de ondernemingsraad hierover overeenstemming heeft bereikt. Deze afwijkende regeling dient per saldo minimaal gelijkwaardig te zijn aan de in dit artikel omschreven regeling. Artikel 40a is hierbij van toepassing.
Artikel 21
Prestatiebeloning
1. De werkgever is bevoegd boven het voor de werknemer geldende garantieloon een prestatiepremie toe te kennen.
2. Wanneer deze premie afhankelijk wordt gesteld van een prestatie- bevorderend systeem, dient dit systeem in overeenstemming met de daarbij betrokken werknemer te worden vastgesteld en schriftelijk te worden vastgelegd.
3. Jeugdige werknemers beneden 18 jaar mogen niet in tarief werken.
4. Bij een verhoging van het garantieloon, anders dan op grond van plaatsing in een hogere functiegroep, mag de werkgever deze verho- ging niet in mindering brengen op de resultaten van overeengekomen prestatiebeloning en dergelijke.
Artikel 21a
Spaarloon
Wanneer een werknemer daartoe de wens te kennen geeft, zal de werk- gever de faciliteiten voor een spaarloonregeling aanbieden met inacht- neming van de wettelijke bepalingen terzake.
Artikel 22
Vergoeding van overwerk
1. Xxxxxxx van overwerk kan de werknemer een keuze maken of hij de hem toekomende overwerkuren beloond wil hebben dan wel of hij
46
omzetting in vrije tijd verlangt. De werknemer is verplicht om zijn keuze binnen 3 werkdagen na het verrichten van het overwerk aan de werkgever bekend te maken.
2. Ingeval de werknemer kiest voor beloning dan moet voor overwerk- uren het vast overeengekomen uurloon met de volgende percentages worden verhoogd:
a. voor de eerste 3 uren per dag, mits onmiddellijk voorafgaande of aansluitend aan de normale arbeidsdag: 25%,
b. voor de overige overuren op een normale werkdag, vanaf maan- dag 05.00 uur alsmede voor arbeid op zaterdag tot 21.00 uur: 50%,
c. voor arbeid tussen zaterdag 21.00 uur en maandag 05.00 uur als- mede voor arbeid op een feestdag, als vermeld in artikel 34 lid 4: 100%.
Voor Kust- en Oeverwerken bedragen deze percentages voor over- werkuren:
a. van maandag 05.00 uur tot vrijdag 22.00 uur, voor de uren tussen 05.00 uur en 22.00 uur: 25% voor de uren tussen 22.00 uur en 05.00 uur: 50%
b. van vrijdag 22.00 uur tot zaterdag 21.00 uur: 50%
c. van zaterdag 21.00 uur tot maandag 05.00 uur: 100%.
Bij overwerk in ploegendienst moeten de voor ploegendienst gel- dende uurlonen worden verhoogd met de in dit lid genoemde per- centages.
Voor het Heibedrijf geldt voorts nog de bepaling dat wanneer bij nachtarbeid minder uren gewerkt kan worden dan de normale arbeids- duur bedraagt, voor het ontbrekende aantal uren het geldende garantie-uurloon zal worden uitbetaald.
3. Bij overwerk tijdens verschoven werktijden GWW, zoals bepaald in artikel 15a, wordt de in lid 2 van dit artikel genoemde overwerk- toeslag berekend over het vast overeengekomen loon en niet over de toeslag verschoven werktijden GWW, zoals bepaald in artikel 22b.
4. Ingeval de werknemer kiest voor omzetting in vrije tijd zullen de overwerkuren worden gecompenseerd door vrije uren vermeerderd met de in uren uitgedrukte percentages genoemd in lid 2. Indien aldus 8 uren zijn verkregen kan de werknemer in overleg met de werkgever een dag vrijaf nemen, zo spoedig mogelijk nadat dit over- werk is verricht. De aldus opgenomen vrije dag wordt beloond tegen het garantieloon vermeerderd met de hem eventuele toegekende prestatiebeloning. Over deze dag is de werkgever jegens de werkne-
47
mer gehouden de verplichtingen genoemd in de artikelen 28 en 29 na te komen.
Artikel 22a
Toeslag verschoven uren tijwerk1)
Wanneer – behoudens bij ploegendienst – bij tijwerk de arbeid wordt verricht buiten de grenzen van artikel 15 lid 5 doch de normale arbeids- duur wordt niet overschreden, moet voor de buiten deze grenzen val- lende uren het garantie-uurloon worden verhoogd met 25%.
Artikel 22b
Toeslag verschoven arbeidstijden GWW2)
1. Wanneer bij vernieuwing, reparatie of onderhoud van infrastructurele werken een gedeelte van de normale arbeidsduur per week wordt verricht vóór 07.00 uur dan wel na 20.00 uur doch de normale arbeidsduur wordt niet overschreden, dient uitsluitend over deze uren het vast overeengekomen uurloon te worden verhoogd met de toe- slag verschoven arbeidstijden GWW.
2. Het uurloon van de in het kader van de verschoven arbeidstijden gewerkte uren dient verhoogd te worden met de in dit artikel ver- melde toeslagen.
De toeslag verschoven arbeidstijden GWW bedraagt 30%. In afwij- king hiervan bedraagt de toeslag voor arbeid tussen vrijdag 20.00 uur en zaterdag 20.00 uur 50%. Van zaterdag 20.00 uur tot zondag 07.00 uur 75% en voor arbeid tussen zondag 07.00 uur en maandag 07.00 uur, alsmede voor arbeid op feestdagen 100%.
3. Indien gedurende een week uitsluitend wordt gewerkt in verschoven arbeidstijden en minder uren dan normaal gewerkt kan worden, wordt voor de ontbrekende uren het vast overeengekomen loon inclusief toeslag verschoven arbeidstijden GWW uitbetaald.
4. Indien een werknemer en een werkgever vóór 1 januari 1989 een regeling verschoven arbeidstijden GWW in de zin van deze CAO zijn overeengekomen die qua toeslagen en vergoedingen per saldo hoger is dan lid 2 bepaalt, zal toepassing van de leden 1, 2 en 3 van dit artikel gepaard gaan met een zodanige aanpassing van de onder-
1) Noot van cao-partijen:
Bedoelde toeslag maakt onderdeel uit van de VIP (voormalig RBS-)grondslag in artikel 30.
2) Noot van cao-partijen:
Idem noot 6.
48
xxxx overeengekomen regeling dat toeslagen en vergoedingen per saldo niet hoger zijn dan de oorspronkelijke regeling.
Artikel 23
Reisuren
1. Onder reisuren worden verstaan de uren gedurende welke gereisd wordt van de woning tot het werk en terug. Zij moeten worden ver- goed indien de arbeid in een andere dan de woongemeente van de werknemer plaatsvindt. Daarbij dient de werkgever de bepalingen van lid 2 in dit artikel in acht te nemen.
2. De duur van de reis (reistijd) welke wordt gemaakt met een:
a. openbaar middel van vervoer;
b. door de werkgever ter beschikking gesteld vervoermiddel;
c. eigen vervoermiddel;
zal – met uitzondering van de eerste 60 minuten per dag – door de werkgever aan de werknemer worden vergoed tegen het voor die werknemer geldende garantie-uurloon.
De eerste 60 minuten per dag worden echter wel vergoed aan de werknemer, die met goedvinden van de werkgever als bestuurder van een auto met één of meer meerijders optreedt.
3. a. Als reistijd bij een openbaar vervoermiddel geldt de reistijd vol- gens de dienstregeling; bij een ander vervoermiddel wordt aan- genomen dat per uur wordt afgelegd door:
– een voetganger 5 km;
– een xxxxxxx 00 xx;
– een rijwiel met hulpmotor 25 km;
– een twee- of driewielig xxxxxxxxxxxx 00 xx;
– een auto 50 km.
b. Bij gebruik van een twee- of driewielig motorrijwiel, dan wel een auto, kan in afwijking van hetgeen in lid 3a van dit artikel is bepaald, door werkgever en werknemer in onderling overleg een lagere of hogere afstand per uur worden vastgesteld, zulks met inachtneming van de af te leggen route èn de hiervoor benodigde reistijd.
4. Indien de arbeidstijd, de in de standaardregeling van de Arbeids- tijdenwet voorgeschreven pauze en de reistijd tezamen meer bedra- gen dan 111⁄2 uur per dag, zal de arbeidstijd in zoverre worden inge- kort. De in de normale arbeidstijd vallende reisuren zullen als arbeidsuren betaald worden.
49
5. Indien het werk zo ver van de woning van de werknemer is gelegen dat dagelijks huiswaarts keren van de werknemer onredelijk zou zijn, zal hij wekelijks in de gelegenheid worden gesteld maandag van huis te vertrekken en vrijdag aldaar terug te keren.
In afwijking van het bepaalde in lid 2 van dit artikel zullen aan deze werknemer alle noodzakelijk te maken reisuren worden vergoed. De in de normale werktijd vallende reisuren zullen als arbeidsuren wor- den betaald.
6. Wanneer sprake is van arbeidsverhindering als gevolg van ongun- stige weersomstandigheden in de zin van artikel 32, zullen eventuele reisuren, behoudens in situaties dat het de werknemer redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest dat zich arbeidsverhindering in deze zin voordoet, overeenkomstig de leden 1 tot en met 3 worden vergoed.
7. In een onderneming met een ondernemingsraad kan een, van de leden 1 tot en met 6, afwijkende regeling van toepassing zijn, mits de werkgever en de ondernemingsraad hierover overeenstemming hebben bereikt. Deze afwijkende regeling dient per saldo minimaal gelijkwaardig te zijn aan de regeling zoals omschreven in de eerder genoemde leden. Artikel 40a is hierbij van toepassing.
Artikel 24
Wijze van loonbetaling
1. De loonbetaling dient uiterlijk 2 werkdagen na de desbetreffende loonweek plaats te vinden (pendagen). Indien méér dan twee penda- gen worden aangehouden, zal de werkgever, uiterlijk op de tweede werkdag na het einde van de loonweek, een voorschot verstrekken, dat tenminste gelijk moet zijn aan het over die loonweek verschul- digde garantieloon.
2. a. Indien de dienstbetrekking op een andere dan de betaaldag ein- digt, zal de werkgever bij het eindigen van de werktijd op die dag aan de werknemer het gehele hem nog toekomende loon uitbeta- len.
In het geval echter de loonadministratie automatisch wordt ge- voerd, zal de betaling plaatsvinden op de eerstvolgende betaal- dag.
b. Indien de werknemer zelf ontslag heeft genomen anders dan met een dringende reden, als bedoeld in artikel 7: 679 BW of indien aan hem ontslag is verleend op grond van een dringende reden als bedoeld in artikel 7: 678 BW zal de uitbetaling plaatsvinden op de eerstvolgende betaaldag.
3. De werkgever is bevoegd, na redelijk overleg met zijn werknemers en met instemming van een aanmerkelijke meerderheid onder hen,
50
de loonbetaling in meerwekelijkse perioden vast te stellen met dien verstande dat deze loonperiode niet langer dan 5 weken mag zijn. Bij een meerwekelijkse loonperiode dient de loonbetaling uiterlijk twee werkdagen na afloop der periode plaats te vinden. Indien de betaaldag méér dan twee werkdagen na afloop der loonperiode valt, zal – behoudens over de laatste week van de loonperiode – volledige loonbetaling over de voorgaande weken dienen plaats te vinden. Voor deze laatste week zal de werkgever mogen volstaan met een voorschot dat tenminste gelijk moet zijn aan het voor deze week ver- schuldigde loon op basis van het garantie-uurloon.
4. De werkgever is bevoegd de loonbetaling in contant geld te vervan- gen door betaling per bank- of girocheque of door overschrijving op bank- of girorekening. De werkgever dient er voor te zorgen dat de werknemer ook bij deze wijze van betaling op het in lid 1 bedoelde tijdstip kan beschikken over zijn loon, of een overeenkomstig lid 1 berekend voorschot.
5. Bij elke loonbetaling zal aan de werknemer een specificatie worden verstrekt van:
a. het brutoloon, verdeeld in garantieloon, prestatiebeloning, over- uren, reisurenvergoeding en andere vergoedingen en/of toesla- gen. De inhoudingen van loonbelasting/ premie volksverzekerin- gen en het aandeel van de werknemer in premies ingevolge de sociale verzekeringswetten en deze CAO.
b. De werkgever is tevens gehouden bij elke loonbetaling gespeci- ficeerd aan te geven hetgeen hij ten behoeve van de werknemer voldaan heeft aan:
– de Stichting Vakantiefonds voor de Bouwnijverheid;
– de Stichting Risicofonds voor de Bouwnijverheid;
– de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Bouwnijverheid.
6. Achterstand ten aanzien van de in dit artikel voorgeschreven loon- betaling of achterstand in het nakomen van de bijdrageen premie- verplichtingen genoemd in artikel 29 kan voor de werknemer een dringende reden opleveren, als bedoeld in artikel 7: 679 BW tot onmiddellijke beëindiging der dienstbetrekking.
7. Zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen 2 maanden, na afloop van elk kalenderjaar zal de werkgever aan al zijn werknemers die op 31 december van dat jaar in zijn dienst zijn, dan wel in dat kalenderjaar in zijn dienst zijn geweest, een opgave verstrekken van het in dat jaar door de werknemer genoten loon, alsmede de xxxxxxxxxx xxxx- belasting/premie volksverzekeringen.
51
HOOFDSTUK 7
KOSTENVERGOEDINGEN
Artikel 25
Voeding, huisvesting en eigen uitrusting
1. Indien het werk zo ver van de woning van de werknemer gelegen is dat dagelijks huiswaarts keren van de werknemer onredelijk zou zijn, zal zijn voeding, behoorlijke huisvesting en een vergoeding voor de verdere noodzakelijke verblijfkosten tijdens de daardoor ontstane afwezigheid van huis, voor rekening komen van de werkgever, ten- zij de werkgever een verblijfsgelegenheid als bedoeld in het Veiligheidsbesluit voor Fabrieken of Werkplaatsen van 20 september 1960 (Staatsblad 1960 nr. 434) ter beschikking stelt en ter tegemoet- koming in de kosten voor voeding een toelage van per 1 juli 19971) f 13,50 per dag verstrekt.
De werknemer behoudt recht op vrije voeding en logies, indien hij door ziekte of ongeval arbeidsongeschiktheid wordt, voor zolang hij verblijf houdt in de plaats waar hij te werk is gesteld.
2. Aan werknemers van Kust- en Oeverwerken zal, wanneer zij worden gehuisvest in een door de werkgever beschikbaar gesteld verblijf – uitgezonderd pensions, kosthuizen e.d. – voor elke daar doorge- brachte nacht een toeslag van per 1 juli 19971) f 7,75 worden be- taald. Deze bepaling is ook van toepassing bij overnachten op vaar- tuigen.
