CAO
VIVAT
Collectieve Arbeidsovereenkomst 2016
CAO
XXX XXXXX
Collectieve arbeidsovereenkomst VIVAT voor de periode
1 januari 2016 tot en met 31 december 0000
Xxxxxxx, februari 2016
De ondergetekenden:
VIVAT N.V.
gevestigd te Utrecht, genoemd: partij ter ene zijde, en
FNV Finance, onderdeel van FNV, gevestigd te Amsterdam;
De Unie, gevestigd te Culemborg;
CNV Vakmensen, gevestigd te Utrecht
hierna tezamen genoemd: partijen ter andere zijde verklaren de navolgende CAO te zijn aangegaan.
INHOUD
Artikel 1 Werkingssfeer en begripsbepalingen 8
§ 3 Salaristechnische begripsbepalingen 9
Artikel 2 Verplichtingen van werkgever en werknemer 10
§ 2 Verplichtingen van werkgever 10
§ 3 Verplichtingen van werknemer 10
Artikel 3 Aanstelling, schorsing en beëindiging van de arbeidsovereenkomst 11
§ 2 Disciplinaire maatregelen 13
§ 3 Beëindiging van de arbeidsovereenkomst 13
Artikel 4 vormen van arbeidsduur 14
§ 2 Uitgangspunten flexibel werken 14
§ 3 Langere arbeidsduur (initiatief werkgever) 15
§ 4 Wijziging van arbeidsduur 16
§ 5 Werknemers in de buitendienst van Reaal en zwitserleven 16
Artikel 5 Werktijden en meerwerk 16
§ 1 Gebruikelijke werktijden 16
§ 3 Toeslag voor arbeid op zaterdag 17
§7 Werknemers in de buitendienst van Reaal en Wwitserleven 19
§ 1 Vakantieduur en vaststelling vakantie-uren 19
§ 3 Kopen/verkopen verlofuren 20
§ 5 Verlof voor maatschappelijke doeleinden/vrijwilligerswerk 23
Artikel 8 Ploegendienst en verschoven werktijden 24
§ 1 Werkingssfeer en algemeen 24
Artikel 9 Bereikbaarheidsdienst 25
§ 5 Beoordelingstoeslag en variabele beloning 27
§ 6 Inschaling in een hogere salarisschaal 28
Toeslag inkomen boven € 101.519 en nabestaandenverzekering 30
§ 1 Looptijd, werkingssfeer en begrippen 30
§ 2 Toeslag inkomen boven € 101.519 30
§ 2 Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 00
Artikel 11 Inkomensaanpassing 31
Artikel 12 Vakantietoeslag en dertiende maand 31
Artikel 13 Kostenvergoedingen 32
§ 3 Werkgeversbijdrage zorgverzekering 33
Artikel 14 Arbeidsongeschiktheid (werknemers reeds ziek op 31 december 2003) 33
§ 1 Uitkering bij arbeidsongeschiktheid 33
§ 3 Aanvullende regeling variabele beloningssystemen 34
Artikel 15 Arbeidsongeschiktheid
(werknemers ziek op of na 1 januari 2004) 34
§ 2 De eerste twee ziektejaren 35
§ 3 Deskundigenoordeel en doorbetaling salaris 35
§ 4 Opeenvolgende perioden van arbeidsongeschiktheid 36
§ 5 Derde en daaropvolgende ziektejaren 36
§ 6 Aanvullende regeling variabele beloningssystemen 38
Artikel 16 Uitkering bij overlijden 38
Artikel 17 Pensioenregeling 38
§ 3 Voorzieningen voor eigen rekening en risico van werknemer 40
§ 4 Voorwaardelijke toeslagverlening 40
§ 5 Pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid 41
§ 7 Financiering van de pensioenregeling 42
§ 8 Werknemersbijdrage in de pensioenpremie 42
§ 9 Aansprakelijkheid werkgever 43
§ 10 Vermindering van aanspraken 43
§ 11 Voorbehoud wetgeving/jurisprudentie 43
§ 12 Voorbehoud fiscale goedkeuring 43
§ 2 Werkgeversbijdrage vakbonden 44
§ 3 Werknemersbijdrage vakbonden 44
§ 4 Interpretatie van de CAO 44
§ 6 Duur, verlenging en opzegging 44
§ 8 Adressen van de bij de CAO betrokken organisaties 46
Bijlage ia: Functiewaardering 47
2 De methode voor het beschrijven van functies 47
3 De procedure voor het indelen van functies 47
4 De procedure voor bedenkingen en bezwaar 47
Bijlage II: Salaristabellen 48
Bijlage III: Criteria voor de methode van beoordelen van de functieuitoefening 50
Bijlage IV: Criteria voor systemen t.b.v. meting van individuele en/of groepsprestatie 51
Protocol A: Het sociaal beleid van werkgever 52
A.2 Het sociaal beleid bij werkgever 52
A.3 Doelstellingen van het sociaal beleid 52
A.4 De gezamenlijke uitgangspunten 53
A.5 Instrumenten van sociaal beleid 53
A.6 Wie hebben te maken met het sociaal beleid? 53
B.4 Inzet externen en flexkrachten/Voorrang voor herplaatsers en deelnemers Pluspool 55
Protocol C: Duurzame Inzetbaarheid 55
X.0 Xxxxxxxxxxxxx/xxxxxxxxxxxxxx 56
C.4 Speciale regeling verkorting arbeidsduur 56
C.5 Een lagere functie vervullen 56
C.6 Verlaging in functie anders dan bij disfunctioneren 57
C.9 Uitbreiding arbeidsduur 58
C.10 Prepensioneringsverlof 58
D.1 Afspiegeling maatschappij en arbeidsmarkt 58
D.2 Werving werknemers met een arbeidsbeperking/participatiewet 58
Protocol E: Integraal gezondheidsbeleid 58
Protocol F: Het Nieuwe Werken (HNW) 60
Protocol G: Fusie, reorganisatie, verkoop en outsourcing 61
Protocol H: Faciliteiten vertegenwoordigers vakbonden 62
H.3 Bescherming van vertegenwoordigers van de vakbonden 63
Protocol I: Klachtenprocedure 63
Protocol J: Bevordering werkgelegenheid 64
Protocol K: Betrokkenheid vakbonden bij het Pensioenfonds SNS REAAL 64
Protocol L: Studieafspraken 64
PREAMBULE
PREAMBULE
De CAO VIVAT staat in het licht van veranderende arbeidsverhoudingen binnen een dynamisch opererende financiële instelling.
De dynamiek van de markt brengt met zich dat – in het belang van de continuïteit van de onderne- ming en de kansen op de arbeidsmarkt van de werknemer – op elk moment dat de markt dat vereist, daarop moet kunnen worden ingespeeld. Duurzame inzetbaarheid draagt bij aan de doelstelling van de organisatie en is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van werkgever en werknemer om de talenten van werknemers optimaal te benutten, zodat werknemers gemotiveerd, met plezier en gezond willen en kunnen blijven werken. Werkgever is verantwoordelijk voor een (personeels- ontwikkelings)beleid ten aanzien van de arbeidsorganisatie, dat gebaseerd is op volwassen arbeids- verhoudingen: naast beginselen van wederzijdse verantwoordelijkheid tevens gelijkwaardigheid en zorgvuldigheid. Werknemer is in belangrijke mate zelf mede verantwoordelijk voor zijn eigen loopbaan. Waar mogelijk dient hij zelf initiatieven te nemen. Waar werkgever hem mogelijkheden voor ontplooiing biedt, ligt het in de rede dat hij daar alle medewerking aan verleent en zo bijdraagt aan zijn duurzame inzetbaarheid. Dit krijgt gestalte in een continue scholing, waaronder het opdoen van nieuwe werkervaring door onder andere regelmatig van functie en eventueel standplaats te wisselen en zonodig eigen tijd hiervoor beschikbaar te stellen.
Werkgever heeft bij het besturen van de arbeidsorganisatie tot taak een voorwaardenscheppend beleid te voeren waardoor de kwaliteiten van de werknemers kunnen blijven aansluiten bij veran- derende functie-eisen.
Teneinde werknemer zicht te geven op (toekomstige) ontwikkelingen in de arbeidsorganisatie informeert werkgever hem in een zo vroeg mogelijk stadium daarover en meer specifiek over de ontwikkelingen die zijn functie-inhoud direct of indirect beïnvloeden.
Het overleg binnen de organisatie kenmerkt zich door gelijkwaardigheid met inachtneming van wederzijdse verantwoordelijkheden. De werkgever is verantwoordelijk voor het formuleren van het ondernemingsbeleid. Bij de uitvoering van de daaruit voortvloeiende beleidskaders zal – waar mogelijk – het overleg plaatsvinden zo dicht mogelijk bij de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd, met name waar dit betrekking heeft op de omstandigheden waaronder gewerkt wordt, de manier van werken, de tijden waarop gewerkt wordt en de gegeven keuzemogelijkheden bij de wijze van belonen.
De zorgvuldigheid vraagt het inrichten van werkbare procedures, zowel ten aanzien van de tot- standkoming van de besluitvorming, als de controle op een goede naleving van genomen besluiten en waar nodig beroepsprocedures. Afspraken worden schriftelijk vastgelegd.
De collectieve arbeidsovereenkomst heeft een sturende, voorwaardenscheppende en ondersteu- nende taak.
Artikel 1 WERKINGSSFEER EN BEGRIPSBEPALINGEN
§ 1 WERKINGSSFEER
Deze collectieve arbeidsovereenkomst (verder: CAO) is van toepassing op werknemers met een arbeidsovereenkomst met VIVAT N.V. (verder VIVAT).
Deze CAO is niet van toepassing op:
a werknemers van wie de functie is ingedeeld boven schaal 13 van het functiehuis van
werkgever;
b vakantiewerkers en stagiair(e)s;
§ 2 BEGRIPSBEPALINGEN
In deze CAO wordt verstaan onder:
Arbeidsduur:
■ Standaard arbeidsduur: gemiddeld 36 uur per week.
■ Kortere arbeidsduur: korter dan gemiddeld 36 uur per week.
■ Langere arbeidsduur: tussen 36 en maximaal gemiddeld 40 uur per week.
Buitendienst: werknemer werkt in de buitendienst, indien hij een commerciële functie vervult en het grootste gedeelte van de overeengekomen arbeidsduur buiten de kantoren van werkgever zijn werkzaamheden verricht. Uit de arbeidsovereenkomst van werknemer dient duidelijk te blijken dat hij in de buitendienst werkt.
BW: Burgerlijk Wetboek.
Continudienst: arbeid verricht in semi- of volcontinudienst.
■ Semicontinudienst: een systeem van ploegendienst waarbij gedurende vijf etmalen zonder onderbreking arbeid wordt verricht.
■ Volcontinudienst: een systeem van ploegendienst waarbij de gehele week zonder onderbreking arbeid wordt verricht.
Erkende feestdagen: nieuwjaarsdag, eerste en tweede paasdag, Koningsdag, Hemelvaarts- dag, eerste en tweede pinksterdag en eerste en tweede kerstdag.
Kind: een natuurlijk en/of wettig kind, onder wie een stief-, pleeg- of adoptiefkind.
Partijen bij de CAO: partijen ter ene zijde en partijen ter andere zijde, die deze CAO zijn aangegaan.
Partner: degene met wie werknemer is gehuwd (met het huwelijk wordt gelijkgesteld de registratie bij de burgerlijke stand van de door de ongehuwde werknemer aangegane partnerrelatie) alsmede de ongehuwde persoon die geen bloed- of aanverwant is in de rechte lijn van de ongehuwde werknemer die blijkens een notarieel verleden samenlevingsakte gedurende ten minste één jaar onafge- broken een gezamenlijke huishouding met de ongehuwde werknemer voert.
Personeelsgids: de bij werkgever geldende aanvullende algemene regelingen van arbeids- voorwaarden.
Ploegendienst: het werken volgens een vooraf vastgesteld dienstrooster, waarbij ploegen van werknemers elkaars taken afwisselen.
Telewerken: Het structureel ten minste een volledige werkdag per week thuis werken door een werknemer met een daartoe geschikte functie en met een vaste standplaats op een werkplek in de woning van werknemer, waarbij gebruik wordt gemaakt van informatie- en telecommunicatiemiddelen. Onder deze definitie wordt ook verstaan het werken op een andere locatie van werkgever niet zijnde de standplaats.
Uitvoeringsinstelling: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
WAO: Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Werkgever: VIVAT N.V.
Werknemer: degene met wie werkgever een arbeidsovereenkomst heeft gesloten.
Wettelijke bepalingen: bepalingen bij of krachtens de Nederlandse wetgeving.
WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
§ 3 SALARISTECHNISCHE BEGRIPSBEPALINGEN
Jaar: kalenderjaar
Loonheffing: loonbelasting/premie volksverzekeringen
Loonheffingen: loonheffing, premies werknemersverzekeringen en de inkomensafhan- kelijke bijdrage Zorgverzekeringswet
Ploegentoeslag:
■ Ploegentoeslag: de geldelijke toeslag op het salaris ter compensatie van het werken in ploegendienst.
■ Gemiddelde ploegentoeslag: het gemiddelde van de in de 12 laatste maanden genoten
ploegentoeslag.
■ Relatieve schaalpositie: het salaris uitgedrukt in een percentage van het maximum van de functieschaal.
■ Xxxxxxx: het bruto bedrag dat maandelijks aan werknemer wordt uitgekeerd als hono- rering voor de uitoefening van zijn functie.
■ Functieschaal: de schaal waarin de functie in het functiehuis van werkgever is xxxx- xxxxx.
■ Persoonlijke schaal: de schaal conform welke werknemer wordt beloond.
■ Jaarsalaris: het salaris maal 12.
■ Jaarinkomen: het salaris maal 12, vermeerderd met de emolumenten voortvloeiend uit artikel 12 CAO.
■ Uurloon: het jaarsalaris gedeeld door 52 x het overeengekomen gemiddeld aantal te
werken uren per week.
Artikel 2 VERPLICHTINGEN VAN WERKGEVER EN WERKNEMER
§ 1 ALGEMEEN
1 Een arbeidsovereenkomst, aangegaan tussen werkgever en werknemer, evenals een door werkgever vastgestelde arbeidsinstructie, mogen, op straffe van nietigheid van de betreffende bepaling, geen bepalingen bevatten die strijdig zijn met het bepaalde in deze CAO.
2 Werkgever en werknemer dragen xxxx voor een goede verstandhouding in de onderne- ming.
§ 2 VERPLICHTINGEN VAN WERKGEVER
1 Werkgever stelt aan iedere werknemer bij aanstelling (digitaal) een exemplaar van deze CAO ter beschikking, alsmede een (digitaal) exemplaar van de Personeelsgids en de compliance-reglementen.
2 Werkgever neemt gedurende de tijd dat deze CAO van kracht is tegenover zijn werknemers de in deze CAO neergelegde arbeidsvoorwaarden in acht. Het is werkgever toegestaan in voor werknemer gunstige zin bij individuele arbeidsovereenkomst van de bepalingen van deze CAO af te wijken. Indien werkgever voor een groep werknemers wenst af te wijken van de bepalingen van deze CAO, dient hij vooraf overleg te plegen met partij ter andere zijde.
3 Werkgever zal een beleid voeren gericht op het tegengaan van ongewenst gedrag op de werkplek. In dit kader zal hij middels interne publicaties binnen de onderneming preventieve voorlichting geven. Per bedrijfsonderdeel kunnen aanvullende afspraken gemaakt worden en/of regelingen worden getroffen.
§ 3 VERPLICHTINGEN VAN WERKNEMER
1 Werknemer is gehouden de tot zijn functie behorende werkzaamheden alsmede de in
lid 3 genoemde werkzaamheden naar behoren te verrichten.
2 Werknemer verricht zijn werkzaamheden gewoonlijk binnen een rayon of vanuit een vaste standplaats. Werknemer is echter verplicht op een redelijk verzoek van werkgever de werkzaamheden ook (tijdelijk) elders binnen de organisatie van werkgever te verrichten.
3 Werknemer op wie de telewerkregeling van toepassing is, verricht zijn werkzaamheden structureel tenminste een dag per week vanuit huis.
4 Indien werkgever dit nodig acht, zal werknemer incidenteel ook andere dan zijn gewone werkzaamheden moeten verrichten, voor zover het verrichten van deze werkzaamheden redelijkerwijs van hem mag worden verwacht. Deze verplichting van werknemer geeft geen recht op wijziging van het salaris.
5 Het is werknemer zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van werkgever niet toegestaan arbeid in loondienst voor derden te verrichten, zaken voor eigen rekening te doen of als agent voor derden op te treden. Aan werknemer met een deeltijddienstver- band zal de toestemming niet worden geweigerd, mits werknemer vooraf aannemelijk maakt dat werkgever als gevolg van bedoelde werkzaamheden geen schade lijdt en er anderszins geen belangenverstrengeling ontstaat, een en ander ter beoordeling van werkgever.
6 Werknemer draagt xxxx voor geheimhouding van al hetgeen omtrent de onderneming van werkgever en van de met werkgever verbonden ondernemingen te zijner kennis komt, voor zover deze geheimhouding niet in strijd komt met een wettelijke plicht tot openbaarmaking. Deze verplichting van werknemer geldt ook na het einde van de arbeids- overeenkomst.
7 Indien werkgever dit in het belang van de gezondheid van werknemer in relatie tot zijn functioneren in de onderneming wenselijk acht, kan hij van werknemer verlangen dat deze een geneeskundig onderzoek ondergaat. Dit onderzoek wordt verricht door een arts van de arbodienst waarbij werkgever is aangesloten. Indien werknemer daar zwaarwichtige persoonlijke belangen bij heeft, kan werknemer na goedkeuring door werkgever zelf een arts aanwijzen.
8 Indien zulks in verband met een goede functie-uitoefening noodzakelijk is, kan werkgever werknemer verplichten in zijn rayon c.q. werkgebied te (gaan) wonen. Dit geldt in het bijzonder, maar niet uitsluitend, voor commerciële functies.
Artikel 3 AANSTELLING, SCHORSING EN BEËINDIGING VAN DE ARBEIDS OVEREENKOMST
§ 1 AANSTELLING
1 Werknemer ontvangt van werkgever bij aanstelling een schriftelijke arbeidsovereenkomst. In deze arbeidsovereenkomst staan onder meer vermeld:
a naam en woonplaats van partijen;
b plaats waar het werk gewoonlijk wordt verricht; c de voor partijen geldende opzegtermijn;
d de datum van indiensttreding;
e de overeengekomen gemiddelde wekelijkse arbeidsduur; f de duur van de proeftijd;
g bij aanstelling voor bepaalde tijd: dat het een arbeidsovereenkomst is die voor bepaalde tijd is aangegaan, alsmede de duur van de arbeidsovereenkomst;
h de aanspraak op vakantie;
i de functieschaal waarin de functie van werknemer is ingedeeld; g de naam van de functie;
h de schaal volgens welke werknemer wordt gesalarieerd; i het salaris dat hem is toegekend;
j of werknemer tot de geldende pensioenregeling toetreedt; k de opzegtermijn;
l de locatie c.q. het werkgebied waar de werkzaamheden worden verricht;
m of en onder welke voorwaarden de functie van werknemer – op termijn – voor tele- werken in aanmerking komt;
n het van toepassing zijn van deze en volgende CAO’s;
o de toepasselijkheid van regelingen voor specifieke categorieën; p een eventueel overeengekomen concurrentie-/relatiebeding;
q een eventuele verplichting in het rayon c.q. het werkgebied te (gaan) wonen.
2 Indien werknemer een andere functie voor werkgever gaat verrichten of wordt gedeta- cheerd bij een dochteronderneming van werkgever, dan wel indien zijn functie duurzame en duidelijk aanwijsbare wijzigingen ondergaat (daaronder begrepen een wijziging van het werkgebied), ontvangt werknemer hiervan een schriftelijke bevestiging, waarin tevens wordt vermeld:
a de datum van ingang van de wijziging;
b de in het vorige lid genoemde punten, voor zover relevant.
