SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
Kenmerk: 08/15
Xxxxxx in de zaak van:
A.,
gevestigd te Z.,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie gemachtigde: mr. X.X.X. xxx xxx Xxxx;
tegen:
B.,
gevestigd te Z.,
verweerster in conventie, eiseres in reconventie, gemachtigde: mr. X.X.X. xxx Xxxxxx.
Partijen worden hierna aangeduid als A. en B.
1. Het procesverloop
1.1 A. heeft bij brief van 21 juli 2008 de onderhavige procedure aanhangig gemaakt. Bij brief van 29 augustus 2008 heeft zij de memorie van eis, met 62 producties, ingediend.
1.2 B. heeft bij memorie van antwoord van 10 oktober 2008 in conventie verweer gevoerd en in reconventie een aantal vorderingen ingesteld, onder overlegging van twaalf producties. Bij brief van 13 november 2008 heeft B. de producties 13 en 14 nagezonden. Op 14 november 2008 heeft A. de memorie van antwoord in reconventie ingediend, tevens houdende een wijziging van eis. Bij brief van 17 november heeft X. producties 15 nagezonden. E. heeft bij brief van 17 november haar eis aangevuld.
Bij brief van 20 november heeft X. nog enkele producties overgelegd
Bij brief van 20 november 2008 heeft B. haar eis in reconventie gewijzigd.
1.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden te Utrecht op 25 november 2008. A. was vertegenwoordigd door C. lid van de raad van bestuur, bijgestaan door haar gemachtigde. Voorts zijn van haar zijde verschenen: D. voorzitter van de medische staf, E., juridisch adviseur, F., neurochirurg, G., voorzitter van de maatschap neurochirurgie, H., voorzitter NVN, X. xxxxxxxxxxxxxxxx, J., radiotherapeut, met zijn advocaat mr. T., en
K. (oud-bestuurder). B. was vertegenwoordigd door de voorzitter van de raad van bestuur,
L., bijgestaan door haar gemachtigde. Van haar zijde zijn verschenen M., voorzitter van
de maatschap radiotherapie, N., lid van die maatschap, O., lid van de maatschap., mr. U., advocaat van de maatschap, P., manager bedrijfsvoering radiotherapie B., Q., voorzitter van de medische staf B., R., controller B. en prof. dr. X., voorzitter NVRO.
De gemachtigden van partijen hebben de wederzijdse standpunten toegelicht aan de hand van pleitnotities.
2. Samenvatting van het geschil
2.1 A. heeft op 17 mei 1988 een vergunning verkregen voor het continueren van de functie neurochirurgie op het niveau van een hoofdcentrum. In het op grond van de Wet op bijzondere medische verrichtingen vastgestelde Planningsbesluit neurochirurgie 2001 van 23 augustus 2001 is zij aangewezen als een van de (zeventien) centra voor bijzondere neurochirurgie, met als deelfunctie de stereotactische radiotherapie/radiochirurgie. B. beschikt over een vergunning voor de medische verrichting radiotherapie op grond van het Planningsbesluit Radiotherapie 2000. A. is een algemeen ziekenhuis. B. is gespecialiseerd in de diagnostiek en behandeling van oncologische patiënten.
2.2 Tussen A. en B. is in 2002 een samenwerkingsovereenkomst gesloten voor onbepaalde tijd. Deze heeft tot doel voor gezamenlijke rekening en risico een G K C te exploiteren in het ziekenhuis van A. (verder: het GKC). Daarbij heeft A. de zorg voor de inbreng van neurochirurgen en B. voor die van radiotherapeuten, beide in een omvang die voldoende is om het aanbod aan patiënten te behandelen. Het G K is gekocht door A. en is, nadat bouwkundige voorzieningen waren getroffen, in haar ziekenhuis geplaatst. Het is een megavoltapparaat voor toepassing van stereotactische bestraling.
2.3 Bij het B. zijn twaalf radiotherapeuten werkzaam die samen de maatschap radiotherapie vormen. Per 1 maart 2002 is X. toegetreden tot deze maatschap en per 1 juni 2002 is hij als medische specialist toegelaten tot B.. X. is mede aangetrokken om werkzaam te zijn voor het GKC. Aanvankelijk werkte hij daar twee dagen per week, en later drie. Een andere radiotherapeut (Q.) werkte er één dag per week. Daar is later ook voor één dag per week nog een collega (N.) bijgekomen. J. is per 1 juni 2002 ook als medisch specialist toegelaten tot het ziekenhuis van A..
