Contract
Uitspraak van de Geschillencommissie Bureau Krediet Registratie, nr. 18.37 d.d. 19 november 2018 te Amsterdam (mr. H.M. Xxxxxx, mr. C.P. Xxxxxxx, X.X. Juffermans).
1. Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Commissie te laten beslechten, binnen de door het Reglement Geschillencommissie BKR (hierna: het Reglement) gestelde grenzen.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- klaagschrift met bijlagen d.d. 16 januari 2018;
- brief met acceptatieformulier d.d. 26 januari 2018;
- informatieverzoek deelnemer d.d. 2 februari 2018;
- aanvullende stukken van betrokkene d.d. 11 februari 2018;
- reactie deelnemer d.d. 14 februari 2018;
- reactie betrokkene d.d. 23 februari 2018;
- reactie deelnemer d.d. 19 maart 2018;
- reacties betrokkene d.d. 4 april en 26 mei 2018;
- reactie deelnemer d.d. 30 mei 2018;
- brief van Geschillencommissie BKR aan betrokkene d.d. 6 augustus 2018;
- bezwaarschrift van betrokkene d.d. 11 augustus 2018;
- reactie deelnemer d.d. 18 september 2018.
De Commissie heeft kennis genomen van de door partijen overgelegde stukken en heeft de betrokkene en de deelnemer uitgenodigd voor een mondelinge behandeling van de klacht op 29 oktober 2018 te Amsterdam.
Partijen hebben ter zitting hun standpunten (nader) toegelicht.
2. Standpunt van de betrokkene
2.1. Betrokkene stelt zich – zakelijk samengevat – op het standpunt dat de vordering onterecht is. De vordering kwam voort uit een aandelenleaseconstructie die in 1998 door [X] was bedacht waarbij [Y] winst op aandelen zou genereren en die winst al op voorhand door [Z] aan betrokkene werd uitgekeerd. Er zou voor betrokkene geen schuld resteren. Na de contractperiode bleek dat de aandelen geen winst maar verlies opleverden en vorderde [Z] de voorgeschoten winst terug. Nadat
betrokkene de vordering afwees wegens misleiding, startte [Z] een gerechtelijke procedure tegen betrokkene. Op de conclusie van antwoord van de advocaat van betrokkene kwam geen weerwoord maar [Z] cedeerde de vordering aan [X]. Ook [X] had geen weerwoord en staakte de procedure. De vordering is verjaard per 22 oktober 2008. Er ligt geen gerechtelijk vonnis waarin betrokkene veroordeeld is tot betalen van de vordering. [Xxxxxxxxx] stelt dat sprake is van een vordering van EUR 95.272,36, terwijl in het CKI slechts sprake is van EUR 29.569. Registratie zal pas in 2021 worden verwijderd. Betrokkene wil een hypotheek voor de aankoop van zijn huurwoning. Er is geen belang mee gediend om de registratie na 12 jaar nog 4 jaar te laten staan. Betrokkene wenst dat de registratie einddatum 22 oktober 2008, de datum van verjaring, krijgt en daarna direct wordt verwijderd.
2.2. Op het verweer van de deelnemer reageert de betrokkene met de stelling dat de brief van [Z] over de achterstand d.d. 12 maart 2004 niet waarschuwt voor de A. De brief van 18 maart 2005 wel, maar betrokkene stelt dat deze voorbarig was omdat betrokkene in een gerechtelijke procedure verwikkeld was met [Z] omtrent de rechtmatigheid van de vordering en deze kon natuurlijk niet door
[Z] en [X] worden opgeëist. Xxxxxxxxxx stuurt een kopie van de brief van [advocaat] d.d. 26 maart 2005 waarin wordt bevestigd dat betrokkene zolang er geen uitspraak is de correspondentie als niet verzonden kan beschouwen. Ook [X] heeft betrokkene geen vooraankondiging gestuurd. Betrokkene verwijst naar een arrest van de Hoge Raad (hierna: HR) dat na doorhaling van een procedure er geen sprake meer is van stuitende werking van de ingestelde eis “wanneer de schuldenaar op grond van de omstandigheden van het geval erop mocht vertrouwen dat de bewuste procedure niet meer
hervat zou worden”. Dat is hier gebeurd. De procedure is op 1 oktober 2008 doorgehaald. Betrokkene had daardoor het vertrouwen dat [X] de procedure niet meer zou hervatten. De vordering verjaarde daarom op 22 oktober 2008, 5 jaar na opeising.
