STAATSCOURANT
STAATSCOURANT
Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.
Nr. 19069
11 augustus
2022
Betonpompbedrijven 2022 Verbindendverklaring cao-bepalingen
MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van
9 augustus 2022 tot algemeenverbindendverklaring van bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst voor de Betonpompbedrijven
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Gelezen het verzoek van de AWVN namens partijen bij bovengenoemde collectieve arbeidsovereen- komst, strekkende tot algemeenverbindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeids- overeenkomst;
Partij ter ener zijde: Branchevereniging Betonpomp Bedrijven (BBB); Partijen ter andere zijde: FNV en CNV Xxxxxxxxx.xx.
Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten;
Besluit:
Dictum I
Verklaart algemeen verbindend de navolgende bepalingen van bovengenoemde collectieve arbeids- overeenkomst, zulks met inachtneming van hetgeen in de dicta II, III, IV en V is bepaald:
Artikel 1 - Definities
In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
a. Betonmortel Onder betonmortel wordt verstaan fabrieksmatig vervaardigde betonspecie, zijnde een mengsel van gelijkmatige samenstelling, bestaande uit het bindmiddel cement, de toeslagmaterialen zand, grind en/of steenslag en/of zware toeslagmaterialen en water en eventueel hulpstoffen dan wel vulstoffen ter beïnvloeding van bepaalde eigenschappen ter verkrijging van een gevraagde kwaliteit.
b. Schuimbeton Onder schuimbeton wordt verstaan een al dan niet fabrieksmatig vervaardigde basisspecie, zijnde een mengsel van gelijkmatige samenstelling, bestaande uit het bindmiddel cement, de toeslagmaterialen fijn zand, en/of fijne toeslagmaterialen en water en eventueel hulpstoffen dan wel vulstoffen ter beïnvloeding van bepaalde eigenschappen ter verkrijging van een gevraagde kwaliteit. Ten behoeve van de specifieke toepassing wordt hier nadien schuimmiddel of polystyreen aan toegevoegd.
c. Vloeispecie Een vloeispecie is een vloeibare, zelf nivellerende zandcement specie met een laag soortgelijk gewicht ter vervaardiging van een werkvloer waarop een betonwapening kan worden gesteld.
f. Betonpompbedrijf Iedere onderneming die zich bezighoudt met:
1. het verpompen (en transporteren) van betonmortel met gebruikmaking van mixer- of aanhanger-, stationaire en/of giekpompen,
2. het leveren, samenstellen, verpompen, storten en afwerken van schuimbeton,
3. het leveren, samenstellen, verpompen, storten en afwerken van vloeispecie,
4. het bij derden inzetten van betonpompmachinisten die bij de onderneming in dienstbetrekking zijn, inclusief huurmaterieel of
5. een combinatie van de hierboven genoemde werkzaamheden,
en bij deze werkzaamheden in overwegende mate is gericht op dienstverlening voor of aan derden op het gebied van betonmortel of betonmorteltransport respectievelijk productie van schuimbeton of vloeispecie voor of aan derden, waarbij:
– de hoofdactiviteit van de onderneming het verpompen van betonmortel, schuimbeton of vloeispe- cie door betonpompmachinisten betreft, met gebruikmaking van leidingen/ slangen en/of (rond)verdeelgieken, gemeten in kuubs;
– het transport van natte betonmortel of basisspecie met betonmixers of betonpompen wordt gezien als uitvloeisel van de dienstverlening;
– het samenstellen van schuimbeton of vloeispecie wordt gezien als productie voor of aan derden.
g. Werkgever
1. Elke Nederlandse natuurlijke of rechtspersoon, die in Nederland het betonpompbedrijf uitoefent en die niet valt onder de werkingssfeer van de cao Bouw & Infra.
2. Als de onderneming naast het betonpompbedrijf andere werkzaamheden uitoefent, die niet vallen onder de werkingssfeer van de cao Bouw & Infra, geldt het volgende:
a. Als er geen zelfstandige bedrijfsonderdelen zijn en de werkzaamheden van de onderneming bestaan hoofdzakelijk uit het betonpompbedrijf, dan is de onderneming een werkgever in de zin van deze cao.
b. Als in een zelfstandig bedrijfsonderdeel naast het betonpompbedrijf andere werkzaamheden worden uitgeoefend en de werkzaamheden van het bedrijfsonderdeel bestaan hoofdzakelijk uit het betonpompbedrijf, dan geldt het zelfstandig bedrijfsonderdeel als werkgever in de zin van deze cao. Een zelfstandig bedrijfsonderdeel waarin niet hoofdzakelijk het betonpompbedrijf wordt uitgeoefend, geldt niet als werkgever in de zin van deze cao.
c. Als in ieder zelfstandig bedrijfsonderdeel andere werkzaamheden worden uitgeoefend, dan geldt het zelfstandig bedrijfsonderdeel waarin het betonpompbedrijf wordt uitgeoefend als werkgever in de zin van deze cao.
Zelfstandige bedrijfsonderdelen worden aanwezig geacht als iedere bedrijfsuitoefening feitelijk als zelfstandige eenheid is georganiseerd.
Of in een onderneming of in een zelfstandig bedrijfsonderdeel hoofdzakelijk het betonpompbedrijf wordt uitgeoefend, wordt bepaald door een vergelijking van de verloonde bedragen in de uitoefening van het betonpompbedrijf respectievelijk de uitoefening van de andere werkzaamheden.
h. Werknemer Hij/zij die in Nederland in dienst is bij een werkgever als bedoeld in lid g van dit artikel, met uitzondering van directeurengrootaandeelhouders (dga’s), stagiair(e)s aan wie geen loon wordt betaald, vakantiewerkers en daarmee gelijk te stellen personen.
i. Xxxxxxxxx werknemer Onder een volwassen werknemer wordt verstaan een werknemer van 20 jaar of ouder.
j. Jeugdige werknemer Onder een jeugdige werknemer wordt verstaan een werknemer van 16 tot 20 jaar.
k. Deeltijdwerknemer Op de werknemer die in deeltijd werkt zijn de bepalingen van de cao naar rato van de individuele arbeidsduur van toepassing, tenzij anders is vermeld.
l. Personeelsvertegenwoordiging Het orgaan van overleg tussen werkgever en de gekozen vertegen- woordigers van de werknemers.
m. Garantieloon Onder het garantieloon wordt verstaan het loon waarop werknemers vallende onder deze cao en ingedeeld in de groepen I t/m V van bijlage I voor volwassen werknemers en in de leeftijd van 16 t/m 19 jaar voor jeugdige werknemers, ten minimale recht hebben.
n. Bruto overeengekomen loon Onder het bruto overeengekomen loon wordt verstaan het vast individueel overeengekomen loon, alsmede de overeengekomen prestatietoeslag.
o. Betalingsperiode De gangbare betalingsperiode is een maand of vier weken.
p. bpfBOUW Het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid.
q. UWV De uitvoeringsinstelling werknemersverzekeringen.
r. Standplaats Het vaste werkadres van de werknemer.
HOOFDSTUK 1 - DE OVEREENKOMST
Artikel 3 - Werkingssfeer
a. De bepalingen van deze cao zijn van toepassing op werknemers, als gedefinieerd in artikel 1 lid h.
b. Op leidinggevend, toezichthoudend, hoger technisch en administratief personeel zijn de volgende artikelen niet van toepassing:
De artikelen 1 lid m en n [garantieloon, bruto overeengekomen loon] Artikel 11 lid 1.b laatste zin, lid 2 [ongemakkentoeslag, dienstrooster] Artikel 24 [Onwerkbaar weer]
Artikel 32 lid 3 [vergoeding duur reis bij terbeschikkingstelling vervoermiddel]
Bijlage I (functieclassificatie- en beloningssysteem voor het personeel, werkzaam in de beton- pompbedrijven, voor zover niet vallend onder Bijlage II (functieclassificatie- en beloningssysteem voor leidinggevend, toezichthoudend, hoger technisch en administratief personeel)
Artikel 4 - Dispensaties
1. Cao-partijen kunnen op verzoek van een werkgever (of groep van werkgevers), die partij is bij een andere rechtsgeldige cao, dispensatie verlenen van de toepassing van (bepalingen van) de cao. Cao-partijen geven hiermee uitvoering aan het advies van de Stichting van de Arbeid om dispensatie van een bedrijfstak-cao bij voorkeur zelf en transparant te regelen.
2. Een verzoek tot dispensatie van (bepalingen van) de cao dient schriftelijk en gemotiveerd te
worden ingediend bij het secretariaat van cao-partijen:
Cao-partijen in de betonpompenbranche Tav het secretariaat
Xxxxxxx 000
0000 XX XXXXXXX
3. Het verzoek dient ten minste te bevatten:
• de naam en het adres van de verzoeker;
• de ondertekening door xxxxxxxxx;
• een nauwkeurige beschrijving van de aard en het bereik van het dispensatieverzoek;
• de motivering van het verzoek;
• de dagtekening.
4. Een verzoek tot dispensatie van (bepalingen van) deze overeenkomst kan worden ingediend door een werkgever (of groep van werkgevers) die partij is bij een andere rechtsgeldige cao en die meent dat toepassing van (bepalingen van) deze cao vanwege zwaarwegende argumenten redelijkerwijs niet van de werkgever (of groep van werkgevers) gevergd kan worden.
Van zwaarwegende argumenten is met name sprake als de specifieke bedrijfskenmerken van de werkgever (of groep van werkgevers) op essentiële punten verschillen van de ondernemingen die onder deze cao vallen. De andere cao dient ten minste gelijkwaardig te zijn aan deze cao.
5. De verzoeker verschaft desgevraagd binnen een daartoe aangegeven termijn (aanvullende) gegevens en bescheiden, die voor de beoordeling van het verzoek nodig zijn. Een verzoek wordt in behandeling genomen nadat de verstrekte informatie voldoende is voor de beoordeling van het verzoek.
6. Cao-partijen nemen binnen 2 maanden na datum ontvangst van het complete dossier van het dispensatieverzoek een schriftelijk en gemotiveerd besluit. De beslistermijn van twee maanden kan indien nodig met hoogstens 1 maand worden verlengd.
7. Het secretariaat van cao-partijen zendt zo spoedig mogelijk de schriftelijke beslissing aan verzoeker.
8. De dispensatie wordt ten hoogste verleend voor de looptijd van de cao. Indien een nieuwe cao van toepassing wordt, dient verzoeker opnieuw een dispensatieverzoek in te dienen.
HOOFDSTUK 2 - ALGEMEEN
Artikel 5 - Algemene verplichtingen
2. De werkgever mag tijdens de duur van de overeenkomst geen uitsluiting toepassen of bevorderen.
3. De werkgever en de werknemer dragen gezamenlijk zorg voor een goede verstandhouding in de onderneming in het algemeen en op de plaats van de arbeid in het bijzonder.
4. De werkgever zal personen uitsluitend in dienst nemen tegen voorwaarden die tenminste gelijk zijn aan de voorwaarden zoals vastgelegd in deze cao.
5. De werkgever zal met elke werknemer een schriftelijke arbeidsovereenkomst aangaan.
6. De werknemer is verplicht om alle hem door of namens de werkgever opgedragen werkzaamhe- den zo goed mogelijk uit te voeren, voor zover deze redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd en daarbij alle verstrekte aanwijzingen en voorschriften in acht te nemen. Onder werkzaamheden wordt in dit verband ook verstaan het optreden tegenover derden.
7. De werknemer kan – tegen dezelfde voorwaarden als in zijn huidige onderneming – bij een andere werkgever te werk worden gesteld:
a. Incidenteel voor een korte tijdsduur;
b. Als tijdelijke hulpverlening van de ene werkgever aan de andere (incidentele en tijdelijke collegiale inhuur). Als drie maanden tijdsduur hiervoor ontoereikend zijn, dan dient bij cao-partijen een verzoek tot dispensatie te worden ingediend.
8. De werknemer is mede verantwoordelijk voor de orde, de veiligheid, het welzijn en de arbeidsom- standigheden in het bedrijf van de werkgever en gehouden tot naleving van de desbetreffende aanwijzingen en voorschriften door of namens de werkgever gegeven.
9. Werknemer moet voor nevenwerkzaamheden (schriftelijk) goedkeuring vragen aan de werkgever. Werkgever kan de hiertoe vereiste toestemming verlenen indien naar zijn oordeel die voorgeno- men nevenwerkzaamheden een goede uitoefening van functie bij werkgever niet belemmeren, deze nevenwerkzaamheden niet onverenigbaar zijn met de belangen van de werkgever danwel de belangen van derden en niet strijdig zijn met de Arbeidstijdenwet.
