Contract
Uitspraak van de Geschillencommissie Bureau Krediet Registratie, nr. 19.20 d.d. 7 oktober 2019 te Amsterdam (mr. C.P. Xxxxxxx, X.X.X. Beijersbergen van Henegouwen en A.C. Juffermans).
1. Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Commissie te laten beslechten, binnen de door het Reglement Geschillencommissie BKR (hierna: het Reglement) gestelde grenzen.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- klachtschrift met bijlagen d.d. 8 januari 2019;
- aanvullende stukken met acceptatieformulier d.d. 17 januari 2019;
- informatieverzoek aan de deelnemer d.d. 23 januari 2019;
- reactie deelnemer d.d. 29 januari 2019;
- reactie betrokkene d.d. 8 februari 2019;
- reactie deelnemer d.d. 4 juli 2019;
- reactie betrokkene d.d. 6 augustus 2019.
De Commissie heeft kennis genomen van de door partijen overgelegde stukken en heeft de betrokkene en de deelnemer uitgenodigd voor een mondelinge behandeling van de klacht op 16 september 2019 te Amsterdam.
Partijen hebben ter zitting hun standpunt (nader) toegelicht.
2. Standpunt van de betrokkene
2.1. De betrokkene heeft de klacht – zakelijk samengevat – als volgt toegelicht. Betrokkene wil met zijn vrouw een hypotheek afsluiten. Xxxxxxxxxx kwam in 2017 achter de registratie. Hij kende de deelnemer niet. Het krediet bleek uit zijn vorige huwelijk te zijn. In augustus 2009 bleek een achterstand te zijn ontstaan en in oktober 2009 is de vordering opgeëist. Betrokkene heeft nooit iets gehoord, noch aanmaningen ontvangen. Xxxxxxxxxx nam in oktober 2017 contact op met de deelnemer waarna het bedrag steeds verhoogd werd. Vervolgens kreeg betrokkene bericht van [incassobureau] dat hij EUR 618,90 moest betalen inclusief rente. Xxxxxxxxxx heeft een betalingsregeling getroffen om het bedrag in zes termijnen te betalen, hoewel betrokkene niet wist waar het van was. Uiteindelijk heeft betrokkene in twee termijnen de vordering voldaan. Betrokkene
xxxxx een herstelmelding, maar de deelnemer weigerde dit. De registratie streeft het doel van het BKR voorbij. Het is van tien jaar geleden. Nu moet betrokkene nog vier jaar wachten en boeten.
Betrokkene verdient genoeg en heeft geen schulden. Zijn vrouw ook niet. Zij zijn tweeverdieners met een redelijk gevulde spaarrekening.
2.2. Op het verweer van de deelnemer herhaalt de betrokkene dat hij niet wist waar de vordering betrekking op had en dat hij geen antwoord kreeg van de deelnemer. Xxxxxxxxxx vraagt zich af waarom hij een adreswijziging moet sturen aan de deelnemer als hij niet weet dat er een vordering loopt. Xxxxxxx vanaf 2010 heeft betrokkene niet gezien of gekregen. Xxxxxxxxxx was niet woonachtig op het adres [X] tot 26 mei 2016. Het huwelijk is in juli 2005 ontbonden. Het zegt betrokkene niets. Brieven van [rechtsvoorganger deelnemer] zijn niet ontvangen en zijn niet gericht aan betrokkene. Betrokkene betaalt netjes zijn hypotheek en andere vaste lasten. Betrokkene voelt het als een straf. Ook de andere negatieve registratie was een krediet van de ex-vrouw. Ook daarvan is betrokkene de dupe. Maar betrokkene heeft het openstaande bedrag met een regeling betaald. Betrokkene is een nieuw leven begonnen en wil wonen in een andere woonplaats.