3. Standpunt van de deelnemer
3.1. De deelnemer stelt - zakelijk samengevat - dat betrokkene op 21 oktober 1998 een krediet heeft afgesloten bij [Z]. Op 14 september 2004 is betrokkene gedagvaard omdat hij in gebreke was met betaling van de maandtermijnen. Nadat de procedure was verwezen naar de parkeerrol, is deze in oktober 2008 ambtshalve doorgehaald door de Rechtbank te Leeuwarden. Dat betekent niet dat de vordering is verjaard. De deelnemer verwijst naar een arrest van de HR d.d. 14 november 2014. [Xxxxxxxxx] stelt dat zij haar vordering diverse keren heeft gestuit, o.a. bij brief van haar advocaat van 30 januari 2013. De vordering was opgelopen tot EUR 77.531,75. Vervolgens zijn diverse gesprekken gevoerd met betrokkene o.a. op 20 februari 2014. Het gesprek is bevestigd bij brief d.d. 21 februari 2014. Het heeft niet geleid tot een minnelijke regeling. De deelnemer stuurt kopie van
een brief van betrokkene d.d. 27 augustus 2014. De deelnemer heeft in augustus 2016 besloten om proceseconomische redenen de vordering af te boeken. Zowel de A als de 3 is terecht. De deelnemer kan geen vooraankondiging overleggen voor de A op 6 april 2004. Maar stuurt wel kopie van de vooraankondiging d.d. 18 maart 2005. Als de commissie wil, zal zij de datum van de A aanpassen.
3.2. De deelnemer stelt tot slot, dat de brief van [advocaat] een herhaling van zetten is. Doorhaling van een procedure is een administratieve handeling waaraan geen enkel rechtsgevolg kan worden verbonden en heeft niet tot gevolg dat de vordering is verjaard. Zij handhaaft haar standpunt.
4. Beoordeling van het geschil
Uit de stukken, de afgelegde verklaringen voor zover wederzijds erkend althans niet of onvoldoende betwist, is het volgende komen vast te staan.
4.1. De betrokkene maakt bezwaar tegen de registratie in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van een doorlopend krediet met contractnummer ******742. Het geregistreerde kredietbedrag is EUR 29.569. De overeenkomst wordt gekenmerkt door een achterstandsmelding (A) op 6 mei 2004 en een bijzonderheidscode 3 (bedrag van EUR 250 of meer is afgeboekt) op 29 augustus 2016. De werkelijke einddatum van de overeenkomst is gelijk aan de datum van code 3, te weten 29 augustus 2016.
4.2. De eerste vraag die partijen verdeeld houdt is of de vordering van de deelnemer op betrokkene thans of op een eerder moment in het verleden is verjaard, wat mogelijk consequenties kan hebben voor de registratie. Het uiteindelijk oordeel daarover is voorbehouden aan de overheidsrechter. De Commissie ziet vooralsnog onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat de vordering – zoals door de betrokkene gesteld – is verjaard op 22 oktober 2008. De lopende rechtszaak is kennelijk administratief doorgehaald en op de parkeerrol geplaatst, maar daarmee is het geding tussen partijen niet geëindigd, zoals de deelnemer terecht heeft betoogd onder verwijzing naar wet en jurisprudentie. Overigens kan niet worden aangenomen dat de deelnemer bij betrokkene het vertrouwen heeft gewekt dat zij de vordering niet meer zou incasseren. Er is in 2013 en 2014 veelvuldig gecorrespondeerd tussen partijen waarbij de inzet was dat de vordering nog steeds zou worden voldaan. De Commissie gaat er daarom voorshands van uit dat de vordering niet is verjaard. Het voorgaande is anders indien in een gerechtelijke procedure zou komen vast te staan dat de vordering van de deelnemer op betrokkene wel al eerder is verjaard. Xxx heeft te gelden dat op het moment van verjaring de deelnemer een werkelijke einddatum op het contract moet plaatsen. Als de deelnemer daartoe niet overgaat kan betrokkene alsdan wederom een klacht indienen bij deze
Commissie. Dat geldt ook indien de vordering van de deelnemer op betrokkene niet gegrond is, bijvoorbeeld als sprake is geweest van een ernstige zorgplichtschending door de deelnemer of diens rechtsvoorganger. Dat er sprake kan zijn van een kennelijke schending van die zorgplicht blijkt onvoldoende uit wat betrokkene heeft aangevoerd.
4.3. Ten aanzien van de technische juistheid van de registratie oordeelt de Commissie als volgt. Alvorens de deelnemer overgaat tot registratie van een achterstand, is zij reglementair verplicht daarvoor te waarschuwen (een zogenaamde ‘vooraankondiging’), zodat men nog in de gelegenheid wordt gesteld de registratie te voorkomen. In beginsel rust op de deelnemer de plicht om aannemelijk te maken dat zij een vooraankondiging heeft verzonden, indien de klager dat betwist.