3. Wanneer een werknemer ,,Zwarte Corps’’ met zijn gezin door de werkgever wordt gehuisvest, bijvoorbeeld in een woonwagen of woonark, worden de voor de werknemer daaruit voortvloeiende kos- ten door de werkgever vergoed. Dit laatste geldt ook indien een aan de werknemer toebehorende woongelegenheid naar het oordeel van de werkgever verplaatst moet worden, in welk geval bovendien de verplaatsingskosten heen en terug voor rekening komen van de werkgever. De werknemer mag bij terugkeer kiezen tussen de plaats waar hij in het bevolkingsregister is ingeschreven of zijn feitelijke woonplaats ten dage van het aangaan der arbeidsovereenkomst. Verplaatsing dient door de werkgever tenminste 2 x 24 uur tevoren aan de werknemer te worden aangezegd.
Indien de dienstbetrekking door de werknemer wordt beëindigd of eindigt wegens een door hem aan de werkgever gegeven dringende reden, zijn de kosten van terugkeer niet voor rekening van de werk- gever.
1) Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.
52
4. Indien de werkgever een werknemer ,,Zwarte Corps’’ voor de duur van de dienstbetrekking woonruimte als dienstwoning ter beschik- king heeft gesteld en de dienstbetrekking eindigt door een rechtsgel- dige opzegging door de werknemer, dan is deze verplicht deze woon- ruimte binnen een termijn van 2 weken na het einde van de dienstbetrekking te ontruimen en ter beschikking te stellen van de werkgever; eindigt de dienstbetrekking door een rechtsgeldige op- zegging door de werkgever dan bedraagt vorengenoemde termijn ten hoogste 4 weken. In het laatste geval geldt voor de kosten van ver- voer en verhuizing hetzelfde als in lid 3 ten aanzien van deze kosten is bepaald.
5. Voor noodzakelijk gebruik van eigen uitrusting ontvangt de werkne- mer per gewerkte dag met betrekking tot:
1 juli 1997*
– Werkkleding 175 cent
– Werkkleding van een werknemer in het Heibedrijf 190 cent
– Laarzen/veiligheidsschoenen 105 cent
– Indien uitsluitend knielaarzen 85 cent
– Xxxxxxx en oliegoed van een werknemer, bij Kust- en Oever-
werken 225 cent
– Gereedschap van een timmerman of straatmaker, tot zijn
normale uitrusting behorend 150 cent
– Gereedschap van een metselaar of tegelzetter, tot zijn normale
uitrusting behorend 105 cent
* Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.
Indien de hiervoor omschreven uitrusting door de werkgever wordt verstrekt, is de werkgever niet gehouden de daarbij genoemde ver- goeding te verstrekken.
6. In een onderneming met een ondernemingsraad kan een, van de leden 1 tot en met 5, afwijkende regeling van toepassing zijn, mits de werkgever en de ondernemingsraad hierover overeenstemming hebben bereikt. Deze afwijkende regeling dient per saldo minimaal gelijkwaardig te zijn aan de regeling zoals omschreven in de eerder genoemde leden. Artikel 40a is hierbij van toepassing.
53
Artikel 25a
Kinderopvang
1. De werknemer heeft recht op een financiële bijdrage van de werkge- ver voor de opvang van kinderen die jonger zijn dan 4 jaar, op voor- waarde dat deze opvang plaatsvindt in een erkend kinderdagverblijf.
2. De in lid 1 bedoelde financiële bijdrage van de werkgever bedraagt voor 1998 maximaal f 4 200,– zijnde de helft van de kosten na aftrek van:
1. de ouderbijdrage conform de Adviestabel Ouderbijdrage kinder- opvang van het Ministerie van VWS, en
2. (overheids)subsidies;
tot een maximum dat jaarlijks door partijen wordt vastgesteld.
Artikel 26
Reiskosten
1. De werknemer die zowel binnen als buiten zijn woongemeente werk- zaam is en dagelijks meer dan 15 kilometer moet reizen om van zijn woning naar het werk en weer terug te komen, heeft recht op ver- goeding van de reiskosten. Het vervoer tussen woning en werk zal zoveel mogelijk als groepsvervoer plaatsvinden. Indien hiervoor ge- bruik moet worden gemaakt van een auto, die niet door de werkge- ver ter beschikking is gesteld, geldt de meerijregeling zoals opgeno- men in artikel 20 lid 2.
2. De werkgever is gerechtigd een vervoermiddel aan te wijzen, mits dit in alle opzichten aan de door de wet gestelde eisen voldoet.
3. Kosten van reizen met een openbaar vervoermiddel worden in de laagste klasse vergoed.
4. Indien de werknemer naar het oordeel van de werkgever gebruik moet maken van een ander dan een openbaar vervoermiddel, zal hem hiervoor worden betaald:
1 juli 1997* | 1 juli 1998 | |
– voor het gebruik van een rijwiel (per dag): | 165 cent | 165 cent |
– voor het gebruik van een rijwiel met hulpmotor (per kilometer): | 14 cent | 14 cent |
– met een minimum (per dag): | 185 cent | 185 cent |
54
– voor het gebruik van een motorvoertuig op
1 juli 1997*
1 juli
1998
minder dan 4 wielen (per kilometer): 43 cent 44 cent
– voor het gebruik van een auto (per kilometer), 54 cent 55 cent tenzij de werknemer recht heeft op een
chauffeurstoeslag conform artikel 20, lid 2. In dat
geval bedraagt de vergoeding (per kilometer): 53 cent 54 cent
* Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.
Deze vergoedingen zullen ook worden betaald wanneer de werkne- mer tijdens en ten behoeve van de werkzaamheden van deze vervoer- middelen gebruik moet maken alsmede wanneer de werknemer tij- dens vorstverlet op verzoek van de werkgever moet reizen.
5. Een werknemer, bedoeld in artikel 25 lid 1, heeft eenmaal per week recht op vrij vervoer van en naar huis.
Is de werknemer door ziekte of ongeval arbeidsongeschikt dan mag de werkgever op zijn kosten de werknemer naar diens woonplaats doen vervoeren, mits dit medisch verantwoord is; hij is daartoe ver- plicht als het vervoer medisch noodzakelijk is. Zolang de werknemer door zijn arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte of ongeval niet in staat is wekelijks huiswaarts te keren, zal zijn echtgeno(o)t(e) of, indien hij ongehuwd is, zijn ouders, hem eenmaal per week op kos- ten van de werkgever kunnen bezoeken.
6. Indien de werknemer bij ziekte de arbodienst moet bezoeken en daarvoor reiskosten maakt, worden deze reiskosten door de werkge- ver vergoed.
7. In een onderneming met een ondernemingsraad kan een, van de leden 1 tot en met 6, afwijkende regeling van toepassing zijn, mits de werkgever en de ondernemingsraad hierover overeenstemming hebben bereikt. Deze afwijkende regeling dient per saldo minimaal gelijkwaardig te zijn aan de regeling zoals omschreven in de eerder genoemde leden. Artikel 40a is hierbij van toepassing.
55
Artikel 27
Vervoer stoffelijk overschot
Xxxxxxx een werknemer bij afwezigheid van huis in verband met zijn werk dan wel op weg naar het werk of van het werk overlijdt, zijn de kosten van het vervoer van het stoffelijk overschot naar de woonplaats, indien deze woonplaats in Nederland gelegen is, voor rekening van de werkgever, tenzij deze kosten uit een wettelijke regeling worden betaald.
HOOFDSTUK 8
SOCIALE FONDSEN EN PREMIEVERPLICHTINGEN
Artikel 28
Sociale Fondsen en premieverplichtingen
1. De bepalingen van:
– de Statuten en het Vakantiereglement van de Stichting Vakantie- fonds voor de Bouwnijverheid, hierna te noemen het Vakantie- fonds;
– de Statuten en het Vorstuitkeringsreglement van de Stichting Risicofonds voor de Bouwnijverheid, hierna te noemen het Risicofonds;
– de Statuten en het Financieringsreglement van de Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid, hierna te noemen het O&O-fonds;
– de Statuten en het Reglement van de Stichting Aanvullingsfonds WW voor de Bouwnijverheid, hierna te noemen AVW-fonds;
– de Statuten en het Reglement van de Stichting Scholingsfonds voor het Bouwbedrijf, hierna te noemen het Scholingsfonds; binden werkgevers en werknemers alsof die bepalingen in deze CAO
waren opgenomen.
2. Krachtens de bepalingen van de in lid 1 genoemde reglementen is de werkgever voor iedere dag waarop de werknemer in zijn dienst betaalde arbeid verricht jegens hem gehouden tot het storten van de bijdragen en premies onder nader door partijen voor te schrijven voorwaarden.
Deze verplichtingen gelden ook indien over een dag waarop niet of slechts gedeeltelijk is gewerkt loon en/of uitkering vorstverlet is betaald. Deze verplichtingen rusten niet op de werkgever over zater- dagen en zondagen, tenzij de op zaterdag en zondag verrichtte arbeid betrekking heeft op buiten de grenzen van artikel 15 lid 5 vallende uren waarbij de normale arbeidsduur niet wordt overschreden.
Tot de normale arbeidsduur worden eveneens gerekend de vrije uren,
56
wanneer de werknemer gebruik maakt van de regeling ex. artikel 22 lid 3.
3. a. In het geval, dat een werknemer wegens (gedeeltelijke) arbeids- ongeschiktheid in de zin van de AAW/WAO minder dan het aan- tal uren genoemd in artikel 15 lid 2 werkt, is de werkgever ten aanzien van deze werknemer aan de in lid 1 genoemde fondsen bijdragen en premies verschuldigd waarvan de hoogte dient te zijn afgestemd op het vast overeengekomen uurloon1).
b. In het geval, dat een werknemer wegens (gedeeltelijke) arbeids- ongeschiktheid in de zin van de AAW/WAO wel het aantal uren genoemd in artikel 15 lid 2 werkt, maar als gevolg van een han- dicap tegen een lager uurloon, dient ten behoeve van de bijdrage en premieverplichtingen dat uurloon te worden verhoogd tot het uurloon dat overeenkomt met hetgeen de werknemer in hetzelfde beroep zou hebben verdiend bij volledige arbeidsgeschiktheid. Voorts dient het aantal gewerkte uren te worden verlaagd naar de mate van arbeidsgeschiktheid.
4. a. Geen premie aan het Risicofonds is verschuldigd voor:
– werknemers in de industriële bouw, voor zover niet mede werkzaam op de bouwplaatsen;
– werkplaatspersoneel als bedoeld in artikel 1 lid 8;
– werknemers in de grondboorbedrijven, die belast zijn met de uitvoering van sondeerwerkzaamheden;
– werknemers, die belast zijn met de uitvoering van wegmarkeringswerkzaamheden (zie de nummers 14, 58 en 82 van de functielijst opgenomen in bijlage 1);
– directeuren van vennootschappen/rechtspersonen, ook al ver- richten zij werkzaamheden die door werknemers vallende onder deze CAO doorgaans worden verricht.
b. Geen bijdrage aan het Vakantiefonds is verschuldigd voor direc- teuren van vennootschappen/rechtspersonen, ook al verrichten zij werkzaamheden die door werknemers vallend onder deze CAO doorgaans worden verricht.
1) Noot van cao-partijen:
Ingeval een prestatiebevorderend systeem zoals bedoeld in artikel 21 lid 2 van toepas- sing is, dient het vastovereengekomen loon te worden vermeerderd met de gemiddelde prestatiepremie gedurende de betalingsperiode.
57
Artikel 29
Bijdrage- en premiebetalingen
1. a. De werkgever betaalt hetgeen hij ten aanzien van een bij hem in dienst zijnde werknemer is verschuldigd aan de in artikel 28 lid 1 genoemde fondsen alsmede de bijdrage voor de CAO voor het Bouwbedrijf inzake ,,Voorziening bij ongeval’’ aan het SFB, het uitvoeringsorgaan van bedoelde fondsen.
b. De werkgever dient per loonbetalingstijdvak, doch tenminste 1 maal per maand, de uit lid 1a voortvloeiende door hem verschul- digde bijdragen en premies aan het SFB te betalen, onder gelijk- tijdige verstrekking van alle gegevens, benodigd voor rechtenbij- boeking van de individuele werknemer. Deze betaling en verstrekking van gegevens dient binnen 14 dagen na afloop van elk hiervoor bedoelde loonbetalingstijdvak te geschieden.
c. De uit lid 1.a voortvloeiende verschuldigde premies en bijdragen dienen te worden vastgesteld aan de hand van een door het SFB aan de werkgever te verstrekken overzicht.
2. a. Het SFB verstrekt aan de werknemer iedere vier weken een over- zicht van de door zijn werkgever op zijn naam betaalde bijdra- gen en premies, alsmede van het totaal van zijn tegoed bij het Vakantiefonds en de door hem in het betreffende rechtjaar opge- bouwde rechten bij het Pensioen- en Risicofonds.
b. Indien door een werkgever geen bijdragen en premies als bedoeld in lid 1. b. voor een bij hem in dienst zijnde werknemer worden gestort, ontvangt de betreffende werknemer een overzicht onder vermelding dat geen bijdragen en premies gestort zijn.
3. Het bestuur van het Vakantiefonds stelt nadere voorschriften vast over de wijze waarop de werknemer over zijn tegoed kan beschik- ken en stelt de werknemer daarvan schriftelijk op de hoogte. Indien sprake is van een situatie als gesteld onder lid 2.b kan een werknemer onder door het bestuur van het Vakantiefonds vastge- stelde voorwaarden alsdan een beroep doen op een garantieregeling zoals opgenomen in aanhangsel J met dien verstande dat onder die regeling per dienstverband per rechtjaar maximaal over 8 weken kan worden uitgekeerd.
Artikel 29a
Invordering en sanctionering
1. a. Indien de werkgever zijn bijdrage- en premieverplichtingen je- gens de in artikel 28 lid 1 genoemde fondsen niet nakomt, heb- ben deze fondsen een zelfstandig recht op invordering jegens de werkgever.
58
b. Indien een werkgever niet voldoet aan zijn verplichtingen jegens de werknemer met betrekking tot de voorgeschreven vakantie- waarde aan het Vakantiefonds, kan uitsluitend desbetreffende werknemer, diens gemachtigde of de vakorganisatie, waarvan de werknemer lid is, de werkgever sommeren onmiddellijk de ver- schuldigde vakantiewaarde aan het Vakantiefonds te voldoen.
