NR. 9. ONTBINDING ARBEIDSOVEREENKOMST WEGENS VERANDERING VAN OMSTANDIGHEDEN; SCHADEVERGOEDING
NR. 9. ONTBINDING ARBEIDSOVEREENKOMST WEGENS VERANDERING VAN OMSTANDIGHEDEN; SCHADEVERGOEDING
Als gevolg van reorganisatie moest de functie van adjunct-directeur Personeel en Organisatie worden opgeheven. Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting heeft het Scheidsgerecht niet de indruk gekregen dat de werkgever, mede gelet op het Sociaal plan, aan de werknemer een optimale begeleiding heeft gegeven bij het vinden van een oplossing voor de moeilijke positie waarin de werknemer ten gevolge van de reorganisatie kwam te verkeren. Werkgever dient een vergoeding te betalen.
Scheidsgerecht voor het Nederlandse Ziekenhuiswezen
(mr. X.X. xxx Xxxxx, voorzitter, dr. J.W. Merkelbach, drs. Th. Xxxxx, xx. X. Xxxxxxx en mr. D.A.C. Slump, leden, met bijstand van mr. L.J.C.M. Xxxxxxx, griffier)
15 juni 1995
Bindend advies (95/03) in de zaak van: A,
gevestigd te X, verzoekster,
gemachtigde: mr. X.X.X.Xxx, tegen:
B,
wonende te Y, verweerder,
gemachtigde: xx. X.Xxxxxxxxx.
1. De procesgang
1.1. Verzoekster heeft het Scheidsgerecht verzocht om, bij wege van bindend advies, de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst op zo kort mogelijke termijn wegens gewichtige redenen te ontbinden en daarbij te verstaan dat op die beëindiging de tussen partijen geldende wachtgeldregeling van toepassing is, kosten rechtens.
1.2. Verweerder heeft bij verweerschrift verzocht de gevraagde ontbinding van de arbeidsovereenkomst af te wijzen, subsidiair in geval van toewijzing van dat verzoek daaraan een vergoeding te verbinden ten laste van verzoekster en ten gunste van verweerder van ƒ 450.000,= met veroordeling van verzoekster in de kosten van deze procedure.
1.3. De mondelinge behandeling heeft op 29 mei 1995 te Utrecht plaats gevonden. Namens de Vereniging waren aanwezig de heren C, algemeen directeur, D, directeur Patiëntenzorg en E, directeur Bedrijfsvoering, bijgestaan door de gemachtigde van verzoekster. Verweerder was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Beide partijen hebben hun standpunten nader toegelicht.
2. Samenvatting van het geschil
2.1. Tussen partijen is op 21 september 1989 een arbeidsovereenkomst gesloten op grond waarvan verweerder sedert
1 december 1989 bij verzoekster in dienst is als adjunct-directeur Personeel en Organisatie. Op dat ogenblik waren in de door verzoekster geëxploiteerde inrichting F naast een algemeen directeur drie adjunct-directeuren werkzaam in respectievelijk het directoraat Patiëntenzorg en Zorgondersteunende Diensten, het directoraat Facilitaire en Financiële Zaken en het directoraat Personeels- en Organisatiebeleid.
Het bestuur van verzoekster heeft op 1 september 1994 een `meerjarenplan '95,'96,'97,'98' vastgesteld. Over dat plan heeft de ondernemingsraad op 19 oktober 1994 positief geadviseerd. In dat plan – dat in januari 1995 in werking is getreden – zijn naast de algemeen directeur nog slechts twee adjunct-directeuren werkzaam, namelijk de directeur Patiëntenzorg en de directeur Bedrijfsvoering. Het directoraat Personeel en Organisatie is opgeheven. Als gevolg daarvan is de functie van verweerder vervallen. Sedert medio november 1994 is verweerder niet meer in de inrichting werkzaam. Omdat partijen er niet in geslaagd zijn in der minne tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen, heeft verzoekster het Scheidsgerecht verzocht de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen te ontbinden.
2.2. Xxxxxxxxxxx heeft in het verzoekschrift en ter zitting voor haar verzoek – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
In de reorganisatie, die mede diende om door de overheid opgelegde bezuinigingen te realiseren, was voor verweerder geen plaats meer. Voor hem was, na het vervallen van zijn functie, wel de functie Hoofd Stafbureau Personeel en Organisatie, met de titel adjunct-directeur en met behoud van zijn salaris, beschikbaar. Hij zou echter in die functie de vergaderingen van de directie niet meer kunnen bijwonen. Verweerder gaf evenwel te kennen voor die functie geen belangstelling te hebben.
