CAO PO
XXX XX
2013
Collectieve
Arbeidsovereenkomst 2013 voor het
Primair Onderwijs
CAO PO 2013
Collectieve Arbeidsovereenkomst 2013
voor het Primair Onderwijs
PO-Raad
AC - ACOP - CCOOP - CMHF
Colofon
CAO PO 2013
Collectieve Arbeidsvoorwaarden voor het Primair Onderwijs
Uitgave PO-Raad
Utrecht, januari/februari 2013
Vormgeving omslag en binnenwerk:
Xxxxxx xxx xxx Xxxx, PO-Raad Foto‟s:
Xxxxx Xxxxxxx & AR-producties
Deze cao is alleen digitaal beschikbaar en kan worden gedownload op de website van de betrokken partijen: xxx.xxxxxx.xx
xxx.xxx.xx xxx.xxxx.xx xxx.xxx.xx xxx.xxxx.xx
Inhoudsopgave
Inhoud
Inspelen op veranderende verhoudingen 21
Totstandkoming CAO PO 2014: De werkvloer centraal 22
Organisatiestructuur, leidinggeven 24
Gezondheid, welzijn, veiligheid 24
Werkgelegenheid en arbeidsparticipatie 24
1.2a Kaderbesluit rechtspositie PO 35
1.3 Interpretatiecommissie CAO PO 35
1.6 Inwerkingtreding, looptijd en opzegging 37
2. Arbeidsduur en formatiebeleid 39
Arbeidsduur en normjaartaak 40
2.1 Instellingen die verschillende lestijden in de leerjaren hanteren 40
2.2 Instellingen met een gelijk aantal lesuren in alle leerjaren 41
2.3 Algemene arbeidsduur en betrekkingsomvang 42
2.4 Voltijd- en deeltijdbetrekkingen 42
2.6 Taakbelasting, introductie en begeleiding en doelgroepenbeleid 44
3. Dienstverband bijzonder onderwijs 45
Dienstverband bijzonder onderwijs 46
Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd 46
3.2 Bezit onderwijsbevoegdheid 46
3.5 Opeenvolgende dienstverbanden 47
Einde van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd 47
3.6 Einde van de arbeidsovereenkomst 47
3.6a Verval van een gedeelte van de betrekkingsomvang 48
Einde arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en tussentijdse opzegging 48
3.7 (Tussentijdse) Beëindiging van de arbeidsovereenkomst 48
3.8 Opzegging arbeidsovereenkomst 49
3.9 Opzegging arbeidsovereenkomst wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid 49
3.10 Opzegging en benoeming AOW-pensioengerechtigde werknemer 50
Wijze van opzegging, opzeggingstermijnen 50
Ordemaatregelen en disciplinaire maatregelen 51
Schorsing als ordemaatregel 51
3.13 Gronden voor schorsing 51
3.17 Disciplinaire maatregelen 52
Detachering en uitzendarbeid 53
3.22 Leerarbeidsovereenkomst 54
3.24 Beëindiging leerarbeidsovereenkomst 54
3.25 Disciplinaire maatregel 55
Onderwijsassistent in opleiding 56
3.27 Leerarbeidsovereenkomst 56
Benoeming op basis de brede impuls combinatiefuncties in het bijzonder onderwijs 56
3.29 Uitsluiting cao -bepalingen 56
3.30 Positionering van de combinatiefunctionaris 57
3.32 Beëindiging van het dienstverband 57
3.33 Arbeidsduur en normjaartaak 57
4. Dienstverband openbaar onderwijs 59
4.2 Aanstelling voor bepaalde tijd 60
4.3 Aanstelling bij wijze van proef 60
4.5 Opeenvolgende dienstverbanden 61
4.6a Einde van rechtswege krachtens rechterlijke uitspraak 61
4.6b Verval van een gedeelte van de betrekkingsomvang 62
4.8 Ontslag wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid. 63
4.9 Ontslag en aanstelling AOW-pensioengerechtigde werknemer 63
Ordemaatregelen en disciplinaire maatregelen 64
4.11 Schorsing van rechtswege 64
Schorsing als ordemaatregel 65
4.12 Gronden voor schorsing 65
4.16 Inhouding van het salaris 66
Detachering en uitzendarbeid 67
4.23 Beëindiging van de leerovereenkomst 68
4.24 Disciplinaire maatregel 68
Onderwijsassistent in opleiding 70
4.27 Dienstverband openbaar onderwijs 70
4.28 Uitsluiting cao-bepalingen 70
4.29 Positionering van de combinatiefunctionaris 70
4.31 Beëindiging van de aanstelling 71
4.32 Arbeidsduur en normjaartaak 71
5. Functie en functiewaardering 73
Functie en functiewaardering 74
5.2a Benoeming of aanstelling in twee normfuncties 74
5.5 Interne bezwarenprocedure 79
5.6 Externe bezwarenprocedure 80
6.1 Salaris en salarisschaal 82
6.2 Vaststelling salaris bij indiensttreding 82
6.3 Vaststelling salaris bij benoeming of aanstelling na voorafgaande onderwijsfunctie(s) 83
6.4 Vaststelling salaris bij benoeming of aanstelling in geval van aangehouden functie(s) 83
6.5 Vaststelling salaris bij benoeming of aanstelling in geval van onderbroken dienstverband 84
6.6 Vaststelling salaris bij indiensttreding in aansluiting op een betrekking buiten het onderwijs of na een voorafgaande lagere onderwijsfunctie 84
6.8 Salarisniveau in- en doorstroombanen 85
6.11 Salarisbetaling over een gedeelte van de maand 86
6.12 Aanvang en einde benoeming of aanstelling en doorbetaling salaris 87
6.13 Uitlooptoeslag onderwijzend personeel 88
6.15 Structurele eindejaarsuitkering 89
6.19 Beloningsdifferentiatie/ Incidentele beloningsvormen 90
6.20 Overgangsbepaling functiewisseling 91
6.20a Schaalinpassing naar hogere functie in het basisonderwijs en speciaal (basis)onderwijs 91
Extra salarisbepalingen met betrekking tot directiefuncties 92
6.22 Salarisschaal normfunctie directeur en adjunct-directeur basisschool en speciale school voor basisonderwijs 92
6.23 Salarisschaal normfunctie directeur en adjunct-directeur van een school vallend onder de Wet op de Expertisecentra (WEC) 92
6.24 Inschaling normfunctie directeur en adjunct-directeur vallend onder de WPO en de WEC, aansluitend op de inschalingbepalingen in de art.6.1 t/m 6.6 93
6.25 Wijziging salarisschaal directie bij groei 93
6.26 Wijziging salarisschaal directie bij terugloop 94
6.27 Beëindiging benoeming of aanstelling adjunct-directeur 94
6.29 Toelage in verband met directeurswerkzaamheden aan een andere instelling 95
6.29a Toelage directeur op grond van Convenant Leerkracht van Nederland 95
Extra salarisbepalingen met betrekking tot onderwijsgevend personeel 95
6.30 Salarisschaal normfunctie leraar 95
6.31Salaris bij kortdurende vervanging 95
Extra salarisbepalingen met betrekking tot onderwijsondersteunend personeel 96
6.32 Salarisschalen normfuncties onderwijsondersteunend personeel 96
6.33 Eindejaarsuitkering OOP 97
6.34 Waarneming hogere functie 97
6.35 Arbeidstijdverkorting 60-jarigen en ouder 97
6.36 Toelage in verband met onregelmatige diensten 98
6.37 Garantietoelage onregelmatige dienst 99
7. Vergoeding en xxxxxxxxxx xxxxxxxxxx 000
Verplaatsingskosten 102
7.1 Vergoedingsregeling verhuiskosten 102
7.2 Samenloop verhuiskostenvergoedingen 103
7.3 Vergoedingsregeling woning-werkverkeer 103
7.4 Pensionkosten 104
7.5 Zakelijke reis- en verblijfkosten 104
7.5a Aanvraag ver 105
Militaire dienst 105
7.6 Betaling en verlof wegens militaire dienst 105
Persoonlijke vergoedingen 105
7.7 Vakbondscontributie 105
7.8 Fiets-privéregeling 105
7.9 Kinderopvang 105
7.10 Registratiekosten paramedici 105
7.11 Faciliteiten en beloningsbeleid registratie 105
8.Verlof 107
Vakantieverlof algemeen 108
8.1 Intrekking vakantieverlof 108
Vakantieverlof voor de functiecategorieën directie en onderwijsgevend personeel en onderwijsondersteunend personeel met lesgebonden en/of behandeltaken 108
8.2 Vakantieverlof 108
8.2a Vakantieverlof justitiële inrichtingen 109
8.3 Bijzonder vakantieverlof in verband met vakantiespreiding 109
8.4 Vakantieverlof werknemer korter dan één jaar 109
Vakantieverlof onderwijsondersteunend personeel zonder lesgebonden en/of behandeltaken 110
8.5 Vakantieverlof 110
8.6 Intrekking vakantieverlof 112
Buitengewoon verlof 112
8.7 Kort buitengewoon verlof (imperatief) 112
8.8 Overig kort buitengewoon verlof (imperatief) 114
8.9 Langdurend zorgverlof (imperatief, zonder behoud van salaris) 114
8.10 Kort buitengewoon verlof in verband met nascholing 114
8.11 Lang buitengewoon verlof in het persoonlijk belang (facultatief) 115
8.12 Lang buitengewoon verlof mede in het algemeen belang (facultatief) 115
8.13 Xxxx buitengewoon verlof overwegend in het algemeen belang (facultatief) 115
8. 14 Voorwaarden lang buitengewoon verlof als bedoeld in de art. 8.11, 8.12 en 8.13 115
8.15 Xxxx buitengewoon verlof voor politieke functies (imperatief) 116
8.16 Afloop lang buitengewoon verlof 116
8.17 Borstkind 117
8.18 Xxxxxx in verband met overleg- en advieswerkzaamheden (imperatief) 117
Ouderschapsverlof 117
8.19 Ouderschapsverlof (algemeen) 117
8.20 Onbetaald ouderschapsverlof 119
8.21 Xxxxxxx ouderschapsverlof 119
Andere verlofsoorten 120
8.22 Overgangsregeling opfrisverlof 120
8.23 Spaarverlof 120
8.24 Levensloop 121
8.25 Xxxxxx in het kader van bevordering arbeidsparticipatie ouderen (BAPO) 121
9. Scholing en professionele ontwikkeling 123
Scholing en professionele ontwikkeling 124
9.1 Doelstelling 124
9.2 Strategie 124
9.3 Introductie en begeleiding 124
9.4 Gesprekkencyclus 125
9.5 Persoonlijk ontwikkelingsplan 125
9.6 Bekwaamheidsdossier 125
9.6a Professionalisering directielid 126
9.6b Schoolleidersregister 126
9.7 Scholing 127
9.8 Scholing tijdens spaarverlof 127
10. Werkgelegenheidsbeleid, afvloeiing en overplaatsing 129
Werkgelegenheidsbeleid 130
10.1 Keuze uit twee regelingen 130
10.2 Regeling werkgelegenheidsbeleid 130
10.3 Kader van een sociaal plan 131
10.4 Regeling ontslagbeleid en plaatsing in het risicodragend deel v.d. formatie (rddf) 132
10.5 Bestuursoverdracht/bestuurlijke samenvoeging 133
10.6 Overplaatsing 133
10.7 Overplaatsen naar Centrale Dienst 134
11. Overige rechten en plichten 135
11.1 Informatievoorziening 136
11.2 Functievervulling 136
11.3 Nevenwerkzaamheden 137
11.4 Intellectueel eigendom 137
11.5 Veiligheid en het voorkomen van seksuele intimidatie, racisme, agressie en geweld 137 11.6 Preventiemedewerker 138
11.7 Arbeidsomstandigheden, ziekteverzuimpreventie en personeelszorg 139
11.7a Arbo-catalogus 139
11.8 Werving en selectie 139
11.9 Sluitende aanpak PO 139
11.10 Informatieverstrekking PO-Raad aan Centrales 140
12.Beroepsrecht bijzonder onderwijs 141
Beroepsrecht bijzonder onderwijs 142
12.1 Commissie van Beroep (bijzonder onderwijs) 142
13. Medezeggenschap 143
Medezeggenschap 144
13.1 Reglementering Decentraal Georganiseerd Overleg (DGO) 144
13.2 Mandatering personeelsdeel (Gemeenschappelijke) Medezeggenschapsraad 144
13.3(Gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad en faciliteiten 145
13.4 Informatieverstrekking aan de P(G)MR 146
14. Overgangs- en slotbepalingen 147
Overgangs- en slotbepalingen 148
14.1 HOS-overgangsrecht 148
14.2 Bijlagen 148
14.3 Melding tussentijdse wijzigingen van deze cao 148
Toelichting op enkele artikelen van de CAO PO 149
Statuut Sociaal Beleid 150
Middelen 150
Artikel 1.5 status van de CAO PO 150
Artikelen 2.1 en 2.2 inzake arbeidsduur en normjaartaak 150
Artikelen 2.1 en 2. 2: minder lesuren 151
Artikel 2.1, zesde lid: meer lesuren 151
Artikel 2.1, zevende lid en artikel 2.2, derde lid 152
Artikel 2.1: werktijdfactor 152
Artikel 2.1, zevende, achtste en negende lid: BAPO 152
Artikel 2.5, tweede lid 152
Artikel 2.8 153
Artikel 3.5, derde lid en 4.5, derde lid 153
Artikel 3.9, eerste en tweede lid en 4.8, eerste en tweede lid 154
Artikel 3.10 en artikel 4.9 154
Artikel 3.12, tweede lid 154
Artikelen 3.26 eerste lid en 4.25, eerste lid 155
Artikelen 3.30 vierde lid en 4.29, vierde lid 155
Artikel 5.2 155
Artikel 5.2a, vierde lid 156
Artikel 5.3, eerste lid 156
Artikel 6.1, vijfde lid 156
Artikel 6.6, eerste lid 156
Artikel 6.6, derde lid 156
Artikel 6.12, derde lid 156
Artikel 6.14b 157
Artikel 6.21, tweede lid 157
Artikel 6.29a 157
Artikel 6.37, eerste lid 158
Artikel 7.3, tweede lid 158
Artikel 7.3, vierde lid 158
Artikel 7.3, vijfde lid 158
Artikel 7.5, achtste lid 159
Artikel 8.2.a, tweede lid 159
Artikel 8.5, eerste lid, onder b 159
Artikel 8.7 159
Artikelen 8.7 en 8.8 160
Artikel 8.21, derde lid 160
Artikel 9.6. 161
Artikel 10.4, zevende lid. 161
Artikel 10.6 161
Artikel 11.5, derde lid, onder b 161
Artikel 13.2 161
Inhoudsopgave van de Bijlagen
Bijlagen
Bijlage IA
Akte van benoeming voor het bijzonder primair onderwijs 164
Bijlage IB
Akte van aanstelling voor het openbaar primair onderwijs… 167
Bijlage IC
Akte van benoeming leraar in opleiding bijzonder primair onderwijs… 169
Bijlage ID
Akte van aanstelling leraar in opleiding openbaar primair onderwijs… 171
Bijlage IE
Benoemingsvolgorde of aanstellingsvolgorde… 173
Bijlage II
Model leerarbeidsovereenkomst leraar in opleiding 175
Bijlage III
Plaatsing functie in het risicodragend deel van de formatie (rddf) 181
Bijlage IV
A. Vaststellingmaandsalaris LIO 183
B. Vaststelling maandsalaris OIO 184
Bijlage V
Modelreglement interne bezwarencommissie 185
Bijlage VI
Diensttijd voor jubileumgratificatie… 189
Bijlage VII
A. Taakkarakteristieken normfuncties directie 191
B. Taakkarakteristieken normfuncties leraar 192
C. Taakkarakteristieken normfuncties onderwijsondersteunend personeel 193
Bijlage VIII
Regeling vakbondscontributie 199
Bijlage IX
Regeling spaarverlof… 203
Bijlage X
Uitvoeringsregeling levensloopregeling… 211
Bijlage XI
Uitvoeringsregeling BAPO 221
Bijlage XII
Sollicitatiecode… 225
Bijlage XIII
A. Georganiseerd overleg bij instellingen 235
B. DGO-reglement… 239
Bijlage XIV
Sleutels functiemix 249
Bijlage XV
Schema salarisinpassing schaal AA naar AB per augustus 2010 (bijlage is vervallen) 253
Bijlage A1
Xxxxxxxxxxxxxxxx directeuren 255
Bijlage A2
Carrièrepatronen leraren 261
Bijlage A3
Carrièrepatronen functie onderwijsondersteunend personeel 263
Bijlage A4
Carrièrepatronen in- en doorstroombanen 265
Bijlage A5
Omrekentabel actueel loonpeil behorend bij artikel 6.2, derde lid… 269
Bijlage A6
Herleidingtabel behorend bij artikel 6.2, derde lid 271
Bijlage A7
Bindingstoelage, inkomenstoelage, structurele eindejaarsuitkering en eindejaarsuitkering OOP 275
Bijlage A8
Uitlooptoeslag, minimumbedrag bij promotie, toelage senior leraar SBO/WEC… 277
Bijlage A9
Matrix en berekeningswijze 279
Bijlage A10
Verplaatsingskosten behorende bij hoofdstuk 7… 285
Bijlage A11
Faciliteiten medezeggenschap, behorende bij artikel 13.3 287
Bijlage A2
Maximumsalarisbedragen behorende bij artikel 14.1 289
Vernieuwing van de XXX XX
Het primair onderwijs is de grootste onderwijssector in Nederland, met 1,65 miljoen leerlingen,
187.000 personeelsleden, bijna 1.200 schoolbesturen en 7.500 scholen.
De maatschappelijke verwachtingen ten aanzien van scholen voor primair onderwijs zijn hoog: de ontplooiing en talentontwikkeling van kinderen is cruciaal voor de kenniseconomie en de cohesie van de samenleving. Het fundament wordt gelegd in het primair
onderwijs;
scholen voor primair onderwijs bedienen alle kinderen en hun ouders; dit betekent dat onderwijspersoneel en onderwijsbesturen een zeer diverse groep kinderen in zeer uiteenlopende omstandigheden tot optimale prestaties moeten brengen en eenzelfde diverse groep ouders moeten betrekken bij de ontwikkeling van hun kinderen;
de maatschappij verwacht hoge(re) opbrengsten, meer transparantie over resultaten en over financieel beleid;
om ervoor te zorgen dat ieder kind zijn/haar talenten optimaal kan ontwikkelen, breiden de verantwoordelijkheden zich uit tot buiten de 'zuivere schooltijd': ouders en opvoeders verwachten een goede samenwerking met en aansluiting op welzijn, sport, en indien nodig: zorg.
Verwacht mag worden dat deze tendensen zich zullen doorzetten. Het primair onderwijs moet zich voorbereiden op groeiende eisen/verwachtingen uit de maatschappij en verdergaande transparantie wat betreft resultaten en kwaliteit.
Inspelen op veranderende verhoudingen
De verhoudingen tussen bestuurders, leidinggevenden, leraren en ondersteunend personeel zijn volop in verandering. Werkgevers- en werknemersorganisaties zijn van mening dat professionalisering in al deze geledingen, van de onderlinge verhoudingen en van de schoolorganisaties een absolute noodzaak is voor een sterke sector. De sector verdient een cao die de verdere ontwikkeling naar professionele organisaties en mondige, verantwoordelijke en professionele mensen en volwaardige arbeidsverhoudingen faciliteert.
Goed onderwijs staat of valt met de kwaliteit van de leerkracht voor de klas. Om die volledig te benutten is professionaliteit nodig van organisatie, bestuur, leiding en medewerkers.
Werkgevers- en werknemersorganisaties willen daarom een vernieuwde cao tot stand brengen die bijdraagt aan verantwoordelijkheid voor goed onderwijs vanuit kwalitatief hoogstaande onderwijsorganisaties met goed opgeleide professionals.
Totstandkoming CAO PO 2014: De werkvloer centraal
Werkgevers- en werknemersorganisaties zijn nadrukkelijk op zoek naar het leggen van verbindingen tussen de belangen van alle betrokkenen in de sector. Vanuit die wens en gedrevenheid willen sociale partners ook de totstandkoming van de cao innovatief aanpakken.
Vanaf begin 2013 organiseren zij een proces waarbij zoveel mogelijk leden vanuit werkgevers- en werknemersorganisaties actief betrokken zullen worden. Startpunt van het proces zijn de vragen waar betrokkenen op de werkvloer tegenaan lopen. We zullen in ieder geval de volgende thema‟s agenderen voor een diepgaand gesprek in de sector:
Werktijden, roosters en verlof.
Loopbanen, levensfases en professionalisering. Kwaliteit van onderwijs en kwaliteit van werken.
Hoe maak je afspraken op de werkvloer? Wie speelt welke rol?
Uiteraard is er ruimte om andere zaken te bespreken waarvoor innovatie van de xxx xxxxxxxxx wordt gevonden. Werkgevers- en werknemersorganisaties zullen gezamenlijk het initiatief nemen om leraren, onderwijsondersteunend personeel, leidinggevenden en bestuurders uit te nodigen om op zoek te gaan naar oplossingen voor geconstateerde problemen, waar nodig ondersteund door specialisten. Met elkaar wordt op deze manier gezocht naar oplossingen die ook bijdragen aan professionele en volwaardige arbeidsverhoudingen.
