UITSPRAAK
Geschilleninstantie Huisartsenzorg Kamer Zuid Referentie: 20210113
UITSPRAAK
Inzake
Mevrouw [naam] Wonende te [plaats] Klaagster Gemachtigde: [naam]
tegen
De heer [naam], huisarts te [plaats]
Verweerder gemachtigde: mr. J.S.M. Brouwer
DE PROCEDURE
Klaagster heeft een klacht ingediend jegens verweerder. Klaagster heeft [naam dochter] gemachtigd namens haar op te treden in de onderhavige procedure.
Klaagster heeft op 24 januari 2021 de Geschilleninstantie Huisartsenzorg Kamer Zuid (hierna verder te noemen: de (geschillen)commissie) schriftelijk gemachtigd alle relevante gegevens betreffende de klacht op te vragen.
Verweerder en klaagster zijn gehoord op basis van een schriftelijke procedure van hoor en wederhoor.
De geschillencommissie heeft kennisgenomen van en zal beslissen op basis van de volgende en tussen partijen gewisselde stukken:
• de klacht ontvangen op 16 december 2020;
• de aanvulling op de klacht van klaagster ontvangen op 8 januari 2021;
• het medisch dossier ontvangen op 1 april 2021;
• het verweerschrift van verweerder van 23 april 2021;
• de aanvullende informatie van 6 juli 2021;
• de repliek van klaagster ontvangen op 9 augustus 2021 ;
• de dupliek van verweerder van 13 september 2021.
De geschillencommissie heeft besloten op basis van de schriftelijke stukken tot een uitspraak te komen.
SAMENVATTING VAN DE KLACHT
Klaagster verwijt verweerder dat hij haar niet direct voor onderzoek heeft doorgestuurd na de val van de trap in april 2017. Ook verwijt klaagster verweerder dat een POH (Praktijk Ondersteuner Huisarts) een visite heeft afgelegd op maandag 29 juli 2020 en dat verweerder geen visite heeft willen afleggen op 28 oktober 2020.
1. DE FEITEN
De geschillencommissie gaat uit van de volgende als vaststaand aangenomen feiten:
1.1 Op 4 april 2017 is klaagster gevallen van de vlizotrap naar de zolder. Verweerder heeft een visite afgelegd. Het journaal vermeldt als volgt:
S Val van vlizo trap. paar treden. Pijn thorax en l schouder
O VAG bdz c- r- buikpijn- bekken stabiel- femur adp humeri adp- schaafwond. DP sternum/ribben zonder crep.
E contusie borstkas
P R/30 st naproxen tabl 250mg (0.xX) pcm, naproxen later erbij.
S tel dochter: zou iom [naam verweerder] bellen om te laten weten hoe het gaat met de pijn; nog steeds veel pijn. Pijnstilling (2pcm) lijkt niet goed te helpen. Dochter ongerust, moet er geen foto gemaakt worden?
P Iom [naam verweerder]: Foto niet nodig R/Naproxen
1.2 Later die dag is klaagster opgenomen in het ziekenhuis. Er was sprake van een sternumfractuur die conservatief is behandeld. Na haar ontslag op 19 april 2017 is zij tijdelijk opgenomen in een verpleeghuis.
1.3 Op 27 juli 2020 vermeldt het journaal een visite door de verpleegkundige in de praktijk van verweerder.
S huisbezoek: mw zegt: gisteren te ver met buurvrouw gaan lopen. Lange tijd erg moe. Kon ineens van moeheid niet verder lopen, zegt nu niet flauw te zijn gevallen, of pijn op de borst te hebben gehad. Benen wilde niet meer. Is op rollator gaan zitten en zo hebben 2 jongens haar naar huis gebracht. Nu nog steeds erg moe. Vannacht maar 1,5 uur geslapen (slaapt al lang slecht en weinig). Soms pijn in onderbuik. Momenteel niet. Geen last met plassen of ontlasting.
O urine: gb, Syst.RR:140 Diast .RR: 70, temp: 36,7, pols 96, saturatie:88%, komt nu niet benauwd over, loopt klein stukje, voetje voor voetje, dan nog niet echt benauwd. Mw wilde tijdens bezoek een sigaretje gaan roken, dit afgeraden.
