MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Openbaar Vervoer 2006 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
BESLUIT VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID VAN 15 JUNI 2006 TOT ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR HET OPENBAAR VERVOER
XXX Xx. 00000
Bijvoegsel Stcrt. d.d. 19-06-2006, nr. 116
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Gelezen het verzoek van partijen betrokken bij de CAO voor het Open- baar Vervoer, strekkende tot algemeen verbindendverklaring van bepa- lingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;
Partij(en) te ener zijde: De Vereniging Werkgevers Openbaar Vervoer; Partij(en) te anderer zijde: FNV Bondgenoten, CNV Bedrijvenbond en De Unie.
Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeids- overeenkomsten;
Besluit:
Dictum I
Verklaart algemeen verbindend de navolgende bepalingen van bovenge- noemde collectieve arbeidsovereenkomst, zulks met inachtneming van hetgeen in de dicta II, III, IV en V is bepaald:
Sdu Uitgevers, ’s-Gravenhage 2006 CAO105032006 CAO2960 1
HOOFDSTUK I
DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST
Artikel 1
Werkingssfeer
1. Deze CAO, alsmede de bijlagen zijn van toepassing op:
a. Ondernemingen die lid zijn van de Vereniging Werkgevers Open- baar Vervoer te Utrecht, voor zover zij openbaar vervoer verrich- ten.
b. Andere in Nederland werkzame ondernemingen, die openbaar vervoer verrichten, op een daartoe aan de onderneming verstrekte vergunning, als bedoeld in de Wet Personenvervoer (Wet van 6 juli 2000, Stb. 2000, 314).
c. EMA Technische Bedrijven B.V. Combonet B.V.
B.V. ZWN Delta Exploitatie
2. a. Onder openbaar vervoer wordt verstaan voor een ieder open- staand personenvervoer volgens een dienstregeling met een auto, bus, trein, metro, tram of een via een geleidesysteem voortbewo- gen voertuig.
b. Een dienstregeling is een voor een ieder kenbaar schema van reismogelijkheden waarin zijn aangeduid de halteplaatsen waar- tussen en de tijdstippen waarop openbaar vervoer wordt verricht, zo nodig onder de vermelding dat de halteplaatsen of tijdstippen door de reiziger kunnen worden beïnvloed.
3. Deze CAO, alsmede de bijlagen zijn niet van toepassing op:
a. de gemeentelijke vervoerbedrijven van de gemeenten Amster- dam, Rotterdam en Utrecht, alsmede HTM personenvervoer N.V., Stadsvervoer Dordrecht (SVD BV), N.V. ARRIVA Groningen, Stadsbusgroep Maastricht N.V., N.V. NOVIO, Syntus B.V., NoordNed Personenvervoer B.V. en alle ondernemingen van N.V. Nederlandse Spoorwegen die zich bezighouden met vervoer van personen per trein.
b. de ondernemingen waarop op 31 december 1989 de CAO voor het Besloten Busvervoer van toepassing was en die op eigen con- cessie openbaar vervoer verrichten waarvoor minder dan 25 full- time eenheden worden ingezet. Deze uitzondering geldt voor zover in die CAO het salaris (functieloon en toeslagen/toelagen) en de salarisberekening met inbegrip van de vakantietoeslagen voor autobuschauffeurs die openbaar vervoer verrichten, zodanig geregeld is dat het niveau ervan overeenkomt met de desbetref- fende regelingen in de CAO Openbaar Vervoer.
c. de onderneming, die per onderneming per jaar gedurende ten
2
Openbaar Vervoer 2006 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
hoogste 30.000 uur openbaar vervoer verricht en waarop op 1 januari 1990 de CAO Taxivervoer van toepassing was, voor zover in die CAO een garantie-uurloon en onregelmatigheidstoe- slag is opgenomen voor chauffeurs die openbaar vervoer verrich- ten met personenauto’s en dit uurloon en deze toeslag zodanig geregeld zijn dat het niveau ervan overeenkomt met de desbetref- fende regelingen in de CAO Openbaar Vervoer.
Artikel 3
Definities
In deze CAO verstaan onder:
1. Werkgever: ieder die hoofd of bestuurder is van een onderneming zoals bedoeld in artikel 1.
2. Werknemer: degene met wie de werkgever een arbeidsovereenkomst heeft gesloten.
3. Fulltimer: de werknemer met wie is overeengekomen dat hij gedu- rende het normale aantal arbeidsuren, zoals bedoeld in deze CAO, arbeid verricht.
4. Parttimer: de werknemer met wie is overeengekomen dat hij gedu- rende een gedeelte van het normale aantal arbeidsuren, zoals bedoeld in deze CAO, arbeid verricht
5. Dagcontractant: ieder met wie de werkgever overeengekomen is dat voor bepaalde of onbepaalde tijd arbeid zal worden verricht op dagen of uren, welke in onderling overleg per dienst nader worden vastge- steld.
7. Uurloon: het functieloon per maand gedeeld door 162.
8. Dagloon: 7,48 maal het uurloon.
9. Functieloon: het loon zoals dit is opgenomen in de tabellen geldend voor een bepaalde functie.
10. Toeslag: een vaste financiële vergoeding op grond van persoonlijke prestaties of omstandigheden.
3
11. Toelage: een vergoeding in geld of tijd die verband houdt met de werkomstandigheden waaronder, of met de tijd gedurende welke arbeid moet worden verricht.
12. Salaris: het functieloon vermeerderd met de toeslagen en toelagen.
13. Inkomen: alle financiële verdiensten die uit de arbeidsovereenkomst worden genoten.
14. Kalenderweek: de dagen van zondag tot en met zaterdag.
15. Werkdag: iedere dag van de kalenderweek waarop volgens dienst- rooster/werktijdregeling arbeid wordt verricht.
16. Vrije dag: iedere dag van de kalenderweek waarop volgens dienst- rooster/werktijdregeling geen arbeid wordt verricht.
17. Feestdagen: Nieuwjaarsdag, 2e Paasdag, Hemelvaartsdag, 2e Pink- sterdag, beide Kerstdagen, Koninginnedag en de dagen waarop krachtens aanwijzing van de overheid extra vrijaf met behoud van loon mag worden gegeven.
18. Kostwinner: de werknemer wiens normale inkomsten tenminste 2/3 deel vormen van de totale inkomsten – waaronder begrepen uitkerin- gen ingevolge de sociale voorzieningen – van het gezin respectieve- lijk het alternatieve samenlevingsverband, waartoe hij behoort.
19. Standplaats: de vaste plaats waar of van waaruit de werknemer gewoonlijk zijn arbeid verricht.
21. Beroepscommissie functiewaardering: de beroepscommissie samen- gesteld volgens artikel 26 in samenhang met het reglement beroeps- commissie functiewaardering, opgenomen in bijlage 20.
22. Scheidsgerecht: het scheidsgerecht samengesteld volgens artikel 85 in samenhang met het reglement scheidsgerecht, opgenomen in bij- lage 26.
23. Onderneming: de arbeidsorganisatorische eenheid in de zin van de WOR.
Overal waar in deze CAO hij, hem of zijn wordt vermeld dient ook zij of haar te worden gelezen.
4
Openbaar Vervoer 2006 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Artikel 4
VCSA
1. De VCSA is belast met de behandeling van alle vraagstukken die betrekking hebben op de uitleg, toepassing of nakoming van deze CAO en waarover betrokkenen bij deze CAO ingelicht willen wor- den.
2. Vraagstukken met betrekking tot deze CAO kunnen alleen aan de VCSA worden voorgelegd door de werkgever, (een) vakvereni- ging(en), de werkgeversvereniging of de ondernemingsraad van een onderneming die valt onder de werkingssfeer van deze CAO.
Artikel 6
Reorganisatie
1. In geval van een voornemen tot reorganisatie, inkrimping, fusie, beëindiging van de onderneming, wijziging van vestigingsplaats(en) van de onderneming of andere structurele wijzigingen of overdracht van de zeggenschap over de onderneming, is de werkgever verplicht daarover op een zodanig tijdstip advies in te winnen van de onder- nemingsraad en overleg te voeren met vakorganisaties, dat nog wezenlijk invloed op de beslissing kan worden uitgeoefend.
2. a. Wanneer het onder lid 1 genoemde leidt tot een vermindering van het personeelsbestand, die ontslag tot gevolg heeft, zal ten be- hoeve van de betrokken werknemers een wachtgeldregeling wor- den getroffen, die voor wat betreft de materiële consequenties zoveel mogelijk gelijk is aan het Rijkswachtgeldbesluit 1955 (Besluit van 31 augustus 1959, Stb. 1959, 319).
b. Al hetgeen op grond van het onder a gestelde door de werkgever wordt toegezegd, zal het karakter dragen van suppletie op uitke- ringen, waarop de werknemer ingevolge sociale verzekering/ voorziening aanspraak kan maken. De werknemer is dan ook ver- plicht zich zo te gedragen als nodig is voor het verkrijgen en behouden van uitkeringen op grond van bovengenoemde verzekering/uitkering.
3. a. Indien de onder lid 1 bedoelde maatregelen moeten leiden tot overplaatsing van werknemers, zal de werkgever over de daartoe
5
te treffen regels advies inwinnen van de ondernemingsraad en overleg voeren met vakorganisaties.
b. Indien geen sprake is van de verplichting tot verhuizing zoals bedoeld in artikel 45, zal aan financiële vergoedingen de VCSA- verplaatsingskostenregeling ten grondslag worden gelegd, zoals opgenomen in bijlage 13.
HOOFDSTUK II
DE ARBEIDSOVEREENKOMST
Artikel 7
Indiensttreding/arbeidsovereenkomst
1. Bij indiensttreding verstrekt de werkgever aan de werknemer een arbeidsovereenkomst, waaruit blijkt welke (arbeids)voorwaarden van toepassing zijn. Voorbeelden van arbeidsovereenkomsten zijn opge- nomen in de bijlagen 3 tot en met 6.
3. Een regeling met betrekking tot het aantrekken van parttimers en dagcontractanten wordt niet vastgesteld, dan nadat de ondernemings- raad in de gelegenheid is gesteld daarover advies uit te brengen.
Artikel 8
Proeftijd
In afwijking van artikel 7:652 BW geldt bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd de volgende proeftijd:
• één maand indien de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor een periode van maximaal één jaar.
• twee maanden indien de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor een periode langer dan één jaar.
• twee maanden indien de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van een project of wegens vervanging bij ziekte waarbij geen einddatum is afgesproken.
Artikel 9
Parttimers
De bepalingen van deze CAO en de bijlagen zijn van toepassing op part- timers, met inachtneming van het gestelde in dit artikel.
1. De arbeidstijd per dienst(deel) bedraagt minimaal 2 uur.
6
2. Op verzoek van de parttimer zal telkens na verloop van een kwar- taal het deeltijdpercentage van de parttimer in de arbeidsovereen- komst worden verhoogd tot de feitelijk over het achterliggende kwar- taal gemiddeld verrichte arbeidstijd.
3. Een parttimer krijgt voorrang bij uitbreiding van het overeengeko- men aantal arbeidsuren of het vervullen van een opengevallen full- time baan in dezelfde functie, mits hij aan de functie-eisen voldoet.
4. Ten aanzien van de parttimer dienen de navolgende artikelen op de hierna aangegeven wijze te worden toegepast:
Artikel 20
Arbeidstijdenregeling ouderen
Artikel 20 is op parttimers pro rata van toepassing.
Artikel 21
Loonschalen en dergelijke
Het functieloon wordt vastgesteld overeenkomstig de bij de functie behorende schaal, naar rato van het aantal overeengekomen uren per week, waarbij wordt afgerond op hele euro’s.
Artikel 30
Salaris bij afwezigheid
Bij toepassing geschiedt een en ander naar rato overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 21, 33, 34 en 39.
Artikel 33
Toelage voor onregelmatige arbeid
De toelage wordt toegekend over de werkelijk gewerkte uren. De mid- deling, zoals bedoeld in artikel 29 lid 3, is niet van toepassing.
7
Arbeidstijden/ATV
a. Artikel 35 is op parttimers pro rata van toepassing. Parttimers met een arbeidsduur van minimaal 28 uren per werkweek kunnen jaar- lijks voor 1 september kenbaar maken of de ATV-rechten in de nieuwe dienstregeling, doch uiterlijk 31 december van dat jaar, in tijd zullen worden genoten dan wel in geld zullen worden uitbetaald. Aan parttimers met een arbeidsduur van minder dan 28 uur per week wordt het recht op ATV uitbetaald.
b. In geval van uitbetaling wordt het functieloon vastgesteld door het tabelloon te vermenigvuldigen met y/37,38 waarbij y het contrac- tueel overeengekomen aantal uren per week bedraagt.
c. In geval van opname in tijd wordt het functieloon vastgesteld door het tabelloon te vermenigvuldigen met y/40, waarbij y het contrac- tueel overeengekomen aantal uren per week bedraagt.
d. Aan parttimers die zijn ingedeeld in een van de Hay-schalen wordt geen ATV toegekend.
Artikel 36
Meeruren en overuren voor niet-technisch personeel
a. Artikel 36 lid 1 (meeruren) is niet van toepassing op parttimers.
b. Overuren zijn uren waarmee de voor fulltimers geldende arbeidstijd per kalenderweek wordt overschreden.
Artikel 39
Afbouwtoelage
Het onder lid 2 bedoelde bedrag wordt naar rato toegepast.
Artikel 41
Toelage voor dienstdoen op vrije dagen
Het gestelde in lid 3 sub b is niet van toepassing voor de parttimers, die normaliter gedurende 4 uur of minder gewerkt zouden hebben.
Onder het in dit artikel genoemde dagloon wordt verstaan het voor het betreffende werknemer geldende uurloon vermenigvuldigd met het aan- tal uren dat die dag gewerkt zou worden.
8
Artikel 47
Forenzenvergoeding
Het gestelde in lid 4 is naar rato van het aantal gewerkte dagen van toe- passing.
Artikel 61
Vakantie
a. De vakantie-aanspraken worden uitgedrukt in uren. Het aantal uren wordt vastgesteld door het aantal dagen waarop conform artikel 61 aanspraak bestaat te vermenigvuldigen met 8 en de uitkomst daarvan te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de teller wordt gevormd door het gemiddeld aantal overeengekomen arbeidsuren per week en de noemer 40.
b. Vakantie kan worden opgenomen per dag, waarbij op de aanspraken het aantal uren in mindering wordt gebracht dat de werknemer die dag gewerkt zou hebben.
c. Voor parttimers die zijn ingedeeld in een van de Hay-schalen geldt dat de omrekeningsfactor in sub a 8 bedraagt en de omrekenings- factor in sub b 40.
Artikel 62
Vakantiebijslag
De vastgestelde bedragen worden naar rato aangepast.
Artikel 63
Afwezigheid met behoud van salaris
Ten aanzien van de aanspraken wordt het aantal naar rato vastgesteld en naar boven afgerond op een halve dag.
9
Organisatieverlof
Voor het deelnemen aan overleg wordt als diensttijd aangemerkt de duur van de dienst welke op die dag verricht had moeten worden met een maximum van acht uur. Vrije uren worden gecompenseerd.
Artikel 10
Hay-werknemers
De bepalingen van deze CAO en de bijlagen zijn van toepassing op werknemers die zijn ingedeeld in een van de Hay-schalen, met inacht- neming van het gestelde in dit artikel.
1. Het functieloon geldt voor een arbeidstijd van 40 uur per week.
2. Het uurloon is het functieloon per maand gedeeld door 173,3.
3. Aan Hay-werknemers wordt geen ATV toegekend.
4. Tenzij uitdrukkelijk een hoger aantal is overeengekomen, bedraagt de normale vakantie per vakantiejaar voor werknemers met een leef- tijd:
• t/m 29 jaar: 27 dagen
• van 30 t/m 44 jaar: 32 dagen
• van 45 jaar en ouder: 35 dagen
5. Voor Hay-werknemers met een parttime arbeidsovereenkomst wordt verwezen naar artikel 9.
6. Het bepaalde in artikel 28 geldt niet voor Hay-werknemers.
7. a. De werkgever kan aan werknemers die zijn ingedeeld in een Hay-schaal een variabele beloning toekennen. Deze beloning wordt niet toegekend dan na een beoordeling van de in het kader van contractmanagement behaalde resultaten.
b. Indien een variabele beloning wordt toegekend bedraagt deze:
• voor werknemers ingedeeld in de schalen A, B en C 7–12%
• voor werknemers ingedeeld in de schalen D, E en F 9–15%
Artikel 11
Dagcontractanten
1. Voor dagcontractanten met wie een overeenkomst is afgesloten zoals bedoeld in bijlage 7, gelden slechts de bepalingen die worden over-
10
eengekomen, met dien verstande dat het functieloon wordt vastge- steld overeenkomstig de bij de functie behorende loonschaal, naar rato van het aantal gewerkte uren.
2. Naast het in lid 1 bedoelde functieloon bestaat aanspraak op de toe- lage voor onregelmatige arbeid als bedoeld in artikel 33.
3. De vakantie-aanspraken en vakantiebijslag ontstaan naar rato van het aantal gewerkte uren danwel dagen.
Artikel 12
Uitzendkrachten
1. De artikelen 3, 9 (voorzover van toepassing), 12, 19 en 19A, 20 (niet ATV, maar de uurloonwaarde), 21, 23, 32, 33 en 33A, 34, 35 (uurloonwaarde), 36 en 37, 38, 39, 40, 41, 42 en 68, als ook de bij- lagen 11, 12 en 22 van deze CAO zijn van overeenkomstige toepas- sing op de uitzendkracht die als vakkracht en op de uitzendkracht die langer dan 26 weken werkzaam is bij een werkgever die valt onder de werkingssfeer van deze CAO, met dien verstande dat voor die vakkracht respectievelijk uitzendkracht de bij zijn functie behorende loonschaal geldt naar rato van het aantal gewerkte uren.
2. Als vakkracht wordt aangemerkt de uitzendkracht die als chauffeur wordt uitgezonden en in het bezit is van het vakdiploma CCV-B.
3. De werkgever dient zich ervan te verzekeren dat aan vakkrachten/ uitzendkrachten die aan zijn onderneming ter beschikking zijn ge- steld loon en toe(s)lagen worden betaald overeenkomstig de bepalin- gen van deze CAO. De werkgever verstrekt desgevraagd toereikende informatie aan de uitzendonderneming over de voor de uitzend- onderneming relevante beloningselementen van de met de vakkracht respectievelijk uitzendkracht vergelijkbare vaste medewerker.
4. Alle andere bepalingen uit deze CAO zijn niet van toepassing op vakkrachten/uitzendkrachten.
11
Standplaats
1. Bij indiensttreding wijst de werkgever de werknemer een standplaats aan.
2. Onverminderd het bepaalde in artikel 6 kan de werkgever indien het dienstbelang dat vordert, na overleg met de werknemer, tijdens het dienstverband een andere standplaats aanwijzen.
3. De werknemer is vrij in de keuze van zijn woonplaats, mits hij zich niet in de onmogelijkheid stelt zijn dienst naar behoren uit te voeren.
4. Indien de werknemer van de in lid 3 omschreven vrijheid gebruik maakt zonder dat overplaatsing heeft plaatsgevonden, is de werkge- ver, met uitzondering van het bepaalde in artikel 47 (forenzen- vergoeding), op geen enkele wijze tot vergoeding van kosten gehou- den.
Artikel 14
Erkenning samenlevingsverband/partner
1. Als partner wordt aangemerkt:
x. xx xxxxxxxxx geregistreerde partner; of
b. hij die ongehuwd is en met de werknemer geen nauwere graad van bloed- of aanverwantschap heeft dan de derde graad – zoals bedoeld in het schema in bijlage 27 – en die gedurende minimaal één jaar met de werknemer een gemeenschappelijke huishouding vormt en de intentie heeft deze in de toekomst voort te zetten.
2. Om de intentie tot duurzame samenleving aan te tonen, dienen de navolgende bescheiden te worden overgelegd:
• een door beiden ondertekende samenlevingsverklaring als be- doeld in bijlage 28; en
• een uittreksel uit het bevolkingsregister van beiden, indien de werkgever dat verlangt.
3. De in deze overeenkomst opgenomen bepalingen op grond waarvan aanspraken kunnen worden gemaakt als gevolg van een huwelijkse verbintenis, zijn naar letter en geest van toepassing op de in lid 1 bedoelde partner.
4. Lid 2 heeft eveneens betrekking op bedrijfsregelingen.
5. Leden 2 en 3 zijn niet van toepassing indien wettelijke bepalingen dat verbieden.
12
6. De werknemer is aansprakelijk bij misbruik van rechten uit deze regeling.
7. Wijzigingen in de situatie dienen door de werknemer schriftelijk te worden medegedeeld.
Artikel 15
VUT/prépensioen
4. Werknemers die gebruik maken van de VUT-regeling of met prépen- sioen gaan kunnen samen met hun echtgen(o)ot(e) een cursus volgen ter voorbereiding op de VUT of het prépensioen. De kosten van deze cursus komen voor rekening van de onderneming.
Artikel 16
Beëindiging van de arbeidsovereenkomst
1. De arbeidsovereenkomst eindigt van rechtswege op het moment dat de werknemer de 65-jarige leeftijd heeft bereikt.
2. Indien de werknemer gedurende 2 achtereenvolgende jaren arbeids- ongeschikt is geweest, kan de overeenkomst worden opgezegd, met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke bepalingen.
3. Mocht de arbeidsongeschiktheid zich in gunstige zin wijzigen, dan heeft de gewezen werknemer tot 5 jaar na de ontslagdatum recht op bedrijfsgeneeskundige begeleiding als bedoeld in artikel 51.
4. a. De begeleiding zal er, mits dit op medische gronden mogelijk is, op gericht zijn de gewezen werknemer – bij vacatures – geheel of gedeeltelijk te plaatsen in de eigen functie of in een functie die zo dicht mogelijk daarbij aansluit.
b. Indien plaatsing als bedoeld in sub a niet mogelijk is – en de gewezen werknemer is bereid daaraan mee te werken – zal getracht worden de plaatsing van de gewezen werknemer in een passende volledige of gedeeltelijke functie binnen, dan wel bui- ten de onderneming tot stand te brengen.
c. Richtlijnen met betrekking tot uitgangspunten zoals herplaatsing, aangepast werk, revalidatie, financiële afwerking en dergelijke worden in de VCSA vastgesteld.
13
5. Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst ingevolge lid 2 wordt met inachtneming van het bepaalde in artikel 61, lid 8 een aantal vakantiedagen verzilverd, dat overeenkomt met de in de laatste zes maanden van de arbeidsongeschiktheid opgebouwde, doch niet geno- ten vakantie-aanspraken. De uitkering wordt berekend naar het salarisniveau van de dag voorafgaand aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
6. Werknemers die voor het eerst in aanmerking komen voor een gehele of gedeeltelijke WAO-uitkering ontvangen gedurende het eerste en het tweede jaar waarin zij deze uitkering ontvangen een maande- lijkse aanvulling daarop van hun werkgever, zoals bedoeld in bijlage
10. Voor ABP-werknemers geldt een gelijkwaardige regeling, zie bij- lage 10.
Artikel 17
Beheersverantwoording bij einde arbeidsovereenkomst
1. Het eindigen van de arbeidsovereenkomst ontslaat de werknemer niet van zijn verantwoordelijkheid voor het gehouden beheer, noch van zijn verplichting tot aanzuivering van een tekort dat in zijn gel- delijke verantwoording mocht worden ontdekt.