10. De werknemer is verplicht tot geheimhouding ten aanzien van alles wat hem in verband met zijn arbeidsovereenkomst bekend wordt, waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent danwel redelij- kerwijs had moeten kennen of voor zover hij wordt verplicht om deze kennis geheim te houden.
Artikel 6 - Aansprakelijkheid eigen vervoermiddel
1. De werkgever stelt zich aansprakelijk voor risico’s (inclusief financiële risico’s) voor zijn werkne- mers, verbonden aan het gebruik van een vervoermiddel, gedurende de tijd dat van dit vervoer- middel gebruik dient te worden gemaakt in opdracht van de werkgever, tenzij sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
2. De werknemer is niet verplicht gebruik te maken van een door de werkgever of diens vertegen- woordiger ter beschikking gesteld vervoermiddel, dat niet voldoet aan de wettelijke bepalingen.
3. Het bepaalde in lid 2 is ook van toepassing wanneer:
– het vervoer door de werkgever aan derden is opgedragen;
– het vervoer in overleg met de werkgever door één van de in dienst zijnde werknemers wordt uitgevoerd.
Artikel 7 - Fusie en bedrijfssluiting
1. De werkgever die overweegt een fusie aan te gaan, of een bedrijf dan wel een bedrijfsonderdeel te sluiten, zal bij het nemen van zijn beslissing de sociale consequenties daarin betrekken en de SER fusiegedragsregels 2015 in acht nemen.
2. In verband hiermede zal de werkgever zo spoedig mogelijk, maar in elk geval voordat definitieve besluiten worden genomen, met de werknemersorganisaties en de ondernemingsraad in gezamenlijk overleg treden over de voorgenomen besluiten en de daaruit eventueel voor werknemers voortvloeiende gevolgen bespreken met de in artikel 8 lid 2 genoemde werknemers, alsmede met de ondernemingsraad.
3. Inzake de gevolgen welke voor de werknemers hierbij te verwachten zijn, zal de werkgever in overleg met de werknemersorganisaties, alsmede na ingewonnen advies van de ondernemings- raad, een sociaal plan opstellen, waarin wordt aangegeven met welke belangen van de werkne- mers in het bijzonder rekening dienen te worden gehouden en welke voorzieningen in verband hiermede kunnen worden getroffen.
Artikel 8 - Vakbondsactiviteiten in de onderneming
2. De vakverenigingen zullen de werkgever schriftelijk mededelen wie van hun leden uit het personeel een bestuursfunctie vervullen in het raam van het vakbondswerk in het bedrijf (het zogenaamde bedrijvenwerk).
3. De werkgever zal erop toezien dat geen werknemer, die lid is van één der vakverenigingen als bedoeld in lid 2, nadelige invloed van zijn positie zal ondervinden als gevolg van het vervullen van zijn/haar taak in het bedoelde vakbondswerk in het bedrijf.
4. In beginsel worden vakbondsvergaderingen buiten werktijd gehouden.
5. De werknemers die in verband met hun dienstrooster de vergadering dan niet zouden kunnen bijwonen, kunnen zo nodig vrijaf krijgen indien zij deze vergadering behoren bij te wonen, mits de bedrijfsomstandigheden dit toelaten.
6. Vergaderingen voor het stellen van kandidaten voor de personeelsvertegenwoordiging en cao-ledenvergaderingen kunnen, mits de bedrijfsomstandigheden dit toelaten, gedeeltelijk in werktijd plaatsvinden door deze te laten aanvangen 1 uur voor het einde van de werktijd.
8. De in lid 2 bedoelde werknemers zullen over voorgenomen afwezigheid of werkonderbreking, teneinde de daarvoor vereiste toestemming te verkrijgen, ten minste 2 dagen van tevoren met de
daartoe aangewezen bedrijfsfunctionaris overleggen. In dringende gevallen kan van deze regeling worden afgeweken.
10. Indien een werknemer, kaderlid van een der werknemersorganisaties, zal gaan deelnemen aan een door de desbetreffende werknemersorganisatie gegeven cursus krijgt hij hiervoor, na schriftelijk verzoek door de desbetreffende werknemersorganisatie vrijaf met behoud van inkomen, mits de bedrijfsomstandigheden dit toelaten.
HOOFDSTUK 3 - DIENSTVERBAND
Artikel 9 - Indiensttreding en ontslag
1. Dienstverband
Het dienstverband wordt aangegaan voor bepaalde dan wel voor onbepaalde tijd.
2. Proeftijd
Een proeftijd dient schriftelijk te worden overeengekomen. Indien een proeftijd overeengekomen wordt, dan bedraagt deze afhankelijk van de duur van de arbeidsovereenkomst:
Duur arbeidsovereenkomst | Proeftijd |
≤ 6 maanden of minder | Geen |
≥ 6 maanden en < 2 jaar | 1 maand |
> 2 jaar | 2 maanden |
3. Beëindiging arbeidsovereenkomst
Ten aanzien van de beëindiging van de arbeidsverhouding zijn de bepalingen van het BW van toepassing met inachtneming van hetgeen in de navolgende leden van dit artikel is bepaald.
4. Opzegging
Opzegging kan uitsluitend geschieden tegen de laatste dag van de kalenderweek en vindt bij voorkeur schriftelijk plaats. De opzegtermijn die de werkgever in acht moet nemen is afhankelijk van de tijd dat de werknemer in dienst is geweest en bedraagt:
Duur arbeidsovereenkomst | Opzegtermijn |
< 5 jaar | 1 maand |
≥ 5 jaar en < 10 jaar | 2 maanden |
≥ 10 jaar en < 15 jaar | 3 maanden |
≥ 15 jaar | 4 maanden |
De door de werknemer in acht te nemen termijn van opzegging bedraagt één maand.
5. Collectief ontslag
In geval de werkgever moet overgaan tot gedwongen collectief ontslag zoals bedoeld in de Wet melding collectief ontslag zal de werkgever de werknemersorganisaties tijdig schriftelijk raadple- gen en met de werknemersorganisaties en de ondernemingsraad in overleg treden.
6. Beëindiging dienstverband bij arbeidsongeschiktheid
In geval van arbeidsongeschiktheid gelden voor beëindiging van het dienstverband de relevante bepalingen van artikel 7:670 BW.
Artikel 10 - Uitzendkrachten
1. Het inhuren van uitzendkrachten dient zo veel mogelijk te worden vermeden. Indien een bedrijf in verband met tijdelijke drukke werkzaamheden gebruik moet maken van uitzendkrachten, dienen uitsluitend bonafide uitzendbureaus te worden ingeschakeld. De inlenende werkgever dient zich ervan te verzekeren dat het betreffende uitzendbureau de bepalingen volgens artikel 31 lid 2, alsmede volgens Bijlage I artikel 3 dan wel Bijlage II artikel 2 van deze cao toepast. Dit doet niet af aan de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 8 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi).
2. Aan voltijd uitzendkrachten die langer dan 6 maanden door een werkgever zijn ingeleend, wordt door de betreffende werkgever een voltijd dienstverband voor bepaalde dan wel onbepaalde tijd aangeboden.
3. Indien per maand structureel meer dan 10% van het werknemersbestand uit uitzendkrachten bestaat om andere redenen dan door ziekte of verlof, wordt hetgeen boven deze 10% uitgaat, omgezet in vaste dienstverbanden bij de werkgever.
4. Zij die elders reeds een volledige dienstbetrekking hebben, mogen niet als uitzendkrachten worden ingehuurd.
HOOFDSTUK 4 - ARBEIDSDUUR EN WERKTIJDEN
Artikel 11 - Arbeidsduur en werktijden
1. Arbeidsduur
a. Normale arbeidsduur
De normale arbeidsduur bedraagt 40 uur per week. In afwijking van het in dit lid bepaalde kan de normale arbeidsduur 173,33 uur per maand of 160 uur per vier weken bedragen, op basis van een spaarurensystematiek.
Voor de werknemer die op 1 januari 2010 de eenmalige keuze heeft gemaakt om 36 uur per week te blijven werken, blijven de overeengekomen afwijkende bepalingen van kracht, tenzij deze anders verkiest.
b. Dagdienstvenster
Het normale dagdienstvenster loopt van 06.00 uur tot 18.00 uur, van maandag tot en met vrijdag. Wanneer de werknemer buiten het dagdienstvenster werkt gelden de ongemakkentoe- slagen volgens artikel 23 lid 2.
2. Dienstrooster
Een dienstrooster is een door de werkgever voor één of meer werknemers vastgestelde werktijdre- geling voor de duur van tenminste één werkweek, zoals deze aan het einde van de werkweek daaraan voorafgaand zal zijn vastgesteld en aan de werknemer kenbaar gemaakt.
Indien dit rooster door onvoorziene omstandigheden niet uitgevoerd kan worden, zal de wijziging van het rooster minimaal één dag voorafgaand aan de betreffende werkdag aan de werknemer bekend gemaakt worden.
3. Dienstrooster en deeltijd werken
In de individuele arbeidsovereenkomst dient de arbeidsduur per kalenderperiode van vier weken te zijn vastgelegd. In afwijking van het bepaalde in lid 1 kan de normale arbeidsduur van een werknemer in deeltijd minder dan 160 uur per kalenderperiode van vier weken zijn of minder dan 173,33 uur per maand, doch niet minder dan 60 uur per kalenderperiode van vier weken of minder dan 65 uur per maand. De procesmatigheid in de bedrijfstak levert een zwaarwegend belang op om deze ondergrens te hanteren.
4. Spaarurensystematiek
De werkgever kan op bedrijfsniveau met de ondernemingsraad of met de personeelsvertegen- woordiging – en bij afwezigheid daarvan – met een representatieve vertegenwoordiging van de werknemers, een spaarurensystematiek afspreken, met behoud van het garantieloon voor de werknemer. Deze systematiek maakt het mogelijk om de interne flexibiliteit binnen betonpompbe- drijven te vergroten, met behoud van werkgelegenheid voor de vaste medewerkers.
Binnen een spaarurensystematiek wordt gewerkt met een bedrijfsurenpot – en indien daar op bedrijfsniveau behoefte aan bestaat tevens met een persoonlijke urenpot – nader uit te werken in een bedrijfsregeling met vast te stellen minima en maxima. In deze systematiek is een negatief urensaldo niet toegestaan. Zie bijlage V.
Artikel 12 - Vierdaagse werkweek voor werknemers van 55 jaar en ouder
1. Werknemers van 55 jaar of ouder kunnen kiezen voor een vierdaagse werkweek. Daartoe dient een deel van het loon te worden ingeleverd. Dit deel van het loon wordt bepaald op basis van het aantal uren dat in het betreffende jaar minder wordt gewerkt ten opzichte van de eerdere situatie. Een flexibele invulling, waarbij toch gedurende een aantal weken vijf dagen wordt gewerkt, kan tot de mogelijkheden behoren. Werkgever en werknemer dienen hierover voorafgaand aan het betreffende jaar overeenstemming te bereiken over het aantal te kopen dagen en de inroostering daarvan.
2. In het kader van de pensioenopbouw dienen werkgever en werknemer de pensioenpremie te blijven betalen zoals die verschuldigd zou zijn geweest bij voortzetting van de eerdere situatie.
3. De werknemer van 55 jaar of ouder die voor een vierdaagse werkweek kiest, heeft recht op een vaste vrije dag per week, in overleg met hem vast te stellen door de werkgever. Deze vaste vrije dag wordt in beginsel telkens voor een periode van twee maanden vastgesteld. Een wijziging dient minimaal twee weken voor de aanvang van een nieuwe periode van twee maanden door de werkgever, in overleg met de werknemer, te zijn vastgesteld. In overleg tussen werkgever en werknemer kan de vaste vrije dag incidenteel worden verschoven naar een andere dag.
Artikel 13 - Overwerk en verschoven werktijd
1. Overwerk
Overwerk is door of namens de werkgever opgedragen arbeid:
– boven 9 uur per dag
– boven 160 uur per vier weken of 173,33 uur per maand.
Overwerk wordt zoveel mogelijk voorkomen, doch is verplicht indien de werkgever dit met inachtneming van de wettelijke bepalingen eist.
Overwerk en maximale arbeidstijd
De werknemer is gehouden op de door de werkgever aangegeven uren arbeid te verrichten, voor zover de werkgever het in deze overeenkomst en het in of krachtens de standaardnormen van de Arbeidstijdenwet bepaalde in acht neemt. Werkgever en werknemer zullen hiermee bij de inrichting van de het dienstrooster en de arbeidstijd rekening houden.