P ECG is nog niet gemaakt kleindochter blijft nog bij oma, is vpk en heeft saturatiemeter, meet saturatie, als hij nog lager wordt neemt ze meteen contact op. Morgen zullen uitslagen bekend zijn van bloed/ECG
1.4 Op 28 oktober 2020 vermeldt het dossier:
S tel: dochter geeft aan dat RR steeds hoger gaat, opgejaagd gevoel en veel moe, RR 222/123 p100. Dochter vraagt wat hier mee te doen, Hoge RR nu 1,5 week. pols 1 week.
O iom [naam verweerder]: Hoge RR, advies nu niets mee doen, bekend met wisselende RR, geen alarm signalen, Geen ernstige hoofdpijn, braken-. Evt advies 1 week lang ‘s Morgens ‘s avonds RR meten en dan gemiddelde berekenen. Dochter is het er niet mee eens, voelt zich niet gehoord, geeft aan dat haar moeder niet comfortabel is, opgejaagd gevoel, onrustig. was niet de afspraak. gaat een klacht indienen. wil nu niet de ha spreken.
P Zelf nog gebeld. gesprek lukt niet met pte zelf. Dochter [naam] is erbij. wil niet dat moeder lijdt, maar wat dan wel beter moet is ook niet duidelijk. Wil evt klacht indienen. Toegelicht dat ik [namen team] het niet beter kregen. SOG ingeschakeld nog geen bericht. Ik weet dan ook niet direct wat ze WEL willen of wat er kan. gooit hoorn erop...
1.5 Op 29 juli 2020 legt verweerder een visite af. Het ECG dat is gemaakt laat niet duidelijk een infarct zien. Verweerder verwijst klaagster in overleg met de cardioloog voor verder onderzoek.
1.6 Op 6 november 2020 is klaagster ingeschreven bij een andere huisarts.
2. TOELICHTING OP DE KLACHT
De klacht houdt zakelijk en samengevat het volgende in:
2.1 Klaagster is gevallen vanaf de vliering/zolder. Verweerder onderzocht klaagster op de grond toen ze op haar zij lag en gaf dat zij niks mankeerde. Klaagsters dochter vroeg nog of er niks gebroken was en of klaagster niet voor de zekerheid naar het ziekenhuis moest, maar dat vond verweerder niet nodig. In de loop van de dag kreeg klaagster veel meer pijn. De huisartsenpost stuurde een ambulance, de ambulancemedewerkers onderzochten klaagster en gaven aan dat haar borstbeen was gebroken, er zat een S- bocht in. Klaagster werd opgenomen in het ziekenhuis. Daar bleek ook sprake van een delier vanwege de traumatische ervaring. Ook ontstond er ineens een verdikking op klaagsters rug en bleek na een aantal weken dat er ook drie wervels in haar rug gebroken waren. Een operatie was toen niet meer mogelijk omdat er teveel tijd was verstreken en vanwege klaagsters leeftijd. Klaagster is in drie maanden tijd tien centimeter gekrompen met een flinke vergroeiing op haar rug. Ook is klaagster nooit meer de oude geworden, terwijl zij voorheen nog volledig zelfstandig was. Zij is snel vermoeid, kan niet zonder rollator lopen en is 25 kilo afgevallen.
2.2 In juli 2020 werd klaagster op straat niet goed. Er was sprake van benauwdheid, transpireren en misselijkheid. De huisartsenpost (HAP) schreef medicatie voor, klaagster moest de maandag erop naar verweerder voor nader onderzoek. Er is dan echter een praktijkondersteuner en verweerder zelf niet. De praktijkondersteuner voert de controles uit, deze zijn afwijkend waaronder de saturatie. Klaagster voelt zich nog niet goed. De praktijkondersteuner gaat weg en moet dan eerst met de verweerder overleggen. Verweerder belt dat het mogelijk het hart is en dat klaagster voor onderzoek naar het ziekenhuis moet. Dit gebeurt op woensdag, verweerder heeft klaagster niet bezocht. Op de hartfilm is niet te zien dat dit acuut alarmerend is dus wordt klaagster naar huis gestuurd. Verweerder geeft aan dat hij dan toch met prednison start, omdat onduidelijk is wat klaagster mankeert. Op vrijdagavond wordt klaagster weer niet goed, de saturatie is weer 88. De HAP verwijst niet voor opname omdat het hartfilmpje van de woensdag niks verontrustend laat zien. Verweerder bezoekt klaagster niet maar schakelt een Specialist Ouderen Geneeskunde (SOG) in. Deze heeft met klaagster gepraat en zou een plan van aanpak opstellen. Ook de onder- en bovendruk is erg hoog. Verweerder geeft aan dat het tussen klaagsters oren zit en onderzoekt klaagster niet. Alleen als ze zware hoofdpijn krijgt of gaat braken wil hij langskomen. Verweerder belt regelmatig, maar weet dat klaagster doof is en niks meer opneemt omdat ze zich ongerust maakt over haar gezondheid. Verweerder wil niet met klaagsters dochters
spreken. Klaagster slaapt bijna de gehele dag, is gejaagd omdat ze zich niet in orde voelt. Klaagster is bang dat ze in de nacht doodgaat en haar dochters haar zullen vinden.