2. Bij het eindigen van de arbeidsovereenkomst is de werknemer ver- plicht de hem verstrekte reglementen, dienst- en werkkleding en alle overige eigendommen van de werkgever op een door de werkgever te bepalen plaats en tijd in goede staat in te leveren.
HOOFDSTUK III
WERKTIJDEN
Artikel 19
Dienstregeling/dienstrooster/werktijdregeling
1. Veranderingen in de dienstregeling worden vooraf met de onderne- mingsraad besproken. Bij aanvraag van goedkeuring van de dienst- regeling of verandering daarvan zal melding worden gemaakt van het standpunt van de ondernemingsraad terzake.
2. Er wordt geen dienstrooster/werktijdregeling van kracht dan nadat de ondernemingsraad daarmee heeft ingestemd.
3. De diensttijd in de dienstroosters wordt niet hoger vastgesteld dan 12 uur.
14
4. a. De maximale arbeidstijd per dienst bedraagt 8,5 uur.
b. Het aantal overschrijdingen van de onder a genoemde arbeidstijd van 8,5 uur tot een maximum van 9 uur wordt – met inachtne- ming van de richtlijnen hieromtrent in bijlage 11 – vastgesteld in overleg met de ondernemingsraad.
5. De werkgever is verplicht tot het instellen van zogenaamde deeltijd- roosters voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten ter voorkoming van vol- ledige arbeidsongeschiktheid en voor revalidatie na een periode van arbeidsongeschiktheid. Waar dit bij kleinere vestigingen praktische bezwaren oplevert, dienen in samenhang met stallingen van grotere vestigingen oplossingen te worden aangedragen.
6. Pauzeregeling voor rijdend personeel
a. In elke dienst of dienstdeel met een arbeidstijd langer dan 4 uur wordt tenminste een pauze van 15 minuten of meer ingebouwd die op een redelijk tijdstip in de dienst kan worden genoten. In elke dienst of dienstdeel met een arbeidstijd langer dan 5,5 uur wordt een pauze van 30 minuten aaneengesloten opgenomen, eventueel op te splitsen in twee maal 15 minuten.
b. De onder a bedoelde pauzes zijn netto pauzes, waarbij dus niet zijn opgenomen halterings- en/of afhandelingstijd en conform lokale afspraken looptijd en buswisseltijd.
c. Op de plaats waar de pauzes worden genoten, dient een voorzie- ning te zijn bestaande uit een verwarmde ruimte met meubilair, koffievoorziening en toilet.
7. In bijlage 11 zijn richtlijnen en een tijdschema opgenomen voor de opzet van dienstroosters.
8. a. Het overleg over het opstellen van dienstroosters wordt gevoerd met de ondernemingsraad of met een commissie die daartoe wordt benoemd door de ondernemingsraad, dan wel wordt geko- zen volgens een door hem goedgekeurd reglement.
b. Bij gebrek aan tijdige overeenstemming in een commissie zoals bedoeld onder a, wordt het geschil aan de overlegvergadering ter beoordeling voorgelegd.
c. Wordt met de ondernemingsraad niet tijdig overeenstemming bereikt en heeft het geschil betrekking op de uitleg van dit arti- kel of van bijlage 11 van deze overeenkomst, dan wordt het geschil – onverlet de terzake in de WOR voorgeschreven proce- dure – door de werkgever en ondernemingsraad tevens onver- wijld aan de VCSA voorgelegd.
15
9. In overleg met de ondernemingsraad wordt per bedrijf een methode vastgesteld voor de berekening van de formatie van het rijdend per- soneel.
10. Van het voorgaande kan alleen worden afgeweken in overleg met de ondernemingsraad. Indien van dit artikel wordt afgeweken, wordt hiervan melding gemaakt aan de VCSA.
Artikel 19 A
Werktijdregeling technisch personeel
1. a. Er wordt geen werktijdregeling van kracht dan nadat de onder- nemingsraad daarmee heeft ingestemd.
b. Het overleg over het opstellen van de werktijdregeling wordt gevoerd met de ondernemingsraad, of met een commissie, die daartoe wordt benoemd door de ondernemingsraad, danwel wordt gekozen volgens een door hem goedgekeurd reglement.
c. Bij gebrek aan tijdige overeenstemming in een commissie, zoals bedoeld in sub b, wordt het geschil aan de overlegvergadering ter beoordeling voorgelegd.
2. a. Als richtlijn geldt dat in de werktijdregeling de diensttijd, met uitzondering van de consignatiedienst, niet hoger wordt vastge- steld dan 12 uur.
b. In de werktijdregeling wordt uitgegaan van een maximale arbeids- tijd van 8,5 uur per dag.
De onderneming kan in overleg met de ondernemingsraad ter- zake anders beslissen.
3. De onderneming stelt in overleg met de ondernemingsraad een pauzeregeling vast. Deze regeling bevat op een arbeidsdag van meer dan 5,5 uur na ten hoogste 4,5 uur in ieder geval één rusttijd van 30 minuten.
4. A: Definities van in werktijdregelingen te hanteren begrippen:
1. Werktijdregeling: onder een werktijdregeling wordt verstaan het schema waarin de voor de werknemer geldende dagelijkse werk- tijd en de ATV zijn vastgelegd.
2. Dienst: de geplande werktijd van een werknemer voor één dag, opgenomen in de werktijdregeling.
3. Aanvang-/eindtijden van diensten:
• Vroege dienst: een aaneengesloten dienst, die begint op of vóór 10.00 uur en eindigt op of vóór 16.30 uur.
• Dagdienst: een aaneengesloten dienst, die uiterlijk eindigt om
18.00 uur.
• Gebroken dienst: een dienst, die wordt onderbroken door ten- minste één rusttijd van minimaal 1 uur en 30 minuten.
16
Deze dienst kan niet aanvangen vóór 06.00 uur, terwijl óf de rusttijd de periode omvat van 1.30 uur–13.00 uur, óf het einde der dienst ligt tussen 16.30 uur en 18.00 uur.
• Late dienst: een aaneengesloten dienst, die eindigt op of na
21.30 uur. In aansluiting op de late dienst zal overwerk na
01.30 uur niet verplichtend zijn.
• Extra late dienst: een aaneengesloten dienst, die vóór 00.00 uur aanvangt, waarvan een gedeelte valt tussen 02.30 en
04.30 uur. In de werktijdregeling wordt na de extra late dienst een rustperiode opgenomen van tenminste 13,5 uur.
4. Diensttijd: de tijd gelegen tussen aanvang en einde van de dienst.
5. Arbeidstijd (= betaalde tijd): de diensttijd verminderd met de rust- tijd.
6. Rusttijd: iedere periode in de diensttijd tijdens welke de werknemer 15 minuten of langer geen werkzaamheden behoeft te verrichten.
B: Samenstelling van de werktijdregeling:
1. Er kunnen één of meer werktijdregelingen per werkplaats zijn.
2. De voorgeschreven rusttijd en andere eventueel met het personeel overeengekomen rustperiodes worden ingebouwd.
• Werktijdregeling: de verdeling van de vrije dagen in de werktijd- regeling dient zodanig te zijn dat zoveel mogelijk niet meer dan 5 diensten na elkaar liggen.
• De gemiddelde arbeidstijd in de werktijdregeling mag niet meer dan 38 uur per week zijn.
• Indien zich in een werktijdregeling wijzigingen voordoen, moet het bedrijf ongeveer 8 weken van tevoren de te wijzigen werktijd- regeling ter beoordeling voorleggen aan de ondernemingsraad of een commissie die daartoe wordt benoemd.
• Een verandering van de dienst moet men op de dag ervoor bij einde dienst ontvangen hebben.
• Een mededeling dat de dienst na een vrije dag wordt veranderd moet op de dag voorafgaande aan de vrije dag(en), vóór het eind van de dienst en uiterlijk vóór 18.00 uur gegeven worden.
• Per werknemer wordt maximaal op 1 zondag per 3 weken ge- werkt.
17
C: Volledige twee ploegendienst.
Bij een volledige twee ploegendienst waaronder wordt verstaan: het wer- ken in vroege en late dienst en (tot 01.30 uur) op alle dagen van de week, wordt een minimale formatie van 12 werknemers per ploeg aan- gehouden.
D: Ontheffingsclausule.
Van vorenstaande richtlijnen kan slechts worden afgeweken, indien in overleg met de ondernemingsraad of de commissie is komen vast te staan dat dit tot (voor het personeel) betere werktijdregelingen leidt.
Artikel 19 B
Variabele werktijden
1. Indien het personeel daartoe de wens te kennen geeft, zal in de onderneming een variabele werktijdregeling worden toegepast, die de instemming behoeft van de ondernemingsraad.
2. Toepassing van een variabele werktijdregeling mag niet leiden tot het verkrijgen van een recht op onregelmatigheidstoelage en toelage gebroken diensten, indien dit recht niet zou zijn ontstaan als de varia- bele werktijd niet zou zijn toegepast.
Artikel 20
Arbeidstijdenregeling ouderen
1. Voor de werknemer die in enig jaar de leeftijd van 50 jaar bereikt, geldt met ingang van de nieuwe dienstregeling, doch uiterlijk 1 juni van dat jaar, een werkweek van 36 uur, met behoud van het volle functieloon.
De werkweek van 36 uur ontstaat door, naast de 12 ATV-dagen en 10 halve ATV-dagen, jaarlijks 18 halve ATV-dagen in het dienstroos- ter of de werktijdregeling op te nemen, tenzij de werkgever in over- leg met de groep betrokken ouderen en ondernemingsraad een an- dere verdeling van hele en halve ATV-dagen overeenkomt.
2. Deze werknemers kunnen ook kiezen voor een werkweek van 35 uur in de vorm van 5 dagen van 7 uur gemiddeld, met een minimum van 6 uur en een maximum van 7,5 uur.
3. In plaats van het bepaalde in de artikelen 33 en 34 heeft de werkne- mer van 50 jaar of ouder aan wie arbeidstijdverkorting is toegestaan recht op een vaste toeslag voor onregelmatige uren en gebroken diensten die gebaseerd is op het actuele dienstenpakket.
18
Deze toeslag wordt als volgt berekend:
a. Indien het werkpakket van de werknemer van 50 jaar of ouder een afspiegeling is van het werkpakket van een werknemer xxx- xxx dan 50 jaar, wordt de toeslag berekend op basis van de gemiddelde toeslag van het totale dienstenpakket;
b. Indien de werknemer van 50 jaar of ouder en de werknemer xxx- xxx dan 50 jaar binnen één roulering werkzaam zijn, wordt de toeslag berekend op basis van de gemiddelde toeslag van het eigen dienstenpakket;
c. Indien het werkpakket van de werknemer van 50 jaar of ouder geen afspiegeling is van het werkpakket van een werknemer xxx- xxx dan 50 jaar, wordt de toeslag berekend op basis van de gemiddelde toeslag van de werknemer jonger dan 50 jaar (tenzij deze toeslag lager is dan de gemiddelde toeslag van de eigen rou- lering);
d. Indien een werknemer heeft gekozen voor een 35-urige werk- week als bedoeld in lid 2, wordt de toeslag berekend als vermeld in sub c.
4. De vaste toeslag als bedoeld in lid 3 wordt opgenomen in de pensioen- en VUT-grondslag en in de berekening van de vakantie- bijslag.
5. Voor deze groep werknemers zal desgewenst een apart rooster per vestiging worden opgesteld.
6. a. Rijdend personeel ouder dan 50 jaar kan niet verplicht worden overwerk te verrichten. De werkgever streeft er naar rijdend per- soneel dat de leeftijd van 50 jaar bereikt heeft, slechts bij uitzon- dering voor werk buiten het voor hen geldende rooster in te scha- kelen.
b. Technisch personeel ouder dan 55 jaar kan niet verplicht worden overwerk te verrichten. De werkgever streeft er naar technisch personeel dat de leeftijd van 55 jaar bereikt heeft, slechts bij uit- zondering voor werk buiten het voor hen geldende rooster in te schakelen.
7. a. Rijdend personeel van 50 jaar en ouder is niet verplicht extra late diensten te verrichten.
b. Technisch personeel van 55 jaar en ouder is niet verplicht extra late diensten te verrichten.
c. Overig personeel van 50 jaar en ouder wordt ontheven van de
19
verplichting tot het verrichten van extra late diensten, tenzij het dienstbelang zich hiertegen verzet.
8. Het bepaalde in lid 3 is in de plaats gekomen van de regeling die opgenomen is in bijlage 14. De gewijzigde regeling geldt met ingang van de nieuwe dienstregeling 2000, doch uiterlijk 1 januari 2001. Werknemers die na de invoeringsdatum voor het eerst gebruik gaan maken van de arbeidstijdenregeling ouderen, vallen per definitie onder de uitvoeringsbepaling zoals gesteld in lid 3 van dit artikel.
9. De werknemers die reeds vóór de invoeringsdatum zoals bedoeld in lid 8 gebruik maakten van de arbeidstijdenregeling ouderen vallen onder de regeling die is opgenomen in bijlage 14. Zij hebben echter het recht te opteren voor berekening van die toeslag volgens de in lid 3 beschreven xxxxxxxxx met dien verstande dat in toekomstige jaren dan eveneens berekening volgens de in lid 3 beschreven me- thode zal plaatsvinden.
Indien werknemers kiezen voor berekening van de toeslagen volgens lid 3 van dit artikel, kunnen zij, indien deze berekeningswijze leidt tot financieel nadeel op het punt van de overwerkvergoeding, aan- spraak maken op een afbouwregeling naar analogie van de regeling volgens artikel 39.
HOOFDSTUK IV
LOONSCHALEN/SALARISSEN/FUNCTIEWAARDERING
Artikel 21
Loonschalen, instructietoelage, rijdiensttoelage
1. Als bijlage 12 bij deze overeenkomst zijn gevoegd de loonschalen, zoals deze van toepassing zijn vanaf 1 januari 2006.
2. De werknemer, die naast zijn functie werkzaamheden verricht als chauffeur-instructeur en als zodanig wordt ingezet voor de instructie van nieuw rijdend personeel ontvangt bovendien voor elke dag dat hij daadwerkelijk instructie geeft een instructietoelage van € 3,30 per dag.
3. a. De werknemer, niet ingedeeld als autobuschauffeur, die rijdienst als autobuschauffeur verricht en een uurloon heeft dat lager is dan het uurloon dat de autobuschauffeur in de chauffeursloon- schaal met eenzelfde aantal dienstjaren geniet, wordt voor de uren waarop deze dienst wordt verricht een rijdiensttoelage toe- gekend.
b. De toelage bedraagt het verschil tussen enerzijds het uurloon van
20
de werknemer en anderzijds het in sub a bedoelde uurloon van de autobuschauffeur met hetzelfde aantal dienstjaren. Diploma- toeslagen worden in de vergelijking niet meegenomen.
Artikel 22
Functiewaardering
1. De werknemer wordt in één van de als bijlage 12 bij deze overeen- komst gevoegde loonschalen ingedeeld.
2. Inschaling vindt plaats op grond van het tussen partijen overeenge- komen systeem van functiewaardering, in beginsel aan de hand van door partijen vastgestelde functietyperingen. De hier bedoelde in- schaling vindt als regel plaats onmiddellijk bij indiensttreding of bij aanvaarding van een andere functie, maar in geen geval later dan 3 maanden daarna.
3. Een functietypering is een omschrijving van een functie waarin de hoofdelementen en de karakteristiek van die functie kort zijn be- schreven. Daarbij is tevens aangegeven wat de waardering in punten is van die functie volgens het functiewaarderingssysteem.
4. Indien voor een functie geen typering bestaat of indien door verge- lijking met typeringen van verwante functies geen inschaling moge- lijk is, zal de werkgever over de inschaling advies vragen aan de bedrijfstakfunctiewaarderingsdeskundige(n). Het advies van de des- kundige(n) kan worden uitgebracht in de vorm van een prognose op basis van een globale functiebeschrijving of in de vorm van puntenwaardering volgens het in lid 2 genoemde systeem.
5. Bij deze overeenkomst is een tabel opgenomen waarin is aangege- ven welke aantallen functiewaarderingspunten overeenkomen met welke loonschaal. Indien het aantal punten hoger is dan de tabel aan- geeft, wordt het salaris vastgesteld in overleg tussen werkgever en werknemer, echter met inschaling in één van de in deze overeen- komst opgenomen salarisschalen.
6. De werkgever kan functies aanwijzen die in plaats van boven om- schreven systematiek volgens de Hay-systematiek worden gewaar- deerd om een inkomensvergelijking met de markt mogelijk te ma- ken. Indien op grond van deze waardering inschaling hoger dan in loonschaal 11 zou kunnen plaatsvinden kan de werkgever tevens
21
inschalen in de Hay-schalen A tot en met F als in bijlage 12A weer- gegeven.
7. Werknemers die per 1 januari 1998 in schaal 12 of hoger ingedeeld waren, kunnen nimmer verplicht worden met indeling in een van de Hay-schalen in te stemmen.
Artikel 23
Salaris bij indiensttreding
1. De loonschalen zijn verdeeld in treden.
2. Bij indiensttreding wordt de werknemer die jonger is dan 21 jaar ingedeeld in de bij de functie behorende loonschaal op de trede die wordt aangeduid met zijn leeftijd.
3. De werknemer van 21 jaar en ouder wordt ingedeeld in trede 0 van de bij zijn functie behorende loonschaal.
4. De werkgever kan een hogere anciënniteit (trede) toekennen dan in lid 2 en 3 aangegeven, indien hij daartoe termen aanwezig acht.
5. De autobuschauffeur van 21 jaar en ouder wordt bij indiensttreding ingedeeld als volgt:
• leeftijd 21 jaar: chauffeursloonschaal, trede 0
• leeftijd 22 jaar: chauffeursloonschaal, trede 1
• leeftijd 23 jaar en ouder: chauffeursloonschaal, trede 2
Lid 4 van dit artikel is van overeenkomstige toepassing.
6. a. Indien de werknemer direct voorafgaand aan het dienstverband één of meerdere dienstjaren in dezelfde functie bij een ander openbaar vervoerbedrijf in Nederland werkzaam is geweest, wor- den ter bepaling van de anciënniteit die dienstjaren meegeteld.
b. In het kader van dit artikellid wordt tevens in aanmerking geno- men openbaar vervoerervaring die de werknemer in dienst van een in Nederland gevestigd besloten busvervoerbedrijf heeft op- gedaan.
7. a. Gedurende maximaal één jaar kan indeling in een lagere dan de bij de functie behorende loonschaal plaatsvinden, echter op een niveau dat ook in die hogere schaal voorkomt. Een dergelijke inwerkperiode kan alleen worden toegepast, indien vaststaat dat de werknemer de functie niet onmiddellijk volledig of geheel zelfstandig zal kunnen vervullen. Bij het volledig of geheel zelf- standig vervullen van de functie volgt indeling op het gelijke of
22
nagenoeg gelijke bedrag in de hogere loonschaal, onder handha- ving van de aanvankelijke periodieke datum.
b. De in sub a bedoelde periode kan ten hoogste een lengte hebben van 3 jaar, indien het een functie betreft waarvan de beloning naar verwachting hoger uitkomt dan schaal 9 en de inhoud in belangrijke mate door de betrokkene wordt bepaald, of indien er sprake is van een vakopleiding. In die gevallen wordt periodiek, doch tenminste elk half jaar aan de hand van een beoordeling bepaald of er aanleiding is tot aanpassing van de inschaling. Voor een meerjarige vakopleiding, zal door de werkgever in overleg met de vakorganisaties een regeling worden getroffen.
Artikel 24
Verhoging functieloon
1. De werknemer ontvangt bij een normale uitvoering van werkzaam- heden telkens een periodieke verhoging van zijn loon overeenko- mend met één trede van de loonschaal waarin hij is ingedeeld. Tenzij anders is overeengekomen wordt tussen de periodieken een wacht- tijd in acht genomen die overeenkomt met het aantal jaren dat wordt aangeduid door de bij de treden in de loonschaal genoemde anciën- niteitsnummers.
2. Vanaf 1 januari 1993 geldt dat werknemers slechts eenmaal (even- tueel in delen) in hun loopbaan binnen één onderneming de wacht- tijd in de loonschalen doorlopen. Het doorlopen van een wachttijd betekent dat een werknemer daadwerkelijk 5 respectievelijk 6 jaar hetzelfde functieloon ontvangt (behoudens de algemene salarisverho- ging).
3. Bij een uitvoering van de werkzaamheden die beter is dan normaal kan in voor de werknemer gunstige zin worden afgeweken van lid 1.
4. Bij toepassing van leeftijdslonen worden verhogingen toegepast met ingang van de eerste van de maand waarin de betrokken werknemer jarig is.
5. De periodieke verhoging als bedoeld in dit artikel geldt niet voor werknemers die in een van de Hay-schalen zijn ingedeeld. Voor deze werknemers kan verhoging van het functieloon plaatsvinden op grond van een door de werkgever gegeven beoordeling en volgens de salarisgroeitabel uit bijlage 12B.
23
6. Beoordeling als bedoeld in lid 5 vindt plaats op basis van contract- management.
Artikel 24 A
Verlaging functieloon
Het functieloon van een werknemer mag alleen worden verlaagd indien de werknemer schriftelijk instemt met de benoeming in een functie waarvoor is vastgesteld dat een lager functieloon van toepassing is, behoudens het gestelde in artikel 83.
Artikel 25
Bevordering
1. Bij benoeming van de werknemer in een andere functie, wordt over- eenkomstig de artikelen 22 en 23 lid 6 vastgesteld welke loonschaal voor deze functie van toepassing is.
2. Bij benoeming in een andere functie, waarvoor een hogere loon- schaal van toepassing is of bij herinschaling op grond van functie- waardering, wordt overgeschaald in de volgende loonschaal naar het gelijke of – bij ontbreken hiervan – naast hogere bedrag plus ten- minste één trede. De oorspronkelijke periodiekdatum wordt behou- den.
Voorts wordt een afspraak gemaakt en vastgelegd over het verdere tredeverloop. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen is be- paald in artikel 24 lid 1 (verhoging functieloon). Dit lid is niet van toepassing op werknemers die in een van de Hay-schalen zijn of worden ingedeeld.
3. Elke bevordering wordt schriftelijk aan de werknemer medegedeeld onder vermelding van het toegekende functieloon.
Artikel 26
Bezwaar en beroep
1. Indien tussen werkgever en werknemer geen overeenstemming wordt bereikt over de op zijn functie van toepassing zijnde loonschaal en via de in het bedrijf geldende bezwaarregeling (een model is opge- nomen in bijlage 19), eventueel na inwinning van advies van de bedrijfstak-functiewaarderingsdeskundige(n), niet tot een oplossing wordt gekomen, kan de werknemer aan de werkgever een voor beroep vatbare verklaring van inschaling vragen.
2. Binnen één maand na ontvangst van de in lid 1 bedoelde verklaring 24
kan de werknemer tegen zijn inschaling beroep aantekenen bij de beroepscommissie bedoeld in bijlage 20 van deze CAO. Het beroep wordt ingesteld door inzending van een gemotiveerd beroepsschrift.
Artikel 27
Brochure
1. Het door partijen overeengekomen systeem van functiewaardering is beschreven in de brochure ,,functiewaardering in het streekvervoer (uitgave 1988)’’, die verkregen kan worden bij de werkgever. Daar- naast kan de werkgever aangeven welke functies in aanmerking komen voor de Hay-systematiek. Op verzoek zal de benodigde infor- matie aan de werknemer worden verstrekt.
2. De VCSA kan uitvoeringsmaatregelen treffen op het gebied van functiewaardering.
3. De ondernemingsraad heeft tot taak de juiste uitvoering van de functiewaarderingsprocedure binnen de onderneming te bewaken en te begeleiden.