4. Overwerk in het loon begrepen
De werkgever kan met een werknemer die is ingedeeld in de salarisgroepen V, VI of VII van bijlage II schriftelijk afspreken dat overwerk in het loon is inbegrepen. De vóór 1 maart 1989 reeds bestaande afspraken ten aanzien van overwerk tussen de werkgever en de werknemer die is ingedeeld in één van voornoemde salarisgroepen blijven onverminderd van kracht.
5. Geen overwerk
Geen overwerk is:
a. arbeid, welke verricht wordt voor het inhalen van verzuimde dagen of uren niet zijnde geoorloofd verzuim, bijzonder verlof of feestdagen zoals bedoeld in de artikelen 14, 15 en 16.
b. arbeid, verricht in buiten het dienstrooster vallende tijd, mits deze arbeid wordt verricht tussen
06.00 en 18.00 uur, de dagelijkse schafttijd niet wordt verlengd, het aantal gewerkte uren op die dag niet groter is dan het volgens het dienstrooster zou zijn geweest en de verschuiving uiterlijk daags tevoren aan werknemer wordt bekend gemaakt.
6. Overwerk en de oudere werknemer
Een werknemer van 50 jaar of ouder kan niet worden verplicht tot overwerk, tenzij de werkgever hiervoor zwaarwegende argumenten heeft. Het te verrichten overwerk zal met instemming van de ondernemingsraad, in overleg met de personeelsvertegenwoordiging dan wel bij afwezigheid van deze instanties, in overleg met de betrokken werknemers worden vastgesteld.
7. Overwerk en beloning
De toeslagen voor overwerk zijn beschreven in artikel 23 lid 3.
8. Verschoven werktijd
Op de normale werkuren, vallend buiten het dagdienstvenster is de ongemakkentoeslag van toepassing zoals beschreven in artikel 23 lid 2. Voor daarboven gewerkte uren gelden de overwerk- bepalingen zoals beschreven in dit artikel. Voor deze uren treedt de overwerktoeslag in de plaats van de ongemakkentoeslag.
HOOFDSTUK 5 - VERLOF EN FEESTDAGEN
Artikel 14 - Feestdagen
1. Onder feestdagen wordt in dit artikel en in de overige artikelen van deze overeenkomst verstaan: Nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, eerste en tweede Kerstdag, alsmede de dag waarop Koningsdag wordt gevierd en eens in de 5 jaar (in lustrumjaren) 5 mei.
2. Op de in lid 1 genoemde feestdagen wordt als regel niet gewerkt.
3. Als de feestdag niet op een zaterdag of zondag valt, wordt het loon doorbetaald.
4. Een feestdag wordt bepaald op 8 uur.
Artikel 15 - Verlof en vrijaf
1. Vakantie
Het vakantiejaar loopt van 1 januari tot en met 31 december.
2. Aantal vakantiedagen
a. De werknemer heeft per vakantiejaar recht op het navolgende aantal vakantiedagen met behoud van loon:
Werknemers jonger dan 18 jaar | 29 werkdagen |
werknemers van 18 t/m 49 jaar | 25 werkdagen |
werknemers van 50 jaar | 26 werkdagen |
werknemers van 51 jaar | 27 werkdagen |
werknemers van 52 jaar | 28 werkdagen |
werknemers van 53 jaar | 29 werkdagen |
werknemers van 54 jaar | 30 werkdagen |
werknemers van 55 jaar | 32 werkdagen |
werknemers van 56 jaar | 33 werkdagen |
werknemers van 57 jaar | 34 werkdagen |
werknemers van 58 jaar | 35 werkdagen |
werknemers van 59 jaar en ouder | 36 werkdagen |
Een vakantiedag wordt bepaald op 8 uur. Een halve vakantiedag wordt bepaald op 4 uur.
b. Als peildatum voor toekenning van het aantal vakantiedagen voor de leeftijdsgroepen als bedoeld onder a van dit artikel, geldt de datum van 1 januari.
c. De werknemer die gedurende het vakantiejaar in of uit dienst treedt, heeft recht op een evenredig deel van de in lid a genoemde vakantiedagen.
3. Aaneengesloten vakantie
a. De werknemer heeft recht op 3 weken aaneengesloten zomervakantie. De periode van 3 weken kan op verzoek van de werknemer worden verlengd met 1 week in goed overleg met de werkgever en voor zover de bedrijfsomstandigheden dit toelaten. De periode van deze vakantie wordt in goed overleg tussen werkgever en werknemer vastgesteld. Voor zover mogelijk zal dit plaatsvinden vóór 1 december van het jaar voorafgaande aan de zomervakantie. Bij de vaststelling zal een eventuele regionale bedrijfssluiting van bouwbedrijven in de regio van de werkgever worden betrokken. In die gevallen waarbij er sprake is van een (collectieve) bedrijfssluiting kan de werknemer in goed overleg met de werkgever en voor zover de bedrijfsomstandigheden dit toelaten, daarnaast in een andere periode van het jaar een aaneengesloten periode van maximaal 4 weken vakantie opnemen voor zover de werknemer over voldoende vakantie- en verlofdagen beschikt.
b. Ingeval een werknemer, indien het onder a bepaalde van toepassing is, nog geen recht heeft op alle aaneengesloten vakantiedagen, kan de werkgever bepalen dat de betrokken werknemer, behoudens de werknemer genoemd onder c:
1. in een andere afdeling van de onderneming dan waartoe hij behoort werkzaamheden moet verrichten en/of
2. zoveel vakantiedagen reserveert als nodig om zijn vakantie tot alle aaneengesloten vakantiedagen aan te vullen en/of te veel genoten vakantiedagen inhaalt en wel tot uiterlijk 31 december van het betreffende kalenderjaar, in welk geval de inhaaluren niet worden beloond;
3. bij vorige werkgever(s) verworven, doch niet in natura genoten rechten op vakantie reserveert.
c. Op een werknemer, die aansluitend aan zijn schoolperiode bij een werkgever in dienst is getreden, en er bij een collectieve sluiting van zijn locatie geen mogelijkheden zijn om op een andere locatie werkzaamheden te verrichten zal het tekort aan vakantie op dat moment worden aangevuld.
d. Indien de werknemer de hem toekomende aaneengesloten vakantie niet heeft opgenomen vóór 30 april volgend op het vakantiejaar, waarin zij zijn verworven, is de werkgever gerechtigd data vast te stellen waarop de werknemer deze dagen zal genieten.
4. Vakantiedagen
a. De vakantiedagen kunnen worden opgenomen in het vakantiejaar waarin zij zijn verworven.
b. Onder de vakantiedagen worden verstaan alle bijzondere vrije dagen met uitzondering van de feestdagen als bedoeld in artikel 14 en de dagen van geoorloofd verzuim als bedoeld in artikel 16.
c. De werkgever is gerechtigd om bij de aanvang van het vakantiejaar, met instemming van de
ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging, maximaal 2 collectieve vakantiedagen vast te stellen.
d. De data voor eventueel overblijvende vakantiedagen (zogenaamde vrije vakantiedagen) worden door de werkgever op verzoek van en in overleg met de betrokken werknemer voor elk geval afzonderlijk vastgesteld.
e. Is de werknemer in staat geweest om vakantiedagen op te nemen en heeft hij dat niet gedaan, dan vervallen de wettelijke vakantiedagen 6 maanden na afloop van het kalenderjaar waarin ze zijn opgebouwd. Voor bovenwettelijke vakantiedagen geldt een vervaltermijn van 5 jaar.
f. Het recht van de werknemer op een aldus vastgestelde vrije vakantiedag kan hem door de werkgever niet meer worden ontnomen, indien laatstgenoemde hierop terug wenst te komen op een datum, later dan 10 dagen vóór de vastgelegde vrije vakantiedag.
5. Het niet verwerven van vakantierechten gedurende onderbreking der werkzaamheden
a. Het in artikel 15 lid 2 bedoelde aantal vakantiedagen wordt verminderd met 1/12 deel voor elke maand danwel met 1/13 deel voor elke periode van vier weken gedurende welke de werknemer geen recht heeft op loon.
b. Het onder a bepaalde is niet van toepassing indien de werknemer zijn werkzaamheden niet heeft verricht wegens een van de oorzaken als genoemd in artikel 7:635 BW.
c. De werknemer die de bedongen arbeid niet verricht wegens langdurige ziekte verwerft, ongeacht of hij aanspraak heeft op loon, aanspraak op zijn wettelijke vakantiedagen (dit is vier keer de overeengekomen arbeidsduur per week). Voor wat betreft de bovenwettelijke vakantie- dagen verwerft de werknemer die de bedongen arbeid niet verricht wegens ziekte, ongeacht of hij aanspraak heeft op loon, aanspraak op deze vakantiedagen over het tijdvak van de laatste zes maanden waarin de arbeid niet werd verricht.
d. Indien een onderbreking der werkzaamheden als bedoeld onder 1 van sub-lid b in meer dan één vakantiejaar valt, wordt het in vorig vakantiejaar vallend deel der onderbreking bij de berekening van de periode van afwezigheid mee in aanmerking genomen.
6. Samenvallen van vakantiedagen met bepaalde andere dagen waarop geen arbeid wordt verricht
a. Dagen, waarop de werknemer geen arbeid heeft verricht vanwege:
– de bevalling van de echtgenote, de geregistreerd partner of de persoon met wie de werknemer ongehuwd samenwoont;
– het overlijden en de lijkbezorging van een van zijn huisgenoten of een van zijn bloed- en aanverwanten in de rechte lijn en in de tweede graad van de zijlijn,
gelden niet als vakantiedagen.
b. Indien de in sub a genoemde verhinderingen echter eerst intreden tijdens een vastgestelde vakantiedag, zullen de dagen, waarop die verhindering zich voordoet, wel als vakantiedagen worden geteld, indien de werknemer niet voor de aanvang van die vastgestelde vakantiedag aan de werkgever heeft medegedeeld dat die verhindering zich zou voordoen. Indien het in de in sub a genoemde gevallen niet mogelijk is de mededeling vooraf te doen, kan deze ook onmiddellijk na afloop van de vakantiedag geschieden.
Dit vereiste van voorafgaande mededeling geldt niet indien de verhindering te wijten is aan ziekte van de werknemer, deze ziekte krachtens de bepalingen van 7: 629 BW en de Ziektewet is vastgesteld en de werknemer aannemelijk kan maken dat hij zodanig in zijn bewegingsvrijheid beperkt was dat de bedoeling van de vakantie in genen dele tot haar recht kon komen.
c. Indien ingevolge het sub b bepaalde aanvankelijk vastgestelde vakantiedagen niet als zodanig worden gerekend zal de werkgever na overleg met de werknemer nieuwe data vaststellen waarop die dagen alsnog kunnen worden genoten.
7. Vakantie bij ontslag
a. Bij het beëindigen van de dienstbetrekking zal de werknemer (voor zover de bedrijfsomstandig- heden dit toelaten) in de gelegenheid worden gesteld de hem nog toekomende vakantiedagen op te nemen. Deze vakantie mag niet eenzijdig in de opzegtermijn worden vastgesteld.
b. Een eventueel tekort of overschot aan vakantiedagen bij het einde van de arbeidsovereenkomst zal bij de eindafrekening worden verrekend.
8. Berekening bedrag doorbetaald loon en vergoeding
Met betrekking tot het doorbetalen van het loon, als bedoeld in lid 2 en met betrekking tot het bedrag, als bedoeld in lid 7 sub b, wordt in het kader van dit artikel verstaan het salaris als bedoeld in artikel 7:610 BW juncto 7:639 lid 1 BW.
9. Uitvoeringsbepalingen
De werkgever kan bepalen, dat de werknemer de aanvraag voor (een) vakantiedag(en) binnen een bepaalde termijn voor begeerde datum moet indienen. Indien de werkgever deze aanvraag niet kan honoreren, dan dient hij dit binnen twee weken schriftelijk te melden aan de werknemer.
Bij het achterwege blijven van deze melding is de vakantie vastgesteld overeenkomstig de wensen van de werknemer.