2. Achterstand in het nakomen door de werkgever ten aanzien van de in dit artikel neergelegde verplichtingen kan voor de werknemer een dringende reden opleveren, als bedoeld in artikel 7: 679 BW, tot onmiddellijke beëindiging van de dienstbetrekking.
3. De besturen van de in artikel 28 lid 1 genoemde fondsen hebben, in onderlinge afstemming, in de aldaar genoemde reglementen voor- schriften opgenomen tot het treffen van sancties in geval door een werkgever geen premies en bijdragen als bedoeld in lid 1 en 2 van dit artikel voor een bij hem in dienst zijnde werknemer worden gestort.
Artikel 30
Vakantiewaarden en uitkeringen Rechtjaren 1997/1998 en 1998/1999
1. De ten aanzien van een werknemer verschuldigde bijdragen aan het Vakantiefonds betreffen voorzieningen voor de bestrijding van loon- derving over de in deze CAO aangegeven vakantie-, snipper- en feestdagen en voor vakantietoeslag.
Voor zover de voor de werknemer gestorte bijdragen dit toelaten worden in het betreffende rechtjaar uit het Vakantiefonds vergoed de loonderving over het aantal verlof- en feestdagen opgenomen in arti- kel 34, alsmede een vakantietoeslag van 8%, met inachtneming van hetgeen onder lid 2.a., b. en c. is bepaald.
2. a. De 7 extra verlofdagen voor werknemers vanaf 55 jaar en de 10 extra verlofdagen voor werknemers vanaf 60 jaar, als bedoeld in artikel 34 lid 1 zullen door de werkgever worden betaald.
De werkgever zal aan de werknemer het vast overeengekomen
59
loon1) betalen. De werkgever is eveneens verplicht te voldoen aan de bijdrage- en premieverplichtingen, zoals genoemd in arti- kel 28 lid 2, 29 lid 1.a. en 29.a. lid 1.b. jegens de werknemer.
b. De loonkosten verbonden aan de opneming van de extra ver- lofdagen als genoemd in lid 2.a. worden aan de werkgever ver- goed door het Vakantiefonds.
Daartoe dient een declaratieformulier van het Vakantiefonds te worden ondertekend, zowel door de werkgever als door de be- trokken werknemer.
c. Een extra verlofdag als genoemd in lid 2.a. kan worden opgeno- men indien daarvoor voldoende rechten zijn opgebouwd. Voor werknemers die recht hebben op 7 extra verlofdagen is dit het geval na 31 dagen waarover vakantierechten worden opgebouwd; voor werknemers die recht hebben op 10 extra verlofdagen is dit het geval na 20 dagen waarover vakantierechten worden opge- bouwd. Slechts indien een extra verlofdag daadwerkelijk wordt opgenomen zal het Vakantiefonds tot uitbetaling overgaan; in afwijking hiervan betaalt het Vakantiefonds een opgebouwde extra verlofdag wel uit voor een werknemer wiens dienstverband tijdens arbeidsongeschiktheid wordt beëindigd.
3. De berekening van de loonderving tijdens vakantie-, feest- en snip- perdagen en de vakantietoeslag wordt gebaseerd op het vast overeen- gekomen loon en voor zover hiervan sprake is, vermeerderd met de resultaten van een prestatiebevorderend systeem zoals omschreven in artikel 21 lid 2, alsmede de toeslagen als bedoeld in de artikelen 22a en 22b lid 2.
4. Per betalingsperiode zal de opbouw van deze loonderving tijdens vakantie-, feest- en snipperdagen en deze vakantietoeslag van de werknemer geschieden door middel van een uniform door partijen vast te stellen percentage over het vast overeengekomen loon, ver- meerderd met de eventuele resultaten van een prestatiebevorderend systeem zoals omschreven in artikel 21 lid 2, alsmede de toeslagen als bedoeld in de artikelen 22a en 22b lid 2. Voor de door partijen vastgestelde uniforme percentages wordt verwezen naar bijlage 2.
5. Bij bedrijfssluiting als gevolg van vakantie heeft de jeugdige werk- nemer met een leer-/arbeidsovereenkomst of praktijk-/arbeidsover- eenkomst die na het verlaten van een school niet kan beschikken
1) Noot van cao-partijen:
Ingeval een prestatiebevorderend systeem zoals bedoeld in artikel 21 lid 2 van toepas- sing is, dient het vast overeengekomen loon nog te worden verhoogd met de gemid- delde prestatiepremie van de overige dagen gedurende de betalingsperiode waarin de extra vrije dag valt. Indien de extra vrije dagen de gehele betalingsperiode omvatten, dient het vast overeengekomen loon te worden verhoogd met de gemiddelde prestatie- premie over de voorgaande betalingsperiode.
60
over voldoende vakantiewaarde recht op een loondervingsuitkering van het Vakantiefonds indien de werknemer tenminste 5 weken heeft gewerkt direct voorafgaande aan de bedrijfssluiting.
6. Het tegoed aan vakantiewaarden wordt met ingang van 1 januari 19971) verminderd indien de werknemer over een of meer in artikel 34 lid 4 genoemde feestdagen een uitkering krachtens de WW heeft ontvangen. Deze vermindering is gelijk aan het nettobedrag aan WW-uitkering dat over deze feestdagen werd uitbetaald. De vermin- dering vindt plaats ten aanzien van de werknemer op wie laatstelijk, voor het intreden van zijn werkloosheid, deze CAO van toepassing was.
HOOFDSTUK 9
ARBEIDSVERHINDERING
Artikel 31
Arbeidsongeschiktheid (ziekte en dergelijke)
1. In geval van arbeidsongeschiktheid behoudt de werknemer gedu- rende maximaal 52 weken aanspraak op het vast overeengekomen loon2), en de daarbij behorende vakantiewaarde. De werkgever is gerechtigd hierop in mindering te brengen een aan de werknemer toekomende uitkering krachtens de bepalingen van de Ziektewet en/of een verhoogde WAO-uitkering3) en de daarop betrekking heb- bende statuten en reglementen.
2. a. Werknemers, die in enig jaar een uitkering krachtens de WAO ontvangen en bij werken onder deze CAO zouden vallen, hebben recht op een eindejaarsuitkering.
Deze eindejaarsuitkering wordt in december van dat jaar uitbe- taald. Werknemers die van een andere uitvoeringsinstelling dan
1) Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.
2) Noot van cao-partijen:
Ingeval een prestatiebevorderend systeem als bedoeld in artikel 21 lid 2 van toepassing is, dient het vast overeengekomen loon te worden vermeerderd met de gemiddelde prestatiepremie gedurende de betalingsperiode.
3) Noot van cao-partijen:
Bedoeld is de toename van de WAO-uitkering als gevolg van een toename van de arbeidsongeschiktheid, mits deze uitkering rechtstreeks aan de werknemer wordt uitge- keerd door het SFB.
61
het SFB een uitkering krachtens de WAO ontvangen komen slechts in aanmerking voor een eindejaarsuitkering indien ze hiertoe een verzoek indienen bij het AVW-fonds. Het bepaalde in de tweede volzin van artikel 31b lid 4c is hierop van toepassing.
b. Geen uitbetaling vindt plaats indien artikel 13 AAW en/of artikel 22 WAO van toepassing is.
c. Indien de uitkering krachtens de WAO slechts een gedeelte van het jaar wordt genoten heeft betreffende werknemer recht op een evenredig deel van eindejaarsuitkering.
d. Gedeeltelijk arbeidsongeschikten ontvangen een uitkering afhan- kelijk van het arbeidsongeschiktheidsklasse, die in dat jaar het laatst van toepassing was. Als in het desbetreffende jaar vooraf- gaand aan een indeling op 1 december in de klasse 25-35% of lager een hogere klasse van toepassing was, heeft werknemer recht op een eindejaarsuitkering die afhankelijk is van de laatst van toepassing zijnde hogere klasse en de periode waarover hij op basis van een hogere klasse een WAO-uitkering ontving.
e. De hoogte van de eindejaarsuitkering wordt jaarlijks in oktober door partijen vastgesteld, met inachtneming van de inkomsten uit de overeengekomen premie als genoemd onder lid 2.f.
f. Voor de financiering van deze regeling is de werkgever aan het AVW-fonds een premie op jaarbasis verschuldigd van 0,6% over het premieloon Coördinatiewet Sociale Verzekeringen van werk- nemers. Deze premie wordt conform de bij het AVW-fonds ge- bruikelijke inningssystematiek geheven. Werkgever en werkne- mer nemen ieder de helft van de premie voor hun rekening (beiden 0,3%).
g. De uitvoering van de in de leden 2.a. tot en met 2.f. genoemde regeling wordt verzorgd door het AVW-fonds dat zijn administra- tie heeft opgedragen aan het SFB.
3. Indien en voorzover de werkgever ter zake van arbeidsongeschikt- heid van zijn werknemer jegens een of meer derden een vordering tot schadevergoeding kan doen gelden, moet de betrokken werkne- mer zijn volledige medewerking verlenen om de schadevergoeding op deze derde(n) te verhalen. Artikel 6: 107 BW is van overeenkom- stige toepassing.
4. De werknemer die zonder toestemming van de werkgever bouw- werkzaamheden verricht ten behoeve van derden en als gevolg hier- van arbeidsongeschikt raakt, heeft voor de duur van de eerste drie maanden van deze arbeidsongeschiktheid geen recht op de aanvul- ling van hetgeen hem op grond van artikel 7: 629 BW toekomt tot zijn vast overeengekomen loon.
5. a. De werkgever is verplicht een verzuimregistratie bij te houden. Geregistreerd dienen te worden:
– leeftijd en geslacht;
62
– afdeling en functie;
– het aantal keren dat een werknemer verzuimt;
– de duur van het verzuim.
b. De werkgever zal indien daarom door een werknemer wordt ver- zocht, inzage verstrekken in de in het verzuimregistratiesysteem van die werknemer opgenomen gegevens.
Artikel 31b
Aanvulling werkloosheidsuitkering
1. Een werknemer, die recht heeft op een werkloosheidsuitkering, heeft voor de duur van de werkloosheid als bedoeld in artikel 18 WW dan- wel gedurende maximaal de eerste 6 maanden van de uitkeringsduur als bedoeld in artikel 42 van de WW, overeenkomstig het Reglement van het AVW-fonds aanspraak op aanvulling van de vakantiewaarde tot 100% een en ander overeenkomstig zijn aanspraken bij werken. Bij voortzetting van deelname aan de regeling inzake Invaliditeits- pensioen heeft de werknemer, die recht heeft op een WW-uitkering en wiens uitkeringsduur is bepaald in hoofdstuk IIA van de WW, gedurende maximaal het eerste jaar van werkloosheid, overeenkom- stig het reglement van het AVW-fonds, aanspraak op betaling van het werknemersdeel van de Invaliditeitspensioenpremie, voor zover dit werknemersdeel niet krachtens de WW wordt betaald, en op een aan- vullende betaling die gelijk is aan het werkgeversdeel van de Invaliditeitspensioenpremie.
2. a. Een werknemer die recht verkrijgt op een loongerelateerde werk- loosheidsuitkering en waarvoor de bijdrage als bedoeld in lid 5 is afgedragen en behoort tot het Arbeidsbestand Bouwnijverheid, heeft gedurende de eerste 8 weken van de werkloosheid als bedoeld in artikel 18 en artikel 42 van de WW, overeenkomstig het Reglement van het AVW-fonds aanspraak op aanvulling van de Werkloosheidsuitkering tot 80% van het betreffende dagloon.
b. Een werknemer die recht verkrijgt op een werkloosheidsuitkering tengevolge van buitengewoon natuurlijke omstandigheden, zoals vorst, en waarvoor de bijdrage als bedoeld in lid 5 is afgedragen en behoort tot het Arbeidsbestand Bouwnijverheid, heeft gedu- rende de eerste 8 weken van de werkloosheid als bedoeld in arti- kel 18 van de WW, overeenkomst het Reglement van het AVW- fonds aanspraak op aanvulling van de Werkloosheidsuitkering tot 100% van het vastovereengekomen loon.
3. De uitvoering van de in lid 1 en lid 2 genoemde regelingen wordt
63
verzorgd door het AVW-fonds dat zijn administratie heeft opgedra- gen aan het SFB. De nadere voorwaarden van de regeling zijn vast- gelegd in het reglement van het AVW-fonds.
4. a. Een werknemer die recht verkrijgt op een kortdurende uitkering als bedoeld in hoofdstuk IIB van de WW kan eveneens aanspraak maken op de in lid 1 en 2 genoemde aanvullingen, met dien ver- stande dat de aanvulling als bedoeld in lid 2a geschiedt tot 80% van het wettelijke minimumloon, dan wel bij een dagloon lager dan het wettelijk minimumloon tot 80% van dat dagloon, mits aan alle overige voorwaarden van dit artikel is voldaan, tenzij betrokkene als gevolg van wettelijke bepalingen geen voordeel heeft van deze aanvulling(en). De betrokkene moet een verzoek tot aanvulling indienen bij het AVW-fonds. Het bestuur van het AVW-fonds beslist.
b. De aanvullingen als bedoeld in lid 1 en 2 gelden ook ingeval een gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemer deel neemt aan een
,,proefplaatsing’’ als bedoeld in de Wet Amber.
c. De betrokkene aan wie de WW-uitkering wordt uitbetaald door een andere uitvoeringsinstelling dan het SFB, moet een verzoek tot aanvulling indienen bij het AVW-fonds. Tevens dient hij alle benodigde gegevens ter beoordeling van het recht op en de hoogte van de aanvullingen vanuit het AVW aan het bestuur te verstrekken. Het bestuur van het AVW-fonds beslist.
d. Een verzoek om aanvulling als bedoeld in lid 1 en 2 wordt beschouwd als verzoek om alle aldaar bedoelde aanvullingen waarop de betrokken werknemer aanspraak kan doen gelden.
5. Voor de financiering van de regeling is de werkgever een bijdrage verschuldigd over het premieloon WW van zijn krachtens de WW verzekerde werknemers. De werkgever en de werknemer nemen ieder de helft van deze bijdrage voor hun rekening. Voor 1998 zal het bestuur van het AVW-fonds tijdig een percentage voor deze bij- drage vaststellen.
6. Elke werkgever die werknemers in dienst heeft waarop deze CAO van toepassing is, dient aan het SFB de loongegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de jaarlijkse heffing van de bijdrage ten behoeve van het AVW-fonds.
Artikel 32
Ongunstige weersomstandigheden (vorst en dergelijke)
1. De werkgever beoordeelt in redelijk overleg met de betrokken werk- nemers, waarbij zowel het bedrijfsbelang alsmede de veiligheid en gezondheid van de werknemers in acht genomen worden, wanneer
64
en hoelang als gevolg van ongunstige weersomstandigheden of te weinig licht niet kan worden gewerkt.