Artikel 28
Verhoging van het functieloon bij verrichten van een andere functie
1. Indien de werknemer gedurende tenminste één kalendermaand een functie volledig heeft waargenomen heeft hij over de maanden vol- gend op die waarin de waarneming is aangevangen, recht op één extra periodiek. Is de betrokken werknemer reeds ingedeeld op het maximum van die schaal, dan ontvangt hij het naast hogere bedrag uit de volgende schaal.
2. Indien geen sprake is van volledige waarneming zoals bedoeld in lid 1, heeft de werknemer recht op een gratificatie die lager ligt dan het bedrag dat hij op grond van het bepaalde in lid 1 bij volledige waar- neming zou hebben gekregen.
25
Artikel 29
Wijze van betaling van het inkomen
1. Maandelijks worden het salaris alsmede eventuele de toeslagen en toelagen betaald, zoals deze overeenkomstig deze CAO berekend worden.
2. De salarisspecificatie moet zodanig zijn opgesteld dat de werknemer kan nagaan hoe zijn salaris is opgebouwd.
3. In overleg met de ondernemingsraad kan besloten worden, dat toe- lagen – voor zover deze zich daarvoor lenen – worden gemiddeld.
4. Verschillen die bij de salarisbetalingen geconstateerd worden, dienen zo spoedig mogelijk in overleg met de betrokkene, doch uiterlijk bin- nen twee maanden, te worden verrekend. Indien gewenst zal door de werkgever binnen twee weken na constatering van het verschil voor- uitlopend op de definitieve verrekening een voorschot worden be- taald.
Artikel 30
Salaris bij afwezigheid
Bij toepassing van de artikelen 61, 63 en 65 van deze overeenkomst zal in afwijking van artikel 3 lid 11 onder salaris worden begrepen:
a. het functieloon.
b. de onregelmatigheidstoelage en de toelage gebroken diensten. De werkgever kan in overleg met de ondernemingsraad besluiten om de hier bedoelde toelagen te middelen. De grondslag voor de bereke- ning van de gemiddelde toelage wordt gevormd door het bedrag dat aan toelagen voor onregelmatige en gebroken diensten dient te wor- den betaald.
c. andere in deze overeenkomst omschreven toeslagen die door de werkgever aan de werknemer als vaste toeslagen worden uitbetaald.
d. uitsluitend voor de toepassing van artikel 65 geldt in afwijking van lid b dat voor de berekening van de onregelmatigheidstoelage wordt uitgegaan van de dienst die volgens dienstrooster op de betreffende dag vervuld had moeten worden, tenzij op grond van artikel 29 lid 3 besloten is tot het middelen van deze toelage.
26
Artikel 31
Looncessie
Het is de werknemer verboden zonder toestemming van de werkgever zijn rechten op salaris en dergelijke aan derden over te dragen als zeker- heid voor de nakoming van verplichtingen die door hem zijn aangegaan.
HOOFDSTUK V
TOELAGEN/TOESLAGEN/VERGOEDINGEN
Artikel 32
Indexatie
Bij iedere algehele verhoging van de functielonen worden de volgende van de in dit hoofdstuk genoemde toelagen en toeslagen dienovereen- komstig aangepast:
• het uurloon waarover de toelage voor onregelmatige arbeid wordt berekend (artikel 33, lid 2 en artikel 33A, lid 2);
• toelage voor gebroken diensten (artikel 34 in verband met bijlage 22);
• consignatietoelage (artikel 38);
• maximum bedrag voor de berekening van de afbouwtoelage (artikel 39, lid 1);
• diplomatoeslagen (artikel 42);
• instructietoelage (artikel 21, lid 2);
• minimum vakantiebijslag (artikel 62, lid 2).
Artikel 33
Toelage voor onregelmatige arbeid
1. Aan de werknemer die is ingedeeld in een loonschaal lager dan 11 en arbeid verricht op de hierna te noemen dagdelen, wordt een onregelmatigheidstoelage toegekend voor arbeidsuren op:
• maandag tot en met vrijdag van 06.00 uur tot 07.30 uur: 15% van het uurloon;
• maandag tot en met vrijdag van 19.00 uur tot 24.00 uur en van
05.30 uur tot 06.00 uur: 30% van het uurloon;
• zaterdag van 05.30 uur tot 24.00 uur: 30% van het uurloon;
27
• maandag tot en met zaterdag van 00.00 uur tot 05.30 uur: 40% van het uurloon;
• zon- en feestdagen en de uren van 00.00 uur tot 06.00 uur op werkdagen, indien het een dienst betreft die op een zon- of feest- dag is aangevangen: 45% van het uurloon;
• zon- en feestdagen tussen 00.00 uur en 05.30 uur: 55% van het uurloon.
2. Het in lid 1 bedoelde uurloon bedraagt € 12,12.
Artikel 33 A
Toelage voor onregelmatige arbeid voor technisch personeel
1. Aan technisch personeel dat in onregelmatige dienst arbeid verricht, wordt een onregelmatigheidstoelage toegekend voor arbeidsuren op:
• maandag t/m zondag van 01.30 uur tot 05.00 uur: 40% van het uurloon;
• maandag t/m zondag van 05.00 uur tot 07.30 uur: 30% van het uurloon;
• zaterdag en zondag van 07.30 uur tot 17.30 uur: 30% van het uur- loon;
• maandag t/m zondag van 17.30 uur tot 01.30 uur: 30% van het uurloon.
2. Het in lid 1 bedoelde uurloon bedraagt € 12,12.
Artikel 34
Toelage voor gebroken diensten
1. Aan de werknemer die een gebroken dienst verricht, wordt een toe- lage uitbetaald, genoemd in bijlage 22 van deze overeenkomst.
2. Onder een gebroken dienst wordt verstaan een dienst die:
a. hetzij voorkomt in een dienstrooster, danwel wordt verricht op advies van de bedrijfsgeneeskundige
én
b. onderbroken wordt door één ononderbroken rusttijd op stand- plaats van tenminste 1 uur en 31 minuten.
3. De halve ATV-dagen uit artikel 35 kunnen niet dienen als rusttijd tus- sen de dienstdelen van een gebroken dienst.
28
Artikel 35
Arbeidstijden/ATV
Voor de in dit artikel gehanteerde definities wordt verwezen naar bijlage 11.
1. a. Uitgangspunt is een vijfdaagse werkweek van 40 uur. De nor- male arbeidsduur per week bedraagt, na aftrek van ATV, 37,38 uur per week.
b. De arbeidstijd is gelijk aan de diensttijd, met dien verstande dat de op standplaats werkelijk genoten rusten van 30 minuten of langer op de diensttijd in mindering worden gebracht.
Indien een werknemer door vertraging een in het voor hem gel- dende dienstrooster opgenomen rust op standplaats van 30 minu- ten of langer niet heeft kunnen genieten, wordt deze rust niet op de diensttijd in mindering gebracht, tenzij de vertraging aan zijn toedoen is te wijten.
2. Als vaste gedragslijn geldt, dat van een in een roulering opgenomen vaste dienst niet wordt afgeweken; Alleen indien het dienstbelang dit vordert kan met instemming van de werknemer – behoudens in situa- ties die niet aan de werkgever kunnen worden verweten of niet door hem waren te voorzien – van de werktijdregeling of de roulering worden afgeweken door het verschuiven van aanvang en of einde van de dagelijkse dienst.
3. Behoudens door werknemers die volgens dienstrooster aangewezen zijn voor werkzaamheden op zaterdagen en zondagen, wordt op zaterdag en zondag niet gewerkt.
4. De indeling van diensttijd, arbeidstijd en ATV geschiedt voor rooster- gebonden werknemers:
a. Volgens een roulering van onregelmatige diensten.
De roulering wordt zo opgezet dat de gemiddelde arbeidstijd per week 37,38 uur en per dienst 8 uur bedraagt, beide gerekend over de rouleringsperiode. De roulering zal voorzien in 12 hele en 10 halve ATV-dagen per jaar, naast de gemiddeld 2 vrije dagen per week.
b. De halve ATV-dagen worden, in overleg met de ondernemings- raad, in blokken van gemiddeld 4 uur met een minimum van 3 uur en een maximum van 5 uur ingeroosterd.
29
c. De roulering wordt tevoren opgesteld en bekend gemaakt con- form de bepalingen van artikel 19.
5. De indeling van diensttijd, arbeidstijd en ATV geschiedt voor niet- roostergebonden werknemers volgens een werktijdregeling, die voor- ziet in een vast patroon van dagelijkse diensten van gemiddeld 8 uur. Per week worden volgens dit patroon niet meer dan 5 diensten ver- richt. Per jaar worden 12 hele en 2 halve ATV-dagen in de werktijd- regeling opgenomen.
6. Er is er een verlofspaarregeling met ingang van 1 oktober 2002. De verlofspaarregeling is opgenomen in bijlage 9. Rechten die zijn opgebouwd in het kader van artikel 35 lid 5 sub a tot en met sub e zoals omschreven in de CAO Openbaar Vervoer 2000/2001 zullen worden gegarandeerd.
Artikel 36
Meeruren en overuren voor niet-technisch personeel
1. Meeruren:
Indien een werknemer in een kalenderweek meer uren werkt dan het voor hem geldende dienstrooster voor die week aangeeft, is voor die meeruren een toelage van 35% verschuldigd. De toelage is niet ver- schuldigd indien de meeruren het gevolg zijn van een verschuiving van een vrije dag.
2. Plussen en minnen van uren:
Indien afwijkingen van het dienstrooster voor de werknemer leiden tot een verandering van de tevoren volgens roulering of werktijd- regeling vastgestelde diensttijd, worden plus- of minuren gestaffeld over een periode van telkens een kalendermaand – of voor degenen die werken volgens roulering in een wisselende periode van 4 of 5 weken (de betalingsperiode) – zodat minuren dienen als compensa- tie van plusuren.
3. Overuren:
a. Indien aan het einde van een maand – of voor degenen die wer- ken volgens roulering in een wisselende periode van 4 of 5 weken – plusuren resteren, dan worden deze uren aangemerkt als overuren.
b. Indien de roulering gemiddeld uitkomt op meer of minder dan 8 uur per dag, worden die plus- of minuren per betalingsperiode met de overuren verrekend.
c. Indien het saldo van plus- en minuren als bedoeld in sub a en sub b over een betalingsperiode negatief is, leidt dit nimmer tot ver- mindering van het functieloon.
30
4. Vergoeding overuren:
a. Indien een werknemer overuren maakt (overwerk verricht), ont- vangt hij zo spoedig mogelijk, doch in elk geval in de volgende betalingsperiode, eenzelfde hoeveelheid vrije tijd terug alsmede een toelage van 35% van het uurloon voor de gemaakte overuren.
b. Indien overuren niet in de volgende betalingsperiode in vrije tijd kunnen worden vergoed, vindt vergoeding in geld plaats, waarbij voor elk overuur een uurloon wordt betaald, vermeerderd met een toelage van 35%.
c. In overleg met de werknemer – of volgens een regeling, die de instemming behoeft van de ondernemingsraad – kan de toelage van 35% behalve in geld ook in vrije tijd worden toegekend.
d. De vergoeding voor meeruren en voor overuren cumuleert niet. Toepassing van dit artikel kan nimmer leiden tot een beloning per uur van meer dan 135% van het uurloon.
5. Beperking overwerk:
a. Er zal alleen worden overgewerkt indien het dienstbelang dit vor- dert en de werknemer daarmee – behoudens in situaties die niet aan de werkgever kunnen worden verweten of niet door hem waren te voorzien – na overleg heeft ingestemd.
b. Wanneer in een bepaald bedrijfsonderdeel overwerk van belang- rijke omvang hetzij naar het aantal daarbij betrokken personen, hetzij naar de te verwachten tijdsduur – noodzakelijk is, zal de werkgever hieromtrent overleg plegen met de ondernemingsraad.
6. Niet als overwerk ingevolge dit artikel wordt beschouwd het dienst- doen op een vrije dag, bedoeld in artikel 41.
Artikel 37
Overuren voor technisch personeel
1. Onder overuren (overwerk) worden verstaan: uren waarmee de dage- lijkse arbeidstijd volgens de werktijdregeling wordt overschreden.
2. a. Overuren op een werkdag volgens de werktijdregeling worden vergoed met het uurloon vermeerderd met een toelage van 35%.
b. Overuren op een roostervrije dag worden vergoed met het uur- loon vermeerderd met een toelage van 50%.
c. Indien de roostervrije dag een zon- of feestdag is geldt een toe- lage van 85%.
31
3. Indien overwerk aansluitend aan de dagelijkse arbeidstijd minder dan 30 minuten bedraagt wordt deze tijd niet als overwerk beschouwd, doch ontvangt de werknemer zo spoedig mogelijk eenzelfde hoeveel- heid vrije tijd terug. Hiervoor geldt niet de toelage van 35% van het uurloon.
4. Voor zover van toepassing wordt naast de toelage voor overuren de toelage voor onregelmatige arbeid toegekend.
5. In overleg met de werknemer kan de vergoeding voor overuren in plaats van in geld, in vrije tijd worden toegekend.
6. Indien de uitvoering van het werk dit noodzakelijk maakt, kan de werktijdregeling voor de werknemer zodanig worden aangepast, dat op een roostervrije dag arbeid moet worden verricht. Indien de inzet op een roostervrije dag niet valt onder artikel 38 en een volledige dagdienst wordt vervuld, is voor deze arbeid artikel 41 van toepas- sing. De op deze dag gewerkte uren worden niet beschouwd als over- uren, met uitzondering van de uren, waarmee eventueel de dagelijkse arbeidstijd van 8 uur wordt overschreden.
Artikel 38
Consignatietoelage
1. De werkgever kan voor één of meer bedrijfsonderdelen een regeling treffen die erin voorziet dat werknemers buiten de voor hen geldende arbeidstijd bereikbaar zijn en beschikbaar voor onvoorziene doch noodzakelijke werkzaamheden. De regeling behoeft de instemming van de ondernemingsraad.
2. De werknemer die uit hoofde van de consignatieregeling bereikbaar dient te zijn, ontvangt een toelage ter grootte van:
• € 1,31 per uur voor uren op maandag tot en met vrijdag;
• € 1,99 per uur voor uren op zaterdag, zondag of een feestdag.
In roulerende diensten gelden in afwijking van in lid 2 genoemde toelageregeling andere dagen. De toelage bedraagt:
• € 1,31 per uur op werkdagen;
• € 1,99 per uur op roostervrije dagen (inclusief vervangende feest- dagen).
3. Indien de werknemer tijdens een consignatiedienst wordt opgeroepen om daadwerkelijk arbeid te verrichten, geldt de volgende vergoeding (naast de consignatietoelage):
• 135% van het uurloon, met een minimum van 1 uur voor uren op maandag tot en met vrijdag;
32
• 200% van het uurloon, met een minimum van 2 uur voor uren op zaterdag, zondag of een feestdag.
In roulerende diensten geldt in afwijking van het hierboven in lid 3 gestelde:
• 135% van het uurloon met een minimum van 1 uur op werkda- gen;
• 200% van het uurloon, met een minimum van 2 uur; op rooster- vrije dagen (inclusief vervangende feestdagen).
4. Naast de vergoeding als bedoeld in lid 2 wordt voor consignatie- diensten op zaterdag, zondag en feestdagen of bij roulerende dien- sten op een roostervrije dag per dag een compensatie in tijd toege- kend van 2 uur, zodat voor consignatie gedurende een heel weekend een halve vrije dag wordt toegekend, die wordt ingeroosterd.
Artikel 39
Afbouwtoelage
1. Wanneer voor een werknemer de omstandigheden, die tot toekenning van onregelmatigheidstoelage en toelage gebroken diensten hebben geleid, zich wijzigen of worden herzien, zal aan die werknemer een tijdelijke toelage worden toegekend, overeenkomstig het bepaalde in lid 3, indien de vermindering van inkomsten meer dan € 14,80 per maand bedraagt.
2. Indien met betrekking tot (een) bepaalde categorie(ën) werknemers ten gevolge van reorganisatie, inkrimping of fusie van het bedrijf de dienstregeling zodanig wordt gewijzigd, dat een vermindering van onregelmatigheidstoelage of toelage gebroken diensten optreedt die voor die werknemers leidt tot een gemiddelde inkomsten- vermindering van meer dan € 14,803 per maand, wordt aan hen een tijdelijke toelage toegekend overeenkomstig het bepaalde in lid 3. Voor de berekening van de gemiddelde inkomsten-vermindering dient te worden uitgegaan van het aantal onregelmatige uren en gebroken diensten dat, gemiddeld per werknemer van de categorie (eventueel per standplaats) waartoe hij behoort in vergelijking met de voor- gaande dienstroosters, basis is geweest voor de berekening van de geldende toelagen.
3. De in lid 1 en lid 2 bedoelde toelage bedraagt gedurende de eerste 3 maanden nadat is komen vast te staan dat de wijziging of herziening
33
heeft plaatsgevonden 80% van het verschil tussen het bedrag aan onregelmatigheidstoelage en toelage gebroken diensten dat gemid- deld in het jaar daaraan voorafgaand is ontvangen en het bedrag dat na de wijziging wordt ontvangen. Telkens na elk kwartaal zal dit per- centage met 20% worden verminderd.
Artikel 40
Feestdag en vervangende vrije dag/uitruil bij andere geloofsovertuiging
1. Op feestdagen wordt geen arbeid verricht, tenzij de aard of het belang van de onderneming dit noodzakelijk maakt.
2. De werknemer heeft recht op een betaalde vervangende vrije dag indien:
• hij op een feestdag, niet vallend op zaterdag of zondag, arbeid verricht; of
• de hiervoor bedoelde feestdag valt op een vrije dag volgens dien- strooster.
De werkgever stelt na overleg met de werknemer vast op welk moment de vervangende vrije dag zal worden opgenomen.
De voor de vrije dag te compenseren arbeidstijd wordt berekend door het aantal arbeidsuren per week volgens de individuele arbeidsover- eenkomst van de betreffende werknemer te delen door het aantal te werken dagen. Deze werkwijze geldt zowel voor fulltimers als voor parttimers.
3. Voor parttimers worden met zaterdag en zondagen in het kader van dit artikel gelijk gesteld de dagen waarop normaal gesproken en/of volgens afspraak geen arbeid wordt verricht.
4. De werknemer met een andere dan de Christelijke geloofsovertui- ging kan feestdagen van zijn geloofsovertuiging inruilen voor de in deze CAO genoemde Christelijke feestdagen. De werkgever zal daartoe in overleg met de ondernemingsraad een regeling uitwerken.
Artikel 41
Toelage voor dienstdoen op vrije dagen
1. a. Het intrekken van een vrije dag vindt plaats volgens richtlijnen die zijn vastgesteld met instemming van de ondernemingsraad.
b. Voor het intrekken van een vrije dag is – behoudens in situaties die niet aan de werkgever kunnen worden verweten of niet door hem waren te voorzien – de instemming van het betrokken werk- nemer vereist.
34
2. a. Indien de werknemer die normaliter gemiddeld vijf dagen per werkweek arbeid verricht, arbeid verricht op een vrije dag waarop hij volgens het/de voor hem geldende dienstrooster/werktijd- regeling vrij van dienst was, wordt hem daarvoor in de plaats ter- stond een andere vrije dag aangewezen, die binnen 21 kalender- dagen na de oorspronkelijke dag moet worden genoten.
b. Indien de aanzegging om dienst te doen op een vrije dag plaats- vindt binnen 8 dagen voorafgaand aan die vrije dag, ontvangt de werknemer een toelage van 35% van het dagloon wegens ver- schuiving van een vrije dag.
c. Vindt binnen 8 dagen na een aanzegging als bedoeld in sub b opnieuw een wijziging plaats, dan is niettemin de toelage van 35% verschuldigd, ook al geniet de werknemer alsnog de oor- spronkelijk geplande vrije dag.
d. Geen toelage wordt gegeven indien de verschuiving van de vrije dag plaatsvindt op verzoek van het werknemer.
3. a. Xxx uit hoofde van het dienstbelang binnen 21 dagen geen ver- vangende vrije dag worden aangewezen, dan wordt het werken op de dag vergoed door een beloning ter grootte van het uurloon, vermeerderd met een toelage van 100% voor elk op die dag gewerkt uur, zonder dat de gewerkte uren voor de overuren- berekening als bedoeld in artikel 36 lid 3 in aanmerking mogen worden genomen.
b. Indien op de vrije dag gedurende minder dan vier uur arbeid werd verricht, zal niettemin een beloning ter grootte van vier maal het uurloon, vermeerderd met een toelage van 100% wor- den toegekend.
c. De in sub a en sub b genoemde beloning kan ook worden toege- kend in vrije tijd, waarbij voor elk gewerkt uur op de ingetrok- ken vrije dagen, twee uren vrijaf met behoud van loon worden toegekend.
Artikel 42
Diplomatoeslagen
1. a. De chauffeur die in het bezit is van het diploma CCV-B ontvangt een toeslag van € 35,36 per maand.
b. Overige werknemers van de vervoersdienst die voortkomen uit de chauffeursrangen en zogenaamde geüniformeerde diensten verrichten, ontvangen de in sub a bedoelde toeslag, indien zij in het bezit zijn van het diploma CCV-B en bij voortduring beschik-
35
baar, bereid en in staat zijn rijdiensten te verrichten, indien zij niet zijn ingedeeld in een loonschaal hoger dan 7.
2. a. De werknemer die in het bezit is van een geldig EHBO-diploma ontvangt een toeslag van € 9,23 per maand.
b. De werknemer die door de werkgever is aangewezen tot het ver- richten van EHBO-diensten op grond van de verplichting inge- volge artikel 178 lid 1 van het Veiligheidsbesluit 1938, dan wel zonder deze verplichting maar naar analogie daarvan, omdat dit noodzakelijk wordt geacht in het belang van de dienst, krijgt de kosten van het jaarlijks verlengen van het diploma en het lid- maatschap van de EHBO-vereniging door de onderneming ver- goed, terwijl overige kosten worden vergoed overeenkomstig de bepaling van het reglement studiekosten (categorie I), zie bijlage 24.
3. Monteurs in het bezit van het APK-keurmeesterdiploma, die ten behoeve van de onderneming werkzaamheden als keurmeester ver- richten, ontvangen een toeslag van € 35,36 per maand.
4. Voor het behalen van de volgende technische diploma’s wordt aan de betreffende monteur een éénmalige uitkering van € 98,49 netto toegekend:
• eerste monteur motorvoertuigen (INNOVAM), na het behalen van de tweede module;
• eerste carrosseriebouwer (Vakopleiding Stichting Carrosserie- bedrijf);
• eerste autospuiter (Vakopleiding Stichting Carrosseriebedrijf).
• eerste auto-elektricien (INNOVAM);
• auto-elektricien (Dirksen), na het behalen van alle modules;
• STEK-diploma, mits de monteur dat diploma op verzoek van de onderneming behaalt.
Artikel 43
Persoonlijke toeslag
1. Wanneer de werknemer in een andere functie wordt geplaatst met een lager functieloon, zal een overbruggingstoeslag worden toege- kend.
2. Het regime waaronder deze toeslag wordt toegekend, wordt schrifte- lijk aan betrokkene medegedeeld, waarbij wordt aangegeven of het bedrag ongewijzigd blijft, trendmatig wordt aangepast, danwel al- lengs verminderd wordt of afgeschaft. Zonodig wordt aangegeven dat een en ander tijdgebonden is, danwel afhankelijk wordt gesteld van gewijzigde omstandigheden.