2.4 Over de financiering van het GKC zijn door partijen afspraken gemaakt met de zorgverzekeraars. Deze vergoeden de door A. en B. gemaakte kosten (het ziekenhuisdeel van de vergoedingen) via B.. Tot 1 januari 2008 ontving X. ook het honorariumdeel dat zij doorbetaalde aan de maatschap radiotherapie die een verdeling maakte over de drie betrokken maatschappen.
2.5 De maatschap radiotherapie heeft in haar vergadering 12 mei 2007 een plan tot wijziging van de taakverdelingen besproken. Dit plan had tot doel meer radiotherapeuten bij het werk van het GKC te betrekken. X. heeft zich daartegen gekeerd, daarin gesteund door de maatschap neurochirurgie xxx X.. Dit leidde tot een impasse in de discussie, waarop een traject van mediation is gestart om de ontstane impasse te doorbreken. Dit heeft niet tot enig resultaat geleid. De mediator heeft in oktober 2007 haar opdracht beëindigd. Vervolgens zijn nog tal van besprekingen gevoerd om tot een oplossing van de ontstane
problematiek te komen. Daarbij is ook het voorstel aan de orde gekomen dat X. zou overstappen naar A., waarmee B. zich niet kon verenigen.
2.6 De maatschap radiotherapie heeft in een notitie van 22 mei 2008 ernstige kritiek geuit op J.. De maatschap meende dat de kwaliteit van de door J. geleverde zorg onvoldoende is op de door haar daarin vermelde vijftien punten. Daarnaast heeft de maatschap nog tal van andere punten van kritiek genoemd. X. heeft op deze notitie een uitvoerig schriftelijk commentaar geleverd waarin hij de kritiek grotendeels van de hand wijst. In de kern houden de verwijten van de maatschap in dat J. te solistisch werkzaam is binnen het GKC, zich niet houdt aan afspraken en protocollen, onvoldoende communiceert en onvoldoende rekening houdt met de noodzaak van verdeling van taken en verantwoordelijkheden.
2.7 Voorafgaand aan de notitie van 22 mei 2008 waren al aanzienlijke spanningen opgetreden in de verhouding tussen de beide maatschappen. A. verlangde van B. dat overleg zou plaatsvinden over de taken en bevoegdheden en dat conform art. 6 van de samenwerkingsovereenkomst door partijen een protocol zou worden opgesteld.
2.8 Op 16 juni 2008 schrijft de maatschap neurochirurgie aan een lid van de raad van bestuur van X. dat zij verdere samenwerking met de maatschap radiotherapie, met uitzondering van X., niet langer verantwoord acht en verzoekt zij dienovereenkomstige maatregelen te nemen. De raad van bestuur van X. heeft op 17 juni 2008 besloten het GKC met onmiddellijke ingang te sluiten omdat een goede patiëntenzorg niet langer gewaarborgd zou zijn. De sluiting heeft slechts één dag geduurd. A. heeft aan B. voorgesteld dat voortaan alleen X. bij het GKC werkzaam zou zijn, doch B. is daarmee niet akkoord gegaan. Ook X. vond inmiddels dat de relatie ernstig verstoord was geraakt, maar zij achtte zulks niet van invloed op de kwaliteit van de patiëntenzorg. A. heeft desondanks besloten geen andere radiotherapeuten meer tot het GKC toe te laten. Op 3 juli 2008 heeft de maatschap radiotherapie aan de raad van bestuur van B. laten weten dat zij de verantwoordelijkheid voor een goede patiëntenzorg niet langer kon waarborgen, omdat ieder collegiaal overleg tussen haar en J. ontbrak. Op 4 juli heeft B. aan A. bericht alle werkzaamheden van B. in het GKC per 10 juli 2008 op te schorten voor onbepaalde tijd zolang als de normale verhoudingen niet waren hersteld. Bij brief van 7 juli heeft de maatschap radiotherapie verwijzers hierover geïnformeerd. Zij heeft ook de zorgverzekeraar op de hoogte gesteld. A. heeft bij brief van 9 juli aan de verwijzers medegedeeld dat het GKC geopend zou blijven na 10 juli en dat A. de continuïteit en de kwaliteit van de zorg zou garanderen. B. heeft geen gevolg gegeven aan een verzoek van de Inspecteur voor de Gezondheidszorg op 14 juli een brief aan verwijzers te sturen dat het GKC weer in bedrijf was. De Inspecteur heeft daarover bij brief van 18 augustus 2008 zijn/haar ongenoegen uitgesproken. Het GKC heeft tijdelijke ondersteuning van V. MC gekregen. Bij brief van 15 juli heeft X. daartegen protest aangetekend en een voorstel gedaan voor verdere samenwerking en een sommatie tot onmiddellijke toelating tot het GKC.