3 Aanstelling geschiedt in principe voor onbepaalde tijd.
a Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan aangegaan worden voor de duur van een bepaalde termijn, dan wel voor de duur die bepaalde werkzaamheden in beslag zullen nemen. Aan een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is een maximumduur van twee jaar verbonden.
b Binnen de hiervoor onder a genoemde termijn van twee jaar is tweemaal verlenging van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd toegestaan, zonder dat voor de beëin- diging van de arbeidsovereenkomst voorafgaande opzegging vereist is, mits door deze verlenging de termijn van twee jaar niet wordt overschreden.
c Wanneer een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt voortgezet of binnen een tijdvak van zes maanden een nieuwe arbeidsovereenkomst wordt aangegaan tussen werknemer en werkgever, wordt voor de toepasselijkheid van arbeidsvoorwaarden waarbij de duur van het dienstverband bepalend is, de duur van voorafgaande arbeids- overeenkomsten met werkgever of met een dochteronderneming van werkgever meegeteld.
d Bij de toepassing van het bepaalde onder a, b en/of c van dit artikel worden perioden onmiddellijk voorafgaand aan indiensttreding van in totaal maximaal zes maanden waarin een werknemer op of na 1 januari 2001 op basis van uitzendarbeid of een
detacheringscontract werkzaam is geweest bij werkgever of een van diens rechts- voorgangers, buiten beschouwing gelaten.
4 In afwijking van het bepaalde in artikel 7: 652 lid 5 en 6 BW kan ook bij arbeidsovereen- komsten voor bepaalde tijd die zijn aangegaan voor langer dan zes maanden, maar korter dan twee jaar of waarvan het einde niet op een kalenderdatum is gesteld, een proeftijd worden overeengekomen van maximaal twee maanden. Indien een proeftijd is bedongen, is ieder der partijen, zolang die tijd niet is verstreken, bevoegd de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen, conform het bepaalde in artikel 7: 676 BW.
5 Uitzendkrachten zullen ten minste worden beloond volgens het minimum van de func- tieschaal behorende bij de functie die zij bij werkgever vervullen.
§ 2 DISCIPLINAIRE MAATREGELEN
1 Werknemer kan door werkgever schriftelijk worden berispt bij overtreding of niet nako- ming van minder ernstige aard van door of namens werkgever gegeven aanwijzingen, voorschriften of regels.
2 Werknemer kan voor ten hoogste zeven werkdagen door werkgever worden geschorst bij overtreding of niet nakoming van ernstige aard van door of namens werkgever gegeven aanwijzingen, voorschriften of regels, of bij herhaling van de aanleiding die eerder tot schriftelijke berisping heeft geleid. In zeer ernstige situaties kan schorsing voor maximaal de genoemde termijn plaatsvinden onder inhouding van het salaris. Indien er sprake is van telewerken kan werkgever gedurende de schorsingsperiode de aan werknemer ter beschikking gestelde informatie- en communicatiemiddelen innemen.
3 Bij ernstige verdenking van daden of gedragingen die een onverwijlde beëindiging van de arbeidsovereenkomst zouden rechtvaardigen, kan werkgever de betrokken werknemer, onder inhouding van diens salaris, voor maximaal de duur van het onderzoek schorsen.
4 Indien het onderzoek de overtreding of verdenking zoals beschreven onder 2 en 3 niet bevestigt, zal alsnog het in de schorsingsperiode ingehouden salaris worden uitbetaald. Indien werknemer dat verlangt vindt schriftelijke rehabilitatie plaats.
5 Bij overtreding of niet nakoming van ernstige aard van door of namens werkgever gegeven aanwijzingen, voorschriften of regels, of bij een gedraging van ernstige aard kan werkge- ver besluiten de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Wanneer sprake is van dringende redenen als bedoeld in artikel 7:677 BW, kan dit zonder inachtneming van de geldende opzegtermijn geschieden.
§ 3 BEËINDIGING XXX XX XXXXXXXXXXXXXXXXXXX
0 Opzegging dient schriftelijk tegen het einde van de kalendermaand te geschieden.
2 Werkgever heeft een opzegtermijn van:
■ twee maanden voor de werknemer die korter dan tien jaar in dienst is;
■ drie maanden voor de werknemer die tien jaar of langer, maar korter dan vijftien jaar in dienst is;
■ vier maanden voor de werknemer die vijftien jaar of langer in dienst is.
3 De door werknemer in acht te nemen opzegtermijn bedraagt één maand, indien de door werknemer vervulde functie ingedeeld is in schaal 1 tot en met 7 van het functiehuis van werkgever. De opzegtermijn voor werknemers die een functie vervullen welke is ingedeeld in schaal 8 tot en met 13 in het functiehuis van werkgever, bedraagt twee maanden.
4 Indien de toestemming als bedoeld in artikel 7:671a BW (ontslagvergunning via het UWV) is verleend, wordt de termijn van opzegging van werkgever verkort met de duur van de ontslagprocedure bij het UWV, zoals omschreven in artikel 7:672 lid 4 BW. De resterende opzegtermijn bedraagt echter ten minste één maand.
5 Voor werknemer voor wie vóór 1 januari 2001 een andere opzegtermijn gold dan één
maand, blijft deze opzegtermijn van kracht tot de eerstvolgende functiewijziging.
6 Voor werknemer die vóór 1 januari 1999 in dienst was van werkgever of van een met werkgever verbonden onderneming en op die datum 45 jaar of ouder was, geldt de opzegtermijn die voor hem op 31 december 1998 zou hebben gegolden, indien deze termijn gunstiger is dan die volgens het vanaf 1 januari 1999 geldende recht. Deze regel geldt slechts zolang werknemer in dienst is van werkgever.
7 De arbeidsovereenkomst eindigt overigens:
■ van rechtswege op de dag dat werknemer de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt;
■ van rechtswege bij het verstrijken van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd;
■ in geval van onmiddellijke beëindiging wegens een dringende reden;
■ bij ontbinding door de rechter;
■ door het overlijden van werknemer;
■ bij beëindiging met wederzijds goedvinden.
Artikel 4 VORMEN VAN ARBEIDSDUUR
§ 1 STANDAARD XXXXXXXXXXX
0 De standaard arbeidsduur bedraagt gemiddeld 36 uur per week (op jaarbasis 1872 uur).
2 De op de gemiddelde arbeidsduur per week gebaseerde individuele werktijden worden conform het bepaalde in artikel 5 vastgesteld in overleg tussen werkgever en de indivi- duele werknemer.
§ 2 UITGANGSPUNTEN FLEXIBEL WERKEN
1 Op basis van de Wet aanpassing arbeidsduur (WAA) wordt werknemer in de gelegen- heid gesteld de gemiddelde arbeidsduur per week te verminderen of uit te breiden. De procedure voor aanpassing van de arbeidsduur is opgenomen in de Personeelsgids.
2 Om voor de in lid 1 genoemde regeling in aanmerking te komen, moet met de navolgende
bepalingen rekening gehouden worden:
a Werknemer dient ten minste 26 weken in dienst van werkgever te zijn.
b Werknemer mag een verzoek tot aanpassing van de omvang van de arbeidsduur eenmaal per jaar indienen.
c Het verzoek tot aanpassing van de arbeidsduur moet ten minste twee maanden voor de gewenste ingangsdatum bij werkgever schriftelijk zijn ingediend.
d In principe staan alle functies open voor een kortere of langere arbeidsduur dan de
standaard arbeidsduur per week met een maximum van gemiddeld 40 uur per week. e De rechtspositie van werknemer met een kortere of langere arbeidsduur is in principe gelijk aan die van werknemer met een standaard arbeidsduur. Uitzonderingen daarop
worden expliciet in deze CAO omschreven.
f In loopbaanmogelijkheden wordt geen onderscheid gemaakt op grond van de omvang van de arbeidsduur. Werknemer zal wanneer hij voor een andere functie in aanmerking wil komen aan de eisen die aan die functie gesteld worden, moeten voldoen.
g De werkgever zal een verzoek van werknemer honoreren, tenzij dit op grond van zwaarwegende bedrijfsbelangen niet van hem verwacht kan worden. Bij het bereiken van overeenstemming zal de arbeidsovereenkomst worden aangepast.
3 Werknemer met een standaardarbeidsduur kan jaarlijks voor 1 oktober verzoeken tot uitbreiding of vermindering van de standaard arbeidsduur met maximaal twee uur per week voor het volgende kalenderjaar.
Dit verzoek wordt door werkgever gehonoreerd mits:
■ er voldoende werk is;
■ dit geschiedt binnen een rooster dat in overeenstemming is met de voor werknemer geldende bedrijfstijden;
■ in het rooster in het geval van kort-cyclische arbeid geen werkdagen van meer dan acht uur worden opgenomen.
4 Periodiek zullen de ervaringen van zowel werkgever als werknemers worden geïnventa- riseerd. De uitkomst van deze evaluatie kan aanleiding geven om (onderdelen van) deze regeling te wijzigen.
§ 3 LANGERE ARBEIDSDUUR (INITIATIEF WERKGEVER)
1 Werkgever is verantwoordelijk voor een efficiënte bedrijfsvoering en een marktgerichte dienstverlening aan de cliënt binnen een voor de onderneming aanvaardbaar kosten- niveau. Daarom kan hij vanuit het bedrijfsbelang een arbeidsduur van meer dan de stan- daard arbeidsduur, maar niet meer dan 40 uur gemiddeld per week (2080 uur per jaar) vaststellen ten aanzien van individuele werknemers of groepen van werknemers. Voor werknemers ingedeeld in de salarisgroepen 1 t/m 10 van het functiehuis van werkgever geldt een maximum van 15% van de werknemers, een en ander zoals hierna bepaald.
2 Bij de vaststelling van de langere arbeidsduur worden naast de hiermee verband houdende organisatorische en kostenaspecten ook de consequenties voor werknemer meegewogen. Vaststelling van de individuele werktijden vindt plaats in overleg tussen werkgever en de individuele werknemer.
3 Voordat werkgever de langere arbeidsduur van toepassing verklaart op groepen van werknemers, zal hij hierover overleg voeren met de medezeggenschap.
4 Werkgever geeft in dat overleg de redenen aan waarom hij de langere arbeidsduur op de desbetreffende groep(en) werknemers of functies van toepassing verklaart en de periode waarvoor naar verwachting de langere arbeidsduur van toepassing zal zijn. Hij stelt de medezeggenschap in de gelegenheid hierover zijn oordeel uit te spreken en zelf met suggesties te komen. Bij dit overleg zullen worden betrokken:
a de resultaten van het emplooibaarheidsbeleid;
b het beleid ter zake van (de omvang en frequentie van) meerwerk, tijdelijke dienst- verbanden en het inzetten van uitzendkrachten.
5 Een actief beleid ter zake en de uitvoering van concrete plannen kunnen – naast de gebruikelijke werving en de inspanningen gericht op het aantrekken van speciale groe- pen – van invloed zijn op de mate waarin van de langere arbeidsduur gebruik moet worden gemaakt en mogelijk tot een beperking van de toepassing daarvan leiden.
6 Werknemer op wie de langere arbeidsduur van toepassing is verklaard, kan een verzoek tot aanpassing van de arbeidsduur indienen. Het bepaalde in §2 van dit artikel is dan analoog van toepassing.
§ 4 WIJZIGING VAN ARBEIDSDUUR
Wijziging in de vastgestelde arbeidsduur ingevolge § 3 dient werkgever uiterlijk vier maanden voor de datum van ingang van de wijziging aan de betrokken werknemer of groep van werknemers mede te delen. Invoering van de nieuwe arbeidsduur geschiedt conform het bepaalde in § 2 en § 3 van dit artikel.
§ 5 WERKNEMERS IN DE BUITENDIENST VAN REAAL EN ZWITSERLEVEN
De bepalingen in dit artikel zijn niet van toepassing op de werknemers in de buitendienst
van REAAL en Zwitserleven. Voor hen geldt een gemiddelde werkweek van 40 uur.
Artikel 5 WERKTIJDEN EN MEERWERK
§ 1 GEBRUIKELIJKE WERKTIJDEN
1 De gebruikelijke werktijden zijn gelegen op maandag tot en met vrijdag tussen 07.00 en
21.00 uur en op zaterdag tussen 08.00 en 17.00 uur.
2 Partijen bij deze CAO kunnen voor met name genoemde bedrijfsonderdelen andere gebruikelijke werktijden overeenkomen. Indien werknemer telewerkt, kan een deel van de te werken uren en/of dagen op een door werknemer zelf te bepalen tijdstip gewerkt worden.
§ 2 INDIVIDUELE WERKTIJDEN
1 De individuele werktijden worden op grond van de voor werknemer geldende arbeidsduur in overleg tussen werkgever en werknemer overeengekomen.
2 Bij het inrichten van de arbeidsorganisatie en het overleg met werknemer over de indi- viduele werktijden wordt een goed functioneren van de organisatie en een zo groot mogelijk behoud van de werkgelegenheid van de in dienst zijnde werknemers nagestreefd.
3 Bij het vaststellen van de individuele werktijden wordt voorzien in vormen van voor werk- nemer herkenbare vrije tijd van ten minste een halve dag, zoals:
a een halve vrije dag per week of een vrije dag per twee weken;
b in aantal dagen verschillende werkweken op maand-, kwartaal- of halfjaarbasis; in dit geval zullen de afspraken daarover tijdig worden vastgelegd;
c variaties op deze vormgevingen 1;
d een vierdaagse werkweek van 4 x 9 uur, waar dit organisatorisch mogelijk is en geen
sprake is van kort-cyclische arbeid.
4 Daar waar er geen organisatorische belemmeringen zijn, wordt de voorkeur van de indi- viduele werknemer gevolgd. Doen zich wel organisatorische belemmeringen voor, dan zal dit goed gemotiveerd aan werknemer duidelijk worden gemaakt zodat deze zich op een andere voorkeur kan richten.
5 Werkgever voert vanaf 2009 geleidelijk tijd- en plaatsongebonden werken in. Hiermee wordt meer keuze in werktijden, werkplekken, locaties en communicatiemogelijkheden gecreëerd. Meer informatie over dit onderwerp is te vinden in protocol F.
6 De normen van de Arbeidstijdenwet vormen de kaders voor het overleg over de arbeids- en rusttijden tussen werkgever en de medezeggenschap.
§ 3 TOESLAG VOOR ARBEID OP ZATERDAG
1 Indien werknemer krachtens de met hem overeengekomen werktijden op zaterdag tussen
08.00 en 17.00 uur arbeid verricht, maar binnen de voor hem geldende arbeidsduur blijft, ontvangt hij voor elk uur gewerkt op zaterdag een toeslag van 25% van het uurloon.
2 Indien werknemer die telewerkt, op eigen initiatief de te werken telewerkuren verschuift naar de zaterdag is deze toeslagregeling niet van toepassing.
§ 4 MEERWERK
1 Onder meerwerk wordt verstaan arbeid die incidenteel – met overschrijding van de overeengekomen werktijden – wordt verricht, en als zodanig is opgedragen.
2 Overschrijding van het aantal telewerkuren op initiatief van werknemer valt niet onder de definitie van meerwerk.
1) Het is bijvoorbeeld denkbaar om over een langere roosterperiode meerdere vormen met elkaar te combineren b.v.:
a vier weken van 4 werkdagen à 8 uur en vier weken van 5 werkdagen à 8 uur
b twee weken van 4 werkdagen à 8,5 uur, gevolgd door 1 week van 5 werkdagen à 8 uur c 6 weken van vier werkdagen à 8,5 uur, gevolgd door 3 weken van 5 werkdagen à 8 uur.
Bij al deze voorbeelden levert dit over de gehele periode een gemiddeld 36-urige werkweek op.
3 In bijzondere omstandigheden kan werkgever werknemer tot het verrichten van meer-
werk verplichten, echter tot niet meer dan 45 uur per kwartaal.
4 Op zondag en algemeen erkende feestdagen zal werknemer slechts in het uiterste geval tot meerwerk worden verplicht. Werknemers van 50 jaar en ouder kunnen niet worden verplicht tot het verrichten van meerwerk.
5 De betrokken werknemer zal zoveel mogelijk van tevoren van het te verrichten meerwerk in kennis worden gesteld. Bij het verplichten tot meerwerk behoort rekening te worden gehouden met zwaarwegende belangen van werknemer.
6 De omvang van meerwerk en de frequentie daarvan vormen onderdeel van de jaarlijkse bespreking tussen werkgever en medezeggenschap over het gevoerde sociaal beleid.
§ 5 MEERWERKVERGOEDING
1 Voor meerwerkvergoeding komen werknemers in aanmerking van wie de functie ten
hoogste is ingedeeld in functieschaal 10 van het functiehuis van werkgever.
2 Als meerwerkvergoeding wordt uitbetaald:
a Op maandag t/m vrijdag:
■ vóór 21.00 uur het uurloon + 40% daarvan;
■ ná 21.00 uur het uurloon + 50% daarvan;
tenzij compensatie in vrije tijd wordt gegeven van 140% resp. 150% van het aantal
meeruren.
b Op zaterdag:
■ vóór 17.00 uur het uurloon + 65% daarvan (inclusief de 25% zaterdagtoeslag);
■ ná 17.00 uur het uurloon + 100% daarvan (inclusief de 25% zaterdagtoeslag); ten- zij compensatie wordt gegeven in vrije tijd van 165% resp. 200% van het aantal meeruren.
c Op zondag of een algemeen erkende feestdag het uurloon + 100% daarvan, tenzij compensatie wordt gegeven in vrije tijd van 200% van het aantal meeruren.
d Indien korter dan een half uur meerwerk wordt verricht, wordt geen vergoeding gegeven.
3 Werknemer heeft ten aanzien van de compensatie de volgende keuzemogelijkheden: a volledig in geld;
b volledig in tijd;
c de uren in tijd, de toeslag in geld;
tenzij werkgever op grond van praktische organisatorische overwegingen een duidelijk en gemotiveerd bezwaar tegen de gemaakte keuze kan aanvoeren.
4 Indien werknemer als gevolg van meerwerk van twee uur of langer niet in staat is de avondmaaltijd thuis te gebruiken, wordt hij in de gelegenheid gesteld een maaltijdpauze te genieten van een halfuur. Deze tijd telt mee voor de berekening van de meerwerk- vergoeding. In deze gevallen worden – tegen overlegging van de originele nota – de kosten van een maaltijd vergoed tot een richtbedrag van € 15, tenzij een maaltijd door
werkgever wordt verstrekt. Geen maaltijdvergoeding wordt gegeven indien werknemer in de gelegenheid is de maaltijd thuis te gebruiken. De uit de maaltijdvergoeding c.q.
-verstrekking eventueel voortvloeiende heffing van loonbelasting en sociale premies wordt door werknemer gedragen.
§ 6 VARIABELE WERKTIJDEN
1 Bij een bedrijfsonderdeel kan tot invoering van een regeling voor variabele werktijden worden overgegaan.
2 De regeling kan een bepaling omvatten die inhoudt dat de arbeidsduur voor een nader te bepalen periode bijeengeteld kan worden. In dat geval zal een maximum aantal uren worden vastgesteld dat aan overschot of tekort mag optreden, welk overschot of tekort met de volgende periode kan worden verrekend.
3 Werknemers voor wie de regeling geldt, kan de vrijheid worden gegeven binnen nader te bepalen tijdslimieten hun arbeid aan te vangen, te onderbreken of te beëindigen.
4 Indien gedurende meer uren is gewerkt dan overeenkomt met lid 2, komen deze slechts voor vergoeding in aanmerking indien uitdrukkelijk meerwerk is overeengekomen of verplicht.
§7 WERKNEMERS IN DE BUITENDIENST VAN REAAL EN WWITSERLEVEN
De bepalingen in dit artikel zijn niet van toepassing op werknemers in de buitendienst van REAAL en Zwitserleven.