36
3. Van de grootte en aard van de toeslag doet de werkgever schriftelijk mededeling aan de werknemer.
Artikel 44
Bijzondere beloningen
1. Een bijzondere beloning kan worden toegekend aan een werknemer die zich onderscheiden heeft door:
• het betonen van buitengewone dienstijver;
• het bewijzen van diensten in buitengewone omstandigheden;
• het voorkomen of verminderen van een gevaar door bijzondere oplettendheid, tegenwoordigheid van geest of persoonlijke moed;
• het voorstellen van verbeteringen, die naar het oordeel van de werkgever praktische waarde voor het bedrijf hebben.
2. Deze beloningen bestaan uit:
• een geschenk van geldelijke of andere aard;
• buitengewone salarisverhoging.
3. Aan een medewerker van de technische dienst, ingedeeld in de loon- schalen 1 tot en met 6, die in de garage/werkplaats werkzaamheden verricht aan autobussen of onderdelen daarvan, danwel werkzaamhe- den verricht aan bedrijfsgebouwen, kan een toeslag tot een maximum van 5% van het functieloon worden toegekend. Deze toeslag wordt individueel toegekend binnen een door de VCSA vast te stellen kader.
4. a. De werknemer ontvangt met ingang van 1 januari 1977 bij het bereiken van een diensttijd van 25, 40 of 50 jaar een gratificatie ter grootte van 50% van het functieloon per maand bij een 25-jarig dienstverband en ter grootte van het volle functieloon per maand bij een 40- of 50-jarig dienstverband.
b. Voor de bepaling van het aantal dienstjaren dat een werknemer in dienst is van de werkgever, komt eveneens in aanmerking:
• het aantal jaren doorgebracht bij een ander openbaar vervoer- bedrijf in Nederland;
• het aantal jaren in de eerste periode doorgebracht, indien een werknemer voor de tweede maal in dienst is.
Voor de vaststelling van een dienstjubileum dient het laatste dienstverband tenminste 10 jaar onafgebroken te hebben ge- duurd.
c. De werknemer die als gevolg van gedeeltelijke arbeidsonge-
37
schiktheid een WAO/ABP-uitkering ontvangt en aangepaste werk- zaamheden verricht, wordt ter bepaling van de hoogte van de gra- tificatie geacht te ontvangen een bedrag dat gelijk is aan het volle functieloon van de oorspronkelijke functie (trendmatig aange- past) welke geldt vóór toekenning van de WAO/ABP-uitkering, waarin hij 100% werkzaam was bij de werkgever. Eventuele anciënniteiten worden meegeteld.
d. Voor werknemers die op 1 januari 1977 reeds werkzaam waren in het streekvervoer zal een eventueel bestaande gunstiger rege- ling worden geëerbiedigd, met dien verstande dat het in sub b gestelde, indien voorheen niet gebruikelijk, niet van toepassing kan zijn.
5. a. Aan de werknemer die ontslag wordt verleend teneinde gebruik te kunnen gaan maken van de VUT-regeling of een voor hem gel- dende vroegpensioenregeling en die voor het bereiken van de pensioen-gerechtigde leeftijd een jubileum zou hebben gehaald als bedoeld in lid 4, wordt ter gelegenheid van dat ontslag, een uitkering toegekend.
b. De in lid 5 sub a bedoelde uitkering bedraagt:
• voor werknemers, die bij het einde van het dienstverband minder dan 25 jaren in dienst zijn geweest, voor elk vol dienstjaar 1/25 van de in lid 4 bedoelde uitkering;
• voor werknemers, die bij het einde van het dienstverband meer dan 25, doch minder dan 40 jaren in dienst zijn geweest, voor elk vol dienstjaar na het 25e 1/15 van de in lid 4 bedoelde uitkering;
• voor werknemers, die bij het einde van het dienstverband meer dan 40 jaren in dienst zijn geweest, voor elk vol dienst- jaar na het 40ste 1/10 van de in lid 4 bedoelde uitkering.
Artikel 45
Vergoeding bij verhuizing ter gelegenheid van overplaatsing
1. Bij overplaatsing binnen of buiten de woonplaats die tot verhuizing verplicht, wordt een naar billijkheid te bepalen vergoeding van de werkelijk betaalde verhuiskosten toegekend. De vergoeding bedraagt ten hoogste 12% van het jaarloon met een maximum van € 5.445,36 vermeerderd met de kosten voor het overbrengen van de boedel.
3. De vergoeding wordt niet toegekend indien de overplaatsing ge- schiedt op verzoek van belanghebbende, tenzij de werkgever om bij- zondere redenen bepaalt om toch een vergoeding te verlenen.
4. Het in dit artikel bedoelde jaarloon bestaat uit:
• functieloon (artikel 21, lid 1);
• vakantiebijslag (artikel 62);
38
• diplomatoeslag(en) (artikel 42);
• persoonlijke toeslag (artikel 43).
Artikel 46
Vergoeding reis- en verblijfkosten
1. De werknemer die dienst heeft buiten standplaats worden de werke- lijk betaalde reiskosten vergoed indien de reis niet heeft kunnen plaatshebben met de middelen van vervoer waarvoor kosteloos ver- voer bij tijdige aanvraag had kunnen worden verleend.
2. a. De werknemer die in het binnenland dienst heeft buiten stand- plaats anders dan voor de uitoefening van een autobusdienst wordt – behoudens de gevallen waarin een afzonderlijke detache- ringsregeling is getroffen – vergoeding van de werkelijk noodza- kelijk gemaakte verblijfkosten toegekend, waarbij onderstaande bedragen als maximum gelden:
• warme maaltijd; € 14,58
• logies met ontbijt: € 25,67
• broodmaaltijd: € 7,27
Van noodzakelijk gemaakte kosten is sprake wanneer de werkne- mer redelijkerwijs niet geacht kan worden in staat te zijn geweest in verband met zijn arbeid thuis de maaltijd te gebruiken of thuis te overnachten, respectievelijk brood mee te nemen en wanneer hierin niet op andere wijze is voorzien.
b. De werknemer die anders dan voor de uitoefening van een autobusdienst meer dan acht uur dienst heeft buiten standplaats wordt een consumptievergoeding toegekend ter grootte van de werkelijk gemaakte kosten tot een maximum van € 3,55 per dag, tenzij hierin op andere wijze is voorzien.
c. Werknemers die buiten standplaats woonachtig zijn, ontvangen geen vergoeding voor verblijf in de standplaats. Zij ontvangen ook geen vergoeding voor verblijf in de woonplaats.
3. Het gestelde in lid 2 geldt alleen voor binnenlands vervoer. Onder binnenlands vervoer wordt mede verstaan het grensverkeer. Onder grensverkeer wordt verstaan het vervoer van personen of goederen van en naar aangegeven plaatsen in het buitenland, mits dit vervoer zich in het buitenland niet uitstrekt over een afstand van meer dan 25 km vanaf de Nederlandse grens.
4. Gedurende de tijd dat de werknemer zich voor de vervulling van zijn
39
dienst op een meerdaagse reis in het buitenland bevindt zal hij een vergoeding ontvangen om hem in staat te stellen de werkelijk ge- maakte kosten van drie maaltijden per dag, van consumpties en van logies te dekken. In afwijking van het bovenstaande geldt voor de eerste dag, dat de werknemer recht heeft op vergoeding van de wer- kelijk gemaakte kosten voor een maaltijd, wanneer de dienst vóór
14.00 uur aanvangt.
Op de laatste dag heeft de werknemer recht op vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten:
• van een ontbijt, indien de dienst op die dag tussen 10.00 uur en
14.00 uur eindigt;
• van een ontbijt en lunch, indien de dienst op die dag tussen 14.00 uur en 19.00 uur eindigt;
• van drie maaltijden, indien de dienst op die dag na 19.00 uur ein- digt.
5. Voor eendaagse reizen naar het buitenland geldt het bepaalde in lid 2.
6. Telkens op 1 januari zullen de in dit artikel genoemde bedragen wor- den verhoogd met de procentuele stijging van de consumentenprijs- index van het CBS over de daaraan voorafgaande periode van 12 maanden, eindigende op 1 oktober.
7. Saldering reiskostenvergoedingen Voor zover bepaalde reiskosten- vergoedingen in het kalenderjaar of in een loontijdvak fiscaal boven- matig zijn, strekken deze mede tot vergoeding van reiskosten die de werkgever in zoverre nog wel aanvullend belastingvrij kan vergoe- den. Deze afspraak is gebaseerd op een besluit van 9 juni 2004.
Artikel 47
Forenzenvergoeding
1. Aan een werknemer die voor het dagelijks woon-/werkverkeer kos- ten moet maken die een hierna nader aan te duiden grens te boven gaan, wordt een tegemoetkoming in die kosten toegekend.
2. Geen tegemoetkoming in de kosten wordt toegekend aan werkne- mers die binnen de afstand van 5 km, gemeten langs de meest gang- bare kortste route van de standplaats af, wonen of binnen dezelfde zone (volgens het landelijk tariefsysteem voor streek- en stadvervoer) wonen als waarin de standplaats is gelegen.
3. Voor deze vergoeding komt in aanmerking:
a. De werknemer die in onregelmatige aaneengesloten dienst werk-
40
zaam is, voor zover voor het woon-/werkverkeer geen gebruik gemaakt kan worden van kosteloos openbaar vervoer of pod-bus.
b. De werknemer die niet in onregelmatige dienst werkzaam is, voor zover voor het woon-/werkverkeer in redelijkheid geen gebruik kan worden gemaakt van kosteloos openbaar vervoer of pod-bus.
c. Als redelijk wordt aangemerkt een dagelijks af te leggen enkele reisafstand, die zich bij vervoer per lijndienstbus uitstrekt over ten hoogste vijf zones of bij gebruik van de trein over 40 kilo- meter.
4. a. De tegemoetkoming in de kosten van woon/werk-verkeer wordt vastgesteld afhankelijk van de afstand van woonplaats naar stand- plaats, gemeten langs de meest gebruikelijke weg. Deze afstand wordt uitgedrukt in zones overeenkomstig het landelijk tariefsy- steem voor streek- en stadvervoer. Bepalend is het aantal zones, waarover de afstand van de woonplaats tot de standplaats zich uitstrekt. Als woonplaats geldt de dichtst bij de woning gelegen bushalte. De standplaats wordt steeds geacht in één zone te lig- gen.
b. Het bedrag van de tegemoetkoming wordt afgeleid van de prijs van de bij het op grond van het gestelde in sub a behorende ster- abonnement per maand, echter met een franchise die gelijk is aan de prijs van een één-ster-abonnement en met een maximum gelijk aan de prijs van een 5-ster-abonnement verminderd met de franchise.
c. De vergoeding bedraagt:
Reizen afstand in zones | Aantal sterren | Vergoeding per 1-1-2006 |
1 | 1 | € 0,– |
2 | 2 | € 24,45 |
3 | ||
4 | 3 | € 53,40 |
5 | ||
6 | 4 | € 82,70 |
7 | ||
8 en 9 | 5 | € 111,60 |
41
Reizen afstand in zones Aantal sterren Vergoeding per 1-1-2006 10 of meer € 111,60
5. De tegemoetkoming ingevolge dit artikel cumuleert niet met de reis- kostenvergoeding ingevolge artikel 46 CAO of met enige andere reiskostenvergoeding.
6. De tegemoetkoming wordt per kalendermaand toegekend en uitbe- taald. Geen recht op vergoeding bestaat indien gedurende de volle kalendermaand, waarop de tegemoetkoming betrekking zou hebben, geen werkzaamheden worden verricht.
7. Werknemers die ouderschapsverlof genieten hebben aanspraak op de in lid 4 genoemde vergoeding naar rato van het aantal dagen waarop zij werken.
Artikel 48
Kosten uit de dienst voortvloeiend
1. Aan de werknemer wordt voor kleine niet nader te specificeren uit- gaven die verband houden met de uitvoering van de dienst een onkostenvergoeding toegekend van € 5,90 per maand. Er bestaat geen recht op vergoeding indien gedurende de volle kalendermaand waarop de vergoeding betrekking zou hebben, geen werkzaamheden worden verricht.
2. De kosten die een werknemer moet maken om zijn werkzaamheden te kunnen verrichten en die voortvloeien uit van overheidswege gestelde voorschriften komen voor rekening van de werkgever. Hieronder wordt verstaan:
• de geneeskundige verklaring;
• de werkmap;
• de verlenging van het rijbewijs;
• de verlenging danwel vernieuwing van het paspoort;
• een redelijk bedrag voor de bij de bescheiden behorende pasfoto’s.
3. De verplichte medische keuring en de bedrijfsgeneeskundige bege- leiding als bedoeld in artikel 51 vinden plaats in diensttijd.
42
Artikel 49
Dienstkleding
De kosten die voortvloeien uit de door de werkgever voorgeschreven dienstkleding komen voor rekening van de werkgever; regelingen daar- omtrent kunnen in het dienstkledingreglement van de betrokken onder- neming worden vastgesteld.
Artikel 50
Studiefaciliteiten
1. De werkgever verleent zoveel mogelijk zijn medewerking aan het volgen van een studie, die voor de werkgever en/of de werknemer van belang wordt geacht.
2. Er is een regeling studiekosten. Deze regeling is als bijlage 24 in deze overeenkomst opgenomen.
3. a. De werknemer heeft voor het volgen van opleidingen, zoals ver- meld in artikel 1 en 2 van bijlage 24 recht op twee dagen betaald scholingsverlof per jaar, met de mogelijkheid deze dagen gedu- rende drie jaar op te sparen. Het is mogelijk dit verlof in halve dagen op te nemen.
b. Van het recht op betaald scholingsverlof zijn de volgende oplei- dingen uitgezonderd:
• opleidingen met een recreatief karakter; dit zijn opleidingen die niet leiden tot het verbeteren van de functie-uitoefening of tot het uitoefenen van een beroep;
• EHBO-cursus, tenzij de werknemer door de werkgever aan- gewezen is voor het verrichten van EHBO-diensten.
4. De werkgever zal in samenspraak met de ondernemingsraad afspra- ken maken over een concreet beleid gericht op employability. De inhoud van bijlage 23 zal daarbij als basis dienen.
43
HOOFDSTUK VI
ZIEKTE/XXXXXXX/OVERLIJDEN
Artikel 51
Bedrijfsgezondheidszorg
1. De werkgever is verplicht ten behoeve van de werknemers een eigen erkende arbodienst in stand te houden, dan wel aansluiting te be- werkstelligen bij de arbodienst van NS of een bestaand regionale arbodienst.
2. De arbodienst zal tenminste de volgende bedrijfsgeneeskundige zorg verlenen:
• uitvoeren van een entreekeuring;
• begeleiding van langdurig en frequent zieken;
• houden van een bedrijfsgeneeskundig spreekuur; tenminste twee maal per week of volgens afspraak;
• uitvoeren van keuringen om de geschiktheid voor de arbeid vast te stellen; deze keuring zal tenminste elke vijf jaar moeten ge- schieden voor alle werknemers die de 40-jarige leeftijd hebben bereikt, elke drie jaar voor alle werknemers in de leeftijd van 50 tot en met 59 jaar en elke twee jaar voor alle werknemers van 60 jaar en ouder.
3. De werkgever is voorts verplicht ten behoeve van de werknemers een dienst voor bedrijfspsychologie en bedrijfsmaatschappelijk werk in stand te houden, dan wel aansluiting te zoeken bij de desbetref- fende diensten van NS of andere instituten op dit gebied.
4. Er moet een adviserend Sociaal Medisch Team worden samengesteld dat bestaat uit vertegenwoordigers van de in lid 2 en lid 3 genoemde diensten en een vertegenwoordiger van de werkgever.
5. In het personeelsbestand dient voldoende reserve te zijn opgenomen om maatregelen uit te voeren die door het in lid 4 genoemde team noodzakelijk worden geacht.
6. De geneeskundige verklaring als bedoeld in artikel 74 Besluit perso- nenvervoer 2000 (Besluit van 14 december 2000, Stb. 2000, 563) wordt door de werkgever slechts aanvaard, indien deze is afgegeven door de arbodienst. De werknemer kan tegen een beslissing van de arbodienst in beroep gaan volgens de procedure die is opgenomen in bijlage 21.
44
Artikel 52
Ziekteverzuimbestrijding
2. De werkgever kan in overleg met de ondernemingsraad een afspraak maken over doelstellingen met betrekking tot het ziekteverzuim per jaar en de daaraan gekoppelde positieve prikkels al dan niet per groep werknemers.
Artikel 53
Keuringen
1. Medische keuringen en/of onderzoeken die de werkgever ten be- hoeve van de taakvervulling door de werknemer en/of diens welzijn nodig acht, dienen te voldoen aan de Wet op de Medische Keurin- gen (Wet van 5 juli 1997, Stb. 1997, 770).
2. De werknemer werkt mee aan medische keuringen en/of onderzoe- ken als bedoeld in lid 1 en ook aan de maatregelen die naar aanlei- ding van die keuringen en/of onderzoeken worden aanbevolen door de arts die de keuring en/of het onderzoek heeft uitgevoerd, tenzij hiertegen medische bezwaren bestaan of gewichtige redenen zich daartegen verzetten.
3. De kosten van de keuringen, maatregelen en onderzoeken als be- doeld in dit artikel zijn voor rekening van de werkgever.
Artikel 54
Ziekmelding
De werknemer dient de door de werkgever bekend gemaakte voor- schriften met betrekking tot de melding van arbeidsongeschiktheid op te volgen.
Artikel 55
Ziekte/ongeval in buitenland
1. De werknemer die wegens werkzaamheden verbonden aan de uitoe- fening van zijn bedrijf of beroep buiten Nederland verblijft en daar
45
getroffen wordt door ziekte of ongeval kan aanspraak maken op ver- goeding van:
• de kosten van geneeskundige verzorging waaraan hij behoefte heeft;
• de kosten van vervoer, voor zover dit vervoer noodzakelijk is om de geneeskundige verzorging te ondergaan;
• de noodzakelijke kosten van onderdak en voeding zolang zijn gezondheidstoestand hem verhindert naar Nederland terug te keren;
• de noodzakelijke kosten van vervoer naar zijn woon- of verblijf- plaats in Nederland.
2. De in lid 1 bedoelde aanspraken bestaan slechts indien en voor zover de werknemer geen aanspraak kan maken op overeenkomstige uit- keringen op grond van enige nationale wetgeving of internationale overeenkomst dan wel uit hoofde van een voor de werknemer gel- dende verzekeringsovereenkomst.
3. De werknemer kan geen aanspraak maken op vergoeding van:
• geneeskundige verzorging waaraan hij behoefte heeft en/of
• de kosten van vervoer, voor zover dit vervoer noodzakelijk is om de geneeskundige verzorging te ondergaan, indien hij door eigen schuld of toedoen geen aanspraken kan ontlenen aan de voor hem geldende verzekering.
4. Indien de werknemer die in de omstandigheden verkeert als om- schreven in de aanhef van lid 1, zich in levensgevaar bevindt kan hij ten behoeve van zijn bloedverwanten in de eerste graad alsmede zijn echtgeno(o)t(e) aanspraak maken op vergoeding van de noodzake- lijke kosten van:
• vervoer van hun woonplaats naar zijn verblijfplaats en terug;
• onderdak en voeding, totdat het levensgevaar geweken is.
Artikel 56
Loondoorbetaling bij arbeidsongeschiktheid en second opinion
1. Aan de werknemer wordt bij arbeidsongeschiktheid in de zin van de Ziektewet gedurende 52 weken een uitkering toegekend tot het volle netto salaris.
2. Het volle netto salaris wordt berekend aan de hand van de bruto bedragen genoemd in dit lid:
a. De vaste looncomponenten uit de artikelen 21 lid 1, 39, 42 lid 1, 2 en 3, 43 en 44 lid 3.
b. Een gemiddeld bedrag aan neveninkomsten uit de artikelen 21 lid 2, 33, 33A, 34, 36, 37 en 39, berekend over een referteperiode
46
van 13 kalenderweken direct voorafgaand aan de arbeidsonge- schiktheid.
3. Aan een werknemer wordt bij arbeidsongeschiktheid in de zin van de Ziektewet tijdens de wettelijke proeftijd 70% van het loon con- form artikel 7:629 lid 1 BW toegekend. Indien na afloop van de proeftijd de arbeidsovereenkomst voortduurt, wordt een aanvulling tot het volle netto salaris over de proeftijdperiode uitbetaald.
4. Aan werknemers die de onderneming hebben verlaten, vindt geen uitbetaling tot het netto salaris plaats. Voor het overige zijn alle des- betreffende bepalingen van en ingevolge de Ziektewet van toepas- sing.
5. Indien en wachtdagregeling wordt toegepast, gebeurt dit in overleg met de ondernemingsraad.
Artikel 57
WAO-reparatie
De werkgever zal ten behoeve van alle werknemers vallend onder deze overeenkomst een regeling treffen ter reparatie van de aanpassingen in de WAO en de WAO conforme regeling van het ABP. Deze regeling en/of wijzigingen daarop behoeven goedkeuring van de VCSA.
Artikel 59
Ongevallenverzekering
1. De werkgever zal ten behoeve van zijn werknemers een ongevallen- verzekering afsluiten.
2. De verzekering dekt de risico’s ten gevolge van een ongeval zowel binnen als buiten diensttijd.
3. De dekking houdt in een uitkering:
• ter grootte van eenmaal het bedrag van de pensioengrondslag in geval van overlijden, mits het overlijden plaatsvindt binnen 3 jaar na het ongeval.
• ter grootte van tweemaal het bedrag van de pensioengrondslag in geval van blijvende algehele functionele invaliditeit als enig en rechtstreeks gevolg van een ongeval danwel bij geheel of gedeel-
47
telijk functieverlies van enig lichaamsdeel een percentage zoals bedoeld in de polisvoorwaarden.
4. Onder pensioengrondslag wordt verstaan de over het jaar vooraf- gaande aan het ongeval vastgestelde grondslag overeenkomstig de pensioenregeling die op de werknemer van toepassing is. Bij een dienstverband korter dan een jaar zal het bedrag tot een jaarbedrag worden herleid.
5. Indien een uitkering als bedoeld in dit artikel wordt uitbetaald, komen de fiscale consequenties voor rekening van de werknemer of zijn nagelaten betrekkingen.
6. De polisvoorwaarden dienen op de vestigingen voor ieder werkne- mer ter inzage te worden gelegd.
Artikel 60
Uitkering bij overlijden
1. De werkgever is verplicht aan de nagelaten betrekkingen van de werknemer het salaris uit te betalen tot en met de dag waarop het overlijden plaats vond. Bovendien ontvangen de nagelaten betrekkin- gen een uitkering ter grootte van 70 maal het brutodagloon, vastge- steld overeenkomstig de normen van het uitvoeringsorgaan van de Ziektewet. Het door het hierboven bedoelde uitvoeringsorgaan even- tueel vastgestelde maximum dagloon wordt ter bepaling van de hoogte van de aanvulling buiten beschouwing gelaten.
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder nagelaten betrekkin- gen verstaan degenen die genoemd worden in artikel 7:674 lid 3 BW. Bij iedere vestiging of stalling zullen de teksten van de wets- bepalingen die op dit onderwerp betrekking hebben, voor iedere werknemer ter inzage worden gelegd.
3. De overlijdensuitkering als bedoeld in lid 1 kan worden verminderd met het bedrag van de uitkering dat aan de nagelaten betrekkingen xxxxxxx van het overlijden van de werknemer toekomt krachtens een wettelijk voorgeschreven ziekte- of arbeidsongeschiktheidsverze- kering.
