Contract
Uitspraak van de Geschillencommissie Bureau Krediet Registratie, nr. 19.12 d.d. 20 mei 2019 te Amsterdam (prof. mr. J.J.C. Xxxxx, mr. C.P. Bleeker en A.C. Juffermans).
1. Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Commissie te laten beslechten, binnen de door het Reglement Geschillencommissie BKR (hierna: het Reglement) gestelde grenzen.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- klachtschrift met bijlagen d.d. 13 juni 2018;
- aanvullende stukken van de betrokkene met acceptatieformulier d.d. 19 juli 2018 en 13 augustus 2018;
- informatieverzoek aan de deelnemer d.d. 20 augustus 2018;
- reactie deelnemer d.d. 31 augustus 2018;
- aanvullend informatieverzoek aan de deelnemer d.d. 5 september 2018;
- reactie deelnemer d.d. 18 september 2018;
- reactie betrokkene d.d. 28 september 2018;
- reactie deelnemer d.d. 26 juli 2018;
- reactie betrokkene d.d. 9 oktober 2018;
- reactie deelnemer d.d. 30 oktober 2018;
- beslissing van de Voorzitter d.d. 31 januari 2019;
- bezwaarschrift betrokkene d.d. 7 en 26 februari 2019;
- aanvulling bezwaarschrift d.d. 26 maart 2019.
De Commissie heeft kennis genomen van de door partijen overgelegde stukken en heeft de betrokkene en de deelnemer uitgenodigd voor een mondelinge behandeling van de klacht op 15 april 2019 te Amsterdam.
Op de zitting is de betrokkene niet verschenen.
De deelnemer heeft ter zitting haar standpunt (nader) toegelicht.
2. Standpunt van de betrokkene
2.1. Betrokkene is gedetineerd. Hij stelt dat de registratie er al 12 jaar staat en nu geen doel meer dient, ook geen algemeen belang. De vordering van [incassobureau] van EUR 3.631,25 kan hij niet voldoen en is onrechtmatig. Xxxxxxxxxx stelt dat zijn persoonlijke en financiële omstandigheden de verwijdering van de registratie rechtvaardigt. Als hij vrij komt (wanneer is niet bekend, waarschijnlijk medio 2023) zal hij weer een bijstandsuitkering ontvangen en wederom gaan verblijven in een beschermde woonvorm omdat hij lichamelijk en psychisch beperkt is. Betrokkene denkt dat registratie toch beëindigd/verjaard is omdat hij niet in het systeem gevonden is door [deelnemer].
2.2. Op het verweer van de deelnemer reageert de betrokkene dat de deelnemer niet aannemelijk heeft kunnen maken waarom de datum van opeising ligt voor de achterstandsmelding (A). Ook niet dat meerdere betalingsherinneringen, aanmaningen en de vooraankondiging van de registratie zijn gestuurd gedurende 2007 tot 14 augustus 2012. In de brief van 23 november 2011 staat opmerkelijk dat het uitstaande saldo 0 dan opeisbaar wordt. Op het adres van die brief was betrokkene woonachtig van 2004 tot 2006. De deelnemer heeft verzuimd adresgegevens van betrokkene te verifiëren. Betrokkene herinnert zich wel adreswijzigingen te hebben gestuurd omstreeks 4 juli 2006, ook aan [X]. Ten onrechte is het contract nog niet beëindigd. Betrokkene verbleef vanaf 2008 merendeels in (forensisch) psychiatrische klinieken. Van 12 augustus 2008 tot 20 augustus 2010 en van 16 oktober 2012 tot 9 oktober 2014 stond betrokkene onder curatele en bewind. Na detentie is begeleid wonen de enige juiste optie voor betrokkene en zal betrokkene een huurovereenkomst moeten kunnen aangaan. Op basis van de huidige registratie zal betrokkene geen (passende) woonruimte krijgen aangeboden. De gevolgen zijn onevenredig. De vordering is bovendien verjaard.