Artikel 6 VAKANTIE
§ 1 VAKANTIEDUUR EN VASTSTELLING VAKANTIEUREN
1 Werknemer die op 1 januari een arbeidsovereenkomst heeft met werkgever en een over- eengekomen werkweek heeft van gemiddeld 36 uur, heeft gedurende een kalenderjaar recht op het volgende aantal vakantie-uren:
■ werknemers tot en met 34 jaar : 180 uren;
■ werknemers van 35 tot en met 44 jaar : 194,4 uren 2;
■ werknemers van 45 tot en met 54 jaar : 208,8 uren 2;
■ werknemers van 55 tot en met 64 jaar : 216 uren.
2 Voor werknemer voor wie een werktijdregeling geldt, gebaseerd op een arbeidsduur van meer of minder dan de standaard arbeidsduur per week, worden de vakantierechten naar evenredigheid vastgesteld2. Herrekening geschiedt eveneens bij wijziging van de arbeidsduur in de loop van het jaar.
3 Voor de bepaling van de leeftijd geldt de leeftijd die in de loop van het kalenderjaar bereikt zal worden.
2) Afronding naar boven op halve, resp. hele uren in geval van uurfracties
4 Bij aanvang of beëindiging van de arbeidsovereenkomst in de loop van het kalenderjaar worden de vakantieuren naar evenredigheid vastgesteld.
5 Gedurende de eerste 104 weken van arbeidsongeschiktheid verwerft de arbeidsonge- schikte werknemer vakantierechten conform het bepaalde in artikel 7:634 en 7:635 BW. Door de arbeidsongeschikte werknemer genoten vakantieuren komen in mindering op de door hem verworven vakantierechten.
6 Het is de bedoeling, dat werknemer de krachtens dit artikel vastgestelde vakantieuren opneemt in het jaar dat deze zijn toegekend.
7 Werknemer heeft de plicht twee aaneengesloten weken per kalenderjaar vakantie op te nemen.
8 Werknemer heeft het recht drie aaneengesloten weken per kalenderjaar vakantie op te nemen.
9 Vakantieuren kunnen door werknemer worden opgenomen na voorafgaand overleg met en goedkeuring door werkgever.
10 Voor elke hele dag die werknemer als vakantie opneemt, wordt het aantal uren afgetrok- ken dat hij volgens xxxxxxx die dag zou moeten werken.
11 In afwijking van artikel 7:640a BW vervallen vakantierechten vijf jaar na de laatste dag
van het kalenderjaar waarin zij zijn verworven.
§ 2 OVERGANGSREGELING
Werknemer op wie per 31 mei 2000 de CAO verzekeringsbedrijven SNS REAAL Groep 1999 van toepassing was en voor wie, op basis van die CAO, de hoogte van de vakantie- aanspraak per die datum hoger was dan op basis van deze CAO, behoudt het recht op dit niveau van de vakantieaanspraak tot het moment waarop hij op grond van deze CAO gelijke of hogere aanspraken krijgt.
§ 3 KOPEN/VERKOPEN VERLOFUREN
Werknemer wordt jaarlijks in de gelegenheid gesteld maximaal tweemaal het overeen- gekomen gemiddelde aantal arbeidsuren per week te kopen en/of maximaal eenmaal het overeengekomen gemiddelde aantal arbeidsuren per week te verkopen tegen het dan geldende uurloon, verhoogd met 8% in verband met vakantiegeld en met 8,33% in verband met de dertiende maand. De procedure voor kopen/verkopen van verlofuren is opgenomen in de Personeelsgids.
Artikel 7 VERLOF
§ 1 BUITENGEWOON VERLOF
1 Extra verlof met behoud van salaris wordt gegeven:
a Bij ondertrouw van werknemer en bij aangifte van geregistreerd partnerschap: één dag.
b Bij huwelijk van werknemer en bij partnerschapsregistratie: drie dagen. c Bij huwelijk van:
■ een kind, stief- of pleegkind of kleinkind;
■ een broer of zuster (daaronder begrepen zwager en schoonzuster, half-, stief- en pleegbroer/-zuster);
■ een der ouders of grootouders van werknemer of van zijn of haar echtgenoot; één dag mits de plechtigheid wordt bijgewoond op de dag van het verlof.
d Bij overlijden van:
■ zijn of haar echtgenoot;
■ een inwonend kind (daaronder begrepen een inwonend stief- of pleegkind);
van de dag van het overlijden tot en met de dag van de begrafenis of de crematie, met een maximum van zeven dagen.
e Bij overlijden van:
■ een der ouders (onder wie begrepen schoon-, stief- of pleegouders);
■ een der grootouders van werknemer of van zijn of haar echtgenoot;
■ een niet inwonend kind of aangehuwd kind (daaronder begrepen een niet inwonend stief of pleegkind);
■ een broer of zuster (daaronder begrepen zwager en schoonzuster, half-, stief- en pleegbroer/-zuster);
■ een kleinkind;
één dag en bovendien voor bijwoning van de begrafenis of de crematie een tweede dag.
f Indien werknemer is aangewezen de begrafenis of de crematie te regelen: van de dag van het overlijden tot en met de dag van de begrafenis of crematie.
g Bij 25 jarige dienst of 25-jarig huwelijk: één dag.
h Bij 40 jarige dienst of 40-jarig huwelijk: twee dagen. i Bij 50 jarige dienst: drie dagen.
j Bij 25 , 40 en 50 jarige dienst van zijn of haar echtgenoot: één dag. k Bij 25 , 40 en 50 jarige dienst of 25-, 40- of 50-jarig huwelijk van:
■ xxxxxxxxxxx van werknemer of van zijn of haar echtgenoot;
■ ouders (onder wie begrepen schoon-, stief- en pleegouders);
■ kinderen (daaronder begrepen stief- en pleegkinderen); één dag.
l Bij verhuizing: maximaal twee dagen per kalenderjaar.
m Voor het afleggen van school en vakexamens: de tijd die hiervoor nodig is.
2 De hierboven genoemde buitengewoonverlofbepalingen betreffende familieomstandig- heden zullen waar mogelijk overeenkomstig worden toegepast in de situatie dat sprake is van duurzaam samenleven met een partner als bedoeld in artikel 1 § 2 CAO.
3 Extra verlof met behoud van xxxxxxx wordt tevens gegeven:
a Voor het bijwonen van vergaderingen, uitgeschreven door de vakbonden, partij ter andere zijde bij deze CAO. Indien werknemer deel uitmaakt van een der besturende organen van de vakbonden of afgevaardigde van een afdeling is, geldt een maximum van tien dagen in een kalenderjaar, voor zover de gang van zaken in de onderneming dit toelaat en mits tijdig aangevraagd. Indien werknemer geen deel uitmaakt van een
der besturende organen en ook niet afgevaardigde van een afdeling is, bedraagt het overeenkomstige maximum vier dagen per kalenderjaar.
b Voor het volgen van door of namens de bij a genoemde vakbonden georganiseerde cursussen of studiebijeenkomsten, indien dit ook voor de onderneming van direct belang is. In dat geval geldt een maximum van zes dagen per kalenderjaar, mits de werkzaamheden dit toelaten en het verlof tijdig is aangevraagd.
c Een werknemersorganisatie kan met werkgever nadere afspraken maken over over- schrijding van het onder 3a genoemde maximum van tien dagen bijzonder verlof. De totale faciliteit van gemiddeld tien dagen per werknemer zal in ieder geval niet worden overschreden.
§ 2 FEESTDAGEN
1 Op de erkende feestdagen wordt slechts bij hoge uitzondering arbeid verricht.
2 Werknemer zal in de gelegenheid worden gesteld de uit zijn (geloofs)overtuiging voort- vloeiende (godsdienstige) feestdagen, na voorafgaande goedkeuring van werkgever, als vakantie-uren op te nemen.
3 De in het vorige lid bedoelde goedkeuring zal slechts worden geweigerd, indien naar het oordeel van werkgever zwaarwegende bedrijfseconomische en/of organisatorische redenen daartoe nopen.
§ 3 ARBEID EN ZORG
1 In de Wet arbeid en zorg zijn onderstaande vormen van xxxxxx opgenomen:
■ Zwangerschaps- en bevallingsverlof.
■ Adoptie- en pleegverlof.
■ Calamiteitenverlof.
■ Kraamverlof.
■ Kortdurend zorgverlof.
■ Langdurend zorgverlof.
■ Ouderschapsverlof.
■ Loopbaanonderbreking.
■ Partnerverlof.
De uitwerking van de Wet arbeid en zorg is in de Personeelsgids opgenomen.
2 Indien werknemer aantoonbaar gebruik maakt van het kortdurend zorgverlof, zal gedu-
rende deze periode 70% van het salaris worden doorbetaald.
3 Calamiteiten- en ander kort verzuimverlof, kortdurend zorgverlof en langdurend zorg- verlof zijn ook van toepassing op mantelzorgers. Mantelzorgers zijn geen beroepsmatige zorgverleners, maar geven zorg omdat zij een persoonlijke en duurzame band hebben met degene voor wie zij zorgen. Mantelzorg is niet de alledaagse zorg voor een partner, kind of ouder. Werkgever vindt mantelzorg van grote betekenis in en voor de samenleving.
4 Indien werknemer xxxxxx opneemt in het kader van de Wet arbeid en zorg, wordt gedu- rende de verlofperiode de pensioenopbouw gecontinueerd alsof de arbeidsovereenkomst wordt voortgezet zonder dat dit verlof wordt genoten.
§ 4 LEVENSLOOP
1 Per 1 januari 2012 geldt de levensloopregeling (Wet Arbeid en Zorg Hoofdstuk 7) niet meer voor nieuwe deelnemers. Werknemers die vóór 1 januari 2012 hebben gespaard in de levensloopregeling kunnen in specifieke gevallen blijven doorsparen in de levens- loopregeling. Voorwaarde is in ieder geval dat op 31 december 2011 minimaal € 3000 is gespaard. Vanaf 1 januari 2013 mag het levenslooptegoed ook worden opgenomen zonder bestedingsdoel.
2 Indien de levensloopregeling wordt gebruikt als inkomensvoorziening tijdens een periode van onbetaald verlof, moet werknemer het verlof aanvragen bij werkgever. Om die reden zijn nadere voorwaarden gesteld aan de opname van verlof en de consequenties op de arbeidsvoorwaarden tijdens de periode van verlof. Zowel voorwaarden als consequenties zijn opgenomen in de Personeelsgids alsmede gepubliceerd op intranet.
3 Het verlof heeft, zonder ingrijpende gevolgen voor de arbeidsvoorwaarden, een mini- mum van viermaal de overeengekomen arbeidsduur per week en een maximum van dertienmaal de overeengekomen arbeidsduur per week.
4 Het kan daarbij gaan om elke vorm van (onbetaald) verlof, zoals zorgverlof, sabbatical, ouderschapsverlof, educatief verlof, zowel in voltijd als in deeltijd. Ook mag het levens- looptegoed gebruikt worden voor verlof direct voorafgaand aan pensionering. In dat geval is de maximering zoals genoemd onder 3. niet van kracht.
5 De voorwaarden zijn opgenomen in het Levensloopreglement van werkgever. Een uit- werking is opgenomen in de Personeelsgids.
6 Indien werkgever de arbeidsvoorwaardelijke aspecten opgenomen in het Levensloopre- glement wenst aan te passen, zal zij hierover in overleg treden met partijen ter andere zijde.
§ 5 VERLOF VOOR MAATSCHAPPELIJKE DOELEINDEN/VRIJWILLIGERSWERK
1 Maatschappelijk verlof is verlof met behoud van salaris voor het verrichten van activi- teiten in het kader van vrijwilligerswerk.
2 Op verzoek van werknemer kan door de leidinggevende dit buitengewone verlof worden toegekend. Dit buitengewoon verlof bedraagt nooit meer dan 50% van de tijd die wordt besteed aan vrijwilligerswerk en kent een maximum van drie werkdagen per kalenderjaar (maximaal 24 werkuren naar rato).
3 Het verlof wordt verleend voor zover, naar het oordeel van de leidinggevende, de werk- zaamheden dit toelaten en dit past binnen het beleid (Verantwoord Ondernemen) van werkgever.
Buiten de bovengenoemde gevallen kan werkgever in uitzonderlijke omstandigheden besluiten werknemer onbetaald verlof te verlenen.
Artikel 8 PLOEGENDIENST EN VERSCHOVEN WERKTIJDEN
§ 1 WERKINGSSFEER EN ALGEMEEN
1 Werkgever behoudt zich het recht voor functies aan te wijzen waarvoor een ploegen- dienstregeling geldt of verschoven werktijden gelden. Bij het vaststellen van de roosters wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de wensen van werknemer. Artikel 27 lid 1b van de WOR is van toepassing.
2 Indien werknemer in het kader van telewerken op eigen initiatief de werktijden verschuift, is er geen sprake van verschoven werktijden als bedoeld in dit artikel.
3 Bij ploegendienst dient per functie het werken in een rooster te zijn vastgelegd. Bij instel- ling of wijziging van roosters voor ploegendienst worden de betrokken werknemers zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
4 Indien werknemer als gevolg van de ploegendienst of verschoven werktijden niet in de gelegenheid is thuis een maaltijd te gebruiken, kan werkgever een warme maaltijd verstrekken dan wel de kosten daarvan vergoeden tot een maximumbedrag van € 15.
5 Aan de betrokken werknemer wordt schriftelijk mededeling gedaan van het geldende rooster met de daarbij geldende compensaties in tijd en in geld.
§ 2 TOESLAG
1 Werknemer ontvangt voor het werken in volcontinudienst een ploegentoeslag. De ploe- gentoeslag bedraagt 28% van het salaris. Daarboven ontvangen werknemers in volcon- tinudienst 30 roostervrije dagen per kalenderjaar.
2 De compensatie voor het werken in verschoven werktijden (ploegendiensten niet zijnde volcontinudiensten daaronder begrepen) zal worden vastgesteld aan de hand van de volgende urenindex. Daarin is het gewicht van een gewoon uur in een gewone dagfunctie op 100 gesteld.
maandag t/m vrijdag:
■ uren van 00.00 – 07.00 uur 150
■ uren van 07.00 – 21.00 uur 100
■ uren van 21.00 – 24.00 uur 150
zaterdag:
■ uren van 00.00 – 08.00 uur 150
■ uren van 08.00 – 17.00 uur 125
■ uren van 17.00 – 24.00 uur 200
■ uren van 00.00 – 24.00 uur 200
3 a De ploegentoeslag vormt de basis voor de opbouw van pensioenaanspraken conform
artikel 17.
Op dit ouderdomspensioen zullen dezelfde bepalingen van toepassing zijn als die in de betreffende regeling van ouderdomspensioen van kracht zijn.
b De ploegentoeslag vormt mede de basis voor de berekening van de emolumenten,
genoemd in artikel 12 CAO.
c In geval van arbeidsongeschiktheid geldt het bepaalde in artikel 14 en 15 van deze CAO met dit verschil, dat onder het in die artikelen voorkomende woord ‘salaris’ ten aanzien van werknemers in ploegendienst mede de gemiddeld verdiende ploegen- toeslag over de laatste twaalf gehele maanden moet worden begrepen.
§ 3 AFBOUWREGELING
1 Indien een ploegendienstregeling voor een werknemer wordt beëindigd om organisa- torische redenen of om gezondheidsredenen, zal voor zover daardoor werknemer een inkomensachteruitgang ondergaat, een afbouwregeling worden toegepast.
2 De hoogte van de volgens de afbouwregeling te betalen toeslag wordt uitgedrukt in een percentage van de gemiddeld aan werknemer in de laatste 12 maanden toegekende ploegentoeslag, conform § 2 lid 1 van dit artikel. De afbouw geschiedt volgens de hierna volgende tabel. Gedurende:
■ 6 maanden : 100%;
■ 6 maanden : 75%;
■ 6 maanden : 50%;
■ 6 maanden : 25%.
3 Indien werknemer tijdens de duur van de afbouwregeling arbeidsongeschikt wordt, zal bij de berekening van de aanvulling op de krachtens de betreffende sociale verzeke- ringen/voorzieningen te ontvangen uitkering de geldende afbouwregeling volgens de tabel worden toegepast.
Artikel 9 BEREIKBAARHEIDSDIENST
§ 1 ALGEMEEN
1 Werkgever behoudt zich het recht voor functies aan te wijzen waarvoor een bereikbaar-
heidsdienst geldt. Artikel 27 lid 1b van de WOR is van toepassing.
2 Wanneer werknemer zich buiten de gebruikelijke werktijden volgens de individuele arbeidsovereenkomst in opdracht van werkgever beschikbaar dient te houden om zo nodig arbeid te verrichten, is sprake van bereikbaarheidsdienst.
3 Bij bereikbaarheidsdienst dient het bereikbaar zijn per functie in een rooster te zijn vastgelegd. Bij instelling of wijziging van roosters voor bereikbaarheidsdienst worden de betrokken werknemers zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
4 Aan de betrokken werknemer wordt schriftelijk mededeling gedaan van het geldende rooster met de daarbij geldende compensatie.
5 De Regeling Bereikbaarheidsdiensten is van toepassing.
§ 2 VERGOEDING
De compensatie voor het bereikbaar zijn, zal worden vastgesteld aan de hand van de volgende vergoedingen per uur:
maandag t/m vrijdag: 1 januari 2016 € 1,20
zaterdag: 1 januari 2016 € 2,43
zon- en feestdagen: 1 januari 2016 € 3,63
Deze vergoedingen worden aan iedere inkomensaanpassing op grond van artikel 11 CAO
aangepast.
Artikel 10 SALARISSYSTEEM
§ 1 CRITERIA
1 Het salarissysteem van werkgever is gebaseerd op de volgende criteria:
■ de inhoud en de zwaarte van de functie;
■ de mate waarin werknemer zich ontwikkelt in zijn functie;
■ de wijze van functie-uitoefening en het resultaat daarvan.
2 De inhoud en de zwaarte van de functie komen tot uitdrukking in de indeling van de functie in een functieschaal.
3 De ontwikkeling van werknemer in zijn functie komt tot uitdrukking in de relatieve positie van het salaris ten opzichte van het maximum van de functieschaal.
4 De wijze van functie-uitoefening en het resultaat daarvan komen tot uitdrukking in de beoordelingstoeslag of in een systeem met variabele beloningscomponenten.
§ 2 BASIS VOOR SALARIËRING
Bij de toepassing van het salarissysteem van werkgever zijn de daarbij op jaarbasis gehanteerde salarissen gebaseerd op een arbeidsduur van 1872 uur per jaar, bij een arbeidsduur van gemiddeld 36 uur per week.
§ 3 INSCHALING
1 Werknemer wordt beloond volgens de functieschaal waarin zijn functie is ingedeeld.
Hierbij wordt verwezen naar Deel 2, bijlage II.
2 Werknemer kan tijdelijk worden ingeschaald in een lagere persoonlijke schaal dan de
functieschaal als bedoeld in lid 1, indien hij wordt opgeleid voor een functie en in deze
functie nog niet alle taken kan vervullen. Werkgever zal de opleidingstermijn schriftelijk aan betrokkene bevestigen en de groei naar de juiste schaal alsmede de daarbij beho- rende tijdlijn aangeven.
§ 4 PERIODIEKE VERHOGING
1 Bij de vaststelling van het salaris – als bedoeld in § 3 van dit artikel – wordt tevens een relatieve schaalpositie (zie definitie artikel 1 § 3 CAO) toegekend.