4. Het bepaalde in lid 1 geldt niet indien door het toedoen van de werk- nemer geen aanspraak bestaat op een uitkering krachtens een wette- lijk voorgeschreven ziekte- of arbeidsongeschiktheidsverzekering.
5. Indien de in dit artikel bedoelde overlijdensuitkering hoger is dan de wettelijke overlijdensuitkering, dient eerstgenoemde uitkering als een aanvulling te worden beschouwd van de wettelijke overlijdens-
48
uitkering. Indien eerstgenoemde uitkering gelijk of lager is dan de wettelijke uitkering, geldt de wettelijke uitkering zonder dat nog aan- spraak op eerstgenoemde uitkering bestaat.
HOOFDSTUK VII
VAKANTIE- EN VERLOFAANSPRAKEN
Artikel 61
Vakantie en verkoop ATV-dagen
1. Ten aanzien van de vakantie gelden de regels van het BW – met inachtneming van de leden 2 tot en met 8 van dit artikel.
2. Het vakantiejaar is gelijk aan het kalenderjaar.
3. a. Tenzij uitdrukkelijk een hoger aantal is overeengekomen, be- draagt de normale vakantie-aanspraak per vakantiejaar:
• voor werknemers jonger en vanaf: 18 jaar 26 dagen
• voor werknemers van: 19 jaar 25 dagen 20 jaar 24 dagen
21 t/m 29 jaar 23 dagen
30 t/m 39 jaar 24 dagen
40 t/m 44 jaar 25 dagen
45 t/m 49 jaar 26 dagen
50 t/m 54 jaar 27 dagen
55 t/m 59 jaar 28 dagen
60 t/m 65 jaar 29 dagen
b. Voor de vaststelling van de vakantie-aanspraken in enig vakantie- jaar is bepalend de leeftijd die in het betreffende vakantiejaar bereikt wordt.
c. De werkgever kan de werknemer die vanwege zijn functie dan- wel verantwoordelijkheid naar zijn oordeel daarvoor in aanmer- king komt meer vakantiedagen toekennen dan in deze CAO is vermeld. De ondernemingsraad wordt in kennis gesteld van de toepassing van deze uitzondering.
d. Feestdagen voor zover niet op zaterdag of zondag vallend, kun- nen nimmer als vakantiedagen worden aangemerkt.
4. Overeenkomstig artikel 7:634 van het BW heeft de werknemer aan- spraak op vakantie in verhouding tot het verstreken deel van het jaar.
49
5. a. Met inachtneming van het gestelde in artikel 7:635 lid 3 van het BW, heeft de werknemer, die op medisch advies gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, aanspraken op vakantie overeenkomstig lid 3, met dien verstande, dat bij toekenning van vakantie de werk- nemer geacht zal worden niet arbeidsongeschikt te zijn.
b. Indien de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid langer dan één jaar voortduurt, ontstaan de vakantierechten met ingang van het tweede jaar, naar rato van het aantal gewerkte uren.
6. De werkgever stelt met instemming van de ondernemingsraad een vakantieregeling vast voor het gehele jaar. Deze vakantieregeling dient in de volgende punten te voorzien:
• Elk werknemer wordt in de gelegenheid gesteld tussen 30 april en 1 oktober gedurende twee aaneengesloten weken vakantie te genieten, waarbij enerzijds de werknemer de gelegenheid wordt geboden van zijn vakantierechten (compensatiedagen daaronder begrepen) gebruik te maken in het vakantiejaar zelf en anderzijds wordt voorkomen dat door onevenredige spreiding van vakantie- dagen, hetzij de vakantieverlening in het gedrang zou komen, hetzij de noodzakelijke voortgang van de werkzaamheden ver- stoord zou worden.
• In alle roosters dient het gemiddeld benodigde reservepercentage voor verlof te worden opgenomen. De vakantieregeling dient erop te zijn gericht dit percentage zo regelmatig mogelijk te benutten. Hiertoe zal in de vakantieregeling ook een verlof- planning worden opgenomen voor de periodes 1 januari–30 april en 1 oktober–31 december.
• Als een werknemer daartoe de wens te kennen geeft, zal deze in de gelegenheid worden gesteld tussen 30 april en 1 oktober gedu- rende 22 aaneengesloten kalenderdagen geen arbeid te verrich- ten. Daarbij kan in de ondernemingsraad de bereidheid aan de orde komen mee te werken aan een verdergaande spreiding van verlof en/of bundeling van vrije dagen in de voor hem geldende dienstrooster/werktijdregeling. Indien aan deze wens niet kan worden voldaan, dient daarvan door de werkgever en de onder- nemingsraad met redenen omkleed melding te worden gedaan aan de VCSA.
• De mogelijkheid dient te worden opgenomen, dat in het jaar zelf niet genoten vakantiedagen worden toegekend na aanvraag, dan wel worden aangewezen.
• Het opsparen van vakantiedagen voor een volgend jaar zal – behoudens incidentele gevallen – niet worden toegestaan.
7. a. De werknemer vraagt vakantie aan volgens de daaromtrent door de werkgever gestelde en aan hem ter kennis gebrachte regeling.
b. De werkgever is verplicht aantekening te houden van de door de werknemer opgenomen vakantiedagen. Deze aantekeningen zijn zodanig dat daaruit het akkoord van de werknemer blijkt.
50
8. De werknemer heeft bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst een aanspraak op een uitkering in geld als bedoeld in artikel 7:641 BW. Onder loon bedoeld in dat artikel zal worden verstaan al het- geen terzake is vermeld in artikel 30 van deze CAO. Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens arbeidsongeschiktheid geldt ar- tikel 16 van deze CAO.
9. Verkoop van ATV-dagen Voor iedere werknemer wordt – ongeacht de omvang van de arbeidsovereenkomst – met ingang van 1 januari 2004 de mogelijkheid geopend om ATV-dagen te verkopen, vakan- tiedagen te kopen en om bovenwettelijke vakantiedagen te verkopen tot een maximum van 6 hele dagen per kalenderjaar. In overleg met de werkgever wordt vastgesteld welke ATV-dagen voor verkoop in aanmerking komen. Xxxxxxxx vakantiedagen worden opgenomen in overleg met de werkgever conform de toepasselijke vakantieregeling. De loonwaarde van een dag wordt bepaald op 0,41% te berekenen over de looncomponenten waarover de vakantietoeslag wordt bere- kend, inclusief de vakantietoeslag. Het is niet toegestaan om bij het aangaan, wijzigen of verlengen van arbeidsovereenkomsten vakan- tiedagen op voorhand te verkopen (de zogenaamde afkoop bij voor- baat).
Artikel 62
Vakantiebijslag
1. De vakantiebijslag bedraagt 8% van het in de maanden waarover de bijslag wordt berekend feitelijk verdiende functieloon, vermeerderd met de eventuele persoonlijke toeslag en diplomatoeslag en de toe- lagen ingevolge de artikelen 20 lid 3, 33, 33A, 34, 44 lid 3.
2. De minimum vakantiebijslag bedraagt € 134,31 per maand. Ten aan- zien van de minimum vakantiebijslag gelden voor jeugdigen bene- den 21 jaar de volgende percentages:
• 15 jaar 35%
• 16 jaar 45%
• 17 jaar 55%
• 18 jaar 65%
• 19 jaar 75%
• 20 jaar 85%
Voor de berekening van de minimum vakantiebijslag gaat een hoger
51
percentage in op de eerste van de maand, waarin de werknemer xxxxx is.
3. In de maand april zal een voorschot op de vakantiebijslag worden uitbetaald van 8% van het inkomen, als bedoeld onder lid 1, gere- kend naar de toestand op 1 april.
4. In de maand december, of bij beëindiging van het dienstverband, zal de vakantiebijslag worden vastgesteld met inachtneming van lid 1 en lid 2 van dit artikel.
Indien een lager voorschot is uitgekeerd dan de vastgestelde vakantie- bijslag, zal het verschil alsnog worden uitgekeerd. Indien een hoger voorschot is uitgekeerd dan waarop aanspraak bestaat, zal het ver- schil worden teruggevorderd.
5. Bij langdurige ziekte van één jaar of langer, kan de in dit artikel bedoelde vakantiebijslag, waarop in de ziekteperiode aanspraak zou kunnen worden gemaakt, worden verminderd met 1/12 gedeelte voor elke kalendermaand dat de ziekte langer dan één jaar geduurd heeft.
Artikel 63
Afwezigheid met behoud van salaris
A. Aan de werknemer wordt afwezigheid met behoud van salaris toe- gestaan:
1. Bij overlijden van de echtgeno(o)t(e) of een inwonend tot het gezin behorend kind, pleegkind of stiefkind van de werknemer: 4 werkdagen.
2. Bij het overlijden van een van de ouders, stief- of schoonouders of niet-inwonende kinderen, pleegkinderen, stiefkinderen, schoon- zoons of schoondochters van de werknemer: 2 dagen, mits de crematie/teraardebestelling wordt bijgewoond.
3. Bij huwelijksvoltrekking of partnerregistratie van de werknemer, met inbegrip van de dag van de huwelijksvoltrekking of partner- registratie: 4 werkdagen aaneengesloten.
4. Bij bevalling van zijn echtgenote, te rekenen vanaf de dag van de geboorte: 2 werkdagen aaneengesloten.
5. De werknemer heeft in verband met eigen zwangerschap en bevalling aanspraak op afwezigheid met behoud van salaris ge- durende tenminste 16 weken. Het zwangerschapsverlof kan maxi- maal 6 weken en minimaal 4 weken voor de vermoedelijke bevallingsdatum ingaan, conform artikel 29a Ziektewet. Vrouwelijke werknemers behoeven gedurende het tijdvak lo- pende vanaf drie maanden voor de vermoedelijke bevallings- datum tot drie maanden na de bevalling geen arbeid te verrichten tussen 21.00 uur en 07.00 uur.
52
B. Voor zover het binnen de arbeidstijd noodzakelijk is, wordt afwezig- heid met behoud van salaris toegestaan:
1. a. Bij het overlijden van een broer, zuster, zwager, schoonzus- ter, een van de grootouders of een kleinkind van de werkne- mer dan wel van diens echtgeno(o)t(e): 2 dagen.
b. Bij het overlijden van bloed- of aanverwanten in de derde of vierde graad, mits de crematie/teraardebestelling wordt bijge- woond: 1 dag.
c. Indien de werknemer is belast met de regeling van de begra- fenis en/of nalatenschap: ten hoogste 4 dagen.
Voor situaties omschreven onder B 1 a t/m c geldt dat op een rooster- vrije dag of tijdens ziekte geen sprake kan zijn van afwezigheid tij- dens arbeidstijd.
Indien de werknemer recht heeft op meer dan één vrije dag als bedoeld onder B 1a of 1c is één hele dag bestemd om de crematie of teraardebestelling bij te wonen. In overleg tussen werkgever en werknemer wordt bepaald op welk moment de andere vrije dag(en) word(t)(en) genoten.
2. Bij ondertrouw van de werknemer: 1 dag.
3. Bij het huwelijk van een kind, pleegkind of stiefkind, broer of zuster, zwager of schoonzuster, ouders of schoonouders van de werknemer, mits de plechtigheid wordt bijgewoond: 1 dag.
4. Bij acuut levensgevaar of plotseling optredende ernstige ziekte van de echtgeno(o)t(e), ouders, stiefouders, schoonouders, kinde- ren, stief-, pleeg- of aangehuwde kinderen kan zo nodig afwezig- heid worden toegestaan. Bij langdurige problemen in de privé- sfeer van de werknemer, kan wanneer door de werknemer zelf te zoeken oplossingen niet het gewenste resultaat blijken te hebben en ook door de werkgever op advies van het Sociaal Team geno- men maatregelen geen oplossing bieden, zo nodig verzorgings- verlof worden verleend.
5. Voor het verrichten van bezigheden in Nederland die verband houden met de adoptie van een kind, wordt aan de werknemer op diens verzoek afwezigheid toegestaan tot ten hoogste 5 dagen per geval. Wanneer het bij adoptie van een buitenlands kind noodza- kelijk is dat de werknemer in het buitenland het nodige verricht, kan afwezigheid worden toegestaan voor de noodzakelijke reis- en verblijftijd tot een maximum van 1 maand per geval.
53
6. Bij priesterwijding van een kind, pleegkind of stiefkind of broer van de werknemer en bij de eeuwige kloostergelofte van een kind, pleegkind of stiefkind, broer of zuster van de werknemer, mits de plechtigheid wordt bijgewoond: 1 dag.
7. Bij 25- of 40-jarige echtvereniging van de werknemer, bij 25-, 40-, 50-, 60-jarige echtvereniging van zijn ouders, grootouders, stief- of schoonouders: 1 dag.
8. Bij zijn 25-, 40-, of 50-jarig dienstjubileum: 1 dag.
9. Voor het afleggen van een vakexamen of een examen, als bedoeld in bijlage 24: de daarvoor benodigde tijd met een minimum van 1 dag. Onder vakexamen wordt verstaan een examen als zodanig door de werkgever aangemerkt.
10. Bij verhuizing in geval van overplaatsing in dienstbelang: 4 dagen, waaronder begrepen de dagen van verhuizing.
11. Bij verhuizing anders dan in geval van overplaatsing: 2 dagen (waaronder begrepen de dag van verhuizing), doch ten hoogste éénmaal per jaar.
12. Bij vervulling van een van overheidswege, zonder geldelijke ver- goeding, opgelegde persoonlijke verplichting: de werkelijk beno- digde tijd. Indien in het kader van de noodwachtplicht dienst gedaan moet worden op een vrije dag, ontvangt de betrokken werknemer een vervangende vrije dag. Indien de werknemer voor deze dienst van de overheid een vergoeding ontvangt, komt deze vergoeding toe aan de werkgever.
13. Na opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever voor het zoeken van een nieuwe werk-kring, indien de werkne- mer tenminste 6 weken onmiddellijk aan de datum van opzeg- ging voorafgaand, onafgebroken bij de onderneming in dienst is geweest: ten hoogste 5 uur al of niet opeenvolgend.
14. Bij het deelnemen aan een vormingscursus ter voorbereiding op het pensioen en de VUT, gedurende de tijd dat de cursus duurt. Indien op de datum van het pensioen nog aanspraken op vakan- tie bestaan, zullen de resterende vakantiedagen zoveel mogelijk worden verrekend met genoten vormingsverlof.
15. Jeugdige werknemers tot 19 jaar hebben recht op vrijaf met behoud van salaris, onder aftrek van de kinderbijslag waarop rechtens aanspraak bestaat, gedurende ten hoogste 1 dag per week voor het daadwerkelijk deelnemen aan gericht vormings- werk voor jongeren. Dit recht bestaat tot en met het cursusjaar
54
waarin de werknemer de leeftijd van 19 jaar heeft bereikt. Onder vormingswerk wordt verstaan vormingswerk voor jongere werk- nemers, zoals dit door de overheid wordt erkend.
16. Bij het leiden van of medewerken aan bejaarden-, invaliden- of jeugdkampen, welke ten doel hebben voor genoemde categorieën een verantwoorde vakantiebestemming mogelijk te maken, uit- gaande van erkende organisaties op dit terrein: voor zover de dienst dit toelaat, maximaal 2 x 5 dagen per kalenderjaar. Dit ver- lof wordt slechts dan verleend, indien een daartoe strekkend ver- zoek van het landelijk bureau van de erkende organisatie wordt overgelegd. Opdat voorkomen wordt dat de vakantieregeling van andere werknemers door de gebruikmaking van het in dit lid bedoelde verlof wordt verstoord, kan de werkgever in overleg met de ondernemingsraad hiervoor een regeling vaststellen.
17. Voor bezoek aan arts, tandarts of specialist: de tijd die daarmee gemoeid is. Om de functie-uitoefening zo min mogelijk te belem- meren, dienen dergelijke bezoeken zoveel mogelijk buiten werk- tijd plaats te vinden. De werkgever stelt in overleg met de onder- nemingsraad een regeling op waarin de uitvoering van het gestelde in dit artikellid wordt geregeld.
C. Kortdurend zorgverlof
1. Bij ziekte van de echtgenoot, partner, xxxxx(s), waaronder mede begrepen schoon-, stief- of pleegouders(s), het (de) inwonende kind(eren), waaronder mede begrepen stief-, geadopteerd(e) en pleegkind(eren) indien de zieke(n) verzorging behoeft/behoeven en hiervoor afhankelijk is/zijn van de feitelijke verzorging door de werknemer, kan de werknemer kortdurend zorgverlof opne- men als bedoeld in de artikelen 5:1 e.v. van de Wet Arbeid en Zorg. Hierbij gelden bovendien, in aanvulling danwel afwijking op/van de Wet Arbeid en Zorg, de navolgende bepalingen.
2. Het kortdurend zorgverlof bedraagt in elke periode van 12 ach- tereenvolgende maanden ten hoogste twee maal de overeengeko- men arbeidsduur per week. Gedurende het kortdurend zorgverlof wordt het salaris van de werknemer volledig doorbetaald.
3. De werkgever kan, desnoods achteraf, van de werknemer verlan- gen dat hij aannemelijk maakt dat het opnemen van kortdurend zorgverlof noodzakelijk was. Uitsluitend indien achteraf blijkt dat er geen noodzaak was voor het opnemen van het kortdurend zorgverlof, kunnen de dagen van het kortdurend zorgverlof, wor-
55
den aangemerkt als vakantiedagen en met het vakantiedagensaldo worden verrekend.
4. Bij iedere vestiging of stalling zullen de teksten van de wetsbe- palingen die op dit onderwerp betrekking hebben, voor iedere werknemer ter inzage worden gelegd.
Artikel 64
Afwezigheid zonder behoud van salaris/ouderschapsverlof
1. Afwezigheid zonder behoud van salaris wordt toegestaan voor:
• het uitoefenen van het lidmaatschap van een openbaar bestuurs- lichaam;
• het vervullen van functies in colleges van publiekrechtelijke aard;
• herhalingsoefeningen van dienstplichtigen.
2. In geval van herhalingsoefeningen van dienstplichtigen worden de bruto inkomsten van de werknemer uit hoofde van militaire dienst aangevuld tot het bruto maandsalaris.
4. Aan de werknemer kan op een daartoe strekkend verzoek afwezig- heid zonder behoud van salaris worden toegekend, met dien ver- stande dat eventuele hieruit voortvloeiende sociale lasten ook die van de werkgever – voor zijn rekening komen.
5. a. De werknemer wordt op zijn verzoek in de gelegenheid gesteld ouderschapsverlof op te nemen in verband met de verzorging van één of meer kinderen in de leeftijd van nul tot acht jaar, totdat het jongste kind de leeftijd van acht jaar heeft bereikt.
b. De voor hem gebruikelijke arbeidsduur per week wordt daartoe gedurende een vooraf met de werkgever overeen te komen pe- riode van maximaal 4 jaar met respectievelijk maximaal de helft (voor fulltimers) of tot minimaal 500 uur op jaarbasis (voor deel- tijders) teruggebracht.
c. Na verloop van de periode waarvoor het ouderschapsverlof is toegekend herleven de rechten en verplichtingen, zoals die uit de individuele arbeidsovereenkomst voortvloeien.
Artikel 65
Organisatieverlof
1. Voor zover het binnen de arbeidstijd noodzakelijk is wordt afwezig- heid met behoud van salaris toegestaan voor het verrichten van werk- zaamheden ten behoeve van een vakvereniging en voor het door de vakverenigingen georganiseerde vormings- en scholingswerk en wel in de volgende mate.
56
Het hoofdbestuur van de desbetreffende vakvereniging kan per verlofjaar ten hoogste 2 dagen verlof per 10 vakverenigingsleden – naar boven afgerond op tientallen – op wie deze overeenkomst van toepassing is, aanvragen ten behoeve van de leden die het met genoemde werkzaamheden wenst te belasten, met dien verstande dat per aangewezen werknemer niet meer dan 29 dagen per verlofjaar mogen worden genoten.
3. Het hoofdbestuur van elke vakvereniging toont bij aanvang van elk verlofjaar ten genoegen van de desbetreffende werkgever aan hoe groot het aantal verenigingsleden als bovenbedoeld per 1 december van het voorafgaande jaar was.
4. De in dit artikel bedoelde afwezigheid wordt niet toegestaan als het dienstbelang zich daartegen verzet. Indien op grond van dit lid een verzoek om organisatieverlof wordt afgewezen, wordt aan betrok- kene onverwijld de reden van de afwijzing medegedeeld.
5. Het organisatieverlof, zoals bedoeld in lid 1 kan in hele of halve dagen worden opgenomen. Het opnemen van halve dagen organisatie- verlof door rijdend personeel is echter alleen toegestaan indien en voor zover de dienst op een zodanig tijdstip wordt beëindigd, dan wel kan worden aangevangen, dat nog een volledige ochtend- of middagspits kan worden gereden en mits het niet leidt tot extra inzet van personeel.
HOOFDSTUK VIII
VERPLICHTINGEN VAN DE WERKNEMER
Artikel 66
Naleving voorschriften
1. Onder voorschriften worden verstaan de op de onderneming van toe- passing zijnde wettelijke voorschriften en de overige bij de onderne- ming geldende reglementaire en andere voorschriften, een en ander voor zover de werknemer daarbij is betrokken.
2. De onderneming stelt na overleg met de ondernemingsraad vast welke voorschriften in het bezit van de werknemer dienen te worden gesteld en op welke wijze dit dient te geschieden.
57
4. De werknemer zal zich nimmer kunnen beroepen op de onbekend- heid met de op de onderneming van toepassing zijnde wettelijke voorschriften. Indien aan het gestelde in lid 2 van dit artikel is vol- daan, zal hij zich evenmin kunnen beroepen op onbekendheid met de in lid 1 bedoelde voorschriften.
5. In alle gevallen waarin een voorschrift niet voorziet, neemt de werk- nemer zodanige maatregelen als de omstandigheden vorderen, met dien verstande, dat hij zijn betrokken chef of de werkgever zo spoe- dig mogelijk daarvan in kennis stelt.
6. Het is de werknemer slechts toegestaan de uitvoering van een voor- schrift dat op de veiligheid betrekking heeft of daarmede in (on)mid- dellijk verband staat, op te schorten of daarvan af te wijken, indien sprake is van onmiddellijk bepaald gevaar.
7. Het opschorten van de uitvoering of het afwijzen van enig ander voorschrift dan bedoeld in lid 6 is niet toegestaan, tenzij de dienst dit onvermijdelijk vordert en de tijd ontbreekt om de vereiste machti- ging daartoe aan te vragen.
8. Een ieder die een opdracht geeft of een maatregel neemt waarbij de uitvoering van een voorschrift wordt opgeschort of daarvan wordt afgeweken, is daarvoor persoonlijk verantwoordelijk. Hij stelt zijn chef onverwijld van de opschorting of afwijking in kennis onder ver- melding van de redenen die hem tot de opdracht of de maatregel aan- leiding hebben gegeven.
9. De werknemer moet wijzigingen in zijn adresgegevens, gezins- samenstelling en andere voor het werk relevante wijzigingen zo spoedig mogelijk aan de werkgever doorgeven.
Artikel 67
Dienstuitvoering
1. De werknemer is verplicht tot het verrichten van de overeengekomen arbeid.
2. a. Werkzaamheden die tot de normale functie-uitoefening gerekend kunnen worden, kunnen te allen tijde worden opgedragen.
b. In bijzondere situaties kunnen werkzaamheden worden opgedra- gen die noodzakelijk zijn om de dienstuitvoering voortgang te kunnen doen vinden.
c. Deze werkzaamheden vinden steeds plaats binnen de diensttijd die reeds was overeengekomen en vastgelegd in een dienstrooster/ werktijdregeling.