3. Standpunt van de deelnemer
3.1. De deelnemer stelt betrokkene meerdere keren te hebben aangeschreven over zijn betalingsverplichting. Betrokkene is op de hoogte gesteld van melding van een achterstand bij BKR middels art. 3.4 van haar algemene voorwaarden. Het verzoek van betrokkene om de vordering af te boeken is afgewezen. Op het verzoek van de deelnemer een inkomsten/lastenformulier in te vullen heeft betrokkene niet gereageerd. Betrokkene dient zich te houden aan zijn verbintenis met de deelnemer. Nadat betrokkenede detentie heeft uitgezeten kan er een passende regeling worden afgesproken. Betrokkene stelt dat zijn bijzondere individuele omstandigheden verwijdering van de registratie rechtvaardigen. Het is de deelnemer niet duidelijk wat die zijn. Bovendien is gebrek aan vermogen en detentie geen gegronde reden om de registratie te verwijderen. Toekomstige kredietverstrekkers dienen op de hoogte te worden gesteld van het krediet bij de deelnemer. De registratie is niet disproportioneel. De klacht is ongegrond. De deelnemer stuurt kopie van de
overeenkomst en brieven van de deurwaarder en een brief over een niet nagekomen betalingsafspraak door [X] d.d. 23 november 2011.
3.2. Tot slot reageert de deelnemer dat het “saldo 0” in de brief d.d. 23 november 2011 berust op een typefout. Bovenaan de brief staat wel het openstaande saldo ad EUR 1.236. Dat moet voor betrokkene duidelijk zijn geweest. De deelnemer had geen ander adres van betrokkene. Xxxxxxxxxx heeft geen adreswijzigingen gestuurd. Betrokkene stelt dat hij naar verwachting geen woning kan huren na zijn detentie. Hij heeft hier dus nog geen onderzoek naar gedaan. Er kan nog niet gesproken worden over een belang. Een belangenafweging hoeft niet worden gemaakt. Xxxxxxxxxx doet in zijn brieven d.d. 9 en 18 oktober 2018 een beroep op verjaring. De deelnemer erkent verjaring en voegt een einddatum toe per 9 oktober 2018, conform het Algemeen Reglement BKR.
4. Beoordeling van het geschil
Uit de stukken en de afgelegde verklaringen voor zover wederzijds erkend althans niet of onvoldoende betwist, is het volgende komen vast te staan.
4.1. De betrokkene maakt bezwaar tegen de registratie in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van een doorlopend krediet met contractnummer ******20001. Het geregistreerde bedrag is EUR 1.250. De registratie wordt gekenmerkt door een achterstandsmelding (A) op 22 december 2007 en een bijzonderheidscode 2 ((restant vordering geheel opeisbaar) op 20 oktober 2007. De overeenkomst heeft een werkelijke einddatum per 9 oktober 2018.
4.2. Xxxxxxxxxx stelt enerzijds dat de registratie technisch niet juist is omdat het vorderingsrecht van de deelnemer is verjaard en anderzijds stelt betrokkene dat handhaving van de registratie niet nodig is omdat zijn persoonlijke omstandigheden de registratie onnodig maken. De Commissie duidt die laatste stelling van betrokkene zo dat hij een beroep doet op disproportionaliteit.
4.3. Ten aanzien van het beroep van betrokkene op verjaring geldt dat de deelnemer de datum van 9 oktober 2018 heeft geregistreerd als werkelijke einddatum. De werkelijke einddatum dient krachtens het Algemeen Reglement van het BKR weer te geven de datum waarop de overeenkomst is beëindigd. De deelnemer stelt dat betrokkene pas op of rond die datum een beroep op verjaring heeft gedaan, en zij daarom die datum als werkelijke einddatum heeft geregistreerd conform de handleiding die het BKR met de deelnemers heeft opgesteld.
