MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
BESLUIT VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID VAN 19 DECEMBER 2005 TOT ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST RIJN- EN BINNENVAART INZAKE OVERGANGSREGELING
UAW Nr. 10409
Bijvoegsel Stcrt. d.d. 22-12-2005, nr. 249
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Gelezen het verzoek van PVF/Achmea namens partijen bij bovenge- noemde collectieve arbeidsovereenkomst, strekkende tot algemeen ver- bindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeidsovereen- komst;
Partij(en) te ener zijde: Centraal Bureau voor de Rijn- en Binnenvaart, Vereniging van Sleep- en Duwbooteigenaren ,,Rijn en IJssel’’, de Chris- telijke Bond van Ondernemers in de Binnenvaart;
Partij(en) te anderer zijde: FNV Bondgenoten, CNV Bedrijvenbond. Naar aanleiding van dit verzoek zijn schriftelijke bedenkingen inge- bracht door Texels eigen stoomboot onderneming (Teso n.v.). Deze bedenkingen zijn schriftelijk ingetrokken.
Naar aanleiding van dit verzoek zijn schriftelijke dispensatieverzoeken ingediend door Wagenborg Passagiersdiensten b.v. en Rederij Doeksen. Deze aanvragen zijn afgewezen in de vorm van afzonderlijke beschik- kingen conform de Algemene wet bestuursrecht.
Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeids- overeenkomsten;
Besluit:
Dictum I
Verklaart algemeen verbindend de navolgende bepalingen van bovenge- noemde collectieve arbeidsovereenkomst, zulks met inachtneming van hetgeen in de dicta II t/m V is bepaald:
Sdu Uitgevers, ’s-Gravenhage 2005 CAO104092005 CAO2847 1
Begripsbepalingen
In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
a. werkgever:
de natuurlijke persoon, rederij of vennootschap, die gevestigd is in Nederland en die in of vanuit Nederland de nationale en/of interna- tionale binnenscheepvaart uitoefent;
b. aangesloten werkgever:
de werkgever als bedoeld in artikel 4 van de statuten van het fonds;
c. werknemer:
degene die krachtens een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in loondienst is van een werkgever en die krachtens dit dienstver- band
a. werkzaam is op vaartuigen, die gebruikt worden ten behoeve van de nationale en/of internationale binnenscheepvaart (met uitzon- dering van de zogenaamde opstapper), dan wel
b. belast is met werkzaamheden van laden en lossen en van onder- houd en reparatie van de vaartuigen van de werkgever mits op hem Nederlandse loon- en arbeidsvoorwaarden van toepassing zijn of worden toegepast;
d. binnenscheepvaart:
de vrachtvaart (exclusief het binnenbeurtvaartbedrijf) met binnen- schepen, waaronder begrepen tankschepen, sleepschepen, sleepboten en duwboten;
e. fonds:
de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Rijn- en Binnenvaart;
f. overgangsreglement:
het reglement ter uitvoering van de overgangsregeling;
g. SV-uitkering:
een uitkering krachtens de ZW, WAO/AAW, WW, WWV of IOAW, dan wel een combinatie van genoemde uitkeringen, een en ander eventueel aangevuld met (een) uitkering(en) ingevolge de Toeslagen- wet of de RWW, of een vergelijkbare uitkering op grond van een vrijwillige verzekering;
h. TOP:
het tijdelijk overbruggingspensioen ;
i. LOP:
het levenslang ouderdomspensioen;
j. uittredingsdatum:
de eerste dag van de maand, waarin de werknemer 61 jaar wordt dan wel in geval van uitstel de latere datum van uittreding;
k. pensioendatum:
de eerste dag van de maand, waarin de werknemer 63 jaar wordt;
l. pensioeningangsdatum:
de pensioendatum dan wel in geval van pensioenvervroeging of
-uitstel de eerdere respectievelijk de latere ingangsdatum;
2
m. pensioenregeling van het fonds:
de regeling van TOP en LOP, zoals neergelegd in pensioenreglement I van het fonds;
n. laatstverdiende salaris:
het loon over de periode van 12 maanden (52 weken) onmiddellijk voorafgaande aan de referte-datum, nadat dit loon is aangepast aan de algemene wijzigingen van de lonen in de binnenscheepvaart die hebben plaatsgehad na de referte-datum.
Hierbij wordt onder loon verstaan:
1. het met het werknemersaandeel in de pensioenpremie vermeer- derde loon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering;
2. de aanvullende uitkering onder welke benaming ook, die de werknemer ingevolge de Arbeidsvoorwaardenregeling zoals op- genomen in de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor de Bin- nenscheepvaart, bij arbeidsongeschiktheid van zijn werkgever ontvangt;
o. referte-datum:
de datum gelegen drie maanden voor de uittredingsdatum van de werknemer.
Artikel 2
Werkingssfeer
Deze overeenkomst is van toepassing op alle werknemers en hun werk- gevers met uitzondering van de van deelname aan het fonds vrijgestelde werkgevers en de bij hen in dienst zijnde werknemers.
Artikel 3
Uitvoering
De uitvoering van deze overeenkomst is opgedragen aan het fonds en geschiedt volgens de statuten en het overgangsreglement van het fonds welke aan deze overeenkomst zijn gehecht en daarvan een geïntegreerd onderdeel uit maken.
3
Financiering/bijdrageheffing
1. In het kader van de afschaffing van de VUT-regeling en de invoering van de flexibele pensioenregeling in de bedrijfstak is een overgangs- regeling getroffen, teneinde de aanspraak te regelen op de overgangs- uitkering.
2. De werkgever is verplicht een bijdrage aan het fonds te betalen. De hoogte van de bijdrage bedraagt een percentage van het loon van de werknemers van 21 jaar en ouder dat over dat jaar in aanmerking komt voor premieheffing ingevolge de Werkloosheidswet, zonder dat op dit loon in mindering wordt gebracht het bedrag dat bij genoemde premieheffing buiten aanmerking blijft ingevolge het bepaalde in artikel 9, derde en vierde lid, van de Coördinatiewet Sociale Verze- kering. De hoogte van de bijdrage wordt per kalenderjaar vastgesteld door partijen betrokken bij deze CAO, nadat hierover advies is xxxx- xxxxxx bij het bestuur van het fonds.
3. De werkgever is de totale bijdrage (zowel het werkgevers- als het werknemersaandeel) verschuldigd aan het fonds. De betaling van de bijdrage geschiedt op de wijze en op de tijdstippen als bepaald in of krachtens het reglement. De werkgever is gerechtigd het werknemers- aandeel in de bijdrage in te houden op het loon van de werknemer bij iedere loonbetaling.
4. De bijdrage bedraagt met ingang van 1 januari 2002 3,85% van het loon, als bedoeld in lid 2 van dit artikel, in het kalenderjaar. Het werknemersaandeel in de bijdrage bedraagt met ingang van 1 januari 2002 1,58%.