10. Langdurend zorgverlof
De werknemer heeft recht op maximaal 6 weken onbetaald verlof in elke periode van 12 achtereen- volgende maanden wanneer een partner of kind of een andere persoon als bedoeld in artikel 5:1 lid 2 van de Wet Arbeid en Zorg levensbedreigend ziek is of voor de noodzakelijke verzorging van een persoon als bedoeld in artikel 5:1 lid 2 van de Wet Arbeid en Zorg die ziek of hulpbehoevend is. De werkgever willigt dit verzoek in, tenzij hij tegen het opnemen van het verlof een zodanig zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang heeft, dat het belang van de werknemer daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. De overige bepalingen van afdeling 2 van hoofdstuk 5 van de Wet Arbeid en Zorg zijn van toepassing. In geval van onbetaald verlof wordt gedurende maximaal de eerste 10 verlofdagen per jaar de pensioenopbouw van de werknemer, voortvloeiend uit het dienstverband, op dezelfde wijze als tijdens het dienstverband voortgezet.
11. Palliatief verlof
a. De werknemer heeft per jaar per geval recht op in totaal 10 dagen betaald verlof voor stervensbegeleiding en rouwverwerking en heeft het recht om aansluitend onbetaald verlof op te nemen. Deze rechten gelden ten aanzien van partner, eigen kind, stief- of pleegkind, schoondochter, schoonzoon, kleinkind, ouder en schoonouder.
b. De werknemer heeft per geval recht op maximaal 5 dagen betaald verlof voor stervensbegelei- ding en rouwverwerking en heeft het recht om aansluitend onbetaald verlof op te nemen ten aanzien van een broer, zuster, zwager, schoonzuster, halfbroer, halfzuster, xxxxxxxxxx, behuwd grootouder, overgrootouder en een in het gezin opgenomen huisgenoot.
12. Kortdurend zorgverlof
Voor kortdurend zorgverlof conform de wettelijke bepalingen geldt dat de werkgever het loon zal aanvullen tot 100% voor maximaal 10 dagen per jaar.
13. Xxxxxx in verband met geboorte
a. De werknemer heeft de dag(en) van de bevalling van de echtgenote of (geregistreerd) partner met wie hij samenwoont – dan wel degene van wie hij het kind erkent – recht op bevallingsver- lof, in de vorm van doorbetaald calamiteitenverlof conform artikel 4:1 van de Wet Arbeid en Zorg.
b. Naast het onder a. genoemde verlof heeft de werknemer het recht op doorbetaald verlof van eenmaal de wekelijkse arbeidsduur, naar wens van de werknemer op te nemen binnen vier weken na bevalling van de echtgenote of (geregistreerd) partner met wie hij samenwoont of degene van wie hij het kind erkent.
c. Naast het onder a. en b. genoemde verlof heeft de werknemer recht op aanvullend geboorte- verlof zonder behoud van loon, mits hij voorafgaand aan dit verlof gebruik heeft gemaakt van het doorbetaald geboorteverlof onder b. Het aanvullend geboorteverlof bedraagt maximaal vijf weken gebaseerd op de arbeidsduur per week. Tijdens het verlof krijgt de werknemer een uitkering van het UWV. Deze uitkering is maximaal 70% van het dagloon (en maximaal 70% van het maximumdagloon).
Artikel 16 - Geen arbeid met behoud van loon
1. Gedurende de tijd welke de werknemer de bedongen arbeid niet verricht, behoudt de werknemer zijn recht op loon, tenzij het niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen.
2. Ten aanzien van het recht op loon tijdens het opnemen van verlof op grond van de Wet Arbeid en Zorg (WAZO), geldt hetgeen in die wet bepaald is.
3. In geval van ziekte/arbeidsongeschiktheid geldt het bepaalde in artikel 25.
4. De werknemer heeft recht op verlof met behoud van loon voor een korte, naar billijkheid te berekenen tijd, wanneer hij zijn arbeid niet kan verrichten wegens:
− onvoorziene omstandigheden die een onmiddellijke onderbreking van de arbeid vergen (calamiteiten);
− zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden;
− een door wet of overheid, zonder geldelijke vergoeding, opgelegde verplichting, waarvan de vervulling niet in zijn vrije tijd kon plaatsvinden.
− de uitoefening van het actief kiesrecht.
De werkgever mag de werknemer vragen om achteraf aan te tonen dat het verlof nodig was. Onder zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden worden in ieder geval begrepen:
− de bevalling van de echtgenote, de geregistreerde partner of de persoon met wie de werk- nemer ongehuwd samenwoont;
− het overlijden en de lijkbezorging van een van zijn huisgenoten of een van zijn bloed- en aanverwanten in de rechte lijn en in de tweede graad van de zijlijn;
− spoedeisend, onvoorzien of redelijkerwijze niet buiten werktijd om te plannen arts- of ziekenhuisbezoek door de werknemer of de noodzakelijke begeleiding daarbij van de personen, bedoeld in artikel 5:1 van de Wet arbeid en zorg (Wazo);
− noodzakelijke verzorging op de eerste ziektedag van de personen, bedoeld in artikel 5:1 Wazo.
5. Voor zover het binnen de gestelde arbeidstijd noodzakelijk is heeft de werknemer aanspraak op verzuim met behoud van loon gedurende de voor ieder geval gestelde tijd, mits hij zoveel mogelijk tenminste 3 dagen van tevoren aan de werkgever op diens gemachtigde met opgaaf van redenen van het verzuim kennis geeft:
1. | Bij ondertrouw voorafgaand aan huwelijk van de werknemer en bij vervulling van een van overheidswege zonder geldelijke vergoeding opgelegde persoonlijke verplichting, tenzij deze verplichting is ontstaan door eigen schuld of nalatigheid van de werknemer: | de werkelijke benodigde tijd tot ten hoogste 1 werkdag |
2. | Bij kerkelijk en wettelijk huwelijk van de werknemer tezamen: Indien dit echter plaatsvindt op een zaterdag, een zondag, een feestdag als bedoeld in artikel 13, dan wel op de laatste werkdag van de verplichte bedrijfssluiting (vakantie en periode rond Kerstmis en Nieuwjaar), zal een vergoeding over 1 werkdag worden gegeven. | 2 werkdagen |
3. | Bij het huwelijk van een eigen kind, stief- of pleegkind, broer, zuster, zwager, schoonzuster, schoonzoon, schoondochter, kleinkind, halfbroer, xxxxxxxxxx, xxxxx, xxxxxxxxxxx, grootou- der, behuwd xxxxxxxxxx, overgrootouder en een in het gezin opgenomen huisgenoot, indien dit huwelijk wordt bijgewoond: | 1 werkdag |
4. | Bij 25- en 40-jarig huwelijk van de werknemer: | 1 werkdag |
5. | Bij 25-, 40- en 50-jarig huwelijk van de (schoon)ouders van de werknemer: | 1 werkdag |
6. | Bij overlijden van de echtgenoot / echtgenote, de geregistreerde partner of de persoon met wie de werknemer ongehuwd samenwoont of bij het overlijden van een ongehuwd inwonend kind, stief-, adoptie- of pleegkind. | 4 werkdagen |
7. | Bij overlijden van één van de ouders, stief- of schoonouders van de werknemer: Indien door de werknemer de uitvaart wordt geregeld en naar het oordeel van de werkgever de omstandigheden dit rechtvaardigen, kan dit verlof tot maximaal 4 dagen worden uitgebreid. | 2 werkdagen |
8. | Bij overlijden dan wel bij de uitvaart, indien deze wordt bijgewoond, van een gehuwd of uitwonend eigen kind, pleeg- of stiefkind, broer, zuster, zwager, schoonzuster, xxxxxxxxxx, schoondochter, kleinkind, halfbroer, halfzuster, xxxxxxxxxx, behuwd grootouder, overgroot- ouder en een in het gezin opgenomen huisgenoot: | 1 werkdag |
9. | de daarvoor benodigde tijd met een minimum van 1 werkdag | |
10. | Voor dokters- en tandartsbezoek indien het werkobject is gelegen in de woonplaats van de werknemer: maximaal 3 uur indien dit niet het geval is. | maximaal 2 uur per bezoek |
11. | Voor het bezoek aan een fysiotherapeut of een vergelijkbare deskundige, na verwijzing door de arts, met dien verstande dat het tijdstip van het bezoek met de werkgever wordt vastgesteld: | in overleg |
12. | Bij verhuizing van de werknemer op verzoek van de werkgever: | 1 werkdag |
13. | Voor het zoeken van een nieuwe werkgever, wanneer de dienstbetrekking door de werkgever is opgezegd anders dan om in lid 2 van artikel 7: 678 BW, bedoelde dringende reden en de werknemer gedurende tenminste 6 weken, onmiddellijk aan de opzegging voorafgaande, onafgebroken bij de werknemer in dienst is geweest: | ten hoogste 5 uren al dan niet opeenvol- gend |
6. Onder loon wordt in dit artikel verstaan: Het gederfde inkomen over de door de afwezigheid van de werknemer vervallen werkuren van het dienstrooster, berekend aan de hand van het garantieuur- loon volgens artikel 3 van bijlage I, eventueel verhoogd met oververdiensten volgens artikel 20 van deze cao in de voorafgaande 13 weken. Voor leidinggevend, toezichthoudend, hoger technisch en administratief personeel geldt het overeengekomen loon met inachtneming van bijlage II.
Artikel 17 - Bijzonder verlof
Indien de bedrijfsomstandigheden dit toelaten bestaat voor de werknemer de mogelijkheid om in
overleg met de werkgever onbetaald verlof op te nemen. Daarbij dient de werknemer een dergelijk verzoek minstens één maand van tevoren bekend te maken aan de werkgever.
HOOFDSTUK 6 - SALARIS EN TOESLAGEN
Artikel 18 - Indeling der werknemers in groepen, garantielonen
De indeling van de werknemers in groepen, alsmede de functieomschrijvingen en de daarbij beho- rende garantielonen respectievelijk maand- en vierwekensalarissen zijn opgenomen in bijlage I en bijlage II, welke deel uitmaken van deze cao.
Artikel 19 - Aanvullende loonbepalingen
1. Herziening garantieloon dan wel salaris jeugdige werknemers
Het garantieuurloon dan wel salaris van jeugdige werknemers wordt met ingang van dag van zijn verjaardag herzien.
2. Minimumloon
Indien het op grond van deze overeenkomst verdiende brutoloon per week minder bedraagt dan het door de bevoegde organen in het kader van de Wet Minimumloon en Minimumvakantiebijslag vastgestelde wettelijke minimumloon, zal de werkgever de werknemer een aanvulling tot dit bedrag uitbetalen.
Onder brutoloon wordt in dezen verstaan het garantieuurloon verhoogd met de eventuele oververdiensten volgens artikel 23 van deze cao respectievelijk het overeengekomen salaris.
Artikel 20 - Prestatietoeslag
De werkgever is bevoegd om die werknemers, die naar zijn oordeel in verband met betoonde ijver en de geleverde prestaties daarvoor in aanmerking komen, een prestatietoeslag toe te kennen op het betreffende garantieuurloon.
Artikel 21 - Duurzame inzetbaarheids-voucher
Iedere werknemer in de betonpompenbranche heeft jaarlijks recht op een Duurzame Inzetbaarheids- voucher, ter hoogte van € 350 per jaar. Werknemers kunnen deze voucher benutten om duurzaam inzetbaar te blijven.
De voucher kan ook worden aangewend voor het volgen van een loopbaangerichte opleiding buiten de sector.
Bij besteding worden deze vouchers netto uitgekeerd, voor zover dit fiscaal is toegestaan. De vouchers mogen worden gespaard, tot een maximaal DI-budget van € 3.500.
Vanaf de leeftijd van 55 jaar mogen deze vouchers worden omgezet in tijd en worden aangewend om verlof te sparen of om eerder te kunnen stoppen met werken dan wel om minder te kunnen werken. Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst wordt het resterende DI-budget evenals het reeds opgenomen DI-budget niet op de transitievergoeding in mindering wordt gebracht.
Het niet opgenomen DI-budget wordt uitbetaald tegen het tarief bijzondere beloningen.
Artikel 22 - Vakantietoeslag
1. De vakantietoeslag bedraagt voor de werknemer die op 31 mei een vol jaar in dienst is geweest 8% van 52x het bruto individueel overeengekomen weekloon dat werd genoten in de periode van
1 juni tot en met 31 mei daaraan voorafgaand. Een en ander behoudens maatregelen van de overheid ter zake van de vakantietoeslag.
Voor leidinggevend, toezichthoudend, hoger technisch en administratief personeel bedraagt de vakantietoeslag 8% van het bruto jaarsalaris dat werd genoten in de periode van 1 juni tot en met 31 mei daaraan voorafgaand.