In december 1993 heeft de algemeen directeur verweerder gewezen op de mogelijkheid van een (tijdelijke) part-time functie van coördinator/directeur van het centrum Jeugdpsychiatrie i.o. Omdat verweerder niet geheel afwijzend tegenover die functie stond, heeft de algemeen directeur zijn naam genoemd in een vergadering van de Stichting Kinder- en Jeugdpsychiatrie. Het bestuur van die Stichting was evenwel in meerderheid van mening dat het voor een dergelijke functie passend was om een open sollicitatieprocedure in gang te zetten. De directeur heeft verweerder aansluitend aan deze vergadering hiervan op de hoogte gesteld.
Voor verweerder was een passende, alternatieve functie, beschikbaar. Hij heeft deze functie om hem moverende redenen geweigerd. De bekendheid van verweerder met de nieuwe organisatiestructuur, de bezuinigingsmaatregelen en de reorganisatie als zodanig enerzijds en het standpunt van verweerder dat hij niet wenste in te gaan op de functie van Hoofd Xxxxxxxxxx maken, welk standpunt hij reeds in november 1993 heeft verwoord, maken dat verzoekster verweerder voldoende tijd en gelegenheid heeft geboden om vanuit zijn huidige functie om te zien naar ander werk.
Verzoekster is bereid om toepassing te geven aan de wachtgeldregeling zoals deze bij opzegging van de arbeidsovereenkomst krachtens art. 16 van die overeenkomst zou hebben gegolden. Ook is zij bereid toepassing te geven aan hetgeen in het tweede lid van dat artikel is bepaald over een uitkering gelijk aan eenmaal het laatstgeldende jaarsalaris vermeerderd met de vakantiebijslag. Zij refereert zich dienaangaande aan het oordeel van het Scheidsgerecht.
Een en ander rechtvaardigt de slotsom dat een gewichtige reden tot beëindiging van het dienstverband aanwezig is.
2.3. Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
De hele reorganisatie heeft primair zo niet uitsluitend budgettaire redenen. Overigens zijn die redenen in de loop der tijd door beperkingen in de van overheidswege voorgeschreven bezuinigingen aanzienlijk verminderd.
De wijziging van de directiestructuur wordt door verzoekster ten onrechte betiteld als het vervallen van de directiefunctie Personeel en Organisatie. Het aantal directietaken wordt herverkaveld over twee adjunct-directeuren en een algemeen directeur. Nu aan verweerder de functie van Hoofd Personeel en Organisatie met behoud van salaris is aangeboden, is bovendien van bezuiniging geen sprake.
Op grond van zowel kalenderleeftijd als anciënniteit kwam verweerder eerder in aanmerking voor de functie van adjunct-directeur Bedrijfsvoering dan de adjunct-directeur Facilitaire Diensten en Financiën.
De algemeen directeur heeft verweerder inderdaad gewezen op een mogelijke functie in de jeugdpsychiatrie, maar verzoekster is daarop nimmer teruggekomen.
In november 1993 (en nadien herhaald) heeft verweerder meegedeeld dat hij van zijn aanspraken op de functie van adjunct-directeur Bedrijfsvoering wel wilde afzien, indien en voor zover inderdaad de directie met één persoon zou worden ingekrompen en indien in goed overleg tot een zodanige regeling zou kunnen worden gekomen dat hij vanuit een voortdurend dienstverband een andere functie zou kunnen aanvaarden binnen dan wel buiten de inrichting. Nadien heeft hij echter van directie noch bestuur veel vernomen. In augustus 1994 deelde de algemeen directeur plotseling mede dat het bestuur had besloten de zaak uit handen te geven en beëindiging van de arbeidsovereenkomst te zullen nastreven.
Het sociaal plan van september 1994 is ten opzichte van verweerder niet nageleefd.
Bij de becijfering van de wachtgeldverplichtingen miskent verzoekster de opzeggingstermijn van zes maanden.
Verweerder is van oordeel dat er geen zodanige verandering van omstandigheden is dat deswege de arbeidsovereenkomst op korte termijn dient te worden beëindigd.
3. Bevoegdheid van het Scheidsgerecht
De bevoegdheid van het Scheidsgerecht om het geschil bij wege van bindend advies te beslissen berust op art. 17 van de arbeidsovereenkomst.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Naar het oordeel van het Scheidsgerecht heeft verzoekster voldoende aannemelijk gemaakt dat om budgettaire en andere redenen een reorganisatie van F noodzakelijk was en dat als gevolg daarvan de functie van adjunct-directeur Personeel en Organisatie diende te worden opgeheven. Dat, zoals verweerder stelt, van bezuiniging geen sprake zou zijn geweest indien hij de functie van Hoofd Xxxxxxxxxx zou hebben aanvaard, is onjuist. Weliswaar zou – terwille van verweerder – op dit onderdeel de bezuiniging voorshands niet zijn gerealiseerd, maar dit betekent niet dat ook voor het overige van bezuinigingen zou zijn afgezien.