2.9 De voorzitter van het Scheidsgerecht heeft bij vonnis van 28 juli 2008 B. veroordeeld X. xxxxxxxx ter beschikking te stellen van het GKC, toe te staan dat de noodzakelijke waarneming en achtervang van X. xxxxxx verzorgd door het V. MC of een ander vergunninghoudend radiotherapeutisch centrum, en toe te staan dat ondersteunend
personeel in de vorm van klinisch fysici of laboranten door of vanwege het V. MC of een ander centrum wordt verzorgd.
2.10 A. heeft de exploitatie van het GKC voortgezet. Zij heeft daartoe inmiddels een nieuw apparaat, P, aangeschaft, dat naar verwachting op 8 december in gebruik wordt genomen. Het G K is inmiddels ontmanteld en opgeslagen.
2.11 Bij vonnis van 6 november 2008 hebben arbiters de maatschap radiotherapie ten aanzien van X. ontbonden per 1 januari 2009. X. xxx gedurende een periode van ten minste twee jaar niet in het GKC werkzaam zijn.
2.12 De vorderingen van X. xxxxxxxx ertoe bij wege van voorlopige voorziening toe staan dat J. in het GKC werkzaam kan blijven, en voorts dat de samenwerkingsovereenkomst wordt ontbonden, dat B. wordt veroordeeld tot betaling van een aantal nader vermelde kosten, en tot afwikkeling van de samenwerking als nader omschreven, en voorts tot een verklaring voor recht dat B. onrechtmatig heeft gehandeld, met een aantal nevenvorderingen.
2.13 De vorderingen van X. xxxxxxxx ertoe, primair dat A. de bestaande samenwerkingsovereenkomst zal voortzetten onder een aantal nader genoemde voorwaarden, en subsidiair dat deze overeenkomst zal worden ontbonden wegens ernstige tekortkomingen van A. dan wel wegens gewijzigde omstandigheden, tot veroordeling van
A. de activiteiten en activa van het GKC, meer in het bijzonder het G K, aan B. over te dragen en tot vergoeding door X. xxx xx xxxxxx die B. heeft geleden en zal lijden in de periode vanaf 10 juli 2008 tot de datum van overdracht van het G K, althans tot vergoeding van de schade die B. heeft geleden doordat vanaf 10 juli 2008 de klinisch fysici en radiotherapeutische laboranten geen werkzaamheden meer in het GKC hebben kunnen verrichten.
3. Bevoegdheid van het Scheidsgerecht
De bevoegdheid van het Scheidsgerecht staat vast tussen A. en B. op basis van afspraken neergelegd in de brief van 4 juli 2008, waarvan de inhoud, althans wat betreft de bevoegdheid van het Scheidsgerecht, niet wordt bestreden.
4. Beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie
4.1 Uit de overgelegde bescheiden en de behandeling ter zitting blijkt voldoende dat de verhouding tussen partijen zodanig is verstoord dat een succesvolle voortzetting van de samenwerking in het GKC niet meer tot de mogelijkheden behoort. Dit levert een wijziging van omstandigheden op van dien aard dat de samenwerkingsovereenkomst moet worden ontbonden. De ontbinding wordt uitgesproken per 1 januari 2009.
4.2 Daarbij verdient het navolgende opmerking. Tussen partijen is niet in geschil dat de samenwerking gedurende ongeveer vijf jaar goed is verlopen. De verstoring van de onderlinge verhouding is niet een gevolg van gebrek aan kwaliteit bij de medische dienstverlening door een van partijen. Deze verstoring is met name ontstaan door een
fundamenteel verschil van inzicht over de zeggenschap in het GKC en door afwijzing door A. van de wens van de maatschap radiotherapie van B. dat ook andere radiotherapeuten dan J. structureel bij de werkzaamheden binnen het GKC zouden worden betrokken. Blijkens de tijdens de zitting gegeven toelichting van de zijde van de NVRO strookt deze wens met de hierover binnen de beroepsgroep bestaande opvattingen over de wijze waarop de praktijk multidisciplinair en met een optimale inzet van meerdere beschikbare specialisten gevoerd dient te worden. De afwijzing daarvan door X. xxxxxx op de visie dat het GKC een in Nederland unieke behandeling is die slechts verleend kan worden in de samenwerking tussen enkele ‘superspecialisten’: één van hun neurochirurgen en J., omdat alleen zij over voldoende expertise beschikken. Gelet op deze persoonsgebonden expertise kunnen zij, naar opvatting van X., daarin bijgevallen door de NVN, daarbij slechts in beperkte mate worden bijgestaan door hun collega’s.