2. In geval van werkverhindering door vorst in de periode van de eer- ste maandag in november tot en met de laatste vrijdag in maart geldt ten aanzien van de verplichtingen van de werkgever het volgende:
a. De werknemer voor wie door de werkgever premie aan het Risicofonds wordt betaald heeft aanspraak op doorbetaling van het vast overeengekomen loon1) met de daarbij behorende bijdrage- en premieverplichtingen als bedoeld in de artikelen 28 lid 2, 29 lid 1.a en 29a lid 1.b, een en ander als aangegeven in het reglement van dat fonds.
b. De tot het werkplaatspersoneel behorende werknemer alsook de tot de Industriële Bouw behorende werknemer, beiden voor zover zij niet tevens werkzaamheden op de bouwplaats verrichten, heb- ben recht op doorbetaling van het vast overeengekomen loon1) met bijbehorende bijdrage- en premieverplichtingen als bedoeld in de artikelen 28 lid 2, 29 lid 1.a en 29a lid 1.b, als die welke aangegeven zijn in het vorstuitkeringsreglement.
c. Andere werknemers, dan die genoemd onder a. en b. hebben, behoudens het hieronder bepaalde, geen recht op gehele of ge- deeltelijke doorbetaling van het vast overeengekomen loon2). Een aanspraak op doorbetaling van het vast overeengekomen loon met de daarbij behorende bijdrage- en premieverplichtingen als bedoeld in de artikelen 28 lid 2, 29 lid 1.a en 29a lid 1.b, (een en ander op grond van het onder a. bepaalde) komt aan de in dit lid bedoelde werknemers wel toe indien hun werkgever in het lopende rechtjaar niet volledig heeft voldaan aan zijn bijdrage- en premieverplichtingen ten aanzien van de werknemer aan de in artikel 28 genoemde fondsen. Een zelfde aanspraak heeft de werknemer, wiens werkgever in gebreke is gebleven om ter bestrijding van vorstverlet maatregelen te treffen van eenvoudige aard, als bedoeld in het vorstuitkeringsreglement, ofwel geen tij- dige kennisgeving heeft gedaan als bedoeld in artikel 6 lid 7 van dat reglement, alsmede de werknemer, die bij vorst niet kan door-
1) Noot van cao-partijen:
Indien een prestatiebevorderend systeem van toepassing is, zoals bedoeld in artikel 21 lid 2 dient het vast overeengekomen loon te worden vermeerderd met de gemiddelde prestatiepremie van de overige dagen in de betreffende betalingsperiode waarin het vorstverzuim valt, dan wel indien vorstverzuim gedurende de gehele betreffende betalingsperiode valt het gemiddelde over de voorgaande betalingsperiode.
2) Noot van cao-partijen: Idem noot 13.
65
werken in verband met kennelijke uitvoeringstechnische nalatig- heid van de zijde van de werkleiding.
3. In geval van werkverhindering door vorst over dagen gelegen vóór de eerste maandag in november of na de laatste vrijdag in maart zal de werkgever de werknemer het vast overeengekomen loon1) beta- len met de daarbij behorende bijdrage- en premieverplichtingen als bedoeld in het vorstuitkeringsreglement.
4. Voor het Heibedrijf geldt bij werkverhindering door vorst dat de werkgever bevoegd is op stilliggende werken één of meer heiers in beurtsysteem aan te stellen als wachtsman voor het toezicht op het aanwezige materieel. De werkgever betaalt aan de desbetreffende heiers over de uren van het wachthouden naar rato het vast overeen- gekomen loon1), in plaats van de vergoeding wegens vorstverlet. Deze bepaling is uiteraard niet van toepassing in gevallen, waarin een werknemer op drijvend materieel gehuisvest is.
5. a. Bij arbeidsverhindering door te weinig licht, mist, regen of wind, zullen de niet gewerkte uren als arbeidsuren worden beschouwd.
b. Bij arbeidsverhindering als gevolg van uitzonderlijk hoge of lage waterstand geldt dit slechts over de werkdag waarop de arbeids- verhindering ontstaat.
c. Onverminderd het bepaalde onder b. van dit lid geldt dit voor de grond-, water- en wegenbouw slechts over de eerste 5 werkdagen indien de arbeidsverhindering is ontstaan als gevolg van uitzon- derlijk hoge waterstand ten gevolge van bijzonder zware regen- val, alsmede een zodanige wateroverlast door ondoorlaatbaarheid van de bodem, dat niet meer gewerkt kan worden op het werk- terrein of de bouwplaats, dan wel het werkterrein of de bouw- plaats onbegaanbaar is en de opdrachtgever de arbeid verbiedt.
6. De werknemer, die zich zonder toestemming van de werkgever of diens vertegenwoordiger van het werk verwijdert, of na duidelijke oproeping door de werkgever, wanneer de belemmering is opgehe- ven, het werk niet hervat, heeft geen recht op de in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel vastgestelde vergoeding.
Artikel 33
Korte verzuimen
1. In de hierna te noemen gevallen en tot de daarbij vermelde duur heeft de werknemer recht op vrijaf, met doorbetaling van het vast
66
overeengekomen loon1) en de daarbij behorende vakantiewaarde. Indien en voor zover het recht op vrijaf samenvalt met vakantie en/of een zaterdag, zondag, erkende algemene of erkende christelijke feest- dag danwel roostervrije dag vervalt dit recht.
De duur van het recht op vrijaf is:
van de dag van overlijden tot en met de dag van de uitvaart:
a. bij overlijden van de echtgenote of echtgenoot, of van een kind of pleegkind van de werknemer;
b. bij overlijden van een der ouders, indien de werknemer daarbij inwoont;
ten hoogste drie dagen:
c. voor werknemers van 62 jaar en ouder voor het volgen van een cursus ter voorbereiding op de tijd van pensionering;
twee dagen:
d. bij huwelijk van de werknemer, mits tenminste drie dagen tevo- ren aan de werkgever medegedeeld2);
e. bij bevallen van de echtgenote van de werknemer en/of in geval van adoptie door de werknemer3);
f. bij overlijden van één van de ouders of schoonouders van de werknemer;
een dag:
g. bij huwelijk van een kind van de werknemer of van een in zijn gezinsverband opgenomen pleegkind, van een ouder, xxxxxx- xxxxx, broer, zuster, xxxxxxxxx, xxxxxxxxxx, zwager of schoonzus- ter, mits tenminste drie dagen tevoren aan de werkgever mede- gedeeld;
h. bij overlijden of voor het bijwonen van de uitvaart van een groot- ouder, behuwdgrootouder, overgrootouder, pleegouder, behuwd- kind, kleinkind, broer, zuster, xxxxxxxxx, xxxxxxxxxx, zwager, xxxxxxxxxxxx of een huisgenoot;
i. bij 25-jarig en 40-jarig huwelijksfeest van de werknemer, bij 25-, 40,- 50- en 60-jarig huwelijksfeest van de ouders of schoonou- ders van de werknemer;
1) Noot van cao-partijen:
Indien een prestatiebevorderend systeem van toepassing is, zoals bedoeld in artikel 21 lid 2 dient het vast overeengekomen loon te worden vermeerderd met de gemiddelde prestatiepremie van de overige dagen van de overige dagen gedurende de betalings- periode waarin het kort verzuim valt.
2) Noot van cao-partijen:
Indien het huwelijk van de werknemer of de bevalling van zijn echtgenote valt op zaterdag, zondag, een erkende algemene of erkende christelijke feestdag of de laatste werkdag van de zomer- of wintervakantie, heeft de werknemer recht op één dag vrijaf.
3) Noot van cao-partijen: Idem noot 19.
67
j. vervallen;
ten hoogste een dag:
k. bij noodzakelijke verhuizing als gevolg van wijziging in de plaats van tewerkstelling door de werkgever;
l. bij militaire keuring of herkeuring;
m. per bezoek: indien de werknemer door zijn behandelend genees- heer wordt verwezen naar een specialist of een medisch consul- tatiebureau en hem geen uitkering ingevolge de Xxxxxxxxx voor dit verzuim kan worden verleend;
per bezoek: indien de werknemer in verband met een ongeval een bezoek moet brengen aan de medisch adviseur van de assuradeu- ren overeenkomstig de bepalingen van de CAO voor het Bouw- bedrijf inzake ,,voorziening bij ongeval’’;
per bezoek: indien de werknemer tijdens werktijd een bezoek brengt aan de in opdracht van de werkgever werkende arbo- dienst;
n. bij opname en ontslag van de huisgenoten (partners, kinderen of ouders) van de werknemer in of uit het ziekenhuis;
ten hoogste 41⁄2 uur:
o. bij militaire inspectie of het vervullen van een andere militaire verplichting van korte duur;
ten hoogste 3 uur:
p. bij dokters- dan wel tandartsbezoek, mits hiervan tijdig kennis is gegeven. Zo mogelijk wordt van dit bezoek bewijs geleverd. De noodzakelijk te maken reiskosten van en naar de woonplaats worden slechts vergoed in het geval ook de reiskosten krachtens artikel 26 aan de werknemer worden vergoed dan wel het vervoer door de werkgever wordt verzorgd en de werknemer daarvan ten gevolge van dit doktersbezoek dan wel tandartsbezoek geen ge- bruik kan maken;
ten hoogste 2 uur:
q. voor het zich laten inschrijven bij het Arbeidsbureau, wanneer het dienstverband van een werknemer met wie een arbeidscon- tract voor onbepaalde tijd is aangegaan, wordt opgezegd. Hierbij geldt dat de benodigde tijd zal worden vergoed met een maximum van 3 uur, indien het betreffende Arbeidsbureau in een andere plaats is gevestigd dan waar het werkobject is gelegen;
r. bij het uitoefenen van het kiesrecht; de duur van het verzuim:
s. bij medische keuring op verzoek van de werkgever, danwel bij bedrijfsgeneeskundig onderzoek en algemeen periodiek genees- kundig onderzoek in het kader van het individugerichte pakket preventiezorg, voorzover tenminste twee dagen van te voren aan de werkgever kenbaar gemaakt. De noodzakelijk te maken reis- kosten hiervoor worden vergoed in het geval ook de reiskosten krachtens artikel 26 aan de werknemer worden vergoed, dan wel het vervoer door de werkgever wordt verzorgd en de werknemer
68
daarvan tengevolge van het bovengenoemd verzuim geen gebruik kan maken;
t. voor het doen van een vakexamen ter verkrijging van een erkend diploma op het terrein van het bouwbedrijf.
2. Werknemers als bedoeld in artikel 25 lid 1 ontvangen in de gevallen van verzuim als hiervoor vermeld:
a. de reiskosten die daarmede samengaan vergoed, doch ten hoog- ste tot het beloop van de reiskosten naar hun woonplaats en terug, te berekenen op de wijze als in artikel 26 is vermeld;
b. het vast overeengekomen loon1) met de bijbehorende vakantie- waarde naar rato van de noodzakelijke duur van deze reis, voor zover de reis binnen hun normale arbeidstijd plaatsvindt of in de plaats treedt van hun wekelijkse reis. Deze reistijd telt niet mee voor de berekening van de in lid 1 vermelde duur.
HOOFDSTUK 10
VAKANTIE-, SNIPPER- EN FEESTDAGEN; ROOSTERVRIJE DAGEN; BIJZONDER VERLOF
Artikel 34
Vakantiedagen
1. Aantal verlofdagen
Ten aanzien van iedere werknemer is het recht op verlof als volgt geregeld:
a. 1. Over het rechtjaar 1997/19982) Werknemers met een 40-urige werkweek
– beneden 18 jaar 29 werkdagen;
– van 18 jaar tot en met 54 jaar 25 werkdagen;
– geboren voor 1 januari 1943 32 werkdagen;
– geboren voor 1 januari 1938 35 werkdagen.
2. Over het rechtjaar 1998/1999 Werknemers met een 40-urige werkweek
1) Noot van cao-partijen:
Indien een prestatiebevorderend systeem van toepassing is, zoals bedoeld in artikel 21 lid 2 dient het vast overeengekomen loon te worden vermeerderd met de gemiddelde prestatiepremie van de overige dagen van de overige dagen gedurende de betalings- periode waarin het kort verzuim valt.
2) Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.
69
– beneden 18 jaar 29 werkdagen;
– van 18 jaar tot en met 54 jaar 25 werkdagen;
– geboren voor 1 januari 1944 32 werkdagen;
– geboren voor 1 januari 1939 35 werkdagen.
b. De partieel leerplichtige werknemer, als bedoeld in artikel 11 heeft bij een driedaagse werkweek recht op 18 verlofdagen en bij een vierdaagse werkweek recht op 24 verlofdagen per rechtjaar.
c. 1. Het rechtjaar 1997/1998 loopt van 21 april 1997 tot en met 19 april 1998.
2. Het rechtjaar 1998/1999 loopt van 20 april 1998 tot en met 18 april 1999.
2. Extra verlofdag
In het jaar dat tussen Xxxxxxxx en Nieuwjaar 5 werkdagen vallen, hebben de werknemers recht op 1 verlofdag extra.
3. Verplichte snipperdagen
Als verplichte snipperdagen zijn aangewezen:
– in 1998: 2 januari, 29, 30 en 31 december.
4. Feestdagen
Iedere werknemer heeft recht op verlof tijdens de erkende algemene en erkende christelijke feestdagen, te weten de beide Kerstdagen, Nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag en tweede Pink- sterdag alsook over de dag die als Koninginnedag wordt gevierd. Wanneer bij ploegendienst op deze dagen wordt gewerkt, zal ter compensatie op een andere dag vrijaf worden gegeven.
5. Verhindering verlof
a. Voor zover de werknemer wegens omstandigheden als bedoeld in artikel 7 : 637 BW verhinderd is zijn verlof te genieten, moet hem alsnog verlof worden gegeven op een in overleg met de werknemer door de werkgever vast te stellen tijdstip, mits de werknemer vóór de aanvang van de verhindering deze aan de werkgever heeft medegedeeld, ofwel het betreft dagen waarop de werknemer wettelijk ziekengeld genoten heeft.
b. In afwijking van het gestelde sub a. geldt, dat ingeval van arbeidsongeschiktheid tijdens een verlofperiode die minimaal 5 werkdagen omvat, de werknemer na herstelmelding alsnog aan- sluitend het aantal verlofdagen dat hij arbeidsongeschikt was dient op te nemen.