2 Aan werknemer wordt, afhankelijk van de mate waarin hij zich in zijn functie ontwikkelt, jaarlijks per 1 januari een salarisverhoging toegekend. Aan het oordeel over de mate van ontwikkeling in de functie is een periodieke verhoging van het salaris gekoppeld. Deze verhoging wordt vastgesteld als een percentage van het maximum van de functieschaal. Het exacte verband tussen de competentiebeoordeling en de salarisverhoging is:
■ Onvoldoende : 0,0%;
■ Voldoende : 1,5% tot een maximum van 100% van de functieschaal;
■ Goed : 2,6% tot een maximum van 100% van de functieschaal;
■ Zeer goed : 3,3% tot een maximum van 100% van de functieschaal;
■ Uitstekend : 4,0% tot een maximum van 100% van de functieschaal.
§ 5 BEOORDELINGSTOESLAG EN VARIABELE BELONING
1 Werkgever zal binnen het salarissysteem de wijze van functie-uitoefening en het resultaat daarvan honoreren, indien en voor zolang het functioneren van werknemer daartoe aan- leiding geeft. Een nadere uitwerking van het systeem is opgenomen in de Personeelsgids.
2 De beoordeling en de daaraan verbonden toeslag kunnen betrekking hebben op de wijze van functie-uitoefening en het resultaat daarvan:
a van de individuele werknemer;
b van het organisatorisch verband waarin werknemer werkzaam is.
3 Bij de toepassing van het in de vorige leden bepaalde zal werkgever een beoordelings-
methode hanteren die voldoet aan de in deel 2, bijlage III genoemde criteria.
4 Voor de beoordelingstoeslag gelden de in de volgende tabel opgenomen percentages:
FINANCIËLE GEZONDHEID VIVAT INDIVIDUELE PERFORMANCE | ON VOLDOENDE | MATIG | NORMAAL | GOED | UITSTEKEND |
Onvoldoende | 0,0% | 0,0% | 0,0% | 0,0% | 0,0% |
Voldoende | 0,0% | 0,0% | 1,0% | 1,5% | 2,0% |
Goed | 0,5% | 1,5% | 3,0% | 4,5% | 6,0% |
Zeer goed | 1,0% | 3,0% | 6,0% | 9,0% | 12,0% |
Uitstekend | 1,5% | 4,5% | 9,0% | 13,5% | 18,0% |
5 In afwijking van het bepaalde in lid 4 gelden voor het jaar 2016 voor de beoordelings- toeslag de in de volgende tabel opgenomen percentages:
INDIVIDUELE PERFORMANCE | BEOORDELINGSTOESLAG |
Onvoldoende | 0,00% |
Voldoende | 0,50% |
Goed | 2,25% |
Zeer goed | 4,50% |
Uitstekend | 6,75% |
6 In overleg met partij ter andere zijde kan werkgever in afwijking van het gestelde in lid 1 t/m 3 voor specifieke functiecategorieën een variabel beloningssysteem hanteren dat dient te voldoen aan de volgende uitgangspunten:
a de paragrafen 3 t/m 8 van dit artikel blijven zoveel mogelijk van toepassing;
b het bereikbare salaris dient ten minste 80% van het bij de functieschaal behorende
maximum te bedragen;
c het variabele beloningsdeel zal maximaal 20% bedragen van het salaris;
d de variabele beloning zal worden toegekend op basis van een systeem van meting van individuele en/of groepsprestaties dat voldoet aan de in bijlage IV: ‘Criteria voor systemen t.b.v. meting van individuele en/of groepsprestatie’ genoemde criteria, waarbij de derde bullet van bijlage IV niet van toepassing is.
7 Op 1 januari 2016 bestaat er geen variabel beloningssysteem dat valt onder het in lid 6
van deze paragraaf gestelde.
§ 6 INSCHALING IN EEN HOGERE SALARISSCHAAL
Indien werknemer een hogere schaal wordt toegekend – anders dan bij promotie – wordt hem op basis van zijn salaris een relatieve schaalpositie toegekend in de nieuwe, hogere schaal. Indien zijn salaris lager is dan het minimum van de nieuwe hogere functieschaal, wordt hem het minimum van deze functieschaal toegekend.
§ 7 PROMOTIE
1 Bij promotie naar een functie die is ingedeeld in een hogere functieschaal wordt het sala- ris ten minste verhoogd met 4% van het maximum van de nieuwe functieschaal. Indien het salaris na deze verhoging lager is dan het minimum van deze nieuwe functieschaal, wordt het salaris op het minimum van deze functieschaal vastgesteld. De verhoging van het salaris is ten hoogste gelijk aan het verschil tussen het maximum van de nieuwe functieschaal en het oude salaris.
2 Een werknemer die tijdelijk in een lagere persoonlijke schaal wordt geplaatst dan de bijbehorende nieuwe functieschaal omdat hij wordt opgeleid voor een functie, maakt op dat moment promotie. De verhoging zoals bedoeld in lid 1 wordt berekend over het maximum van de nieuwe functieschaal.
3 Gedurende de opleidingsperiode worden periodieke verhogingen afgeleid van de indeling in de persoonlijke schaal.
4 Indien werknemer promotie maakt per 1 januari van enig jaar, dan zijn zowel de verhoging als bedoeld in lid 1 als de periodieke verhoging op basis van de beoordelingsronde van het voorgaande jaar en een eventuele CAO verhoging van toepassing. De periodieke verhoging op basis van de beoordelingsronde van het voorgaande jaar wordt gegeven over de oude functie in de oude functieschaal. Bij onvoldoende ruimte in de oude func- tieschaal, wordt de periodieke verhoging uitgekeerd tot het maximum van die schaal.
§ 8 WAARNEMINGSTOESLAG
1 Werkgever kan werknemer opdragen tijdelijk en anders dan wegens vakantie (beeldbe- palende) taken uit een andere, hoger ingeschaalde functie waar te nemen. Indien in de rolbeschrijving van werknemer een mogelijk waarnemerschap is opgenomen en dit is meegewogen in de waardering van zijn functie, dan is deze paragraaf niet van toepassing en wordt geen vergoeding toegekend.
2 De waarneming dient ten minste een periode van twee maanden aaneengesloten te beslaan.
3 De waarnemingstoeslag is gerelateerd aan de duur van de waarneming en de mate waarin tot een hogere functie behorende taken worden waargenomen. De maandelijkse vergoeding bedraagt ten minste 2,6% van het maximum van de functieschaal behorende bij de waargenomen functie, indien de te vervangen functie slechts gedeeltelijk wordt uitgevoerd. Indien sprake is van een algehele of vrijwel algehele vervanging zal maximaal een vergoeding van 5,2% van het maximum van die functieschaal worden uitbetaald.
4 Indien werknemer een salaris geniet boven het maximum van de functieschaal, zal als waarnemingstoeslag slechts worden uitbetaald het bedrag waarmee de som van het maximum van de functieschaal en berekende waarnemingstoeslag het feitelijke salaris te boven gaat.
5 De waarnemingstoeslag telt niet mee als grondslag voor de berekening van enige andere in de CAO genoemde vergoeding, toeslag of uitkering en ook niet voor de berekening van de grondslag voor (pre)pensioen.
§ 9 VERLAGING IN FUNCTIE
1 Indien werknemer een in een lagere functieschaal ingedeelde functie gaat vervullen vanwege een oorzaak zoals genoemd in Protocol C.5, geldt ten aanzien van het salaris het bepaalde in genoemd protocol.
2 In geval van reorganisaties, dan wel bij onderhoud of herziening van het functiewaarde- rings- of beloningssysteem, kunnen voor het gehele werknemersbestand, dan wel voor een of meer groepen of in individuele gevallen nadere afspraken over een perspectief- garantie worden gemaakt.
TOESLAG INKOMEN BOVEN € 101.519 EN NABESTAANDEN VERZEKERING
§ 1 LOOPTIJD, WERKINGSSFEER EN BEGRIPPEN
1 De bepalingen in dit artikel zijn van toepassing op de werknemer die – bij een standaard arbeidsduur – hetzij een vast jaarinkomen hetzij een vast en variabel jaarinkomen teza- men van meer dan € 101.519 3 heeft. De begrippen vast en variabel jaarinkomen zijn gedefinieerd in artikel 17 § 2 lid 6 van deze cao.
2 Bij een van de standaard arbeidsduur afwijkende arbeidsduur zal voor de toetsing van het inkomen aan het in lid 1 genoemde bedrag worden gehandeld conform het bepaalde in de Wet op de loonbelasting 1964 c.q. conform hetgeen uit de wetsgeschiedenis blijkt. Indien de in § 2 en § 3 van dit artikel gehanteerde methodiek van deze methodiek afwijkt, prevaleert de in dit lid bedoelde methodiek
3 De bepalingen van dit artikel gelden tot 1 januari 2018.
4 Indien de inkomensgrens als bedoeld in lid 1 wordt verlaagd, zullen CAO-partijen nader
overleg voeren.
§ 2 TOESLAG INKOMEN BOVEN € 101.519
1 De werknemer met een standaard of langere arbeidsduur die op 1 januari van enig jaar een vast jaarinkomen geniet dat hoger is dan € 101.519, ontvangt over het meerdere een toeslag van 16,35%.
2 De werknemer met een kortere arbeidsduur wiens vaste jaarinkomen bij de standaard- arbeidsduur meer dan € 101.519 3 bedraagt, ontvangt de in lid 1. bedoelde toeslag naar rato.
3 Voor werknemer die in de loop van een kalenderjaar in dienst treedt, vindt de toetsing van het – op jaarbasis herrekende – inkomen aan het in lid 1 genoemde bedrag plaats bij aanvang van het dienstverband.
4 Indien de in de leden 1 en 2 bedoelde werknemer variabel jaarinkomen over het voor- afgaande kalenderjaar heeft genoten als bedoeld in artikel 10 § 5 van deze cao, is de in lid 1. bedoelde toeslag ook van toepassing op dat variabele inkomen.
5 Indien het vaste jaarinkomen van werknemer ten hoogste € 101.519 3 bedraagt bij de standaard arbeidsduur (of een langere arbeidsduur) en hij variabel jaarinkomen heeft genoten over het voorafgaande kalenderjaar waardoor zijn totale inkomen meer bedraagt dan € 101.519 3, ontvangt werknemer de in lid 1 bedoelde toeslag over het verschil tussen het totale inkomen en € 101.519 3.
3) Met ingang van 1 januari 2017 wordt dit bedrag aangepast volgens de methodiek van de Wet op de loonbelasting 1964
6 Voor de in lid 4 bedoelde werknemer met een kortere arbeidsduur wordt voor de bepaling van de hoogte van de toeslag het vaste jaarinkomen omgerekend met de arbeidsduur- factor.
.
7 De toeslag is niet pensioengevend en vormt geen grondslag voor een eventuele beëin- digingsvergoeding of andere inkomenselementen.
§ 2 XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX
0 Werkgever meldt de in § 2 leden 1 tot en met 3 bedoelde werknemer aan voor een extra
individuele nabestaandenverzekering, ingaande op:
a. 1 januari 2016 óf
b. de latere datum waarop werknemer in dienst treedt,
c. of per 1 januari van enig jaar indien werknemer op die datum of in het voorafgaande kalenderjaar een vaste jaarinkomen heeft bereikt van meer dan € 101.519.4 De pre- mie voor deze verzekering en kosten worden ingehouden op het nettosalaris van werknemer.
2 Het verzekerde bedrag is gelijk aan 1,3125% van het bedrag waarover de in § 2 bedoelde toelage over het vaste jaarinkomen wordt berekend maal het aantal jaren gelegen tussen 1 januari 2016 (of de latere ingangsdatum van de verzekering) tot de pensioenrichtleeftijd maal 0,48. Als de toelage van toepassing is op (een deel van het) variabel inkomen, wordt het verzekerde bedrag verhoogd met 1,3125% over het (deel van het) variabele inkomen waarover de toelage wordt berekend.
3 De verzekering is alleen van kracht zolang werknemer in dienst van werkgever is.
4 Als werknemer niet wil deelnemen aan de verzekering, moet hij dat schriftelijk kenbaar maken aan werkgever. Indien werknemer een partner heeft, moet deze de verklaring van werknemer mede ondertekenen.
Artikel 11 INKOMENSAANPASSING
1 De salarissen van werknemers alsmede de functieschalen worden per 1 januari 2016 met 0,4% verhoogd.
2 De in lid 1. genoemde verhogingen zullen ook worden toegekend aan ex-werknemers
met een overbruggingsuitkering op basis van een VUT- of prepensioenregeling.
Artikel 12 VAKANTIETOESLAG EN DERTIENDE MAAND
§ 1 VAKANTIETOESLAG
1 Werknemer ontvangt jaarlijks in de maand mei, hierna te noemen: de betaaldatum, een
vakantietoeslag van 8% over het op de betaaldatum voor werknemer geldende jaarsalaris
4) Dit bedrag wordt (jaarlijks) aangepast volgens de methodiek van de Wet op de loonbelasting 1964 (artikel 18 ga)
(naar rato van de voor werknemer geldende gemiddelde arbeidsduur in het betreffende kalenderjaar).
2 Bij indiensttreding na 1 januari, maar voor de betaaldatum, ontvangt werknemer op de betaaldatum een evenredig deel van de in lid 1 bedoelde vakantietoeslag. Bij indienst- treding na de betaaldatum zal werknemer uiterlijk in de maand december een evenredig deel van de vakantietoeslag worden toegekend.
3 Werknemer voor wie de proeftijd op de betaaldatum nog niet is geëindigd, ontvangt een evenredig deel van de vakantietoeslag zodra de proeftijd is beëindigd.
4 Bij uitdiensttreding vóór de betaaldatum wordt een evenredig deel van de vakantietoeslag uitbetaald. Geschiedt de uitdiensttreding na de betaaldatum, maar voor het begin van het nieuwe kalenderjaar, dan wordt het te veel betaalde teruggevorderd of verrekend met het laatste salaris.
5 Bij wijzigingen in de arbeidsduur na de betaaldatum wordt het te veel of te weinig ont- vangen bedrag in de maand december met het salaris verrekend of teruggevorderd.
§ 3 DERTIENDE MAAND
1 Werknemer ontvangt jaarlijks in de maand december een uitkering ter grootte van 8,33%
over het voor hem dan geldende jaarsalaris.
2 Bij wijziging van de arbeidsduur in het kalenderjaar zal de dertiende maand naar even- redigheid van de gemiddelde omvang van het dienstverband in het kalenderjaar worden uitbetaald.
3 Bij indiensttreding na 1 januari wordt in de maand december een evenredig deel van de
uitkering betaald.
4 Bij uitdiensttreding vóór de maand december wordt een evenredig deel van de uitkering uitbetaald.
Artikel 13 KOSTENVERGOEDINGEN
§ 1 ALGEMEEN
Het bepaalde in dit artikel is uitgewerkt in de Personeelsgids.
§ 2 KOSTENVERGOEDINGEN
Werkgever zal aan werknemer een tegemoetkoming verstrekken voor de kosten, ver- bonden aan:
a het dagelijks heen en weer reizen tussen de woning en de arbeidsplaats; b het maken van een zakelijke reis;
c het verhuizen, indien dit verhuizen op verzoek van werkgever gebeurt; d een studie ter bevordering van de emplooibaarheid van werknemer;
e telewerken.
§ 3 WERKGEVERSBIJDRAGE ZORGVERZEKERING
1 Naast de door werkgever wettelijk verplichte vergoeding van de door werknemer ver- schuldigde inkomensafhankelijke bijdrage, ontvangt iedere werknemer per maand € 15 bruto als tegemoetkoming in de nominale premie voor de zorgverzekering.
2 Het in lid 1 bepaalde is van overeenkomstige toepassing op vanuit actieve dienst geprepen- sioneerden, waarbij wordt opgemerkt dat de vergoeding voor de inkomensafhankelijke bijdrage niet wettelijk verplicht is. De toepasselijkheid geldt, onverlet het lid 1 gestelde, tot uiterlijk de AOW-gerechtigde leeftijd.
Artikel 14 ARBEIDSONGESCHIKTHEID (WERKNEMERS REEDS ZIEK OP 31 DECEMBER 2003)
§ 1 UITKERING BIJ ARBEIDSONGESCHIKTHEID
1 Gedurende het eerste jaar van arbeidsongeschiktheid van werknemer betaalt werkgever 100% van het salaris door. Aanspraken op vakantiegeld en de dertiende maand als bedoeld onder artikel 12 CAO blijven bestaan. Tot het salaris behoren eveneens de toeslagen die door de uitvoeringsinstelling worden meegeteld bij de vaststelling van het dagloon.
2 Gedurende het tweede jaar van arbeidsongeschiktheid vult werkgever de uitkering van werknemer aan tot 100% van het salaris indien werknemer arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO en in verband daarmee recht heeft op een uitkering krachtens die wet. Aanspraken op vakantiegeld en de dertiende maand als bedoeld in artikel 12 CAO blijven bestaan. Tot het salaris behoren eveneens de toeslagen die door de uitvoeringsinstelling worden meegeteld bij de vaststelling van het dagloon.
3 Indien werkgever op grond van onvoldoende re-integratie-inspanningen wettelijk ver- plicht is om gedurende de in lid 2 bedoelde periode of een gedeelte van deze periode het salaris door te betalen, zal hij 100% van het salaris doorbetalen. Indien op gezamen- lijk verzoek van werkgever en werknemer de wachttijd voor de WAO-uitkering wordt verlengd, zal werkgever gedurende de periode van verlenging eveneens 100% van het salaris doorbetalen. De periode van doorbetaling van het salaris komt in mindering op de periode van aanvulling van de uitkering.
4 Gedurende het derde jaar van arbeidsongeschiktheid vult werkgever de uitkering van
werknemer aan tot 90% naar analogie van lid 2 van dit artikel.
5 Rechten op uitkeringen in verband met de arbeidsongeschiktheid cedeert werknemer aan werkgever. Blijft cessie achterwege, dan heeft werkgever het recht deze uitkeringen in mindering te brengen op het salaris.
6 In het geval een werknemer binnen 2,5 jaar na de datum van een eerdere toekenning, herziening of intrekking van een uitkering ingevolge de WAO arbeidsongeschikt wordt of nadat hij de wachttijd als bedoeld in artikel 19 lid 1 van de WAO heeft doorgemaakt maar aansluitend geen recht had op toekenning van een WAO-uitkering omdat hij niet arbeidsongeschikt was, en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak,
dan zal de aanvullingsperiode als bedoeld in lid 1 van dit artikel worden beperkt tot vier
weken.
7 Bij de vaststelling van het salaris zullen de inkomensaanpassingen ingevolge deze CAO in acht worden genomen.
8 De suppletieperiode wordt geacht niet te zijn onderbroken indien dezelfde oorzaak van arbeidsongeschiktheid binnen een maand wederom intreedt.
9 Vanaf het vierde jaar van arbeidsongeschiktheid zal werkgever ten behoeve van werk- nemers een collectieve voorziening treffen die voorziet in een aanvulling op de WAO uitkering tot 75% van het laatstgenoten jaarinkomen voor zover dit jaarinkomen de maximum WAO-uitkeringsgrondslag niet overstijgt. De premie voor deze voorziening is voor rekening van werkgever.
10 Vanaf het vierde jaar van arbeidsongeschiktheid komt werknemer wiens jaarinkomen meer bedraagt dan de maximum WAO uitkeringsgrondslag, en die op het tijdstip van intreden van de arbeidsongeschiktheid reeds ten minste vijf jaren in dienst van werkgever is geweest, in aanmerking voor een aanvullende uitkering van 75% van het jaarinkomen voor zover dat meer bedraagt dan de maximum WAO uitkeringsgrondslag.
11 In afwijking van het gestelde in lid 8 en 9 van dit artikel bedraagt voor werknemers die per 31 mei 2000 onder de CAO voor het bankbedrijf vielen en op die datum reeds een uitkering krachtens de WAO genoten, een percentage van 70.
12 Tot het in lid 8 en 9 bedoelde jaarinkomen worden eveneens geacht te behoren de
toeslagen, welke worden meegeteld bij de vaststelling van het WAO dagloon.
13 Het in lid lid 8 en 9 bedoelde jaarinkomen wordt jaarlijks aangepast aan de algemene
prijsontwikkeling.