In de loop van 2007 en in 2008 zijn ook de persoonlijke verhoudingen tussen de maatschap neurochirurgie en de maatschap radiotherapie, met uitzondering van X., onder druk komen te staan. De onderlinge communicatie verliep daardoor uiterst stroef.
4.3 Het Scheidsgerecht is van oordeel dat de visie van A. verklaarbaar is vanuit de wijze waarop het GKC is ontstaan, doch te weinig rekening houdt met het feit dat partijen blijkens de samenwerkingsovereenkomst hebben beoogd de behandelingen in het GKC gezamenlijk en in een gedeelde verantwoordelijkheid uit te oefenen, waarbij de inzet van de radiotherapeutische discipline, in verband met gebruik van een apparaat dat in beginsel tot dit domein behoort, gelijkwaardig is aan die van de neurochirurgen. Daarmee was tussen de maatschappen een nauwe samenwerking noodzakelijk waarover goede afspraken hadden behoren te zijn gemaakt, zoals kennelijk bij het sluiten van de samenwerkingsovereenkomst ook de bedoeling van partijen was. Artikel 6 van die overeenkomst bepaalt immers dat de verdeling van taken door de samenwerkingspartners in nader overleg zal worden geregeld en vastgelegd worden in een protocol (…). Aan dat overleg heeft het kennelijk ontbroken nu bedoeld protocol niet tot stand is gebracht. De wens van de maatschap radiotherapie meer van haar leden bij het werk in het GKC te betrekken in verband met een gedeelde expertise en verantwoordelijkheid, ook als achterwacht, komt het Scheidsgerecht in beginsel juist voor, gelet op de noodzaak te voorzien in continuïteit van patiëntenzorg en de daarvoor noodzakelijke kennis en kunde.
4.4 De voortzetting van de samenwerking, die door B. onder bepaalde voorwaarden voor mogelijk werd gehouden, stuit in elk geval af op de afwijzende houding van A.. Volgens
A. spelen daarbij de gebeurtenissen die zich in de laatste anderhalf jaar hebben afgespeeld een belangrijke rol. Het Scheidsgerecht kan slechts vaststellen dat beide partijen in die periode onvoldoende hebben bijgedragen aan een constructieve samenwerking en er niet in geslaagd zijn verschillen van inzicht te overbruggen. A. heeft klaarblijkelijk na juli 2008 haar eigen lijn getrokken mede omdat van de zijde van B. brieven zijn geschreven naar verwijzers en andere betrokkenen, die slechts tot een verdere verslechtering van de onderlinge relaties hebben geleid. De eenzijdige aanschaf van een P die in de plaats moet komen van het verouderde G K is de laatste stap in een verwijdering die niet meer ongedaan gemaakt kan worden.
4.5 Daarom kan in het midden blijven of de overeenkomst ook wegens een tekortkoming van een van partijen had moeten worden ontbonden. In feite hebben beide partijen kort na
elkaar de samenwerking opgeschort wegens gebrek aan vertrouwen. Naar het oordeel van het Scheidsgerecht zijn beide opschortingen prematuur geweest en hebben beide partijen verzuimd voldoende overleg daarover te plegen. De enkele omstandigheid dat A. met opschorten is begonnen, is geen reden haar in dit opzicht een ander of ernstiger verwijt te maken dan B.. In de loop van 2008 is de verhouding tussen de betrokken maatschappen zodanig verslechterd dat de samenwerking daarop hoe dan ook zou zijn stukgelopen. Het feit dat X. vanaf 1 januari 2009 niet meer tot de maatschap radiotherapie behoort kan daarin geen wijziging brengen. In de gegeven omstandigheden bestaat ook geen grond aan te nemen dat de bestuurders van A. en B. in staat zijn in goed overleg de impasse op te lossen en de beide maatschappen weer tot een behoorlijke samenwerking te bewegen.