4.4. De Commissie is van oordeel dat die werkwijze zich niet verdraagt met de regels van het civiele recht omtrent verjaring. Verjaring vindt plaats door tijdsverloop. Het is weliswaar juist dat een rechter niet ambtshalve het verweer van verjaring mag toepassen, dat wil zeggen zonder dat daarop door in dit geval betrokkene een beroep is gedaan, maar dat moment markeert niet of althans niet per definitie het moment waarop de verjaring is voltooid. De laatste schriftelijke sommatie/aanmaning van de deelnemer om te betalen was de brief van [X] van 23 november 2011. De deelnemer heeft geen correspondentie van latere datum overgelegd, waaruit zou volgen dat betrokkene (nogmaals) tot betaling is gesommeerd. Op 11 september 2012 is namens de deelnemer een huisbezoek van betrokkene aangekondigd, maar gesteld noch gebleken is dat deze aankondiging als stuitingsverklaring moet worden uitgelegd. De Commissie gaat er daarom van uit dat de brief van 23 november 2011 de laatste schriftelijke aanmaning is geweest aan betrokkene om te betalen. Die brief geldt mitsdien als stuitingsverklaring, en dat betekent dat de vordering vijf jaar nadien is verjaard. De werkelijke einddatum moet mitsdien op 23 november 2016 worden geregistreerd. De thans opgenomen werkelijke einddatum van 9 oktober 2018 geeft de werkelijke situatie niet goed weer.
4.5. Ten aanzien van het beroep van betrokkene op disproportionaliteit geldt het volgende. Betrokkene heeft een aantal omstandigheden opgevoerd op grond waarvan hij van mening is dat de registratie niettemin moet worden geschrapt. Die omstandigheden wegen mee in de zogenaamde proportionaliteitstoets. Die houdt in dat de inbreuk op de belangen van de betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de registratie te dienen doel. Het belang van de registratie is enerzijds de betrokkene te beschermen tegen het aangaan van financiële verplichtingen die hij of zij niet kan dragen en anderzijds dat kredietverstrekkers middels het kredietregistratiesysteem in staat zijn de gegoedheid en het betaalgedrag van potentiële kredietnemers te toetsen en de afweging kunnen maken geen krediet te verlenen aan potentiële wanbetalers. Het hiertegenover staande belang van betrokkene is dat hij of zij in de gelegenheid is kredieten af te sluiten voor het doen van aankopen of zelfs van een woonhuis en daarin niet wordt belemmerd door een negatieve registratie die in veel gevallen verhindert dat de betrokkene een krediet kan afsluiten.
4.6. Voor een geslaagd beroep op disproportionaliteit is vereist dat betrokkene een belang stelt en zo nodig aantoont, in de vorm van bijvoorbeeld een vanwege de aangevochten registratie afgewezen financieringsaanvraag, dat hij of zij heeft bij schrapping van de registratie. Ook moeten er voldoende (bijzondere) omstandigheden zijn gesteld zodat aannemelijk is dat ondanks de correcte registratie in
dit specifieke geval betrokkene geen (structurele) wanbetaler is waartegen potentiële kredietverstrekkers of betrokkene zelf moeten worden beschermd.
In dat verband overweegt de Commissie als volgt.
4.7. Het beroep op disproportionaliteit slaagt niet. De betrokkene heeft zonder valide reden de vordering van de deelnemer onbetaald gelaten. De deelnemer heeft een substantiële vordering moeten afboeken. In die omstandigheden kan niet licht worden geoordeeld dat de registratie wegens disproportionaliteit moet worden verwijderd. De Commissie acht niet aannemelijk dat betrokkene wel betalingswil had maar niet kon betalen omdat de deelnemer niet op het juiste adres met hem heeft gecorrespondeerd. Het is de verantwoordelijkheid van betrokkene om de door hemzelf aangegane schulden te voldoen. Deze verantwoordelijkheid is niet afhankelijk van de vraag of betrokkene betalingsverzoeken c.q. sommaties hebben bereikt.
5. De beslissing
De Commissie, in aanmerking genomen de toepasselijke reglementen, beslist dat de klacht van de betrokkene gedeeltelijk gegrond is. De deelnemer dient binnen tien werkdagen na dagtekening van deze beslissing de werkelijke einddatum aan te passen naar 23 november 2016. Overigens wordt de klacht afgewezen. Voorts beslist de Commissie gezien de gedeeltelijke gegrondheid van de klacht, conform het bepaalde in artikel 9 lid 2 van het Reglement, tot terugbetaling van de door betrokkene betaalde bijdrage ad EUR 50.