De administratie van de deelnemer kan tot bewijs strekken. Het is vaste jurisprudentie van de Geschillencommissie dat de deelnemer door overlegging van kopieën van brieven de verzending van de vooraankondiging aannemelijk kan maken. De A staat geregistreerd op 6 mei 2004. De deelnemer is niet in staat aan te tonen dat zij betrokkene voor deze achterstandsregistratie heeft gewaarschuwd middels de reglementair verplichte vooraankondiging. De deelnemer heeft wel een kopie overgelegd van een brief van 18 maart 2005. Die brief is verzonden naar het bij haar bekende adres en bevatte een vooraankondiging. Bij brief van 26 maart 2005 evenwel heeft de deelnemer aan betrokkene geschreven dat hij eerder ontvangen correspondentie als niet verzonden moest beschouwen.
Daarmee heeft de deelnemer de vooraankondiging feitelijk ingetrokken. In het dossier bevindt zich aldus geen rechtsgeldige vooraankondiging. De A dient daarom te worden verwijderd.
4.4. Op grond van het Algemeen Reglement BKR dient een deelnemer een bijzonderheidscode 3 te registreren als de deelnemer een bedrag ad EUR 250 of meer afboekt. Indien tevens finale kwijting wordt verleend dan dient de deelnemer ook een einddatum te registreren, zodat andere deelnemers van het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) kunnen zien dat de geregistreerde geen verplichtingen meer heeft aan die ene deelnemer. De deelnemer heeft hieraan voldaan.
De registratie van code 3 op 29 augustus 2016 is technisch juist. Doordat de werkelijke einddatum eveneens is gesteld op 29 augustus 2016, wordt de registratie door schoning in augustus 2021 uit het CKI verwijderd.
4.5. De door de betrokkene gestelde bijzondere omstandigheden wegen mee in de zogenaamde proportionaliteitstoets. Die houdt in dat de inbreuk op de belangen van de betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de registratie te dienen doel. Het belang van de registratie is enerzijds de betrokkene te beschermen tegen het aangaan van financiële verplichtingen
die hij of zij niet kan dragen en anderzijds dat kredietverstrekkers middels het kredietregistratiesysteem in staat zijn de gegoedheid en het betaalgedrag van potentiële kredietnemers te toetsen en de afweging kunnen maken geen krediet te verlenen aan potentiële wanbetalers. Het hiertegenover staande belang van betrokkene is dat hij of zij in de gelegenheid is kredieten af te sluiten voor het doen van aankopen of zelfs van een woonhuis en daarin niet wordt belemmerd door een negatieve registratie die in veel gevallen verhindert dat de betrokkene een krediet kan afsluiten.
4.6. Voor een geslaagd beroep op disproportionaliteit is vereist dat betrokkene een belang stelt en zo nodig aantoont, in de vorm van bijvoorbeeld een vanwege de aangevochten registratie afgewezen financieringsaanvraag, dat hij heeft bij schrapping van de registratie. Ook moeten er voldoende (bijzondere) omstandigheden zijn gesteld zodat aannemelijk is dat ondanks de correcte registratie in dit specifieke geval betrokkene geen (structurele) wanbetaler is waartegen potentiële kredietverstrekkers of betrokkene zelf moeten worden beschermd.
4.7. De betrokkene heeft een belang gesteld bij verwijdering van de registratie. De betrokkene wil een hypotheek afsluiten om zijn huurhuis te kopen.
4.8. De Commissie ziet in hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd onvoldoende aanleiding de belangenafweging in het voordeel van betrokkene te laten slagen. Er zijn geen althans onvoldoende bijzondere omstandigheden gesteld om de registratie te schrappen vanwege disproportionaliteit. Betrokkene heeft weliswaar een belang bij verwijdering van de registratie gesteld, maar de deelnemer heeft een fors bedrag kwijtgescholden. Andere relevante omstandigheden in het voordeel van betrokkene zijn gesteld noch gebleken. In deze omstandigheden weegt het belang bij handhaving van de registratie zwaarder dan het belang van betrokkene om (nieuwe) leningen aan te kunnen gaan.
5. De beslissing
De Commissie, in aanmerking genomen de toepasselijke reglementen, beslist dat de klacht van de betrokkene (gedeeltelijk) gegrond is. De deelnemer dient binnen tien werkdagen na dagtekening van deze beslissing de A te verwijderen. Voorts beslist de Commissie gezien de (gedeeltelijke) gegrondheid van de klacht, conform het bepaalde in artikel 9 lid 2 van het Reglement, tot terugbetaling van de door betrokkene betaalde bijdrage ad EUR 50.