3. Standpunt van de deelnemer
3.1. De deelnemer was er niet van op de hoogte dat het krediet zou zijn afgesloten door de ex- partner zonder medeweten van betrokkene. Er is nooit een regeling getroffen. De vordering is in één keer betaald bij [incassobureau] op 5 januari 2018. Sinds 2010 probeerde [incassobureau] contact te krijgen met betrokkene. De deelnemer noch [incassobureau] zijn geïnformeerd over een adreswijziging. Sinds 2011 blijkt betrokkene wel degelijk op het door [incassobureau] aangeschreven adres woonachtig te zijn, want daar woont hij nog steeds. Xxxxxxxxxx bleef ook na de echtscheiding hoofdelijk aansprakelijk voor het krediet. De deelnemer stuurt standaardbrieven en logboek ten bewijze van het versturen van de vooraankondiging voor registratie van de achterstand. De deelnemer maakt een belangenafweging. Er was een achterstand en de vordering moest uit handen worden gegeven aan haar incassopartner. De vordering was opeisbaar. Het BKR registreert de feitelijke gang van zaken. Betrokkene heeft een woning en er is geen noodzaak tot het verkrijgen van een hypotheek. Er is geen zwaarwegend persoonlijk belang. De deelnemer verwijst naar een vonnis van de Rechtbank. Er zijn onvoldoende bijzondere omstandigheden. Er was sprake van een problematische schuldsituatie en het is niet de enige negatieve registratie op naam van betrokkene.
3.2. Op de reactie van betrokkene heeft de deelnemer niet gereageerd.
4. Beoordeling van het geschil
Uit de stukken en de afgelegde verklaringen voor zover wederzijds erkend althans niet of onvoldoende betwist, is het volgende komen vast te staan.
4.1. De betrokkene maakt bezwaar tegen de registratie in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van een doorlopend krediet met contractnummer ******529. De registratie wordt gekenmerkt door een achterstandsmelding (A) op 14 augustus 2009 en een bijzonderheidscode 2 ((restant)vordering geheel opeisbaar) op 30 oktober 2009. De overeenkomst heeft een werkelijke einddatum per 3 januari 2018.
4.2. In deze zaak draait het in de eerste plaats om de vraag of het op naam van betrokkene geregistreerde contract door hem is aangegaan of niet. De deelnemer heeft een overeenkomst overgelegd waarop betrokkene als aanvrager van een krediet staat vermeld, maar betrokkene betwist dat de handtekening onder het contract van hem is. Hij stelt dat hij op de datum van het contract (30 oktober 2003) al niet meer in het huis woonde met zijn ex-echtgenote maar bij een vriend, en dat hij de bestelde wasmachine ook nooit heeft gezien of gebruikt. Daar staat tegenover dat betrokkene de schuld uiteindelijk wel heeft betaald, maar met het argument dat hij de kwestie eens en voor altijd achter zich wilde laten, dus zonder daarmee schuld te hebben willen erkennen.
Het ontbreekt de Commissie aan mogelijkheden om getuigen onder ede te laten verklaren over de totstandkoming van de overeenkomst en evenmin biedt de procedure bij de Commissie ruimte om een deskundige te laten onderzoeken of de handtekening onder de kredietovereenkomst aan betrokkene toebehoort of niet. De Commissie zal zich in deze zaak daarom een voorlopig oordeel moeten vormen hieromtrent, dat mogelijkerwijs niet in stand kan blijven als in een andere civiele procedure zou komen vast te staan dat de handtekening niet van betrokkene is. In dat geval zou immers de gehele overeenkomst op naam van betrokkene moeten worden geschrapt.
4.3. Het voorlopig oordeel van de Commissie is dat betrokkene het contract wel is aangegaan. Zij baseert zich daarbij op de handtekening die behoorlijke gelijkenissen vertoont met de huidige handtekening van betrokkene, het feit dat betrokkene zonder voorbehoud de schuld heeft afgelost, het ontbreken van een strafaangifte in verband met de in de ogen van betrokkene vervalste handtekening alsook het feit dat betrokkene tot 2017 geen contact heeft gezocht met de deelnemer naar aanleiding van de correspondentie die de deelnemer (of door de deelnemer ingeschakelde derden) aan hem toezond, en indien betrokkene deze niet ontving omdat deze beweerdelijk werd onderschept het nalaten van betrokkene daarvan melding te doen bij de politie.
4.4. Alvorens de deelnemer overgaat tot registratie van een achterstand, is zij reglementair verplicht daarvoor te waarschuwen (een zogenaamde ‘vooraankondiging’), zodat de betrokkene nog in de gelegenheid wordt gesteld de registratie te voorkomen. In beginsel rust op de deelnemer de plicht om aannemelijk te maken dat zij een vooraankondiging heeft verzonden, indien de klager dat betwist.