Artikel 5
Aanspraken in de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2006
1. In de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2006 kan aanspraak op een uitkering ingevolge de overgangsregeling maken degene die:
– in genoemde periode de uittredingsdatum bereikt, en
– op 31 december 2001 werknemer is bij een aangesloten werkge- ver, en
– op 1 januari 2002 deelnemer is in de pensioenregeling van het fonds en dit onafgebroken blijft tot de uittredingsdatum dan wel de pensioeningangsdatum, en
– ten genoegen van het bestuur aantoont dat hij gedurende 10 jaar
4
onmiddellijk voorafgaande aan zijn uittreding onafgebroken werknemer is geweest, en
– voldoet aan de overige in het reglement gestelde voorwaarden.
3. Geen aanspraak op een uitkering krachtens de overgangsregeling kan doen gelden:
a. degene, die in aanmerking komt dan wel in het genot is van een volledige SV-uitkering;
b. degene, die in aanmerking komt voor loondoorbetaling tijdens ziekte als bedoeld in artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek;
c. degene op wie een afvloeiingsregeling of non-activiteitsregeling van toepassing is;
d. degene die niet heeft voldaan aan de in het reglement gestelde voorwaarden met betrekking tot de termijnen die in acht moeten worden genomen bij het indienen van een verzoek om een uitke- ring ingevolge de overgangsregeling.
Artikel 6
Hoogte van de uitkering ingevolge de overgangsregeling
1. De overgangsuitkering is gelijk aan het totaalinkomen, verminderd met het ingegane TOP en het LOP. Indien het TOP en het LOP nihil zijn, is de overgangsuitkering gelijk aan het totaalinkomen. Het totaalinkomen is gelijk aan 80% van het laatstverdiende salaris.
Van dit salaris wordt niet meer in aanmerking genomen dan eenmaal het maximum-dagloon voor de premieheffing ingevolge de Werkloos- heidswet, herleid tot een jaarbedrag, dat geldt ten tijde van de ingang van de uitkering.
Verder mag het salaris ten hoogste gelijk zijn aan 110% van het sala- ris dat gold één jaar voor de uittredingsdatum.
2. Bij uitstel van het TOP en het LOP tot na de pensioendatum kan het totaal aan uitkeringen – TOP-, LOP- en overgangsuitkering – niet uitkomen boven het totaalinkomen als bedoeld in het vorige lid.
5
Vrijstelling
1. Op verzoek van de werkgever kan het bestuur van het fonds vrijstel- ling verlenen van de verplichting tot deelneming aan de overgangs- regeling van het fonds en van de verplichting tot bijdragebetaling aan het fonds. Aan een vrijstelling kunnen door het bestuur nadere voor- waarden worden verbonden.
2. Werknemers van vrijgestelde werkgevers kunnen geen rechten ont- lenen aan de overgangsregeling. Evenmin kunnen werknemers van de werkgever die om vrijstelling als in het eerste lid bedoeld heeft verzocht, rechten aan het overgangsreglement ontlenen, zolang op dat verzoek niet afwijzend is beslist.
3. De jaren in dienstverband doorgebracht bij een vrijgestelde werkge- ver tellen niet als dienstjaren als bedoeld in de cao en het overgangs- reglement.
4. Het bestuur van het fonds kan de vrijstelling intrekken. Aan de intrekking kunnen door het bestuur voorwaarden worden verbonden.
Artikel 9
Verplichting tot het verstrekken van inlichtingen
De werkgevers en werknemers zijn verplicht de inlichtingen te verstrek- ken die het fonds noodzakelijk acht voor een goede uitvoering van de regeling. Indien de werkgever of de werknemers, ook na aanmaning, niet aan deze verplichting voldoen, dan is het fonds bevoegd bedoelde gege- vens naar beste weten vast te stellen.
Statuten
Artikel 1
Naam en zetel
1. De Stichting draagt de naam: Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Rijn- en Binnenvaart.
2. De stichting is gevestigd te Rotterdam.
Artikel 2
Definities
In deze statuten en de reglementen wordt verstaan onder: 6
a. het fonds: de in artikel 1 bedoelde stichting;
b. de wet: de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000;
c. binnenscheepvaart: de vrachtvaart (exclusief het binnenbeurtvaart- bedrijf) met binnenschepen, waaronder begrepen tankschepen, sleepschepen, sleepboten en duwboten;
d. de werkgever:
1. de natuurlijke persoon, rederij of vennootschap, die gevestigd is in Nederland en die in of vanuit Nederland de nationale en/of internationale binnenscheepvaart uitoefent;
e. de werknemer: degene die krachtens een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in loondienst is van een werkgever en die krachtens dit dienstverband:
1. werkzaam is op vaartuigen, die gebruikt worden ten behoeve van de nationale en/of internationale binnenscheepvaart (met uitzon- dering van de zogenaamde opstapper);
2. belast is met werkzaamheden van laden en lossen en van onder- houd en reparatie van de vaartuigen van de werkgever mits op hem Nederlandse loon- en arbeidsvoorwaard en van toepassing zijn of worden toegepast;
f. de accountant: een accountant als bedoeld in artikel 10b, vierde lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet;
g. de reglementen: de pensioenreglementen I en II, het overgangs- reglement en het financieringsreglement van het fonds.
Artikel 3
Doel en middelen
1. Het fonds heeft ten doel, overeenkomstig de bepalingen van deze statuten en van de reglementen:
a. de deelnemers en de gewezen deelnemers, alsmede overige be- langhebbenden te beschermen tegen geldelijke gevolgen van ouderdom en overlijden;
b. de deelnemers te beschermen tegen geldelijke gevolgen van lang- durige arbeidsongeschiktheid;
c. uitkeringen te verstrekken aan werknemers, die daarvoor in aan- merking komen ingevolge de in de Collectieve Arbeidsovereen- komst inzake Overgangsregeling voor de Rijn- en Binnenvaart vastgelegde overgangsregeling.
De verplichtingen met betrekking tot het verrichten van de uitkerin-
7
gen als genoemd onder x. worden zodanig geclausuleerd dat zij de pensioenen en aanspraken op pensioen niet in gevaar kunnen bren- gen.
2. Het fonds tracht dit doel te bereiken door:
a. overeenkomstig de bij pensioenreglement I en pensioenreglement XX te stellen regelen uitkeringen te doen bij ouderdom, overlijden en langdurige arbeidsongeschiktheid;
b. overeenkomstig de bij het overgangsreglement te stellen regelen uitkeringen te doen;
c. andere wettige middelen, die tot het bereiken van het doel bevor- derlijk kunnen zijn.
3. De door het fonds uitgevoerde regelingen worden apart geadmini- streerd binnen het fonds.
Artikel 3A
Actuariële en bedrijfstechnische nota; overdracht of herverzekering
1. Het fonds werkt volgens een actuariële en bedrijfstechnische nota. In deze nota is een omschrijving opgenomen van de wijze waarop uit- voering wordt gegeven aan het bepaalde bij en krachtens de artike- len 9a tot en met 9d en artikel 10, tweede lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet.
2. Het bestuur legt de nota alsmede iedere wijziging daarvan onver- wijld over aan de Pensioen- & Verzekeringskamer.
3. Indien de Pensioen- & Verzekeringskamer zulks noodzakelijk acht in het belang van de deelnemers, de gewezen deelnemers, of andere belanghebbenden, gaat het fonds binnen de daarvoor door de Pensioen- & Verzekeringskamer gestelde termijn over tot het over- dragen of herverzekeren van het uit de aangegane verplichtingen voortspruitende risico door het sluiten van overeenkomsten van ver- zekering met een verzekeraar als bedoeld in artikel 9 van de Pensioen- en spaarfondsenwet.