Na de zomer zullen de werkgevers- en werknemersorganisaties het formele overleg starten en de input van het veld gebruiken bij de aanpassingen of vernieuwingen van de cao, zodat de sector primair onderwijs in 2014 een cao heeft die het verdient: een moderne cao met volwaardige arbeidsverhoudingen, die voorbereid is op veranderende verantwoordelijkheden en verwach- tingen van de maatschappij.
Het sociaal beleid is een geïntegreerd onderdeel van het totale beleid van de instelling, zoals dat in het schoolplan tot uiting komt, één en ander met inachtneming van de grondslag van de instelling.
Het Statuut Sociaal Beleid is een richtsnoer waarlangs het sociaal beleid in de instellingen zich met name in het overleg tussen de werkgever en het personeelsdeel van de medezeggen- schapsraad dient te ontwikkelen.
Het Statuut Sociaal Beleid maakt onderdeel uit van deze cao.
De doelstellingen van het sociaal beleid zijn:
het vormgeven van een zodanige organisatie en aan zodanige gezagsverhoudingen, dat de werknemers kunnen en willen bijdragen aan het goed functioneren van de instelling;
het zodanig organiseren van de werkzaamheden, dat er sprake is van zinvolle arbeid met zo groot mogelijke bevoegdheden en verantwoordelijkheden, die passen bij ieders aanleg, capaciteit en ambitie;
het betrekken van de werknemers bij het inrichten van de eigen werksituatie en bij de beleidsvorming binnen de instelling;
het scheppen van voorwaarden die de werknemer in staat stellen zich verder te ontplooien;
het bevorderen van het welzijn, de gezondheid en de veiligheid van de werknemers;
het binnen de mogelijkheden van de instelling bieden van goede materiële voorzieningen volgens voor een ieder inzichtelijke, zo objectief mogelijke, criteria.
De instellingen zullen er naar streven deze doeleinden te verwezenlijken door middel van:
Arbeidsvoorwaarden
het bevorderen van goede arbeidsvoorwaarden;
het toepassen van de arbeidsvoorwaarden volgens de beginselen van goed werkgever- schap.
Personeelsbeleid
het formuleren van integraal personeelsbeleid, waarin in onderlinge samenhang in elk geval aandacht wordt besteed aan functioneren, functies en taken, personeelsvoorziening, professionele ontwikkeling, waaronder scholing, beoordeling en belonen;
het evalueren van het gevoerde beleid, en het vastleggen daarvan in een sociaal jaarverslag;
het volgens een vastgestelde uitvoeringsregeling voeren van functioneringsgesprekken respectievelijk uitvoeren van beoordelingen, teneinde de communicatie te bevorderen over de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de taak van de werknemer wordt verricht en welke ontwikkelingen hij zal doormaken.
Organisatiestructuur, leidinggeven
het creëren van een organisatiestructuur, die voor alle werknemers duidelijk is;
het bevorderen van een zorgvuldige wijze van leidinggeven, waarbij de onderwijskundige en organisatorische belangen van de organisatie en de belangen van de werknemers naar redelijkheid worden beoordeeld en afgewogen;
het bevorderen van een goed gebruik van het managementstatuut.
Overleg
het streven naar transparantie van het personeelsbeleid en communicatie met de werknemers door een goede, doelmatige overlegstructuur en een adequate informatievoorziening;
het structureren en organiseren van de medezeggenschap binnen de eigen instellingen van de werkgever en binnen de samenwerkingsverbanden waaraan de instellingen deelnemen op zodanige wijze dat de medezeggenschap plaatsvindt op het niveau waarop de besluiten worden genomen (zie medezeggenschapsstatuut).
Gezondheid, welzijn, veiligheid
het zorg dragen voor goede arbeidsomstandigheden;
het schenken van aandacht aan de gezondheid, de veiligheid en het welzijn van de werknemers, conform de Arbo-wet, en het beschikbaar stellen van deskundige begeleiding aan werknemers die om gezondheidsredenen hun werkzaamheden niet optimaal kunnen verrichten;
het hebben van een veiligheidsplan op iedere school. Dit veiligheidsplan vormt een onderdeel van het in artikel 11.7 van deze cao genoemde plan van aanpak.
Werkgelegenheid en arbeidsparticipatie
het actief bevorderen van de werkgelegenheid;
het voorkomen dat overdracht of het reserveren van budgetten de werkgelegenheid van het zittende personeel aantast;
het zoveel mogelijk bevorderen dat werknemers met zorgtaken aan het arbeidsproces kunnen blijven deelnemen;
het zoveel mogelijk behouden van de werkgelegenheid van de door ziekte geheel of gedeeltelijk voor zijn functie arbeidsongeschikt geworden werknemer.
CAO PO 2013
Hierbij verklaren
de PO-Raad, gevestigd te Utrecht, te dezen krachtens volmacht vertegenwoordigd door xxxxxxx X. Xxxxxxxx,
hierna te noemen:
de werkgeversorganisatie, te dezen handelend op basis van de statutaire bevoegdheid om cao‟s af te sluiten,
en
het Ambtenarencentrum (AC), gevestigd te Den Haag, te dezen statutair vertegenwoordigd door mevrouw C.C. Hulscher-Slot;
de Algemene Centrale van Overheidspersoneel (ACOP), gevestigd te Zoetermeer, te dezen statutair vertegenwoordigd door mevrouw E.M. Verheggen;
de Christelijke Centrale van Overheids- en Onderwijspersoneel (CCOOP), gevestigd te ‟s Gravenhage, te dezen statutair vertegenwoordigd door mevrouw X.X. Xxxxx;
de Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij Overheid, Onderwijs, Bedrijven en Instellingen (CMHF), gevestigd te ‟s Gravenhage, te dezen statutair vertegenwoordigd door de xxxx X. Xxxxxxxx,
hierna te noemen: de centrales van werknemersorganisaties, het volgende te zijn overeengekomen:
de Collectieve Arbeidsovereenkomst Primair Onderwijs 2013, welke van kracht wordt op 1 januari 2013.
1.1 Begripsbepalingen
Aanstelling
Dienstverband van de werknemer in het openbaar onderwijs.
Akte
Het document waarin het dienstverband van de werknemer is vastgelegd.
Algemeen erkende feestdagen*)
Nieuwjaarsdag
Eerste en tweede Kerstdag Tweede Paasdag Hemelvaartsdag
Tweede Pinksterdag
30 april, Koninginnedag 5 mei, Nationale Feestdag
*) In de Algemene Termijnenwet wordt de Goede Vrijdag gelijkgesteld met de algemeen erkende feestdagen. Dit betekent dat de werkgever zelf een keuze kan maken of dit al of niet een werkdag is.
Anti-Cumulatieregeling
Regeling zoals aangegeven in artikel 5 van bijlage XI (BAPO) van deze cao.
BAPO (Bevordering Arbeidsparticipatie Ouderen)
Verlof op grond van artikel 8.25 van deze cao.
Benoeming
Dienstverband van de werknemer in het bijzonder onderwijs.
Carrièrepatroon
De wijze waarop de werknemer via een reeks van salarisnummers op grond van de bepalingen van hoofdstuk 6 het maximum van de salarisschaal bereikt.
XXX XX
De collectieve arbeidsovereenkomst voor het primair onderwijs, afgesloten door de PO-Raad en één of meer centrales van werknemersorganisaties.
Centrales
De werknemersorganisaties, te weten: AC, ACOP, CCOOP en de CMHF.
Centrale Dienst
De rechtspersoon zoals bedoeld in artikel 68 van de WPO en artikel 69 van de WEC.
Dag
Elke dag die volgens het werkrooster/schema van werkzaamheden dan wel het lesrooster een werkdag is van de instelling. Een dag kan worden verdeeld in twee halve dagen.
DGO
Het georganiseerd overleg als bedoeld in artikel 38 van de WPO en artikel 38 van de WEC.
Dienstreis
Een dienstreis is een reis die, anders dan bedoeld in de vergoedingsregeling woning-werk, in opdracht van de werkgever wordt gemaakt.
Dienstverband:
Bijzonder onderwijs: de arbeidsovereenkomst van de werknemer met de werkgever. Openbaar onderwijs: de aanstelling van de werknemer bij de werkgever.
Echtgeno(o)t(e)
Onder echtgenote of echtgenoot wordt mede begrepen de levenspartner met wie de werknemer samenwoont en -met het oogmerk duurzaam samen te leven- een gemeenschappelijke huishouding voert op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen ter zake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding, dan wel de persoon met wie een geregistreerd partnerschap is aangegaan. Onder weduwe of weduwnaar wordt mede begrepen de achtergebleven levenspartner. Tot gezinslid wordt in voorkomend geval mede gerekend de levenspartner of geregistreerde partner. Tegelijkertijd kan slechts één persoon als levenspartner of geregistreerde partner worden aangemerkt. De werkgever kan verlangen dat een schriftelijke verklaring van een notaris wordt overgelegd waaruit blijkt dat een samenlevingscontract als bedoeld in de eerste volzin is gesloten.
Functie
Het samenstel van werkzaamheden dat door de werknemer voortvloeiende uit zijn dienstverband, moet worden verricht (op grond van de functiebeschrijving of de normfunctie).
Herintreder
Een werknemer die:
a. in het verleden in een onderwijsfunctie benoemd of aangesteld is geweest of een opleiding voor een onderwijsfunctie heeft voltooid en die
b. zijn loopbaan in het onderwijs heeft onderbroken of niet heeft aangevangen.
Instelling
Een school voor primair onderwijs (basisschool dan wel speciale school voor basisonderwijs) als bedoeld in de WPO, een school voor speciaal onderwijs, speciaal voortgezet onderwijs of speciaal- en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de WEC of een Centrale Dienst zoals bedoeld in artikel 68 van de WPO en artikel 69 van de WEC.
Jaar
Voor de werknemer bedoeld in artikel 8.5, wordt hieronder verstaan: kalenderjaar, voor overige werknemers wordt hieronder verstaan: schooljaar.
Kaderbesluit
Kaderbesluit rechtspositie PO (Stb. 2006, 439).
Leraar in opleiding (LIO)
De laatstejaarsstudent van een lerarenopleiding basisonderwijs, bedoeld in artikel 3, vijfde lid, van de WPO, artikel 3, zevende lid, van de WEC, die wordt benoemd of aangesteld op een leerarbeidsplaats.
Leerarbeidsovereenkomst/leerovereenkomst
Een overeenkomst waarin de LIO, het bevoegd gezag van de lerarenopleiding waar de LIO is ingeschreven en het bevoegd gezag van de praktijkschool, nader vastleggen welke hun rechten en plichten zijn, met inachtneming van de artikelen 3.26 en 4.25 (leerarbeidsovereenkomst/ leerovereenkomst).
Matrix
Overzicht waarin wordt aangegeven op welke wijze een arbeidsvoorwaardelijke aanspraak of eventuele inhouding van het salaris doorwerkt in (andere) arbeidsvoorwaardelijke aanspraken. (Zie bijlage A9).
Minister van OCW
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
MR/GMR
Medezeggenschapsraad zoals bedoeld in artikel 3 van de Wet medezeggenschap op scholen (WMS) c.q. gemeenschappelijke medezeggenschapsraad zoals bedoeld in artikel 4 van die Wet.
Normbetrekking
De betrekking of de betrekkingen waarvan de omvang op jaarbasis gelijk is aan 1659 uur. In het kader van regelgeving op het terrein van de sociale zekerheid is de gemiddelde weektaak op jaarbasis gelijk aan 36,86 uur.
Normfunctie
Een functie waarvan de inhoud en het niveau zijn omschreven in bijlage VII van deze cao.
Normjaartaak
Een taak van 1659 uren bij een voltijdbetrekking per jaar.
Onderwijssoort
Voor deze cao geldt het onderscheid tussen drie onderwijssoorten, te weten regulier basisonderwijs, speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs.
Partijen
1. XXX XX
Enerzijds:
de PO-Raad als werkgeversorganisatie en
anderzijds:
het Ambtenarencentrum (AC);
de Algemene Centrale van Overheidspersoneel (ACOP);
de Christelijke Centrale van Overheids- en Onderwijspersoneel (CCOOP);
de Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij Overheid, Onderwijs, Bedrijven en Instellingen (CMHF)
als centrales van werknemersorganisaties.
2. DGO:
Enerzijds:
De werkgever, de gezamenlijk optredende werkgevers, dan wel de namens de werkgever(s) optredende werkgeversorganisatie.
Anderzijds:
De vertegenwoordigers van de centrales.
Plaats van tewerkstelling:
Het gebouw of gebouwen waar de werknemer zijn werkzaamheden verricht.
PMR/PGMR
Het personeelsdeel van de Medezeggenschapsraad dan wel de Gemeenschappelijke Medezeggenschapsraad.
Indien er sprake is van een éénpitter (een werkgever met één instelling) moet in plaats van PGMR PMR gelezen worden, omdat in die situaties de PMR tevens als PGMR functioneert.
Reguliere werkdag
Werktijd waarop de werknemer is ingeroosterd.
Rechtspositiebesluit WPO/WEC
Rechtspositiebesluit WPO/WEC (Wet op het Primair Onderwijs /Wet op de Expertisecentra) (Stb. 2003, 231), zoals laatstelijk gewijzigd en vastgesteld.
Salaris
Het bedrag dat voor de werknemer is vastgesteld volgens bijlage A1 tot en met A4 van deze cao en het begrip zoals vermeld in bijlage A9 van deze cao (matrix).
Salarisschaal
De bij een functie behorende schaal.
Schooljaar
Het tijdvak van 1 augustus tot en met 31 juli.
Schoolvakanties
De door de instelling van de werknemer vastgestelde vakanties voor de leerlingen gebaseerd op de regelingen vaststelling schoolvakanties van de minister van OCW.
Spaarverlof
Het verlof in verband met compensatieverlof bedoeld in artikel 2.1, achtste lid van deze cao.
Spaarperiode
De periode waarin compensatieverlof als bedoeld in artikel 8.23 van deze cao wordt gespaard.
Voorbeeldfunctie
De voorbeelden van functies zoals beschreven in „Voorbeeldfuncties in FUWA PO‟.
Werkdag
Dag, niet zijnde een zaterdag, een zondag of een in de Algemene Termijnenwet genoemde erkende feestdag of een daarmee bij of krachtens wet gelijkgestelde dag.
Werkgever
De rechtspersoon die het bevoegd gezag vormt over één of meer instellingen. Het bestuursorgaan dat het bevoegd gezag vormt over één of meer instellingen. Het samenwerkingsverband, zoals bedoeld in artikel 1 van de WPO en WEC.
Werknemer
Bijzonder onderwijs: het personeelslid dat een arbeidsovereenkomst heeft met de werkgever. Openbaar onderwijs: de ambtenaar waarop krachtens besluit van de werkgever deze CAO PO als rechtspositieregeling van toepassing is verklaard.
Werktijdfactor
Het gedeelte van de normbetrekking waarvoor een werknemer is benoemd of aangesteld, waarbij de uitkomst rekenkundig wordt afgerond op vier cijfers achter de komma.
WEC
Wet op de Expertisecentra (Stb. 1998, 228) zoals laatstelijk gewijzigd en vastgesteld.
WMS
Wet medezeggenschap op scholen, die met ingang van 1 januari 2007 in werking is getreden en de WMO vervangt.
WPO
Wet op het Primair Onderwijs (Stb.1998, 228) zoals laatstelijk gewijzigd en vastgesteld.
1.2 Billijkheidsbepaling
Ingeval er sprake is van aperte onbillijke, kennelijk onredelijke of kennelijk onbedoelde gevolgen van de invoering van de CAO PO 2013 kan de werkgever cao-partijen verzoeken een passende oplossing vast te stellen.
1.2a Kaderbesluit rechtspositie PO
Naast de CAO PO is het Kaderbesluit rechtspositie PO (Stb.2006, 439) onverkort van toepassing.
1.3 Interpretatiecommissie XXX XX
1. Partijen stellen een interpretatiecommissie CAO PO in.
2. De commissie bestaat uit drie leden, waarvan één lid wordt aangewezen door de werkgeversorganisatie en één lid door de gezamenlijke centrales. De aldus aangewezen leden kiezen gezamenlijk een onafhankelijke voorzitter.
3. De commissie heeft tot taak te oordelen over het door hem door de werkgevers/organisatie dan wel door de gezamenlijke centrales voorgelegde geschil tussen de werkgeversorganisatie en de gezamenlijke centrales omtrent de interpretatie van bepalingen van deze cao.
4. De uitspraak van de commissie is bindend.
1.4 Werkingssfeer
1. Deze cao is van toepassing op personeel werkzaam in de sector primair onderwijs indien en voor zover de regelgeving voortvloeiende uit de WPO/WEC op de werkzaamheden van toepassing is en/of dat direct of indirect aan een gelieerde rechtspersoon van de
werkgever (hier vallen ook samenwerkingsverbanden onder) mede wordt bekostigd door het Ministerie xxx XXX, met uitzondering van personeel op grond van artikel 51 WPO en artikel 54 WEC, betreffende godsdienstonderwijs, deze vallen onder een andere cao.
2. Indien en voor zover een bepaling in deze regeling niet (langer) verenigbaar is met de wettelijke voorwaarden voor bekostiging van de instelling of met de wettelijke voorschriften, treedt die bepaling met onmiddellijke ingang buiten werking. In dat geval volgt overleg tussen cao-partijen.
3. In afwijking van het eerste lid geldt dat indien de werkgever naast scholen voor het primair onderwijs tevens scholen voor voorgezet onderwijs in stand houdt, de werkgever de cao voorgezet onderwijs van toepassing kan verklaren op die werknemers die werkzaam zijn bij een gelieerde stichting, stafbureau of centrale dienst van die werkgever en overwegend werkzaamheden verrichten voor de sector voortgezet onderwijs. Dit laatste geldt voor zover niet in strijd met wettelijke bekostigingsvoorwaarden of wettelijke voorschriften.
1.5 Status van de XXX XX
1. De werkgever kan in DGO met vakbonden afspreken een sociaal plan te melden bij SZW.
2. Deze cao geldt voor wat betreft het bijzonder onderwijs als een cao in de zin van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomsten en wordt conform artikel 4 van de Wet op de loonvorming aangemeld bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
3. Deze cao is op grond van de Wet op het algemeen verbindend verklaren en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (hierna : Wet AVV) algemeen verbindend verklaard voor het bijzonder onderwijs. Dit houdt in dat volgens de Wet AVV en het bijhorende toetsingskader de volgende artikelen niet algemeen verbindend zijn verklaard:
Inhoudsopgave; Vernieuwing van de cao; Statuut sociaal beleid;
Artikel 1.1 Begripsbepalingen onder aanstelling en openbaar onderwijs; Artikel 1.3;
Artikel 1.5, lid 5;
Artikel 1.6, lid 3;
Artikel 2.6, leden 6, 7 en 8;
Hoofdstuk 4;
Artikel 7.7;
Artikel 9.1;
Artikel 11.10;
Artikel 14.3;
Toelichting op enkele artikelen van de CAO PO;
Bijlage IB, Akte van aanstelling;
Bijlage ID, Akte van aanstelling leraar in opleiding voor openbaar primair onderwijs; Bijlage VIII, Regeling vakbondscontributie.
4. Deze cao is van toepassing op de werkgever in het openbaar onderwijs die aangesloten is bij de PO-Raad en op grond van een besluit volgens welke de werkgever de cao als algemeen verbindend voorschrift voor het personeel van haar instellingen van openbaar onderwijs heeft vastgesteld en werknemers in dienst van deze werkgever.
1.6 Inwerkingtreding, looptijd en opzegging
1. De cao treedt in werking op 1 januari 2013 en loopt tot en met 31 december 2013, behoudens het bepaalde hierna.
2. Opzegging bijzonder onderwijs.
Indien ten minste zes maanden voor het verstrijken van de in het eerste lid genoemde looptijd door geen der partijen schriftelijk aan de andere partij is kenbaar gemaakt de cao op te zeggen, wordt deze geacht stilzwijgend te zijn verlengd voor telkens één jaar. Opzegging leidt terstond tot hernieuwd overleg tussen de partijen. Indien in dit overleg niet overeenstemming is verkregen over een nieuwe cao blijft deze cao van kracht tot het moment dat daarover wel een akkoord is verkregen en blijkens ondertekening is bekrachtigd.
3. Opzegging openbaar onderwijs:
Indien ten minste zes maanden voor het verstrijken van de in het eerste lid genoemde looptijd door geen der partijen schriftelijk aan de andere partij kenbaar is gemaakt de cao op te zeggen, besluit de werkgever dat het algemeen verbindend voorschrift bedoeld in lid 1 voor nogmaals één jaar van kracht is. Opzegging van de cao leidt xxxxxxxx tot hernieuwd overleg tussen partijen. Indien in dit overleg niet overeenstemming is verkregen over een nieuwe cao, besluit de werkgever dat het algemeen verbindend voorschrift van kracht is tot het moment dat over de nieuwe cao wel een akkoord is verkregen, dat akkoord blijkens ondertekening is bekrachtigd en de nieuwe cao blijkens een daartoe strekkend besluit van de werkgever als vervangend algemeen verbindend voorschrift is vastgesteld.
2. Arbeidsduur en formatiebeleid
2.1 Instellingen die verschillende lestijden in de leerjaren hanteren
1. De algemene arbeidsduur van de werknemer die is benoemd of aangesteld in een voltijd normbetrekking, bedraagt 1659 uur op jaarbasis, uitgedrukt in een werktijdfactor 1.