14 Bij een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid worden de uitgangspunten en rekenregels volgens dit artikel naar evenredigheid gehanteerd.
§ 3 AANVULLENDE REGELING VARIABELE BELONINGSSYSTEMEN
Bij de vaststelling van het salaris wordt het variabele salarisdeel op basis van artikel 10 paragraaf 5 lid 6 mede betrokken. In de desbetreffende regeling is een bepaling ter zake opgenomen.
Artikel 15 ARBEIDSONGESCHIKTHEID
(WERKNEMERS ZIEK OP OF NA 1 JANUARI 2004)
§ 1 WERKINGSSFEER
Dit artikel heeft betrekking op de loondoorbetaling en aanvulling bij arbeidsongeschikt-
heid van werknemers indien de eerste ziektedag is gelegen op of na 1 januari 2004.
§ 2 DE EERSTE TWEE ZIEKTEJAREN
1 Gedurende het eerste jaar van arbeidsongeschiktheid van werknemer betaalt werkgever 100% van het salaris door. De aanspraken als bedoeld in artikel 12 CAO blijven bestaan. Tot het salaris behoren eveneens de toeslagen die door de uitvoeringsinstelling worden meegeteld bij de vaststelling van het dagloon.
2 Gedurende het tweede jaar van arbeidsongeschiktheid betaalt werkgever 70% van het salaris door. De aanspraken als bedoeld in artikel 12 CAO worden naar rato uitgekeerd. Tot het salaris behoren eveneens de toeslagen die door de uitvoeringsinstelling wor- den meegeteld bij de vaststelling van het dagloon. In het geval werknemer gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, ontvangt hij voor de gewerkte uren zijn salaris. De gevolgen voor de pensioengrondslag zijn geregeld in artikel 17 CAO.
3 Indien werknemer, naar het gezamenlijke oordeel van leidinggevende, P&O-adviseur en bedrijfsarts, zich voldoende inspant ten behoeve van een voorspoedige re-integratie, ontvangt hij een aanvulling van 30% op het salaris (tot 100% van het salaris) over de niet gewerkte uren dat hij conform lid 2 van deze paragraaf ontvangt. Onder re-integratie wordt verstaan: het geheel of gedeeltelijk terugkeren in de eigen of een andere functie en/of het volgen van een opleiding of training gericht op re-integratie.
4 Indien werknemer door de aard van de ziekte niet in staat is te re-integreren en naar het gezamenlijke oordeel van leidinggevende, P&O-adviseur en bedrijfsarts onomwonden vaststaat dat hij geen enkele vorm van arbeid kan verrichten, ontvangt hij een aanvulling van 30% op het salaris dat hij conform lid 2 van deze paragraaf ontvangt.
§ 3 DESKUNDIGENOORDEEL EN DOORBETALING SALARIS
1 Indien er sprake is van een verschil van mening tussen werkgever en werknemer over de verhindering van werknemer om de eigen functie of andere passende arbeid te verrichten, dan wel over de passendheid van de door werkgever aangeboden functie (artikel 7:660a BW) dient door werknemer zo spoedig mogelijk een ‘deskundigenoordeel’ te worden aangevraagd bij het UWV. Tot het moment dat de uitkomst van het ‘deskundigenoordeel’ bekend is, zal het salaris waar werknemer recht op heeft conform de wettelijk verplichte doorbetaling van salaris, als bedoeld in § 2 lid 1 en 2 van dit artikel, door werkgever onder protest worden doorbetaald.
2 Indien in het deskundigenoordeel – bedoeld in lid 1 – vast komt te staan dat werkgever aan zijn verplichtingen heeft voldaan, is werkgever gerechtigd de salarisbetaling te stop- pen, indien werknemer alsnog weigert de bedongen of andere aangeboden passende arbeid te verrichten.
3 Indien de wettelijke uitkering die volgt op de termijn zoals genoemd in § 2 lid 2 van dit artikel later ingaat als gevolg van een door de UWV aan werkgever opgelegde sanctie en werknemer valt hiervan geen verwijt te maken, zal het salaris waar werknemer conform
§ 2 lid 2 en 3 van dit artikel recht op heeft, gedurende deze periode worden doorbe- taald. Indien op gezamenlijk verzoek van werkgever en werknemer de wachttijd voor de WIA-uitkering wordt verlengd, zal werkgever gedurende de periode van de verlenging
eveneens het salaris doorbetalen zoals bedoeld in § 2 lid 2 en 3 van dit artikel. De periode van doorbetaling van het salaris komt in mindering op de periode van de aanvulling als bedoeld in § 5 lid 5 en 6 van dit artikel.
§ 4 OPEENVOLGENDE PERIODEN VAN ARBEIDSONGESCHIKTHEID
In het geval werknemer binnen 2,5 jaar na de datum van een eerdere toekenning, herzie- ning of intrekking van een uitkering ingevolge de WIA arbeidsongeschikt wordt of nadat hij de wachttijd als bedoeld in artikel 23 WIA heeft doorgemaakt maar aansluitend geen recht had op toekenning van een WIA-uitkering omdat hij niet arbeidsongeschikt was, en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak, dan zal de betaling van het bovenwettelijk gedeelte van de salarisbetaling als bedoeld in § 2 lid 1 van dit artikel worden beperkt tot vier weken.
§ 5 DERDE EN DAAROPVOLGENDE ZIEKTEJAREN
1 Het in deze paragraaf bepaalde is van toepassing op zowel werknemers als op ex-werkne- mers van werkgever met wie de arbeidsovereenkomst op de in lid 11 van deze paragraaf bedoelde wijze is geëindigd. Hierna in deze paragraaf beide te noemen: werknemer.
2 Werknemer die een IVA-uitkering ontvangt in verband met het feit dat hij 80-100% duurzaam arbeidsongeschikt is of die een WGA-uitkering ontvangt in verband met het feit dat hij 80-100% niet duurzaam arbeidsongeschikt is, ontvangt een aanvulling op zijn wettelijke uitkering tot 75% van het jaarinkomen direct voorafgaand aan zijn eerste arbeidsongeschiktheidsdag, vermeerderd met de tot de ingangsdatum van de uitkering van kracht geworden inkomensaanpassingen ingevolge artikel 11 CAO.
Eenmaal ingegane aanvullingen c.q. pensioenuitkeringen zullen worden aangepast con-
form de aanpassing van opgebouwde en ingegane pensioenen (zie artikel 17 § 4).
3 Werknemer die een WGA-uitkering ontvangt in verband met het feit dat hij 35-80% arbeids- ongeschikt is, ontvangt een aanvulling op de wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering tot 75% van het verschil tussen het jaarinkomen en de aanpassingen als bedoeld in lid 2 en het nadien feitelijk verdiende jaarinkomen.
4 Werknemer die minder dan 35% arbeidsongeschikt is, ontvangt, indien en voor zover op loonwaarde werkzaamheden worden verricht, een aanvulling tot 75% van het verschil tussen het jaarinkomen en de aanpassingen als bedoeld in lid 2 en het nadien feitelijk verdiende jaarinkomen.
5 In alle gevallen waarin een WGA-uitkering wordt toegekend of werknemer minder dan 35% arbeidsongeschikt is, is de duur van de aanvulling 38 maanden, ongeacht de op het arbeidsverleden gebaseerde werkelijke duur van de WGA-uitkering. Werknemer wordt voorts geacht te voldoen aan alle wettelijke vereisten voor uitkering. Tevens wordt werknemer geacht volledige medewerking te verlenen aan re-integratie.
6 Indien werknemer vanwege wijzigingen in de mate van arbeidsongeschiktheid volgtijdelijk aanspraak kan maken op aanvullingen bedoeld in lid 2 (WGA), 3 en 4, zal de aanvullings- duur tezamen ten hoogste 38 maanden bedragen.
7 De mate waarin werknemer die minder dan 35% arbeidsongeschikt (lid 4) wordt geacht door het UWV, in de praktijk nog werkzaamheden kan verrichten, wordt door leiding- gevende, P&O-adviseur en bedrijfsarts gezamenlijk vastgesteld.
8 Werknemer is verplicht om, in geval hij hiervoor in aanmerking komt, een (inkomens- vervangende) wettelijke uitkering aan te vragen. Indien werknemer zich niet aan deze verplichting houdt, is werkgever bevoegd werkgeversaanvulling te verlagen, dan wel stop te zetten. De werkgever kan van werknemer verlangen dat hij zijn rechten op wettelijke uitkeringen aan hem cedeert. Blijft cessie achterwege, dan heeft werkgever het recht om de aanvullingen op te schorten, totdat werknemer aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Cessie dient ook plaats te vinden ten aanzien van een eventuele aanvulling in de vorm van een arbeidsongeschiktheidspensioen zoals hierna bedoeld onder lid 9.
9 Het staat werkgever vrij om in de in lid 2, 3 en 4 genoemde aanvullingen te voorzien door middel van een arbeidsongeschiktheidspensioen. Eenmaal ingegane aanvullingen c.q. pensioenuitkeringen zullen worden aangepast conform de aanpassing van opgebouwde en ingegane pensioenen (zie art. 17).
10 Na afloop van de in lid 5 bedoelde periode ontvangen die werknemers die nog een WIA- uitkering (met uitzondering van IVA) ontvangen, een aanvulling van 10% van het jaarin- komen bij volledige arbeidsongeschiktheid. Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid wordt de aanvulling naar rato berekend.
11 Bij samenloop van de in deze paragraaf bedoelde aanvullingen met een ingegaan ouder- domspensioen zal de aanvulling zodanig worden verlaagd, dat het totaal van wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, aanvulling en ouderdomspensioen niet meer bedraagt dan het totaal van wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering en aanvulling vóór de ingangsdatum van de pensioenuitkering.
12 12 Na verloop van de termijn van twee jaar na aanvang van de arbeidsongeschiktheid zoals genoemd in artikel 7:670 lid 1 onder a BW, kan de arbeidsovereenkomst met een volledig en duurzaam arbeidsongeschikte werknemer worden beëindigd, indien en voor zover de arbeidsongeschiktheid van werknemer voortduurt en er binnen de organisatie van werkgever geen re-integratie mogelijk is. Voor arbeidsongeschikte werknemers die onder de WGA vallen, zal als regel eerst tot ontbinding of opzegging wegens arbeidson- geschiktheid worden overgegaan tegen het einde van de periode genoemd in lid 5 en 6.
13 De regelgeving op het gebied van de sociale zekerheid is aan verandering onderhevig. In voorkomende gevallen zal werkgever de bepalingen van dit artikel aan dergelijke veranderingen moeten aanpassen. Werkgever zal in overleg treden met de vakbonden en partijen verplichten zich om binnen twee maanden nadat de gewijzigde wetgeving bekend en definitief is, aanvullende afspraken te maken.
§ 6 AANVULLENDE REGELING VARIABELE BELONINGSSYSTEMEN
Bij de vaststelling van het salaris wordt het variabele salarisdeel mede betrokken. In de desbetreffende regeling is een bepaling ter zake opgenomen.
Artikel 16 UITKERING BIJ OVERLIJDEN
1 Bij overlijden van werknemer zal werkgever aan de nagelaten betrekkingen van werk- nemer een uitkering doen ter grootte van het salaris over de resterende dagen van de maand van overlijden en over de volgende zes maanden. Daarbij is de dag van overlijden bepalend voor de hoogte van het uit te keren salaris. Bij deze uitkering is inbegrepen hetgeen werkgever en eventueel de uitvoeringsinstelling als overlijdensuitkering aan de nagelaten betrekkingen van werknemer zijn verschuldigd op grond van artikel 7:674 BW en op grond van eventuele andere (wettelijke) bepalingen.
2 Voor de toepassing van dit artikel worden onder nagelaten betrekkingen verstaan de partner zoals gedefinieerd in artikel 1 CAO, van wie werknemer niet duurzaam geschei- den leefde op het moment van overlijden. Of, bij afwezigheid van deze, de minderjarige kinderen voor wie recht op kinderbijslag bestaat.
3 Werkgever is door betaling aan een der gerechtigden ook tegenover de anderen bevrijd. De uitkering is niet verschuldigd bij ontbreken van alle gerechtigden zoals aangeduid in lid 2 van dit artikel.
Artikel 17 PENSIOENREGELING
§ 1 WERKINGSSFEER
1 Werkgever heeft een pensioenregeling die voldoet aan de hierna in dit artikel te noemen kenmerken.
2 De bepalingen in dit artikel worden geacht van kracht te zijn vanaf 1 januari 2016, tenzij
anders vermeld.
§ 2 KENMERKEN REGELING
1 De pensioenregeling is een voorwaardelijke middelloonregeling met voorwaardelijke indexatie.
2 Er is geen minimum toetredingsleeftijd.
3 De pensioenrichtleeftijd is 67 jaar. De volgende afwijkingen zijn mogelijk:
a vervroeging van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen; b deeltijdpensioen.
In de hiervoor bedoelde gevallen zal het ouderdomspensioen worden herrekend op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid.
4 Op het moment dat het ouderdomspensioen ingaat, hanteert werkgever als uitgangspunt dat de arbeidsovereenkomst met werkgever direct voorafgaande aan de ingangsdatum met wederzijds goedvinden wordt beëindigd. In het geval van deeltijdpensioen hanteert werkgever als uitgangspunt dat direct voorafgaande aan de ingangsdatum van het ouder- domspensioen een evenredige vermindering van de arbeidsduur wordt overeengekomen. Voor aanpassing van de arbeidsduur geldt het bepaalde in artikel 4 § 2 van deze cao, tenzij werknemer de AOW gerechtigde leeftijd heeft bereikt.
Indien werknemer zijn ouderdomspensioen geheel of gedeeltelijk eerder wil laten ingaan dan de pensioenrichtleeftijd (vervroeging) dient hij door tussenkomst van werkgever een schriftelijk verzoek te richten aan de pensioenuitvoerder, uiterlijk zes maanden voor de gewenste ingangsdatum van het ouderdomspensioen.
5 De franchise bedraagt per 1 januari 2016 € 12.953. Vervolgens zal de franchise jaarlijks per 1 januari worden verhoogd op grond van de bij deze CAO overeengekomen algemene loonsverhogingen in het voorafgaande jaar. De franchise zal echter minimaal gelijk zijn aan de fiscale minimale franchise en maximaal gelijk zijn aan 100/75 maal de AOW voor een ongehuwde (inclusief vakantietoeslag) 5.
6 Als jaarinkomen geldt de som van:
■ twaalf maal het salaris
■ de vakantietoeslag
■ de dertiende maand
behorende bij de standaard arbeidsduur.
Als variabel jaarinkomen geldt de som van de op het voorafgaande kalenderjaar betrek- king hebbende inkomenscomponenten uit hoofde van:
■ beoordelingstoeslag en variabele beloning (artikel 10 § 5);
■ ploegendienst en verschoven werktijden (artikel 8);
■ bereikbaarheidsdienst (artikel 9).
Het totale pensioengevende jaarinkomen bedraagt maximaal € 101.519 6 bij een arbeids- duur die gelijk is aan of langer dan de standaard arbeidsduur. Bij een kortere arbeidsduur wordt voor de toetsing aan dit maximale inkomen het vaste jaarinkomen omgerekend met de arbeidsduurfactor.
7 De pensioengrondslag is gelijk aan het vaste jaarinkomen behorende bij de standaard arbeidsduur, verminderd met de franchise.
8 Het ouderdomspensioen bedraagt voor ieder deelnemersjaar 1,875% van de in dat jaar geldende pensioengrondslag, vermenigvuldigd met de arbeidsduurfactor alsmede 1,875%
5) Per 1 januari 2016 is de minimale franchise € 12.953.
6) Met ingang van 1 januari 2017 wordt dit bedrag aangepast volgens de methodiek van de Wet op de loonbelasting 1964
van de in lid 6 bedoelde variabele inkomenscomponenten. Het maximaal in aanmerking te nemen bedrag waarover pensioen wordt opgebouwd is gelijk aan het in lid 6 genoemde maximale inkomen minus de franchise.
9 Het jaarlijkse partnerpensioen bedraagt 70% van het op het tijdstip van overlijden van de deelnemer opgebouwde ouderdomspensioen. Dit partnerpensioen wordt voor elk deelnemersjaar gelegen tussen het tijdstip van overlijden en de pensioenrichtleeftijd vermeerderd met 1,3125% van de op het tijdstip van overlijden geldende pensioengrond- slag. Hierbij wordt een gedeelte van een deelnemersjaar naar evenredigheid meegeteld. De uitkomst van deze vermeerdering wordt vermenigvuldigd met de op het tijdstip van overlijden voor de deelnemer geldende arbeidsduurfactor. Bij de berekening van het in de vorige volzin bedoelde partnerpensioen zal ten hoogste worden uitgegaan van het in lid 6 genoemde maximale inkomen, verminderd met de franchise.
Indien werknemer direct voorafgaand aan zijn overlijden inkomen genoot uit een vari- abele beloningsregeling als bedoeld in artikel 10 § 5 lid 6 van deze cao, wordt voor de vaststelling van het partnerpensioen verondersteld dat hij tot de pensioenrichtleeftijd jaarlijks het gemiddelde van het over de laatste vijf verstreken jaren genoten variabel inkomen zou hebben genoten.
10 Het wezenpensioen is per kind gelijk aan 20% van het in lid 9 gedefinieerde partner-
pensioen.
§ 3 VOORZIENINGEN VOOR EIGEN REKENING EN RISICO VAN WERKNEMER
1 Werkgever zal regelingen treffen waaraan werknemers kunnen deelnemen om, binnen de geldende wetgeving, vrijwillig en geheel voor eigen rekening en risico aanvullende voorzieningen te treffen. Deze regelingen zullen zoveel als mogelijk worden onderge- bracht bij de pensioenuitvoerder. Het betreft hier:
a een ANW-hiaatverzekering;
b een aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen.
2 De premie voor de hiervoor bedoelde voorzieningen zal kostendekkend zijn en dienten- gevolge eenmaal per kalenderjaar aan de kostenontwikkeling kunnen worden aangepast. Werkgever draagt op geen enkele wijze bij in de premie. Een eventueel technisch resultaat op schade is voor rekening en risico van de pensioenuitvoerder.
§ 4 VOORWAARDELIJKE TOESLAGVERLENING
1 Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken worden in beginsel jaarlijks toeslagen verleend. Het Pensioenfonds beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd. De toeslagverlening wordt uit het beleggingsrendement gefinan- cierd. De hoogte van de toeslagverlening is afhankelijk van het eigen vermogen van het Pensioenfonds en is maximaal gelijk aan de algemene prijsontwikkeling.
2 Het bestuur van het Pensioenfonds hanteert bij zijn besluitvorming over de voorwaar- delijke toeslagverlening een leidraad die wordt gepubliceerd op de website van het
Pensioenfonds. Bij de vaststelling van het beleid zal rekening worden gehouden met alle relevante door wetgeving of door de toezichthouder gestelde eisen. Onderdeel van dit beleid is de bevoegdheid van het Pensioenfonds om extra toeslagen te verlenen.
3 De werkgever heeft voor de voorwaardelijke toeslagverlening geen enkele verplichting tegenover het Pensioenfonds en/of de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden in de pensioenregeling.
§ 5 PENSIOENOPBOUW BIJ XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX
0 Indien werknemer arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO respectievelijk de WIA zal de opbouw van de pensioenaanspraken voortgang vinden op dezelfde wijze en voor- waarden als vóór de intrede van de arbeidsongeschiktheid het geval was. Daarbij wordt de pensioengrondslag, gemeten naar de situatie één jaar na het tijdstip van intreden van de arbeidsongeschiktheid (in algemene zin), geacht niet meer te veranderen, behoudens als gevolg van een aanpassing aan de algemene prijsontwikkeling, zoals bedoeld in § 4 van dit artikel. De hoogte van de voortzetting van de pensioenopbouw zal echter nimmer meer bedragen dan op grond van wet- en/of regelgeving fiscaal onbelast is toegestaan.