4.5. De administratie van de deelnemer kan tot bewijs strekken. Het is vaste jurisprudentie van de Geschillencommissie dat de deelnemer door overlegging van standaardbrieven en een kopie van het logboek de verzending van de vooraankondiging aannemelijk kan maken. De deelnemer heeft daaraan voldaan. Uit de door de deelnemer overgelegde stukken is voldoende gebleken dat de deelnemer omstreeks de registratiedatum van de A diverse brieven heeft verstuurd aan betrokkene waarin werd gewaarschuwd voor de achterstandsmelding. Dat betrokkene stelt deze niet te hebben ontvangen doet aan het voorgaande niet af. De betrokkene heeft de deelnemer niet op de hoogte gebracht van zijn gewijzigde adres. Het niet ontvangen van post van de deelnemer ligt daardoor in zijn risicosfeer.
4.6. Een code 2 moet door de deelnemer worden geplaatst als de vordering geheel wordt opgeëist. De deelnemer heeft als datum bij de code vermeld 30 oktober 2009. Uit het dossier van de bank blijkt dat omstreeks die datum de vordering ook daadwerkelijk is opgeëist. In zoverre is de registratie van de code 2 in overeenstemming met de feiten en correct.
4.7. De registratie is technisch juist. De door de betrokkene gestelde bijzondere omstandigheden wegen mee in de zogenaamde proportionaliteitstoets. Die houdt in dat de inbreuk op de belangen van de betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de registratie te dienen doel. Het belang van de registratie is enerzijds de betrokkene te beschermen tegen het aangaan van financiële verplichtingen die hij of zij niet kan dragen en anderzijds dat kredietverstrekkers middels het kredietregistratiesysteem in staat zijn de gegoedheid en het betaalgedrag van potentiële kredietnemers te toetsen en de afweging kunnen maken geen krediet te verlenen aan potentiële wanbetalers. Het hiertegenover staande belang van betrokkene is dat hij of zij in de gelegenheid is kredieten af te sluiten voor het doen van aankopen of zelfs van een woonhuis en daarin niet wordt belemmerd door een negatieve registratie die in veel gevallen verhindert dat de betrokkene een krediet kan afsluiten.
4.8. Voor een geslaagd beroep op disproportionaliteit is vereist dat betrokkene een belang stelt en zo nodig aantoont, in de vorm van bijvoorbeeld een vanwege de aangevochten registratie afgewezen
financieringsaanvraag, dat hij of zij heeft bij schrapping van de registratie. Ook moeten er voldoende (bijzondere) omstandigheden zijn gesteld zodat aannemelijk is dat ondanks de correcte registratie in dit specifieke geval betrokkene geen (structurele) wanbetaler is waartegen potentiële kredietverstrekkers of betrokkene zelf moeten worden beschermd. In dat verband overweegt de Commissie als volgt.
4.9. De betrokkene heeft een belang gesteld bij verwijdering van de registratie. Betrokkene wil een hypotheek afsluiten. De registratie staat daaraan in de weg. De Commissie gaat ervan uit dat betrokkene daarmee voldoende belang heeft gesteld voor schrapping van de registratie.
4.10. De Commissie komt niet tot het oordeel dat de registratie disproportioneel is. Ervan uitgaande - zoals boven uiteengezet - dat betrokkene het contract is aangegaan, is hij enkele keren verhuisd zonder een adreswijziging op te geven en heeft hij ook verder geen actieve houding versus de deelnemer ingenomen. Hij heeft uiteindelijk de schuld betaald, maar pas na een jarenlange, moeizame incasso door de deelnemer. Betrokkene heeft ook nog een andere negatieve registratie in het CKI.
4.11. De registratie moet mitsdien worden gehandhaafd. Indien betrokkene de beschikking zou krijgen over nieuwe feiten c.q. nieuw bewijs dat de handtekening onder het contract niet van hem is, dan staat het hem vrij bij deze Commissie wederom een klacht in te dienen, niet eerder echter dan dat hij de deelnemer ook daarmee heeft geconfronteerd en haar heeft verzocht de registratie aan te passen, een en ander zoals bepaald in het Reglement.
5. De beslissing
De Commissie, in aanmerking genomen de toepasselijke reglementen, beslist dat de klacht van de betrokkene ongegrond is.