2. De lesuren of lesgebonden en/of behandeltaken bedragen op jaarbasis maximaal 930 uur bij een voltijdbetrekking.
3. Binnen de jaartaak van de werknemer wordt, op basis van de normjaartaak van 1659 uur, 10 procent aangemerkt als uren ten behoeve van deskundigheidsbevordering, waarin de werknemer zelf invulling geeft aan zijn professionaliteit en in het kader van functioneringsgesprekken achteraf verantwoording aflegt. Binnen de genoemde 10 procent voor deskundigheidsbevordering wordt in overleg tussen de werkgever en de werknemer maximaal 50 procent van deze tijd ingezet voor persoonlijke scholing en ontwikkeling.
4. De werkgever stelt met instemming van de PGMR de kaders van het taakbeleid vast. De werkgever stelt met instemming van de PMR, als uitvoering van het taakbeleid, alle schooltaken (inclusief het voor- en nawerk) en de normering van deze taken in uren vast.
5. De werkgever maakt jaarlijks vóór de zomervakantie met de individuele werknemer schriftelijk afspraken over het aantal lesuren of lesgebonden en/of behandeltaken, de gedeeltelijke invulling van de deskundigheidsbevordering conform het derde lid, individuele scholingsuren en het aantal taken dat op grond van het vierde lid is vastgesteld. De werkgever maakt met het onderwijsondersteunend personeel zonder lesgebonden en/of behandeltaken schriftelijke afspraken over de te vervullen taken en de individuele scholingsuren, een en ander met inachtneming van het vierde lid.
6. De werkgever kan in afwijking van het tweede lid, in onderling overleg en met schriftelijke instemming van de werknemer, telkens per schooljaar binnen de algemene arbeidsduur van 1659 uur meer lesuren of lesgebonden en/of behandeltaken dan 930 uur overeenkomen. Deze afwijking is niet mogelijk in het eerste jaar van indiensttreding bij de werkgever en indien dit leidt tot verdringing van werkgelegenheid.
7. Een werknemer heeft het recht jaarlijks maximaal 131 uren boven de algemene arbeidsduur te worden ingeroosterd, tenzij het dienstbelang zich hiertegen verzet en/of dit recht leidt tot verdringing van werkgelegenheid. Deze extra ingeroosterde uren worden binnen hetzelfde schooljaar gecompenseerd in verlof. Het compensatieverlof wordt in hele of halve werkdagen opgenomen. Dit verlof wordt verleend volgens dezelfde verhouding lesuren en niet-lesuren voor onderwijsgevend personeel en lesgebonden en/of behandeltaken en niet-lesgebonden en/of behandeltaken voor het onderwijs- ondersteunend personeel als waarin is ingeroosterd. De werkgever en de werknemer maken vóór de zomervakantie afspraken over het tijdstip waarop het compensatieverlof wordt opgenomen. Als zij geen overeenstemming bereiken over het tijdstip van opnemen van het compensatieverlof, beslist de werkgever.
8. Op grond van de regeling spaarverlof kan het compensatieverlof later dan in het desbetreffende schooljaar worden opgenomen.
9. Indien een werknemer geen gebruik maakt van het recht genoemd in het zevende lid, heeft de werknemer het recht jaarlijks maximaal 131 uren boven de algemene arbeidsduur te werken, tenzij het dienstbelang zich hiertegen verzet en/of dit recht leidt tot verdringing van werkgelegenheid. Deze meer gewerkte uren worden gecompenseerd in salaris.
10. Het bepaalde in dit artikel wordt bij deeltijders naar rato van de werktijdfactor toegepast, met uitzondering van de percentages genoemd in het derde lid.
11. Het bepaalde in het tweede, derde en zesde lid is niet van toepassing op onderwijsondersteunend personeel zonder lesgebonden en/of behandeltaken.
2.2 Instellingen met een gelijk aantal lesuren in alle leerjaren
1. De algemene arbeidsduur van de werknemer die is benoemd of aangesteld in een voltijd normbetrekking, bedraagt 1659 uur op jaarbasis, uitgedrukt in een werktijdfactor 1.
2. Voor een instelling die met instemming van de P(G)MR heeft gekozen voor een rooster van 940 lesuren per leerjaar, geldt op jaarbasis maximaal 940 lesuren of lesgebonden en/of behandeltaken bij een voltijdbetrekking.
3. Het onderwijsgevend personeel en het onderwijs ondersteunend personeel met respectievelijk 940 lesuren of lesgebonden en/of behandeltaken heeft recht op zoveel mogelijk aangesloten verlof van 10 lesuren of 10 lesgebonden en/of behandeluren.
4. Binnen de jaartaak van de werknemer wordt, op basis van de normjaartaak van 1659 uur, 10 procent aangemerkt als uren ten behoeve van deskundigheidsbevordering, waarover de werknemer zelf invulling geeft aan zijn professionaliteit en in het kader van functioneringsgesprekken achteraf verantwoording aflegt. Binnen de genoemde 10 procent voor deskundigheidsbevordering wordt in overleg tussen de werkgever en de werknemer maximaal 50 procent van deze tijd ingezet voor persoonlijke scholing en ontwikkeling.
5. De werkgever stelt met instemming van de PGMR de kaders van het taakbeleid vast. De werkgever stelt met instemming van de PMR, als uitvoering van het taakbeleid, alle schooltaken inclusief het voor- en nawerk en de normering van deze taken in uren vast.
6. De werkgever maakt jaarlijks vóór de zomervakantie met de individuele werknemer schriftelijk afspraken over het aantal lesuren of lesgebonden en/of behandeltaken, de gedeeltelijke invulling van de deskundigheidsbevordering conform het vierde lid, individuele scholingsuren en het aantal taken dat op grond van het vijfde lid is vastgesteld. De werkgever maakt met het onderwijsondersteunend personeel zonder lesgebonden en/of behandeltaken schriftelijke afspraken over de te vervullen taken en de individuele scholingsuren, een en ander met inachtneming van het vijfde lid.
7. Het bepaalde in dit artikel wordt bij deeltijders naar rato van de werktijdfactor toegepast, met uitzondering van de percentages genoemd in het vierde lid.
8. Indien de werkgever besluit met instemming van de P(G)MR een hoger aantal lesuren dan 940 uur in alle leerjaren te hanteren, wordt het verlof van 10 lesuren of lesgebonden en/of behandeltaken dienovereenkomstig aangepast, uitgaande van het maximum van 930 lesuren per jaar bij een voltijdbetrekking. Het bepaalde in het tweede lid wordt overeenkomstig toegepast.
9. Het bepaalde in het tweede, derde, vierde en achtste lid is niet van toepassing op onderwijsondersteunend personeel zonder lesgebonden en/of behandeltaken.
2.3 Algemene arbeidsduur en betrekkingsomvang
1. De werknemer wordt benoemd of aangesteld in een normbetrekking of een deel daarvan.
2. Het dienstverband kan tijdelijk worden uitgebreid in het geval de werknemer aanvullend op het dienstverband belast wordt met werkzaamheden als bedoeld in de artikelen 3.4 en
4.4 met inachtneming van het navolgende lid.
3. De omvang van de betrekking(en) van de werknemer mag/mogen niet meer bedragen dan 120% van een normbetrekking op jaarbasis.
4. De omvang van de betrekking van de werknemer die een dienstverband voor onbepaalde tijd heeft, wordt niet tegen diens wil verminderd, tenzij sprake is van verval van rechtswege zoals bedoeld in artikel 3.6a en 4.6a.
5. Genoemde handeling is een besluit gericht op vermindering van de omvang van de betrekking van de werknemer (anders dan bedoeld in artikel 3.6a en 4.6a) tegen diens wil en wordt aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 3.8 sub 3 en 4.7 sub d.
2.4 Voltijd- en deeltijdbetrekkingen
1. Voor de inzetbaarheid van werknemers geldt een beschikbaarheidregeling conform de volgende tabel, tenzij met de desbetreffende werknemer anders wordt overeengekomen. Vóór de toepassing van het schema wordt de werktijdfactor rekenkundig afgerond op één cijfer achter de komma.
Inzetbaarheid per week: | ||
Werktijdfactor | maximaal aantal dagdelen | maximaal aantal dagen |
Tot en met 0,1 | 2 | 1 |
Tot en met 0,2 | 2 | 2 |
Tot en met 0,3 | 3 | 3 |
Tot en met 0,4 | 4 | 3 |
Tot en met 0,5 | 5 | 3 |
Tot en met 0,6 | 6 | 4 |
Inzetbaarheid per week: | ||
Werktijdfactor | maximaal aantal dagdelen | maximaal aantal dagen |
Tot en met 0,7 | 7 | 4 |
Tot en met 0,8 | 8 | 5 |
Tot en met 0,9 | 9 | 5 |
> 0,9 | 10 | 5 |
2. De werkgever spant zich in om de werknemer met een deeltijdbetrekking, indien de werknemer dit wenst, zoveel mogelijk aaneengesloten in te roosteren. Daarbij houdt de werkgever rekening met de door de werknemer aangegane verplichtingen, waaronder zowel verplichtingen bij een andere werkgever als verplichtingen in de privésfeer.
3. De werkgever stelt, na verkregen instemming van de P(G)MR, een werkreglement vast. Dit bevat in ieder geval een arbeids- en rusttijdenregeling. Daarin wordt ook bepaald of gekozen wordt voor een half uur dan wel tweemaal een kwartier pauze, wanneer op een dag meer dan vijf en een half uur gewerkt wordt.
4. De werknemer is niet verplicht op een voor hem niet reguliere werkdag terug te komen voor niet-lesgebonden taken, behalve als er sprake is van incidentele, onvoorziene werkzaamheden van onderwijskundige of schoolorganisatorische aard.
5. De dagen van de week waarop deeltijders hun werkzaamheden moeten vervullen worden, na overleg met de werknemer, eenmaal per jaar voorafgaand aan het schooljaar door de werkgever vastgesteld. Wijzigingen gedurende het jaar zijn mogelijk in overleg met de werknemer.
2.5 Aanpassing arbeidsduur
1. Voor zover passend in zijn formatiebeleid en daarbij rekening houdend met onderwijskundige en schoolorganisatorische belangen en met de individuele belangen van de individuele werknemer, biedt de werkgever de werknemer de mogelijkheid tot het vervullen van zijn functie in deeltijd.
2. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, derde lid, Wet Aanpassing Arbeidsduur (Stb. 2000, 114), kan de werknemer met een dienstverband voor onbepaalde tijd de werkgever ten hoogste eenmaal per jaar verzoeken om aanpassing van de uit zijn benoeming of aanstelling voortvloeiende arbeidsduur.
3. De werkgever biedt vrijkomende vacatureruimte bij voorrang aan aan werknemers met een deeltijdbetrekking en een dienstverband voor onbepaalde tijd, tenzij voorrangsbepalingen zich hiertegen verzetten of de bevindingen van een beoordeling dit ongewenst doen zijn. Zie bijlage IE van deze cao.
2.6 Taakbelasting, introductie en begeleiding en doelgroepenbeleid
1. In het taakbeleid wordt rekening gehouden met de belastbaarheid en ervaring van beginnende werknemers, senioren en minder-arbeidsgeschikten. Met de individuele werknemer die tot deze categorie wordt gerekend, worden hierover schriftelijk afspraken gemaakt.
2. De werkgever stelt, in overleg met de P(G)MR, ten behoeve van de introductie en begeleiding van beginnende werknemers een regeling vast.
3. In deze regeling wordt ten minste vastgelegd het doel van de begeleiding, de functionarissen die bij de begeleiding zijn betrokken, alsmede hun taken en bevoegdheden, tijd en middelen die vanuit de organisatie ter beschikking worden gesteld en de wijze waarop de resultaten van de begeleiding worden geëvalueerd.
4. De werkgever stelt, in overleg met de P(G)MR, beleid vast met betrekking tot de wijze waarop vervangers in de school worden geïntroduceerd en begeleid.
5. De werkgever zorgt voor iedere werknemer voor een zo evenredig mogelijke spreiding van de werkzaamheden over het jaar.
6. De werkgever bevordert met zijn wervings-, selectie- en scholingsbeleid een zo evenwichtig mogelijke samenstelling van het personeelsbestand.
7. De werkgever zal daarbij bijzondere aandacht besteden aan de arbeidsmarktpositie en het loopbaanperspectief van bepaalde groepen (potentiële) werknemers, met name die van vrouwen, allochtonen en arbeidsgehandicapten.
8. In geval van ondervertegenwoordiging van de in het zevende lid genoemde categorieën in (bepaalde delen van) het personeelsbestand zal de werkgever, indien in voldoende mate wordt voldaan aan de functie-eisen zoals verwoord in de profielschets, voorrang geven aan een kandidaat uit deze categorieën.
2.7 Meerjarenbeleid
1. De werkgever formuleert zijn, ten minste op de komende 4 jaar betrekking hebbend, meerjarenformatiebeleid dat is gebaseerd op de meerjarenbegroting en dat jaarlijks wordt geactualiseerd in een (personele) bestuursbegroting/bestuursformatieplan.
2. De werkgever stelt, na verkregen instemming van de PGMR, vóór 1 mei voor het komende schooljaar het meerjarenformatiebeleid / een bestuursformatieplan vast en de wijze waarop de middelen bovenschools dan wel aan de scholen worden toegedeeld, tenzij zwaarwegende redenen of omstandigheden zich daartegen verzetten. Dit laatste wordt terstond ter kennis gebracht van de GMR.
3. Dienstverband bijzonder onderwijs
Dienstverband bijzonder onderwijs
Cao-partijen beogen met de in de artikelen 3.1 t/m 3.5 opgenomen bepalingen af te wijken van artikel 7: 668a Burgerlijk wetboek (BW).
3.1 Arbeidsovereenkomst
1. De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor bepaalde dan wel onbepaalde tijd.
2. Behoudens het bepaalde in de artikelen 3.2, 3.3 en 3.4 wordt de arbeidsovereenkomst aangegaan voor onbepaalde tijd.
3. Indien bij eerste indiensttreding direct een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd wordt aangegaan, kan schriftelijk een proeftijd van maximaal twee maanden worden overeengekomen.
4. Bij indiensttreding ontvangt de werknemer een Akte van benoeming volgens het opgenomen model in bijlage IA.
5. De kosten voor het verkrijgen van de verklaring omtrent het gedrag volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens komen voor rekening van de werkgever.
Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd
3.2 Bezit onderwijsbevoegdheid
Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt in elk geval aangegaan:
a. als de werknemer niet de bij wet voorgeschreven onderwijsbevoegdheid bezit;
b. als enige overige wettelijke bepaling, waaronder begrepen bekostigingsvoorwaarden, zich tegen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd verzet.
3.3 Eerste indiensttreding
1. Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan worden overeengekomen bij eerste indiensttreding met uitzicht op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. In afwijking van de vorige volzin kan van de voorwaarde dat er sprake dient te zijn van eerste indiensttreding bij de werkgever, worden afgeweken indien:
a. het een herintreder betreft die niet voldoet aan de bekwaamheidseisen op grond van de Wet Beroepen in het onderwijs (Wet BIO);
b. het een bevordering betreft naar een directiefunctie;
c. het een werknemer betreft bedoeld in artikel 3.5, derde lid, wiens vervangings- betrekking of opeenvolgende vervangingsbetrekkingen in totaal nog geen twaalf maanden heeft c.q. hebben geduurd.
2. De duur van deze arbeidsovereenkomst bedraagt ten hoogste twaalf maanden. In zeer bijzondere gevallen kan deze periode met ten hoogste twaalf maanden worden verlengd.
3.4 Overige gevallen
Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan in de overige gevallen plaatsvinden:
a. als voorziening in een tijdelijke vacature, telkens voor ten hoogste twaalf maanden;
b. bij vervanging van een tijdelijk afwezige werknemer, telkens voor ten hoogste twaalf maanden;
c. als de werknemer uitsluitend is belast met werkzaamheden in het kader van contractactiviteiten, of uitsluitend een dergelijke werknemer vervangt;
d. als de werknemer uitsluitend is belast met werkzaamheden in het kader van projecten waarvoor additionele gelden ter beschikking zijn gesteld, of uitsluitend een dergelijke werknemer vervangt.
3.5 Opeenvolgende dienstverbanden
1. Van de dag dat tussen dezelfde werkgever en de werknemer arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd elkaar met tussenpozen van niet meer dan drie maanden hebben opgevolgd en een periode van 36 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden, geldt met ingang van die dag de laatste benoeming als aangegaan voor onbepaalde tijd. Voorgaande volzin is van toepassing op de arbeidsovereenkomsten genoemd in de artikelen 3.3 en 3.4.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op elkaar opvolgende arbeidsovereen- komsten tussen een werknemer en verschillende werkgevers, die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn.
3. In afwijking van het eerste lid geldt dat indien een arbeidsovereenkomst of opvolgende arbeidsovereenkomsten op grond van vervanging totaal 12 maanden heeft c.q. hebben geduurd en nadien wordt c.q. worden voortgezet zonder dat van vervanging sprake is, dit geschiedt voor onbepaalde tijd, voor zover het een dienstverband betreft in dezelfde functie.
Einde van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd
3.6 Einde van de arbeidsovereenkomst
1. Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege door het verstrijken van de tijd waarvoor deze is aangegaan.
2. Een verlengde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege door het verstrijken van de tijd waarvoor deze is aangegaan.
3. Indien de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.3 een tijdsduur had van ten minste twaalf maanden, neemt de werkgever ten minste twee maanden voor de einddatum van de arbeidsovereenkomst een beslissing om:
a. een arbeidovereenkomst voor onbepaalde tijd te geven;
b. dan wel nog eenmaal een nieuwe verlengde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aan te gaan;
c. dan wel dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt
en stelt de werknemer hiervan onmiddellijk schriftelijk in kennis.
4. Indien de werkgever nalaat de in het tweede lid bedoelde beslissing tijdig te nemen, wordt de werknemer met ingang van de bedoelde einddatum geacht te zijn benoemd in een verlengd dienstverband voor bepaalde tijd onder dezelfde voorwaarden als het voorgaande dienstverband.
3.6a Verval van een gedeelte van de betrekkingsomvang
Indien en voor zover de werkzaamheden niet langer aan de werknemer worden opgedragen, vervalt van rechtswege het gedeelte van de betrekkingsomvang dat bestaat uit:
a. uren boven de normbetrekking;
b. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met vervanging;
c. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met een tijdelijke voorziening in een vacature voor ten hoogste één jaar;
d. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met een project waarvoor door de werkgever of andere (overheids)instanties gedurende 3 of minder schooljaren formatie beschikbaar is gesteld uit additionele middelen;
e. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met contract- activiteiten, die gedurende 3 of minder schooljaren is toegekend aan de werknemer dan wel als gevolg van toekenning van die werkzaamheden aan een andere werknemer.
Einde arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en tussentijdse opzegging
3.7 (Tussentijdse) Beëindiging van de arbeidsovereenkomst
Het tussentijds beëindigen van een (verlengde) arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd dan wel het beëindigen van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd geschiedt:
1. door opzegging;
2. door onverwijlde opzegging wegens een dringende reden voor de werkgever of de werk- nemer, volgens de bepalingen van artikel 7:678 en 7:679 BW;
3. door ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:685 BW;
4. door beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden op het door de werkgever en de werknemer overeengekomen tijdstip;
5. door het bereiken van de AOW-pensioengerechtigde leeftijd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de AOW-pensioengerechtigde leeftijd wordt bereikt of de latere datum die krachtens artikel 3.10 door partijen is overeengekomen;
6. door overlijden van de werknemer met ingang van de dag volgend op die van het overlijden.
3.8 Opzegging arbeidsovereenkomst
Opzegging van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of tussentijdse opzegging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd door de werkgever kan plaatsvinden op grond van:
1. plichtsverzuim als bedoeld in artikel 3.17, tweede lid van deze cao;
2. onbekwaamheid of ongeschiktheid van de werknemer voor de door hem uitgeoefende functie, anders dan ten gevolge van ziekte of arbeidsongeschiktheid als bedoeld in het vijfde lid;
3. opheffing van de instelling of de dienst van de instelling of de betrekking, of zodanige verandering van de inrichting van het onderwijs, dat de werkzaamheden van de werknemer overbodig zijn geworden;
4. het feit dat de werknemer na afloop van een lang buitengewoon verlof bij gebrek aan een vacature niet in actieve dienst binnen de instelling dan wel bij de werkgever kan worden geplaatst;
5. ziekte of arbeidsongeschiktheid met in achtneming van de bepalingen van het Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair onderwijs (BZA);
6. op verzoek van de werknemer voor het geheel of een gedeelte van de voor hem geldende betrekkingsomvang met het oog op een uitkering als bedoeld in het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP of een FPU-uitkering, zoals geregeld in het FPU- reglement van het VUT-fonds;
7. andere met name genoemde gewichtige omstandigheden die redelijkerwijs geacht moeten worden, met het oog op de belangen van de instelling en van het onderwijs, de mogelijkheid van voortzetting van de arbeidsovereenkomst uit te sluiten.