6. Betaling verlof- en feestdagen
De werknemer heeft geen recht op enige betaling door de werkgever over hem verleende verlof- en feestdagen als in lid 1 tot en met 5 vermeldt, indien de werkgever aan zijn verplichtingen tot betaling van de bijdragen aan het Vakantiefonds heeft voldaan, met uitzonde- ring van de 7 respectievelijk 10 extra verlofdagen van de oudere
70
werknemer. De werkgever kan de loonkosten die hieraan verbonden zijn declareren bij het Vakantiefonds, mits aan de daaraan gestelde voorwaarden als bedoeld in artikel 30 lid 2 sub a. is voldaan.
7. Schriftelijke verklaring
De werkgever is verplicht bij beëindiging van de dienstbetrekking de werknemer een schriftelijke verklaring te geven, waarin staat ver- meld het aantal niet verplichte verlofdagen, dat de werknemer tijdens het lopende rechtjaar heeft opgenomen.
8. Zomervakantie
De werknemer heeft recht op 3 weken aaneengesloten zomervakan- tie. Voor zover mogelijk zal op verzoek van de werknemer voor 1 december van enig jaar zijn aaneengesloten zomervakantie van het daaropvolgende jaar worden vastgesteld.
Artikel 35
Roostervrije dagen 1998
1. Roostervrije dagen zijn dagen waarop niet wordt gewerkt. De werk- gever zal aan de werknemer over een roostervrije dag het vast over- eengekomen loon1) betalen. De werkgever is over een roostervrije dag eveneens verplicht te voldoen aan de bijdrage- en premie- verplichtingen, zoals genoemd in de artikelen 28 lid 2, 29 lid 1. a. en 29a lid 1. b., jegens de werknemer.
2. In het kader van deze CAO is het aantal roostervrije dagen per kalen- derjaar vastgesteld op 24. Van de 24 roostervrije dagen per kalender- jaar worden:
– 10 dagen in 1998 aangewend ten behoeve van collectieve rooster- vrije dagen als bedoeld in lid 3;
– 2 dagen aangewend ten behoeve van scholing zoals bedoeld in artikel 35b;
– en 11 dagen in 1998 zelfstandig vastgesteld in de onderneming op basis van de in lid 4 genoemde regeling.
Van de collectieve roostervrije dagen worden er maximaal 7 aange-
1) Noot van cao-partijen:
Indien een prestatiebevorderend systeem van toepassing is, zoals bedoeld in artikel 21 lid 2 dient het vast overeengekomen loon te worden vermeerderd met de gemiddelde prestatiepremie van de overige dagen van de overige dagen gedurende de betalings- periode waarin het kort verzuim valt.
71
wend ten behoeve van de collectieve wintersluiting zoals bedoeld in artikel 35a.
3. b. 10 collectieve roostervrije dagen van 19981) zijn aangewezen op de eerste twee werkdagen van de regionale krokusvakantie of op de carnavalsmaandag en carnavalsdinsdag, 10 april, 1 en 22 mei, 21, 22, 23, 24, en 28 december.
Het recht op bovengenoemde collectieve roostervrije dagen vervalt indien de werknemer op deze dag(en) arbeidsongeschikt is.
4. De vaststelling van de overige roostervrije dagen geschiedt in de onderneming door de werkgever in goed en vroegtijdig overleg met de ondernemingsraad en bij het ontbreken daarvan met de werkne- mers, die zich door een delegatie uit hun midden kunnen doen ver- tegenwoordigen. Hierbij kunnen de in dit lid bedoelde roostervrije dagen tevens in halve dagen of in uren worden vastgesteld.
Voor elke werknemer dienen de data van de roostervrije dagen dan wel de periode van roostervrije uren aanwijsbaar te zijn. Deze die- nen aan de werknemer(s) te worden bekendgemaakt tenminste 10 dagen voor de aanvang van het tijdvak waarop de roostervrije tijd betrekking heeft. Dit tijdvak is een kalenderjaar, maar kan ook een kortere periode zijn indien dit voorafgaand aan het kalenderjaar wordt afgesproken. De werkgever is verplicht de werknemer(s) hier- omtrent schriftelijk te informeren.
Wanneer er sprake is van arbeidsongeschiktheid op een roostervrije dag als hier bedoeld, kan de werkgever in goed overleg met de werk- nemer besluiten dat de werknemer de betreffende roostervrije dag alsnog op een later tijdstip opneemt.
5. a. De werknemer verwerft, vanaf 1 januari 1997, tijdens het dienst- verband per week het recht op 3,24 roostervrije uren. Per kalen- derjaar kunnen maximaal 168 roostervrije uren worden opge- bouwd (21 roostervrije dagen).
b. In afwijking van het in lid 5a bepaalde wordt geen recht op roostervrije dagen opgebouwd gedurende de periode dat de werk- nemer de militaire dienstplicht vervult, zulks met uitzondering van de periode waarin de werknemer deelneemt aan een herha- lingsoefening.
c. Op de door de werkgever ingevolge het bepaalde in artikel 7: 626 BW verplicht aan de werknemer te verstrekken loonspecificatie staan telkens per vierwekenperiode de opgebouwde, maar nog niet opgenomen rechten ten aanzien van de collectief en de zelf- standig in de onderneming vast te stellen roostervrije dagen res- pectievelijk uren afzonderlijk geregistreerd.
1) Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.
72
6. Indien een dienstverband aanvangt in de loop van een kalenderjaar gelden de volgende bepalingen.
a. Bij de aanvang van het dienstverband wordt overeenkomstig lid 5 berekend op hoeveel roostervrije dagen als bedoeld in lid 3 en lid 4 de betrokken werknemer recht heeft in het resterende deel van het betreffende jaar.
b. Bij de vaststelling van de roostervrije dagen waarop de werkne- mer krachtens lid 4 recht heeft, dient voorrang gegeven te wor- den aan de collectieve dag(en) die niet meer kan (kunnen) wor- den opgebouwd.
De resterende roostervrije dagen worden in overleg met de be- trokken werknemer uiterlijk 10 dagen na aanvang van het dienst- verband aan de werknemer bevestigd.
7. Indien een dienstverband wordt beëindigd in de loop van een kalen- derjaar gelden de volgende bepalingen.
a. Bij beëindiging van het dienstverband wordt, overeenkomstig lid 5, berekend op hoeveel roostervrije dagen de betrokken werkne- mer nog recht heeft.
b. Indien blijkt dat de werknemer op het tijdstip van beëindiging van het dienstverband recht heeft op een groter aantal dan de fei- telijk opgenomen roostervrije dag(en) als bedoeld in lid 4, dient deze dag respectievelijk dienen deze dagen, alsnog na overleg met de werkgever voor de beëindiging van het dienstverband te worden opgenomen. De krachtens lid 3 opgebouwde collectieve roostervrije dagen dienen te worden uitbetaald en aan de bijdrage- en premieverplichting zoals bedoeld in de artikelen 28 lid 2, 29 lid 1.a en 29a lid 1.b, dient te worden voldaan. Indien het dienst- verband wordt beëindigd wegens vervroegde uittreding dan wel pensionering dienen de opgebouwde collectieve roostervrije da- gen evenwel voor de beëindiging van het dienstverband te wor- den opgenomen in plaats van te worden uitbetaald.
c. Alleen wanneer het dienstverband op verzoek van de werknemer wordt beëindigd dan wel bij beëindiging van het dienstverband om een dringende reden als bedoeld in artikel 7: 677 BW, kan in geval bij de beëindiging van het dienstverband de werknemer meer roostervrije dagen blijkt te hebben opgenomen dan waarop hij op de datum van beëindiging recht had, de werkgever deze meerdere dagen met de werknemer verrekenen.
8. Een werkgever kan met de ondernemingsraad overeenstemming be- reiken om het in lid 2 van dit artikel genoemde aantal collectieve roostervrije dagen toe te voegen aan het aantal, op basis van de in lid 4 van dit artikel genoemde regeling, in de onderneming vast te
73
stellen roostervrije dagen. Hierbij geldt als voorwaarde dat de rooster- vrije tijd gespreid over het jaar wordt vastgesteld, in halve of hele dagen. Artikel 40a is van toepassing. In dit geval, zijn van dit artikel de leden 3a, 3b, 4, de eerste volzin, 7b, de tweede en derde volzin, alsmede artikel 35a niet van toepassing.
9. Een onderneming die, met inachtneming van het in het vorige lid bepaalde, alle collectieve roostervrije dagen vaststelt, kan ook de ten behoeve van de wintersluiting collectief vastgestelde verplichte snip- perdagen overeenkomstig het vorige lid vaststellen.
Artikel 35a
Collectieve wintersluiting 1997 en 1998
1. a. Er is een collectieve wintersluiting voor de gehele bedrijfstak rondom Kerstmis en Nieuwjaar.
De collectieve wintersluiting 1998 valt van 21 december 1998 tot en met 1 januari 1999 waarbij 29, 30 en 31 december 1998 zijn aangewezen als verplichte snipperdagen conform artikel 34 lid 3.
b. In goed en vroegtijdig overleg kunnen de werkgever en de onder- nemingsraad, en bij het ontbreken daarvan de werknemers die zich door een delegatie uit hun midden doen vertegenwoordigen, afspraken maken teneinde te komen tot een tweeweekse winter- sluiting.
2. De werkgever zal aan de werknemer over de bij hem opgebouwde collectieve roostervrije dag(en) van de wintersluiting het vast over- eengekomen loon1) betalen. De werkgever is jegens de werknemer over deze roostervrije dag(en) eveneens verplicht te voldoen aan de bijdrage- en premieverplichtingen, zoals genoemd in de artikelen 28 lid 2, 29 lid 1.a. en 29.a. lid 1.b., jegens de werknemer.
3. Indien en voor zover de werknemer, na toepassing van het in artikel 35 lid 6 bepaalde, onvoldoende rechten heeft opgebouwd voor de collectieve roostervrije dagen gedurende de wintersluiting als in lid 1 bedoeld, wordt de loonbetaling alsmede de bijdrage- en premie- verplichtingen over de resterende roostervrije dagen als genoemd in de artikelen 28 lid 2, 29 lid 1.a. en 29.a. lid 1.b., in voorkomende gevallen als aanvulling op een uitkering krachtens de Werkloosheids- wet, gewaarborgd door een daartoe strekkende garantieregeling.
1) Noot van cao-partijen:
Indien een prestatiebevorderend systeem van toepassing is, zoals bedoeld in artikel 21 lid 2 dient het vast overeengekomen loon te worden vermeerderd met de gemiddelde prestatiepremie van de overige dagen van de overige dagen gedurende de betalings- periode waarin het kort verzuim valt.
74
4. Indien de werknemer, overeenkomstig het in artikel 35 bepaalde, rechten heeft opgebouwd voor collectieve roostervrije dagen van de wintersluiting, doch de werkgever over deze collectieve roostervrije dagen zijn verplichtingen met betrekking tot het loon en/of de bijdrage- en premieverplichtingen als genoemd in de artikelen 28 lid 2, 29 lid 1.a. en 29.a. lid 1.b., niet nakomt, worden deze verplichtin- gen gewaarborgd door een daartoe strekkende garantieregeling, mits de werknemer kan aantonen:
– het bestaan van de dienstbetrekking waaraan hij zijn aanspraken ontleent;
– de omvang van zijn aanspraken jegens de garantieregeling uit die dienstbetrekking;
– dat hij zijn werkgever schriftelijk ter nakoming van diens ver- plichtingen xxxxxxx (aangetekend) heeft aangemaand en in rechte heeft aangesproken.
Indien het uitvoeringsorgaan van de garantieregeling ingevolge het in dit lid bepaalde aan de werknemer een loondervingsuitkering ver- strekt, verwerft dit orgaan jegens de werkgever een zelfstandig recht op invordering van de loonkosten over de dagen waarover de werk- nemer een loondervingsuitkering ontvangt.
Artikel 35b
Scholing
1. Werknemers hebben recht op gemiddeld 2 scholingsdagen per kalen- derjaar met behoud van loon en bijbehorende bijdrage- en premie- verplichtingen als bedoeld in artikel 28 lid 2, 29 lid 1a en 29a lid 1b teneinde aldus in de gelegenheid te zijn tot het volgen van cursus- sen,
– die verband houden met zijn huidige of toekomstige beroep bij een werkgever vallende onder de werkingssfeer van de CAO, èn
– die door het bestuur van het Scholingsfonds zijn goedgekeurd. Over het moment van opname van het scholingsverlof dient tussen werkgever en werknemer overeenstemming te bestaan.
2. De werkgever is verplicht in zijn onderneming een opleidings- en scholingsbeleid te voeren. Hierbij wordt mede invulling gegeven aan het recht van de werknemer als omschreven in lid 1.
3. De verletkosten verbonden aan het volgen van de in lid 1 bedoelde cursussen worden aan de werkgever vergoed door het Scholings- fonds. De werkgever is hiervoor een bijdrage van 0,8% verschuldigd aan het SFB.
75
Aan het SFB is door het Scholingsfonds de administratieve uitvoe- ring van deze regeling opgedragen. De bijdrage is vastgesteld in de vorm van een percentage van het door de werkgever aan zijn werk- nemers, vallend onder deze CAO, uitbetaalde loon.
De bijdragegrondslag is het premieloon in de zin van de Coördinatie- wet Sociale Verzekeringen. Het SFB zal voorschotbetalingen vorde- ren.
4. Werkgevers komen vanaf 1 april 19971) in aanmerking voor:
a. een volledige vergoeding van cursuskosten verband houdende met het volgen van de cursus genoemd onder lid 1;
b. een vergoeding van cursuskosten indien het een cursus betreft die gericht is op de reïntegratie van arbeidsongeschikte werknemers naar een functie buiten de bedrijfstak.
De voorwaarden waaronder deze vergoedingen worden verstrekt worden door het bestuur van het Scholingsfonds vastgesteld.
Artikel 36
Bijzonder verlof
3. Indien buitenlandse werknemers de wens te kennen geven verlof te willen nemen voor viering van religieuze niet-christelijke feestdagen, zal de werkgever hen daartoe zoveel mogelijk de gelegenheid geven.
4. De werkgever is niet verplicht loonderving over de verlofdagen te vergoeden.
5. Een werknemer heeft recht op onbetaald verlof ten behoeve van het naar Nederland halen van een adoptief kind, in aanvulling op artikel 33, lid 1e, mits daaromtrent overeenstemming bestaat met de werk- gever.
Artikel 39
Financiering collectieve belangen bouwnijverheid
1. De werkgever is voor iedere dag waarop de werknemer in zijn dienst arbeid verricht jegens hem gehouden tot het betalen van een bijdrage aan het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid.