4. Zodra het fonds verplichtingen heeft ten aanzien waarvan artikel 9, eerste of tweede lid, van Pensioen- en spaarfondsenwet geen toepas- sing heeft gevonden doet het bestuur van het fonds daarvan onver- wijld mededeling aan de Pensioen- & Verzekeringskamer. Het be- stuur legt de in verband daarmee aangebrachte wijziging van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde nota onverwijld over aan de Pensioen- & Verzekeringskamer.
8
Artikel 4
Aangesloten werkgevers
Aangesloten werkgever is de werkgever, die:
c. krachtens de Collectieve Arbeidsovereenkomst inzake Overgangs- regeling voor de Rijn- en Binnenvaart verplicht is tot bijdrage- betaling aan het fonds.
Artikel 5
Deelnemers
1. Deelnemer is:
b. de werknemer, die verplicht is tot deelneming in het fonds krach- tens artikel 2 van de wet;
c. degene, die deelnemer was als bedoeld onder a of b en de deel- neming individueel voortzet.
3. Voortzetting van de deelneming als bedoeld in het eerste lid, onder c, geschiedt op de wijze en onder de voorwaarden als bepaald bij of krachtens de pensioenreglementen.
4. De hoedanigheid van deelnemer als bedoeld in het eerste lid van dit artikel wordt, wanneer deze zou eindigen of al is geëindigd, behou- den respectievelijk herkregen, indien en zolang de premie ingevolge de bepalingen van de pensioenreglementen in verband met zijn arbeidsongeschiktheid geacht wordt voor hem aan het fonds te zijn voldaan.
Artikel 6
Aanmelding
De aangesloten werkgever is gehouden de in zijn dienst zijnde werkne- mers, die verplicht zijn tot deelneming, op een door het bestuur bepaalde wijze als deelnemers bij het fonds aan te melden, zodra de verplichting tot deelneming ontstaat.
9
Artikel 7
Bestuur
1. Het bestuur bestaat uit acht leden en een gelijk aantal plaatsvervan- gende leden.
2. De leden en de plaatsvervangende leden van het bestuur worden aan- gewezen met inachtneming van het beginsel van pariteit van werkgeversen werknemersleden. Dezelfde pariteit wordt in acht ge- nomen ten aanzien van de leden en eventuele plaatsvervangende leden van de door het bestuur uit zijn midden aan te wijzen commis- sies.
3. Van de leden van het bestuur worden benoemd:
– drie leden door het Centraal Bureau voor de Rijnen Binnenvaart, statutair gevestigd te Rotterdam;
– één lid door de Vereniging van Sleep- en Duwbooteigenaren
,,Rijn en IJssel’’, statutair gevestigd te Arnhem, de Christelijke Bond van Ondernemers in de Binnenvaart, statutair gevestigd te Rotterdam en de Onafhankelijke Nederlandse Schippersvakbond, statutair gevestigd te Rotterdam gezamenlijk;
– twee leden door FNV Bondgenoten, statutair gevestigd te Am- sterdam;
– één lid door de CNV BedrijvenBond, statutair gevestigd te Hou- ten; en
– één lid door FNV Bondgenoten en CNV Bedrijvenbond geza- menlijk.
De plaatsvervanger van elk lid wordt benoemd door de organisa- tie(s), die het lid (gezamenlijk) benoemde(n).
4. Het bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter, een plaatsvervan- gend voorzitter, een vice-voorzitter en een plaatsvervangend vice- voorzitter. De functies van voorzitter en plaatsvervangend voorzitter worden in de even kalenderjaren vervuld door werknemersleden en in de oneven kalenderjaren door werkgeversleden. Omgekeerd wor- den de functies van vice-voorzitter en plaatsvervangend vice- voorzitter in de oneven kalenderjaren vervuld door werknemersleden en in de even kalenderjaren door werkgeversleden.
5. De voorzitter en de vice-voorzitter vormen samen het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur is belast met de afhandeling van zaken met een dusdanig spoedeisend karakter dat de afhandeling daarvan niet kan wachten tot de eerstvolgende vergadering van het bestuur.
6. De leden van het bestuur hebben zitting voor een tijdvak van 5 jaren, doch zijn na afloop van deze periode terstond opnieuw benoembaar.
10
7. Behalve door periodiek aftreden eindigt het lidmaatschap van het bestuur door:
a. bedanken;
b. overlijden;
c. een daartoe strekkend besluit van de organisatie(s) die het lid benoemde(n);
d. een daartoe strekkend besluit van het bestuur, als bedoeld in arti- kel 11, derde lid.
8. In een vacature wordt zo spoedig mogelijk na het ontstaan daarvan voorzien door de organisatie(s) die, gelet op het bepaalde in het derde lid daarvoor in aanmerking komt (komen). Bij vervulling van een vacature heeft het nieuwe lid zitting tot het einde van de lopende vijfjaarlijkse periode, doch is na afloop van die termijn terstond opnieuw benoembaar. Gedurende het bestaan van een vacature be- houdt het bestuur zijn volledige bevoegdheden.
9. Hetgeen in deze statuten is bepaald ten aanzien van de leden van het bestuur, geldt evenzeer voor de plaatsvervangende leden.
Artikel 7A
Dagelijks beleid; deskundigheid bestuur
1. Het dagelijks beleid van het fonds wordt bepaald door het bestuur.
2. De deskundigheid van het bestuur dient naar het oordeel van de Pensioen- & Verzekeringskamer voldoende te zijn met het oog op de belangen van de bij het fonds betrokken deelnemers, gewezen deel- nemers en overige belanghebbenden.
3. De voornemens, de handelingen of de antecedenten van de bestuurs- leden mogen de Pensioen- & Verzekeringskamer geen aanleiding geven tot het oordeel dat, met het oog op de belangen bedoeld in het tweede lid, de betrouwbaarheid van de bestuursleden niet buiten twijfel staat.
4. De bestuursleden richten zich bij de vervulling van hun taak naar de belangen van de bij het fonds betrokken deelnemers, gewezen deel- nemers en overige belanghebbenden en zij zorgen ervoor dat deze personen zich door hen op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen.
11
5. Het bestuur brengt elke wijziging in de samenstelling van het bestuur vooraf ter kennis aan de Pensioen- & Verzekeringskamer.
6. Een wijziging als bedoeld in het vijfde lid word niet doorgevoerd indien de Pensioen- & Verzekeringskamer binnen zes weken na ont- vangst van de melding, of, indien de Verzekeringskamer om nadere gegevens of inlichtingen heeft verzocht, binnen zes weken na ont- vangst van die gegevens of inlichtingen aan het bestuur bekend maakt dat zij niet met de voorgenomen wijziging instemt.
7. Indien zich een wijziging van de antecedenten, bedoeld in het derde lid voordoet, stelt het bestuur de Pensioen- & Verzekeringskamer daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.
Artikel 8
Bestuursvergaderingen
1. Het bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter of ten minste drie leden zulks wenselijk achten, doch ten minste eenmaal per jaar. De plaatsvervangende bestuursleden hebben te allen tijde toegang tot de vergaderingen van het bestuur.