3.9 Opzegging arbeidsovereenkomst wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid
1. Indien de werknemer die 35% of meer arbeidsongeschikt is, wordt ontslagen op grond van ziekte of arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.8, vijfde lid, welke ziekte of arbeidsongeschiktheid 24 maanden onafgebroken heeft geduurd en waarbij herstel binnen 6 maanden na deze 24 maanden redelijkerwijs niet is te verwachten, zal de werkgever aansluitend een zelfde dan wel een gelijkwaardige arbeidsovereenkomst aangaan met de werknemer, in een betrekkingsomvang die overeenkomt met zijn restvaliditeit, tenzij dit op grond van door de werkgever te stellen en zo nodig te bewijzen omstandigheden redelijkerwijs van hem niet gevergd kan worden.
2. De werknemer die minder dan 35% arbeidsongeschikt is verklaard door UWV in het kader van de uitvoering van de WIA, wordt na afloop van de salarisdoorbetalingstermijn van 2 jaar, niet ontslagen uit zijn betrekking op grond van artikel 8, vijfde lid, tenzij sprake is van een zwaarwegend dienstbelang. Van een zwaarwegend dienstbelang is in
elk geval sprake indien het in dienst houden van de werknemer leidt tot ernstige financiële problemen voor de werkgever. Bij voortzetting van het dienstverband maken werkgever en werknemer afspraken over de inhoud van de functie en de daarbij behorende beloning. De afspraken in het kader van een voortzetting van het dienstverband worden schriftelijk bevestigd aan de werknemer. Het eventuele verschil tussen het oude en het nieuwe salaris wordt gedurende een periode van 5 jaar voor 65% gecompenseerd. Op deze compensatie wordt een eventueel recht van de werknemer op een wettelijke of bovenwettelijke werkloosheidsuitkering, waarvan sprake kan zijn in verband met uren- of salarisverlies, in mindering gebracht.
3. Op grond van artikel 5, vijfde lid, Kaderbesluit rechtspositie PO kan het dienstverband van de werknemer genoemd in het tweede lid, in meerdere functies met een verschil van 3 of minder salarisschalen worden voortgezet.
4. De voorgaande leden zijn van toepassing met in achtneming van het Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair onderwijs (BZA).
3.10 Opzegging en benoeming AOW-pensioengerechtigde werknemer
1. Ingeval de arbeidsovereenkomst zal eindigen op grond van het bereiken van de AOW- pensioengerechtigde leeftijd door de werknemer, kunnen werkgever en werknemer:
a. jaarlijks overeenkomen om het moment van beëindiging van de arbeidsovereenkomst telkens met maximaal 12 maanden uit te stellen;
b. aansluitend een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd overeenkomen met een duur van maximaal 12 maanden, welke arbeidsovereenkomst jaarlijks met maximaal 12 maanden kan worden verlengd.
2. In afwijking van het bepaalde in artikel 3.6, vierde lid, eindigt de verlengde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bedoeld in het eerste lid, onder b van dit artikel van rechtswege, zonder dat voorafgaande opzegging noodzakelijk is.
Wijze van opzegging, opzeggingstermijnen
3.11 Opzegging
1. Opzegging door de werkgever c.q. de werknemer geschiedt bij aangetekend schrijven dan wel bij brief die tegen een ontvangstbewijs middellijk dan wel onmiddellijk is overhandigd en met redenen omkleed, met inachtneming van de geldende opzeggingstermijn.
2. Opzegging van de arbeidsovereenkomst geschiedt tegen het einde van de maand, tenzij anders wordt overeengekomen.
3.12 Opzeggingstermijn
1. De werkgever neemt bij opzegging de volgende opzeggingstermijn in acht:
a. Ten minste één maand indien de arbeidsovereenkomst 12 maanden of korter heeft geduurd;
b. Ten minste twee maanden indien de arbeidsovereenkomst langer dan twaalf maanden doch korter dan 5 jaar heeft geduurd;
c. Ten minste drie maanden indien de arbeidsovereenkomst 5 jaar of langer heeft geduurd.
2. Als de opzeggingstermijn die bij wijze van overgangsbepaling is voorgeschreven op grond van artikel XXI van de Wet Flexibiliteit en Zekerheid van 14 mei 1998 (Stb. 1998, 300) langer is dan de opzeggingstermijn, genoemd in dit artikel, geldt voor de werkgever de termijn volgens voornoemde wet.
3. De werknemer neemt bij ontslag de volgende opzeggingstermijnen in acht:
a. ten minste één maand indien de arbeidsovereenkomst korter dan 12 maanden heeft geduurd;
b. ten minste twee maanden indien de arbeidsovereenkomst 12 maanden of langer heeft geduurd.
4. Met wederzijds goedvinden kan van de in het eerste, tweede en derde lid genoemde termijnen worden afgeweken.
Ordemaatregelen en disciplinaire maatregelen Schorsing als ordemaatregel
3.13 Gronden voor schorsing
Een werkgever kan een werknemer schorsen:
a. die krachtens een wettelijke maatregel van zijn vrijheid is beroofd, tenzij de vrijheidsbeneming het gevolg is van een maatregel, anders dan op grond van de Wet bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen, genomen in het belang van de volksgezondheid;
b. die krachtens een rechterlijke uitspraak, die nog niet onherroepelijk is geworden, van het geven van onderwijs is uitgesloten;
c. voor de duur van de vervolging dan wel het strafrechtelijk onderzoek indien een strafrechtelijke vervolging c.q. onderzoek ter zake van een misdrijf tegen hem is ingesteld;
d. in andere gevallen waarin het belang van de instelling dit vordert.
3.14 Voorgenomen schorsing
1. De werkgever kan de werknemer schorsen voor ten hoogste vier weken, indien dit gelet op het belang van de instelling dringend noodzakelijk is.
2. Voordat de werknemer wordt geschorst, wordt deze in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze omtrent de voorgenomen schorsing kenbaar te maken. Een besluit tot schorsing wordt zo spoedig mogelijk daarna doch uiterlijk binnen drie dagen schriftelijk bevestigd. De zienswijze van de werknemer omtrent de schorsing wordt in deze bevestiging opgenomen. Gedurende de periode dat het besluit nog niet is bevestigd, kan de werknemer de toegang tot het gebouw en de terreinen van de instelling(en) worden ontzegd.
3.15 Duur schorsing
Onverminderd het bepaalde in de artikelen 3.13 en 3.14 kan de werknemer worden geschorst:
1. voor de duur van maximaal zes maanden wanneer er sprake is van (een voornemen tot) opzegging, als bedoeld in artikel 3.8, eerste, tweede en zevende lid;
2. voor de duur van de procedure tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst;
3. voor de duur van ten hoogste drie maanden, wanneer sprake is van gevallen als bedoeld in artikel 3.13 lid d, welke termijn in bijzondere gevallen ten hoogste één keer met drie maanden kan worden verlengd.
3.16 Intrekking schorsing
1. Indien een schorsing als bedoeld in artikel 3.15, eerste lid, aansluitend volgt op een schorsing als genoemd in artikel 3.14 bedraagt de duur van de schorsing gezamenlijk genomen maximaal zes maanden.
2. De schorsing kan gepaard gaan met een ontzegging van de toegang tot het gebouw en de terreinen van de instelling(en).
3. De schorsing wordt onverwijld ingetrokken als de grond daartoe vervalt of handhaving niet langer noodzakelijk is.
4. Ingeval geen redenen aanwezig waren die de schorsing konden dragen, zal de werkgever na overleg de werknemer naar vermogen rehabiliteren.
5. De schorsing als benoemd in de artikelen 3.13, 3.14, en 3.15 geschiedt met behoud van salaris.
3.17 Disciplinaire maatregelen
1. De werkgever kan ten aanzien van de werknemer die zich aan plichtsverzuim schuldig maakt, onder opgave van redenen één van de navolgende besluiten nemen:
a. schriftelijke berisping;
b. schorsing met behoud van salaris;
c. opzegging.
2. Onder plichtsverzuim wordt verstaan het overtreden van de voor de werknemer geldende voorschriften, het niet nakomen van hem opgelegde verplichtingen alsmede het doen of nalaten van datgene dat de werknemer bij een goede uitoefening van zijn functie behoort na te laten of te doen.
3.18 Voornemen
1. Het voornemen tot een besluit tot:
a. opzegging, als bedoeld in artikel 3.8, eerste t/m vijfde lid en zevende lid;
b. schorsing als bedoeld in artikel 3.14;
c. het opleggen van een disciplinaire maatregel als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid;
2. wordt per aangetekend schrijven aan de werknemer ter kennis gebracht, die in de gelegenheid wordt gesteld om binnen drie weken na verzending van het voornemen zijn zienswijze mondeling dan wel schriftelijk kenbaar te maken. De werknemer kan zich hierbij laten bijstaan door een raadsman of raadsvrouw.
3. Van een mondeling verstrekte zienswijze wordt een verslag gemaakt dat vervolgens ter beoordeling aan de werknemer wordt voorgelegd, die onverwijld schriftelijk en gemotiveerd meedeelt of hij al dan niet met het verslag kan instemmen.
3.19 Besluit
De werknemer wordt van het definitieve besluit, bedoeld in artikel 3.18, eerste lid, zo spoedig mogelijk na de zienswijze per aangetekend schrijven in kennis gesteld.
3.20 Detachering
De werknemer kan op zijn verzoek of met zijn instemming voor bepaalde tijd worden belast met werkzaamheden bij een werkgever van een andere instelling of instellingen dan wel buiten het onderwijs.
3.21 Uitzendarbeid
1. Uitzendarbeid is mogelijk in geval van:
a. vervanging wegens ziekte of buitengewoon verlof;
b. activiteiten van kennelijk tijdelijke aard;
c. kennelijk onvoorziene omstandigheden.
2. Uitzendkrachten worden door de werkgever, voor wat betreft de toepassing van het taakbeleid en arbeids- en rusttijdenregeling, op dezelfde wijze behandeld als de werknemers die onder deze cao vallen.
3. Voor uitzendkrachten die werkzaamheden voor de werkgever verrichten, geldt dat het desbetreffende uitzendbureau voor wat betreft het salaris, inclusief toelagen en onkostenvergoedingen overeenkomstige arbeidsvoorwaarden toekent als die welke worden toegekend aan de werknemers in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van de inlenende instelling.
4. De werkgever is op grond van deze cao verplicht het gestelde in het voorgaande lid te bedingen in de uitzendovereenkomst die met het uitzendbureau wordt gesloten.
5. a. Het eerste tot en met het vierde lid zijn mede van toepassing op vakkrachten conform artikel 20 Abu cao (cao voor uitzendkrachten) dan wel op werknemers op grond van artikel 7:690 BW.
b. Vakkrachten in de zin van de Abu cao en werknemers op grond van artikel 7: 690 BW zijn degenen op wie de artikelen 3 (Bevoegdheid schoolonderwijs), 3a (Bevoegdheid onderwijsondersteunende werkzaamheden), 32 (Vereisten benoeming of tewerkstelling personeel) en 32a (Bekwaamheidseisen) van de Wet op het primair onderwijs dan wel de overeenkomstige artikelen 3, 3a respectievelijk 32 en 32a van de Wet op de expertisecentra van toepassing zijn.
3.22 Leerarbeidsovereenkomst
Op de leerarbeidsovereenkomst van de LIO zijn van toepassing de artikelen 3.23 tot en met 3.26.
3.23 Wettelijke vereisten
Indien de werknemer die als LIO is benoemd, niet meer voldoet aan de gestelde wettelijke vereisten, eindigt de leerarbeidsovereenkomst van rechtswege.
3.24 Beëindiging leerarbeidsovereenkomst
De beëindiging van de leerarbeidsovereenkomst van de LIO door de opleidende instelling vormt voor de werkgever een grond voor opzegging.
3.25 Disciplinaire maatregel
Indien de werkgever ten aanzien van de LIO besluit tot het opleggen van een disciplinaire maatregel, tot schorsing of tot opzegging, stelt de werkgever de instelling die de leerarbeids- overeenkomst mede heeft ondertekend, hiervan onverwijld schriftelijk in kennis.
3.26 Voorwaarden
1. De leraar in opleiding waarmee een leerarbeidsovereenkomst is gesloten als opgenomen in bijlage II van deze cao wordt benoemd voor bepaalde tijd voor een periode die overeenkomt met een benoeming van vijf maanden voor een werktijdfactor 1 binnen één schooljaar.
2. Deze periode dient te eindigen vóór de datum waarop de zomervakantie van de instelling begint.
3. De functie leraar in opleiding omvat de in het vierde lid aangegeven onderdelen van de taakkarakteristiek waarbij de zelfstandige uitoefening van die taken geleidelijk toeneemt tijdens het LIO-schap.
4. De taakkarakteristiek van de functie leraar in opleiding is het leren van het beroep leraar door middel van:
a. het geven van onderwijs, alsmede de daaruit rechtstreeks voortvloeiende werkzaamheden;
b. algemene werkzaamheden, die redelijkerwijs voortvloeien uit het onderwijs aan de instelling, zoals het deelnemen aan teamvergaderingen en het onderhouden van contacten met collega‟s van de instelling, ouders, begeleidingsdiensten e.d..
c. het verrichten van overige werkzaamheden ten behoeve van de goede gang van zaken aan de instelling.
5. De omvang van het leeraandeel en de omvang van het arbeidsdeel binnen het dienstverband dienen aan elkaar gelijk te zijn gesteld.
6. Het salaris van de leraar in opleiding met een leerarbeidsovereenkomst wordt vastgesteld volgens bijlage IV.A van deze cao.
7. Tussen de leraar in opleiding, de werkgever en de lerarenopleiding waar de leraar in opleiding is ingeschreven wordt een leerarbeidsovereenkomst gesloten.
8. De leerarbeidsovereenkomst bevat ten minste bepalingen over: de begeleiding van de leraar in opleiding;
dat deel van de eindtermen dat de leraar in opleiding tijdens het LIO-schap dient te realiseren en de beoordeling daarvan, alsmede de onderdelen genoemd in bijlage IC van deze cao (akte van benoeming).
9. De leraar in opleiding stelt voor aanvang van de leerarbeidsovereenkomst een leerwerkplan op. Het leerwerkplan wordt getoetst door:
de lerarenopleiding waar de leraar in opleiding is ingeschreven en de werkgever waar de leraar in opleiding is benoemd.
10. De lerarenopleiding waar de leraar in opleiding is ingeschreven, toetst het leerwerkplan aan de eindtermen van de opleiding.
11. De werkgever toetst het leerwerkplan voor zover het gaat om de werkzaamheden die verricht moeten worden.
12. De leraar in opleiding heeft geen recht op een tegemoetkoming woningwerkverkeer indien hij gebruik kan maken van een reisvoorziening als bedoeld in art. 3.7 van de Wet studiefinanciering 2000.
13. De artikelen 2.1, 2.2, 3.5, 6.1 t/m 6.9, 6.12, 6.13, 6.14, 6.17, 6.18, 6.33 en 8.10 tot en met
8.16, 8.18 t/m 8.23 en 8.25 zijn niet van toepassing op de leraar in opleiding.
Onderwijsassistent in opleiding
3.27 Leerarbeidsovereenkomst
1. Tussen de onderwijsassistent in opleiding, die een erkende mbo-opleiding onderwijsassistent volgt, de mbo-opleiding waar deze student is ingeschreven en de werkgever waar deze student is benoemd, wordt een leerarbeidsovereenkomst gesloten.
2. De leerarbeidsovereenkomst vermeldt in elk geval de duur en de omvang van de leerarbeidsovereenkomst, alsmede het salaris dat wordt vastgesteld volgens bijlage IV.B van deze cao.
3. In het leerwerkplan worden door partijen de leer- en werkactiviteiten vastgelegd.
Benoeming op basis de brede impuls combinatiefuncties in het bijzonder onderwijs1
3.28 Arbeidsovereenkomst
1. Op de arbeidsovereenkomst van de combinatiefunctionaris zijn van toepassing de artikelen 3.29 tot en met 3.34.
2. De werkgever maakt gebruik van de benoemingsakte zoals is opgenomen in bijlage 1a van deze cao.
3.29 Uitsluiting cao -bepalingen
1. De artikelen 3.20, 6.36, 6.38, 8.2 tot en met 8.5 van de CAO PO zijn niet van toepassing.
2. De artikelen 2.1, 2.2, en 8.23 van deze cao zijn niet van toepassing op het deel van de arbeidsovereenkomst dat betrekking heeft op de buitenschoolse taken.
1 De brede impuls combinatiefuncties is de nieuwe naam van de impuls brede scholen en omvat bovendien de nieuwe impulsmiddelen.
3.30 Positionering van de combinatiefunctionaris
1. Combinatiefunctionaris: de werknemer geheel of gedeeltelijk benoemd op basis van de brede impuls combinatiefuncties die naast zijn werkzaamheden op school is belast met taken buiten het onderwijs.
2. Voorbeeldfuncties zijn beschreven en gewaardeerd op basis van Xxxx PO. Voor afwijkende functies wordt eveneens gebruik gemaakt van Fuwa PO.
3. De combinatiefunctionaris dient te voldoen aan de wettelijke bekwaamheidseisen, die op basis van de WPO en WEC bij algemene maatregel van bestuur zijn vastgesteld en gericht zijn op het handelen in het onderwijsleerproces.
4. Werknemers zonder wettelijke lesbevoegdheid verrichten werkzaamheden in het onderwijsproces onder toezicht en verantwoordelijkheid van een bevoegde leerkracht.
3.31 Benoeming
1. Op de benoeming van een combinatiefunctionaris zijn van toepassing de bepalingen 3.1 tot en met 3.5 van de CAO PO.
2. Vanwege de subsidiefinanciering en het projectmatig karakter van de brede impuls combinatie functies kan een tijdelijk dienstverband worden aangegaan op grond van artikel 3.4 lid d.
3. Een overschrijding van de in artikel 3.5 lid 1 van de cao genoemde periode van 36 maanden, tussenpozen van niet meer dan 3 maanden inbegrepen, leidt binnen de looptijd van de brede impuls combinatiefuncties niet tot een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Hiermee wordt afgeweken van het in artikel 3.5 lid 1 van de CAO PO en het in artikel 7:668a BW bepaalde.
3.32 Beëindiging van het dienstverband
1. Op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst zijn de bepalingen 3.6 tot en met 3.9 van deze cao onverminderd van toepassing.
2. Een beëindiging of wijziging van de subsidie verstrekt op basis van de brede impuls combinatiefuncties, c.q. de subsidievoorwaarden, als gevolg waarvan de betrekking komt te vervallen, is een grond conform artikel 3.8 lid 3 voor opzegging van de arbeids- overeenkomst.
3.33 Arbeidsduur en normjaartaak
1. De arbeidsduur in een voltijds dienstbetrekking bedraagt 40 uur per week.
2. Jaarlijks vóór de zomervakantie wordt in overleg tussen de werkgever, de inlenende werkgever en de werknemer de jaartaak van de werknemer ingevuld:
a. omvang lessentaak en overige schooltaken conform de kaders van het taakbeleid zoals beschreven in artikel 2.1 van de cao en de overige van toepassing zijn bepalingen van deze cao;
b. omvang en invulling van buitenschoolse taken;
c. beschikbaarheidschema en weekrooster;
d. invulling vakantieverlof.
3.34 Vakantieverlof
1. De werknemer heeft recht op 428 klokuren vakantieverlof, waarvan 3 weken aaneengesloten in de zomervakantie. Zie artikel 8.5 van deze cao.
2. De invulling van het vakantieverlof wordt overeengekomen in overleg tussen de werkgever, de inlenende werkgever en de werknemer met inachtneming van het eerste lid.
3. Zwangerschap- en bevallingsverlof van de vrouwelijke werknemer schort reeds ingepland vakantieverlof op naar een nader te bepalen moment, te bepalen in overleg tussen werkgever en werknemer.
4. Dienstverband openbaar onderwijs
4.1 Akte van aanstelling
1. Aanstelling geschiedt voor bepaalde dan wel onbepaalde tijd.
2. Behoudens het bepaalde in de artikelen 4.2, 4.3 en 4.4 vindt aanstelling plaats voor onbepaalde tijd.
3. De werknemer ontvangt bij zijn indiensttreding een akte van aanstelling volgens het opgenomen model in bijlage IB van deze cao.
4. De kosten voor het verkrijgen van de verklaring omtrent het gedrag volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens komen voor rekening van de werkgever.
4.2 Aanstelling voor bepaalde tijd
Aanstelling voor bepaalde tijd vindt in elk geval plaats:
a. als de werknemer niet de bij wet voorgeschreven onderwijsbevoegdheid bezit;
b. als enige overige wettelijke bepaling, waaronder begrepen bekostigingsvoorwaarden, zich tegen een aanstelling voor onbepaalde tijd verzet.
4.3 Aanstelling bij wijze van proef
Een aanstelling voor bepaalde tijd kan plaatsvinden bij wijze van proef, met uitzicht op een aanstelling voor onbepaalde tijd. De duur van deze aanstelling bedraagt ten hoogste twaalf maanden. In zeer bijzondere gevallen kan deze periode met ten hoogste twaalf maanden worden verlengd.
4.4 Overige gevallen
Een aanstelling voor bepaalde tijd kan in de overige gevallen plaatsvinden:
a. bij vervanging van een tijdelijk afwezige werknemer, telkens voor ten hoogste twaalf maanden;
b. als voorziening in een tijdelijke vacature, telkens voor ten hoogste twaalf maanden;
c. als de werknemer uitsluitend is belast met werkzaamheden in het kader van contractactiviteiten, of uitsluitend een dergelijke werknemer vervangt;
d. als de werknemer uitsluitend is belast met werkzaamheden in het kader van projecten waarvoor additionele gelden ter beschikking zijn gesteld, of uitsluitend een dergelijke werknemer vervangt.