2.3 Toen verweerder met vakantie was, kwam een vervangende huisarts en die hoorde ruis op de linkerlong, waarschijnlijk door een longontsteking. Deze huisarts gaf ook aan dat klaagster er niet goed uitzag en dat verweerder hiermee aan de slag moest gaan. Klaagsters dochter xxxxx verweerder vanwege een hoge bloeddruk, maar verweerder wilde niet spreken met klaagsters dochters, alleen met klaagster zelf. Klaagster huilt echter alleen en kan de gesprekken niet volgen. Verweerder heeft geen visite afgelegd en aangegeven dat er niks aan de hand was. Na vier dagen kreeg klaagster een ooginfarct, waardoor ze nu door haar linkeroog niks meer kan zien.
2.4 Er is klaagster veel afgenomen door gebrekkig handelen van verweerder en het gebrek aan empathie. Zij is nu afhankelijk van haar dochters en van de thuiszorg en kan niet meer zelfstandig functioneren. Klaagster vordert € 25.000,00 schadevergoeding.
3. HET VERWEER
Het verweer houdt zakelijk en samengevat het volgende in:
3.1 Op 4 april 2017 xxxxx dochter telefonisch dat klaagster een aantal treden van een vlizotrap was gevallen. Er is direct spoedvisite gereden. Er was pijn bij palpatie sternum en ribben. Geen aanwijzing voor breuk in ribben/bovenbeen/arm/bekken. Waarschijnlijk wel pijnlijke kneuzingen. Klaagster gaf aan niet veel pijn te hebben. Verweerder gaf het advies te starten met paracetamol en als dit niet voldoende zou zijn te bellen voor sterkere pijnstillers. Later is gebeld en heeft verweerder naproxen als extra pijnstiller laten bezorgen. Medisch is hier een afweging gemaakt bij op dat moment geen aanwijzing voor ernstig letsel. Een rib of sternumfractuur op zich wordt ook behandeld met pijnstilling, identiek aan een contusie. Pijnstilling moet inwerken dus moest het effect van paracetamol even worden afgewacht.
3.2 Verweerder had er wellicht beter aan gedaan om klaagster door te sturen voor onderzoek en dan was de sternumfractuur eerder gevonden. Voor het beleid met pijnstilling maakt dit niet uit. Ook in het ziekenhuis is conservatief behandeld. Tijdens de opname in het ziekenhuis zijn de wervelfracturen ook niet direct gevonden.
3.3 Op 15 mei 2017 heeft verweerder tijdens een visite een gesprek met klaagster gevoerd. Hij heeft de inhoud niet als zodanig genoteerd, maar weet zich het nog goed te herinneren. Klaagster vertelde dat ze voelt dat dochters zich te veel zorgen maken, durven haar niet alleen te laten uit angst dat er iets gebeurt. Op 29 mei 2017 werd telefonisch contact opgenomen met de praktijk omdat klaagster nog veel pijn ervaart. Verweerder laat dan foto’s maken om uit te zoeken waarom klaagster nog zoveel rugpijn heeft. Hieruit bleek dat er 3 wervelfracturen aanwezig waren. Na overleg met de orthopeed heeft verweerder verwezen voor beoordeling door de specialist en zo mogelijk
behandeling. De POH spreekt met klaagster op 29 mei 2017 (telefonisch). Ze geeft dan aan dat het allemaal niet zo dramatisch is als dochter doet voorkomen. Ze wil geen andere pijnmedicatie en afgesproken wordt later nogmaals contact op te nemen om met haar te praten. De specialist oordeelde dat een operatie niet mogelijk was en verwees klaagster voor korset en behandeling naar de pijnpoli. In deze periode zijn fysiotherapie, ergotherapie en een diëtiste betrokken geweest. Voorts hebben diverse onderzoeken plaatsgevonden naar benauwdheid en hartfalen. Klaagster wordt in deze periode door de geriater, GGZ en de cardioloog onderzocht. Klaagster wordt vervolgens meegenomen in het ouderenzorgprogramma (via de POH, die ook bloeddrukcontroles etc verricht en al 20 jaar in de praktijk werkt en klaagster ook goed kent). Later wordt dit overgenomen door een Verpleegkundig Specialist die door verweerder wordt op- en begeleid met de bedoeling om ouderenzorg verder vorm te gaan geven in de praktijk. Vanaf februari 2020 werkt een andere verpleegkundige (oud-dementieconsulente) in de praktijk en heeft de ouderenzorg overgenomen.