2. De vergaderingen van het bestuur worden geleid door de voorzitter en bij diens afwezigheid door de plaatsvervangende voorzitter. In- dien deze beiden afwezig zijn, treedt de oudste in anciënniteit van de aanwezige bestuursleden als voorzitter op. Indien in laatstgenoemd geval twee of meer bestuursleden een gelijke anciënniteit hebben, treedt de oudste in jaren als voorzitter op.
3. Geldige besluiten kunnen worden genomen in vergaderingen, waarin ten minste twee werkgeversleden en twee werknemersleden aanwe- zig zijn.
4. Indien in een vergadering geen besluiten kunnen worden genomen, daar niet voldaan is aan het bepaalde in het vorige lid, wordt binnen een maand een tweede vergadering bijeengeroepen. Is in die verga- dering het vereiste aantal bestuursleden weer niet aanwezig, dan kun- nen in die vergadering over de voorstellen waaromtrent wegens het ontbreken van het quorum in de eerste vergadering geen beslissing kon worden genomen, besluiten worden genomen, mits ten minste één werkgeverslid en één werknemerslid aanwezig zijn.
5. Indien de voorzitter en de vice-voorzitter dit wenselijk achten, kun- nen in afwijking van het bepaalde in de voorgaande leden, besluiten schriftelijk van het bestuur worden gevraagd. Het besluit dient ech- ter te worden genomen in een vergadering van het bestuur, indien door één of meer leden van het bestuur binnen de daarvoor door de
12
voorzitter gestelde termijn bezwaar wordt gemaakt tegen de schrif- telijke voorlegging of tegen het voorgelegde ontwerp-besluit.
6. De besluiten van het bestuur, daaronder begrepen schriftelijk ge- vraagde besluiten, worden genomen bij volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Xxxxxx stemmen en stemmen van on- waarde worden als niet uitgebrachte stemmen beschouwd.
7. Xxxxxxxx over zaken geschiedt hoofdelijk en mondeling. Xxxxxxxx over personen geschiedt, behoudens indien de verkiezing bij accla- matie plaatsvindt, bij gesloten en ongetekende briefjes.
8. Bij staking van stemmen over zaken wordt het nemen van een besluit tot een volgende vergadering uitgesteld. Indien de stemmen dan wederom staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. Bij staking van stemmen over personen beslist het lot.
9. De leden van het bestuur hebben in de vergadering van het bestuur ieder één stem, indien de aantallen der ter vergadering aanwezige werkgeversleden en werknemersleden even groot zijn. Is dit niet het geval, dan wordt iedere werkgevers-, respectievelijk werknemers- stem vermenigvuldigd met het getal der aanwezige leden van de andere groep.
10. Ieder van de bestuursleden is bevoegd een deskundige te raadplegen, alsmede zich krachtens een bestuursbesluit, waarbij ten minste één vierde van de bestuurders zich daarvoor heeft uitgesproken, ter ver- gadering door een deskundige te laten bijstaan.
Artikel 9
Oproeping voor de vergaderingen van het bestuur
1. De oproeping voor vergaderingen van het bestuur geschiedt door de voorzitter en, behoudens in spoedeisende gevallen ter beoordeling van de voorzitter, schriftelijk op een termijn van ten minste zeven dagen. De oproeping voor vergaderingen van het bestuur, die op ver- zoek van de leden wordt bijeengeroepen, geschiedt schriftelijk door deze leden en op een termijn van ten minste zeven dagen.
2. De oproeping vermeldt, behalve het tijdstip en de plaats der verga- dering, de te behandelen onderwerpen.
13
3. In de vergaderingen, welke niet op de voorgeschreven wijze zijn bij- eengeroepen, kunnen slechts besluiten worden genomen, indien alle leden van het bestuur aanwezig zijn.
Artikel 10
Reis- en verblijfkosten bestuursleden
Reis- en verblijfkosten, door de leden van het bestuur in hun functie gemaakt, worden vergoed. Vergoeding geschiedt volgens door het be- stuur vastgestelde regelen.
Artikel 11
Bestuursbevoegdheden
1. Het bestuur draagt zorg voor de uitvoering van de statuten en de reglementen. Het is bevoegd tot alle daden van beheer en beschik- king binnen de kring van de doelstelling van het fonds. Dat geldt ook voor het sluiten van overeenkomsten tot het kopen, vervreemden of bezwaren van registergoederen, en het aangaan van overeenkomsten waarbij de stichting zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar ver- bindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een ander verbindt. Van de bevoegdheid tot het aangaan van overeenkomsten waarbij de stichting zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een ander verbindt, maakt het bestuur gebruik in geval van specifieke onderwerpen.
2. De voorzitter en de vice-voorzitter vertegenwoordigen gezamenlijk het fonds in en buiten rechte. Bij ontstentenis of belet van de voor- zitter respectievelijk vice-voorzitter treedt in zijn plaats de plaatsver- vangende voorzitter respectievelijk de plaatsvervangende vice- voorzitter op.
3. De leden van het bestuur verplichten zich door het aanvaarden van hun benoeming tot geheimhouding van hetgeen hun in hun functie omtrent een bedrijf, beroep of persoon is bekend geworden en voorts van alle aangelegenheden, ten aanzien waarvan het bestuur of de voorzitter geheimhouding heeft opgelegd of waarvan zij het vertrou- welijk karakter moeten begrijpen. Hij die de uit het voorgaande voortvloeiende geheimhouding schendt, kan bij besluit van het be- stuur uit zijn functie worden ontheven.
4. Het bestuur kan bevoegdheden, daaronder begrepen vertegenwoor- digingsbevoegdheden, geheel of gedeeltelijk delegeren aan het dage- lijks bestuur, aan de in artikel 13 bedoelde administrateur of aan één of meer door het bestuur uit zijn midden aangewezen commissies.
14
Degene aan wie de bevoegdheden zijn gedelegeerd is voor de uitoe- fening van die bevoegdheid verantwoording schuldig aan het be- stuur.
Artikel 12
Beleggingen
1. De beschikbare middelen van het fonds worden door het bestuur op solide wijze belegd met inachtneming van redelijke eisen van liqui- diteit en rendement en met inachtneming van een zo juist mogelijke risicoverdeling.
2. Terzake van de bewaring van de bezittingen van het fonds zorgt het bestuur voor de nodige waarborgen ter voorkoming van vermogens- schade.
Artikel 12A
Samenstelling van de deelnemersraad
1. Het fonds kent een deelnemersraad. De deelnemersraad bestaat uit vier leden, van wie twee de pensioengerechtigden vertegenwoordi- gen en twee de actieve deelnemers. De leden worden aangewezen door de werknemersorganisaties genoemd in het derde lid van arti- kel 7.
2. De leden en plaatsvervangende leden van de deelnemersraad worden aangewezen voor een periode van vier jaren. Na afloop van deze periode kunnen zij direct opnieuw worden aangewezen. Vooraf- gaande aan de eerste benoeming van de raadsleden en vervolgens steeds na vier jaren, stelt het bestuur vast hoe de zetelverdeling tus- sen de deelnemers en de pensioengerechtigden in de deelnemersraad zal zijn.