2. De bijdragen zijn door partijen met ingang van 1 januari 1998 als volgt vastgesteld.
1) Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.
76
A-personeel | B-personeel | |
A’-fonds | – | 1,3700 |
A-fonds | 0,3034 | 0,5705 |
C-fonds | 0,1694 | 0,1765 |
3. Onder A-personeel worden in dit verband verstaan de werknemers bedoeld in artikel 1, lid 5, onder d. tot en met i. van deze CAO, voor- zover de CAO voor het Uitvoerend, technisch en administratief per- soneel in de Bouwbedrijven van toepassing is.
Onder B-personeel worden in dit verband verstaan de werknemers als bedoeld in artikel 1, lid 5 onder a, b en c.
4. De werkgever is voor het volledig vergoeden van de cursuskosten ten behoeve van het B-personeel ten laste van het O&O-fonds een extra premie op jaarbasis verschuldigd van 0,20% van het premie- loon Coördinatiewet Sociale Verzekeringen van werknemers.
5. De in lid 1 bedoelde bijdrage omvat heffingen voor:
a. De kosten van de vakopleiding, van andere opleidings- en beroepsscholingsprojecten en van daarmee verband houdende wetenschappelijke onderzoeken, alsmede kosten ten behoeve van de gezondheidszorg.
HOOFDSTUK 13
VAKBONDSACTIVITEITEN IN DE ONDERNEMING
Artikel 40
Vakbondsactiviteiten in de onderneming
Om contacten mogelijk te maken tussen de werknemersorganisaties en hun leden en tussen deze leden onderling, alsmede om de werknemers- organisaties in staat te stellen de leden van de ondernemingsraad in hun werk te ondersteunen, zijn partijen het volgende overeengekomen:
1. De werknemersorganisaties kunnen elk uit de kring van hun leden binnen elke onderneming dan wel werkobject, dat daarvoor in aan- merking komt, een contactpersoon aanwijzen. Van deze aanwijzing wordt de werkgever mededeling gedaan.
7. De werkgever draagt er zorg voor dat de contactpersoon niet van-
77
wege zijn werkzaamheden in het kader van het vakbondswerk in de onderneming wordt benadeeld in zijn positie in de onderneming bij- voorbeeld ten aanzien van promotie of beloning.
Artikel 40a
Bevoegdheden ondernemingsraad
In een onderneming met een ondernemingsraad kan een van deze CAO afwijkende regeling overeengekomen worden indien en voorzover in deze CAO de gelegenheid wordt geboden. In dit geval gelden, naast de bepalingen vastgelegd in de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) de volgende aanvullende bepalingen:
1. de werkgever dient met de ondernemingsraad overeenstemming te bereiken over de afwijkende regeling/bepaling. Indien geen overeen- stemming wordt bereikt geldt de regeling/bepaling van deze CAO;
2. de ondernemingsraad kan zich laten bijstaan door vakbonds- contactpersonen als bedoeld in artikel 40, alsmede door externe ver- tegenwoordigers van organisaties, partij bij deze CAO;
4. de leden van de ondernemingsraad hebben tijdens werktijd aanspraak op een minimaal 60 uren per jaar ten behoeve van onderling overleg en beraad met behoud van loon, alsmede aanspraak op minimaal 5 dagen per jaar ten behoeve van scholing en vorming met behoud van loon;
HOOFDSTUK 14
FUSIE, BEDRIJFSOVERDRACHT EN BEDRIJFSSLUITING
Artikel 41
Fusie
1. Het bepaalde in dit artikel is – met gebruikmaking van artikel 15 lid 2 van het SER-besluit Xxxxxxxxxxxxxxxxxx 1975 – alleen van toepas- sing wanneer in één van de bij de fusie betrokken, in Nederland gevestigde ondernemingen in de regel 75 personen of meer werk- zaam zijn.
2. De werkgever die met inachtneming van het bepaalde in lid 1 over- weegt een fusie aan te gaan zal bij het nemen van zijn beslissingen de SER-fusiegedragsregels 1975 alsmede de bepalingen van dit arti- kel in acht nemen.
3. a. Indien de verwachting gewettigd is, dat de fusie wellicht door- gang zal vinden, zal de werkgever de werknemersorganisaties
78
daarvan in kennis stellen en deze kennisgeving zo spoedig moge- lijk schriftelijk bevestigen.
b. Aansluitend hierop zal de werkgever de door hem overwogen maatregelen en de daaruit eventueel voor al de werknemers of een aanmerkelijk deel van de werknemers voortvloeiende gevol- gen bespreken met de werknemersorganisaties, waarbij voorts aandacht zal worden besteed aan het tijdstip en de wijze waarop het gehele personeel zal worden ingelicht.
4. De werkgever zal de ondernemingsraad, voor zover aanwezig, in kennis stellen van het door hem voorgenomen besluit tot de fusie en daarbij een overzicht verstrekken van de beweegredenen voor het besluit, de te verwachten gevolgen voor de in de onderneming werk- zame personen en de naar aanleiding daarvan voorgenomen maatre- gelen. Vervolgens zal de werkgever de ondernemingsraad in de gele- genheid stellen over het voorgenomen besluit advies uit te brengen.
5. Met betrekking tot de in lid 3 sub a. en b. van dit artikel genoemde kennisgeving en bespreking zullen de werknemersorganisaties ge- heimhouding betrachten; deze geheimhouding zal duren tot een door betrokken partijen overeen te komen tijdstip. De in dit lid genoemde geheimhoudingsplicht laat onverlet de geheimhoudingsplicht van de ondernemingsraad, als opgenomen in artikel 20 van de Wet op de Ondernemingsraden 1971.
6. Bovenstaande bepalingen zijn niet van toepassing op tijdelijke bouw- combinaties1).
Artikel 42
Bedrijfsoverdracht en bedrijfssluiting
1. Hetgeen in de navolgende leden wordt bepaald, is alleen van toepas- sing op ondernemingen met in de regel tenminste 25 werknemers.
2. De werkgever, die overweegt
– zijn bedrijf over te dragen anders dan in de zin van een fusie dan- wel;
– zijn bedrijf of bedrijfsonderdeel te sluiten,
1) Noot van cao-partijen:
Met betrekking tot de tijdelijke bouwcombinaties conformeren partijen zich aan de uit- spraak welke de Commissie voor Fusie-aangelegenheden van de SER heeft gedaan op 5 februari 1974 (zie aanhangsel C).
79
zal bij het nemen van zijn beslissing de sociale consequenties daar- van betrekken en de bepalingen van dit artikel in acht nemen.
3. a. In verband daarmee zal de werkgever, wanneer de verwachting gewettigd is dat de in lid 2 van dit artikel bedoelde overdracht of sluiting wellicht doorgang zal vinden als de werknemers- organisaties onverwijld en bij voorkeur schriftelijk daarvan in kennis te stellen.
b. Aansluitend hierop zal de werkgever de door hem overwogen maatregelen en de daaruit eventueel voor alle werknemers of een aanmerkelijk deel van de werknemers voortvloeiende gevolgen bespreken met de werknemersorganisaties, waarbij voorts aan- dacht zal worden besteed aan het tijdstip en de wijze waarop het gehele personeel zal worden ingelicht.
4. De werkgever zal de ondernemingsraad, voor zover aanwezig, in kennis stellen van het door hem voorgenomen besluit tot de in lid 2 van dit artikel genoemde overdracht of sluiting en daarbij een over- zicht verstrekken van de beweegredenen voor het besluit, de te ver- wachten gevolgen voor de in de onderneming werkzame personen en de naar aanleiding daarvan voorgenomen maatregelen. Vervolgens zal de werkgever de ondernemingsraad in de gelegenheid stellen over het voorgenomen besluit advies uit te brengen.
5. Met betrekking tot de in lid 3 sub a. en b. van dit artikel genoemde kennisgeving en bespreking zullen de werknemersorganisaties ge- heimhouding betrachten; deze geheimhouding zal duren tot een door betrokken partijen overeen te komen tijdstip. De in dit lid genoemde geheimhoudingsplicht laat onverlet de geheimhoudingsplicht van de ondernemingsraad, als opgenomen in artikel 20 van de Wet op de ondernemingsraden 1971.
6. Bovenstaande bepalingen zijn niet van toepassing op de beëindiging van een bouwobject en op een tijdelijke bouwcombinatie. Onder tij- delijke bouwcombinatie wordt verstaan een combinatie, welke voor 1 object wordt aangegaan.
Vervallen.
80
HOOFDSTUK 15
SOCIAAL JAARVERSLAG
Artikel 43
HOOFDSTUK 16
WERKGELEGENHEIDSOVERLEG
Artikel 45
Werkgelegenheidsoverleg in de ondernemingen
1. De werkgever is gehouden de volgende onderwerpen ter bespreking in de overlegvergadering in te brengen:
– het jaarplan (toekomstverwachtingen ook ten aanzien van werk- gelegenheid, orderportefeuille en investeringen);
– de jaarrekeningen (evaluatie van het jaarplan);
– het sociale beleid;
– de werktijden (inclusief de arbeidstijdverkorting);
– uitvoering onderhanden werken (inclusief onderaanneming).
2. De leden van de ondernemingsraad kunnen de werknemers- organisaties betrekken in een overleg over de onderwerpen zoals genoemd in lid 1 van dit artikel1).
HOOFDSTUK 17
ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN
Artikel 46
Stichting Arbouw
1. De werkgevers- en werknemersorganisaties zijn van mening dat de Stichting Arbouw van groot belang is voor de bedrijfstak. Partijen zullen de Stichting Arbouw medewerking verlenen bij de uitvoering van haar taak.
2. Alle werknemers en werkgevers in de bouw hebben recht op de door de Stichting Arbouw, al dan niet door middel van derden, te verle- nen voorlichting, informatie en onderzoek op het gebied van de vei- ligheid en de gezondheid in de bedrijfstak.
1) Noot van cao-partijen:
Partijen gaan ervan uit dat een dergelijk besluit als regel bij meerderheid van stemmen van de leden wordt genomen.
81
3. Alle werknemers in de bouw hebben recht op het door de Stichting Arbouw vastgestelde, individu-gerichte pakket preventiezorg. Aan dit pakket wordt uitvoering gegeven door gecertificeerde arbodien- sten. Voor de inhoud van het individu-gerichte pakket preventiezorg wordt verwezen naar bijlage 9 bij deze CAO.
Artikel 46a
Verplichte intredekeuring
1. Het is de werkgever en de werknemer verboden in de hieronder sub a., b. en c. genoemde situaties, een arbeidsovereenkomst – schrifte- lijk of mondeling – aan te gaan, indien niet gelijktijdig, met gebruik- making van het in aanhangsel F.b. van deze CAO opgenomen model- formulier, schriftelijk sub één in lid 3 bedoelde intredekeuring uitwijst dat de werknemer geschikt is voor de beoogde functie.
Feitelijke tewerkstelling, voordat de uitslag van de intredekeuring aan de werkgever en werknemer is bekend gemaakt, is verboden. De verplichte intredekeuring geldt indien:
x. een werknemer voor het eerst werknemer wordt in de zin van deze CAO;
b. een werknemer, na een eerder dienstverband bij een werkgever in de zin van deze CAO, gedurende een periode van drie jaar geen dienstverband heeft gehad bij een werkgever in de zin van deze CAO;
c. een werknemer, al dan niet met formeel behoud van dienstver- band bij een werkgever in de zin van deze CAO, gedurende een aaneengesloten periode van langer dan drie jaar, feitelijk geen werkzaamheden heeft verricht.
2. De in lid 1. bedoelde intredekeuring is niet vereist voor een arbeids- overeenkomst met een gehandicapte werknemer die onder begelei- ding staat van een uitvoeringsinstelling en een arbodienst. En waar- voor afspraken bekend gemaakt dienen te worden.
3. De in lid 1. bedoelde intredekeuring dient te worden uitgevoerd door een gecertificeerde arbodienst. De uitslag van de keuring luidt: ge- schikt, geschikt onder voorwaarden of ongeschikt. Deze uitslag dient aan de werknemer en de werkgever bekend gemaakt te worden.
4. Indien sprake is van geschiktheid onder voorwaarden en de werkge- ver tot aanstelling besluit, zal de arbeidsovereenkomst slechts tot stand komen indien over de aanstelling in een bepaalde functie met een uitvoeringsinstelling en arbodienst schriftelijk vastgelegde af- spraken zijn gemaakt over hoe de voorwaarden zullen worden ver- vuld.
5. Indien de werkgever niet overgaat tot aanstelling van een voorwaar- 82
delijk geschikt verklaarde zal hij dit melden bij de Commissie Arbeidsmarkt Bouwnijverheid in de regio.
6. Indien de werknemer het op gefundeerde gronden niet eens is met de keuringsuitslag, kan hij de Stichting Arbouw verzoeken om een her- keuring te laten uitvoeren.
Artikel 47
Arbo- en verzuimbeleid
Iedere werkgever is verplicht bij de uitvoering van het wettelijk ver- plichte ondernemingsbeleid met betrekking tot arbo en verzuim tenmin- ste uitvoering te geven aan hetgeen bij bijlage 10 is opgenomen.
Artikel 48
Bijzondere bepalingen
1. Aan werknemers, werkzaam op bouwwerken waar gebruik wordt gemaakt van bouwkranen of andere hijsinstallaties alsmede aan werk- nemers grondborings- en buizenleggersbedrijf, welke zijn tewerkge- steld aan een boorstelling of werkzaam zijn in sleuven en putten, zul- len door de werkgever veiligheidshelmen ter beschikking worden gesteld, die moeten voldoen aan de daarvoor gestelde voorschriften en die de werknemer verplicht is aldaar als hoofddeksel te dragen; bij ontbreken daarvan is het de werknemer verboden aldaar arbeid te verrichten. De werkgever dient op het object op een duidelijke en voor ieder zichtbare wijze aan te geven dat het dragen van helmen verplicht is. Iedere werknemer dient schriftelijk de ontvangst te bevestigen van de hem door de werkgever ter beschikking gestelde doch eigendom van de werkgever blijvende veiligheidshelm of ander veiligheidsmateriaal; hij dient voor het behoud daarvan zorg te dra- gen.
De werknemer die zonder veiligheidshelm werkzaamheden op bo- vengenoemde bouwwerken verricht kan door de werkgever de toe- gang tot het bouwwerk ontzegd worden.
2. De werkgever zal in redelijk overleg met de werknemers in de onder- neming dan wel op de bouwplaats uitvoeringsmaatregelen op het gebied van veiligheid en hygiëne treffen.