4.5 Opeenvolgende dienstverbanden
1. Vanaf de dag dat tussen dezelfde werkgever en werknemer aanstellingen voor bepaalde tijd elkaar met tussenpozen van niet meer dan 3 maanden hebben opgevolgd en een periode van 36 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden, geldt met ingang van die dag de laatste aanstelling als een aanstelling voor onbepaalde tijd. De voorgaande volzin is van toepassing op de aanstellingen genoemd in de artikelen 4.3 en 4.4.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op elkaar opvolgende aanstellingen tussen een werknemer en verschillende werkgevers, die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn.
3. In afwijking van het eerste lid geldt dat indien een aanstelling of opvolgende aanstellingen op grond van vervanging totaal 12 maanden heeft c.q. hebben geduurd en nadien door een aanstelling of aanstellingen wordt c.q. worden voortgezet zonder dat van vervanging sprake is, geschiedt dit voor onbepaalde tijd, voor zover het een aanstelling betreft in dezelfde functie.
4.6 Einde van rechtswege
1. Een aanstelling voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege zodra die tijd is verstreken.
2. Indien de aanstelling bij wijze van proef een tijdsduur had van ten minste twaalf maanden, neemt de werkgever ten minste twee maanden voor de einddatum van de aanstelling een beslissing om:
a. een aanstelling voor onbepaalde tijd te geven;
b. dan wel nog eenmaal een nieuwe verlengde aanstelling voor bepaalde tijd aan te gaan;
c. dan wel dat de aanstelling van rechtswege eindigt;
en stelt de werknemer hiervan onmiddellijk schriftelijk in kennis.
3. Indien de werkgever nalaat de in het tweede lid bedoelde beslissing tijdig te nemen, wordt de werknemer met ingang van de bedoelde einddatum geacht te zijn aangesteld voor een verlengde aanstelling voor bepaalde tijd onder dezelfde voorwaarden als de voorgaande aanstelling.
4.6a Einde van rechtswege krachtens rechterlijke uitspraak
Een aanstelling eindigt van rechtswege indien de werknemer krachtens onherroepelijke rechterlijke uitspraak van het geven van onderwijs is uitgesloten. De werknemer wordt van deze beëindiging zo spoedig mogelijk in kennis gesteld.
4.6b Verval van een gedeelte van de betrekkingsomvang
Indien en voor zover de werkzaamheden niet langer aan de werknemer worden opgedragen, vervalt van rechtswege het gedeelte van de betrekkingsomvang dat bestaat uit:
a. uren boven de normbetrekking;
b. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met vervanging;
c. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met een tijdelijke voorziening in een vacature voor ten hoogste één jaar;
d. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met een project, waarvoor door de werkgever of andere (overheids)instanties gedurende 3 of minder schooljaren formatie beschikbaar is gesteld uit additionele middelen;
e. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met contract- activiteiten, die gedurende drie of minder schooljaren is toegekend aan de werknemer dan wel als gevolg van toekenning van die werkzaamheden aan een andere werknemer.
4.7 Ontslag
De werknemer kan, met inachtneming van het in artikel 4.8 bepaalde, ontslag worden verleend:
a. op schriftelijke aanvraag;
b. wegens het bereiken van de AOW-pensioengerechtigde leeftijd;
c. op schriftelijke aanvraag voor het geheel of een gedeelte van de voor hem geldende betrekkingsomvang met het oog op een uitkering als bedoeld in het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP of een FPU-uitkering zoals geregeld in het FPU- reglement van het VUT-fonds;
d. wegens opheffing van de instelling, of de betrekking of zodanige verandering in de inrichting van het onderwijs of de dienst van de instelling dat zijn werkzaamheden overbodig zijn geworden;
e. indien hij na afloop van lang buitengewoon verlof bij gebrek aan een vacature niet in actieve dienst aan de instelling dan wel bij de werkgever kan worden geplaatst;
f. wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid, met in achtneming van de bepalingen van het Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair onderwijs (BZA);
g. wegens ernstige mate van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het verrichten van zijn functie uit andere hoofde dan genoemd onder f;
h. wegens een onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf;
i. wegens het bij of in verband met indiensttreding en/of keuring opzettelijk verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder welke handelwijze niet tot indienstneming of geschikt verklaring zou zijn overgegaan, tenzij meer dan zes maanden zijn verstreken sinds de vaststelling van dit feit;
j. als disciplinaire maatregel wegens plichtsverzuim;
k. op grond van andere met name genoemde en aan de werknemer schriftelijk meegedeelde redenen van gewichtige aard;
l. wegens overlijden met ingang van de dag volgend op die van het overlijden.
4.8 Ontslag wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid.
1. Indien de werknemer die 35% of meer arbeidsongeschikt is, wordt ontslagen op grond van ziekte of arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 4.7 onder f., welke ziekte of arbeidsongeschiktheid 24 maanden onafgebroken heeft geduurd en waarbij herstel binnen 6 maanden na deze 24 maanden redelijkerwijs niet is te verwachten, zal de werkgever de werknemer aansluitend een zelfde dan wel gelijkwaardig aanstelling verlenen, in een betrekkingsomvang die overeenkomt met zijn restvaliditeit, tenzij dit op grond van door de werkgever te stellen en zo nodig te bewijzen omstandigheden redelijkerwijs van hem niet gevergd kan worden.
2. De werknemer die minder dan 35% arbeidsongeschikt is verklaard door UWV in het kader van de uitvoering van de Wet WIA, wordt na afloop van de salarisdoor- betalingstermijn van 2 jaar, niet ontslagen uit zijn betrekking op grond van artikel 4.7 onder f, tenzij sprake is van een zwaarwegend dienstbelang. Van een zwaarwegend dienstbelang is in elk geval sprake indien het in dienst houden van de werknemer leidt tot ernstige financiële problemen voor de werkgever. Bij voortzetting van het dienst- verband maken werkgever en werknemer afspraken over de inhoud van de functie en de daarbij behorende beloning. De afspraken in het kader van een voortzetting van het dienstverband worden schriftelijk bevestigd aan de werknemer. Het eventuele verschil tussen het oude en het nieuwe salaris wordt gedurende een periode van 5 jaar voor 65% gecompenseerd. Op deze compensatie wordt een eventueel recht van de werknemer op een wettelijke of bovenwettelijke werkloosheidsuitkering, waarvan sprake kan zijn in verband met uren- of salarisverlies, in mindering gebracht.
3. Op grond van artikel 5, vijfde lid van het Kaderbesluit rechtspositie PO kan het dienstverband van de werknemer genoemd in het tweede lid, in meerdere functies met een verschil van 3 of minder salarisschalen worden voortgezet.
4. De voorgaande leden zijn van toepassing met in achtneming van het Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair onderwijs (BZA).
4.9 Ontslag en aanstelling AOW-pensioengerechtigde werknemer
1. Ingeval de aanstelling zal eindigen door ontslag op grond van het bereiken van de AOW- pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 4.7 onder b. kan:
a. de werkgever op verzoek van de werknemer vervolgens jaarlijks besluiten om het moment van ontslag telkens met maximaal 12 maanden uit te stellen;
b. de werkgever op verzoek van de werknemer besluiten de werknemer na beëindiging vervolgens voor bepaalde tijd aan te stellen, telkens voor een periode van maximaal 12 maanden.
2. De al dan niet verlengde aanstelling voor bepaalde tijd bedoeld in lid b eindigt van rechtswege.
4.10 Ingangsdatum ontslag
1. Het ontslag genoemd in artikel 4.7 onder a. gaat in op de eerste dag van een maand met inachtneming van de volgende opzeggingstermijn:
ten minste één maand indien het dienstverband korter dan 12 maanden heeft geduurd;
ten minste twee maanden indien het dienstverband 12 maanden of langer heeft geduurd, tenzij met de werknemer een eerder tijdstip wordt afgesproken.
2. Het ontslag bedoeld in artikel 4.7 onder b. wordt verleend met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de AOW-pensioengerechtigde leeftijd wordt bereikt, tenzij met de werknemer een later tijdstip wordt afgesproken.
3. Het ontslag genoemd in art. 4.7 onder c. gaat niet eerder in dan met ingang van de dag waarop het recht op de FPU-uitkering ontstaat.
4. Een ontslag genoemd in artikel 4.7 onder d en e gaat in op de eerste dag van een maand, waarbij een opzeggingstermijn in acht wordt genomen van:
ten minste één maand indien het dienstverband 12 maanden of korter heeft geduurd; ten minste twee maanden indien het dienstverband langer dan 12 maanden, doch korter dan 5 jaar heeft geduurd;
ten minste drie maanden indien het dienstverband 5 jaar of langer heeft geduurd, tenzij met de werknemer een eerder tijdstip wordt afgesproken.
5. Het ontslag genoemd in artikel 4.7 onder f, g, h, i, j en k gaat niet eerder in dan de dag volgend op die, waarop de reden van het ontslag voor het eerst aanwezig was, met dien verstande dat het ontslag genoemd in artikel 4.7 onder g niet eerder ingaat dan op de dag waarop het ontslagbesluit aan de werknemer ter kennis is gebracht.
Ordemaatregelen en disciplinaire maatregelen
4.11 Schorsing van rechtswege
1. Van rechtswege is geschorst de werknemer:
a. die krachtens een wettelijke maatregel van zijn vrijheid is beroofd, tenzij de vrijheidsbeneming het gevolg is van een maatregel, anders dan op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, genomen in het belang van de volksgezondheid;
b. die krachtens een rechterlijke uitspraak die nog niet onherroepelijk is geworden, van het geven van onderwijs is uitgesloten.
6. De werknemer wordt van de schorsing genoemd in het eerste lid zo spoedig mogelijk in kennis gesteld.
4.12 Gronden voor schorsing
1. De werknemer kan worden geschorst, indien het belang van de instelling dit dringend noodzakelijk vereist, voor een periode van maximaal vier weken, welke periode met maximaal vier weken kan worden verlengd.
2. Voordat tot schorsing als bedoeld in het eerste lid wordt overgegaan, wordt de werknemer in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken. Een besluit tot schorsing wordt vervolgens zo spoedig mogelijk daarna doch uiterlijk binnen drie dagen schriftelijk aan de werknemer kenbaar gemaakt, waarbij de zienswijze van de werknemer in het schorsingsbesluit wordt opgenomen.
3. Gedurende de periode dat het besluit nog niet is bevestigd, kan de werknemer de toegang tot het gebouw en de terreinen van de instelling (en) worden ontzegd.
4.13 Duur schorsing
Onverminderd het bepaalde in artikel 4.12 kan de werknemer worden geschorst:
a. wanneer er sprake is van een voornemen tot ontslag op grond van plichtsverzuim, onbekwaamheid of ongeschiktheid anders dan ten gevolge van psychische of lichamelijke oorzaken, dan wel andere redenen van gewichtige aard, voor de duur van de procedure tot de beëindiging van de aanstelling;
b. in gevallen waarin het belang van de instelling dit vereist, voor ten hoogste drie maanden met dien verstande dat deze termijn in bijzondere gevallen éénmaal kan worden verlengd met ten hoogste drie maanden;
c. Indien een strafrechtelijke vervolging dan wel een strafrechtelijk onderzoek ter zake van een misdrijf tegen hem is ingesteld voor de duur van de vervolging c.q. het onderzoek.
4.14 Intrekking schorsing
1. Indien een schorsing als bedoeld in artikel 4.13 aansluitend volgt op een schorsing als genoemd in artikel 4.12 bedraagt de duur van de schorsingen gezamenlijk genomen maximaal zes maanden.
2. De schorsing kan gepaard gaan met een ontzegging tot de toegang van het gebouw en de terreinen van de instelling(en).
3. Schorsing zoals genoemd in de artikelen 4.11, 4.12 en 4.13 geschiedt met behoud van salaris.
4. De schorsing wordt onverwijld ingetrokken als de grond daartoe vervalt of handhaving niet langer noodzakelijk is.
5. Ingeval achteraf wordt vastgesteld, dat er geen redenen waren die de schorsing konden dragen, zal de werkgever na overleg de werknemer naar vermogen rehabiliteren.
4.15 Plichtsverzuim
1. De werknemer die zich aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan om die reden disciplinair worden gestraft.
2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een werknemer bij een goede uitoefening van zijn functie in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
3. De disciplinaire maatregelen die kunnen worden opgelegd, zijn:
a. schriftelijke berisping;
b. overplaatsing naar een andere instelling onder hetzelfde bevoegde gezag;
c. inhouding van salaris;
d. schorsing voor maximaal zes maanden;
e. ontslag.
4. Ter zake van hetzelfde feit kan slechts één disciplinaire maatregel worden opgelegd.
5. Bij het opleggen van de disciplinaire maatregel kan worden bepaald, dat zij niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien de werknemer zich gedurende een vastgestelde termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan daarbij eventueel gestelde bijzondere voorwaarden.
6. Het besluit tot oplegging van een disciplinaire maatregel wordt onmiddellijk ten uitvoer gelegd, tenzij anders is bepaald.
4.16 Inhouding van het salaris
1. Inhouding van het salaris als zelfstandige disciplinaire maatregel kan geschieden tot een bedrag van ten hoogste het salaris over een halve maand.
2. Als naast de inhouding van het salaris tevens schorsing als disciplinaire maatregel wordt opgelegd, geschiedt de inhouding van het salaris ten hoogste voor de duur van de schorsing.
3. Het ingehouden salaris wordt alsnog uitbetaald, indien in beroep het besluit wordt vernietigd, dan wel door de rechter geen disciplinaire maatregel wordt opgelegd, onder
aftrek van de inkomsten die de werknemer gedurende de schorsing en wegens de schorsing heeft kunnen verwerven.
4.17 Voornemen
1. Het voornemen tot een besluit tot:
ontslag als bedoeld in artikel 4.7 onder d tot en met k; schorsing als bedoeld in artikel 4.13;
het opleggen van een disciplinaire maatregel als bedoeld in artikel 4.15, derde lid; wordt per aangetekend schrijven aan de werknemer ter kennis gebracht, die in de gelegenheid wordt gesteld om binnen drie weken na verzending van het voornemen zijn zienswijze mondeling dan wel schriftelijk kenbaar te maken. De werknemer kan zich hierbij laten bijstaan door een raadsman of raadsvrouw.
2. Van een mondeling verstrekte zienswijze wordt een verslag gemaakt dat vervolgens ter beoordeling aan de werknemer wordt voorgelegd, die onverwijld schriftelijk en gemotiveerd meedeelt of hij al dan niet met het verslag kan instemmen.
4.18 Besluit
De werknemer wordt van het definitieve besluit bedoeld in artikel 4.17, eerste lid zo spoedig mogelijk na de zienswijze per aangetekend schrijven in kennis gesteld.
4.19 Detachering
De werknemer kan op zijn verzoek of met zijn instemming voor bepaalde tijd worden belast met werkzaamheden bij een werkgever van een andere instelling of instellingen dan wel buiten het onderwijs.
4.20 Uitzendarbeid
1. Uitzendarbeid is mogelijk in geval van:
a. vervanging wegens ziekte of buitengewoon verlof;
b. activiteiten van kennelijk tijdelijke aard;
c. kennelijk onvoorziene omstandigheden.
2. Uitzendkrachten worden door de werkgever voor wat betreft de toepassing van het taakbeleid en arbeids- en rusttijdenregeling op dezelfde wijze behandeld als de werknemers die onder deze cao vallen.
3. Voor uitzendkrachten die werkzaamheden voor de werkgever verrichten, geldt dat het desbetreffende uitzendbureau voor wat betreft het salaris, inclusief toelagen en onkostenvergoedingen overeenkomstige arbeidsvoorwaarden toekent als die welke
worden toegekend aan de werknemers in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van de inlenende instelling.
4. De werkgever is op grond van deze cao verplicht het gestelde in het voorgaande lid te bedingen in de uitzendovereenkomst die met het uitzendbureau wordt gesloten.
5. a. Het eerste tot en met het vierde lid zijn mede ook van toepassing op vakkrachten conform artikel 20 Abu cao (cao voor uitzendkrachten) dan wel op werknemers op grond van artikel 7:690 BW.
b. Vakkrachten in de zin van de Abu cao en werknemers op grond van artikel 7:690 BW zijn degenen op wie de artikelen 3 (Bevoegdheid schoolonderwijs), 3a (Bevoegdheid onderwijsondersteunende werkzaamheden), 32 (Vereisten benoeming of tewerkstelling personeel) en 32a (Bekwaamheidseisen) van de Wet op het primair onderwijs dan wel de overeenkomstige artikelen 3, 3a respectievelijk 32 en 32a van de Wet op de expertisecentra van toepassing zijn.
4.21 Aanstelling
Op de aanstelling van de LIO zijn van toepassing de artikelen 4.22 tot en met 4.25.
4.22 Wettelijke vereisten
4.23 Beëindiging van de leerovereenkomst
De beëindiging van de leerovereenkomst van de LIO door de opleidende instelling vormt voor de werkgever een grond voor ontslag.
4.24 Disciplinaire maatregel
Indien de werkgever ten aanzien van de LIO besluit tot het opleggen van een disciplinaire maatregel, tot schorsing of tot ontslag, stelt de werkgever de instelling die de leerovereenkomst mede heeft ondertekend, hiervan onverwijld schriftelijk in kennis.
4.25 Voorwaarden
1. De leraar in opleiding waarmee een leerovereenkomst is gesloten als opgenomen in bijlage II van deze cao wordt aangesteld voor bepaalde tijd voor een periode die overeenkomt met een aanstelling van vijf maanden voor een werktijdfactor 1 binnen één schooljaar.
2. Deze periode dient te eindigen vóór de datum waarop de zomervakantie van de instelling begint.
3. De functie leraar in opleiding omvat de in het vierde lid aangegeven onderdelen van de taakkarakteristiek waarbij de zelfstandige uitoefening van die taken geleidelijk toeneemt tijdens het LIO-schap.
4. De taakkarakteristiek van de functie leraar in opleiding is het leren van het beroep leraar door middel van:
a. het geven van onderwijs, alsmede de daaruit rechtstreeks voortvloeiende werkzaamheden;
b. algemene werkzaamheden, die redelijkerwijs voortvloeien uit het onderwijs aan de instelling, zoals het deelnemen aan teamvergaderingen en het onderhouden van contacten met collega‟s van de instelling, ouders, begeleidingsdiensten e.d..
c. het verrichten van overige werkzaamheden ten behoeve van de goede gang van zaken aan de instelling.
5. De omvang van het leeraandeel en de omvang van het arbeidsdeel binnen het dienstverband dienen aan elkaar gelijk te zijn gesteld.
6. Het salaris van de leraar in opleiding met een dienstverband wordt vastgesteld volgens bijlage IV.A van deze cao.
7. Tussen de leraar in opleiding, de werkgever en de lerarenopleiding waar de leraar in opleiding is ingeschreven wordt een leerovereenkomst gesloten.
8. De leerovereenkomst bevat ten minste bepalingen over:
x. xx xxxxxxxxxxx van de leraar in opleiding;
b. dat deel van de eindtermen dat de leraar in opleiding tijdens het LIO-schap dient te realiseren en de beoordeling daarvan, alsmede de onderdelen genoemd in bijlage ID van deze cao (akte van aanstelling).
9. De leraar in opleiding stelt voor aanvang van de leerovereenkomst een leerwerkplan op. Het leerwerkplan wordt getoetst door:
a. de lerarenopleiding waar de leraar in opleiding is ingeschreven en
b. de werkgever waar de leraar in opleiding is aangesteld.
10. De lerarenopleiding waar de leraar in opleiding is ingeschreven toetst het leerwerkplan aan de eindtermen van de opleiding.
11. De werkgever toetst het leerwerkplan voor zover het gaat om de werkzaamheden die verricht moeten worden.
12. De leraar in opleiding heeft geen recht op een tegemoetkoming woning-werkverkeer indien hij gebruik kan maken van een reisvoorziening als bedoeld in art. 3.7 van de Wet studiefinanciering 2000.
13. De artikelen 2.1, 2.2, 4.5, 6.1 t/m 6.9, 6.12, 6.13, 6.14, 6.17, 6.18, 6.33 en 8.10 tot en met
8.16, 8.18 t/m 8.23 en 8.25 zijn niet van toepassing op de leraar in opleiding.
Onderwijsassistent in opleiding
4.26 Leerovereenkomst
1. Tussen de onderwijsassistent in opleiding, die een erkende mbo-opleiding onderwijs- assistent volgt, de mbo-opleiding waar de deze student is ingeschreven en de werkgever waar deze student is aangesteld, wordt een leerovereenkomst gesloten.
2. De leerovereenkomst vermeldt in elk geval de duur en de omvang van het dienstverband, alsmede het salaris dat wordt vastgesteld volgens bijlage IV.B van deze cao.
3. In het leerwerkplan worden door partijen de leer- en werkactiviteiten vastgelegd.
4. Aanstelling op basis van de brede impuls combinatiefuncties in het openbaar onderwijs2
4.27 Dienstverband openbaar onderwijs
1. Op het dienstverband van de combinatiefunctionaris zijn van toepassing de artikelen
4.28 tot en met 4.33.