3.4 Op maandag 27 juli 2020 neemt de dochter telefonisch contact op en de verpleegkundige bezoekt klaagster thuis. Klaagster heeft zondag een wandeling gemaakt en kon ineens niet verder lopen. De verpleegkundige onderzoekt klaagster en vraagt functieonderzoek aan, gericht op eventueel hartfalen of een doorgemaakt hartinfarct. Verweerder ziet niet in dat dit verwijtbaar is.
3.5 Verweerder bezoekt klaagster op woensdag 29 juli 2020. Klaagster blijft benauwd. Verweerder overlegt met de cardioloog en verwijst klaagster. Klaagster wordt gezien op de EHH (eerst hart hulp) De diagnose: benauwdheid bij iemand die veel rookt. Op 31 juli 2020 wordt klaagster weer gezien door de HAP i.v.m. benauwdheid en wordt niets nieuws gevonden. Klaagster wordt verwezen naar longarts en fysiotherapie. Klinisch lijkt het beeld op een longaanval bij COPD, maar klaagster is hiermee niet bekend. Behandeling volgt met prednison. Uit het dossier is niet duidelijk op welke datum de medicatie is voorgeschreven, maar de medicatie is bij de overdracht op één datum ingeboekt.
3.6 Zoals het uit het dossier blijkt neemt de dochter met regelmaat telefonisch contact op met de praktijk en worden visites afgelegd zoals op 5 augustus 2020 en 25 augustus 2020. Er is dan een situatie ontstaan waarbij dochter(s) vinden dat klaagster klachten heeft, maar bij visite wil klaagster zelf niet zo veel. Specialisten kunnen niets vinden naast het roken en de situatie na de val als verklaring voor de benauwdheid. Klaagster wil niet uit huis. Op 21 september 2020 vindt een MDO (Multi Disciplinair Overleg) plaats met de wijkverpleegkundige en de SOG. De SOG maakt dan een afspraak en de thuiszorg zal ook een gesprek gaan voeren met de dochters.
3.7 Op 28 oktober 2020 heeft verweerder een laatste telefoongesprek met dochter. De bloeddruk bij klaagster, die door de dochter twee maal per dag wordt gemeten, is dan erg hoog (RR 222/123). Klaagster zelf krijgt verweerder niet aan de lijn. Bij navraag blijken er geen alarmsignalen. Verweerder weet dat klaagster ook regelmatig juist een
lage bloeddruk heeft (waar ook zorgen over zijn bij dochter). Hij legt uit dat er geen alarmsignalen zijn en dat hij niet de medicatie wil verhogen omdat dit juist tot een nog lagere bloeddruk kan leiden. Hij stelt voor om één keer per week een thuismeting of één dag een 24-uurs meting te doen, maar niet uit te gaan van momenten/metingen waarin klaagster huilerig of verdrietig is om niet representatieve hoge waardes te gebruiken. Verweerder legt uit dat zware hoofdpijn en braken alarmsymptomen zijn. Ook op 28 oktober 2020 heeft verweerder dochter serieus genomen en adequaat geadviseerd. Dit gesprek ontaardt in een gespannen sfeer. Dochter dreigt met een klacht en overstappen van huisarts. Verweerder antwoordt dat hij al vaker bemerkt dat hij met dochter niet goed en rustig kan communiceren over haar moeder. En dat hij oprecht niet goed weet hoe hij het beste kan helpen daar geen enkele specialist dit kan. Hierop beëindigt dochter het gesprek. Een week later wordt het dossier door een andere huisarts opgevraagd. Verweerder heeft uiteraard meegewerkt aan de overdracht en respecteert de vrije artsenkeuze.
3.8 Verweerder voelde zich bekneld door de vraag om het “beter” te maken voor moeder, terwijl er verschil zat tussen wat dochters wilden en wat klaagster zelf wilde. Dit was ook de reden om een SOG in te schakelen. Het advies van de SOG luidde om juist te luisteren naar wat klaagster zelf vertelt zonder dochters erbij.