3. Behalve door periodiek aftreden eindigt het lidmaatschap van de deelnemersraad door:
a. bedanken;
b. overlijden;
c. een daartoe strekkend besluit van de organisatie die het lid heeft aangewezen;
d. ontslag door de deelnemersraad, waardoor een tussentijdse vaca-
15
ture ontstaat. Ontslag door de deelnemersraad is alleen mogelijk wanneer de betrokkene, naar de mening van ten minste drie raadsleden, ernstig in gebreke blijft in de uitoefening van zijn functie.
4. In geval van een tussentijdse vacature wijst de organisatie die het te vervangen raadslid had benoemd de opvolger van het betrokken lid aan. Het nieuwe lid heeft zitting gedurende de tijd die het vervangen lid nog had te vervullen, doch is na afloop van die termijn terstond opnieuw benoembaar. Gedurende het bestaan van een vacature be- houdt de deelnemersraad zijn volledige bevoegdheden.
5. De aanwijzing geschiedt binnen een maand na het ontstaan van de vacature.
6. De deelnemersraad kiest uit zijn midden een voorzitter en een plaats- vervangend voorzitter, alsmede een secretaris en een plaatsvervan- gend secretaris.
Artikel 12B
Bevoegdheden en taken van de deelnemersraad
1. De deelnemersraad adviseert het bestuur desgevraagd of uit eigener beweging over aangelegenheden die het fonds betreffen, maar in elk geval over elk voorgenomen besluit van het bestuur tot:
a. het nemen van maatregelen van algemene strekking;
b. wijziging van de statuten en het pensioenreglement van het fonds;
c. vaststelling van de begroting, het jaarverslag en de overige gege- vens over het verstreken boekjaar, het actuarieel verslag, de ver- klaring van de actuaris, de jaarrekening, de verklaring omtrent de getrouwheid ondertekend door de accountant en de actuariële en bedrijfstechnische nota;
d. wijziging van de hoogte van ingegane pensioenen, in gevallen waarin de financiële toestand van het fonds daartoe aanleiding geeft;
e. het verlenen van toeslagen hoe ook genaamd of het aanbrengen van wijzigingen, tenzij de toeslagen rechtstreeks voortvloeien uit een statutaire of reglementaire bepaling;
f. gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het fonds;
g. liquidatie van het fonds.
2. Het bestuur is verplicht het advies van de deelnemersraad op een zodanig tijdstip te vragen dat het van wezenlijke invloed kan zijn op de in het eerste lid van dit artikel te nemen besluiten. Bij het vragen van advies wordt aan de deelnemersraad een overzicht verstrekt van
16
de beweegredenen voor het te nemen besluit, alsmede van de gevol- gen die het te nemen besluit naar verwachting voor de belangheb- benden bij het fonds zal hebben.
3. Het bestuur (of een delegatie van het bestuur) en de deelnemersraad komen ten minste tweemaal per kalenderjaar gezamenlijk in verga- dering bijeen. Tijdens deze vergaderingen worden de aangelegenhe- den aan de orde gesteld waarover het bestuur of de deelnemersraad overleg wenselijk acht. De gezamenlijke vergaderingen van het be- stuur en de deelnemersraad worden om beurten voorgezeten door de voorzitter van het bestuur, respectievelijk door de voorzitter van de deelnemersraad.
4. Het bestuur is verplicht desgevraagd aan de deelnemersraad tijdig alle inlichtingen en gegevens te verstrekken, die deze voor de invul- ling van zijn taak redelijkerwijze nodig heeft. De inlichtingen en gegevens worden desgevraagd schriftelijk verstrekt.
5. Het bestuur deelt de deelnemersraad zo spoedig mogelijk schriftelijk mee of het bestuur het advies in de in het eerste lid genoemde aan- gelegenheden niet of niet geheel volgt, waarbij tevens wordt meege- deeld waarom van het advies of van een daarin vervat minderheids- advies wordt afgeweken.
6. De deelnemersraad beschikt over een beroepsrecht als bedoeld in artikel 6c, tweede lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet alsmede over een klachtrecht als bedoeld in artikel 6d, eerste lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet. Het in de vorige volzin bedoelde klachtrecht komt overeenkomstig laatstgenoemd artikellid ook toe aan een gedeelte van ten minste 10% van de raadsleden.
7. De (plaatsvervangende) leden van de deelnemersraad verplichten zich door het aanvaarden van hun benoeming tot geheimhouding van hetgeen hen in hun functie omtrent een bedrijf, beroep of persoon is bekend geworden en voorts van alle aangelegenheden, ten aanzien waarvan het bestuur of de voorzitter geheimhouding heeft opgelegd of waarvan zij het vertrouwelijke karakter moeten begrijpen.
8. a. De deelnemersraad stelt een huishoudelijk reglement vast waarin de werkwijze van de deelnemersraad wordt vastgelegd, hetgeen onder meer inhoudt:
17
– de wijze waarop en de gevallen waarin vergaderingen van de deelnemersraad worden bijeengeroepen;
– de wijze waarop de deelnemersraad in de vergaderingen be- sluiten neemt;
– de wijze waarop de deelnemersraad de in het eerste lid van dit artikel bedoelde adviezen samenstelt en aan het bestuur ter kennis brengt.
b. Het huishoudelijk reglement behoeft de goedkeuring van het bestuur van het fonds.
c. De deelnemersraad is verplicht om zich te houden aan de proce- dures die zijn vastgelegd in het huishoudelijk reglement.
Artikel 12C
Vergoedingen voor de deelnemersraad
1. De raadsleden ontvangen vacatiegeld voor elke door hen bijge- woonde vergadering. Reis- en verblijfkosten worden eveneens ver- goed, indien deze door de raadsleden in hun functie zijn gemaakt.
2. De hoogte van de in het eerste lid bedoelde vergoedingen is over- eenkomstig de vergoeding voor de leden van het bestuur van het fonds.
3. De kosten van de in het voorgaande lid bedoelde vergoedingen komen voor rekening van het fonds.
Artikel 12D
Scholing en secretariële ondersteuning van de deelnemersraad
Het bestuur draagt zorg voor een adequate scholing van de leden van de deelnemersraad alsmede voor secretariële ondersteuning van de deelnemersraad. De kosten hiervan komen voor rekening van het fonds.
Artikel 13
Administrateur
1. Onder verantwoordelijkheid van het bestuur en met inachtneming van een door het bestuur vastgestelde instructie kan het administra- tief en geldelijk beheer worden gevoerd door een door het bestuur tot wederopzegging benoemde administrateur.
2. De administrateur woont de vergaderingen van het bestuur bij, tenzij het bestuur in een bijzonder geval anders bepaalt.
18
Artikel 14
Actuaris
1. Door het bestuur wordt een actuaris benoemd.
2. De actuaris heeft tot taak het bestuur voor te lichten omtrent de financiële opzet van het fonds en de grondslagen waarop het rust en een verklaring af te geven over de juistheid van de op de balans en de rekening van baten en lasten voorkomende actuariële posten. De actuaris brengt jaarlijks een actuarieel rapport uit aan het bestuur en dient van advies bij de vaststelling van de in het vierde lid van arti- kel 17 bedoelde jaarrekening.