4.6 Nu partijen over en weer hun samenwerking hebben verbroken en de kans op herstel van de verhoudingen hebben verspeeld door niet meer met elkaar in overleg te gaan, bestaat naar het voorlopig oordeel van het Scheidsgerecht geen grond voor toekenning van enige vergoeding wegens beëindiging van de samenwerking. De samenwerkingsovereenkomst voorziet daarin niet en partijen zijn alleen gehouden over de periode tot 1 januari 2009 met elkaar af te rekenen. Over de vorderingen die zij in dat kader over en weer hebben ingesteld, mogen zij zich evenwel, indien zij dit wensen, nog nader uitlaten.
4.7 De belangrijkste vraag die nog moet worden beantwoord, betreft de toedeling van het G K
A. beroept zich op de eigendom van het G K. Deze is bij haar geplaatst nadat daartoe bouwkundige voorzieningen zijn getroffen. Volgens B. is het G K economisch eigendom van beide partijen en is zij de meest aangewezen partij het gebruik ervan voort te zetten. Het Scheidsgerecht is van oordeel dat doorslaggevend is dat partijen indertijd ervoor hebben gekozen dat het GKC in het ziekenhuis van A. zou worden ingericht, dat A., zoals onvoldoende is weersproken door B., het G K heeft aangeschaft, dat deze ook bij haar is geplaatst en dat daartoe ook bouwkundige voorzieningen zijn getroffen. Partijen hebben geen regeling getroffen voor het geval hun samenwerking zou eindigen en niet valt in te zien dat A. op grond van de samenwerkingsovereenkomst gehouden zou zijn het G K aan
B. in eigendom over te dragen. Vooralsnog gaat ook het Planningsbesluit Neurochirurgie ervan uit dat deze functie binnen het ziekenhuis van A. wordt uitgeoefend. Daar komt bij dat A. het G K inmiddels heeft vervangen en dat geen grond bestaat haar te veroordelen het nieuwe apparaat aan B. ter beschikking te stellen. A. heeft ook meer concreet dan X. aangetoond dat de medische behandeling, in de zin van zorg in volle omvang, voor de daarvoor in aanmerking komende patiënten bij haar beter is gewaarborgd dan bij B. Ten slotte is ook onbetwist gebleven dat het GKC is opgericht vanuit de neurochirurgie in A. en de medische behandelingen ook niet zonder de bijzondere expertise die daartoe bij A. bestaat, kan worden uitgeoefend, terwijl de maatschap radiotherapie zelf het ertoe heeft geleid dat haar meest bij het GKC betrokken lid (ook om die reden) de maatschap moet verlaten. Het Scheidsgerecht oordeelt daarom dat de vordering van B. tot overdracht van het G K niet voor toewijzing in aanmerking komt.
4.8 De door X. gevraagde voorziening dat X. bij haar werkzaam mag blijven na ontbinding van de overeenkomst is niet voor toewijzing vatbaar. In het arbitraal xxxxxx van 6 november 2008 is hem dit verboden. Het is A. niet toegestaan gebruik te maken van de diensten van J. in de wetenschap dat deze daarmee dit verbod overtreedt. In de
onderhavige procedure kan dit verbod niet ongedaan gemaakt worden, reeds omdat J. en de maatschap radiotherapie daarin geen partij zijn.
4.9 Met betrekking tot de overige vorderingen is het Scheidsgerecht van oordeel dat de grondslag daarvan in dit geding onvoldoende is toegelicht. Daarom krijgen partijen de gelegenheid deze vorderingen verder te onderbouwen en van een deugdelijke toelichting te voorzien.
5. Beslissing
Het Scheidsgerecht wijst het navolgende vonnis:
5.1 De samenwerkingsovereenkomst tussen partijen wordt op grond van een wijziging van de omstandigheden ontbonden met ingang van 1 januari 2009.
5.2 De door X. gevraagde voorlopige voorziening wordt afgewezen.
5.3 De vordering van X. xxxxxxxxxx tot overdracht van het G K wordt afgewezen.
5.4 Bepaalt dat X. conform het gestelde in alinea 4.6 uiterlijk vier weken na de datum van dit vonnis een nadere memorie mag indienen en dat B. een termijn van vier weken krijgt om te antwoorden en haar vordering in reconventie toe te lichten, waarna als een van partijen dat wenst een nadere mondelinge behandeling zal volgen, een en ander tenzij partijen aan het Scheidsgerecht anders verzoeken.
5.5 Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit vonnis is gewezen te Utrecht op 15 december 2008 door xx. X. Xxxxxxxxxxx, voorzitter, drs. E.G. Coerkamp en drs. W.J. Kos, arbiters, met bijstand van mr. A.C. de Die, griffier.