Het totaal van het in de 12 voorafgaande maanden of 13 voorafgaande perioden betaalde loon en de vakantietoeslag moet op grond van artikel 16 lid 2 van de Wet minimumloon en minimumva- kantiebijslag minimaal 108% van het voor de medewerker geldende wettelijk minimumloon zijn over alle uren die de medewerker in die periode heeft gewerkt. Onder loon wordt hierbij verstaan het loon als bedoeld in artikel 6 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.
2. De werknemers, die in de periode van 1 juni tot en met 31 mei (gedeeltelijk) in deeltijd werkzaam zijn geweest, ontvangen een vakantietoeslag naar rato van het gewerkte deeltijdpercentage voor het gedeelte van deze periode waarin zij deeltijder waren.
3. De werknemers, die na aanvang van het lopende vakantiejaar in dienst van de werkgever zijn
getreden, ontvangen een vakantietoeslag naar rato.
4. Bij beëindiging van het dienstverband, ook in geval van proeftijd, heeft de werknemer aanspraak op een vakantietoeslag als bedoeld in lid 1, tot de datum van uitdiensttreding en voor zover deze toeslag nog niet ontvangen is.
5. De vakantietoeslag wordt uitbetaald in de maand juni of, indien er geen bedrijfsvakantie wordt gegeven, in de periode waarin de overige werknemers in de gelegenheid worden gesteld hun vakantie op te nemen, doch uiterlijk in de maand juni.
Artikel 23 - Verschoven werktijd (toeslagen) en overwerktoeslag
1. Uurinkomen
Onder uurinkomen in de zin van dit artikel wordt verstaan het garantieuurloon respectievelijk het overeengekomen salaris op uurbasis. Op basis hiervan worden de toeslagen berekend.
2. Ongemakkentoeslag
Indien werknemer op basis van artikel 13 recht heeft op een ongemakkentoeslag gelden de volgende percentages:
I. 30% voor uren tussen 18.00 en 06.00 uur
3. Overwerktoeslag
Indien werknemer op basis van artikel 13 recht heeft op een overwerktoeslag en kiest voor beloning in geld dan wordt de uurwaarde met de volgende percentages verhoogd:
I. 30% voor overwerkuren tussen 5.00 en 20.00 uur
II. 60% voor overwerkuren tussen 20.00 en 05.00 uur
III. 100% voor overwerkuren vallende tussen zaterdag 00.00 uur en zondag 24.00 uur of voor arbeid verricht op een niet op zaterdag of zondag vallende feestdag
IV. 150% voor overwerk verricht op een op zaterdag of zondag vallende feestdag.
Bij toekenning van bedoelde overuren, wordt de duur van het overwerk per kalenderperiode van vier weken afgerond op halve uren.
4. Samenloop overwerk- en ongemakkentoeslag
De werknemer kan voor hetzelfde uur niet in aanmerking komen voor beide toeslagen: bij samenloop geldt de hoogste van toepassing zijnde toeslag.
Artikel 24 -Onwerkbaar weer
1. a. De werkgever beoordeelt of en zo ja, hoe lang het onwerkbaar weer is.
Hij doet dit in redelijk overleg met de betrokken werknemers. In dit overleg wordt rekening gehouden met zowel het bedrijfsbelang als de veiligheid en gezondheid van de werknemers.
b. De werkgever is bij weersomstandigheden, waaronder of ten gevolge waarvan niet kan worden gewerkt, gehouden aan de werknemer het vast overeengekomen loon of salaris door te betalen.
Deze weersomstandigheden kunnen geen reden zijn voor het geven van ontslag.
c. Wanneer de werkgever op grond van artikel 24 lid 2 sub f en lid 3 sub e niet verplicht is het loon door te betalen, kan de werkgever namens de werknemer bij UWV een aanvraag indienen voor een WW-uitkering volgens de wettelijke voorziening.
d. De werkgever zal in een dergelijk geval aan de betrokken werknemer een aanvulling betalen op de WW-uitkering tot 100% van het vast overeengekomen loon of salaris.
e. Bepalend voor de vaststelling van een onwerkbaar weer dag is de meting van het KNMI- weerstation in het postcodegebied waarin het werkobject, waar de werknemer werkzaam is of zou zijn, zich bevindt.
Bij vorst, ijzel of sneeuw
2. a. De hiernavolgende bepalingen gelden voor het tijdvak lopende van 1 november van enig jaar tot en met 31 maart van het daarop volgend jaar (hierna te noemen: winterseizoen) én voor zover er niet kan worden gewerkt:
– vanwege of ten gevolge van vorst;
– vanwege of ten gevolge de aanwezigheid van ijzel of sneeuw op de werkplek.
b. Als onwerkbaar weer dag wordt beschouwd een werkdag in een winterseizoen waarop vanwege of ten gevolge van vorst of de aanwezigheid van ijzel of sneeuw niet wordt gewerkt.
c. Er is sprake van vorst indien één of meer van de volgende vorstnormen is gehaald:
– de gemeten temperatuur is tussen 00.00 uur en 07.00 uur lager geweest dan -3° Celsius;
– de gemeten temperatuur is om 07.00 uur en om 09.00 uur -0,5° Celsius of lager;
– de gemeten temperatuur is om 09.00 uur -1,5° Celsius of lager;
– de gevoelstemperatuur is om 09.30 uur volgens de meting van 09.00 uur -6,0° Celsius of lager. Hierbij hoeft geen sprake te zijn van vorst.
d. Er is sprake van ijzel of sneeuw op de werkplek, als er volgens de meting van het KNMI- weerstation in het postcodegebied waarin de werklocatie, waar de werknemer werkzaam is of zou zijn, zich bevindt, sprake is van ijzel of sneeuw.
e. Het risico van onwerkbaar weer komt gedurende de eerste 2 onwerkbaar weer dagen per werknemer in een winterseizoen voor rekening van de werkgever.
f. Voor de onwerkbaar weer dagen in een winterseizoen boven het aantal van 2 geldt dat de werkgever – in afwijking van artikel 7:628 BW lid 1 en lid 3 – niet gehouden is om het voor deze dagen evenredige deel van het overeengekomen loon of salaris door te betalen.
g. Voor de onwerkbaar weer dagen in een winterseizoen die boven het aantal van 2 per werk- nemer uitgaan kan de werkgever namens de werknemer bij het UWV een WW-uitkering volgens de wettelijke voorziening aanvragen.
Bij andere buitengewone natuurlijke omstandigheden
3. a. De hiernavolgende bepalingen gelden:
– voor het tijdvak lopende van 1 januari tot en met 31 december (hierna te noemen: kalenderjaar); én
– voor zover vanwege of ten gevolge van buitengewone natuurlijke omstandigheden niet wordt gewerkt, anders dan genoemd onder lid 2 en met uitzondering van de weersomstan- digheid overvloedige regenval.
b. Als onwerkbaar weer dag wordt beschouwd een werkdag in een kalenderjaar waarop vanwege andere buitengewone natuurlijke omstandigheden niet wordt gewerkt.
c. Van een direct verband tussen andere buitengewone natuurlijke omstandigheden en het werk is sprake indien:
– het storten op hoogte wordt gestaakt als gevolg van een windsnelheid van 13,8 meter per seconde of meer (bij zeer krachtige windstoten) of een windkracht van 6 of meer op de Schaal van Beaufort (bij harde tot stormachtige wind, zware tot zeer zware storm of orkaankracht), gedurende 5 uur op één dag.
d. Het risico van andere buitengewone natuurlijke omstandigheden komt gedurende de eerste 2 dagen per werknemer in een kalenderjaar voor rekening van de werkgever.
e. Voor de dagen in een kalenderjaar boven het aantal van 2 per werknemer geldt dat de werkgever – in afwijking van artikel 7:628 BW, lid 1 en lid 3 – niet gehouden is om het voor deze dagen evenredige deel van het vast overeengekomen loon of salaris door te betalen.
f. Voor de dagen in een kalenderjaar boven het aantal van 2 kan de werkgever namens de werknemer bij UWV een WW-uitkering volgens de wettelijke voorziening aanvragen.
Melding onwerkbaar weer
4. a. Van iedere dag waarop een werknemer de arbeid niet kan verrichten als gevolg van onwerk- baar weer doet de werkgever conform de uitvoeringsvoorschriften melding bij UWV middels het daarvoor door UWV beschikbaar gestelde formulier.
b. Deze melding dient vóór 10:00 uur in de ochtend binnen te zijn bij UWV en geldt voor de gehele dag.
c. Op dagen waarop de werknemer op verzoek van de werkgever vervangende werkzaamheden verricht, blijft een onwerkbaar weer melding bij UWV achterwege.
d. Bij constatering van oneigenlijk gebruik en/of misbruik door UWV geldt de vrijstelling niet of kan de vrijstelling van de loondoorbetalingsplicht met terugwerkende kracht komen te vervallen tot de aanvang van de betreffende omstandigheid.
HOOFDSTUK 7 - ARBEIDSONGESCHIKTHEID EN ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN
Artikel 25 - Arbeidsongeschiktheid
Indien een werknemer ten gevolge van arbeidsongeschiktheid niet in staat is de bedongen arbeid te verrichten, gelden voor hem de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek (BW), de Ziektewet (ZW), de Wet verbetering poortwachter en de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) dan wel Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA).
1. a. Loondoorbetaling 1e ziektejaar
Bij arbeidsongeschiktheid ontvangt de werknemer gedurende het 1e ziektejaar maximaal 52 weken 100% van het individueel overeengekomen loon.
Onder individueel overeengekomen loon wordt hier verstaan het naar tijdruimte vastgestelde loon als bedoeld in artikel 7:629 BW. Dit omvat in ieder geval het bruto individueel overeenge- komen loon ex art. 1 lid n. eventueel verhoogd met de oververdiensten volgens art. 23 lid 3 en
art. 31 lid 2 en 3 van deze cao. Indien de werknemer overwerk heeft verricht op minimaal 75% van het aantal gewerkte dagen in het jaar, voorafgaand aan de eerste ziektedag, wordt bij de bepaling van het door te betalen loon bij arbeidsongeschiktheid rekening gehouden met het gemiddeld aantal overwerkuren in de voorafgaande 13 weken.
b. Loondoorbetaling 2e ziektejaar
Bij voortdurende arbeidsongeschiktheid ontvangt de werknemer gedurende het 2e ziektejaar maximaal 52 weken 70% van het individueel overeengekomen loon.
c. Reïntegratiebonus
Een werknemer die tijdens de tweede 52 weken arbeidsongeschiktheid voor minimaal 50% van de overeengekomen arbeidsduur duurzaam (minimaal 3 maanden zonder terugval) is gereïntegreerd, ontvangt een reïntegratiebonus van 30% van het individueel overeengekomen loon over de gehele periode die na afloop van het eerste ziektejaar tot aan het moment van reïntegratie is verstreken.
Reïntegratie kan binnen of buiten bedrijf(stak) en in dezelfde of in een andere functie tot stand komen.
d. Pensioenopbouw
De pensioenopbouw tijdens het tweede ziektejaar vindt plaats op basis van 100% van het bruto individueel overeengekomen loon.
2. Arbeidsongeschiktheid veroorzaakt door derden
Indien en voor zover de werkgever ter zake van arbeidsongeschiktheid van zijn werknemer tengevolge van ziekte of uit hoofde van een ongeval, jegens één of meer derden een vordering tot schadevergoeding kan doen gelden, dient de betrokken werknemer zijn volledige medewerking te verlenen de schadevergoeding op deze derde(n) te verhalen. Als schade wordt hier bedoeld het bedrag van de in lid 1 sub a en een eventuele (her)verzekering bij ziekte geregelde bovenwettelijke uitkering, alsmede de nevenverstrekkingen voortvloeiende uit deze cao. De uit lid 1 van dit artikel, alsmede uit een eventuele (her)verzekering bij ziekte voortvloeiende verplichtingen van de werkgever aan de werknemer blijven onverminderd van kracht.
Artikel 26 - Ongevallenverzekering
Werkgever is verplicht om voor het personeel, vallende onder deze cao een ongevallenverzekering af te sluiten, dan wel anderszins voorzieningen te treffen, met als verzekerde bedragen (bij een voltijd dienstverband) minimaal € 31.500,– bij overlijden en € 63.000,– bij blijvende algehele invaliditeit van de werknemer. Op deze bedragen zijn de geldende belasting- en sociale wetten van toepassing.
Het verzekerde bedrag dient te worden uitgekeerd in geval van blijvende invaliditeit aan het betrokken personeelslid of, in geval van diens overlijden, aan zijn rechtsopvolger(s) onder algemene titel, dan wel aan de door hem daartoe aangewezen begunstigde(n).