Het Scheidsgerecht heeft er begrip voor dat verweerder de functie van Hoofd Xxxxxxxxxx niet heeft geaccepteerd. Dat
– zoals verweerder meent – er nooit serieus sprake van is geweest dat hij voor die functie in aanmerking zou kunnen komen, is het Scheidsgerecht evenwel niet gebleken.
Verweerder heeft naar de mening van het Scheidsgerecht onvoldoende aandacht geschonken aan een eventuele functie in de jeugdpsychiatrie. Nadat de algemeen directeur hem had verteld dat voor die functie een open sollicitatieprocedure gevolgd ging worden, had het – daargelaten of dat met succes zou zijn bekroond – op de weg van verweerder gelegen daarover nadere informaties in te winnen.
Naar de mening van het Scheidsgerecht heeft verzoekster gemotiveerd aangetoond dat de zittende adjunct-directeur Facilitaire Xxxxx zowel uit hoofde van zijn dienstverband bij verzoekster als uit hoofde van zijn voor de functie van adjunct-directeur Bedrijfsvoering noodzakelijke kennis en ervaring, eerder voor laatstgenoemde functie in aanmerking kwam dan verweerder.
Het Scheidsgerecht heeft uit de overgelegde stukken en hetgeen daarover ter zitting verder is opgemerkt, niet de indruk gekregen dat verzoekster, mede gelet op het Sociaal plan, aan verweerder een optimale begeleiding heeft gegeven bij het vinden van een oplossing voor de moeilijke positie waarin verweerder ten gevolge van de reorganisatie kwam te verkeren. Met name in de periode november 1993 tot augustus 1994 had het, xxxxxxx verweerder wellicht de indruk wekte zelf voor een oplossing te zullen zorgen, op de weg van verzoekster gelegen zich actiever met verweerder te bemoeien.
4.2. Gelet op hetgeen onder 4.1 is overwogen is het Scheidsgerecht van oordeel dat sprake is van verandering van omstandigheden welke van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst tussen verzoekster en verweerder dient te worden ontbonden. Het tijdstip waarop de ontbinding ingaat wordt bepaald op 1 september 1995. Daarbij heeft het Scheidsgerecht in aanmerking genomen dat, indien verzoekster eind december 1994 de arbeidsovereenkomst zou hebben opgezegd, daarbij een opzegtermijn van ten minste zes maanden zou hebben gegolden en dat met het verkrijgen van de noodzakelijke ontslagvergunning van de Regionaal Directeur voor de Arbeidsvoorziening ook nog enige tijd gemoeid zou zijn geweest. Voorts acht het Scheidsgerecht het met het oog op de hierboven weergegeven omstandigheden billijk dat verzoekster aan verweerder een vergoeding betaalt ten bedrage van ƒ 200.000,=. Het staat partijen vrij in onderling overleg te bepalen op welke wijze dit bedrag aan verweerder zal worden uitgekeerd. Indien verweerder kiest voor een lijfrenteverzekering of een soortgelijke voorziening en daarbij de medewerking van verzoekster om fiscale of andere redenen gewenst is, dient verzoekster deze medewerking te verlenen.
4.3. Het Scheidsgerecht bepaalt, nu beide partijen voor een deel in het gelijk zijn gesteld, voorts dat de kosten van het Scheidsgerecht door verzoekster worden gedragen en dat voor het overige iedere partij haar eigen kosten draagt.
4.4. Verzoekster dient – gelet op het bepaalde in art. 7A:1639w BW – in de gelegenheid te worden gesteld haar verzoek in te trekken. Indien het verzoek wordt gehandhaafd geldt de beslissing onder 5.A. Indien voor 1 augustus 1995 aan de griffier van het Scheidsgerecht wordt medegedeeld dat het verzoek wordt ingetrokken, geldt de beslissing onder 5.B.
5. Beslissing
Het Scheidsgerecht stelt het navolgende bindend advies vast:
A. Indien verzoekster haar verzoek handhaaft:
5.1. De arbeidsovereenkomst tussen verzoekster en verweerder wordt per 1 september 1995 ontbonden.
5.2. Verzoekster is gehouden aan verweerder een vergoeding te betalen van ƒ 200.000,=.
5.3. Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
5.4. De kosten van het Scheidsgerecht, begroot op ƒ 5.800,= komen voor rekening van verzoekster. Voor het overige dient elke partij haar eigen kosten te dragen.
B. Indien verzoekster haar verzoek intrekt:
5.5. De onder 5.4 vermelde beslissing wordt gehandhaafd.