3. De actuaris is gerechtigd tot inzage van alle boeken en bescheiden van het fonds, waarvan inzage tot de richtige vervulling van zijn taak behoort.
4. De actuaris is verplicht desgevraagd aan de Pensioen- & Verzeke- ringskamer inzicht te bieden in zijn werkzaamheden als bedoeld in het tweede lid alsmede haar alle overige inlichtingen te verstrekken die redelijkerwijze geacht kunnen worden nodig te zijn voor de ver- vulling van de haar bij of krachtens de Pensioenen spaarfondsenwet opgelegde taak.
Artikel 15
Accountant
1. Door het bestuur wordt een accountant benoemd, die tot taak heeft de balans, de rekening van baten en lasten en het verslag bedoeld in artikel 17 te controleren.
2. De accountant is gerechtigd tot inzage van alle boeken en beschei- den van het fonds. De waarden van het fonds moeten hem desver- langd worden getoond.
3. De accountant is verplicht desgevraagd aan de Pensioen- & Verzekeringskamer inzicht te bieden in zijn controlewerkzaamheden als bedoeld in het eerste lid alsmede haar alle overige inlichtingen te verstrekken die redelijkerwijze geacht kunnen worden nodig te zijn
19
voor de vervulling van de haar bij of krachtens de Pensioen- en spaarfondsenwet opgelegde taak.
Artikel 16
Financiering
1. Het fonds draagt zorg ervoor dat de bezittingen van het fonds, teza- men met de te verwachten inkomsten, toereikend zijn ter dekking van de uit de statuten en (het) reglement(en) voortvloeiende pensioen- verplichtingen.
2. Het fonds draagt zorg ervoor dat de aanspraken die de deelnemers bij beëindiging van de deelname aan het reglement kunnen ontlenen in elk geval steeds aan het einde van ieder kalenderjaar dan wel, indien dat eerder is, bij beëindiging van de deelneming, volledig zijn gefinancierd.
Artikel 17
Rekening en verantwoording van het bestuur
1. Het bestuur legt aan de Pensioen- & Verzekeringskamer jaarlijks bin- nen zes maanden na afloop van het boekjaar een jaarrekening, een jaarverslag en overige gegevens over het verstreken boekjaar over, waarin een volledig beeld van de financiële toestand van het fonds wordt gegeven en waaruit ten genoegen van die kamer blijkt dat wordt voldaan aan het bepaalde bij en krachtens de Pensioen- en spaarfondsenwet en dat de belangen van de bij het fonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers en overige belanghebbenden vol- doende gewaarborgd geacht kunnen worden. Het verslag moet vol- gens de bestedingsdoelen zijn gespecificeerd.
2. Het bestuur legt aan de Pensioen- & Verzekeringskamer bovendien jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een actua- rieel verslag betreffende het fonds over, voorzien van de verklaring van een actuaris.
3. Ten blijke van de vaststelling van de jaarrekening en het jaarverslag worden deze ondertekend door de voorzitter en secretaris.
4. Na de vaststelling van de in het eerste lid genoemde stukken worden deze ter kennisneming toegezonden aan de in het derde lid van arti- kel 7 genoemde organisaties.
5. De jaarrekening en het jaarverslag moeten door een registeraccoun- tant of accountant-administratieconsulent met certificerende bevoegd- heid zijn gecontroleerd en zijn voorzien van een verklaring omtrent
20
de getrouwheid; uit deze stukken moet blijken dat de uitgaven con- form de bestedingsdoelen zijn gedaan.
6. Het bestuur draagt zorg ervoor dat van de inhoud van het in het eer- ste lid genoemde jaarverslag en de in het vijfde lid genoemde accountantsverklaring ten kantore van de administrateur ter inzage van de daarbij betrokken werkgevers en werknemers worden neer- gelegd, alsmede op één of meer door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen plaatsen.
7. De jaarrekening, het jaarverslag en de accountantsverklaring worden op aanvraag van de bij het fonds betrokken werkgevers en werkne- mers toegezonden tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.
8. Het boekjaar van het fonds loopt van 1 januari tot en met 31 decem- ber.
9. Voorafgaand aan ieder jaar stelt het bestuur met betrekking tot de Overgangsregeling een begroting vast. De begroting is voor de bij het fonds betrokken werkgevers en werknemers beschikbaar en is gespecificeerd overeenkomstig de doelstelling bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder c.
Artikel 18
Wijziging van de statuten of de reglementen
1. De statuten en de reglementen kunnen worden gewijzigd bij een besluit van het bestuur. Ten aanzien van een dergelijk besluit is het bepaalde in artikel 8 van toepassing.
2. Een wijziging van de statuten of van de reglementen treedt in wer- king op een door het bestuur bepaald tijdstip.
3. Een wijziging van de statuten wordt in een notariële akte neergelegd. Artikel 19
Vermindering van aanspraken
1. Door een wijziging van de statuten of de reglementen kunnen de tegenover het fonds verworven aanspraken op pensioen, daaronder
21
mede begrepen reeds ingegaan pensioen, of eventuele andere uitke- ringen gewijzigd of verminderd worden:
a. indien een wijziging in bestaande of invoering van nieuwe wet- telijke regelingen op het gebied van de voorzieningen tegen gel- delijke gevolgen van ouderdom en overlijden plaatsvindt;
b. indien de financiële toestand van het fonds daartoe aanleiding geeft.
2. In het geval bedoeld in het vorige lid onder b, zal een vermindering van de aanspraken voor iedere deelnemer, gewezen deelnemer en overige belanghebbenden bepaald worden naar evenredigheid van de waarde van hun aanspraken ten tijde van de vermindering, tenzij het bestuur besluit de vermindering te doen geschieden volgens een schaal, waarin tot uitdrukking komt, dat een groter percentage van de door de nog niet gepensioneerden verworven aanspraken behou- den blijft al naarmate de pensioengerechtigde leeftijd van de betrok- ken deelnemer of gewezen deelnemer dichterbij is gelegen en dat de aanspraken van degenen, die reeds in het genot van pensioen zijn met het kleinste percentage worden verminderd. Een besluit inge- volge dit lid wordt met inachtneming van het bepaalde in artikel 18 opgenomen in de pensioenreglementen van het fonds.
3. De statuten en de reglementen kunnen te allen tijde gewijzigd wor- den met betrekking tot na de ingangsdatum van de wijziging nog te verwerven aanspraken op pensioen of eventuele andere uitkeringen.
Artikel 20
Overeenkomsten met andere pensioenfondsen
1. Het bestuur is bevoegd met andere pensioenfondsen overeenkomsten te sluiten, welke ten doel hebben om bij overgang van alle deelne- mers of een bepaalde groep van deelnemers van het andere pensioen- fonds naar het fonds:
a. de verplichtingen van het andere pensioenfonds jegens deze deel- nemers, de gewezen deelnemers die behoord hebben tot dezelfde groep deelnemers als die, welke overgaat en overige belangheb- benden geheel of gedeeltelijk over te nemen; of
b. aan deze deelnemers, de gewezen deelnemers die behoord heb- ben tot dezelfde groep deelnemers als die, welke overgaat, en overige belanghebbenden aanspraken op pensioen te verlenen volgens de pensioenreglementen van het fonds over perioden vóór de overgang naar het fonds.