Artikel 27 - Voorzieningen bij overlijden
1. Vervoer stoffelijk overschot
In geval een werknemer tijdens het werk dan wel op weg naar of van het werk overlijdt, zal de werkgever de kosten van het vervoer van het stoffelijk overschot naar het woonadres in Nederland van betrokkene vergoeden.
2. Uitkering
a. Indien de werknemer overlijdt, zal aan zijn nagelaten betrekkingen een overlijdensuitkering worden verstrekt op grond van het bepaalde in artikel 674 Burgerlijk Wetboek.
b. Deze uitkering is gelijk aan het bedrag van het maandinkomen, vermeerderd met de vakantie- toeslag en extra uitkering dat de werknemer zou hebben ontvangen vanaf de dag na overlijden tot en met één maand na de dag waarop het overlijden plaatsvond. Op dit bedrag wordt in mindering gebracht, hetgeen de nagelaten betrekkingen bij overlijden van de werknemer toekomt op grond van de Ziektewet, de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering en/of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Toeslagenwet.
c. De werkgever is geen uitkering verschuldigd, indien de werknemer onmiddellijk voorafgaand aan het overlijden door toepassing van artikel 629 lid 3 Burgerlijk Wetboek geen aanspraak had op loon als bedoeld in artikel 629 lid 1 Burgerlijk Wetboek of door toedoen van de werknemer geen aanspraak bestaat op een uitkering op grond van de sociale verzekeringswetten als hiervoor genoemd in lid 2.
d. Onder nagelaten betrekkingen wordt in dit artikel verstaan:
1. de langstlevende der echtgenoten dan wel geregistreerde partner van wie de werknemer niet duurzaam gescheiden leefde, dan wel degene met wie de werknemer ongehuwd samenleefde;
2. bij gebreke van de personen genoemd onder d.1: de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen.
3. bij gebreke van de personen genoemd onder d.1 en d.2: degene met wie de werknemer in
gezinsverband leefde en in wiens kosten van bestaan de werknemer grotendeels voorzag.
Van ongehuwd samenleven als bedoeld onder lid 2.d.1 is sprake indien twee ongehuwde personen een gezamenlijke huishouding voeren, met uitzondering van bloedverwanten in de eerste graad. Van een gezamenlijke huishouding kan slechts sprake zijn, indien betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van huishouding dan wel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien.
Artikel 28 - Bedrijfsgezondheidszorg
1. In het kader van een adequaat ziekteverzuimbeleid is de werkgever verplicht om zich ten behoeve van de werknemers aan te sluiten bij een gecertificeerde arbodienst.
2. De werkgever zal alle maatregelen nemen welke nodig zijn voor de veiligheid/ arbeids- omstandigheden in zijn onderneming. Ter bevordering van deze veiligheid/ arbeidsomstandighe- den en mede ter uitvoering van de wettelijke voorschriften ter zake zal de werkgever in overleg met de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging regelingen opstellen.
3. De werkgever is eenmaal in de vijf jaar verplicht de werknemers van 30 jaar en ouder in de gelegenheid te stellen om deel te nemen aan een Periodiek Arbeids Gezondheidskundig Onder- zoek (PAGO).
4. De werkgever is eenmaal in de vijf jaar verplicht de werknemers van 30 jaar en ouder in de gelegenheid te stellen om het PAGO uit te breiden met een adviesgesprek over duurzame inzetbaarheid (adviesgesprek DIA). In dit persoonlijk gesprek kunnen werknemers aangeven wat zij nodig hebben om veilig en gezond te kunnen blijven werken in de betonpompenbranche of om door te leren (loopbaanontwikkeling). Dit gesprek dient te resulteren in een persoonlijk actieplan voor de werknemer. De plus op het PAGO die met dit aanbod wordt beoogd, kan worden belegd bij Volandis of bij een aanbieder die in een gelijkwaardig aanbod voorziet.
Artikel 29 - RI&E/Arbo-catalogus
Op grond van de Arbowet- en regelgeving moet de werkgever een risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E) met een bijbehorend plan van aanpak maken.
Artikel 30 - Preventiemedewerker
Elke werkgever moet zich, volgens de Arbowet- en regelgeving, bij laten staan door een of meer deskundige werknemers, de preventiemedewerker(s). De preventiemedewerker werkt mee aan het verrichten en opstellen van een RI&E.
Indien een bedrijf niet meer dan 25 werknemers telt mag de werkgever deze functie zelf vervullen. In dat geval wordt de werkgever aanbevolen een arbo-contactpersoon aan te wijzen.
De taken van de arbo-contactpersoon kunnen zijn:
– het vergroten van de betrokkenheid bij veilig en gezond werken van de medewerkers;
– het meewerken aan het verrichten en opstellen van een RI&E;
– het bespreken van arbo-risico’s met de bedrijfsleiding;
– het voorstellen van maatregelen om arbo-risico’s te beperken of op te heffen.
HOOFDSTUK 8 - VERGOEDINGEN EN TOESLAGEN
Artikel 31 - Vergoedingen en toeslagen
1. Diplomatoeslag
Iedere werknemer die op verzoek van de werkgever een cursus heeft gevolgd, teneinde tevens inzetbaar te zijn in een andere functie, ontvangt een diplomatoeslag. Deze toeslag bedraagt € 0,15 per uur.
2. Diplomatoeslag EHBO en/of Bedrijfshulpverlening
Werknemers in het bezit van een geldig algemeen erkend EHBO-diploma ontvangen hiervoor een toeslag. Deze toeslag bedraagt € 4,50 per week. Werknemers die de cursus Bedrijfshulpverlening met goed gevolg hebben afgesloten, hebben recht op de toeslag voor het EHBO-diploma. Indien een werknemer zowel het diploma Bedrijfshulpverlening als het EHBO-diploma bezit, heeft hij recht op éénmaal deze toeslag.
3. Dienstjarentoeslag
De werkgever zal aan de werknemer, die vijf jaar ononderbroken in dienst is geweest bij één of
meer werkgevers in de betonpompbedrijven, een dienstjarentoeslag verstrekken. Deze toeslag bedraagt € 4,57 per week.
De werkgever zal aan de werknemer die tien jaar ononderbroken in dienst is geweest bij één of meer werkgevers in de betonpompbedrijven, een dienstjarentoeslag verstrekken. Deze toeslag bedraagt € 7,98 per week.
Onder dienstverband wordt mede verstaan het dienstverband van de werknemer die werkzaam is op objecten welke door verschillende werkgevers(combinaties) worden uitgevoerd. Ter bepaling van het ononderbroken dienstverband in de zin van dit artikel dient te worden uitgegaan van een dienstverband per werkgever dat niet langer onderbroken is geweest dan drie weken, zulks op verzoek van de werkgever. Het dienstverband wordt geacht niet te zijn onderbroken gedurende de tijd welke de werknemer voor eerste oefening onder de wapenen is geweest.
4. Schade werknemer
Indien de werknemer schade lijdt tijdens de uitvoering van de hem opgedragen werkzaamheden zal de werkgever deze schade vergoeden, tenzij deze schade elders is verzekerd.
5. Maaltijd
De werkgever verstrekt een warme maaltijd om 18.00 uur wanneer de werktijd tot na 18.30 uur voortgaat en er tenminste 8 uur is gewerkt, incl. pauzes. Uitgangspunt is verstrekking op het werk. Indien dat niet mogelijk is, wijst de werkgever een restaurant aan. Vergoeding geschiedt op overlegging van een bon tot een maximum van € 15,50.
6. Indexering
De onkostenvergoedingen genoemd in lid 2 en 3 van dit artikel worden gedurende de looptijd van deze cao geïndexeerd met het stijgingspercentage van het afgeleide consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens. De verhogingen worden vastgesteld per 1 juli (prijsindexcijfer april t.o.v. oktober van het voorgaande jaar).
Artikel 32 - Reiskostenvergoedingen
1. Indien de werknemer bij het zich naar en van het werk begeven gebruik maakt van het openbaar vervoer, zal de werkgever de werkelijke kosten van het reizen vergoeden. Voorwaarde is dat de werknemer de vervoerbewijzen bij de werkgever inlevert zodra deze niet meer geldig zijn. Indien de werknemer voor woon-werk verkeer geen gebruik maakt van het openbaar vervoer, maar van eigen vervoer, geldt hiervoor per opkomst een vergoeding van € 0,26 (waarvan € 0,19 onbelast) per kilometer. Als echter de maandelijkse vergoeding volgens onderstaande tabel voor de werknemer hoger is, past de werkgever de vergoeding uit onderstaande tabel toe.
Afstand van woonadres naar stand- plaats enkele eis meer dan | doch niet meer dan | Xxxxxxxxxxxx xxxxxxxxxx |
0 xx | 00 xx | € 55,00 |
00 xx | 00 xx | € 75,00 |
00 xx | 00 xx | € 100,00 |
20 km | – | € 140,00 |
In verband met de sterk gestegen brandstofprijzen zijn cao-partijen bovenstaande tijdelijke tegemoetkoming van € 0,26 per kilometer in de kosten voor het woon-werkverkeer voor eigen vervoer overeengekomen.
2. De werkgever treft een regeling voor de vergoeding van de werknemer die in opdracht van de werkgever gebruik dient te maken van een eigen vervoermiddel ten behoeve van de werkzaamhe- den, niet behorend tot het woon-werkverkeer.
3. De werknemer, die als bestuurder van een door de werkgever ter beschikking gesteld vervoermid- del optreedt, krijgt de gehele duur van de reis vergoed.
Artikel 33 - Tegemoetkoming aanvullende zorgverzekering
De werknemer komt in aanmerking voor een tegemoetkoming in de kosten van de aanvullende zorgverzekering, onder jaarlijkse overlegging van de verzekeringspolis aan de werkgever. De tege- moetkoming wordt eenmaal per kalenderjaar in december uitbetaald. De tegemoetkoming bedraagt
€ 100 netto per verzekerde werknemer per jaar. De tegemoetkoming geldt voor de werknemer ongeacht de omvang van het dienstverband: de tegemoetkoming wordt dus niet naar rato uitgekeerd. Dit betreft een minimumregeling. Het staat de werkgever vrij om hier in positieve zin voor de werknemer (naar boven) van af te wijken.
HOOFDSTUK 9 - SCHOLING
Artikel 34 - Functioneringsgesprek en scholingsdagen
1. De werkgever zal jaarlijks met de individuele werknemer een functioneringsgesprek voeren waarin ook de loopbaanontwikkeling van de medewerker aan de orde moet worden gesteld.
2. De werkgever stelt per jaar maximaal 2 scholingsdagen aan de werknemer beschikbaar indien tijdens het functioneringsgesprek afspraken zijn gemaakt over door de werknemer te volgen opleidingen in het kader van loopbaanontwikkeling. Dit maximum is niet van toepassing als er sprake is van opleiding als bedoeld in artikel 7:611 BW.
Artikel 35 - Opleidingsplan
De werkgever stelt in overleg met de Ondernemingsraad of de Personeelsvertegenwoordiging – en bij afwezigheid daarvan – met een representatieve vertegenwoordiging van de werknemers, jaarlijks een opleidingsplan op.
Dit opleidingsplan wordt gebaseerd op de wensen van de individuele werknemers en de behoeften van de werkgever. In het plan wordt concreet aangegeven welke opleidingen door welke (groepen van) werknemers gevolgd kunnen worden en hoeveel scholingsdagen dit inhoudt.
De Ondernemingsraad heeft instemmingsrecht ten aanzien van het opleidingsplan.
Artikel 36 - Cursussen op verzoek van de werkgever
Cursussen op verzoek van de werkgever dienen in principe onder werktijd plaats te vinden. Voor zover een cursus in de avonduren plaatsvindt, worden deze uren vergoed. De cursuskosten zijn volledig voor rekening van de werkgever, maar kunnen voor maximaal 50% op de werknemer worden verhaald indien deze zich niet voldoende inzet. Dit verhaal is niet mogelijk als er sprake is van opleiding als bedoeld in 7:611 BW. De reiskosten worden vergoed op basis van openbaar vervoer. Indien werkgever en werknemer gezamenlijk van mening zijn dat openbaar vervoer geen redelijke optie is, zullen zij in overleg de vergoeding van reiskosten overeenkomen. Reistijd wordt niet vergoed.