2. De werkgever maakt gebruik van de aanstellingsakte zoals opgenomen in bijlage 1b van deze cao.
4.28 Uitsluiting cao-bepalingen
1. De artikelen 4.19, 6.36, 6.38, 8.2 tot en met 8.5 van de CAO PO zijn niet van toepassing.
2. De artikelen 2.1, 2.2, en 8.23 van deze cao zijn niet van toepassing op het deel van de aanstelling dat betrekking heeft op de buitenschoolse taken.
4.29 Positionering van de combinatiefunctionaris
1. Combinatiefunctionaris: de werknemer geheel of gedeeltelijk aangesteld op basis van de brede impuls combinatiefuncties die naast zijn werkzaamheden op school is belast met taken buiten het onderwijs.
1. Voorbeeldfuncties zijn beschreven en gewaardeerd op basis van Xxxx PO. Voor afwijkende functies wordt eveneens gebruik gemaakt van Fuwa PO.
2. De combinatiefunctionaris dient te voldoen aan de wettelijke bekwaamheidseisen, die op basis van de WPO en WEC bij algemene maatregel van bestuur zijn vastgesteld en gericht zijn op het handelen in het onderwijsleerproces.
3. Werknemers zonder wettelijke lesbevoegdheid verrichten werkzaamheden in het onderwijsproces onder toezicht en verantwoordelijkheid van een bevoegde leerkracht.
2 De brede impuls combinatiefuncties is de nieuwe naam van de impuls brede scholen en omvat bovendien de nieuwe impulsmiddelen.
4.30 Aanstelling
1. Op de aanstelling van een combinatiefunctionaris zijn de bepalingen 4.1 tot en met 4.5. van deze cao van toepassing
2. Vanwege de subsidiefinanciering en het projectmatig karakter van de brede impuls combinatiefuncties is een tijdelijke aanstelling mogelijk op grond van artikel 4.4 lid d.
3. Een overschrijding van de in artikel 4.5 lid 1 van de cao genoemde periode van 36 maanden, tussenpozen van niet meer dan drie maanden inbegrepen, leidt binnen de looptijd van de brede impuls combinatiefuncties, niet tot een aanstelling voor onbepaalde tijd. Hiermee wordt afgeweken van het in artikel 4.5 lid 1 van deze cao bepaalde.
4.31 Beëindiging van de aanstelling
1. Op de beëindiging van de aanstelling zijn de bepalingen 4.6 tot en met 4.10 van de cao PO van toepassing.
2. Een beëindiging of wijziging van de subsidie verstrekt op basis van het de brede impuls combinatiefuncties, c.q. de subsidievoorwaarden, als gevolg waarvan de betrekking komt te vervallen is conform artikel 4.7 lid d een grond voor beëindiging van de aanstelling.
4.32 Arbeidsduur en normjaartaak
1. De arbeidsduur in een voltijds aanstelling bedraagt 40 uur per week.
2. Jaarlijks vóór de zomervakantie wordt in overleg tussen de werkgever, de inlenende werkgever en de werknemer de jaartaak van de werknemer ingevuld:
a. omvang lessentaak en overige schooltaken conform de kaders van het taakbeleid zoals beschreven in artikel 2.1 van de cao en de overige van toepassing zijn bepalingen van deze cao;
b. omvang en invulling van buitenschoolse taken;
c. beschikbaarheidschema en weekrooster;
d. invulling vakantieverlof.
4.33 Vakantieverlof
1. De werknemer heeft recht op 428 klokuren vakantieverlof, waarvan drie weken aaneengesloten in de zomervakantie. Zie artikel 8.5 van deze cao.
2. De invulling van het vakantieverlof wordt overeengekomen in overleg tussen de werkgever, de inlenende werkgever en de werknemer met inachtneming van het eerste lid.
3. Zwangerschap- en bevallingsverlof van de vrouwelijke werknemer schort reeds ingepland vakantieverlof op naar een nader te bepalen moment, te bepalen in overleg tussen werkgever en werknemer.
5. Functie en functiewaardering
5.1 Functies
1. De functies worden in de navolgende functiecategorieën onderscheiden: directie;
leraar;
onderwijsondersteunend personeel.
2. Zonder voorafgaand ontslag kan voor de werknemer geen andere functie gaan gelden dan de functie waarin de werknemer is benoemd of aangesteld, tenzij met de werknemer is overeengekomen dat de functie een tijdelijk karakter heeft en het daarbij behorende salarisniveau slechts tijdelijk zal gelden met inachtneming van artikel 3.9, tweede lid en artikel 4.8, tweede lid.
5.2 Normfuncties
1. Voor de functies behorend tot de categorie directie worden de functies en de daarbij behorende taakkarakteristieken uit bijlage VII.A van deze cao vastgesteld als norm- functies.
2. Voor de functies behorend tot de categorie leraren worden de functies en de daarbij behorende taakkarakteristieken uit bijlage VII.B van deze cao vastgesteld als normfuncties.
3. Voor de functies behorend tot de categorie onderwijsondersteunend personeel worden de functies en de daarbij behorende taakkarakteristieken uit bijlage VII.C van deze cao vastgesteld als normfuncties.
5.2a Benoeming of aanstelling in twee normfuncties
1. De werknemer wordt benoemd of aangesteld in een van de functies die beschikbaar is ingevolge de door de werkgever vastgestelde formatie.
2. In afwijking van het eerste lid kan een werknemer worden benoemd of aangesteld in twee onderwijsondersteunende functies of een onderwijsondersteunende en een onderwijsgevende functie, indien er een verschil van meer dan drie schalen is tussen de bij die functies behorende maximumschalen.
3. In afwijking van het eerste en tweede lid kan een werknemer met een arbeids- ongeschiktheidspercentage van minder dan 35% worden benoemd of aangesteld in twee onderwijsondersteunende functies of een onderwijsondersteunende en een onderwijs- gevende functie, waarvan het verschil tussen de bij die functies behorende maximumschalen drie schalen of minder is.
4. In afwijking van het eerste en tweede lid kan een werknemer worden benoemd of aangesteld in twee onderwijsgevende functies, indien die functies bestaan uit een
normfunctie leraar basisonderwijs in schaal LA en een normfunctie leraar speciale school voor basisonderwijs in schaal LB.3
5.3 Functiebouwwerk
1. De werkgever en de P(G)MR dragen jaarlijks voor 1 augustus zorg voor aanpassing van het functieboek op zowel bestuurs- als schoolniveau met inachtneming van de afspraken over de functiemix in artikel 5.3.A en 5.3.B, waarbij:
a. de huidige normfuncties en niet-normfuncties blijven gehandhaafd en nieuwe niet- normfuncties worden geïntroduceerd en volgens FUWA PO worden gewaardeerd, of
b. alle functies volgens FUWA PO worden gewaardeerd.
2. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van de voorbeeldfuncties opgenomen in
„Voorbeeldfuncties in FUWA PO‟. De samenstelling van het functieboek op bestuursniveau betreft het geheel van functies naar soort en niveau met inachtneming van de normfuncties of van FUWA PO. De werkgever en de PGMR maken eveneens een afspraak over het geheel aan bovenschoolse functies naar soort, niveau en aantal met inachtneming van de afspraken over de functiemix.
3. De werkgever en de PMR maken een afspraak over de invulling van het functiebouwwerk op schoolniveau voor wat betreft het geheel van functies naar soort, niveau en aantal, alsmede het beoogde invoeringstraject inclusief de invoeringsdatum. De inrichting van het functiebouwwerk op schoolniveau wordt binnen de kaders van het functieboek op bestuursniveau en in samenhang met het (meerjaren) formatieplan besproken met inachtneming van de afspraken over de functiemix.
5.3a Functiemix
1. De werkgever dient uiterlijk per 1 augustus 2014 de volgende functiemix te hebben gerealiseerd:
in het basisonderwijs op bestuursniveau: LA functies 58%, LB functies 40% (op brin- nummerniveau geldt een minimumpercentage van 30%) en LC functies 2%.
in het speciaal (basis)onderwijs op brinnummer- en bestuursnivau: LB functies 86%, LC functies 14%.
2. Het percentage LC-functies in het basisonderwijs, zoals genoemd in het eerste lid, kan door de werkgever met instemming van de PGMR worden omgezet in LB-functies in afwijking van de genoemde afspraken functiemix conform artikel 5.3A en 5.3B van deze cao. Hiervoor geldt dat 1% LC-functies 3% extra LB-functies oplevert.
3 Besluit van 3 september 2007, houdende wijziging van onder meer het Kaderbesluit rechtspositie PO in verband met benoeming in twee functies, Stb. 2007, 331.
3. Aan het percentage van 40% LB-functies en 14% LC-functies, zoals genoemd in eerste lid, dient op 1 augustus volgens de volgende reeks van de hieronder genoemde jaren te zijn voldaan:
Basisonderwijs | 2010 | 8% | op brinnummerniveau geldt een minimum van 6% | |
2011 | 16% | op brinnummerniveau geldt een minimum van 12% | ||
2012 | 24% | op brinnummerniveau geldt een minimum van 18% | ||
2013 | 32% | op brinnummerniveau geldt een minimum van 24% | ||
2014 | 40% | op brinnummerniveau geldt een minimum van 30% | ||
Speciaal (Basis)Onderwijs | 2010 | 3% | ||
2011 | 6% | |||
2012 | 8% | |||
2013 | 11% | |||
2014 | 14% |
4. De percentages voor het jaar 2010, genoemd in het eerste en derde lid, worden voor het basisonderwijs vastgesteld op grond van het aantal LA-FTE‟s op bestuursniveau dat wordt vastgesteld in het bestuursformatieplan van mei 2010 op grond van artikel 2.7 van deze cao. Met LA–fte wordt bedoeld FTE naar bezoldigingschaal ongeacht de taakstelling van de werkzame personen.
Voor het speciaal (basis)onderwijs worden het percentage voor het jaar 2010, genoemd in het derde lid, vastgesteld op grond van het aantal LB-FTE‟s op bestuursniveau dat wordt vastgesteld in het bestuursformatieplan ven mei 2010 op grond van artikel 2.7 van deze cao. Ook hier geldt het aantal FTE‟s naar bezoldigingsschaal ongeacht de taakstelling van de werkzame personen.
Voor de jaren 2011 tot en met 2014 worden de percentages genoemd in het eerste en derde lid, voor het basisonderwijs vastgesteld op grond van het aantal LA-FTE‟s vermeerderd met het aantal reeds gerealiseerde LB-FTE‟s in het kader van de functiemix op bestuursniveau dat wordt vastgesteld in het bestuursformatieplan van mei in het betreffende jaar op grond van artikel 2.7 van deze cao. Ook hier geldt het aantal FTE‟s naar bezoldigingsschaal ongeacht de taakstelling van de werkzame personen.
Voor het speciaal (basis)onderwijs worden de percentages voor de jaren 2011 tot en met 2014, genoemd in het eerste en derde lid vastgesteld op grond van het aantal LB-FTE‟s vermeerderd met het aantal reeds gerealiseerde LC-FTE‟s in het kader van de functiemix op bestuursniveau dat wordt vastgesteld in het bestuursformatieplan van mei in het betreffende jaar op grond van artikel 2.7 van deze cao. Ook hier geldt het aantal FTE‟s naar bezoldigingsschaal ongeacht de taakstelling van de werkzame personen.
5. Om de functiemix op zowel brinnummerniveau als bestuursniveau te realiseren hanteert de werkgever de “sleutels”, zoals genoemd in bijlage XIV van deze cao, ter vaststelling van het aantal LB- resp. LC-functies.
6.a (Zeer) kleine formatieruimte op bestuursniveau
Schoolbesturen die op bestuursniveau in 2010 met toepassing van de bestuurssleutels als bedoeld in bijlage XIV van deze cao een LB-formatie in het basisonderwijs en/of een LC- formatie in het speciaal (basis)onderwijs hebben kleiner dan werktijdfactor 1, dienen op bestuursniveau in 2011 te voldoen aan 16% LB in het basisonderwijs en 6% LC in speciaal (basis)onderwijs. In 2014 dienen deze besturen te voldoen aan 40% LB in basisonderwijs en 14% in het speciaal (basis)onderwijs.
Dit betekent dus dat deze schoolbesturen in 2010 mogen afwijken van de bestuurspercentages. Dit kan zowel gaan om kleine schoolbesturen met een paar kleine scholen, als om een éénpitter.
De besturen in het basisonderwijs moeten daarnaast natuurlijk voldoen aan de verplichtingen LC: 1% in 2011 en 2% in 2014. Deze percentages kunnen in overleg met de P(G)MR omgezet worden in extra LB-formatie, waarbij 2% LC wordt omgezet in 6% LB uiterlijk in 2014.
6.b (Zeer) kleine formatieruimte op schoolniveau
Op die scholen waar met toepassing van de sleutels op schoolniveau zoals genoemd in bijlage XIV van deze cao een formatieruimte ontstaat met een werktijdfactor kleiner dan 1, hebben besturen de mogelijkheid om op die scholen naar beneden af te ronden. De besturen zijn verplicht in 2014 te voldoen aan de percentages op school- én bestuursniveau.
Zodra de uitkomst op grond van de genoemde sleutels in: LB-formatie voor een school voor bao en
LC-formatie voor een school in s(b)o
gelijk is aan of hoger is dan 1, dienen de sleutels op schoolniveau jaarlijks onverkort te worden toegepast, en kan niet meer naar beneden worden afgerond.
Een groot schoolbestuur met veel kleine scholen kan met bovengenoemde oplossing niet op alle scholen naar beneden afronden. Immers, het schoolbestuur is jaarlijks gehouden aan de bestuurspercentages, tenzij het bestuur onder de bestuursuitzondering valt zoals bovenstaand bij 1.a genoemd.
5.3b Definitie leraar
1. Uitsluitend voor de benoeming of aanstelling in de hogere leraarsfunctie(s) van de functiemix, zoals genoemd in artikel 5.3A van deze cao, geldt dat de werknemer dient te voldoen en uitvoering dient te geven aan de criteria van de volgende definitie van leraar.
2. Een leraar is diegene die voldoet aan de eisen van de WPO/WEC en de Wet BIO, die pedagogische en didactische verantwoordelijkheid draagt voor een groep leerlingen en die voor de helft of meer van de 930 lesuren per schooljaar (deeltijders naar rato) lesgeeft.
3. Om in aanmerking te komen voor een hogere leraarfunctie dient de werknemer te voldoen aan de kenmerken behorende bij FUWA PO en de voorbeeldfuncties zoals door de CAO PO-partners in deze cao zijn vastgesteld.
5.4 Functiedifferentiatie
1. Bij het bepalen van het samenstel van werkzaamheden binnen een niet-normfunctie draagt de werkgever zorg voor een voldoende breed takenpakket en betrekt hierbij de gevolgen van het besluit voor de inhoud en waardering van bestaande functies.
2. Voordat de werkgever de functie en de daarbij behorende waardering definitief vaststelt, kan hij besluiten om gedurende minimaal één en maximaal twee jaar ervaring met de functie op te doen. Na afloop van deze termijn wordt, in overleg met de P(G)MR, de betekenis van de voorgenomen nieuwe functie voor de schoolorganisatie en de voorlopig vastgestelde waardering geëvalueerd. Het bepaalde in dit lid is niet van toepassing bij de ontwikkeling en realisatie van de functiemix als bedoeld in artikel 5.3.A en B.
3. Een werknemer die gedurende de in het tweede lid genoemde periode deze functie vervult, wordt bezoldigd overeenkomstig de voorlopig vastgestelde waardering en heeft recht op terugkeer in de oorspronkelijke functie als de werkgever besluit om de functie na deze periode niet in de bestuursformatie op te nemen. Het bepaalde in dit lid is niet van toepassing bij de ontwikkeling en realisatie van de functiemix als bedoeld in artikel
5.3.A en B.
4. Voor de beschrijving en waardering van niet-normfuncties maakt de werkgever gebruik van FUWA PO.
5. In FUWA-PO is voor het primair onderwijs een set van voorbeeldfuncties opgenomen die specifiek voor het primair onderwijs is ontwikkeld. De werkgever kan functies ontwikkelen die afwijken van de voorbeeldfuncties. Indien afgeweken wordt van de voorbeeldfuncties voor leraren in het kader van de functiemix als bedoeld in artikel 5.3.A en B dienen in de beschrijving van de leraar LB voor het basisonderwijs in ieder geval de volgende onderdelen opgenomen te worden:
een werk- en denkniveau HBO+ door: relevante cursussen, masterclasses, HBO- masters of een EVC-bewijs afgegeven door een gecertificeerde aanbieder; in aansluiting op de Kwaliteitsagenda primair onderwijs onder andere op de deel- gebieden rekenen en taal, zorg en achterstand;
(mede)verantwoordelijkheid dragen voor de ontwikkeling van, het uitdragen van en verdedigen van onderwijskundig beleid;
het signaleren en analyseren van behoeften tot vernieuwing van het onderwijs en hiervoor concepten aanleveren.
6. Voor het waarderen van functies die afwijken van de voorbeeldfuncties maakt de werkgever gebruik van een hiertoe door de Stichting Personeelsinstrumenten Onderwijs gecertificeerde adviseur.
7. Functies waarvoor een wettelijke bevoegdheid tot het geven van schoolonderwijs nodig is, zoals vastgelegd in de WPO en WEC, moeten minimaal op LA-niveau worden gewaardeerd en per 1 augustus 2014 in het speciaal (basis) onderwijs op minimaal LB- niveau.
8. Indien tot functiedifferentiatie binnen het primaire proces wordt overgegaan, worden alle binnen de schoolorganisatie voorkomende lerarenfuncties en functies met onderwijsassisterende taken beschreven en gewaardeerd met FUWA-PO, met inachtneming van het bepaalde in het vijfde en zesde lid van dit artikel.
9. Ingeval een werknemer door toepassing van FUWA-PO in een lagere functie wordt geplaatst dan geldt het bepaalde in artikel 6.20, tweede lid.
10. De werkgever deelt de werknemer schriftelijk zijn besluit mede met betrekking tot de beschrijving en waardering van de functie waarin de werknemer, vanaf het moment dat FUWA-PO door de werkgever wordt toegepast, benoemd of aangesteld zal zijn.
11. De mededeling als bedoeld in het voorgaande lid bevat tevens de inpassing van de werknemer in het carrièrepatroon dat behoort bij de functie en indien van toepassing het uitzicht zoals genoemd in artikel 6.20, tweede lid.
5.5 Interne bezwarenprocedure
1. De werkgever kan in overleg met de PGMR besluiten tot het inrichten van een interne bezwarenprocedure functiewaardering.
2. Het besluit tot het al dan niet inrichten van een interne bezwarenprocedure wordt genomen voorafgaand aan het traject van beschrijven en waarderen van niet- normfuncties.
3. Bij de inrichting van een interne bezwarenprocedure functiewaardering is het reglement interne bezwarencommissie in bijlage V van deze cao van toepassing.
4. De werknemer kan bij de commissie binnen 6 weken bezwaar aantekenen als hij zich niet kan verenigen met:
de waardering van zijn functie;
de beschrijving van zijn functie in relatie tot de hem opgedragen taken.
5. De werkgever neemt na ontvangst van het advies van de interne bezwarencommissie een nieuw besluit, dat met redenen omkleed, schriftelijk aan de werknemer wordt medegedeeld.
5.6 Externe bezwarenprocedure
1. De werkgever is aangesloten bij één van de hiertoe ingestelde landelijke commissies functiewaardering, te weten:
de Bezwarencommissie Functiewaardering voor het Katholiek Basisonderwijs, (Voortgezet) Speciaal Onderwijs, Voortgezet Onderwijs en Centrale Diensten;
de Bezwarencommissie Functiewaardering voor het Christelijk en Algemeen Bijzonder Primair en Voortgezet Onderwijs;
de Landelijke Bezwarencommissie voor het openbaar en algemeen toegankelijk onderwijs inzake functiewaardering;
de Algemene Bezwarencommissie Functiewaardering van de Stichting Geschillen- commissie Onderwijs.
2. De werknemer kan bij deze commissie bezwaar aantekenen tegen het besluit, dan wel het nieuwe besluit als hij zich niet kan verenigen met:
de waardering van zijn functie;
de beschrijving van zijn functie in relatie tot de hem opgedragen taken.
3. Hierbij geldt voor het openbaar onderwijs dat het bezwaar wordt ingediend als bedoeld in de Algemene Wet Bestuursrecht. Voor het bijzonder onderwijs geldt een bezwaren- termijn van 6 weken.
6. Salaris
Salaris
6.1 Salaris en salarisschaal
1. Met inachtneming van de navolgende bepalingen wordt de werknemer bezoldigd volgens de bij zijn functie behorende salarisschaal (actuele loonpeil) vermeld in bijlagen A1 tot en met A4 van deze cao. De in deze bijlagen genoemde salarisbedragen zijn gebaseerd op maandbedragen bij een normbetrekking. Het salaris wordt vastgesteld door rekening te houden met de voor de werknemer geldende werktijdfactor.
2. Het salaris van de werknemer van wie het dienstverband niet wordt onderbroken, wordt volgens de voor hem geldende salarisschaal jaarlijks op 1 augustus met één periodiek verhoogd.
3. De werkgever kan de werknemer een extra periodiek toekennen indien daartoe op grond van een beoordeling naar de mening van de werkgever aanleiding bestaat. De werkgever dient dit schriftelijk te bevestigen.