2. Het bestuur is tevens bevoegd met andere pensioenfondsen overeen- komsten te sluiten, welke ten doel hebben om bij overgang van alle deelnemers of een bepaalde groep van deelnemers naar het andere pensioenfonds:
22
a. de verplichtingen van het fonds jegens deze deelnemers, de gewezen deelnemers, die behoord hebben tot dezelfde groep deelnemers als die, welke overgaat, en overige belanghebbenden geheel of gedeeltelijk over te dragen aan het andere pensioen- fonds; of
b. aan deze deelnemers, de gewezen deelnemers, die behoord heb- ben tot dezelfde groep deelnemers als die, welke overgaat, en overige belanghebbenden aanspraken op pensioen te verlenen volgens het pensioenreglement van het andere pensioenfonds over de perioden van de deelneming in het fonds.
3. Overeenkomsten als bedoeld in de vorige leden onder b kan het bestuur ook sluiten met betrekking tot de overgang van individuele deelnemers van het fonds naar een ander pensioenfonds of omge- keerd.
4. Het bestuur kan in verband met het in de vorige leden bepaalde ten aanzien van de betrokken deelnemers, gewezen deelnemers en ove- rige belanghebbenden van de bepalingen van de statuten of de pensioenreglementen afwijken, mits niet ten nadele van de gezamen- lijke rechthebbenden.
5. Het bestuur is ook bevoegd overeenkomsten aan te gaan met bedrijfstakpensioenfondsen, ten doel hebbende, dat aan degenen, die zowel tegenover het fonds als tegenover één of meer dier bedrijfstak- pensioenfondsen recht hebben op pensioen, de uitbetaling van de pensioentermijnen, waarop hij tegenover ieder dier bedrijfstak- pensioenfondsen recht heeft, zal plaats hebben door bemiddeling van het fonds of één dier bedrijfstakpensioenfondsen.
Artikel 21
Ontbinding en liquidatie
1. Het fonds kan worden ontbonden bij een besluit van het bestuur. Een besluit tot ontbinding van het fonds kan slechts genomen worden in een uitdrukkelijk daartoe bijeengeroepen vergadering.
2. Indien tot ontbinding wordt besloten, treedt het fonds op een door het bestuur te bepalen datum in liquidatie. Tenzij het bestuur een liquidateur benoemt, geschiedt de liquidatie door het bestuur, dat in dat geval aanblijft tot de liquidatie is geëindigd.
23
3. Tenzij het bepaalde in artikel 20, tweede lid, onder b, toepassing vindt, worden aan de deelnemers, hun echtgenoten, gewezen echtge- noten, (gewezen) (geregistreerde) partners en kinderen premievrije aanspraken op uitgesteld pensioen toegekend, berekend alsof bij voortbestaan van het fonds hun deelneming op de datum van ontbin- ding van het fonds was beëindigd.
4. Het bestuur wendt een eventueel overschot zoveel mogelijk aan in overeenstemming met het doel van het fonds. Bij een eventueel tekort worden de ten tijde van de liquidatie bestaande pensioenaan- spraken van alle deelnemers, gewezen deelnemers of overige belang- hebbenden naar evenredigheid verminderd, tenzij het bestuur besluit de vermindering te doen geschieden volgens een schaal, waarin tot uitdrukking komt, dat een groter percentage van de door de nog niet gepensioneerden verworven aanspraken behouden blijft al naarmate de pensioengerechtigde leeftijd van de betrokken deelnemer of ge- wezen deelnemer dichterbij is gelegen en dat de aanspraken van degenen, die reeds in het genot van pensioen zijn met het kleinste percentage worden verminderd.
5. Indien het bestuur tot liquidatie besluit en het fonds zich niet langer met de uitbetaling van alle of een deel der uitkeringen zal belasten, worden, tenzij het bepaalde in artikel 20, tweede lid toepassing vindt, door het bestuur lijfrenteverzekeringen aangegaan bij een of meer instellingen, welke voldoen aan de eisen gesteld in artikel 2, vierde lid onderdeel B van de Pensioen- en xxxxxxxxxxxxxxx.Xx aanspraken welke aan de lijfrenteverzekeringen kunnen worden ontleend, zullen naar aard en omvang zoveel mogelijk gelijk zijn aan de aanspraken, welke tegenover het fonds bestaan.
Van de gesloten lijfrenteverzekeringen moeten bewijsstukken aan betrokkenen worden afgegeven, waarin de gewezen deelnemer en overige belanghebbenden onherroepelijk als begunstigden worden aangewezen, waarin overdracht, verpanding of belening van de ver- zekerde aanspraken wordt uitgesloten en waarin de mogelijkheid tot afkoop van de verzekerde aanspraken niet ruimer mag zijn geregeld dan in de pensioenreglementen van het fonds.
Zodra de lijfrenteverzekeringen gesloten zijn zullen de aanspraken jegens de verzekeringsinstelling in de plaats treden van de aanspra- ken jegens het fonds.
Artikel 22
Informatieverstrekking
1. Iedere deelnemer wordt bij de aanvang van de deelneming schrifte- lijk op de hoogte gesteld van de inhoud van de statuten en de inhoud
24
van de reglementen. Jaarlijks worden de deelnemers schriftelijk geïnformeerd over wijzigingen van statuten en reglementen.
2. Het fonds stelt belanghebbenden in staat desgewenst van de gel- dende statuten en de geldende reglementen kennis te nemen.
Overgangsreglement
Artikel 1
Begripsbepalingen
In dit reglement wordt verstaan onder:
a. de CAO:
de collectieve arbeidsovereenkomst inzake overgangsregeling voor de Rijnen Binnenvaart;
b. de deelnemer;
de werknemer op wie de CAO van toepassing is en wiens verzoek om een uitkering ingevolge de overgangsregeling door het fonds is ingewilligd en die ook daadwerkelijk uitgetreden is;
c. de administrateur: PVF Nederland N.V.
Overigens zijn van toepassing de begripsbepalingen als vermeld in de CAO.
Artikel 2
Vaststelling en betaling van de bijdrage
1. De werkgever is verplicht aan het fonds op door het bestuur te bepa- len tijdstippen en op bij het fonds verkrijgbare gegevensdragers de gegevens te verstrekken, welke naar het oordeel van het bestuur nodig zijn voor het berekenen van de volgens de Collectieve Arbeids- overeenkomst inzake Overgangsregeling voor de Rijn- en Binnen- vaart verschuldigde bijdrage en het door het fonds te heffen voor- schot op de bijdrage. Indien de werkgever niet, niet tijdig of onvolledig de benodigde gegevens aan het fonds verstrekt, is het fonds bevoegd de hoogte van de bijdrage of het voorschot naar beste weten zelf vast te stellen. De kosten van het vergaren en verstrekken van de door het fonds gewenste informatie komen voor rekening van de werkgever.
25
2. De werkgever is verplicht de door hem en zijn werknemers verschul- digde bijdrage aan het fonds af te dragen binnen 10 dagen na afloop van het kalenderkwartaal, waarover de bijdrage verschuldigd is. Het fonds is bevoegd van de werkgever te vorderen dat deze op door het fonds te bepalen tijdstippen en tot door het fonds te bepalen bedra- gen voorschotten op de verschuldigde bijdrage aan het fonds zal betalen.