58
3. De werknemer doet alleen buiten de vastgestelde diensttijden dienst, indien dit kennelijk beslist noodzakelijk is voor een goede uitvoering van de diensten en indien de werknemer daarmee – behoudens in situaties, die niet aan de werkgever kunnen worden verweten, of niet door hem waren te voorzien – na overleg kan instemmen, een en ander met inachtneming van de wettelijke voorschriften. De werkge- ver informeert de ondernemingsraad regelmatig terzake.
4. De werknemer kan niet verplicht worden de werkzaamheden van sta- kers over te nemen.
5. a. De werkgever geeft zo tijdig mogelijk kennis van de tijdstippen waarop arbeid moet worden verricht.
b. Onder tijdig wordt verstaan:
• 14 dagen tevoren in geval van een dienstrooster of werktijd- regeling;
• 7 dagen tevoren in geval van wijziging of afwijking van een dienstrooster of werktijdregeling;
• 2 x 24 uur tevoren in geval van wijziging van een vaste dienst in een dienstrooster;
• op de dag zelf bij aanvang van de dienst voor een reserve- dienst.
6. De werknemer draagt zorg de voor hem vastgestelde en tijdig bekend gemaakte dienstindeling te kennen.
7. Bij aflossing verlaat de werknemer de dienst niet dan na deze behoorlijk aan zijn opvolger te hebben overgegeven.
Artikel 68
Vakbekwaamheid
Werknemers die geboren zijn na 30 juni 1955 en conform deze CAO rij- werkzaamheden verrichten, dienen ook in het geval dat zij per week minder dan 12 uur rijwerkzaamheden verrichten, te beschikken over een bewijs van vakbekwaamheid zoals omschreven in het ATB Vervoer.
Artikel 69
Gedragingen
1. De werknemer en de werkgever zullen naar vermogen overal en te
59
allen tijde ook door hun houding de belangen van de onderneming behartigen, terwijl zij tevens de goede menselijke verhoudingen bin- nen de onderneming zullen bevorderen.
2. De werknemer dient de betrokken chef terstond, althans zo spoedig mogelijk, kennis te geven van een feit of omstandigheid waardoor de veiligheid of regelmatigheid van de dienstuitvoering en van het verkeer in gevaar worden of kunnen worden gebracht.
Artikel 70
Geheimhouding
1. Het is aan de werknemer verboden aan zaken niet voor derden bestemd op enigerlei wijze bekendheid, ruchtbaarheid of openbaar- heid te geven of te doen geven, zonder voorafgaande schriftelijke machtiging van de werkgever of van de betrokken chef.
2. Het in lid 1 aangegeven verbod geldt niet voor mededelingen welke krachtens een wettelijk voorschrift of deze overeenkomst verlangd mogen worden.
Artikel 71
Bekendmakingen
1. De werknemer onthoudt zich ervan zonder opdracht of toestemming van de werkgever daartoe, bekendmakingen van welke aard ook, het- zij op en in de eigendommen van de werkgever aan te plakken, te schilderen of te schrijven, hetzij te verspreiden, terwijl hij dergelijke handelingen van anderen tegengaat.
2. De werknemer verwijdert noch beschadigt schriftelijke door of van- wege de werkgever opgehangen bekendmakingen, tenzij de werkge- ver hem daartoe toestemming of opdracht heeft gegeven.
Artikel 72
Giften en beloften
Het is de werknemer niet toegestaan giften of beloften te aanvaarden, welke hem kennelijk worden gegeven en/of gedaan om in strijd met de dienstvoorschriften te handelen of na te laten.
60
Artikel 73
Voertuigen, werktuigen en gereedschappen
1. Ten aanzien van door de werknemer voor gebruik in de dienst ont- vangen voertuigen, werktuigen en/of gereedschappen is hij verplicht:
• zich naar vermogen ervan te overtuigen, dat deze zich bij de in ontvangstname in goede staat bevinden;
• op een door de werkgever aan te geven wijze de ontvangst ervan te bevestigen, indien zulks door of vanwege de werkgever wordt verlangd;
• deze zorgvuldig te gebruiken en te bewaren;
• vermissing of beschadiging ervan ten spoedigste aan zijn betrok- ken chef te melden;
• deze wederom terug te geven wanneer hij deze voor zijn dienst niet meer nodig heeft, dan wel wanneer hem door of vanwege de werkgever om teruggave wordt verzocht.
2. Indien door de werkgever kan worden aangetoond, dat vermissing of beschadiging van de in gebruik ontvangen voertuigen, werktuigen en/of gereedschappen het gevolg is van onzorgvuldig gebruiken of bewaren door de werknemer, kan deze worden verplicht een naar bil- lijkheid vast te stellen schadevergoeding te voldoen. Deze schade- vergoeding kan niet meer bedragen dan de kostende prijs voor her- stelling of vervanging.
3. Leden 1 en 2 zijn eveneens van toepassing ten aanzien van aan de werknemer door de werkgever toevertrouwde of door derden afge- dragen gelden.
Artikel 74
Verrekening afrekenverschillen
Indien verschillen in de afrekening of berekening van bedrijfsinkomsten worden geconstateerd zal verrekening hiervan plaatsvinden volgens een met instemming van de ondernemingsraad vastgestelde regeling.
61
Artikel 75
Particuliere diensten
Tenzij de werkgever daartoe uitdrukkelijk toestemming of opdracht heeft verleend, worden ten bate van de werknemer of van derden:
• geen artikelen in enig gebouw of terrein van de werkgever, al dan niet tegen betaling, hersteld of vervaardigd;
• geen voorwerpen, hoe gering de waarde ook mag zijn, uit van enige onder a bedoelde plaats meegenomen.
Artikel 79
Gebruik van alcohol, drugs en medicijnen
De werknemer dient bij aanvang van én tijdens de diensttijd vrij te zijn van alcohol(houdende dranken) en/of andere middelen die invloed kun- nen hebben op de geestestoestand en/of het algehele functioneren. Onder andere middelen worden in ieder geval verdovende middelen verstaan. Indien de werknemer medicijnen gebruikt waarvan een nadelige invloed kan uitgaan op het concentratie- en reactievermogen meldt hij dit aan de bedrijfsarts. De bedrijfsarts bepaalt of de bedongen arbeid al dan niet volledig kan worden verricht.
Artikel 80
Roken
De werkgever kan in overleg met de ondernemingsraad, of bij het ont- breken daarvan, met de personeelsvertegenwoording, plaatsen en tijd- stippen aangeven waar(op) gerookt mag worden.
Artikel 81
Regeling boetes verkeersovertredingen
1. De regeling verkeersboetes is van toepassing op de werknemer beho- rend tot het rijdend personeel, die werkzaam is op basis van een dienstregeling en om die reden onder tijddruk zijn werkzaamheden moet verrichten. De regeling is ook van toepassing op de werknemer die om andere redenen onder tijddruk moet uitrijden in situaties met een spoedeisend karakter zoals in geval van agressie of stremmingen.
2. De werkgever zal de werknemer steeds zo spoedig mogelijk schrif- telijk informeren indien de werknemer een verkeersovertreding heeft begaan die heeft geleid tot het opleggen van een boete. Boetes die aan de werkgever als kentekenhouder worden opgelegd naar aanlei- ding van verkeersovertredingen, begaan door een werknemer, zijn
62
voor rekening van die werknemer. De werkgever is bevoegd de boete op het salaris van de werknemer in te houden mits de werknemer daarvoor tekent, dit met inachtneming van de overige leden van dit artikel.
3. De werkgever stelt de werknemer binnen twee weken na dagteke- ning van de beschikking waarbij de boete is opgelegd in de gelegen- heid om tegen de opgelegde boete bezwaar aan te tekenen bij de instantie die de boete heeft opgelegd. Als de werkgever dit nalaat komt de boete voor zijn rekening.onderzoek als bedoeld in lid 1 dient fatsoenlijk en zorgvuldig uitgevoerd te worden, zo mogelijk zonder de aanwezigheid van anderen dan degene(n) die het onderzoek ver- richt(en).
4. Indien de werknemer tijdig bezwaar heeft ingediend en dit kan aan- tonen, zal de boete nog niet worden ingehouden. De beslissing op het bezwaar wordt dan afgewacht.
5. Indien de werknemer kan aantonen dat hij in de bezwaarprocedure in het gelijk is gesteld, mag de werkgever de boete niet inhouden op het salaris van de werknemer. Indien de beslissing in de bezwaar- procedure inhoudt dat de boete verlaagd wordt, mag de werkgever het bedrag van de lagere boete inhouden op het salaris van de werk- nemer.
6. Indien de werknemer in de bezwaarprocedure in het ongelijk is gesteld, houdt de werkgever de opgelegde boete in op het salaris van de werknemer.
7. Indien de werknemer aantoont dat hij in de beroepsprocedure in het gelijk is gesteld, betaalt de werkgever het ingehouden bedrag van de boete aan hem terug. Indien de beslissing in de beroepsprocedure inhoudt dat de boete verlaagd wordt, betaalt de werkgever tussen het ingehouden bedrag en de lagere boete terug.
8. Onverminderd het bepaalde in de leden 1 tot en met 6 van dit artikel neemt de werkgever de boetes ten aanzien van snelheidsovertredingen voor zijn rekening, indien de boetes niet hoger zijn dan de laagste categorie € 30,– per overtreding. Andersoortige overtredingen of snelheidsovertredingen die hoger worden beboet dan met een boete van de laagste categorie € 30,– per overtreding zijn steeds voor reke- ning van de werknemer en zullen worden ingehouden conform het bepaalde in dit artikel.
63
PLICHTSVERZUIM EN DISCIPLINAIRE MAATREGELEN
Artikel 82
Plichtsverzuim
1. Op grond van plichtsverzuim kan de werkgever ten opzichte van de werknemer een disciplinaire maatregel nemen als bedoeld in artikel
83. Dit laat onverlet de mogelijkheid tot beëindiging van de arbeids- overeenkomst overeenkomstig de regels van het BW en het Buiten- gewoon Besluit Arbeidsverhoudingen (BBA).
2. Onder plichtsverzuim wordt verstaan:
• het overtreden van een voorschrift als bedoeld in artikel 66;
• het doen of nalaten van hetgeen een goed werknemer in soortge- lijke omstandigheden behoort te doen of na te laten.
Artikel 83
Disciplinaire maatregelen
1. De disciplinaire maatregelen als bedoeld in artikel 82 zijn:
• een berisping;
• een waarschuwing;
• een boete van ten hoogste eenmaal het voor betrokkene geldende dagloon, een en ander met inachtneming van artikel 7:650 BW. De werkgever stort de boete in een fonds voor een in overleg met de ondernemingsraad te bepalen goed doel;
• een verlaging van het functieloon gedurende maximaal één jaar;
• het inhouden van een periodieke loonsverhoging gedurende maxi- maal één jaar.
2. De maatregelen als genoemd in dit artikel kunnen ook voorwaarde- lijk worden opgelegd met een proeftijd van maximaal één jaar. Indien de werknemer zich binnen die proeftijd aan een soortgelijk plichtsverzuim schuldig maakt, wordt de maatregel ten uitvoer ge- legd.
Artikel 84
Onderzoek en verantwoording
1. Indien voor het vaststellen van de exacte aard en/of omvang van het plichtsverzuim een onderzoek is vereist, kan de werknemer voor de duur van dat onderzoek worden geschorst. Deze schorsing bedraagt
64
maximaal 5 werkdagen. Tijdens de schorsing wordt het functieloon doorbetaald.
2. Indien de werkgever plichtsverzuim constateert en hij van plan is de werknemer daarvoor een disciplinaire maatregel op te leggen, dient hij dit binnen 5 kalenderdagen na de constatering van het plichtsver- zuim schriftelijk aan de werknemer mee te delen. De werkgever moet in de aanzegging van de voorgenomen maatregel de werkne- mer er op wijzen dat hij zich binnen 5 kalenderdagen schriftelijk moet verantwoorden. Daarbij moet ook worden aangegeven dat als de werknemer niet reageert binnen de vijfdagentermijn, hij niet ont- vankelijk zal zijn bij het instellen van beroep op het scheidsgerecht. De termijn voor het afleggen van verantwoording vangt aan op de dag van ontvangst van de mededeling als bedoeld in dit lid.
3. Als de werkgever de vijfdagentermijn bedoeld in lid 2 van dit arti- kel overschrijdt, kan de werkgever de voorgenomen maatregel niet rechtsgeldig opleggen.
Als de werknemer niet schriftelijk reageert binnen de vijfdagen- termijn bedoeld in lid 2 van dit artikel, is de werknemer niet ontvan- kelijk indien hij beroep wil instellen bij het scheidsgerecht.
Artikel 85
Instellen van beroep op het scheidsgerecht
1. De werknemer heeft het recht beroep op het scheidsgerecht in te stel- len indien hem een van de onderstaande disciplinaire maatregelen als bedoeld in artikel 83 onvoorwaardelijk danwel voorwaardelijk (deze laatste met ingang van 1 januari 2004) is opgelegd:
• een berisping (met ingang van 1 januari 2004);
• een waarschuwing (met ingang van 1 januari 2004);
• een boete van ten hoogste eenmaal het voor betrokkene geldende dagloon, een en ander met inachtneming van artikel 7:650 BW. De werkgever stort de boete in een fonds voor een in overleg met de ondernemingsraad te bepalen goed doel;
• een verlaging van het functieloon gedurende maximaal één jaar;
• het inhouden van een periodieke loonsverhoging gedurende maxi- maal één jaar.
2. De samenstelling en de werkwijze van het scheidsgerecht zijn vast- gelegd in een reglement, dat als bijlage 26 bij deze overeenkomst is gevoegd.
65
OVERIGE BEPALINGEN
Artikel 86
Premiespaarregeling en spaarloonregeling
De werkgever zorgt ervoor dat de werknemer kan deelnemen aan een spaarloonregeling tot het wettelijk toegestane maximale spaarbedrag. De nadere uitwerking van de spaarloonregeling geschiedt in overleg met de ondernemingsraad met inachtneming van de Uitvoeringsregeling Werkne- mersspaar- en Winstdelingsregelingen 13 december 1993, Staatscourant 241.
Artikel 88
Informatie
1. De werknemers hebben recht op informatie over wat zich over het algemeen binnen de onderneming voordoet.
2. a. Onverminderd het bepaalde in de WOR verstrekt de werkgever daartoe tenminste eenmaal per jaar aan de ondernemingsraad fei- telijke gegevens over het gevoerde beleid ten aanzien van: wer- ving, selectie, aanstelling, introductie, opleiding, vorming, loopbaanbegeleiding, bevordering, beloning en ontslag van de in de onderneming werkzame werknemers. Voorts verstrekt de werk- gever aan de ondernemingsraad tenminste eenmaal per jaar fei- telijke gegevens over de wijze waarop maatregelen op het gebied van gezondheid, veiligheid en hygiëne in de onderneming geëf- fectueerd worden.
b. De werkgever behoeft de instemming van de ondernemingsraad over de wijze waarop inhoud zal worden gegeven aan de bedrijfs- geneeskundige en bedrijfspsychologische begeleiding, alsmede het bedrijfsmaatschappelijk werk, bedoeld in artikel 51 van deze CAO. De werkgever verstrekt tenminste eenmaal per jaar aan de ondernemingsraad feitelijke gegevens over het functioneren van bovengenoemde begeleiding.
c. De ondernemingsraad bevordert dat in de onderneming het werk- overleg in gestructureerde vormen wordt ingevoerd. De werk- sfeer heeft doorlopend de aandacht van de ondernemingsraad.
3. De ondernemingsraad krijgt de gelegenheid van zijn werkzaamheden aan de werknemers verslag te doen, overeenkomstig de door de ondernemingsraad gestelde regels.
4. De werkgever doet aan de betrokken werknemers en aan de onder- 66
nemingsraad mededeling van de voorgenomen benoeming van alle toezichthoudende en leidinggevende functionarissen. De in de onder- neming van toepassing zijnde regeling op het gebied van het aanstellings-, ontslag- en bevorderingsbeleid behoeft de instemming van de ondernemingsraad.
5. Voor zover in deze overeenkomst rechten of bevoegdheden worden verleend aan ondernemingsraden gelden die onverkort voor onderne- mingsraden als bedoeld in artikel 35b van de WOR.
6. Indien zich in regio’s of stadsgewesten samenwerkingsverbanden ontwikkelen, waaruit gevolgen kunnen voortvloeien voor de dienst- uitvoering, die de onderneming verricht, zal de werkgever zich in overleg met de ondernemingsraad beraden op het omtrent die ont- wikkelingen te voeren beleid.
Artikel 89
Arbeidsomstandigheden
De bedrijfsmiddelen (autobussen, machines, werktuigen en dergelijke), de werkruimten (kantoren en garages), de bedrijfskleding en personeels- verblijven en de eindpuntvoorzieningen dienen aan redelijke eisen van het personeel te voldoen.
Overleg hierover vindt plaats met de ondernemingsraad, met inachtne- ming van de bepalingen van de Arbeidsomstandighedenwet.
Artikel 92
Ontheffing CAO-bepalingen
1. De VCSA heeft de bevoegdheid ontheffing van de bepalingen van deze overeenkomst te verlenen.
2. De werkgever kan ontheffing vragen onder overlegging van de me- ning van de ondernemingsraad terzake.
Artikel 93
Vrijwillig verrichten besloten busvervoer
1. De werkgever heeft ontheffing om met de autobuschauffeurs die
67
bereid zijn besloten busvervoer te verrichten een van deze overeen- komst afwijkende regeling te treffen die in elk geval voor wat betreft het vaste loon (inclusief vaste toeslagen) de overwerkvergoeding, de vakantiebijslag en de arbeidsduur per week tenminste het niveau moet hebben van de CAO Besloten Busvervoer.
2. Het staat iedere chauffeur vrij wel of niet tot deze regeling toe te tre- den.
3. In geen geval zal het salaris volgens de afwijkende regeling berekend worden, indien de chauffeur niet tot de regeling is toegetreden.
4. De overeengekomen regeling zal ter kennisneming aan de onderne- mingsraad worden overgelegd.
Artikel 94
Verplicht verrichten besloten busvervoer en taxiwerk
1. De werkgever kan de autobuschauffeur verplichten besloten bus- vervoer of taxiwerk te verrichten.
2. Het functieloon en de toelage(n) en toeslag(en) uit deze CAO blij- ven op de autobuschauffeur van toepassing.
Artikel 95
Seksuele intimidatie en discriminatie
De werkgever zal binnen zijn onderneming een beleid voeren dat er op gericht is seksuele intimidatie en discriminatie ten aanzien van de werk- nemers die bij hem in dienst zijn te voorkomen en tegen te gaan.
Artikel 96
Positieve actie/baangarantie
1. In het kader van het streven naar verbetering van de arbeidsmarkt- positie van vrouwen, jongeren en allochtonen zal de werkgever een beleid voeren dat in positieve zin gericht is op het wegnemen van belemmeringen voor het in dienst treden en functioneren van deze groepen.
2. a. In het kader van de bestrijding van de langdurige werkloosheid zal de werkgever zich inspannen invulling te geven aan de zoge- naamde ,,Melkert-regeling’’ (ID-regeling). Hierover zal overleg gevoerd worden met de ondernemingsraad.
b. De arbeidsvoorwaarden van personen die in het openbaar vervoer
68
werkzaam zijn op basis van een Xxxxxxx-xxxx (XX-xxxx) zullen geregeld worden conform de Melkert-regeling (ID-regeling). Deze CAO is niet op hen van toepassing. Aan de werknemer met wie in het kader van het leerlingstelsel een leer-arbeidsover- eenkomst is aangegaan, wordt na het behalen van het diploma een baan gegarandeerd.
Artikel 97
Privacyreglement
De werkgever draagt zorg voor de totstandkoming en de naleving van een reglement, dat regels bevat ter bescherming van in geautomatiseerde bestanden opgeslagen persoonsgegevens. Bedoeld reglement wordt in overleg met de ondernemingsraad op basis van het in bijlage 18 opge- nomen model privacyreglement opgesteld en vastgesteld.
Artikel 99
Kinderopvang
1. Gedurende de contractsperiode kunnen werknemers een beroep doen op kinderopvang naar model van de Wet Kinderopvang.
2. De werkgevers nemen 1/6 deel van de kosten voor kinderopvang voor hun rekening tot het door de overheid gehanteerde maximum uurtarief.
3. De nadere uitwerking van de kinderopvangregeling is vastgelegd in de Wet Kinderopvang d.d. 9 juli 2004 (Wet van 9 juli 2004, Stb. 2004, 455).
Artikel 102
Eindejaarsuitkering
De werknemer heeft recht op een eindejaarsuitkering van 0,65%. De eindejaarsuitkering wordt berekend over het feitelijk in het jaar verdiend functieloon, vermeerderd met de eventuele persoonlijke toeslag en de eventuele diplomatoeslag, de vakantietoeslag en de toelagen ingevolge de artikelen 20 lid 3, 33, 33A, 34 en 44 lid 3.
De eindejaarsuitkering wordt in december uitbetaald en is niet pensioen- gevend.
69
Werknemers die vóór 1 december uit dienst treden, hebben recht op een eindejaarsuitkering te berekenen over het loon, zoals in dit artikel om- schreven, dat in het jaar van uitdiensttreding is uitgekeerd.
HOOFDSTUK XI
CHAUFFEUR PERSONENAUTO
Artikel 103
Aanstelling
1. De chauffeur personenauto wordt in het kader van een loopbaan- traject aangesteld voor het verrichten van personenvervoer met een personenauto.
2. De chauffeur personenauto die ad hoc wordt ingezet in de functie van autobuschauffeur maakt aanspraak op een beloning volgens artikel 23 lid 5 CAO OV, rekeninghoudend met niet verleende ATV en onder toekenning van eventuele onregelmatigheidstoeslag en toeslag voor gebroken diensten.
3. Aan de chauffeur personenauto wordt binnen een periode van maxi- maal 5 jaar de functie van autobuschauffeur aangeboden. Als voor- waarde voor een dergelijk aanbod geldt dat de werknemer voldoet aan de functie-eisen van autobuschauffeur. Daartoe dient onder an- dere het diploma CCV-B te zijn behaald.
4. Bij definitieve plaatsing in de functie van autobuschauffeur vindt inschaling plaats conform artikel 23 lid 5 van de CAO OV.
Artikel 104
Toepasselijke CAO-bepalingen
Op de chauffeur personenvervoer is de CAO Openbaar Vervoer van toe- passing met uitzondering van de artikelen:
6 (vanaf lid 2), 9, 10 (lid 7), 16 (lid 6), 19, 20, 22, 26, 27, 33, 34, 35,
36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 45, 46, 47, 48, 49, 56, 61, 63, 65 en de bij-
lagen 10, 11, 12, 12A, 12B, 13, 14, 19, 20, 22.
In plaats daarvan gelden de hierna volgende artikelen.
70
Artikel 105
Lonen en arbeidstijd
De lonen gelden voor een arbeidstijd van 40 uren per week, verdeeld over gemiddeld 5 dagen per week.
Onder arbeidstijd in dit artikel wordt verstaan de tijd, gelegen tussen het tijdstip waarop de dienst wordt aangevangen en het tijdstip waarop de dienst wordt beëindigd na aftrek van de werkelijk gemaakte onderbrekin- gen, waarin de werknemer niet ter beschikking van de werkgever staat.