4. De werkgever kan éénmalig de jaarlijkse periodiek onthouden indien twee achter- eenvolgende negatieve beoordelingen een dergelijk besluit van de werkgever kunnen rechtvaardigen. Tussen de eerste en tweede beoordeling wordt ten minste een termijn van een jaar in acht genomen. De werkgever dient dit schriftelijk te bevestigen.
5. In overleg tussen werkgever en werknemer kan van het bepaalde in dit artikel alsmede in de artikelen 6.2 tot en met 6.9, 6.15, 6.16 en 6.33 worden afgeweken in zoverre een fiscale regeling wordt aangegaan tussen werkgever en ‟s Rijksbelastingdienst, welke regeling ten voordele van de werknemer strekt.
6.2 Vaststelling salaris bij indiensttreding
1. Het salaris van de werknemer wordt bij indiensttreding vastgesteld op een bedrag dat niet lager is dan het laagste en niet hoger dan het hoogste bedrag, zoals die voorkomen in de bij zijn functie behorende salarisschaal. Voor de vaststelling van een vergelijking van salarisbedragen dient uit gegaan te worden van het salaris bij een normbetrekking.
2. Indien de salarisinpassing leidt tot een bedrag dat niet voorkomt in de bij een functie behorende salarisschaal, wordt het maandsalaris vastgesteld op het naasthogere bedrag.
3. Tenzij werknemer en werkgever anders overeenkomen, wordt bij toepassing van het eerste en tweede lid het salaris vastgesteld op een bedrag dat ten minste gelijk is aan het hoogste laatstgenoten xxxxxxx bij een normbetrekking, waarin de werknemer gedurende 60 werkdagen werkzaam en bezoldigd dan wel gedurende alle schoolweken benoemd of aangesteld is geweest. In het geval er sprake is van een niet aansluitend dienstverband wordt het laatstgenoten salaris eerst geconverteerd naar het actuele loonpeil (Bijlage A5 van deze cao) of volgens de herleidingtabellen op de juiste positie omgezet (volgens Bijlage A6 van deze cao).
4. De werkgever houdt bij het vaststellen van het salaris rekening met de mate waarin de werknemer (on)betaalde ervaring heeft die relevant is voor de functie waarin de werknemer wordt benoemd of aangesteld. De werknemer verstrekt de werkgever de gegevens die deze nodig heeft om de relevantie van de ervaring te kunnen beoordelen.
6.3 Vaststelling salaris bij benoeming of aanstelling na voorafgaande onderwijsfunctie(s)
1. Voor de werknemer die in zijn laatste schooljaar gedurende 60 dagen werkzaam en bezoldigd is geweest dan wel gedurende alle schoolweken is benoemd of aangesteld, vindt de vaststelling van het salaris in een nieuwe functie plaats op de wijze als aangegeven in de navolgende leden.
2. Indien de salarisschaal in de nieuwe functie geen verbetering inhoudt ten opzichte van de voorafgaande functie en de benoeming of aanstelling plaats heeft in hetzelfde schooljaar, wordt het salaris vastgesteld op hetzelfde bedrag (actuele loonpeil) als in de voorafgaande functie.
3. Indien de in het tweede lid bedoelde werknemer niet tijdens hetzelfde schooljaar doch in een volgend schooljaar wordt benoemd of aangesteld,wordt het salaris (actuele loonpeil) vastgesteld op een bedrag dat één periodiek hoger is dan het salaris dat hij in die vorige functie in dat voorafgaande schooljaar genoot.
4. Indien de salarisschaal in de nieuwe functie een verbetering inhoudt ten opzichte van de voorafgaande functie en de benoeming of aanstelling plaats heeft in hetzelfde schooljaar, wordt het salaris vastgesteld op het naasthogere bedrag in de nieuwe salarisschaal ten opzichte van het salaris (actuele loonpeil) in de voorafgaande functie.
5. Indien de in het vierde lid bedoelde werknemer niet tijdens hetzelfde schooljaar doch in een volgend schooljaar wordt benoemd of aangesteld, wordt het salaris (actuele loonpeil) eerst verhoogd met één periodiek in die vorige functie in dat voorafgaande schooljaar en daarna vastgesteld op het naasthogere bedrag in de nieuwe salarisschaal.
6. Indien in het schooljaar bedoeld in het eerste lid sprake is geweest van meer dan één onderwijsfunctie, wordt uitgegaan van de functie met het hoogste maximum salaris- bedrag waarin de werknemer tezamen met één of meer andere functie(s) voldoet aan het gestelde in het eerste lid.
6.4 Vaststelling salaris bij benoeming of aanstelling in geval van aangehouden functie(s)
1. Voor de werknemer die in een nieuwe functie wordt benoemd of aangesteld en daarnaast reeds één of meer onderwijsfunctie(s) in het primair onderwijs vervult, wordt voor de vaststelling van het salaris in de nieuwe functie uitgegaan van het gestelde in artikel 6.3 met dien verstande dat de aangehouden functie gelijkgesteld wordt aan een vorige functie.
2. Indien de werknemer één of meer functies aanhoudt waarvan de salarisschaal gelijk is aan de functie waarin hij wordt benoemd of aangesteld, wordt het salaris in de nieuwe functie vastgesteld op een gelijk bedrag als in de aangehouden functie met dezelfde salarisschaal.
6.5 Vaststelling salaris bij benoeming of aanstelling in geval van onderbroken dienstverband
1. Indien de werknemer wordt benoemd of aangesteld in een functie na gedurende vier of meer achtereenvolgende schooljaren geen onderwijsfunctie te hebben vervuld, wordt zijn salaris bij indiensttreding vastgesteld overeenkomstig het gestelde in artikel 6.3. Voor elke periode van vier jaar waarin geen onderwijsfunctie werd vervuld, wordt het maandsalaris bij indiensttreding met één periodiek verhoogd.
2. De in het eerste lid bedoelde periode van vier schooljaren wordt verkort tot drie schooljaren gedurende de eerste zes schooljaren waarin geen onderwijsfunctie werd vervuld.
3. Voor de toepassing van het gestelde in het eerste en tweede lid wordt een schooljaar waarin de werknemer niet gedurende 60 werkdagen werkzaam en bezoldigd dan wel niet gedurende alle schoolweken benoemd of aangesteld is geweest, gelijk gesteld aan een schooljaar waarin hij geen functie in het onderwijs heeft vervuld.
4. De bepalingen in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing als bij de vaststelling van het salaris op grond van artikel 6.2, vierde lid een overeenkomstige verhoging is toegekend.
6.6 Vaststelling salaris bij indiensttreding in aansluiting op een betrekking buiten het onderwijs of na een voorafgaande lagere onderwijsfunctie
1. Voor de werknemer die een salaris geniet of heeft genoten voor werkzaamheden die buiten het onderwijs al dan niet in dienstbetrekking zijn verricht en waarin hij relevante ervaring heeft opgedaan, geldt het volgende: eerst wordt het salaris vastgesteld en vervolgens ingepast op hetzelfde of naasthogere bedrag in de bij zijn functie behorende salarisschaal. Vervolgens wordt dit met één periodiek verhoogd.
2. Voor de werknemer wiens salaris in de laatste onderwijsfunctie lager was dan het salaris in de functie die hij buiten het onderwijs vervulde, geldt het volgende: de werknemer dient in deze laatstgenoemde functie ten minste 60 werkdagen in een periode van 12 aaneengesloten maanden een hoger salaris genoten te hebben en heeft naar het oordeel van de werkgever daarin relevante ervaring opgedaan. Dan wordt het salaris eerst vastgesteld op hetzelfde bedrag. Indien dit bedrag niet voorkomt, op het naasthogere bedrag in de bij zijn functie behorende salarisschaal. Vervolgens wordt dit met één periodiek verhoogd.
3. Voor de werknemer die eerst een functie als onderwijs-/klassenassistent of leraren- ondersteuner vervulde en daarna wordt benoemd of aangesteld in een leraarsfunctie, geldt het volgende: de werknemer ontvangt voor elke periode van 4 jaar die hij in de functie van onderwijs-/klassenassistent of lerarenondersteuner benoemd of aangesteld is geweest, 1 extra periodiek in de bij functie behorende salarisschaal van leraar.
6.7 Salaris herintreders
1. Op verzoek van de werknemer stelt de werkgever vast of er sprake is van een door loopbaanonderbreking ontstane salarisachterstand. Dit verzoek kan de werknemer doen met ingang van het derde jaar na herintreding in het onderwijs.
2. Als er sprake is van een salarisachterstand van minder dan 5 periodieken, in vergelijking met de situatie waarin de werknemer de onderwijsloopbaan niet had onderbroken, ontvangt de werknemer met ingang van het derde jaar na herintreding één extra periodiek binnen de bij zijn functie behorende salarisschaal.
3. Als er sprake is van een achterstand van 5 periodieken of meer, in vergelijking met de situatie waarin de werknemer de onderwijsloopbaan niet had onderbroken, ontvangt de werknemer met ingang van het derde jaar na herintreding twee extra periodieken binnen de bij zijn functie behorende salarisschaal.
4. Van het bepaalde in het tweede en derde lid kan worden afgeweken, indien uit de bevindingen van een beoordeling blijkt dat het functioneren van de werknemer het toekennen van één of twee extra periodieken niet rechtvaardigt.
5. De werknemer doet het verzoek, bedoeld in het eerste lid, uiterlijk 6 maanden nadat het derde jaar na herintreding is ingegaan.
6. De werkgever die op basis van een beoordeling voornemens is om een werknemer niet voor de in het tweede en derde lid genoemde periodieken in aanmerking te laten komen, deelt dit schriftelijk en gemotiveerd aan de werknemer mee.
6.8 Salarisniveau in- en doorstroombanen
1. Bij de functie van de werknemer die destijds is benoemd of aangesteld in het kader van de toenmalige Regeling in- en doorstroombanen voor langdurig werklozen (thans geheten Wet werk en bijstand, Stb. 2003, 375) behoort voor wat betreft de instroombaan maximumschaal 1 en voor wat betreft de doorstroombaan maximumschaal 2 en 3.
2. Voor de werknemer benoemd of aangesteld in een functie als bedoeld in het eerste lid, geldt afhankelijk van de functie een salaris conform bijlage A4 van deze cao. Het salaris van de instroombaan wordt bij zijn benoeming of aanstelling vastgesteld op het laagste bedrag. Op de werknemer benoemd of aangesteld in een instroombaan is het bepaalde in de artikelen 6.2 tot en met 6.6 niet van toepassing.
6.9 Salaris voor jeugdigen
Vervallen met ingang van 1 januari 2008.
6.10 Salarisuitbetaling
1. De werkgever verschaft de werknemer tijdig een specificatie van diens salaris bij eerste berekening en bij elke wijziging daarvan en zorgt ervoor dat hij uiterlijk op de laatste dag van elke maand over het salaris van die maand dan wel over een voorschot daarop kan beschikken.
2. De werkgever is gerechtigd bedragen die aan de werknemer uit hoofde van zijn dienstverband onverschuldigd zijn uitbetaald, in te houden op de volgende salarisbetalingen. Een en ander met dien verstande, dat een dergelijke inhouding op enige salarisbetaling niet meer dan 10 procent van het netto maandsalaris mag bedragen.
3. In tegenstelling tot hetgeen in het tweede lid is vermeld, zal bij beëindiging van het dienstverband het gehele alsnog verschuldigde bedrag worden ingehouden c.q. door de werknemer worden terugbetaald.
4. Indien de werknemer zonder meer had kunnen begrijpen dat hem teveel werd uitbetaald, dient de werknemer het teveel of ten onrechte betaalde onmiddellijk en geheel terug te betalen.
5. Voor wat betreft de verjaring van het recht van terugvordering geldt een termijn van vijf jaar gerekend vanaf het moment van de onverschuldigde betaling.
6.10a Verhaal WGA-premie
In afwijking van de Regeling Werkhervatting gedeeltelijk Arbeidsongeschikten (WGA) is de WGA-premie volledig voor rekening van de werkgever en valt daarmee niet te verhalen op de werknemer.
6.11 Salarisbetaling over een gedeelte van de maand
1. Als het maandsalaris voor de werknemer moet worden vastgesteld over een gedeelte van een kalendermaand, wordt uitgegaan van het salaris per dag berekend door het maandsalaris te delen door het aantal dagen dat de betreffende maand telt.
2. Indien een werknemer wordt benoemd of aangesteld voor een periode van 6 maanden of korter en voor een periode die korter is dan een kalendermaand, geschiedt dit, in afwijking van het eerste lid, aan de hand van de formule:
(w x q + r) x (3:13) x s,
waarin:
w = de werktijdfactor is die voor de werknemer geldt;
q = het aantal volledige kalenderweken waarin de werknemer in de desbetreffende maand werkzaam is;
r = het aantal uren dat de werknemer feitelijk heeft gewerkt in de niet-volledige kalenderweek of kalenderweken waarin hij in de desbetreffende maand is benoemd of aangesteld, gedeeld door 36,86;
s = het salaris bij een normbetrekking.
De uitkomst wordt rekenkundig afgerond op eurocenten.
3. Het salaris van een werknemer die reeds bij een werkgever is benoemd of aangesteld en van wie de betrekkingsomvang waarin hij is benoemd of aangesteld tijdelijk wordt uitgebreid, wordt voor de tijdelijke werkzaamheden, voor zover het de kalendermaanden betreft waarover die tijdelijke uitbreiding zich niet volledig uitstrekt, vastgesteld overeenkomstig het tweede lid.
6.12 Aanvang en einde benoeming of aanstelling en doorbetaling salaris
1. Behoudens het gestelde in de navolgende leden gaan de benoeming of aanstelling en het salaris in op de dag waarop de werknemer zijn werkzaamheden aanvangt.
2. Voor de categorie onderwijsgevend personeel en onderwijsondersteunend personeel met lesgebonden en/ of behandeltaken geldt daarnaast het onderstaande in het tweede tot en met vijfde lid.
3. Voor de werknemer die zijn werkzaamheden in een dienstverband begint op de eerste dag na de zomervakantie gaan de benoeming of aanstelling en het salaris in op 1 augustus indien:
de functie in het dienstverband vanaf het begin van het schooljaar beschikbaar is, en hij in het voorafgaande schooljaar gedurende een aaneengesloten periode van langer dan twee maanden benoemd of aangesteld is geweest bij een instelling, genoemd in deze cao, welke benoeming of aanstelling geëindigd is op of na 1 juni van het voorgaande schooljaar.
4. De werknemer die voor bepaalde tijd is benoemd of aangesteld heeft aanspraak op salaris tot en met de dag waarop het dienstverband voor bepaalde tijd afloopt, met dien verstande dat hij, in geval de benoeming of aanstelling is ingegaan op of na 1 maart van een schooljaar, in elk geval geen aanspraak heeft op salaris vanaf de eerste dag van de zomervakantie. Voor de toepassing van dit lid worden aansluitende benoemingen of aanstellingen binnen hetzelfde schooljaar als één benoeming of aanstelling gezien.
5. In geval de benoeming of aanstelling bedoeld in het derde lid zich uitstrekt over het volgende schooljaar, ontstaat weer aanspraak op salaris met ingang van de eerste dag na de zomervakantie, onverminderd het bepaalde in het tweede lid.
6. De duur van het dienstverband van de werknemer die in verband met ontslag of opzegging zijn werkzaamheden na de zomervakantie niet voortzet, kan zich uitstrekken uiterlijk tot en met de laatste dag van het schooljaar.
6.13 Uitlooptoeslag onderwijzend personeel
1. De werknemer die op 1 augustus 2003 aanspraak maakte op een toelage zoals vermeld in bijlage A8 van deze cao, blijft deze aanspraak behouden zolang hij benoemd of aangesteld blijft in de functie waarop die toelage is gebaseerd.
2. De werknemer die op grond van het eerste lid aanspraak heeft op een maandelijkse toelage en die op enig moment na 1 augustus 2003 wordt benoemd of aangesteld in een zelfde functie met hetzelfde maximumsalaris als die direct voorafgaand aan die benoeming of aanstelling voor hem gold, behoudt die aanspraak.
3. De tijd waarin een uitkering ingevolge het Besluit werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel dan wel ingevolge het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel voor primair onderwijs werd genoten, wordt niet als onderbreking van het dienstverband aangemerkt.
4. De vaststelling van de toelage vindt plaats volgens de in bijlage A9 opgenomen berekeningswijze.
6.14 Bindingstoelage
1. De bindingstoelage wordt toegekend aan: directeuren en adjunct-directeuren; leraren;
onderwijsondersteunend personeel in een functie ingeschaald in schaal 9;
indien zij op 1 augustus van het betreffende jaar bezoldigd worden volgens het maximum salarisbedrag van hun salarisschaal dan wel een hoger salarisbedrag.
2. De bindingstoelage wordt jaarlijks in augustus toegekend, tenzij er op basis van een beoordeling sprake is van onvoldoende functioneren.
3. De hoogte van de bindingstoelage is afhankelijk van de functie die de werknemer uitoefent. De bedragen van de bindingstoelage bij een normbetrekking voor de in het eerste lid genoemde werknemers staan aangegeven in bijlage A7 van deze cao en worden berekend via de in bijlage A9 opgenomen berekeningswijze.
6.14a Inkomenstoelage
De werknemer ontvangt maandelijks een inkomenstoelage als aangeven in bijlage A7 van deze cao en wordt berekend via de in bijlage A9 opgenomen berekeningswijze.
6.14b Schaaluitloopbedrag
Voor de werknemer, benoemd of aangesteld in een LA-functie in het basisonderwijs dan wel in een LB-functie in het speciaal (basis)onderwijs, geldt zodra hij het maximumsalaris van respectievelijk schaal LA dan wel schaal LB bereikt, een schaaluitloopbedrag zoals opgenomen in bijlage A7 en wordt berekend via de in bijlage A9 opgenomen berekeningswijze. Dit schaaluitloopbedrag wordt toegekend na een eenmalige beoordeling, tenzij er op basis van deze beoordeling sprake is van onvoldoende functioneren. Deze eenmalige beoordeling maakt onderdeel uit van de gesprekkencyclus, zoals genoemd in artikel 9.4 van deze cao:
Voor de werknemer die het hoogste salarisnummer bereikt, vindt de beoordeling plaats vóór het moment dat het hoogste salarisnummer wordt bereikt. Dit zal veelal de datum 1 augustus zijn. Bij niet-onvoldoende functioneren wordt de toelage per de datum van het bereiken van het hoogste salarisnummer toegekend;
Het schaaluitloopbedrag is ook van toepassing op de werknemer aan wie een (HOS)salaris- garantieuitzicht is toegekend.
6.14c Nominale uitkering
De werknemer ontvangt jaarlijks in oktober ter gelegenheid van de Dag van de Leraar
een nominale uitkering zoals opgenomen in bijlage A7 van deze cao deze wordt berekend via de in bijlage A9 opgenomen berekeningswijze.
6.15 Structurele eindejaarsuitkering
1. De werknemer ontvangt in de maand december een structurele eindejaarsuitkering, zoals aangegeven in bijlage A7 van deze cao.
2. De uitkering wordt berekend over de grondslag zoals die op jaarbasis van het betreffende kalenderjaar volgens de matrix in bijlage A9 van deze cao is vastgesteld.
3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid vindt bij ontslag van de werknemer de uitbetaling plaats en vindt de berekening plaats over de grondslag van het betreffende tijdvak dat de werknemer in het desbetreffende kalenderjaar in dienst is geweest.
6.16 Vakantie-uitkering
1. De werknemer heeft aanspraak op een vakantie-uitkering voor de tijd waarin hij salaris heeft ontvangen.
2. De vakantie-uitkering wordt vastgesteld via de matrix in bijlage A9 van deze cao, waarbij rekening wordt gehouden met het gestelde in: Berekeningswijze VU.
3. De vakantie-uitkering wordt in de maand mei uitbetaald over de periode van twaalf maanden die eindigt met de maand mei.
4. In afwijking van het derde lid vindt bij ontslag van de werknemer de uitbetaling plaats over het tijdvak, gelegen tussen het einde van de laatst verstreken periode waarover de vakantie-uitkering werd uitbetaald en de datum van ontslag.
6.17 Overlijdensuitkering
1. De uitkering na overlijden van de werknemer is gelijk aan driemaal het totale bedrag zoals dat via de matrix in bijlage A9 van deze cao is vastgesteld op de dag van het overlijden.
2. In aanmerking voor een uitkering bij overlijden komen in navolgende rangorde:
a. de weduwe of weduwnaar van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, waarmee wordt gelijkgesteld de partner waarmee de overledene een notarieel vastgelegde samenlevingsovereenkomst had gesloten;
b. de minderjarige kinderen van de overledene;
x. xx xxxxxxxxxxxxx kinderen, ouders, broers of zusters voor wie de overledene xxxxxxxxxx was.
3. Onder kinderen in de zin van het tweede lid worden mede begrepen natuurlijke kinderen en kinderen voor wie de overledene als pleegouder de zorg droeg.
6.18 Jubileumgratificatie
1. De werknemer heeft bij het bereiken van de jubileumdatum aanspraak op een door de werkgever uit te betalen jubileumgratificatie.
2. De jubileumgratificatie bedraagt bij een 25-jarige diensttijd bij het onderwijs 50% en bij een 40-, of 50-jarig jubileum 100% van het salaris zoals vastgesteld volgens de matrix in bijlage A9 van deze cao.