2 De arbeidsongeschikte werknemer in de zin van de WAO respectievelijk de WIA is gedu- rende de pensioenopbouw geen deelnemersbijdrage verschuldigd, behoudens voor de vrijwillige voorzieningen als bedoeld in § 3 van dit artikel.
3 Het in de leden 1 en 2 bepaalde geldt:
a voor werknemers die in de pensioenregeling van werkgever zijn opgenomen én
b indien en zolang de arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO respectievelijk de WIA voortduurt doch uiterlijk tot de pensioenrichtleeftijd.
Voor werknemers die op 31 december 2013 reeds arbeidsongeschikt waren in de zin van de WAO respectievelijk de WIA, wordt de pensioenopbouw in beginsel voortgezet tot de in 2013 geldende pensioenrichtleeftijd, in casu 62 jaar. De duur van de voortzetting na het bereiken van deze leeftijd is zoveel als mogelijk leeftijdsafhankelijk. Daartoe zijn met de pensioenuitvoerder afspraken gemaakt over de aanwending van de resterende hoogte van de voor de arbeidsongeschikte werknemers getroffen premievoorziening.
4 In het geval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid gelden de hiervoor genoemde bepa- lingen niet voor het gedeelte van de arbeidsduur waarvoor werknemer arbeidsgeschikt is.
§ 6 OVERGANGSBEPALINGEN
1 De volgende overgangsbepalingen, zoals vastgelegd in de CAO SNS REAAL 1 juni 2004 tot en met 31 december 2005, zijn met ingang van 1 januari 2006 vervallen:
■ het verhoogde opbouwpercentage voor het ouderdomspensioen in verband met het
verlagen van de pensioenleeftijd van 65 naar 62 jaar in het verleden;
■ het gedeelte van het opbouwpercentage voor het tijdelijk ouderdomspensioen voor
zover dat hoger is dan 1,85% per deelnemersjaar.
2 Ter compensatie van het vervallen van de toekomstige opbouw van de in lid 1 bedoelde overgangsbepalingen zal – voor zover de wet- en regelgeving dat toelaat en daartoe ruimte biedt – inkoop van pensioen over diensttijd in het verleden plaatsvinden. Deze inkoop zal geschieden in dezelfde mate en in hetzelfde tempo als waarin de opbouw van de extra aanspraken volgens de vervallen overgangsbepalingen zou hebben plaatsge- vonden, gedurende een periode van maximaal 15 jaar vanaf 1 januari 2006. Werknemer zal niet meer aanspraken krijgen dan op basis van de vervallen overgangsbepalingen mogelijk is. Het pensioen dat wordt ingekocht wordt pas opgebouwd op het moment dat en voor zover de toegezegde aanspraken zijn gefinancierd. Wanneer de deelname van werknemer aan de pensioenregeling eindigt voordat de aanspraken (volledig) zijn gefinancierd, heeft werknemer alleen recht op het op dat moment gefinancierde en opgebouwde deel van de pensioenaanspraken (Uitvoeringsbesluit pensioenaspecten Sociaal Akkoord 2004 d.d. 16 juli 2005.)
§ 7 FINANCIERING VAN DE PENSIOENREGELING
1 Voor de uitvoering van de pensioenregeling en de overgangsbepalingen stelt werkgever een vaste premie beschikbaar. Deze premie is gelijk aan een percentage van de loonsom (zie lid 2) van werkgever. Onder loonsom wordt in dit verband verstaan het totaal van de jaarinkomens van de onder de pensioenregeling vallende werknemers als gedefinieerd in § 2 lid 6, zoals vastgesteld op 1 januari van elk jaar.
2 Het in lid 1 en lid 2 bedoelde percentage is per 1 januari 2016 als volgt samengesteld:
a 23% voor de op te bouwen aanspraken op: levenslang ouderdoms- en partnerpensioen,
wezenpensioen, voortzetting pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid;
b 0,6% voor de in te kopen aanspraken ingevolge het bepaalde in § 6 lid 2;
De totale pensioengevende loonsom (vast en variabel) per werknemer is ten hoogste gelijk aan het in § 2 lid 6 vermelde maximale inkomen bij een arbeidsduur die gelijk is aan of langer dan de standaardarbeidsduur. Bij een kortere arbeidsduur wordt voor de toetsing aan de maximale loonsom het vaste jaarinkomen omgerekend met de arbeidsduurfactor.
3 De in lid 2 vermelde percentages gelden ten minste tot 1 januari 2018.
4 Onverminderd het in lid 3 bepaalde kunnen de in lid 2 bedoelde percentages (tussentijds) opnieuw worden vastgesteld, voor zover deze vaststelling louter het gevolg is van een inhoudelijke wijziging van de pensioenregeling.
5 Zowel ten aanzien van het bepaalde in lid 3 als lid 4 geldt dat bij het opnieuw vaststellen van de premie op geen enkele wijze rekening zal worden gehouden met de in en over het verleden gelopen risico’s.
§ 8 WERKNEMERSBIJDRAGE IN DE PENSIOENPREMIE
Werknemer is een bijdrage in de pensioenpremie verschuldigd ter grootte van 4,5% van zijn pensioengrondslag per 1 januari van enig jaar plus 4,5% van de in § 2 lid 6 bedoelde variabele inkomenscomponenten, waarbij de pensioengrondslag wordt vermenigvuldigd met de voor hem geldende arbeidsduurfactor. De bijdrage wordt berekend over ten
hoogste het maximale inkomen als bedoeld in § 2 lid 6 van dit artikel, verminderd met
de franchise.
Bij indiensttreding in de loop van een jaar zal voor dat jaar de pensioengrondslag per de datum van opname in de pensioenregeling gelden voor de bepaling van de hoogte van de eigen bijdrage.
§ 9 AANSPRAKELIJKHEID WERKGEVER
Door betaling van de in § 7 bedoelde bijdrage(n) voldoet werkgever aan de verplichtingen uit hoofde van de pensioenovereenkomst zoals die voortvloeien uit de bepalingen van dit artikel. De aansprakelijkheid van werkgever is beperkt tot de expliciet in deze paragraaf genoemde bijdragen.
Werkgever kan niet aansprakelijk gesteld worden voor enig tekort bij de pensioen- uitvoerder, ook kan werkgever geen aanspraak maken op enig overschot bij de pensioen- uitvoerder. Het risico voor de beschikbaarheid van de middelen van de pensioenuit- voerder ligt volledig bij de (gewezen) deelnemer.
§ 10 VERMINDERING VAN AANSPRAKEN
Indien in enig jaar de toereikendheidstoets van de pensioenuitvoerder uitwijst dat diens financiële positie ontoereikend is, heeft deze de bevoegdheid om de aanspraken van deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden te verminderen. De wijze van vermindering zal worden vastgelegd in het pensioenreglement, met inachtneming van de ter zake op grond van de pensioenwetgeving en/of door de pensioentoezichthouder gestelde eisen.
§ 11 VOORBEHOUD WETGEVING/JURISPRUDENTIE
De bepalingen van dit artikel worden buiten werking gesteld indien tijdens de looptijd van deze CAO sprake is van een ingrijpende wijziging in omstandigheden, waardoor voortzetting van de toepassing daarvan in redelijkheid niet van werkgever kan worden gevergd. In dat geval zullen CAO-partijen nader overleg voeren. Een ingrijpende wijziging in omstandigheden wordt in elk geval aanwezig geacht indien:
■ wijzigingen in Nederlandse of Europese wet- en regelgeving of jurisprudentie leiden tot een substantiële impact op de pensioentoezegging en een materiële invloed hebben op de door werkgever verschuldigde premie;
■ de financiële positie van werkgever de onverminderde voortzetting van betaling van de premie niet toelaat, hetgeen door een accountantsverklaring van een externe accountant aannemelijk moet worden gemaakt;
■ werkgever verplicht wordt tot aansluiting bij een verplicht gesteld bedrijfs(tak) pensioenfonds.
§ 12 VOORBEHOUD FISCALE GOEDKEURING
Deze pensioenregeling is overeengekomen onder voorbehoud van goedkeuring door de Belastingdienst. Als de Belastingdienst niet akkoord gaat met een of meer aspecten van deze regeling, zal de regeling geacht worden te zijn getroffen op basis van wel aanvaard-
bare normen, zulks met terugwerkende kracht tot de ingangsdatum van de regeling of een latere, fiscaal aanvaardbare datum. Partijen zullen hierover in overleg treden.
Artikel 18 SLOTBEPALINGEN
§ 1 ALGEMEEN
De in deze CAO genoemde salarissen en andere inkomensbestanddelen betreffen bruto bedragen.
§ 2 WERKGEVERSBIJDRAGE VAKBONDEN
De werkgever zal jaarlijks per 1 juli onder aftrek van de door het Verbond van Verzeke- raars gedane betaling werkgeversbijdrage overmaken aan de Stichting Fonds Bankver- zekeringswezen. De Stichting draagt zorg voor de verdeling van de bijdrage onder de vakbonden die partij zijn bij deze CAO. De bijdrage is in de CAO 2009 - 2010 vastgesteld op € 12,75 per werknemer en zal vanaf 1 juli 2011 jaarlijks worden geïndexeerd met de CPI Alle Huishoudens over het voorafgaande kalenderjaar 7.
§ 3 WERKNEMERSBIJDRAGE VAKBONDEN
Per 1 januari 2015 is de fiscaal vriendelijke behandeling van de vakbondscontributie (betaling uit bruto loon) ondergebracht in de vrije ruimte van de WKR, zodat er voor medewerkers geen nadeel ontstaat en onder de voorwaarde dat de belastingdienst deze fiscale behandeling goedkeurt. Het is de verantwoordelijkheid van werkgever om binnen de vrije ruimte van de WKR te blijven. De procedure is verder uitgewerkt op het intranet van werkgever.
§ 4 INTERPRETATIE VAN DE CAO
1 De interpretatie van de bepalingen van deze CAO is voorbehouden aan partijen bij de CAO. De medezeggenschap heeft, conform de wet, het toezicht op naleving van de cao- bepalingen als taak.
2 Regelingen die niet in deze CAO zijn vermeld, doch ten aanzien waarvan niet is beoogd deze te laten vervallen, blijven onverkort van kracht.
§ 5 GESCHILLEN
Indien overleg niet tot ophef van een geschil heeft geleid, kunnen geschillen tussen partijen bij de CAO voorgelegd worden aan de bevoegde rechter, tenzij in de oplossing van geschillen op een andere wijze is voorzien.
§ 6 DUUR, VERLENGING EN OPZEGGING
1 Deze CAO is gesloten voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016.
2 Indien noch partij ter ene zijde, noch een der organisaties die tezamen partij ter andere zijde vormen, uiterlijk drie maanden voor het tijdstip waarop deze CAO eindigt bij aange-
7) Per 1 januari 2016 is de bijdrage op grond van de indexatiesystematiek vastgesteld op € 14,02
ALGEMEEN
tekende brief te kennen heeft gegeven dat zij de overeenkomst wenst te doen eindigen of in een of meer bepalingen wijzigingen wenst, zal de overeenkomst geacht worden telkens voor een jaar stilzwijgend te zijn verlengd.
3 Indien zich in de wettelijke bepalingen wijzigingen voordoen die gevolgen hebben voor een of meer bepalingen uit deze CAO, zullen partijen hierover in overleg treden.
§ 8 ADRESSEN VAN DE BIJ DE CAO BETROKKEN ORGANISATIES
VIVAT
Correspondentieadres: Xxxxxxx 0000, 0000 XX Xxxxxxx
Telefoon: 020 – 543 6 543
FNV Finance (onderdeel van FNV, gevestigd te Amsterdam)
Correspondentieadres: Xxxxxxx 0000, 0000 XX Xxxxxxx
Telefoon: 030 - 263 71 64
De Unie
Correspondentieadres: Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxxxx
Telefoon: 0345 – 85 18 51
CNV Vakmensen
Correspondentieadres: Xxxxxxx 0000, 0000 XX Xxxxxxx
Telefoon: 030 – 751 15 70
Bijlage ia:
FUNCTIEWAARDERING
1 INLEIDING
Werkgever hanteert de door de Hay Group ontworpen methodiek voor het beschrijven en waarderen van functies. Achtereenvolgens komen aan de orde:
■ De methode voor het beschrijven van functies.
■ De procedure voor het indelen van functies.
■ De procedure voor bedenkingen en bezwaar tegen functie-indelingen.
■ De basis voor salariëring.
2 DE METHODE VOOR HET BESCHRIJVEN VAN FUNCTIES
Het functiehuis bestaat uit ‘functiefamilies’. Een functiefamilie is een verzameling van functies die qua doelstelling en aard van het werk in globale zin vergelijkbaar zijn. Iedere functiefamilie bestaat uit een aantal ‘rollen’. Een rol is een (deel)verzameling van func- ties binnen een functiefamilie, die door middel van beschrijving van een of meerdere verantwoordelijkheden een nadere duiding van de aard van de functies geeft. Een rol kan op meerdere niveaus voorkomen. Een zo objectief mogelijke onderbouwing van de niveauverschillen vindt plaats met behulp van indelingscriteria. Het beschrijven van rollen (verantwoordelijkheden en indelingscriteria) is de verantwoordelijkheid van werkgever. Werkgever zal zich hierbij laten adviseren door Hay Group. Ten behoeve van een zo groot mogelijke transparantie is voor iedere functiefamilie een matrix ontworpen. De functiematrices zijn terug te vinden op het intranet.
3 DE PROCEDURE VOOR HET INDELEN VAN FUNCTIES
De indeling van de functies (de koppeling van de beschreven functies aan de bij werkge- ver bestaande functieschalen) is de verantwoordelijkheid van werkgever. Hiertoe heeft werkgever een multi-label indelingscommissie samengesteld met een breed draagvlak binnen de organisatie. Bij het indelen van de functies laat de indelingscommissie zich adviseren door Hay Group. De procedure rondom het indelen van functies is vastgelegd en is terug te vinden op het intranet.
4 DE PROCEDURE VOOR BEDENKINGEN EN BEZWAAR
Indien werknemer het niet eens is met de indeling van zijn of haar functie, bestaat de mogelijkheid om daartegen bezwaar te maken. De in dat geval te volgen procedure is vastgelegd in een reglement dat is terug te vinden op intranet. De procedure ziet expli- ciet op de indeling van de functie en derhalve niet op de inhoud ervan in termen van verantwoordelijkheden en indelingscriteria. Bezwaren tegen de inhoud van de functie vallen buiten het bestek van de procedure, omdat het vaststellen van de functie-inhoud een exclusieve verantwoordelijkheid van werkgever is.
Bijlage II: SALARISTABELLEN
Salarissysteem bedragen in euro's per 1 januari 2016
JAARBEDRAGEN IN EURO’S PER 1 JANUARI 2016 | ||||||
SALARIS SCHAAL | OBV 36 UUR | OBV 40 UUR | ||||
AANVANGS SALARIS | EINDSALARIS | PERIODIEK 2,60% | AANVANGS SALARIS | EINDSALARIS | PERIODIEK 2,60% | |
1 | 20.892,75 | 543,21 | 23.211,85 | 603,51 | ||
2 | 23.704,10 | 616,31 | 26.335,25 | 684,72 | ||
3 | 26.462,72 | 688,03 | 29.400,08 | 764,40 | ||
4 | 29.786,45 | 774,45 | 33.092,75 | 860,41 | ||
5 | 21.844,99 | 33.607,68 | 873,80 | 24.269,78 | 37.338,13 | 970,79 |
6 | 24.686,45 | 37.979,16 | 987,46 | 27.426,65 | 42.194,84 | 1.097,07 |
7 | 27.895,24 | 42.915,76 | 1.115,81 | 30.991,61 | 47.679,41 | 1.239,66 |
8 | 31.779,25 | 48.891,15 | 1.271,17 | 35.306,74 | 54.318,07 | 1.412,27 |
9 | 36.149,32 | 55.614,33 | 1.445,97 | 40.161,89 | 61.787,52 | 1.606,48 |
10 | 41.129,96 | 63.276,86 | 1.645,20 | 45.695,38 | 70.300,59 | 1.827,82 |
11 | 47.216,57 | 72.640,87 | 1.888,66 | 52.457,61 | 80.704,01 | 2.098,30 |
12 | 54.212,10 | 83.403,22 | 2.168,48 | 60.229,64 | 92.660,98 | 2.409,19 |
13 | 62.255,45 | 95.777,61 | 2.490,22 | 69.165,80 | 106.408,93 | 2.766,63 |
MAANDBEDRAGEN IN EURO’S PER 1 JANUARI 2016 | ||||||
SALARIS SCHAAL | OBV 36 UUR | OBV 40 UUR | ||||
AANVANGS SALARIS | EINDSALARIS | PERIODIEK 2,60% | AANVANGS SALARIS | EINDSALARIS | PERIODIEK 2,60% | |
1 | 1.741,06 | 45,27 | 1.934,32 | 50,29 | ||
2 | 1.975,34 | 51,36 | 2.194,60 | 57,06 | ||
3 | 2.205,23 | 57,34 | 2.450,01 | 63,70 | ||
4 | 2.482,20 | 64,54 | 2.757,73 | 71,70 | ||
5 | 1.820,42 | 2.800,64 | 72,82 | 2.022,48 | 3.111,51 | 80,90 |
6 | 2.057,20 | 3.164,93 | 82,29 | 2.285,55 | 3.516,24 | 91,42 |
7 | 2.324,60 | 3.576,31 | 92,98 | 2.582,63 | 3.973,28 | 103,31 |
8 | 2.648,27 | 4.074,26 | 105,93 | 2.942,23 | 4.526,51 | 117,69 |
9 | 3.012,44 | 4.634,53 | 120,50 | 3.346,82 | 5.148,96 | 133,87 |
10 | 3.427,50 | 5.273,07 | 137,10 | 3.807,95 | 5.858,38 | 152,32 |
11 | 3.934,71 | 6.053,41 | 157,39 | 4.371,47 | 6.725,33 | 174,86 |
12 | 4.517,67 | 6.950,27 | 180,71 | 5.019,14 | 7.721,75 | 200,77 |
13 | 5.187,95 | 7.981,47 | 207,52 | 5.763,82 | 8.867,41 | 230,55 |
UURLONEN IN EURO’S PER 1 JANUARI 2016 | ||||||
SALARIS SCHAAL | OBV 36 UUR | OBV 40 UUR | ||||
AANVANGS SALARIS | EINDSALARIS | PERIODIEK 2,60% | AANVANGS SALARIS | EINDSALARIS | PERIODIEK 2,60% | |
1 | 11,16 | 0,29 | 11,16 | 0,29 | ||
2 | 12,66 | 0,33 | 12,66 | 0,33 | ||
3 | 14,14 | 0,37 | 14,14 | 0,37 | ||
4 | 15,91 | 0,41 | 15,91 | 0,41 | ||
5 | 11,67 | 17,95 | 0,47 | 11,67 | 17,95 | 0,47 |
6 | 13,19 | 20,29 | 0,53 | 13,19 | 20,29 | 0,53 |
7 | 14,90 | 22,93 | 0,60 | 14,90 | 22,93 | 0,60 |
8 | 16,98 | 26,12 | 0,68 | 16,98 | 26,12 | 0,68 |
9 | 19,31 | 29,71 | 0,77 | 19,31 | 29,71 | 0,77 |
10 | 21,97 | 33,80 | 0,88 | 21,97 | 33,80 | 0,88 |
11 | 25,22 | 38,80 | 1,01 | 25,22 | 38,80 | 1,01 |
12 | 28,96 | 44,55 | 1,16 | 28,96 | 44,55 | 1,16 |
13 | 33,26 | 51,16 | 1,33 | 33,26 | 51,16 | 1,33 |
Bijlage III: CRITERIA VOOR DE METHODE VAN BEOORDELEN VAN DE FUNCTIEUITOEFENING
■ Werknemer en beoordelaar moeten inzicht hebben in de inhoud van de functie op basis van een functiebeschrijving.