Onder ter beschikking staan in de zin van dit artikel wordt niet begre- pen het – elders dan in de bedrijfsruimte of motorvoertuig – op afroep beschikbaar zijn om vervoer van personen te verrichten.
Tabel voor rijdend personeel per 1 januari 2006
A | B | C | D | |||
leeftijd | loont- | maand- uurloon | maand- uurloon | maand- uurloon | maand- | uurloon |
rede | loon | loon | loon | loon | ||
18 jaar | 0 | 653,96 3,77 | 663,17 3,83 | 666,24 3,84 | 678,56 | 3,91 |
19 jaar | 0 | 754,55 4,36 | 765,21 4,41 | 768,76 4,43 | 782,97 | 4,51 |
20 jaar | 0 | 883,90 5,10 | 896,40 5,18 | 900,56 5,20 | 917,19 | 5,29 |
21 jaar | 0 | 1042,00 6,01 | 1056,56 6,10 | 1061,62 6,13 | 1081,24 | 6,24 |
22 jaar | 0 | 1221,65 7,05 | 1238,91 7,15 | 1244,66 7,18 | 1267,66 | 7,32 |
0/3 mnd | 0 | 1394,86 8,04 | 1415,16 8,17 | 1421,92 8,21 | 1448,97 | 8,37 |
4/12 mnd | 0 | 1437,24 8,29 | 1457,54 8,41 | 1464,30 8,45 | 1491,36 | 8,60 |
1 | 1451,54 8,38 | 1471,84 8,49 | 1478,60 8,53 | 1505,66 | 8,69 | |
2 | 1466,28 8,46 | 1485,86 8,57 | 1492,38 8,61 | 1519,95 | 8,77 | |
3 | 1481,01 8,54 | 1499,86 8,65 | 1507,18 8,70 | 1534,24 | 8,85 | |
4 | 1495,75 8,63 | 1513,88 8,74 | 1519,93 8,77 | 1548,52 | 8,93 | |
5 | 1523,01 8,79 | 1543,31 8,90 | 1550,07 8,94 | 1576,62 | 9,10 | |
6 | 1555,17 8,98 | 1570,98 9,07 | 1576,25 9,10 | 1603,68 | 9,26 | |
7 | 0,00 0,00 | 1596,83 9,21 | 1603,68 9,26 | 1630,74 | 9,41 | |
8 | 0,00 0,00 | 0,00 0,00 | 0,00 0,00 | 1657,80 | 9,57 | |
9 | 0,00 0,00 | 0,00 0,00 | 0,00 0,00 | 1684,86 | 9,72 | |
10 | 0,00 0,00 | 0,00 0,00 | 0,00 0,00 | 1710,90 | 9,88 | |
11 | 0,00 0,00 | 0,00 0,00 | 0,00 0,00 | 1738,97 | 10,03 | |
12 | 0,00 0,00 | 0,00 0,00 | 0,00 0,00 | 1766,04 | 10,19 |
Artikel 106
Overuren
a. Overuren bij afwezigheid van een rooster zijn uren die de gemid-
71
delde wekelijkse arbeid van 40 uur berekend over de betalings- periode van één kalendermaand te boven gaan.
De gemiddelde arbeidstijd per week wordt berekend over vooraf aangegeven en elkaar opvolgende betalingsperioden van één kalendermaand.
b. Overuren volgens rooster zijn uren die de gemiddelde wekelijkse arbeidstijd van 40 uur per week, berekend over de periode van het geldende dienstrooster te boven gaan en uren die incidenteel worden verricht boven het bij rooster vastgestelde aantal uren.
Artikel 107
Vergoeding overuren
1. Overuren worden bij voorkeur vergoed in tijd, dan wel tegen beta- ling van het uurloon, in beide gevallen vermeerderd met een toeslag van 20%, met dien verstande dat vergoeding kan plaatsvinden als volgt:
• tijd + toeslag van 20% in tijd; dan wel
• tijd + toeslag van 20% in geld; dan wel
• uur + toeslag van 20% in geld
2. De vergoeding in tijd dient uiterlijk twee maanden na de periode waarin deze is opgebouwd te worden gegeven.
3. Bij de toekenning van de in lid 1 bedoelde vergoeding wordt de duur van het overwerk afgerond volgens onderstaand schema:
• 00–14 minuten = 0
• 15–44 minuten = 30
• 45–60 minuten = 60 minuten
4. De bepalingen inzake de vergoeding van overuren worden niet toe- gepast ten aanzien van:
• overuren gemaakt door hen die bevoegd zijn tot het doen verrich- ten van overwerk;
• overuren gemaakt door hen die een zelfstandige functie hebben waarbij geen diensttijden zijn vastgesteld;
• overuren die ontstaan door eigen schuld of toedoen van de werk- nemer
Artikel 108
Verrichten openbaar vervoer
1. Aan de chauffeur personenvervoer die openbaar vervoer verricht als bedoeld in de Wet Personenvervoer wordt in plaats van het uurloon
72
als afgeleid van de loonschalen in artikel 105 een uurloon toegekend van € 11,08.
Dit openbaar vervoeruurloon moet worden vergoed over arbeidsuren besteed aan:
• het daadwerkelijk verrichten van openbaar vervoer;
• de aan- en afrijtijd voorafgaand aan en volgend op het verrichten van openbaar vervoer indien de werknemer gedurende de gehele dienst exclusief beschikbaar moet zijn voor het verrichten van openbaar vervoer;
• de aan- of afrijtijd voorafgaand aan dan wel volgend op het ver- richten van openbaar vervoer indien de werknemer gedurende een deel van de dienst exclusief beschikbaar moet zijn voor het verrichten van openbaar vervoer en voor het andere dienstdeel beschikbaar moet zijn voor regulier taxivervoer.
2. Aan de werknemer die openbaar vervoer verricht als bedoeld in lid 1 wordt voor arbeidsuren op werkdagen tussen 19:00 en 07:30 uur en op zaterdagen, zon- en feestdagen een onregelmatigheidstoeslag toegekend van € 3,64.
Artikel 109
Feestdagen
1. De werknemer die dienst heeft op een feestdag, heeft als vergoeding recht op compensatie in tijd van het op die dag gewerkte aantal uren.
2. Over het opnemen van de compensatie-uren vindt overleg plaats tus- sen de werkgever en de werknemer.
Artikel 110
Dienstdoen op vrije dagen
1. Bij een plotseling optredende krapte in het personeelsbestand dan wel bij een onvoorzien verhoogde vraag naar vervoer kan de werk- gever na overleg met de werknemer een vrije dag intrekken.
2. Daarvoor in de plaats wordt zo spoedig mogelijk een andere vrije dag aangewezen, welke uiterlijk binnen 14 kalenderdagen moet zijn genoten.
73
3. Mocht wegens dienstbelang de vrije dag, bedoeld in het vorige lid, niet worden genoten, dan wordt voor deze dag een vergoeding ter grootte van één dagloon uitgekeerd bij de eerstvolgende salaris- betaling.
Artikel 111
Onregelmatigheidstoeslag
Voor arbeidsuren op maandag tot en met zondag tussen 22.00 en 06.00 uur is een onregelmatigheidstoeslag verschuldigd van € 1,08 per uur.
Artikel 112
Dienstrooster
De arbeidstijd wordt geregeld in een dienstrooster. De werkgever stelt het dienstrooster vast in overleg met de ondernemingsraad.
Artikel 113
Parttimers
1. Het loon wordt vastgesteld overeenkomstig de bij de functie beho- rende loonschaal naar rato van het aantal gewerkte uren per week.
2. Het aantal arbeidsuren wordt in onderling overleg vastgesteld.
3. De aanspraken op vakantierechten en vakantietoeslag en de vergoe- ding op feestdagen ontstaan naar rato van het aantal gewerkte uren.
4. Arbeidsuren die de gemiddelde arbeidstijd van 40 uur per week te boven gaan, worden aangemerkt als overuren.
Artikel 114
Xxxxxxx bij arbeidsongeschiktheid
1. a. De werknemer die wegens arbeidsongeschiktheid niet in staat is om zijn werkzaamheden te verrichten, heeft recht op doorbetaling van 70% van het naar tijdruimte vastgestelde brutosalaris (artikel 7:629 BW). Indien het aldus vastgestelde salaris leidt tot een bedrag dat lager ligt dan het voor het werknemer geldende minimumsalaris, heeft de werknemer tenminste aanspraak op dat minimumsalaris.
b. Indien het dienstverband een jaar of langer heeft geduurd, maakt de werknemer vanaf het moment van aanvang van de arbeidson-
74
geschiktheid aanspraak op een aanvulling tot het laatstverdiende salaris volgens onderstaande systematiek.
c. Per vol dienstjaar wordt een recht op aanvulling opgebouwd van 10 weken, tot een maximum van 52 weken.
d. In geval van arbeidsongeschiktheid wordt het recht op aanvulling geldend gemaakt tot het maximum van de tot dat dienstjaar opge- bouwde aanvullingsrechten. Voor de toepassing van dit artikel worden perioden van arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan 4 weken opvol- gen.
2. De werkgever is bevoegd een wachtdag toe te passen. Deze wacht- dag mag er nimmer toe leiden dat per betalingsperiode van 4 weken of een maand minder dan het minimumsalaris wordt uitbetaald.
3. De werknemer is verplicht zich te houden aan de door de werkgever gestelde regelingen terzake van ziek- en herstelmelding.
4. Ten aanzien van hen die het bedrijf verlaten hebben, is lid 1 van dit artikel niet van toepassing.
5. De verplichting tot salarisdoorbetaling ontstaat vanaf de eerste dag dat de werknemer verhinderd is om zijn arbeid te verrichten. In geval de werkgever een wachtdag toepast ingevolge lid 2 van dit artikel, geldt deze verplichting vanaf de tweede dag dat de werknemer ver- hinderd is om zijn arbeid te verrichten.
6. De werknemer kan geen aanspraak maken op salarisdoorbetaling
• indien de arbeidsongeschiktheid door zijn opzet is veroorzaakt of een gevolg is van een gebrek waarover hij in het kader van een aanstellingskeuring valse informatie heeft verstrekt en daardoor de toetsing aan de voor de functie opgestelde belastbaarheids- eisen niet juist kon worden uitgevoerd;
• voor de tijd, gedurende welke door zijn toedoen zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd;
• Voor de tijd, gedurende welke hij, hoewel hij daartoe in staat is, zonder deugdelijke grond passende arbeid voor de ondernemer of een door de werkgever met toestemming van de uitvoeringsin- stelling waarbij deze is aangesloten aangewezen derde, waartoe de werkgever hem in de gelegenheid stelt, niet verricht.
7. In geval van arbeidsongeschiktheid wordt onder laatstverdiend sala- ris in de zin van dit artikel verstaan, het salaris vastgesteld op basis
75
van het functieloon verhoogd met het bedrag dat het betrokken werk- nemer gemiddeld over een periode van 13 weken voorafgaand aan de arbeidsongeschiktheid heeft genoten aan overuren (tot een maxi- mum van 15 overuren per week). Dit laatste voor zover de werkne- mer laatstelijk, voor de aanvang van de ongeschiktheid tot werken, werkzaam was in een functie waarin gedurende het gehele of nage- noeg gehele jaar regelmatig overwerk diende te worden verricht. Indien de hoofdregel (verdiensten over 13 weken direct vooraf- gaande aan de eerste ziektedag) tot een onredelijke uitkomst leidt, kan de werkgever de werknemer verzoeken om een referteperiode van 52 weken aan te houden.
8. Indien de ongeschiktheid tot werken van de werknemer het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, heeft de werkgever ingevolge artikel 6:107A BW jegens de ander recht op schadevergoeding ten bedrage van het door hem betaalde salaris, doch ten hoogste tot het bedrag, waarvoor de aansprakelijke persoon, bij het ontbreken van de verplichting tot doorbetaling van salaris aansprakelijk zou zijn, verminderd met een bedrag gelijk aan dat van de schadevergoeding tot de betaling waarvan de aansprakelijke per- soon jegens de werknemer is gehouden.
Artikel 115
Afwezigheid met behoud van salaris
Afwezigheid met behoud van salaris wordt toegestaan:
a. bij overlijden van de echtgeno(o)t(e) of een inwonend tot het gezin behorend kind, pleegkind of stiefkind van de werknemer, te rekenen van de dag van overlijden af: 4 dagen;
b. bij het huwelijk van de werknemer en bij het overlijden van één zijner ouders of schoonouders of niet inwonende kinderen, pleegkin- deren, stiefkinderen, schoonzoons of schoondochters, mits de plech- tigheid wordt bijgewoond: 2 dagen;
c. bij het huwelijk van een kind, pleegkind of stiefkind, broer of zus- xxx, zwager of schoonzuster van de werknemer, mits der wederzijdse grootouders of een kleinkind van de werknemer, mits de plechtigheid wordt bijgewoond: 1 dag;
d. bij priesterwijding van een kind, pleegkind, stiefkind of broer van de werknemer, en bij de eeuwige kloostergelofte van een kind, pleeg- kind, stiefkind, broer of zuster van de werknemer, mits de plechtig- heid wordt bijgewoond: 1 dag;
e. bij 25- of 40-jarige echtvereniging van de werknemer: 1 dag.
Voor zover het binnen arbeidstijd noodzakelijk is, wordt afwezigheid met behoud van salaris toegestaan:
a. bij 25-, 40-, 50- of 60-jarige echtvereniging van de ouders of schoon- ouders: 1 dag;
b. bij het 25-, 40- of 50-jarig dienstjubileum: 1 dag;
76
c. bij verhuizing in geval van overplaatsing: 1 dag;
a. na opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever voor het zoeken van een nieuwe werkgever, indien de werknemer tenmin- ste 6 weken onmiddellijk aan de datum van opzegging voorafgaand, onafgebroken bij de werkgever in dienst is geweest: ten hoogste 5 uur al of niet opeenvolgend;
b. bij vervulling van een van overheidswege, zonder geldelijke vergoe- ding, opgelegde persoonlijke verplichting, de werkelijke benodigde tijd tot ten hoogste 12 uren;
c. bij ondertrouw van de werknemer: 1 dag;
d. voor het afleggen van een vakexamen, de daarvoor benodigde tijd met een minimum van 1 dag. Onder vakexamen wordt verstaan een examen dat als zodanig door de werkgever is aangemerkt.
Voor bezoek aan arts, tandarts of specialist de tijd, die daarmee gemoeid is. Dergelijke bezoeken dienen zoveel mogelijk buiten diensttijd plaats te vinden, tenzij de werknemer aannemelijk maakt dat dit niet mogelijk is.
Artikel 116
Afwezigheid zonder behoud van salaris
Afwezigheid zonder behoud van salaris wordt toegestaan voor:
• het uitoefenen van het lidmaatschap van een openbaar bestuurs- lichaam, tenzij het bedrijfsbelang zich daartegen verzet;
• herhalingsoefeningen van dienstplichtigen;
Artikel 117
Vakantie- en ATV-dagen
A. Vakantiedagen
Ten aanzien van de vakantie gelden de regels van het BW met inacht- neming van de leden 2 tot en met 7 van dit artikel.
Het vakantiejaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Indien de som van leeftijd en dienstjaren op 31 december van enig jaar achtereenvolgens bedragen:
• minder dan 40, bestaat in het daaropvolgend vakantiejaar recht op: 22 vakantiedagen
77
• 40–44, bestaat in het daaropvolgend vakantiejaar recht op: 23 vakan- tiedagen
• 45–49, bestaat in het daaropvolgend vakantiejaar recht op: 24 vakan- tiedagen
• 50–54, bestaat in het daaropvolgend vakantiejaar recht op: 25 vakan- tiedagen
• 55–59, bestaat in het daaropvolgend vakantiejaar recht op: 26 vakan- tiedagen
• 60 en meer, bestaat in het daaropvolgend vakantiejaar recht op: 27 vakantiedagen
Een vakantiedag staat gelijk aan 8 arbeidsuren.
Indien een volgens rooster opgenomen vakantiedag een hiervan afwij- kend aantal arbeidsuren kent, wordt het werkelijke aantal arbeidsuren in mindering gebracht op het tegoed aan vakantie-uren van de werknemer. Voor de toepassing van deze systematiek is de instemming van de onder- nemingsraad vereist.
4. De werknemer heeft geen aanspraak op vakantie over de tijd, gedu- rende welke hij wegens het niet verrichten van de bedongen arbeid geen aanspraak op in geld vastgesteld salaris heeft.
6. a. Overeenkomstig artikel 7:634 BW heeft de werknemer tenminste aanspraak op vakantie in verhouding tot het verstreken deel van het jaar, indien de arbeidsovereenkomst op enig tijdstip nog geen jaar of niet wederom een jaar heeft geduurd.
b. De totale aanspraak op vakantie wordt bij het einde van het vakantiejaar of bij het einde van de arbeids-overeenkomst naar boven afgerond op halve dagen, indien de arbeidsovereenkomst van de werknemer tenminste 2 maanden onafgebroken heeft geduurd.
7. a. De werknemer vraagt volgens de daaromtrent door de werkgever gestelde en aan de werknemer ter kennis gebrachte regelen va- kantie aan. De werkgever is verplicht aantekening te houden van de door de werknemer opgenomen, respectievelijk aan hem uit- betaalde vakantiedagen.
b. Desverlangd geniet de werknemer – voor zover de aanspraak in het betreffende vakantiejaar toereikend zal zijn – tenminste 16 kalenderdagen aaneengesloten vakantie, beginnend op zaterdag.
c. De werkgever stelt de tijdstippen van aanvang en einde van de vakantie vast na overleg met de werknemer, waarbij de aanvang van de aaneengesloten vakantie zoveel mogelijk zal zijn gelegen in de periode 1 mei tot 30 september.
7. Bij beëindiging van het dienstverband wordt aanspraak op en teveel genoten vakantiedagen verrekend.
78
B. ATV-dagen
1. Naast de vakantiedagen wordt aan alle werknemers één ATV-dag toegekend. Deze dag dient na overleg met de werkgever te worden opgenomen.
2. Een ingeroosterde ATV dag komt bij arbeidsongeschiktheid op die dag te vervallen.
79
ARBEIDSOVEREENKOMST A (arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd)
Tussen de werkgever .................................................................................
gevestigd te ................................................................................................
en de werknemer .......................................................................................
wonende te .................................................................................................
is overeengekomen:
Artikel 1
De werknemer treedt met ingang van in dienst
van de werkgever als ....................... met als standplaats .......................
Artikel 2
De werkgever betaalt, overeenkomstig de in de CAO OV vermelde voor- schriften aan de werknemer een functieloon bedoeld in loonschaal ...
trede ....., zijnde een bedrag van € per maand in
maandelijkse afrekening.
De in de CAO OV genoemde toeslagen/toelagen dan wel compensaties zijn hierin niet begrepen.
Artikel 3
De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd met een proeftijd van 2 maanden, met dien verstande, dat zij van rechtswege ein- digt, indien de werknemer de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.
Gedurende deze proeftijd is artikel 85 (instellen van beroep op het scheidsgerecht) van de CAO OV niet van toepassing.
Artikel 4
Voor het berekenen van het aantal dienstjaren wordt de werknemer geacht in dienst te zijn getreden op .........................................................
Artikel 5
Alle overige arbeidsovereenkomsten die tussen de werkgever en de werknemer mochten bestaan, zijn door de ondertekening van deze over- eenkomst vervallen.
80
Aldus in tweevoud opgemaakt en getekend te ........................................
de ....................................................................................................... 20...
de werknemer, de werkgever,
81
ARBEIDSOVEREENKOMST B (arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd + dienstwoning)
Tussen de werkgever .................................................................................
gevestigd te ................................................................................................
en de werknemer .......................................................................................
wonende te .................................................................................................
is overeengekomen:
Artikel 1
De werknemer treedt met ingang van in dienst van de
werkgever als ............................. met als standplaats .............................
Artikel 2
De werkgever betaalt overeenkomstig de in de CAO OV vermelde voor- schriften aan de werknemer een functieloon bedoeld in loonschaal ...
trede ......, zijnde een bedrag van € per maand in
maandelijkse afrekening.
De in de CAO OV genoemde toeslagen/toelagen dan wel compensaties zijn hierin niet begrepen.
Artikel 3
De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd met een proeftijd van 2 maanden, met dien verstande, dat zij van rechtswege ein- digt, indien de werknemer de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.
Gedurende deze proeftijd is artikel 85 (instellen van beroep op het scheidsgerecht) van de CAO OV niet van toepassing.
Artikel 4
Voor het berekenen van het aantal dienstjaren wordt de werknemer geacht in dienst te zijn getreden op .........................................................
Artikel 5
De werkgever stelt de werknemer een dienstwoning beschikbaar wegens de door hem uitgeoefende functie; de werknemer zal de aan hem ter beschikking gestelde dienstwoning dienen te ontruimen, zodra hij de functie waarvoor hij is aangesteld niet meer uitoefent.
82
Artikel 6
Alle overige arbeidsovereenkomsten die tussen de werkgever en de werknemer mochten bestaan, zijn door de ondertekening van deze over- eenkomst vervallen.
Aldus in tweevoud opgemaakt en getekend te ........................................
de ....................................................................................................... 20...
de werknemer, de werkgever,
83
ARBEIDSOVEREENKOMST C (arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd)
Tussen de werkgever .................................................................................
gevestigd te ................................................................................................
en de werknemer .......................................................................................
wonende te .................................................................................................
is overeengekomen:
Artikel 1
De werknemer treedt met ingang van in dienst van de
werkgever als ............................. met als standplaats .............................
Artikel 2
De werkgever betaalt, overeenkomstig de in de CAO OV vermelde voor- schriften aan de werknemer een functieloon bedoeld in loonschaal ...
trede ....., zijnde een bedrag van € per maand in
maandelijkse afrekening.
De in de CAO OV genoemde toeslagen/toelagen dan wel compensaties zijn hierin niet begrepen.
Artikel 3
De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van .......................
met een proeftijd van één maand en eindigt aldus op .............................
Gedurende deze proeftijd is artikel 85 (instellen van beroep op het scheidsgerecht) van de CAO OV niet van toepassing.
Artikel 4
Voor het berekenen van het aantal dienstjaren wordt de werknemer geacht in dienst te zijn getreden op .........................................................
Artikel 5
Alle overige arbeidsovereenkomsten die tussen de werkgever en de werknemer mochten bestaan, zijn door de ondertekening van deze over- eenkomst vervallen.
Aldus in tweevoud opgemaakt en getekend te ............. de ............. 20...
de werknemer, de werkgever,
84
N.B. Indien sprake is van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd geldt een proeftijd van twee maanden indien de arbeidsovereenkomst langer dan één jaar duurt óf indien bij het aangaan van een arbeidsover- eenkomst geen einddatum is afgesproken, maar de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van een project of vervanging wegens ziekte.
85
ARBEIDSOVEREENKOMST D (parttime)
Tussen de werkgever .................................................................................
gevestigd te ................................................................................................
en de werknemer .......................................................................................
wonende te .................................................................................................
is overeengekomen:
Artikel 1
De werknemer treedt met ingang van in dienst van
de werkgever als ..................... met als standplaats op de
volgende voorwaarden:
Artikel 2
De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor onbepaalde tijd/.....
dagen/weken/maanden, met een proeftijd van één/twee maanden.
Er wordt slechts gedurende een gedeelte van het normaal aantal gel- dende uren per week, te weten .... uren, arbeid verricht (. %).
Gedurende de proeftijd is artikel 85 (instellen van beroep op het scheids- gerecht) van de CAO Openbaar Vervoer (CAO OV) niet van toepassing.
Artikel 3
Het functieloon wordt berekend volgens schaal ....... trede , naar rato
van het aantal gewerkte uren.