3. Onder diensttijd bij het onderwijs wordt in dit verband verstaan de tijd doorgebracht in een betrekking als bedoeld in bijlage VI van deze cao, met dien verstande dat de tijd waarin de werknemer twee of meer betrekkingen naast elkaar vervulde, slechts eenmaal wordt meegeteld voor de berekening van de diensttijd.
4. Indien voor de werknemer het jubileum valt in een periode waarin hij buitengewoon verlof geniet dat overwegend of mede in het algemeen belang is verleend, wordt de jubileumgratificatie berekend over het salaris dat de werknemer zou hebben verdiend op de jubileumdatum. De gratificatie wordt uitgekeerd in de maand waarin het jubileum plaatsvindt.
6.19 Beloningsdifferentiatie/ Incidentele beloningsvormen
1. De werkgever kan op grond van een beoordeling van de werknemer, in bijzondere omstandigheden gratificaties en toelagen verstrekken.
2. De werkgever die gebruik wil maken van de in het vorige lid genoemde mogelijkheid, formuleert hiervoor in overleg met de P(G)MR beleid. In dit beleid wordt aangegeven welke beloningsvormen de werkgever hanteert en in welke gevallen extra beloning kan worden toegekend. Voorts wordt opgenomen binnen welke grenzen de extra beloning zich voltrekt.
3. Het toekennen van extra beloningen in de vorm van toelagen, tast de werkgelegenheid van het personeel met een dienstverband voor onbepaalde tijd of het personeel met een dienstverband voor bepaalde tijd met een uitzicht op een dienstverband voor onbepaalde tijd, niet aan.
4. De extra beloning voor een individuele werknemer kan nooit meer bedragen dan 15% van het salaris op jaarbasis.
5. In geval van toekenning van een toelage vermeldt de werkgever de hoogte en de duur van de toelage.
6.20 Overgangsbepaling functiewisseling
1. Een werknemer die bij zijn werkgever op of na 1 januari 2000 is of wordt benoemd of aangesteld in een functie met eenzelfde maximumschaal of een hogere maximumschaal dan in zijn voorgaande functie, terwijl de nieuwe functie een ten opzichte van die voorgaande functie tijdelijk ongunstiger carrièrepatroon kent, wordt - in afwijking van de voorgaande bepalingen - zodanig ingeschaald dat het negatieve effect op het salaris van deze benoeming of aanstelling zich niet voordoet of zal voordoen.
2. In geval een werknemer door toepassing van FUWA PO in een lagere functie wordt geplaatst dan hij vervulde, behoudt hij, zolang hij in dienst is bij dezelfde werkgever, zijn salaris en het salarisuitzicht verbonden aan zijn vorige functie.
6.20a. Schaalinpassing naar hogere functie in het basisonderwijs en speciaal (basis)onderwijs In afwijking van het bepaalde in artikel 6.3 lid 4 en 5 van de cao wordt voor de werknemer, wiens maandelijkse inkomen bestaat uit het salarisbedrag zoals dit in een van de salarisschalen
voorkomt én een of meerdere van de volgende toelagen: uitlooptoeslag (artikel 6.13),
bindingstoelage (artikel 6.14), schaaluitloopbedrag (artikel 6.14b), het salaris in de hogere functie vastgesteld op basis van het salarisbedrag inclusief de aan deze werknemer toegekende toelage(n).
6.21 Demotiebeleid
1. Indien een werknemer na het bereiken van de leeftijd van 55 jaar bij een werkgever of een andere werkgever in de zin van deze cao, in het kader van leeftijdsbewust personeelsbeleid van de werkgever, een nieuw dienstverband aanvaardt met een lager
xxxxxxx, spreken werkgever en werknemer, op verzoek van de werknemer, op grond van artikel 3.5 Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP af om de pensioenopbouw te baseren op het salaris voorafgaand aan het aanvaarden van het nieuwe dienstverband. Voorgaande is niet van toepassing indien het lagere salaris het gevolg is van een lagere deeltijdfactor.
2. Ingeval toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, worden de kosten van de pensioenpremie op de krachtens het pensioenreglement geldende wijze tussen werkgever en werknemer verdeeld. Van het voorgaande kan in voor de werknemer positieve zin worden afgeweken.
Extra salarisbepalingen met betrekking tot directiefuncties
6.22 Salarisschaal normfunctie directeur en adjunct-directeur basisschool en speciale school voor basisonderwijs
1. De salarisschaal die voor de normfunctie directeur en voor de normfunctie adjunct- directeur voor een basisschool geldt, wordt afhankelijk van y vastgesteld volgens bijlage A1 van deze cao. De salarisschaal die voor de normfunctie directeur en voor de normfunctie adjunct-directeur voor een speciale school voor basisonderwijs geldt, wordt afhankelijk van y vastgesteld volgens bijlage A1 van deze cao.
2. Voor een basisschool geldt y: het aantal leerlingen op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar. Dit aantal wordt verhoogd met 3% en naar beneden afgerond op een geheel getal. Voor een speciale school voor basisonderwijs geldt y: het aantal leerlingen op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar.
3. De werkgever kan besluiten aan een instelling twee normfuncties directeur te vervullen. De salarisschaal voor die normfunctie wordt afhankelijk van y vastgesteld volgens bijlage A1 van deze cao.
4. In bijlage VII van deze cao zijn voor de normfuncties taakkarakteristieken gegeven.
6.23 Salarisschaal normfunctie directeur en adjunct-directeur van een school vallend onder de Wet op de Expertisecentra (WEC)
1. De salarisschaal die geldt voor de normfunctie directeur en voor de normfunctie adjunct- directeur van een school op grond van de Wet op de Expertisecentra wordt, afhankelijk van q, vastgesteld volgens bijlage A1 van deze cao.
2. Voor q geldt: het aantal leerlingen op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar.
3. In bijlage VII van deze cao zijn voor de normfuncties taakkarakteristieken gegeven.
6.24 Inschaling normfunctie directeur en adjunct-directeur vallend onder de WPO en de WEC, aansluitend op de inschalingbepalingen in de artikelen 6.1 t/m 6.6
1. In de volgende gevallen ontstaat recht op een extra periodiek in de salarisschaal van de nieuwe functie, indien het verschil in salaris tussen de oude en nieuwe functie kleiner is dan het in bijlage A8 genoemde bedrag van deze cao.
Voorgaande functie: | Wordt benoemd of aangesteld als: |
Xxxxxx | (adjunct-)directeur |
Adjunct-directeur | (adjunct-)directeur aan een andere school met een hogere salarisschaal |
Adjunct-directeur | directeur aan dezelfde school met een hogere salarisschaal. |
2. In de volgende gevallen ontstaat geen recht op een extra periodiek:
Voorgaande functie: | Wordt benoemd of aangesteld als: |
Adjunct-directeur | Adjunct-directeur aan dezelfde school met een hogere salarisschaal vanwege stijging van het leerlingenaantal |
Directeur | directeur aan een andere school met een hogere salarisschaal |
Directeur | directeur aan dezelfde school met een hogere salarisschaal vanwege stijging van het leerlingenaantal |
6.25 Wijziging salarisschaal directie bij groei
1. Indien een directeur en/of adjunct-directeur door groei van het leerlingenaantal op
1 oktober in drie achtereenvolgende schooljaren recht zou krijgen op een hogere salarisschaal, zoals aangegeven in bijlage A1 van deze cao, geldt met ingang van het derde schooljaar de salarisschaal die behoort bij de functie met die hogere salarisschaal voor de werknemer. Deze salarisschaal blijft van toepassing zolang de werknemer in de desbetreffende functie aan dezelfde instelling of instellingen benoemd of aangesteld blijft.
2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid geldt dat een directeur die in een DA- functie is benoemd of aangesteld door groei van het leerlingenaantal, per 1 oktober van een schooljaar recht heeft op een DB-functie met ingang van het volgende schooljaar. Deze salarisschaal blijft van toepassing zolang de werknemer in de desbetreffende functie aan dezelfde instelling of instellingen benoemd of aangesteld blijft.
6.26 Wijziging salarisschaal directie bij terugloop
Indien door terugloop van het leerlingenaantal de functie van directeur en/of adjunct-directeur niet langer gehandhaafd kan blijven, blijft de werknemer, die in deze functie was benoemd of aangesteld, aanspraak houden op de salarisschaal die voor hem gold op de laatste dag van het voorafgaande schooljaar. De werknemer behoudt deze aanspraak zolang hij aan dezelfde instelling of instellingen verbonden blijft.
6.27 Beëindiging benoeming of aanstelling adjunct-directeur
1. Zonder voorafgaand ontslag kan een benoeming of aanstelling als leraar tevens adjunct- directeur niet worden beëindigd.
2. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van de leraar die als adjunct-directeur is benoemd of aangesteld en op wie artikel 6.26 van toepassing is.
6.28 Vervanging directie
1. Indien de directeur van een instelling waarbij geen andere directiefunctie in de formatie is opgenomen, gedurende meer dan 30 aaneengesloten kalenderdagen anders dan wegens vakantieverlof verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten, wordt voor de aan de instelling werkzame leraar die de directeurstaken volledig waarneemt met ingang van de 31e dag van de vervanging en zolang hij met de volledige vervanging is belas, een salaris vastgesteld alsof hij in die functie was benoemd of aangesteld.
2. Indien de directeur van een instelling gedurende meer dan één jaar verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten, wordt, indien vervanging is toegestaan voor de aan de instelling benoemde of aangestelde adjunct-directeur die de directeurstaken volledig waarneemt na één jaar volledige vervanging en zolang hij met de volledige vervanging is belast, een salaris vastgesteld alsof hij in die functie was benoemd of aangesteld.
3. Indien de adjunct-directeur van een instelling gedurende meer dan één jaar verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten, wordt indien vervanging is toegestaan voor de aan de instelling benoemde of aangestelde leraar die de adjunct-directeurstaken volledig waarneemt na één jaar volledige vervanging en zolang hij met de volledige vervanging is belast, een salaris vastgesteld alsof hij in die functie was benoemd of aangesteld.
4. Na de beëindiging van de volledige vervanging, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid, wordt het salaris van de werknemer die heeft waargenomen, vastgesteld op het bedrag dat behoort bij de salarisschaal en het salarisnummer die voor hem zouden hebben gegolden indien de waarneming niet zou hebben plaatsgevonden.
5. Indien 2 normfuncties directeur worden vervuld, geldt het eerste tot en met het derde lid niet.
6.29 Toelage in verband met directeurswerkzaamheden aan een andere instelling
De werkgever dient met de werknemer die tevens directeurswerkzaamheden verricht aan een andere instelling, een afspraak te maken over de hoogte van de toe te kennen toelage met inachtneming van de bepalingen, opgenomen in het Kaderbesluit rechtspositie PO met betrekking tot de maximumsalarisschaal voor directiefuncties.
6.29a Toelage directeur op grond van Convenant Leerkracht van Nederland
1. De werkgever kent aan een directeur die als enige directeur werkzaamheden verricht aan één instelling en bezoldigd wordt volgens een van de schalen DA tot en met DC + uitloop, een toelage ter hoogte van het in bijlage A7 genoemde bedrag.
2. Ten behoeve van instellingen met een meerhoofdige schoolleiding of één directeur op meerdere instellingen voert de werkgever op bestuursniveau overleg met de P(G)MR over de inzet van de beschikbare middelen.
3. De toelage wordt berekend via de in bijlage A9 opgenomen berekeningswijze.
Extra salarisbepalingen met betrekking tot onderwijsgevend personeel
6.30 Salarisschaal normfunctie leraar
1. De normfuncties voor het onderwijsgevend personeel die in de formatie van een instellingen kunnen voorkomen, zijn:
voor wat betreft basisscholen: de functie van leraar met salarisschaal LA;
voor wat betreft speciale scholen voor basisonderwijs: de functie van leraar met salarisschaal LB;
voor wat betreft Centrale Diensten: de functie van leraar met salarisschaal LA, onderscheidenlijk de functie van leraar met salarisschaal LB;
voor wat betreft scholen op grond van de Wet op de Expertisecentra: de functie van leraar met salarisschaal LB.
2. De werkgever kan naast of in plaats van de normfuncties andere functies voor de instelling vaststellen waarbij taken behorend tot die normfunctie worden verzelfstandigd of andere taken dan wel taken behorende tot verschillende normfuncties worden samengevoegd tot één nieuwe functie. De salarisschaal van deze nieuwe functies kan ten hoogste schaal LE zijn.
3. In bijlage VII van deze cao zijn voor de normfuncties taakkarakteristieken gegeven.
6.31 Salaris bij kortdurende vervanging
1. Een werknemer die is benoemd of aangesteld in verband met vervanging van een leraar, wordt voor de vaststelling van de factor r in artikel 6.11, tweede lid, de werktijdfactor per dag gelijkgesteld met 0,2306, per ochtend met 0,1356 en per middag met 0,095. De
werktijdfactor voor een dag waarop aan de school structureel uitsluitend gedurende de ochtend onderwijs wordt gegeven, is bepaald op 0,1628.
2. Indien de in het eerste lid bedoelde vervanging geschiedt voor korter dan een ochtend dan wel een middag, wordt voor de vaststelling van de factor r in artikel 6.11, tweede lid, het feitelijk aantal uren bepaald op de uitkomst van de formule I x 1,5385, waarbij I gelijk is aan het aantal uren waarop de werknemer op die dag wordt belast met het geven van onderwijs, bedoeld in de taakkarakteristiek.
Extra salarisbepalingen met betrekking tot onderwijsondersteunend personeel
6.32 Salarisschalen normfuncties onderwijsondersteunend personeel
In het navolgende schema zijn normfuncties vermeld die aan een instelling kunnen voorkomen met de daarbij behorende salarisschaal.
Functie | Salarisschaal |
1a. Administratief medewerker | 3 |
1b. Administratief medewerker | 4 |
2. Psychologisch assistent | 4 |
3. Conciërge | 3 |
4. Technisch assistent | 5 |
5a. Klassenassistent | 3 |
5b. Klassenassistent | 4 |
5c. Onderwijsassistent | 4 |
6. Instructeur mobiliteit | 7 |
7. Speltherapeut/Creatieve therapeut | 8 |
8. Ergotherapeut | 8 |
9. Fysiotherapeut | 8 |
10. Logopedist/Akoepedist | 8 |
11. Maatschappelijk deskundige | 8 |
12. Orthopedagoog/Psycholoog | 11 |
13. Audioloog | 11 |
14. Medisch specialist | 13 |
15. Technicus | 4 |
In bijlage VII van deze cao zijn voor de normfuncties taakkarakteristieken gegeven.
6.33 Eindejaarsuitkering OOP
1. De werknemer behorend tot de functiecategorie onderwijsondersteunend personeel die in een kalenderjaar is benoemd of aangesteld of benoemd of aangesteld is geweest in één of meer functies met één der maximumschalen 1 tot en met 8, ontvangt met inachtneming van het bepaalde in het derde lid, een eindejaarsuitkering naast de in artikel 6.15 genoemde uitkering.
2. De hoogte van de in het eerste lid bedoelde eindejaarsuitkering bij een normbetrekking staat aangegeven in bijlage A7 van deze cao:
bij a. voor de werknemer benoemd of aangesteld in een functie met één van de maximumschalen 1 tot en met 5;
bij b. voor de werknemer benoemd of aangesteld in een functie met één van de maximumschalen 6 tot en met 8.
3. Voor elke kalendermaand van het desbetreffende jaar waarin de werknemer in de functie werkzaam is geweest en salaris heeft genoten, wordt het maandbedrag genoemd in bijlage A7, vastgesteld volgens de matrix in bijlage A9 van deze cao.
4. Bij ontslag van de werknemer vindt de uitbetaling plaats over het tijdvak januari tot de datum van ontslag in het desbetreffende kalenderjaar.
6.34 Waarneming hogere functie
1. Voor de reeds aan de instelling verbonden werknemer die bij wijze van waarneming wordt belast met de volledige vervanging van een tijdelijk afwezige werknemer binnen de functiecategorie OOP voor wie een hogere salarisschaal geldt en die gedurende meer dan 30 aaneengesloten kalenderdagen anders dan wegens vakantieverlof verhinderd is de werkzaamheden voortvloeiende uit zijn functie te verrichten, wordt met ingang van de 31e dag van de vervanging en zolang hij met de volledige vervanging is belast, een salaris vastgesteld alsof hij in die functie was benoemd of aangesteld.
2. Na de beëindiging van de volledige vervanging, bedoeld in het eerste lid, wordt het salaris van de werknemer die heeft waargenomen, vastgesteld op het bedrag dat behoort bij de salarisschaal en het salarisnummer die voor hem zouden hebben gegolden indien de waarneming niet zou hebben plaatsgevonden.
6.35 Arbeidstijdverkorting 60-jarigen en ouder
1. Voor de werknemer benoemd of aangesteld in een volledige weektaak, die de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt, wordt op zijn schriftelijk verzoek de dagelijkse werktijd met een half uur verkort, mits hij geen bezoldigde nevenwerkzaamheden verricht of gaat verrichten.
2. De werknemer op wie het eerste lid van toepassing is verklaard en ook de werknemer die gebruik maakt van BAPO-verlof, kunnen niet met overwerk als bedoeld in artikel 6.38 worden belast.
3. Indien de werknemer bedoeld in het eerste lid, tevens gebruik maakt van BAPO-verlof, wordt het verlof bedoeld in het eerste lid, samengevoegd en in gehele of halve werkdagen verleend.
6.36 Toelage in verband met onregelmatige diensten
1. De werkgever kent aan de werknemer die behoort tot de functiecategorie onderwijsondersteunend personeel en voor wie het salaris wordt vastgesteld volgens een der salarisschalen 1 tot en met 10 en die anders dan bedoeld in artikel 6.38 regelmatig arbeid verricht op andere tijden dan op de dagen maandag tot en met vrijdag tussen 8.00 en 18.00 uur, een toelage toe.
2. De toelage bedraagt per gewerkt uur een percentage van het voor de werknemer geldende salaris per uur. De volgende percentages worden gehanteerd:
20% op maandag tot en met vrijdag tussen 6.00 en 8.00 uur en tussen 18.00 en
22.00 uur, indien de arbeid is aangevangen vóór 7.00 uur respectievelijk is beëindigd na 19.00 uur;
40% op maandag tot en met vrijdag tussen 0.00 en 6.00 uur en tussen 22.00 en
24.00 uur;
45% op zaterdag;
70% op zondag;
100% voor de uren op algemeen erkende feestdagen als bedoeld in de begripsbepalingen van deze cao.
Deze percentages worden berekend over ten hoogste het salaris behorende bij salarisschaal 7, salarisnummer 10.
3. In afwijking van het eerste en tweede lid ontvangt de werknemer met ingang van de maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar bereikt, een vaste toelage, indien hij op dat moment gedurende ten minste 5 jaar zonder onderbreking van langer dan twee maanden bovenstaande toelage heeft genoten.
4. De toelage, bedoeld in het derde lid, wordt vastgesteld op het bedrag dat de werknemer over de twaalf kalendermaanden direct voorafgaande aan de maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar bereikt, gemiddeld per maand aan bovenstaande toelage heeft genoten, en wordt aangepast aan algemene salariswijzigingen.
5. Voor het salaris per uur wordt uitgegaan van 1/166 deel van het salaris bij een normbetrekking.
6.37 Garantietoelage onregelmatige dienst
1. De werknemer wiens salaris als gevolg van het buiten zijn toedoen beëindigen of verminderen van een toelage als bedoeld in artikel 6.36, een blijvende verlaging ondergaat welke ten minste 3% bedraagt van het salaris, wordt een aflopende toelage toegekend.
2. De eerste volzin is alleen van toepassing indien hij deze direct voorafgaande aan het tijdstip van eerder genoemde beëindiging of vermindering, gedurende ten minste twee jaren zonder onderbreking van langer dan 2 maanden heeft genoten.
6.38 Overwerkvergoeding
1. Onder overwerk wordt verstaan: door of namens de werkgever opgedragen arbeid buiten de met de werknemer op basis van de geldende werktijdenregeling afgesproken werktijd, voor zover deze werktijd met een half uur of meer wordt overschreden.
2. Voor de scholen die vallen onder de WEC of een Centrale Dienst als bedoeld in artikel 68 van de WPO geldt het volgende.
De werknemer behorend tot de functiecategorie onderwijsondersteunend personeel wiens salaris wordt vastgesteld volgens een der salarisschalen 1 tot en met 10, die in opdracht van de werkgever overwerk verricht, komt in aanmerking voor de volgende compensatie:
a. xxxxxx, gelijk aan het aantal uren overschrijding van de voor de werknemer overeengekomen arbeidsduur en
b. extra verlof, dat voor elk uur een percentage van die overschrijding is.
3. Voor de scholen die vallen onder de WPO geldt het volgende:
De werknemer behorend tot de functiecategorie onderwijsondersteunend personeel wiens salaris wordt vastgesteld volgens een der salarisschalen 1 tot en met 10, die in opdracht van de werkgever overwerk verricht, komt in aanmerking voor de volgende compensatie:
a. xxxxxx, gelijk aan het aantal uren overschrijding van de voor de werknemer overeengekomen arbeidsduur en
b. een bedrag in geld, dat voor elk uur van die overschrijding een percentage van het voor de werknemer geldende salaris per uur bedraagt.