3. a. De werkgever zal maatregelen treffen opdat vanaf 1 september tot 1 mei op bouwwerken waar binnenwerk moet plaatsvinden,
83
indien noodzakelijk, de betreffende ruimten zo goed mogelijk tochtvrij gemaakt kunnen worden.
b. Onder tochtvrij wordt verstaan dat de ruimten rondom met glas of ander materiaal zijn afgedicht.
4. Het is niet toegestaan verpakkingseenheden cement of andere grond- stoffen zwaarder dan 25 kilo op het werk te gebruiken.
5. Metsel- en lijmblokken met een gewicht van 18 kilo of meer mogen slechts worden verwerkt met behulp van mechanische hulpmiddelen.
6. Bouwkranen van 15 ton-meter of meer dienen voorzien te zijn van een cabine. De cabines voor kranen en grondverzetmachines dienen te voldoen aan het streefbeeld, opgesteld door de Stichting Arbouw dan wel aan de daarop afgestemde nieuwe NEN-normen.
7. Het is werkgevers en werknemers niet toegestaan teer te verwerken, tenzij na advies van de Stichting Arbouw partijen daarvoor dispen- satie verlenen.
8. Het is werkgevers en werknemers niet toegestaan om asbest en asbesthoudende producten te bewerken of te verwerken. Voor sloop van asbesthoudende producten is een asbestsloopplan verplicht. Het vorenstaande is niet van toepassing voor werkzaamheden die uitge- zonderd c.q. vrijgesteld zijn in het Asbestbesluit Arbeidsomstandig- heden. Het verwerken van nieuwe asbestcement-buizen is verboden.
9. De hoofdaannemer is verplicht voldoende keetruimte ter beschikking te stellen.
10. Xxxxxxx een analyserapport inzake bodemonderzoek is opgesteld, hebben werknemers die op de betrokken grond werkzaamheden moeten verrichten recht op inzage van dat rapport.
11. De werknemer heeft het recht werkzaamheden met een sterk vervui- lend karakter te weigeren, indien onvoldoende beschermende maat- regelen zijn getroffen voor werknemer en/of omgeving.
12. Bij bodemsanering en op opslagplaatsen van verontreinigde grond dient het basisdocument veiligheid en gezondheid bij bodemsanering van de Stichting Arbouw te worden toegepast.
13. Bij gebouwen en woningen met een bouwhoogte van meer dan 15 meter boven het aansluitend terrein, dient een lift aanwezig te zijn voor het vervoer van personen.
14. Ingeval bij het zetten van glooiingsstenen stenen dienen te worden verwerkt met een lengte van meer dan 30 centimeter dient de werk-
84
nemer te beschikken over een hijsinstallatie, een zogenaamde drie- poot.
15. Xxxxxxx tijdens werkzaamheden verricht op een bouwplaats in de GWSW-sector gebruik wordt gemaakt van materieel zoals vrachtwa- gens, walsen en dergelijke zullen de uitlaatpijpen van dit soort voer- tuigen, voor zover die eigendom zijn van een werkgever die onder de Bouw-CAO valt, verticaal naar boven gericht zijn teneinde te bewerkstelligen dat de werknemers op de bouwplaats zo weinig mogelijk last van de uitgestoten uitlaatgassen zullen ondervinden.
16. De werkgever zal bevorderen dat een werknemer die in het kader van hijswerkzaamheden lasten aanslaat, danwel daartoe aanwijzin- gen geeft door middel van armseinen, een hiertoe bestemde cursus in het kader van artikel 35b heeft gevolgd.
Artikel 48a
Veiligheid verschoven arbeidstijden GWW
Voor zover werkzaamheden als bedoeld in artikel 15a worden uitgevoerd in de avond en nacht dient daarbij in acht genomen te worden:
a. dat tijdens nachtvorst geen werkzaamheden zullen worden verricht;
b. dat zonder veiligheidsvesten geen wegwerkzaamheden mogen wor- den verricht;
c. dat bij wegwerkzaamheden waarbij het verkeer kan voortgaan, uit- sluitend wegafbakeningssystemen zijn toegestaan die het te bewer- ken weggedeelte in zijn geheel afzetten;
d. dat voor aanvang van het werk de veiligheidsvoorschriften aan de werknemers worden verstrekt en mondeling toegelicht.
HOOFDSTUK 19
SLOTBEPALING
Artikel 50
Dispensatie
1. Partijen zijn gezamenlijk bevoegd, zo nodig onder het stellen van nadere voorwaarden, afwijking toe te staan van een of meer bepalin- gen van deze CAO.
85
2. Een dispensatieverzoek wordt alleen in behandeling genomen indien dit verzoek minimaal 7 dagen voordat de beoogde afwijking van een CAO-bepaling feitelijk aanvangt, is ingediend.
3. Van lid 2 kan slechts worden afgeweken als verzoeker aan kan tonen dat het eerder indienen van een dergelijk verzoek niet mogelijk was.
4. Partijen zullen binnen drie weken na ontvangst van het dispensatie- verzoek een uitspraak aan de indiener kenbaar maken. Een dispensatieverzoek wordt gehonoreerd indien partijen tot een eens- luidend standpunt zijn gekomen.
5. Een dispensatieverzoek dient te worden gericht aan: Partijen bij de CAO voor het Bouwbedrijf
T.a.v. de secretaris Xxxxxxx 00000
0000 XX XXX XXXX.
6. Aan branches en sectoren kan door CAO-partijen een afwijking van een of meerdere bepalingen van deze CAO worden toegestaan indien over deze afwijking overeenstemming is bereikt met werknemers- organisaties, partij bij deze CAO.
86
BIJLAGE 1
FUNCTIELIJST
De functielijst is in 1981 tot stand gekomen. De indeling van functies in de groepen A tot en met E is gebaseerd op functie-eisen met betrekking tot opleiding, ervaring, veiligheid en gezondheid, belastende fysieke arbeidsomstandigheden, leiding geven en de mate waarin zelfstandig beslissingen genomen moeten worden.
Bij het aangaan van een dienstverband dienen werkgever en werknemer gezamenlijk na te gaan wat de aard van de te verrichten werkzaamhe- den zal zijn.
Aan de hand van deze analyse wordt de werknemer ingedeeld in de juiste functie, en de daarbij behorende functiegroep vastgesteld.
Wanneer een werknemer een functie vervult, welke niet in de functielijst voorkomt, kan partijen worden verzocht uitspraak te doen inzake de indeling van deze werknemer.
In afwachting van deze uitspraak wordt de werknemer voorlopig inge- deeld in de functiegroep, waarin naar het oordeel van de werkgever ver- gelijkbare functies zijn opgenomen (artikel 17 lid 3).
De vermelding van het romeinse cijfer I, II of III achter de functienaam heeft betrekking op het niveau van de functie in de desbetreffende functiefamilie. Tot een functiefamilie behoren functies uit eenzelfde vak- gebied.
GROEP A
1. Asfalteerder buisleidingen.
Het aanbrengen van bekledingsmateriaal op buisverbindingen en armaturen alsmede het repareren van beschadiging aan bestaande bekledingen volgens de daarvoor geldende voorschriften.
2. Assistent springmeester.
Het onder verantwoordelijkheid en toezicht van de springmees- ter verrichten van alle voorkomende springwerkzaamheden. De werknemer die deze functie vervult moet tenminste 18 jaar zijn en voldoende op de hoogte zijn van de gevaren die aan het wer- ken met springstof en ontstekingsmiddelen zijn verbonden.
3. Bakschipper.
Het verrichten van alle werkzaamheden verband houdende met het varen op en verankeren van gesleepte bakken en dekschuiten.
87
4. Bediener van een portaal- of loopkatkraan.
Het door middel van knoppen op een bedieningspaneel bedienen van een eenvoudige portaal- of loopkatkraan.
5. Bouwvakhelper.
Het verrichten van eenvoudige werkzaamheden in de sectoren burger-, utiliteits-, grond-, water-, spoor- en wegenbouw, waar- voor geen speciale kennis is vereist.
Toelichting
Onder de benaming ,,bouwvakhelper’’ zijn de volgende functies welke in de voorgaande CAO’s afzonderlijk in de functielijst waren opgenomen bijeengebracht, te weten:
Afkorter Afplakker
Afplakker asfalteerder Baggeraar
Bediende algemene dienst Betonafwerker II Betonboorder/-zager Betonwerker-opperman Bouwvakhelper Bouwvaksjouwer Corveeër Elementenstapelaar Elementenwerker Grondwerker Grondwerker-stortarbeider Handlanger
Helper Hulparbeider
Hulparbeider bij de betonmolen Hulpheier
Hulpkabelwerker Hulpmolenbaas Hulpmonteur-systeembouw Hulpopsluiter
Hulpriool- en drainagewerker Hulpsteigerbouwer Hulpstraler
Hulpvlechter Hulpijzervlechter Klipsenman Koppensneller Laboratoriumbediende Lierdrijver Machinehulp Machineman
88
Magazijnbediende II Molenhulp
Olie-cementspuiter Olieman Opruimer Palentransporteur Schijfschuurder Sjouwer Xxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxx Specialist-rachelaar Specialist-vloerder Spoorwerker Steenbikker
Stelleur-aluminiumgevels Stoker II Transportarbeider Transportwerker Voegwerker Wegenbouwhelper Ijzervlechter Zandpalenwerker
6. Buisleidingenlegger III.
Het onder leiding van de buisleidingenlegger I verrichten van werkzaamheden verband houdend met het leggen, verbinden en repareren van ondergrondse buisleidingen.
7. Heier II.
Het behulpzaam zijn bij het opstellen, verplaatsen, bedrijfsklaar houden, strijken en vervoeren van de stelling alsmede het behulp- zaam zijn bij het verrichten van diverse werkzaamheden bij en onder de heistelling.
8. Kabelwerker.
Het verrichten van alle werkzaamheden verbonden aan het leg- gen en afdichten van kabels of het aanbrengen van bovengrondse kabels.
9. Leerling machinist hei-installatie of funderingsinstallatie.
Het behulpzaam zijn bij werkzaamheden van de machinist van een hei-installatie of funderingsinstallatie zoals bijvoorbeeld schroef- en boorpalenstelling, groutankermachine enzovoorts.
89
10. Magazijnbediende.
Het beheren van een eenvoudig magazijn op een object of het behulpzaam zijn van de magazijnmeester met het opbergen en uitgeven van magazijnartikelen, het verrichten van eenvoudige reparaties aan gereedschappen.
11. Monteur bronbemalingsinstallaties III.
Het onder leiding van de monteur bronbemalingsinstallaties I installeren en na gebruik wederom verwijderen van bronbema- lingsinstallaties en het verrichten van hiervoor noodzakelijke bij- komende werkzaamheden.
12. Sondeerassistent II.
Het assisteren bij het opstellen en bedienen van apparatuur voor het uitvoeren van technisch bodemonderzoek.
13. Vorkheftruckbestuurder.
Het bedienen van een vorkheftruck en het verrichten van het dagelijks onderhoud daaraan.
14. Wegmarkeerder III.
Het verrichten van eenvoudige hulpwerkzaamheden, waarvoor geen speciale kennis vereist is, rond het aanbrengen van alle voorkomende markeringswerkzaamheden.
GROEP B
15. Asfaltafwerker.
Het verrichten van alle werkzaamheden bij het lossen, spreiden en profileren van asfaltspecie bij de aanleg van verhardingen ten behoeve van wegen, taluds en dijken en de goede afwerking daarvan. Hiervoor is minimaal drie jaar ervaring vereist.
16. Assistent bankwerker lasser.
Het verrichten van las- en/of bank- en/of smeedwerkzaamheden alsmede het assisteren bij constructiewerkzaamheden.
17. Bediener van een betonmenginstallatie.
Het mengen van grondstoffen voor de diverse beton- samenstellingen in de juiste verhoudingen met behulp van een- voudig te transporteren betonmenginstallatie en het verrichten van het dagelijks onderhoud daaraan.
18. Betonwerker II.
Het verrichten van alle voorkomende werkzaamheden bij de fabricage van betonelementen, het afwerken van beton- constructies inclusief het aanbrengen van slijtlagen, alsmede het
90
verrichten van technisch niet ingewikkelde reparaties aan deze constructies en elementen.
19. Boorassistent.
Het assisteren bij het bedienen van boorinstallaties voor het uit- voeren van grondboringen en het maken van pompputten dan wel het bedienen van boorinstallaties voor het uitvoeren van tech- nisch niet ingewikkelde grondboringen en pompputten.
20. Buisleidingenlegger II.
Het verrichten van werkzaamheden verband houdende met het leggen en verbinden van hoofd- en dienstleidingen alsmede het verrichten van reparatie aan al of niet onder druk staande leidin- gen, een en ander met uitzondering van autogenisch en elektrisch laswerk.
21. Buizensteller.
Het op juiste hoogte, onderlinge afstand en in de juiste richting stellen van buizen.
22. Chauffeur III.
In het bezit van wettelijk rijbewijs. Het vervoeren van goederen en materieel met een auto of vrachtauto waarvan het ledig ge- wicht, vermeerderd met het laadvermogen niet meer bedraagt dan 7500 kg. Werkt mee aan het laden en lossen en is verantwoorde- lijk voor een juiste belading. Heft kleine storingen op en verricht het dagelijks onderhoud aan dit voertuig overeenkomstig de bedrijfsinstructies.
23. Dakdekker II.
Het volgens aanwijzingen zelfstandig uitvoeren van de meest voorkomende dakdekkerswerkzaamheden, ongeacht het soort be- dekking.
24. Palenboorder/Funderingswerker II.
Het onder toezicht en conform aanwijzingen uitvoeren van werk- zaamheden welke betrekking hebben op het boren en vullen van palen en op funderingstechnieken, anders dan heien. Hieronder begrepen werkzaamheden verband houdende met diepwanden, groutankers, groutankerpalen, verdichten en schroef- en boor- palen etcetera.
91
25. Gevelbekleder lasser (aluminiumgevels).
Het verrichten van alle werkzaamheden verband houdende met de maatvoering en het uitrichten van al het aluminiumwerk in gevels en dergelijke.
26. Grondwerker wegenbouw.
Het verrichten van alle voorkomende grondwerkzaamheden, als- mede het afwerken van bermen, taluds en aardebanen, waarvoor minimaal twee jaar ervaring in de sector wegenbouw is vereist.
27. Heier I.
Het verrichten van onderhoud en controle op onderdelen in de top van de heistelling. Het opstellen van de stelling compleet met hei- of trilblok, het plaatsen van de heibuis, paal of damwand op de juiste plaats. Bij geheide in de grond gevormde palen, het vul- len van de heibuis met betonspecie, het afhangen van de wape- ning en het gereed maken voor het trekken van de heibuis.