■ Onderwerp van beoordeling kunnen zijn:
- de wijze van functie-uitoefening (kwalitatieve eisen en verwachtingen);
- het resultaat van de functie-uitoefening (kwantitatieve doelstellingen).
■ Aan het begin van de beoordelingsperiode worden telkens opnieuw tussen werknemer en beoordelaar daarover afspraken gemaakt.
■ Deze afspraken zijn gerelateerd aan de hoofdtaken van de functie, en aan onderne- mings- en/of afdelingsplannen.
■ De afspraken moeten meetbaar zijn, en door werknemer zelf beïnvloedbaar.
■ De beoordeling moet gebaseerd zijn op een regelmatige persoonlijke waarneming van beoordelaar.
■ De beoordeling wordt schriftelijk aan werknemer medegedeeld en vervolgens inhou- delijk met deze besproken door beoordelaar.
■ Werknemer wordt in de gelegenheid gesteld bezwaar te maken tegen de beoordeling bij beoordelaar en diens naast hogere leidinggevende.
■ Indien beoordelaar en werknemer van mening blijven verschillen over de beoorde- ling wordt werknemer in de gelegenheid gesteld om in beroep te gaan. Hij mag zich daarbij desgewenst doen bijstaan (bijvoorbeeld door zijn vakbond).
Bijlage IV: CRITERIA VOOR SYSTEMEN T.B.V. METING VAN INDIVIDUELE EN/ OF GROEPSPRESTATIE
■ De jaarlijks te realiseren doelstellingen zullen in overleg met betrokkene(n) worden vastgesteld.
■ Doelstellingen kunnen betrekking hebben op de onderwerpen productie, support en rentabiliteit.
■ Doelstellingen worden voor een jaar vastgesteld. Ieder kwartaal is aanpassing van de doelstelling mogelijk. Als meer dan 20% van de werknemers op wie een perfor- mancegerelateerd beloningssysteem van toepassing is niet tussen 80% en 120% van de doelstellingen realiseert, zal op basis van een analyse bijstelling van de doelstelling plaatsvinden.
■ Bij de vaststelling van de doelstellingen zal rekening worden gehouden met de vol- gende aspecten per onderwerp:
- Productie: resultaat afgelopen jaar/jaren, specifieke situatie gebied/regio, kenmer- ken van het netwerk, marktontwikkelingen, veronderstelde/beoogde gemiddelde omzetgroei, specifieke vaardigheden en ervaring, onderlinge vergelijkbaarheid.
- Support: bijhouden klantbeheersysteem en het gebruik maken daarvan.
- Rentabiliteit: winstbijdrage van de productie, relatieve aandeel van bepaalde pro- ducten, verstrekken van kortingen.
■ Een helder en inzichtelijk administratiesysteem waaruit de productie per betrokkene of groep betrokkenen blijkt.
■ Werknemer heeft de mogelijkheid bezwaar te maken tegen de vaststelling van de voor hem geldende doelstellingen en/of meting daarvan conform de interne klachtenrege- ling zoals opgenomen in de Personeelsgids.
Protocol A: HET SOCIAAL BELEID VAN WERKGEVER
A.1 INLEIDING
Deze bijlage handelt over het sociaal beleid van werkgever. Achtereenvolgens komen de volgende vragen aan de orde:
■ Wat wordt verstaan onder sociaal beleid?
■ Wat zijn de doelstellingen van dat sociaal beleid? Wat wil werkgever bereiken met zijn sociaal beleid?
■ Vanuit welke uitgangspunten wordt sociaal beleid gevoerd?
■ Welke instrumenten worden bij werkgever gehanteerd om uitvoering te geven aan het sociaal beleid?
■ Wie hebben er met sociaal beleid te maken?
A.2 HET SOCIAAL BELEID BIJ WERKGEVER
In elke organisatie zit een natuurlijk spanningsveld tussen de economische belangen van de onderneming (winststijging, vergroten van marktaandeel, e.d.) en de individu- ele belangen van werknemers (inkomen, aanzien, ontwikkeling, e.d.). Naarmate een onderneming er beter in slaagt dit spanningsveld zo klein mogelijk te houden, gaat het beter met de onderneming en met werknemers van de onderneming. Het is dus voor onderneming en werknemers van belang hier voortdurend aandacht aan te besteden. Die aandacht krijgt vorm in het sociaal beleid. Met sociaal wordt hier niet bedoeld dat het beleid zich richt op de noden en lasten van de medemens, maar wel dat het zich uitspreekt over de manier waarop werkgever, management en werknemers met elkaar willen omgaan.
Sociaal beleid wordt dan ook ingevuld door de spelregels die werkgever, management en werknemers met elkaar maken. Spelregels waarmee zowel de bedrijfsbelangen als de individuele belangen gediend zijn. Denk hierbij aan de CAO, maar ook aan gelijk- waardige behandeling van ieder personeelslid en aan ontwikkelingsmogelijkheden.
A.3 DOELSTELLINGEN VAN HET SOCIAAL BELEID
Zoals hierboven al is gezegd gaat het er in de eerste plaats om dat bedrijfsbelangen en individuele belangen zo dicht mogelijk bij elkaar komen te liggen. Praktisch gesproken betekent dit het volgende:
■ Werkgever wil de continuïteit van de onderneming op lange termijn handhaven en streven naar rendementsverhoging en vergroting van zijn marktaandeel.
■ Werkgever streeft naar bevordering van het welzijn en de ontwikkelingsmogelijk- heden van werknemers. Op die manier beschikt de onderneming over voldoende en gekwalificeerd personeel.
Deze twee doelen zijn natuurlijk sterk met elkaar verbonden: werknemers hebben alle belang bij een goed draaiende onderneming, terwijl het bedrijfsbelang alleen kan worden gediend door goede, enthousiaste werknemers.
A.4 DE GEZAMENLIJKE UITGANGSPUNTEN
Uit de uitgangspunten van een sociaal beleid blijkt het gezicht van de onderneming : zowel werkgever als management als werknemers moeten zich hierin kunnen vinden.
Voor werkgever gelden de volgende uitgangspunten:
■ Het personeel wordt gezien als de belangrijkste pijler voor een optimale dienst- verlening aan alle klanten. Werkgever wil dan ook optimaal gebruik maken van de kwaliteiten van het personeel.
■ Werkgever biedt werknemers mogelijkheden zich verder te ontwikkelen. Deze mogelijkheden liggen in de sfeer van opleidingen en training binnen een algemeen loopbaanbeleid en een managementstijl die uitnodigt tot meedenken en initiatieven nemen.
■ Van werknemers wordt verwacht dat zij deze mogelijkheden benutten en vanuit hun eigen verantwoordelijkheid ook zelf initiatieven nemen voor hun verdere ontplooiing.
■ In het dagelijks werk en bij nieuwe ontwikkelingen in de onderneming wordt van het personeel een actieve bijdrage gevraagd. Deze bijdrage kan tot uiting komen in deelname aan verschillende overlegvormen, maar ook door mee te denken en initiatieven te nemen.
A.5 INSTRUMENTEN VAN SOCIAAL BELEID
Om de doelen van het sociaal beleid te kunnen realiseren zijn allerlei instrumenten ontwikkeld. De volgende opsomming geeft hier een beeld van:
■ Periodiek worden er onderhandelingen gevoerd tussen werkgever en vakbonden over arbeidsvoorwaarden met als resultaat een eigen CAO voor werkgever.
■ In het kader van reorganisaties die plaatsvinden binnen de organisatie van werkgever
m.b.t. de verdere uitbouw tot een multichannel en multilabel financieel concern, alsmede overige reorganisaties, heeft overleg tussen partijen plaatsgevonden over een Sociaal Plan.
■ Een functiewaarderingssysteem dat een gelijke toepassing van functiewaardering garandeert.
■ Een hierop afgestemd opleidings- en ontwikkelingsbeleid dat werknemers moge- lijkheden biedt zich verder te ontwikkelen.
■ Een arbobeleid dat zich richt op de geestelijke en lichamelijke gezondheid van de mens in relatie tot het werk en de arbeidsomstandigheden. Een en ander is nader uitgewerkt in de personeelsregelingen.
■ Een personeelsadministratie die zorgt voor een goed beheer van personele gegevens, waardoor salarisbetaling, promoties, ziekteverzuim e.d. correct en op tijd verwerkt worden.
■ Andere instrumenten zoals een werving- en selectiebeleid, personeelsplanning, etc.
A.6 WIE HEBBEN TE MAKEN MET HET SOCIAAL BELEID?
Bij de uitvoering van het sociaal beleid zijn vier groeperingen betrokken, ieder met hun eigen rol.
Werkgever neemt uiteindelijk het besluit omtrent de inhoud en uitvoering van het sociaal beleid. Daarbij streeft hij ernaar tot spelregels te komen waarin alle vier de groeperingen zich kunnen vinden. Werkgever ziet ook toe op een correcte uitvoering en treedt zo nodig corrigerend op.
2 Management
Veel onderdelen van het sociaal beleid zijn wat betreft de uitvoering de directe ver- antwoordelijkheid van directies en managers (bijvoorbeeld: een juiste toepassing van de afgesproken regels, rolbeschrijvingen, personeelsplanning, enz.).
3 Werknemers
Ook werknemers zijn nadrukkelijk betrokken bij het sociaal beleid. Zij dragen immers zelf bij aan de totstandkoming en de uitvoering ervan. Dit gebeurt via de hen verte- genwoordigende organen (zoals vakbonden en medezeggenschap), maar ook in het dagelijkse werk en in het overleg dat over het werk plaatsvindt. Door mee te denken en initiatieven te nemen oefenen zij direct invloed uit op de praktijk van het sociaal beleid.
4 De afdeling Personeel & Organisatie
Men zou kunnen zeggen dat P&O een instrument is voor werkgever, management en werknemers om delen van het sociaal beleid uit te voeren. Ook om hen te adviseren bij verdere ontwikkeling van dat beleid, om uitvoering te geven aan spelregels die gemaakt zijn en om te bewaken dat het beleid wordt uitgevoerd zoals dat afgesproken is. Werknemers van P&O beschikken daartoe over specifieke kennis en vaardigheden op het terrein van het sociaal beleid. Alles wat P&O doet, speelt zich af op dit terrein. In tegenstelling tot veel andere afdelingen heeft P&O haar klanten alleen binnen de onderneming. Haar directe opdrachtgevers zijn werkgever en management. Feitelijk is elk personeelslid een klant van P&O.
Protocol B: WERKZEKERHEID
B.1 INLEIDING
Door de snelle ontwikkelingen in de financiële dienstverlening zijn organisaties en de functies daarbinnen voortdurend aan verandering onderhevig. Daarom bestaat er bij werkgever behoefte aan goed opgeleide breed inzetbare werknemers met een flexibele instelling. Ook de werknemers hebben er vanuit hun behoefte aan arbeidssatisfactie en werkzekerheid alle belang bij zich voortdurend te ontwikkelen om te kunnen blijven voldoen aan de veranderende omstandigheden en functie-eisen.
Werknemer is daarbij ook zelf verantwoordelijk voor zijn inzetbaarheid, niet alleen bin- nen maar ook eventueel in een nieuwe functie buiten de organisatie. Leidinggevenden zullen de werknemers moeten stimuleren om opleidingen te volgen. Daarbij gaat het zowel om het bijhouden en verbreden van (vak)kennis als om vaardigheden en gedrag.
B.2 DOORSTROOMMAATREGELEN
Werkgever zal de doorstroming, zowel intern als extern, van werknemers bevorderen door het faciliteren van opleidingen, Talent Development, Management Development en andere ontwikkelingsmogelijkheden. Ontwikkelingsafspraken zullen een vast onder- deel van de PCB-cyclus vormen en kunnen daarbij mede gebaseerd worden op de loopbaancheck en/of loopbaanadvisering.
B.4 INZET EXTERNEN EN FLEXKRACHTEN/VOORRANG VOOR HERPLAATSERS EN DEELNEMERS PLUSPOOL
Werkgever richt zich in het kader van behoud van werkgelegenheid voor haar werk- nemers op beperking van inzet van externen en flexkrachten. In de procedure voor het inzetten van externen en flexkrachten wordt primair gestreefd naar inzet van herplaatsers, werknemers uit de flexforce en uit de Pluspool alsmede alle andere werknemers die voor een (tijdelijke) functie opteren. Daarbij geeft werkgever voorrang aan herplaatsers en werknemers die gebruik maken van de Regeling Pluspool uit het Sociaal Plan. Alleen als de inzet van alle hiervoor genoemde categorieën werknemers niet mogelijk blijkt, wordt een aanvraag voor externe capaciteit in behandeling genomen.
Protocol C: DUURZAME INZETBAARHEID
C.1 INLEIDING
Vanwege de voortdurende verandering in de onderneming en de sector vinden partijen het van zeer groot belang dat werknemers in de gelegenheid worden gesteld en door hun leidinggevenden worden gestimuleerd om actief en structureel te werken aan hun inzetbaarheid binnen en buitende onderneming. De afgelopen jaren zijn al zeer goede stappen gezet, onder meer door de introductie van LoopBaanPlaza. Partijen hebben afgesproken dat deze positieve ontwikkeling verder wordt voortgezet en geïntensiveerd.
Speciale aandacht zal worden gegeven aan medewerkers in risicogroepen op de arbeidsmarkt. Leeftijd, opleidingsniveau en huidige functieverblijftijd zijn o.a. hierop van invloed.
Concreet moet het zo zijn dat tijd en geld, uiteraard binnen redelijke grenzen, geen belemmering mogen zijn voor medewerkers om aan hun inzetbaarheid te werken. Daarnaast worden diverse interventies aan medewerkers aangeboden die hen kunnen helpen hun mentale veerkracht te vergroten: trainingen en workshops stressmanage- ment, mindfulness, vitaliteit, preventief consult bij bedrijfsarts, coaching, consultering van company counselor en gezondheidscheck.
C.2 SCHOLING
Werkgever stelt zich positief op ten aanzien van opleidingen die werknemer op ter- mijn beter inzetbaar maken voor een andere dan de huidige functie. Deze opleidingen zouden tevens kunnen bijdragen aan een grotere inzetbaarheid buiten de organisatie. Bijvoorbeeld ingeval van reorganisaties zijn werknemers tevens beter bemiddelbaar/ plaatsbaar in een andere functie binnen of buiten de onderneming van werkgever.
Met het oog op de verbreding van de inzetbaarheid van werknemer maakt werkgever ten aanzien van opleidingsfaciliteiten geen onderscheid tussen opleidingen gericht op de eigen functie of een andere functie binnen of eventueel buiten de organisatie.
Het faciliteren van opleidingen gericht op een andere dan de huidige functie binnen of buiten de organisatie kan gebaseerd zijn op de in C.3 bedoelde loopbaancheck en/ of loopbaanadvisering.
C.3 LOOPBAANCHECK/LOOPBAANADVIES
Werkgever faciliteert een loopbaancheck en/of loopbaanadvies. Werknemer kan van de mogelijkheid gebruik maken om eenmaal in de drie jaar een loopbaancheck te doen en/ of een loopbaanadvies te krijgen. Het is voor werknemer mogelijk om een EVC-traject te volgen indien dit de uitkomst van het loopbaanadvies is.
C.4 SPECIALE REGELING VERKORTING ARBEIDSDUUR
Indien zulks een oplossing biedt voor de balans tussen werkbelasting en belastbaarheid kan de werknemer van 58 jaar en ouder kiezen voor verkorting van de arbeidsduur. In overleg tussen werkgever en werknemer zal de mogelijkheid worden geboden de arbeidsduur terug te brengen met een maximum van 4 uur tot een minimum van 32 uur per week. Het inkomensverlies dat hierdoor ontstaat, zal gelijkelijk worden gedeeld door werkgever en werknemer. De opbouw van het ouderdomspensioen blijft gebaseerd op de oorspronkelijke individueel overeengekomen arbeidsduur.
C.5 EEN LAGERE FUNCTIE VERVULLEN
Het vervullen van een lagere functie kan op eigen initiatief van werknemer plaatsvinden (bijvoorbeeld wanneer de levensfase van een werknemer daarom vraagt) of op initiatief van werkgever.
Werkgever zal werknemer faciliteren, zodat hij bij kan blijven voor wat betreft vakken- nis en vaardigheden. Het kan zijn dat werknemer er ondanks zijn inspanningen niet in slaagt zich de vereiste kennis en vaardigheden en het vereiste gedrag eigen te maken. In dat geval zullen werkgever en werknemer gezamenlijk naar een oplossing zoeken.
Afhankelijk van de aard van de problematiek zal werkgever – waar mogelijk – een andere, gelijkwaardige functie aan werknemer aanbieden. Wanneer dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt gezocht naar plaatsing in een lager ingedeelde functie. Bij plaatsing op een andere functie binnen de onderneming van werkgever kan om-, her- of bijscholing aan de orde zijn. De gezamenlijke inzet van werkgever en werknemer is laatstgenoemde van werk naar werk te brengen.
Bij plaatsing op initiatief van werkgever in een lager ingedeelde functie worden de volgende situaties onderscheiden:
1 Indien werknemer korter dan drie jaar in dienst is, dan wel zijn promotie naar een hoger ingedeelde functie minder dan drie jaar geleden heeft plaatsgevonden, behoudt werknemer zijn huidige salaris, voor zover dit salaris het niveau van het maximum van de nieuwe functieschaal niet overstijgt.
2 In het geval van terugplaatsing na promotie zal de inschaling niet lager zijn dan de
inschaling die hoort bij de functie die vervuld werd voordat promotie plaatsvond.
3 Indien werknemer zijn huidige functie langer dan drie jaar vervult, zal bij plaatsing in een functie waaraan een lagere schaal is verbonden, die lagere functieschaal op hem van toepassing zijn. Werknemer behoudt zijn huidige salaris mits dit salaris het niveau van het maximum van de nieuwe functieschaal niet overstijgt. Indien dit wel het geval is, wordt het verschil tussen het huidige salaris en het maximum van de nieuwe functieschaal uitbetaald in de vorm van een persoonlijke toeslag. Deze toeslag zal worden ingelopen met eenzelfde bedrag als de eventuele inkomensaan- passing van het salaris volgens artikel 11, totdat deze nihil is.
Indien werknemer vanwege functioneringsproblemen op eigen verzoek geplaatst wordt in een lager ingedeelde functie, wordt hij in de bijbehorende lagere functieschaal inge- schaald. Indien het huidige salaris het maximum van de nieuwe functieschaal overtreft, zal het verschil tussen het huidige en het nieuwe salaris worden toegekend in de vorm van een persoonlijke toeslag. Deze toeslag wordt vervolgens in drie opeenvolgende jaren afgebouwd; in het eerste jaar wordt de toeslag vastgesteld op 75% van het verschil, in het tweede jaar op 50% en in het derde jaar op 25%. Met ingang van het vierde jaar komt de toeslag te vervallen.
Indien werknemer zijn huidige functie langer dan drie jaar vervult en 55 jaar of ouder is op het moment van overplaatsing in een nieuwe lagere functie zal het huidige salaris worden gegarandeerd. Het salaris zal uitsluitend nog worden aangepast met de inko- mensaanpassingen volgens Inkomensaanpassing.
C.6 VERLAGING IN FUNCTIE ANDERS DAN BIJ DISFUNCTIONEREN
In situaties waarin werknemer vrijwillig solliciteert op een functie die in een lagere schaal is ingedeeld, wordt het salaris per datum functiewijziging aangepast aan de bij de nieuwe functie behorende schaal. Werknemer behoudt zijn huidige salaris mits dit salaris nog niet het maximum van de nieuwe functieschaal heeft bereikt.