3.9 Verweerder heeft klaagster laten onderzoeken door meerdere specialisten. Uiteindelijk is klaagster in het kader van het opzetten van ouderenzorg bezocht door de verpleegkundig specialist en een praktijkverpleegkundige. Uit de frequentie van de contacten en de inspanningen van verweerder als genoteerd blijkt dat hij klaagster serieus heeft genomen. Hij herkent zich dan ook niet in de beschrijving van klaagster. Nog voordat van de SOG een advies werd ontvangen is klaagster van huisarts veranderd. Verweerder betreurt het dat klaagster haar situatie toeschrijft aan zijn handelen en/of nalaten. Hij blijft echter van mening dat hij zich meer dan voldoende heeft ingespannen en dat hij heeft gehandeld conform een redelijk handelend beroepsgenoot.
4. BEOORDELING DOOR DE GESCHILLENCOMMISSIE
4.1 Op de arts-patiënt relatie zijn de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek inzake de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) van toepassing. Deze bepalingen leggen de hulpverlener de verplichting op om bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht te nemen en daarbij te handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiend uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard.
4.2 Klaagster verwijt verweerder dat hij haar niet direct voor onderzoek heeft doorgestuurd na de val van de trap in april 2017. Ook verwijt klaagster verweerder dat een POH visite heeft afgelegd op maandag 29 juli 2020 en dat verweerder geen visite heeft willen afleggen op 28 oktober 2020. Klaagster vindt dat haar veel is afgenomen door gebrekkig
handelen van verweerder en het gebrek aan empathie. Zij kan niet meer zelfstandig functioneren.
4.3 Klaagster is in april 2017 gevallen van een trap. Klaagster vindt dat verweerder haar direct had moeten verwijzen. Verweerder heeft in plaats daarvan een visite afgelegd en vervolgens een afwachtend beleid ingesteld: hij begon met pijnstilling waarbij ophoging plaats kon vinden als dit niet voldoende zou zijn. De pijnstilling is daarna ook opgehoogd. Later die dag is klaagster echter opgenomen in het ziekenhuis en bleek er sprake te zijn van een sternumfractuur.
4.4 De commissie stelt vast dat de vastlegging in het journaal summier is. Verweerder noemt als differentiaaldiagnose wel “sternum, ribben” maar geeft verder niet aan wat hij daarmee bedoelt en legt ook geen follow up afspraken vast. Verweerders afwachtende beleid is echter wel verdedigbaar: de belasting van een verwijzing is groot en het was mogelijk dat er alleen sprake was van kneuzingen. Indien pijnstilling niet (voldoende) zou helpen, was een verwijzing later alsnog mogelijk. Dat verweerder in eerste instantie koos voor een afwachtend beleid acht de commissie niet verwijtbaar.
4.5 Klaagster verwijt verweerder ook onvoldoende zorg in de jaren na de val. De commissie stelt vast dat er ten behoeve van klaagster veel is ingezet. Zij is gezien door diverse specialisten, door de POH, een fysiotherapeut, een verpleegkundige van de praktijk en verweerder heeft een SOG ingeschakeld. Dat verweerder sommige taken delegeert aan de POH dan wel de verpleegkundig specialist, is conform de huidige huisartsgeneeskunde. Ook het inschakelen van een SOG was passend in de situatie van klaagster. De commissie heeft geen aanwijzingen gezien dat er sprake is van onvoldoende zorg in de jaren na klaagsters val. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.
5. DE GEVORDERDE SCHADEVERGOEDING
5.1 Klager vordert een schadevergoeding van € 25.000,00. Nu het geschil ongegrond is verklaard, komt de commissie ook niet toe aan een beoordeling van de gevorderde schade.
DE UITSPRAAK
De commissie verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is genomen door:
De heer mr. A.H.M.J.F. Xxxxxx, voorzitter
Mevrouw drs. D.L. Esmé, huisarts, lid op voordracht van de Landelijke Huisartsenvereniging/Ineen
Mevrouw drs. N.C.J.A.M. Kochx, huisarts, lid op voordracht van de Landelijke Huisartsenvereniging/Ineen
Mevrouw X.X.X.X. xxx Xxxx- xx Xxxx. De heer mr. X.X.X. xxx Xxxx.
bijgestaan door mw. xx. X. xxx Xxxx, ambtelijk secretaris.
Eindhoven, 10 november 2021 namens de commissie:
De heer mr. A.H.M.J.F. Xxxxxx, voorzitter.