28. Isoleerder.
Het zelfstandig verrichten van isolatiewerkzaamheden aan be- staande gebouwen door het mechanisch inbrengen van vulstoffen in spouwmuren. Het onderhouden van de voor deze werkzaam- heden benodigde apparatuur en gereedschappen.
29. Kabellasser II.
Het maken van diverse kabelverbindingen en het waterdicht maken van deze verbindingen.
30. Kitter.
Het in het werk aanbrengen van de juiste kitten en primers op diverse ondergronden.
31. Kozijnmonteur.
Het plaatsen, richten, vastzetten en afdichten van kozijnen in gevelelementen.
32. Kraanbestuurder.
Het zelfstandig verrichten van werkzaamheden verband hou- dende met het bedienen van een eenvoudige bouwkraan, waar- voor geen bewijs van deskundigheid of speciale vakkennis is ver- eist, alsmede het verrichten van onderhoudswerkzaamheden.
33. Machinaal houtbewerker bouwplaats.
Het verrichten van eenvoudige houtbewerkingen op de bouw- plaats.
34. Machinist eenvoudig bedienbaar materieel.
Het verrichten van alle werkzaamheden verband houdende met
92
het bedienen en het dagelijks onderhoud van motorisch aangedre- ven en/of voortbewogen eenvoudig bedienbaar materieel, waar- voor door opleiding en ervaring geen bijzondere vakopleiding vereist is, zoals eenvoudig bedienbare graafmachines, handtril- walsen, smalspoorlocomotieven enzovoorts.
35. Machinist ketelhuis.
Het bedienen en bedrijfsklaar houden van de fabrieksketelhuis- installatie en het verrichten van eenvoudige reparaties.
36. Machinist verdichtingen.
Het bedienen en onderhouden van de verdichtingsinstallatie en de daarbij behorende mobiele hijsinrichting.
37. Malleninstallateur.
Het monteren en demonteren van mallen met daarbij behorende werkzaamheden.
38. Matroos motordrijver.
Het assisteren bij het varen met sleepboten of andere door motor- kracht voortbewogen schepen, voor zover deze vaartuigen een waterverplaatsing van meer dan 25 ton hebben; het smeren van motoren, lieren en pompen en het verrichten van onderhoudswerk- zaamheden aan genoemde vaartuigen zowel aan dek als in de machinekamer overeenkomstig de bedrijfsinstructies.
39. Mechanisch stamper.
Het op dichtheid stampen van opgevulde sleuven tot op de juiste hoogte met behulp van een mechanische stamper, alsmede het zelfstandig verrichten van het dagelijks onderhoud en het uitvoe- ren van kleine reparaties aan de stamper.
40. Metselaar II.
Het op aanwijzing van een vakman verrichten van eenvoudig schoon metselwerk. Het zelfstandig verrichten van vuil metsel- werk, voegen raapwerk.
41. Molenbaas.
Het verrichten van alle werkzaamheden verbonden aan het instal- leren en bedienen van een betonmolen alsmede het dagelijks onderhoud.
93
42. Monteur bronbemalingsinstallaties II.
Het al dan niet aan de hand van tekeningen zelfstandig installe- ren van technisch niet ingewikkelde bronbemalingen.
43. Opperman.
Het verrichten van alle werkzaamheden verbonden aan het men- gen van grondstoffen voor het verkrijgen van metselspecie in de juiste verhoudingen met behulp van een eenvoudig te transporte- ren en te bedienen metselspeciemenginstallatie en het verrichten van het dagelijks onderhoud daarvan. Het aanvoeren van metsel- specie en stenen ten behoeve van metselwerkzaamheden op de bouwplaats. Het eventueel verlenen van hand- en spandiensten op de bouwplaats.
44. Opperman bestratingen.
Het verrichten van alle voorkomende werkzaamheden verband houdende met bestratingswerkzaamheden, zoals het grondwerk en het aanvoeren van stenen, blokken en trottoirbanden.
Voor zover de werknemer prestatietoeslag als bedoeld in artikel 21 lid 1 en lid 2 ontvangt zal deze worden verlaagd met een bedrag respectievelijk percentage corresponderend met de uit de onderhavige plaatsing in functiegroep B voortvloeiende verho- ging van het garantieloon. Artikel 21 lid 4 is op deze verhoging van het garantieloon niet van toepassing.
45. Opperman-steigermaker.
Het maken van normale steigers, het maken van specie en het zorgen voor de materiaalvoorziening ten behoeve van metselaars.
46. Schilder II.
Het verrichten van eenvoudige schilderswerkzaamheden en het verlenen van hulp bij de uitvoering van minder eenvoudige schilderswerkzaamheden of het ontroesten (bikken en gritstralen), meniën, gronden en afschilderen van constructies, werktuigen en materieel.
47. Sloper II.
Het onder toezicht van sloper I verrichten van alle voorkomende sloopwerkzaamheden en het behulpzaam zijn bij het onderhou- den van machines en gereedschappen.
48. Sondeerassistent I.
Het zelfstandig maken van technisch niet ingewikkelde sonde- ringen en proefboringen, alsmede het assisteren bij gecompli- ceerde sonderingen en proefboringen.
94
49. Spanmonteur.
Het verrichten van alle werkzaamheden verband houdende met het voor- en naspannen van kabels ten behoeve van beton- constructies.
50. Spoorlegger-wisselbouwer II.
Het onder leiding leggen, bouwen, opbreken en onderhouden van normaalspoor en wissels.
51. Springmeester II.
Het voorbereiden en met behulp van springstoffen uitvoeren van sloopwerk aan bouwwerken of delen daarvan alsmede het verzor- gen van aanvoer, opslag, gebruik en afvoer van de voor deze springwerken geëigende materialen en apparatuur. Een en ander met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke voor- schriften. Om deze functie te mogen vervullen moet de werkne- mer tenminste 21 jaar oud en in het bezit van het door de Arbeidsinspectie erkende basisdiploma springmeester zijn.
52. Stelleur II.
Het verrichten van alle voorkomende werkzaamheden bij het aanvoeren, stellen en monteren van elementen op de bouwplaats en het assisteren van de stelleur I.
53. Straatmaker II.
Het verrichten van alle voorkomende eenvoudige bestratings- werkzaamheden.
54. Timmerman II.
Het aan de hand van tekeningen en op aanwijzingen van een vak- man maken en stellen van de meest voorkomende bekistingen en verrichten van technisch niet ingewikkelde stel- en timmer- werkzaamheden.
55. Transportwerker.
Het verrichten van alle werkzaamheden verband houdende met het laden, lossen, opslaan en transporteren van elementen en materialen en de regeling daarvan.
56. Voeger.
Het met handgereedschap of mechanische hulpmiddelen verrich- ten van alle voorkomend voegwerk en de daarbij behorende werkzaamheden.
95
57. Wegmarkeerder II.
Het onder leiding van een wegmarkeerder I met behulp van mechanische hulpmiddelen aanbrengen van wegmarkeringen zo- als verkeersstrepen en figuraties. Het behulpzaam zijn bij alle noodzakelijke werkzaamheden, zoals het uitzetten van markerin- gen, het plaatsen en in stand houden van wegafzettingen, het aan- brengen van verkeerspunaises en voorgevormde plakstrepen, het afstrooien met parels en/of krijt van wegmarkeringen.
58. IJzervlechter II.
Het verrichten van buig- en ijzervlechtwerkzaamheden en het behulpzaam zijn bij het in het werk brengen van het vlechtwerk.
GROEP C
59. Betonwerker I.
Het zelfstandig verrichten van alle werkzaamheden verband hou- dende met het boren, zagen, injecteren dan wel repareren van beton, alsmede het bedienen en onderhouden van de voor deze werkzaamheden benodigde machines en gereedschappen.
60. Betonspuiter.
Het zelfstandig hanteren van hogedrukpistool, kruipslang/lans en dergelijke van een hogedrukinstallatie.
61. Boormeester II.
Het met behulp van boorinstallaties zelfstandig maken van grond- boringen en het in samenhang met de doorboorde aardlagen afwerken hiervan tot pompput.
62. Chauffeur II.
In bezit van wettelijk rijbewijs en bewijs van vakbekwaamheid ingevolge Rijtijdenbesluit 1977 tenzij daarvoor dispensatie is verleend. Heeft minimaal 2 jaar ervaring. Voert normale transpor- ten uit met behulp van alle soorten vrachtauto’s (inclusief vrachtautocombinaties en dergelijke). Werkt mee aan het laden, lossen en is verantwoordelijk voor de belading. Heft kleine sto- ringen op en verricht het dagelijks onderhoud aan de vrachtauto, overeenkomstig de bedrijfsinstructies.
63. Dakdekker I.
Het zelfstandig verrichten van alle bij het dakdekken voorko- mende werkzaamheden en zonodig geven van instructies aan dakdekker II.
96
64. Elektromonteur II.
Het assisteren bij of onder toezicht verrichten van werkzaamhe- den ten behoeve van de aanleg, het onderhoud en het herstel van elektrische geleidingen, alsmede het opheffen van eenvoudig te lokaliseren storingen aan elektrische apparatuur.
65. Kabellasser I.
Het zelfstandig verrichten van alle werkzaamheden, verband hou- dende met het maken van kabelverbindingen, zoals het monteren en ombouwen van aansluitingen voor hoog- en laagspanning, telefoon en centrale antenne-inrichtingen. Hiervoor is op basis van opleiding en/of ervaring een bijzondere vakbekwaamheid vereist.
66. Lasser buisleidingen.
Het verrichten van alle voorkomende laswerkzaamheden aan buisleidingen, zowel boven als ondergronds.
67. Machinaal metaalbewerker II.
Het op aanwijzing, zonodig volgens tekening vervaardigen van machineonderdelen met behulp van metaalbewerkingsmachines (zoals draaibank, freesmachine, sterkarmschaafbank, radiaal- boormachine) enzovoorts.
68. Machinemonteur II.
Het opheffen van eenvoudig te lokaliseren storingen bij de in het bouwbedrijf in gebruik zijnde machines en/of voertuigen en het assisteren en onder toezicht verrichten van reparatie- en revisie- werkzaamheden daaraan.
69. Machinist kleine hei-installatie of funderingsinstallatie.
Het verrichten van alle werkzaamheden verband houdende met het bedienen en dagelijks onderhouden van kleine hei-installaties niet werkend met een valblok, waarvan de capaciteit niet meer bedraagt dan 35 kNm (3,50 tonmeter), of het verrichten van alle werkzaamheden verband houdende met het dagelijks bedienen en onderhouden van kleine funderingsinstallaties zoals bijvoorbeeld schroef- en boorpalenstelling, groutankermachine, enzovoorts.
70. Machinist kettingsleuvengraafmachine.
Het op juiste diepte en in de juiste richting machinaal graven van sleuven voor kabels en buizen, alsmede het zelfstandig verrich- ten van dagelijks onderhoud en het uitvoeren van kleine repara- ties aan de sleuvengraver.
97
71. Monteur steigers II.
Met inachtneming van de geldende veiligheidsvoorschriften en bedrijfsinstructies, het aan de hand van tekeningen of volgens aanwijzingen zelfstandig uitvoeren van een technisch niet inge- wikkelde steigerconstructie, alsmede het onder leiding uitvoeren van alle soorten steiger- en ondersteuningsconstructies op iedere voorkomende hoogte.
72. Palenboorder/Funderingswerker I.
Het verrichten van alle werkzaamheden verband houdende met het boren en vullen van palen en met funderingstechnieken.
73. Remmingwerker.
Het maken, afwerken en repareren van remmingwerken.
74. Rijswerker.
Het verrichten van alle voorkomende werkzaamheden voor het maken van rijsbeslag en zinkwerken.
75. Sloper I.
Het verrichten van alle voorkomende sloopwerkzaamheden met inbegrip van het zagen, boren en branden en het onderhouden van de voor deze werkzaamheden benodigde machines en ge- reedschappen.
76. Sondeermeester II.
Het zelfstandig maken van sonderingen en de proefboringen en het vastleggen van de verzamelde gegevens.
77. Spoorlegger-wisselbouwer I.
Het zelfstandig leggen, vernieuwen, opbreken, onderhouden en repareren van sporen en wissels.
78. Stelleur I.
Het stellen en monteren van elementen op de bouwplaats, het zorgen voor de juiste maatvoering en het geven van aanwijzin- gen aan assistenten.
79. Stortbaas (natte stort).
Het meewerken aan alle werkzaamheden welke voorkomen op het natte stort en het houden van toezicht op de werknemers die hem daarbij assisteren, alsmede het aflezen van de hoogte van het stort met behulp van een waterpastoestel.
80. Tegelzetter.
Het zelfstandig verrichten van alle bij het tegelzetten voorko- mende werkzaamheden.
98
81. Vakman GWW.
Het in de sector grond-, water-, spoor- en wegenbouw verrichten van minder eenvoudige werkzaamheden zoals: aan de hand van tekeningen of op aanwijzing uitzetten naar richting en hoogte van onder andere rioleringen, verhardingen en grondwerken; inritsen, afwerken en bekleden van taluds; leggen van rioolbuizen en het stellen van duikerelementen; zelfstandig repareren van wegen; op juiste diepte en afschot brengen van sleufbodems; dichten van sleuven; stellen van stalen bekistingsrails; snoeien van bomen; bedienen van hulpwerktuigen en het verrichten van kleine repa- raties daaraan.
82. Wegmarkeerder I.
Het zelfstandig – zonodig aan de hand van tekeningen – uitzet- ten en met behulp van mechanische hulpmiddelen aanbrengen van wegmarkeringen zoals verkeersstrepen en figuraties. Het treffen van alle noodzakelijke verkeersmaatregelen. Het verrich- ten van onderhoudswerk en het verhelpen van kleine storingen aan de mechanische hulpmiddelen. Het geven van leiding aan de bij de werkzaamheden betrokken werknemers en het bijhouden van de werkadministratie (productie-opnamen en dergelijke).
GROEP D
83. All-round xxxxxx xxxxxxxxxxxxx.
Het zelfstandig verrichten van alle laswerkzaamheden onder strenge keur aan hogedrukleidingen zowel boven- als onder- gronds.
84. Balkman.
Het bedienen van de verwarmde strijkbalk op een asfaltafwerk- machine bij het spreiden, profileren en afwerken van asfalt. Het in voorkomende gevallen vervangen van de machinist groot ma- terieel. Voor deze functie is op basis van opleiding en/of ervaring een bijzondere vakbekwaamheid vereist.
85. Bankwerker/lasser.
Het zelfstandig verrichten – zonodig aan de hand van tekeningen
– van alle voorkomende las- en/of bank- en/of constructie- werkzaamheden.
99