C.7 COACHING ON THE JOB
Ervaren en capabele werknemers kunnen een rol vervullen van coach voor minder ervaren werknemers. De ervaren werknemer kan zodoende zijn opgedane ervaring en kennis op een toekomstgerichte wijze inzetten voor de organisatie en de minder ervaren werknemer helpen zich verder te ontwikkelen. Tevens kan zowel de coach als de gecoachte werknemer zijn competenties verder ontwikkelen. Het coachen kan zowel op initiatief van werkgever als op initiatief van werknemer plaatsvinden.
C.8 STAGES EN PROJECTEN
Naast formele scholing zal werkgever ook aandacht besteden aan ‘informele’ scholing en ontwikkeling. Werknemer dient de mogelijkheid te krijgen om zich binnen de functie of daarbuiten te blijven ontwikkelen. De werkgever streeft ernaar de onderlinge ken- nisuitwisseling te verbreden door interne stages aan te bieden, alsmede deelname aan projecten te stimuleren binnen de eigen afdeling alswel buiten de eigen afdeling. Doel van stages en projecten is werknemers buiten de bekende functie te laten opereren.
Dit komt de ervaring en competenties van werknemer alsmede de kennisuitwisseling en doorstroom binnen de onderneming van werkgever ten goede.
C.9 UITBREIDING ARBEIDSDUUR
Indien de werknemer met een kortere arbeidsduur de wens te kennen geeft gemiddeld de standaardarbeidsduur per week te willen werken, zal werkgever indien een passende vacature beschikbaar is of komt, werknemer bij gebleken geschiktheid daarvoor voor- rang geven boven externe kandidaten.
C.10 PREPENSIONERINGSVERLOF
Werknemer heeft in de twee jaren voorafgaand aan het moment waarop hij met (pre) pensioen zal gaan met behoud van salaris recht op maximaal vijf dagen pensionerings- verlof, bestemd voor cursussen ter voorbereiding op de aanstaande pensionering.
Protocol D: DIVERSITEIT
D.1 AFSPIEGELING MAATSCHAPPIJ EN ARBEIDSMARKT
De diversiteit binnen de onderneming van werkgever is de afgelopen jaren toegeno- men op de diverse echelons. De diversiteit wordt tevens vergroot doordat steeds meer oudere werknemers langer doorwerken en – binnen afzienbare termijn – de instroom van jongere werknemers aanzienlijk afneemt. Deze verschijnselen manifesteren zich niet alleen bij de onderneming van werkgever, maar in de hele samenleving.
Het is van wezenlijk belang om zowel zo optimaal mogelijk gebruik te maken van de diversiteit aan achtergronden en talenten als om zo optimaal mogelijk te voorzien in de verschillende (arbeids- en loopbaanvoorwaardelijke) behoeften van de diverse groepen van werknemers.
Werkgever streeft er naar om haar personeelsbestand een afspiegeling te laten zijn van de maatschappij en de relevante arbeidsmarkt. Hierbij wordt zoveel mogelijk een evenwichtige vertegenwoordiging binnen alle niveaus van de organisatie nagestreefd.
D.2 WERVING WERKNEMERS MET EEN ARBEIDSBEPERKING/PARTICIPATIEWET VIVAT zal in 2016 minimaal 6 banen ter beschikking stellen aan medewerkers met een afstand/beperking tot de arbeidsmarkt. Deze ambitie sluit aan bij het Verantwoord
Ondernemen-beleid en bij de maatschappelijke rol die VIVAT wil invullen. Onze ambi-
tie is om het personeelsbestand een afspiegeling te laten zijn van de maatschappij en optimaal gebruik te maken van de diversiteit aan achtergronden en talenten van medewerkers. Aannemen van mensen met afstand tot de arbeidsmarkt helpt in deze ambitie en is onze bijdrage aan de invulling van de Participatiewet.
Protocol E: INTEGRAAL GEZONDHEIDSBELEID
E.1 INLEIDING
Het streven van werkgever is om werknemers zo lang mogelijk inzetbaar te houden voor het arbeidsproces. Naast beleid om werknemers gemotiveerd en capabel te hou-
den, is er ook aandacht voor de fysieke vitaliteit van werknemer. Werkgever heeft een gezondheidsbeleid dat het voorkomen van verzuim nastreeft door preventieve maat- regelen te treffen in het voorkomen van werkdruk en door werknemers te stimuleren een gezonde levensstijl aan te houden.
E.2 ARBOBELEID
Werkgever voert een arbobeleid waarbij de aandacht uitgaat naar de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van werknemer. Dit beleid komt met name tot uiting in de samenwerking met een gecertificeerde arbodienst, alsmede door vorm en inhoud te geven aan bedrijfshulpverlening en het voeren van een adequaat ziekteverzuimbeleid. Werkgever betrekt de medezeggenschap met inachtneming van het bepaalde in de wet bij dit beleid. Er zal voorts in het bijzonder aandacht worden gegeven aan het voorkomen en het bestrijden van (de negatieve gevolgen van) werkdruk en RSI.
Het voorkomen van verzuim is gelegen in een preventief gezondheidsbeleid, waarbij werkgever door middel van een frequente analyse van het ziekteverzuim en het volgen van de meest recente ontwikkelingen op gezondheidsgebied anticipeert op het ontstaan van klachten danwel verzuim. Het preventiebeleid is ingericht volgens de principes van de BRAVO leefstijl gedragingen: meer Bewegen, stoppen met Roken, matigen van Alcoholgebruik, gezonde Voeding en voldoende Ontspanning. Aan deze verschillende onderwerpen wordt invulling gegeven door o.a. hulpprogramma’s aan te bieden om een gezondere levensstijl te kunnen ontwikkelen.
E.3 PAUZESOFTWARE
Werkgever stelt pauzesoftware ter beschikking van elke werknemer. Dit preventiepro- gramma helpt het ontstaan van beeldschermgerelateerde klachten (RSI) te voorkomen.
E.4 ARBOPLAN
Werkgever wil haar werknemers een veilige, gezonde en plezierige werkomgeving bieden. Om daar vorm aan te geven heeft werkgever met de medezeggenschap een Arboplan afgesproken.
In het Arboplan staan de verschillende methoden en oplossingen die een werkgever en werknemers samen hebben afgesproken om aan de wettelijke doelvoorschriften te voldoen. Vanuit de Risico Inventarisatie en Evaluatie zijn de meest relevante risico’s op concernniveau benoemd, aangevuld met van toepassing zijnde risico’s uit de arboca- talogus voor het verzekeringswezen en die voor de detailhandel en winkelambachten. In het Arboplan is voor ieder risico een korte omschrijving opgenomen, voorzien van de gevolgen, normen en eisen. Daarna volgt een advies wat werknemer er aan kan doen en wat werkgever er aan kan doen om het risico te beperken. Het is een ‘levend’ document waaraan, indien noodzakelijk, middelen kunnen worden toegevoegd of aangepast.
E.5 GEZONDHEIDSONDERZOEK
Werkgever wil werknemers bewust maken van hun gezondheid en de mogelijke risico’s die zij lopen om zodoende een goede invulling te geven aan het preventieve gezond-
heidsbeleid. Werknemer kan zich aanmelden voor een gratis gezondheidsonderzoek. Het wetenschappelijke preventieprogramma helpt de leefstijl van deelnemers te verbeteren en belangrijke ziekteprocessen tijdig op te sporen. Hiermee krijgt werknemer de kans zijn gezondheid op koers te houden of tijdig in te grijpen bij (dreigende) gezondheids- problemen.
E.6 MEDIATION
Werkgever streeft ernaar in geval van een conflict, daar waar mogelijk gebruik te maken van mediation. Mediation is het gezamenlijk door partijen zelf oplossen van een geschil met behulp van een onafhankelijke derde, de mediator. Het doel is een oplossing tot stand te laten komen waarin beide partijen zich kunnen vinden en die in hun belangen op aanvaardbare wijze tegemoet komt.
E.7 HET NIEUWE WERKEN
In geval van Het Nieuwe Werken werken deelnemers plaatsonafhankelijk, dat wil zegen op verschillende werkplekken. Werkgever heeft niet op alle werkplekken zicht en derhalve voorziet zij in informatie en instructie over veilig en verantwoord werken. Werkgever zorgt voorafgaand aan Het Nieuwe Werken voor een Arbopaspoort, een op maat gegeven advies over de juiste instellingen van de werkplek voor werknemer. Werknemer heeft zelf de verantwoordelijkheid zorg te dragen voor het juist instellen van de werkplek conform het genoemde advies. Werknemer tekent hiertoe een zoge- naamde telewerkovereenkomst.
Protocol F: HET NIEUWE WERKEN (HNW)
Het Nieuwe Werken is een nieuwe kijk op werken en houdt in dat werknemers hun werkzaamheden niet meer standaard op kantoor verrichten. Werknemers krijgen – met inachtneming van de bepalingen in de telewerkregeling en in overleg met de leiding- gevende – de keuzemogelijkheden om zelf te kunnen bepalen waar (op kantoor, soort werkplek of thuis), wanneer (welk tijdstip) en met welke technische hulpmiddelen zij het beste hun resultaten behalen. Dit wordt ook wel ‘activiteitgerelateerd werken’ genoemd.
Afspraken omtrent bereikbaarheid en beschikbaarheid zijn onderdeel van het overleg tussen leidinggevende en werknemer.
Werknemer krijgt dus meer keuzemogelijkheden in locaties, werkplekken, werktijden en communicatiemogelijkheden. Werk en privé kunnen meer vermengd raken. Dit creëert grotere flexibiliteit voor werknemers, maar vraagt tegelijkertijd ook grotere flexibiliteit van werknemers. Hierdoor verandert de wijze waarop werknemers onderling en met hun leidinggevende communiceren, verantwoording afleggen en tot resultaten komen. De stijl van leidinggeven en de werkwijze van werknemers past zich hierop aan.
Wat zijn de doelstellingen van Het Nieuwe Werken?
VOOR WERKNEMERS | |
1. Hogere medewerkertevredenheid | 1. Betere balans werk/privé (flexibeler arbeidspatroon) |
2. Aantrekkelijkere werkgever zijn | 2. Aantrekkelijkere werkomgeving |
3. Lagere kosten en hogere productiviteit | 3. Efficiënter en effectiever werken |
4. Betere bediening van de klant | 4. Beter samenwerken (betere toegang tot elkaar en tot informatie) |
Naast de bovenstaande doelstellingen draagt Het Nieuwe Werken bij aan:
■ Het terugdringen van energieverbruik, reiskilometers en CO2 uitstoot;
■ Het vormen van één identiteit en cultuur voor heelde onderneming van werkgever.
Hieronder wordt kort stil gestaan bij samenwerken en betere bediening van de klant in het kader van Het Nieuwe Werken.
Beter samenwerken
Het Nieuwe Werken heeft op twee manieren invloed op het samenwerken van werk- nemers:
■ Er zijn zowel fysiek als virtueel meer mogelijkheden om samen te werken. De decen- trale overloopgebieden zijn ingericht op samenwerken; de multimediale laptop en het digitaal documenten delen bieden meer virtuele samenwerkingsmogelijkheden;
■ Het Nieuwe Werken vraagt om een andere beleving van samenwerken. Samenwer- ken kan op alle mogelijke manieren, onafhankelijk van tijd en plaats en is niet meer alleen fysiek samen in dezelfde ruimte aan het werk zijn.
Betere bediening van de klant
Het Nieuwe Werken levert voornamelijk indirect een bijdrage aan een betere bediening van de klant. Meer tevreden werknemers, die effectiever en efficiënter werken, zijn in staat om de klant beter te bedienen.
Protocol G: FUSIE, REORGANISATIE, VERKOOP EN OUTSOURCING
1 Voorgenomen activiteiten respectievelijk ontwikkelingen die belangrijke gevolgen heb- ben voor de werkgelegenheid in kwantitatieve of kwalitatieve zin, of een aantasting van de bestaande rechtspositie van een groep of categorie van werknemers met zich brengen, zullen tijdig, onverkort de rechten van de medezeggenschap, aan de vakbon- den worden gemeld.
2 De melding dient op een zodanig tijdstip te geschieden dat, alvorens tot uitvoering wordt overgegaan, over de voorgenomen activiteiten zinvol overleg mogelijk is. Onder zinvol wordt in ieder geval verstaan de mogelijkheid van de vakbonden tot het raadplegen van hun leden.
3 De door werkgever te verstrekken informatie zal vakbonden en medezeggenschap inzicht moeten geven in de motieven die aan de voorgenomen activiteiten ten grond- slag liggen. Alsmede in de aard, de omvang en de plaats ervan, en de te verwachten werkgelegenheidseffecten en/of de gevolgen voor de bestaande rechtspositie van werknemers.
4 Er zal naar gestreefd worden de eventuele nadelige gevolgen voor individuele werk- nemers zo veel mogelijk te voorkomen respectievelijk te beperken door een met de vakbonden overeen te komen Sociaal Plan of sociale paragraaf.
Er is een Sociaal Plan van kracht van 1 augustus 2014 tot en met 31 december 2016.
5 Partijen spreken met elkaar af, dat wanneer sprake is van outsourcing, verkoop, over- name of welke activiteit dan ook die tot een ingrijpende wijziging van de positie van werknemers leidt er tijdig, voordat het besluit definitief is geworden, overleg plaatsvindt over het opvangen van voor werknemers negatieve effecten hiervan.
Protocol H: FACILITEITEN VERTEGENWOORDIGERS VAKBONDEN
H.1 ALGEMEEN
1 Ten behoeve van een doelmatige communicatie en overleg van een vakbond, partij bij deze CAO, met werknemers in de zin van deze CAO die lid zijn van die organisatie, worden afspraken gemaakt en procedureregels overeengekomen over de toekenning van faciliteiten.
2 Indien een vakbond ten behoeve van haar activiteiten binnen werkgever een formele organisatievorm heeft gekozen, zal zij werkgever tijdig op de hoogte brengen en daarbij tevens de samenstelling van dat orgaan bekendmaken.
3 Faciliteiten ten behoeve van de vakbond bij werkgever hebben betrekking op de com- municatie van het overleg, enerzijds tussen het onder 2 genoemde orgaan en de leden van de vakbond van werkgever en anderzijds tussen dat orgaan en de bestuurders van de vakbond.
4 Bestuurders van de vakbond hebben toegang tot werkgever binnen het kader van vooraf afgesproken en gereguleerde contacten met werkgever.
5 Het contact tussen werkgever en diens vertegenwoordigers en de vakbond vindt plaats via de bestuurders van de vakbond.
H.2 FACILITEITEN
1 De toekenning en gebruikmaking van faciliteiten binnen de onderneming van werkgever aan de vakbonden hebben betrekking op:
a De terbeschikkingstelling van publiciteitsmogelijkheden voor:
■ het doen van mededelingen van zakelijke en informatieve aard ten aanzien van de eigen onderneming of eigen bedrijfstak;
■ het bekendmaken van de namen van vertegenwoordigers of contactpersonen van de vakbonden;
■ het aankondigen van vergaderingen van de vakbonden;
■ het publiceren van beknopte verslagen van deze vergaderingen;
■ de kandidaatstelling van leden van de medezeggenschap.
Werkgever zal medewerking verlenen aan de zichtbaarheid van de vakbonden bin- nen de organisatie en heeft daartoe onder meer een budget ter beschikking gesteld alsmede een aparte site op intranet .
Een exemplaar van de te publiceren berichten en mededelingen wordt ter kennis van werkgever gebracht.
b Het ter beschikking stellen van vergadertijd en vergaderruimte bij werkgever voor het verenigingskader van de betrokken vakbonden (met verenigingskader is bedoeld de bestuursleden van een bedrijfsledengroep).
c Het ter beschikking stellen van de vergaderruimte van werkgever buiten kantoortijd ten behoeve van vergaderingen van het verenigingsorgaan met de leden van de vakbonden in de onderneming.
d Het gebruik in voorkomende gevallen van de interne postdienst voor de verspreiding van geadresseerde stukken aan de vertegenwoordigers of contactpersonen van de vakbonden. Eventueel kan, in overleg met werkgever, gebruik worden gemaakt van het elektronisch berichtensysteem binnen de onderneming.
2 De uitoefening van de activiteiten van de vakbonden en de toekenning en gebruikmaking van faciliteiten daartoe mogen de goede gang van zaken bij werkgever niet verstoren.
H.3 BESCHERMING VAN VERTEGENWOORDIGERS VAN DE VAKBONDEN
1 De vertegenwoordiger van de vakbond is de bij werkgever werkzame persoon die een bestuurlijke of vertegenwoordigende functie uitoefent in het kader van zijn vereniging en die als zodanig door de betrokken vakbond bij werkgever schriftelijk is aangemeld.
2 Werkgever draagt er zorg voor dat de vertegenwoordiger van een vakbond uit hoofde van zijn verenigingswerk in de onderneming niet in zijn positie als werknemer wordt geschaad. De wederzijdse naleving van de rechten en verplichtingen voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst zal niet worden beïnvloed door het functioneren als verte- genwoordiger van een vakbond.
Protocol I: KLACHTENPROCEDURE
Werkgever heeft een klachtenprocedure ingesteld. De werknemer die onvrede heeft over een door of namens werkgever genomen besluit over een aangelegenheid die hemzelf betreft kan hiertegen intern in beroep gaan door de klachtenprocedure te volgen. Uitwerking van deze procedure vindt plaats in de Personeelsgids en op intranet.
Protocol J: BEVORDERING WERKGELEGENHEID
a Naast de reguliere personeelsvoorziening zal werkgever zich inspannen voor perso- nen met een achterstandspositie op de arbeidsmarkt bijdragen te leveren om hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Dat kan bijvoorbeeld plaatsvinden door werkervaringsplaatsen beschikbaar te stellen, waar nodig en mogelijk in combinatie met passende arbeidsmarktrelevante opleidingen. Voorwaarde voor deze werker- varings-/opleidingstrajecten is dat werkgever werkervaringsplaatsen beschikbaar heeft binnen zijn organisatie en voldoende begeleidingscapaciteit kan leveren.
b Daarnaast zal, door tussenkomst van het Verbond van Verzekeraars, ook gepartici- peerd worden in projecten die een werkgelegenheidsbevorderend karakter buiten de onderneming van werkgever hebben.
De kosten van het onder a en b genoemde beleid zullen voor werkgever geen verhin-
dering opleveren voor zover zij 0,15% van de brutosalarissom niet overstijgen.
Protocol K: BETROKKENHEID VAKBONDEN BIJ HET PENSIOENFONDS SNS REAAL
1 Voor de korte termijn nodigen VIVAT en de vakbonden het bestuur van het Pensioen- fonds alsmede de deelnemersraad uit om hen – tijdens hun periodiek overleg – minimaal eenmaal per jaar te informeren over de stand van zaken aangaande het Pensioenfonds SNS REAAL.
2 Voor de lange termijn nodigen VIVAT en de vakbonden het bestuur van het Pensioen- fonds SNS REAAL uit om:
■ met hen te zijner tijd van gedachten te wisselen over de in het adviesrapport van de Stichting van de Arbeid uitgewerkte ‘Principes voor Goed Pensioenfondsbestuur’;
■ hen tijdig te betrekken bij de uitkomst van de ALM-studie die zal worden verricht tegen het einde van de termijn van de vaste pensioenpremie zoals vastgelegd in de CAO.
Protocol L: STUDIEAFSPRAKEN
L.1 WET WERK EN ZEKERHEID
Cao-partijen zullen gedurende de looptijd van de cao nadere afspraken maken, ingaande 1 januari 2016, om concrete invulling te geven aan afspraken in het sociaal akkoord van 11 april 2013. Onderdeel daarvan is de reparatie van het derde WW-jaar. Cao-partijen zullen het advies van de SER Toekomst Arbeidsmarkt en WW betrekken bij de verdere invulling van de te maken afspraken. Ook de afspraken en/of adviezen in de Stichting van de Arbeid rondom de WW worden hierin meegenomen.
VIVAT CAO 2016