Artikel 37 - Cursussen op verzoek van de werknemer
Indien de werknemer op eigen verzoek en na toestemming van de werkgever een cursus volgt die verband houdt met de sector, kan deze cursus onder werktijd worden gevolgd en komen de kosten daarvan voor de helft voor rekening van de werkgever. Voor zover de cursus buiten werktijd wordt gevolgd, worden de desbetreffende uren niet vergoed. De werkgever kan maximaal 50% van zijn bijdrage op de werknemer verhalen indien deze zich niet voldoende inzet.
De werkgeversbijdrage aan de cursuskosten, zoals bedoeld in dit lid, kan door de werkgever op de werknemer worden verhaald indien laatstgenoemde het dienstverband verbreekt:
– voor 100% binnen 1 jaar na aanvang van de cursus
– voor 2/3 binnen 2 jaar na aanvang van de cursus
– voor 1/3 binnen 3 jaar na aanvang van de cursus.
Artikel 38 - Vakopleiding
De werknemer, die een vakopleiding in het kader van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs volgt, heeft recht op betaald verlof voor het volgen van de vakopleiding.
HOOFDSTUK 10 - COLLECTIEVE REGELINGEN
Artikel 41 - Verzekering van het ANW-hiaat
Indien door werknemers wordt gekozen voor verzekering van het ANW-hiaat, zal de werkgever zijn medewerking verlenen aan de inning en afdracht van de premie. De premie van de betreffende verzekering komt voor rekening van de werknemer. De werknemer heeft, na inhouding van de premie op zijn loon, minimaal recht op betaling van het voor hem geldende wettelijk minimumloon.
BIJLAGE I FUNCTIECLASSIFICATIE- EN BELONINGSSYSTEEM VOOR HET PERSONEEL, WERKZAAM IN DE BETONPOMPBEDRIJVEN, VOOR ZOVER NIET VALLEND ONDER BIJLAGE II VAN DEZE CAO
Artikel 1
De bepalingen van deze bijlage zijn van toepassing op werknemers, genoemd in artikel 2 van deze bijlage.
Artikel 2
De werknemers in de betonpompbedrijven worden met betrekking tot hun werkzaamheden ingedeeld in 5 groepen.
Functie | Groep I | Groep II | Groep III | Groep IV | Groep V |
Leidinglegger | onder toezicht en leiding | ||||
Betonpompmachinist | in opleiding | Zelfstandig | allround | Hoofd | |
Mixerchauffeur (besturen) | zelfstandig paar mixers | Allround alle mixers | allround met ervaring | ||
Chauffeur betonpompmixer (combifunctie besturen en bedienen) | zelfstandig | allround | Hoofd | ||
Schuimbetonvloeroperator | in opleiding | zelfstandig | Allround | ||
Monteur | Zelfstandig | allround | Hoofd |
GROEP I
1. Leidinglegger
Onder leidinglegger wordt verstaan een werknemer, die belast is met het leggen, opbreken, reinigen en onderhouden van leidingen en verder met alle voorkomende werkzaamheden volgens aanwijzingen.
2. Mixerchauffeur
Onder mixerchauffeur wordt verstaan de werknemer, die zelfstandig is belast met het besturen van één of meer types betonmixers.
GROEP II
1. Betonpompmachinist in opleiding
Onder betonpompmachinist in opleiding wordt verstaan de werknemer, die onder toezicht en leiding belast is met de bediening van betonpompen. Tevens verricht hij onder toezicht en leiding alle voorkomende werkzaamheden, zoals het laden en lossen, het leggen en verleggen van de transportleidingen, alsmede het schoonmaken hiervan. Tevens is hij onder instructie behulpzaam bij het gelijkmatig verdelen van de betonspecie in de bekisting.
2. Allround mixerchauffeur
Onder allround mixerchauffeur wordt verstaan de werknemer, die zelfstandig is belast met het besturen van alle voorkomende types van betonmixers. Hij moet tevens in staat zijn om het dagelijks onderhoud van en de controle op deze voertuigen te verrichten.
GROEP III
1. Betonpompmachinist
Onder betonpompmachinist wordt verstaan de werknemer, die zelfstandig belast is met de bediening van betonpompen. Tevens moet hij alle voorkomende werkzaamheden, zoals het laden en lossen, het leggen en verleggen van de transportleidingen, alsmede het schoonmaken hiervan, verrichten. Tevens is hij behulpzaam bij het gelijkmatig verdelen van de betonspecie in de bekisting.
2. Allround mixerchauffeur met ervaring
Onder allround mixerchauffeur met ervaring wordt verstaan de werknemer, die tenminste een half jaar belast is met het besturen van alle voorkomende types van betonmixers. Hij moet tevens in staat zijn om het dagelijks onderhoud van en de controle op deze voertuigen te verrichten.
3. Chauffeur betonpompmixer
Onder chauffeur betonpompmixer wordt verstaan de werknemer, op wie de functie allround mixerchauffeur met ervaring en de functie betonpompmachinist van toepassing is. Hij is zelfstan- dig is belast met het besturen van één of meer types van betonpompmixers. Tevens is hij zelfstandig belast met de bediening van betonpompen. Hij moet alle voorkomende werkzaamhe- den, zoals het laden en lossen, het leggen en verleggen van de transportleidingen, alsmede het schoonmaken hiervan, verrichten. Daarnaast is hij behulpzaam bij het gelijkmatig verdelen van de betonspecie in de bekisting.
4. Schuimbetonvloermedewerker in opleiding
Onder schuimbetonvloermedewerker in opleiding wordt verstaan een werknemer, die onder
toezicht is belast met het verpompen, storten en afwerken van schuimbetonvloeren
5. Monteur
Onder monteur wordt verstaan een werknemer, die belast is met het onder toezicht monteren en demonteren van onderdelen van betonpompen en het samenbouwen van deze onderdelen tot grotere eenheden en het verrichten van periodiek onderhoud.
GROEP IV
1. Allround betonpompmachinist
Onder allround betonpompmachinist wordt verstaan de werknemer, die belast is met het bedienen van alle voorkomende types betonpompen, waaronder de betonpompen met giek en die voorts medeverantwoordelijk is voor de goede gang van zaken voor wat betreft het pompen van mortels. Hij dient tevens te zorgen voor het dagelijks normale onderhoud en het verrichten van kleine reparaties aan de betonpompen. Tevens is hij behulpzaam bij het gelijkmatig verdelen van de betonspecie in de bekisting.
2. Allround chauffeur betonpompmixer
Onder allround chauffeur betonpompmixer wordt verstaan de werknemer, op wie de functie allround mixerchauffeur met ervaring en allround betonpompmachinist van toepassing is. Hij is belast met het besturen van alle mogelijke voorkomende types van mobiele pompen en deze tevens zelfstandig kan bedienen. Hij is belast met het bedienen van alle voorkomende types betonpompen, waaronder de betonpompen met giek en is voorts medeverantwoordelijk voor de goede gang van zaken voor wat betreft het pompen van mortels. Hij dient tevens te zorgen voor het dagelijks normale onderhoud en het verrichten van kleine reparaties aan de betonpompen. Tevens is hij behulpzaam bij het gelijkmatig verdelen van de betonspecie in de bekisting.
3. Schuimbetonvloerenoperator
Onder schuimbetonvloerenoperator wordt verstaan een werknemer, die zelfstandig is belast met het verpompen, storten en afwerken van schuimbetonvloeren.
4. Allround monteur
Onder allround monteur wordt verstaan een werknemer, die belast is met het opsporen van storingen aan en het zelfstandig repareren van vrachtauto’s, betonpompen en dergelijke. Helpt zo nodig de hoofdmonteur.
GROEP V
1. Hoofdbetonpompmachinist
Onder hoofdbetonpompmachinist wordt verstaan een vakbekwame werknemer, die speciaal belast is met grotere en bijzondere objecten. Hij is belast met de leiding en draagt alle verantwoordelijk- heid voor het juist opstellen van de betonpompen, respectievelijk het afvoeren van het materieel.
2. Hoofdmonteur
Onder hoofdmonteur wordt verstaan een werknemer, die belast is met het zelfstandig demonteren, monteren van betonpompen en het uitvoeren van alle voorkomende reparaties en revisiewerk- zaamheden aan betonpompen en onderdelen daarvan.
3. Allround schuimbetonvloerenoperator
Onder allround schuimbetonvloerenoperator wordt verstaan een werknemer, die speciaal is belast met het verpompen, storten en afwerken van schuimbetonvloeren. Hij is belast met de leiding en draagt alle verantwoordelijkheid voor de vervaardiging en de samenstelling van het schuimbeton en de kwaliteitscontrole hierop.
4. Hoofd chauffeur betonpompmixer
Onder hoofd chauffeur betonpompmixer wordt verstaan de werknemer, op wie de functie allround chauffeur betonpompmixer en de functie hoofdbetonpompmachinst van toepassing is. Hij is belast met het besturen van alle mogelijke voorkomende types van mobiele pompen en deze tevens zelfstandig kan bedienen. Hij is belast met het bedienen van alle voorkomende types betonpom- pen, waaronder de betonpompen met giek en is voorts medeverantwoordelijk voor de goede gang van zaken voor wat betreft het pompen van mortels. Hij is een vakbekwame werknemer, die speciaal belast is met grotere en bijzondere objecten. Hij is belast met de leiding en draagt alle verantwoordelijkheid voor het juist opstellen van de betonpompen, respectievelijk het afvoeren van het materieel.
5. Overige werknemers
Onder overige werknemers worden verstaan werknemers, die niet genoemd zijn in de boven- staande categorieën, maar wel in dienst zijn van een betonpompbedrijf met uitzondering van leidinggevend, toezichthoudend, hoger technisch en administratief personeel. Op verzoek van de desbetreffende werknemer en/of werkgever zullen cao-partijen bepalen in welke categorie de desbetreffende werknemer wordt ingedeeld.
Artikel 3 - Lonen Garantieloon
a. De garantielonen worden met ingang van 1 mei 2022 met 3% verhoogd.
b. De garantie week- en uurlonen voor volwassen werknemers (vanaf 20-jarige leeftijd) bedragen:
Groepen | Uurloon | Weekloon | Vierwekenloon | Maandloon |
I | € 16,36 | € 654,40 | € 2.617,60 | € 2.835,73 |
II | € 16,63 | € 665,20 | € 2.660,80 | € 2.882,53 |
III | € 16,97 | € 678,80 | € 2.715,20 | € 2.941,47 |
IV | € 17,65 | € 706,00 | € 2.824,00 | € 3.059,33 |
V | € 18,22 | € 728,80 | € 2.915,20 | € 3.158,13 |
c. Een werknemer, die werkzaamheden vervult, die behoren tot twee of meerdere functies, zoals genoemd in de artikelen 2 en 3 van deze bijlage, zal voor het geval deze functies in verschillende groepen zijn opgenomen recht hebben op een bruto individueel overeengekomen loon dat minimaal even hoog is als het garantieloon dat behoort tot de functie, die de werknemer mede vervult, welke recht geeft op het hoogste garantieloon. Het recht op voornoemde beloning geldt voor de gehele arbeidsduur waarin de werknemer bij de werkgever werkzaam is en gaat in met ingang van de eerste volle loonweek waarin bovenstaande situatie zich voor het eerst voordoet.
d. De garantielonen voor jeugdige werknemers bedragen:
1. Voor niet in opleiding zijnde jeugdigen (met 5-daagse werkweek) dat wil zeggen jeugdige werknemers met wie geen leerovereenkomst in het kader van de Wet Educatie Beroepsonder- wijs is aangegaan:
Groep I
De staffel is geënt op groep I volwassen werknemers vanaf 20-jarige leeftijd:
Leeftijd | Leeftijdstaffel | Uurloon | Weekloon | Vierwekenloon | Maandloon |
16 jaar | 60% | € 9,82 | € 392,80 | € 1.571,20 | € 1.702,13 |
17 jaar | 70% | € 11,45 | € 458,00 | € 1.832,00 | € 1.984,67 |
18 jaar | 80% | € 13,09 | € 523,60 | € 2.094,40 | € 2.268,93 |
19 jaar | 90% | € 14,72 | € 588,80 | € 2.355,20 | € 2.551,47 |
2. Voor in opleiding zijnde jeugdigen (met 5-daagse werkweek) waaronder worden verstaan jeugdige werknemers met wie een leerovereenkomst in het kader van de Wet Educatie Beroepsonderwijs is aangegaan:
Groep II
De staffel is geënt op groep II volwassen werknemers vanaf 20-jarige leeftijd.