Artikel 4
1. De dagen waarop arbeid zal worden verricht worden in onderling overleg vastgesteld.
2. De aanvang en het einde van de werktijden, op de in lid 1 bedoelde dagen, alsmede de schaft- en rusttijden worden door of namens de werkgever vastgesteld.
Artikel 6
Alle overige arbeidsovereenkomsten die tussen de onderneming en de werknemer mochten bestaan, zijn door de ondertekening van deze over- eenkomst vervallen.
86
Aldus in tweevoud opgemaakt en getekend te ........................................
de ....................................................................................................... 20...
de werknemer, de werkgever,
87
OVEREENKOMST E (dagcontractant)
Tussen de werkgever .................................................................................
gevestigd te ................................................................................................
en de werknemer .......................................................................................
wonende te .................................................................................................
is overeengekomen:
Artikel 1
. zal met ingang van . tot wederopzegging op afroep, bij de werkgever werkzaamheden verrichten als dagcontractant in de functie van
......................................... met als standplaats .........................................
Artikel 2
Arbeid zal worden verricht op dagen of uren, die in onderling overleg worden vastgesteld.
Artikel 3
Van de CAO Openbaar Vervoer (CAO OV) is slechts van toepassing artikel 11, inhoudende dat:
a. het functieloon wordt vastgesteld overeenkomstig schaal .... trede ,
het uurloon bedraagt aldus € ;
b. vakantiebijslag en vakantie-aanspraken ontstaan naar rato van het aantal gewerkte uren;
c. naast het in sub a bedoelde functieloon bestaat recht op onregel- matigheidstoelage, overeenkomstig de bepalingen zoals opgenomen in artikel 33 van de CAO OV.
Artikel 4
Deze overeenkomst kan te allen tijde door elk der partijen worden opge- zegd.
De opzegging dient schriftelijk te geschieden.
Artikel 5
Arbeidsovereenkomsten die tussen partijen mochten bestaan, zijn door ondertekening van deze overeenkomst vervallen.
88
Aldus in tweevoud opgemaakt en getekend te ........................................
de ....................................................................................................... 20...
de werknemer, de werkgever,
89
behorende bij artikel 35 lid 6
VERLOFSPAARREGELING
1. DEFINITIES
Werkgever: de werkgever als bedoeld in de CAO Openbaar Vervoer.
Deelnemer: de werknemer als bedoeld in de CAO Openbaar Vervoer met een dienstverband voor onbepaalde tijd, die binnen het kader van de regeling verlof spaart en/of uit hoofde van de regeling verlof geniet dan wel aan de waarde van het verlof een bestemming toekent overeenkom- stig de regeling. Uitgezonderd zijn de dagcontractanten en op- en afroep- krachten op wie artikel 11 van de CAO Openbaar Vervoer van toepas- sing is.
De Regeling: de regeling voor Verlofsparen conform de CAO Openbaar Vervoer.
Het Fonds: het Verlofspaarfonds, waarbinnen de uitvoering van de rege- ling is ondergebracht.
Verlofspaarrekening: de rekening bij het fonds op naam van de deel- nemer waarop de inleg en rendementen minus de kosten worden bijge- schreven ten behoeve van de verlofspaarregeling.
Inleg geldsparen: de bruto waarde van de door de deelnemer gespaarde vergoedingen voor overwerk, verschoven – en ingetrokken vrije dagen minus de daarop van toepassing zijnde wettelijke inhoudingen. In de vergoedingen zijn de toeslagen overwerk in beginsel opgenomen; com- binaties van uitbetaling van uren en sparen van de toeslagen of omge- keerd zijn mogelijk.
Inleg tijdsparen: Het aantal verlof en atv-dagen.
Inleg: de afzonderlijke som van de inleg geldsparen en de som van de ingebrachte dagen.
Geldspaarsaldo: het saldo bestaande uit de som van de inleg geldsparen vermeerderd/verminderd met het saldo van de rendementsuikering en verminderd met de kosten.
Tijdspaarsaldo: het saldo bestaande uit de som van de ingelegde dagen.
Rendement: de door het fonds behaalde opbrengsten uit de belegging van de inleg.
90
Kosten: de door de werkgever en het fonds te maken kosten met betrek- king tot de administratie van de verlofspaarrekening en de beleggingen van het saldo.
Rendementsuitkering: een jaarlijks aan het begin van het kalenderjaar op basis van het rendement over het voorafgaande jaar door het bestuur van het fonds vast te stellen uitkering, die naar rato van het saldo, op de verlofspaarrekening wordt bijgeschreven.
Salaris: het functieloon vermeerderd met toeslagen en toelagen volgens art 3 lid 11 van de CAO OV.
Zorgverlof: zorgverlof volgens de CAO OV.
Studieverlof: studieverlof volgens de XXX XX
Pensioenfonds: de Stichting Pensioenfonds OV en het Algemeen Bur- gerlijk Pensioenfonds (ABP).
Pensioensparen: de aanwending van financiële middelen door deelne- mers in het kader van de mogelijkheden tot individueel pensioensparen bij de SPOV of bij het ABP.
Rekenfactor: de vermindering op het tijdspaarsaldo in verband met de opbouw van pensioenrechten indien het geldspaarsaldo wordt gebruikt voor verlofopname (2001 = 10.7%).
Uurwaarde tijdens verlof: de uurwaarde tijdens het verlof wordt ont- leend aan de geldende uurwaarde ten tijde van het opnemen van het ver- lof. Voor de berekeningswijze wordt aangesloten bij de berekeningswijze van het dagloon tijdens ziekte met dien verstande dat er geen sprake is van maximering van het dagloon. De uurwaarde is aldus het dagloon gedeeld door 8. Voor de bepaling van de brutowaarde van het verlof worden de looncomponenten meegeteld die genoemd zijn in art. 56 lid 2 van de CAO Openbaar Vervoer.
2. ALGEMENE BEPALINGEN:
1. Doelstelling
De Verlofspaarregeling Openbaar Vervoer is bedoeld om werkne- mers in staat te stellen verlofrechten te sparen voor een langdurige verlofperiode o.a. ten behoeve van zorgtaken of studieverplichtingen,
91
dan wel het gespaarde verlofrecht aan te wenden voor een pensioen- voorziening.
2. Deelneming
De werknemer wordt deelnemer aan de regeling nadat hij zich daar- toe schriftelijk heeft aangemeld bij de werkgever.
3. Verlofspaarrekening
1. Het fonds opent op verzoek van de werkgever ten behoeve en op naam van de deelnemer een verlofspaarrekening.
2. Op deze rekening wordt door de werkgever de inleg gestort.
3. Per deelnemer wordt geadministreerd welke bedragen, resp. hoe- veel dagen gestort zijn.
4. Aanspraken
1. De deelnemer heeft jegens het fonds aanspraak op de reservering, waarmee hij o.a. zorg- of studieverlof kan opnemen dan wel waarmee hij kan doorstorten naar zijn individuele pensioen- rekening.
2. Op verzoek van de deelnemer wordt door het fonds het over- gekomen saldo aan de werkgever resp. aan het pensioenfonds overgemaakt.
3. INLEG SPAARREKENING
1. Spaarbronnen
1. De deelnemer kan jaarlijks de volgende bronnen aanwenden als inleg ten behoeve van de verlofspaarrekening:
– De bruto waarde van de door de deelnemer op verzoek van de werkgever gewerkte overuren, verschoven vrije dagen en ingetrokken vrije dagen.
– Verlofdagen, voor zover uitstijgend boven het wettelijk mini- mum aantal dat moet worden opgenomen.
– ATV-dagen, met een maximum van zes dagen (= 48 uur) per jaar, voor zover niet ingeroosterd.
2. In overleg met de VCSA, en het bestuur kunnen op ondernemings- niveau nadere afspraken gemaakt worden over andere dan de onder 3.1.1. genoemde spaarbronnen.
3. Nadere regels mogen niet strijdig zijn met dit reglement.
2. Overuren
1. Op verzoek van de deelnemer worden gewerkte overuren, inge- trokken vrije dagen of verschoven vrije dagen en/of de geldende toeslagen niet uitbetaald als salaris, maar de geldswaarde daar- van wordt gestort op de verlofspaarrekening.
3. Waarde van vakantiedagen
1. De waarde van een vakantiedag die in het kader van deze rege-
92
xxxx wordt gestort, is gelijk aan (8 uren X 3 dagen x uurwaarde tijdens verlof): 65 verminderd met de wettelijke en overige in- houdingen.
4. Waarde van ATV-tijd
1. De waarde van een ATV-dag die in het kader van deze regeling wordt gestort, is gelijk aan (3 x schaalsalaris): 65 verminderd met de wettelijke overige inhoudingen.
5. Tijdstip waarop de inleg wordt gestort.
1. Stortingen kunnen niet vaker dan per 1 keer per betalingsperiode worden verricht.
6. Rendementen inleg en uitvoeringskosten
1. Door het bestuur worden nadere regels voor de vaststelling van het rendement gesteld.
2. De door het fonds behaalde rendementen worden in eerste instan- tie aangewend ter dekking van de uitvoeringskosten van deze regeling
3. Het resterende rendement vormt de basis voor de vaststelling van de hoogte van de rendementsuitkering.
7. Rendementsuitkering
1. Door het bestuur worden nadere regels voor de vaststelling van de hoogte van de rendementsuitkering gesteld.
2. De hoogte van de rendementsuitkering wordt jaarlijks vastgesteld door het bestuur.
4. VERLOF
1. Xxxxxxx xxxxxx
De deelnemer kan in het kader van deze regeling verlof opnemen
o.a. voor en in aanvulling op wettelijke en CAO-rechten.
2. Overleg
Het opnemen van verlof zoals bedoeld in het kader van deze rege- ling geschiedt in overleg tussen werkgever en deelnemer. Daarbij dienen bestaande vakantie- en verlofregelingen te worden gerespec- teerd.
Het verlof kan ook in deeltijd worden opgenomen
93
3. Verlofduur
1. De verlofduur wordt door de deelnemer in overleg met de werk- gever bepaald.
2. De deelnemer kan verlof opnemen voorzover het opgebouwde saldo dat toelaat.
3. De duur van het verlof dat ten laste van het geldspaarsaldo komt wordt aan de hand van de volgende formule bepaald:
V = (T – R) : U, waarbij
V = het aantal uren dat de deelnemer verlof kan opnemen T = het geldspaarsaldo
U = uurwaarde tijdens verlof
R = rekenfactor (2001 = 10,75%)
Indien het verlof (mede) wordt gefinancierd uit een tijdspaarsaldo dan worden uit het tijdspaarsaldo evenveel dagen beschikbaar gesteld als oorspronkelijk zijn ingelegd, positieve of negatieve rendementen zijn voor risico en rekening van de werkgever.
4. Maximale en minimale verlofduur
1. Het bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot de te hanteren minimum of maximum verlofduur.
5. UITKERINGEN
1. Inkomen tijdens verlof
1. Wanneer een deelnemer met een beroep op de regeling verlof opneemt, keert het fonds het opgebouwde saldo geheel of gedeel- telijk uit aan de werkgever.
2. De werkgever betaalt een uitkering aan de deelnemer conform de tussen het fonds, de werkgever en de deelnemer gemaakte afspra- ken en dit reglement.
2. Afdrachten
1. Op het door het fonds uit te keren saldo brengt de werkgever de administratiekosten en de (wettelijke) inhoudingen in mindering.
2. De rekenfactor is gelijk aan de af te dragen pensioenpremie over de periode van de verlofopname.
4. De werkgever verzorgt de afdrachten aan het fonds, de sociale verzekeringsinstanties, de belastingdienst en de pensioenfondsen.
3. Hoogte van de uitkering tijdens verlof
Het totaal van de uitkeringen aan de deelnemer gedurende de verlof- periode bedraagt nooit meer dan het geldspaarsaldo onder aftrek van de kosten en rekening houdend met het positieve of negatieve effect van het behaalde rendement. De uitkering tijdens verlof ten laste van het tijdspaarsaldo komt overeen met het op dat moment geldende salaris.
94
4. Pensioenopbouw tijdens de verlofperiode
Gedurende de verlofperiode wordt de pensioenopbouw voortgezet op basis van de pensioengrondslag zoals die was op de eerste dag van het kalenderjaar waarin het verlof een aanvang nam.
5. Recht op vergoedingen en andere inkomsten
1. De deelnemer behoudt gedurende de verlofperiode tijdens welke een uitkering ten laste van het spaarfonds wordt verstrekt het recht op uitbetaling van salaris, toelagen, toeslagen en overige vergoedingen ten laste van de werkgever onder toepassing van de CAO-artikelen 47 lid 6 en 48 lid 1. Ingeval van deeltijdverlof- opname ontstaan de aanspraken naar rato van het dan geldende deeltijdpercentage.
6. Aanvraag uitkering
1. De deelnemer dient uiterlijk 1 maand voor de ingang van het ver- lof bij de werkgever het verlof schriftelijk aan te vragen.
2. De werkgever vraagt bij het fonds gehele of gedeeltelijke uitbe- taling van het opgebouwde saldo aan.
3. In geval van overmacht kan van de in het eerste lid genoemde termijn van 1 maand worden afgeweken. In overleg met de werk- gever kan in een dergelijk geval achteraf de aanvraag voor uit- betaling van het saldo bij het fonds worden ingediend.
7. Uitkering anders dan tijdens verlof
Op verzoek van de deelnemer wordt het opgebouwde saldo van de geldspaarrekening gestort op zijn individuele pensioenrekening. In dat geval worden op het saldo uitsluitend de administratiekosten in mindering gebracht.
6. EINDE VAN DE DEELNEMING
1. Beëindiging van het deelnemerschap
Het deelnemerschap eindigt bij het einde van het werknemerschap, dus bij ontslag, vut, (vroeg)pensionering en bij overlijden.
1. Het opgebouwde saldo kan in beginsel uitsluitend worden opge- nomen in de vorm van verlof dan wel door storting op de indi- viduele pensioenrekening.
2. In geval van het aanvaarden van een andere werkkring, of in geval van werkloosheid of langdurige arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO kan de deelnemer kiezen uit de volgende mogelijkheden:
a. het saldo blijft vooralsnog gereserveerd in het fonds; of
95
b. het saldo wordt uitbetaald aan de deelnemer onder aftrek van de kosten; of
c. met inachtneming van de geldende fiscale maximum bedra- gen, wordt het saldo minus de kosten gestort op de indivi- duele pensioenrekening van de gewezen deelnemer.
Het voorgaande is op overeenkomstige wijze van toepassing indien de deelname van de werkgever aan de verlofspaarregeling wordt beëindigd.
3. In geval van VUT, vroegpensioen of pensionering heeft de deel- nemer de volgende keuzemogelijkheden:
a. het saldo wordt uitbetaald aan de deelnemer onder aftrek van de kosten; of
b. met inachtneming van de geldende fiscale maximum bedra- gen wordt het saldo minus kosten gestort op de individuele pensioenrekening van de gewezen deelnemer; of
c. een combinatie van a en b.
4. In geval van overlijden van de deelnemer vóór de pensioendatum hebben de nabestaanden binnen de wettelijk toegestane maxima de volgende keuzemogelijkheden:
a. 100% van het saldo uit te keren aan de partner en/of de kin- deren in de vorm van een eenmalige uitkering; of
b. het saldo minus de kosten wordt aangewend voor de inkoop van een partner- en/of wezenpensioen bij het pensioenfonds waarbij de deelnemer op het moment van overlijden als actief deelnemer was aangesloten.
2. Wijziging van werkkring binnen de CAO Openbaar Vervoer.
In het geval dat een deelnemer van werkkring verandert, maar bin- nen de CAO Openbaar Vervoer werkzaam blijft, zal de tenaamstel- ling van de werkgever bij het fonds wijzigen en de regeling zelf wor- den voortgezet.
3. Overdracht van rechten bij aanvang van de deelneming.
Indien een nieuwe deelnemer bij aanvang van de dienstbetrekking in het Openbaar Vervoer bij zijn vorige werkgever, niet vallend onder de CAO Openbaar Vervoer, een saldo heeft opgebouwd in het kader van een regeling voor verlofsparen, dan kan dat saldo bij het fonds worden gestort onder door het bestuur te stellen voorwaarden.
De bepalingen van dit reglement zijn in de bovengenoemde situatie onverminderd van toepassing.
7. OVERIGE BEPALINGEN
1. Opgaven, inlichtingen en informatievoorziening
1. Deelnemers en werkgevers zijn verplicht om op de tijdstippen en over de periodes als door het bestuur bepaald aan het fonds of diens gemachtigde:
96
– alle inlichtingen en opgaven te verstrekken, die het bestuur voor de uitvoering van dit reglement noodzakelijk acht;
– inzage in die boeken en bescheiden te geven, welke het bestuur noodzakelijk acht.
2. De tekst van de regeling wordt als bijlage in de CAO Openbaar Vervoer opgenomen.
3. Bij het einde van de dienstbetrekking ontvangt de gewezen deel- nemer van het fonds informatie over de mogelijkheden tot en de voorwaarden voor waarde-overdracht.
4. Het fonds verstrekt de werkgever minimaal 1 keer per jaar een overzicht van de opgebouwde saldi op de verlofspaarrekening van de bij hem werkzame deelnemers.
5. Het fonds verstrekt iedere deelnemer na elke mutatie, doch ten- minste 1 keer per jaar een opgave van het actuele saldo op de verlofspaarrekening.
6. Het fonds is verplicht om een (gewezen) deelnemer op diens ver- zoek binnen 3 maanden een opgave van het actuele saldo te ver- strekken.
2. Bestuur van de Stichting
Het bestuur van de Stichting Verlofsparen Openbaar Vervoer wordt paritair samengesteld en zal voor de helft bestaan uit vertegenwoor- digers van de werknemersorganisaties en voor de andere helft uit vertegenwoordigers van de werkgeversvereniging Openbaar Vervoer. De bestuursleden worden benoemd door de VCSA.
3. Instellen van beroep.
Bij de VCSA kan beroep worden ingesteld tegen door of vanwege het bestuur genomen beslissingen:
– waarbij een aanvraag tot deelnemerschap is afgewezen;
– waarbij de toekenning van uitkeringen of de hoogte van een uit- kering bestreden wordt.
Het beroep wordt ingesteld door degene te wiens naam de beslissing is genomen of zijn rechtverkrijgenden.
4. Onvoorziene gevallen
In de gevallen waarin het reglement niet voorziet beslist het bestuur.
97
BIJLAGE 10
BEHORENDE BIJ ARTIKEL 16 (WAO-aanvullingsregeling)
A SPOV
1. Werknemers, die na één jaar arbeidsongeschiktheid in aanmerking komen voor een uitkering op grond van de WAO met een invaliditeits- percentage 80 of meer, ontvangen boven die uitkering en het arbeids- ongeschiktheidspensioen van de SPOV-uitkering gedurende twee ja- ren van de werkgever een aanvulling.
2. Gedurende het eerste jaar is de aanvulling gelijk aan het tot een bruto bedrag herleide verschil tussen 95% van het netto salaris (inclusief de gemiddelde neveninkomsten en vakantiebijslag) op de dag vóór de aanvang van de arbeidsongeschiktheidsuitkering en de netto WAO-uitkering en het arbeidsongeschiktheidspensioen van de SPOV.
3. Gedurende het tweede jaar is de aanvulling gelijk aan de helft van het onder lid 2 bedoelde bruto bedrag.
4. De aanvulling wordt eenmalig vastgesteld en daarna niet meer gewij- zigd. De uitbetaling geschiedt per maand. De uitkering kan echter in overleg met het betrokken werknemer ook als bedrag ineens worden betaald.
5. Aan werknemers, die na een jaar arbeidsongeschiktheid in aanmer- king komen voor een WAO-uitkering met een invaliditeitspercentage lager dan 80 wordt gedurende twee jaren een aanvulling op de WAO- uitkering toegekend overeenkomstig lid 1 en 2, als volgt:
a. Indien naast de WAO-uitkering arbeid wordt verricht in dienst- verband is de aanvulling gelijk aan het tot een bruto bedrag her- leide verschil tussen 95% van het netto salaris (inclusief de gemiddelde neveninkomsten en vakantiebijslag) op de dag vóór de aanvang van de arbeidsongeschiktheidsuitkering en de som van de netto WAO-uitkering en het arbeidsongeschiktheids- pensioen van de SPOV, het netto salaris uit arbeid en de even- tuele netto uitkering op grond van de WW.
b. Indien naast de gedeeltelijke WAO-uitkering geen arbeid in dienstverband wordt verricht maar wel recht op uitkering op grond van de WW bestaat, is de aanvulling gelijk aan het tot een bruto bedrag herleide verschil tussen 95% van het netto salaris (inclusief de gemiddelde neveninkomsten en vakantiebijslag) op de dag vóór de aanvang van de arbeidsongeschiktheidsuitkering en de som van de netto WAO-uitkering en het arbeidsonge- schiktheidspensioen van de SPOV en een netto uitkering op grond van de WW.
c. Indien naast de gedeeltelijke WAO-uitkering geen arbeid uit
98
dienstverband wordt verricht en geen recht op uitkering op grond van de WW bestaat, wordt een pro-rata aanvulling toegekend, die gelijk is aan het gebruteerde verschil tussen een percentage van het netto salaris (inclusief de gemiddelde neveninkomsten en vakantiebijslag) op de dag vóór de aanvang van de arbeids- ongeschiktheidsuitkering en de netto WAO- uitkering en het arbeidsongeschiktheidspensioen van de SPOV. Het hiervoor be- doelde percentage wordt berekend door het hoogste percentage van de arbeidsongeschiktheidsklasse waarin het betrokken werk- nemer is ingedeeld, te vermenigvuldigen met 0,95.
B ABP
1. Werknemers die na één jaar arbeidsongeschiktheid in aanmerking komen voor een WAO-conforme uitkering ontvangen boven die uit- kering gedurende één jaar een aanvulling gelijk aan het tot een bruto bedrag herleide verschil tussen 95% van het netto salaris (inclusief de gemiddelde neveninkomsten en vakantiebijslag) op de dag vóór de aanvang van de arbeidsongeschiktheidsuitkering en de netto WAO-conforme uitkering.
2. Indien de werknemer in het derde jaar van arbeidsongeschiktheid is afgekeurd met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 of meer is de aanvulling gelijk aan het tot een bruto bedrag herleide verschil tussen 85% van het netto salaris (inclusief de gemiddelde neven- inkomsten en vakantiebijlage) en de som van de netto WAO-conforme uitkering (inclusief reparatie WAO-conforme uitkering) en het aan- vullend invaliditeitspensioen.
3. Aan werknemers die in het derde jaar van arbeidsongeschiktheid in aanmerking komen voor een invaliditeitspensioen met een arbeids- ongeschiktheidspercentage lager dan 80 wordt gedurende één jaar als volgt een aanvulling toegekend:
a. Indien naast de WAO-conforme uitkering geen arbeid wordt ver- richt is de aanvulling gelijk aan het tot een bruto bedrag herleide verschil tussen 85% van het netto salaris (inclusief gemiddelde neven-inkomsten en vakantiebijslag) op de dag voor de aanvang van de arbeidsongeschiktheidsuitkering en de som van de netto WAO-conforme uitkering (inclusief reparatie WAO-conforme uit- kering) en de uitkering op grond van de Suppletieregeling.
b. Indien naast de WAO-conforme uitkering geen arbeid overeen- komstig de verdiencapaciteit wordt verricht is de aanvulling gelijk aan het tot een bruto bedrag herleide verschil tussen 85%
99