Leeftijd | Leeftijdstaffel | Uurloon | Weekloon | Vierwekenloon | Maandloon |
16 jaar | 60% | € 9,98 | € 399,20 | € 1.596,80 | € 1.729,87 |
17 jaar | 70% | € 11,64 | € 465,60 | € 1.862,40 | € 2.017,60 |
18 jaar | 80% | € 13,30 | € 532,00 | € 2.128,00 | € 2.305,33 |
19 jaar | 90% | € 14,97 | € 598,80 | € 2.395,20 | € 2.594,80 |
3. Aan jeugdige werknemers die blijkens het bezit van vakdiploma’s of getuigschriften een primaire opleiding met goed gevolg hebben voltooid of in het bezit zijn van een daarmee gelijk te stellen diploma of getuigschrift, moet het loon worden betaald voor jeugdigen die één jaar ouder zijn dan de betrokken werknemers.
4. Aan jeugdige werknemers die blijkens het bezit van vakdiploma’s of getuigschriften een voortgezette opleiding met goed gevolg hebben voltooid of in het bezit zijn van een daarmee gelijk te stellen diploma of getuigschrift, moet het loon worden betaald voor jeugdigen die twee jaar ouder zijn dan de betrokken werknemers.
5. Jeugdige werknemers, die een vakopleiding in het kader van de Wet Educatie Beroepsonder- wijs volgen hebben recht op betaald verlof voor het volgen van de vakopleiding.
e. 1. In afwijking van het in lid a. gestelde betaalt de werkgever een werknemer, die nog nooit eerder in de bedrijfstak heeft gewerkt en voorafgaand langdurig werkloos was, maximaal voor de periode van één jaar een salaris volgens de inloopschaal. Daarnaast zal aan de werknemer bij aanvang van dit dienstverband een vakopleiding aangeboden worden. Na één jaar geldt bij gebleken geschiktheid, de salarisschaal die behoort bij de betreffende functie. Onder een langdurig werkloze wordt verstaan iemand die, direct voorafgaande aan de indiensttreding, langer dan 1 jaar werkloos is geweest.
2. De salarissen behorend bij de inloopschaal worden als volgt berekend:
Gedurende de eerste 26 weken van het dienstverband geldt een schaalloon van het Wettelijk Minimum Loon (WML) vermeerderd met 25% van het verschil tussen het WML en het loon volgens Groep I. Gedurende de tweede 26 weken van het dienstverband bedraagt dit verho- gingspercentage 50%.
Inloopschaal
Leeftijd | ≥ 20 jaar Uurloon | Weekloon | vierwekenloon | maandloon |
eerste 26 wk | € 11,69 | € 467,60 | € 1.870,40 | € 2.026,27 |
tweede 26 wk | € 13,25 | € 530,00 | € 2.120,00 | € 2.296,67 |
BIJLAGE II FUNCTIECLASSIFICATIE- EN BELONINGSSYSTEEM VOOR LEIDINGGEVEND, TOEZICHTHOUDEND, HOGER TECHNISCH EN ADMINISTRATIEF PERSONEEL
Artikel 1
Deze bijlage is van toepassing op al het leidinggevend, toezichthoudend, hoger technisch en adminis- tratief personeel in de betonpompbedrijven.
Artikel 1A
De werkgever zal aan een werknemer, die behoort tot het leidinggevend, toezichthoudend, hoger technisch en administratief personeel, een salaris betalen behorend bij de functiegroep, waarin de werknemer is ingedeeld.
Artikel 2.
De werkgever zal aan de werknemer van 20 jaar en ouder een salaris betalen dat ligt tussen het minimum en maximum van de salarisschaal behorend bij diens functiegroep.
Bij aanstelling kunnen aan de werknemer van 20 jaar of ouder één of meer periodieken worden toegekend.
1. Aan de werknemer van 20 jaar en ouder zal jaarlijks, als regel per 1 januari, een periodieke verhoging worden toegekend totdat het einde van de salarisschaal is bereikt.
Een werknemer die korter dan een jaar in dienst is, heeft geen recht op een periodieke verhoging; bij aanstelling kan anders overeengekomen worden.
De werkgever kan de werknemer die onvoldoende functioneert de periodieke verhoging onthou- den. De werkgever zal de werknemer hiervan schriftelijk en met redenen omkleed kennis geven. Een periode van arbeidsongeschiktheid is geen reden om een periodiek te onthouden.
De werkgever kan de werknemer die meer dan gemiddeld functioneert een extra periodiek verstrekken.
2. De garantielonen worden met ingang van 1 mei 2022 met 3% verhoogd. De salarissen voor werknemers van 20 jaar en ouder bedragen:
Maandsalarissen
Functie-groepen | Minimum | Maximum | Min. Stapgrootte per jaar | Lengte functieschaal |
II | € 2.499,47 | € 2.934,12 | € 54,33 | 8 jaar |
III | € 2.664,29 | € 3.351,44 | € 68,72 | 10 jaar |
IV | € 2.868,34 | € 3.864,53 | € 83,02 | 12 jaar |
V | € 3.174,02 | € 4.193,48 | € 84,96 | 12 jaar |
VI | € 3.379,39 | € 4.875,33 | € 106,85 | 14 jaar |
VII | € 3.685,73 | € 5.420,94 | € 115,68 | 15 jaar |
Vierwekensalarissen
Functie-groepen | Minimum | Maximum | Min. Stapgrootte per jaar | Lengte functieschaal |
II | € 2.307,20 | € 2.708,42 | € 50,15 | 8 jaar |
III | € 2.459,32 | € 3.093,64 | € 63,43 | 10 jaar |
IV | € 2.647,69 | € 3.567,26 | € 76,63 | 12 jaar |
V | € 2.929,87 | € 3.870,90 | € 78,42 | 12 jaar |
VI | € 3.119,43 | € 4.500,31 | € 98,63 | 14 jaar |
VII | € 3.402,22 | € 5.003,94 | € 106,78 | 15 jaar |
Salarisstaffel voor werknemers beneden de leeftijd van 20 jaar
Leeftijd | Staffel |
16 jaar | 60% |
17 jaar | 70% |
18 jaar | 80% |
19 jaar | 90% |
3. In afwijking van het in lid 1 en 2 gestelde betaalt de werkgever een werknemer, die nog nooit eerder in de bedrijfstak heeft gewerkt en voorafgaand langdurig werkloos was, maximaal voor de periode van één jaar een salaris volgens de inloopschaal. Daarnaast zal aan de werknemer bij aanvang van dit dienstverband een vakopleiding aangeboden worden. Na één jaar geldt bij
gebleken geschiktheid, de salarisschaal die behoort bij de betreffende functie. Onder een langdurig werkloze wordt verstaan iemand die, direct voorafgaande aan de indiensttreding, langer dan 1 jaar werkloos is geweest.
De salarissen behorend bij de inloopschaal worden als volgt berekend: gedurende de eerste 26 weken van het dienstverband geldt een schaalloon van het Wettelijk Minimum Loon (WML) vermeerderd met 25% van het verschil tussen het WML en het loon volgens Groep II, gedurende de tweede 26 weken van het dienstverband bedraagt dit verhogingspercentage 50%
Inloopschaal
Leeftijd | ≥ 20 jaar minimum maandloon | vierwekenloon |
eerste 26 wk | € 1.942,02 | € 1.792,70 |
tweede 26 wk | € 2.127,84 | € 1.964,20 |
Artikel 3 Functiegroepen
Voor het leidinggevend, toezichthoudend, hoger technisch en administratief personeel zijn een zestal functiegroepen II tot en met VII onderscheiden. Per groep wordt een omschrijving gegeven van de aard van de werkzaamheden en de daarvoor benodigde kennis en ervaring.
Groep II
Het uitvoeren van eenvoudige, regelmatig wederkerende werkzaamheden, waarvoor enige algemene ontwikkeling en praktijkervaring noodzakelijk is. Het werk wordt onder leiding uitgevoerd doch enige mate van zelfstandigheid bij de uitvoering, evenwel zonder beoordelingsbevoegdheid (hieronder te verstaan de bevoegdheid om in twijfelgevallen eigen keuzes te doen) kan verlangd worden.
Groep III
Het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor naast enige algemene ontwikkeling en theoretische kennis, praktijkervaring noodzakelijk is. De werkzaamheden worden met een redelijke mate van zelfstandigheid uitgevoerd, evenwel zonder beoordelingsbevoegdheid.
Groep IV
Het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor naast een redelijke algemene ontwikkeling en theoreti- sche kennis op lager tot middelbaar niveau, enige jaren praktijkervaring noodzakelijk is. De werkzaam- heden worden met een ruime mate van zelfstandigheid uitgevoerd. Leiding geven aan één of meer medewerkers kan inherent zijn aan de functie.
Groep V
Het verrichten van werkzaamheden waarvoor naast een redelijke algemene ontwikkeling en theoreti- sche kennis op tenminste middelbaar niveau, een gedegen praktijkervaring onontbeerlijk is. De uitvoering vraagt een grote mate van zelfstandigheid benevens het ontplooien van initiatieven op het eigen werkterrein. Als regel zal leiding worden gegeven aan één of meer medewerkers.
Groep VI
Het verrichten van werkzaamheden waarvoor naast algemene ontwikkeling en theoretische kennis, bij voorkeur op hoger niveau, een grote praktijkervaring onontbeerlijk is. De uitvoering vraagt een grote mate van zelfstandigheid benevens het ontplooien van initiatieven op het eigen werkterrein. Als regel zal leiding worden gegeven aan één of medewerkers en kan direct verantwoording verschuldigd zijn aan de bedrijfsdirecteur dan wel bedrijfsleider.
Groep VII
Het verrichten van werkzaamheden waarvoor naast algemene ontwikkeling en een ruime praktijkerva- ring, theoretische kennis op hoger niveau en/of specialistische kennis onontbeerlijk zijn.
De uitvoering geschiedt met een grote mate van eigen verantwoordelijkheid en de functie vraagt het ontplooien van initiatieven op het eigen werkterrein.
Er wordt als regel leiding gegeven aan een afdeling van het bedrijf met meerdere medewerkers. In veel gevallen is rechtstreeks verantwoording verschuldigd aan de bedrijfsdirecteur.
BIJLAGE V - URENSYSTEMATIEK
Op bedrijfsniveau kan de werkgever met de ondernemingsraad of met de personeelsvertegen- woordiging – en bij afwezigheid daarvan – met een representatieve vertegenwoordiging van de werknemers, een spaarurensystematiek afspreken, met behoud van het garantieloon voor de werknemer.
Deze spaarurensystematiek maakt het mogelijk om de interne flexibiliteit binnen betonpompbedrijven te vergroten, met behoud van werkgelegenheid voor de vaste medewerkers. Binnen deze systematiek bedraagt de normale arbeidsduur 173,33 uur per maand of 160 uur per vier weken.
In deze systematiek is een negatief urensaldo niet toegestaan.
Binnen deze spaarurensystematiek wordt gewerkt met een bedrijfsurenpot, nader uit te werken in een bedrijfsregeling met vast te stellen minima en maxima. De bedrijfsurenpot fungeert als buffer om ten alle tijde het salaris dat behoort bij het aantal basisuren te kunnen garanderen, ook als er een (gedeelte van) de dag of de week geen werk is.
Dictum II
De in dictum I opgenomen bepalingen zijn algemeen verbindend verklaard tot en met 31 december 2022.
Dictum III
Voor zover de in dictum I opgenomen bepalingen strijdig zijn met bij of krachtens de wet gestelde of te stellen regelen, prevaleren deze regelen. Dit betekent in het licht van de gelijke behandelingswetge- ving dat ten aanzien van bepalingen waarin onderscheid wordt gemaakt terwijl daarvoor een objectieve rechtvaardiging vereist is, partijen in de uitvoeringspraktijk moeten zorgen voor een legitiem doel waarbij de ingezette middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.
Dictum IV
Voor zover in de in dictum I opgenomen bepalingen wordt verwezen naar informatie die gepubliceerd is op een website, geldt dat de informatie zoals opgenomen op die website geen onderdeel uit maakt van dit besluit tot algemeenverbindendverklaring. Deze informatie wordt aangemerkt als toepassings- praktijk van cao-bepalingen, zoals bedoeld in paragraaf 3.1. van het Toetsingskader AVV. De inhoud van deze informatie valt niet onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Uitgezonderd zijn de verwijzingen die wettelijk zijn toegestaan.
Dictum V
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2023 en heeft geen terugwerkende kracht.
’s-Gravenhage, 9 augustus 2022
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze,
De directeur Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving,
X.X.X. xxx xxx Xxxx