3. Indien de werkgever in gebreke is de verschuldigde bijdrage of het van hem gevorderde voorschot op tijd en ten volle te voldoen, is het fonds bevoegd van hem te vorderen, dat de bijdrage over een door het fonds vastgesteld tijdvak van ten hoogste een jaar en tot een door het fonds naar beste weten vast te stellen bedrag bij vooruitbetaling wordt voldaan binnen een door het fonds vast te stellen termijn.
4. Bij niet-tijdige betaling van de verschuldigde bijdrage of het van hem gevorderde voorschot is de werkgever door het enkele verloop van de termijn in verzuim. Het fonds is dan bevoegd te vorderen:
– rente over het verschuldigde bedrag vanaf de dag volgend op de dag dat het verschuldigde bedrag betaald had moeten zijn;
– vergoeding van de buitengerechtelijke invorderingskosten, onver- minderd de overige kosten van vervolging verschuldigd volgens de wet.
De rente wordt berekend naar het percentage van de wettelijke rente als bedoeld in de artikelen 6:119 en 6:120 van het Burgerlijk Wet- boek. De buitengerechtelijke invorderingskosten worden gesteld op 15% van het verschuldigde bedrag, met een minimum van € 50,–.
5. De werkgever is gerechtigd het werknemersaandeel in de bijdrage in te houden op het loon van de werknemer overeenkomstig het be- paalde in artikel 4 van de CAO.
Artikel 3
Aanspraken in de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2006
1. In de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2006 kan aanspraak op een uitkering ingevolge de overgangsregeling maken degene die:
– in genoemde periode de uittredingsdatum bereikt, en
– op 31 december 2001 werknemer is bij een aangesloten werkge- ver, en
– op 1 januari 2002 deelnemer is in de pensioenregeling van het fonds en dit onafgebroken blijft tot de uittredingsdatum dan wel de pensioeningangsdatum, en
– ten genoegen van het bestuur aantoont dat hij gedurende 10 jaar
26
onmiddellijk voorafgaande aan zijn uittreding onafgebroken werknemer is geweest.
Indien betrokkene als gevolg van (een) korte onderbreking(en) bui- ten zijn schuld niet aan deze laatste voorwaarde voldoet, bijvoor- beeld ten gevolge van werkloosheid of arbeidsongeschiktheid, kan het bestuur op verzoek van betrokkene bepalen dat betrokkene, mits aan de overige voorwaarden is voldaan, toch voor vervroegde uittre- ding in aanmerking komt
3. Geen aanspraak op een uitkering krachtens de overgangsregeling kan doen gelden:
a. degene, die in aanmerking komt dan wel in het genot is van een volledige SV-uitkering;
b. degene, die in aanmerking komt voor loondoorbetaling tijdens ziekte als bedoeld in artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek;
c. degene op wie een afvloeiingsregeling of non-activiteitsregeling van toepassing is;
d. degene die bij de ingang van de deelneming de arbeidsovereen- komst niet beëindigd hebben.
4. De werknemer die wil deelnemen aan de overgangsregeling dient zich daartoe ten minste drie maanden voor de gevraagde uittredings- datum bij de werkgever aan te melden onder opzegging van zijn arbeidsovereenkomst. De werkgever dient ervoor te zorgen dat het aanvraagformulier betreffende het verzoek om deelneming uiterlijk twee maanden voor de gevraagde uittredingsdatum bij de administra- teur wordt ingediend. Een kopie van dit formulier wordt door de werkgever aan de werknemer overhandigd.
5. Indien het verzoek om deelneming aan de overgangsregeling door het fonds niet wordt ingewilligd, blijft de arbeidsovereenkomst onge- wijzigd gehandhaafd.
Artikel 4
Hoogte van de uitkering ingevolge de overgangsregeling
1. De overgangsuitkering is gelijk aan het totaalinkomen, verminderd met het ingegane TOP en het LOP. Indien het TOP en het LOP nihil zijn, is de overgangsuitkering gelijk aan het totaalinkomen. Het totaalinkomen is gelijk aan 80% van het laatstverdiende salaris.
27
Van dit salaris wordt niet meer in aanmerking genomen dan 1 maal het maximum-dagloon voor de premieheffing ingevolge de Werkloosheidswet, herleid tot een jaarbedrag, dat geldt ten tijde van de ingang van de uitkering.
Verder mag het salaris ten hoogste gelijk zijn aan 110% van het sala- ris dat gold één jaar voor de uittredingsdatum.
2. Bij uitstel van het TOP en het LOP tot na de pensioendatum kan het totaal aan uitkeringen – TOP-, LOP- en overgangsuitkering – niet uitkomen boven het totaalinkomen als bedoeld in het vorige lid.
3. Het fonds willigt het verzoek tot deelneming aan de overgangs- regeling in als naar het oordeel van het fonds aan alle voorwaarden is voldaan. De deelneming aan de overgangsregeling zal steeds beginnen op de eerste van een kalendermaand.
4. De uitkering zal in maandelijkse termijnen worden betaald.
Artikel 5
Inhoudingen
Door het fonds worden op de uitkering ingehouden:
– de verschuldigde xxxxxxxxxxx;
– het werknemersaandeel in de premie voor de Ziekenfondswet;
– het werknemersaandeel in de pensioenregeling van het fonds, respec- tievelijk in de voor de deelnemer bij zijn laatste werkgever geldende pensioenregeling.
Artikel 6
Financiële verplichtingen
Het fonds neemt naast de uitkering het werkgeversaandeel in de premie voor de pensioenregeling van het fonds voor zijn rekening. Indien de deelnemer niet verzekerd is bij het fonds, zal het fonds het werkgevers- aandeel in de premie van de voor hem geldende pensioenverzekering voor zijn rekening nemen tot maximaal het bedrag dat als werkgevers- aandeel verschuldigd zou zijn indien de deelnemer verzekerd was ge- weest volgens de pensioenregeling van het fonds.
28
Artikel 7
Tijdstip uitkering
De eerste uitkering geschiedt over de maand waarin de deelneming is begonnen. Het tijdstip van de betaling ligt in de tweede helft van de maand waarover de uitkering verschuldigd is.
Artikel 8
Vermindering respectievelijk wijziging van rechten
Wanneer de deelnemer bij het begin van of tijdens zijn deelneming in aanmerking komt voor een SV-uitkering dan wel voor een pensioen- of andere uitkering op grond van een arbeidsovereenkomst in de binnen- scheepvaart, dient hij zulks te melden aan het fonds.
De SV-uitkering dan wel pensioen- of andere uitkering op grond van een arbeidsovereenkomst in de binnenscheepvaart, wordt in mindering ge- bracht op de door het fonds te verstrekken uitkering. De deelnemer is verplicht elke wijziging in de SV-uitkering dan wel pensioen- of andere uitkeringen op grond van een arbeidsovereenkomst in de binnenscheep- vaart, direct aan het fonds te melden.
Artikel 9
Verrichten van arbeid
1. De deelnemer die tijdens de deelneming tegen beloning – al dan niet op grond van een arbeidsovereenkomst – werkzaamheden gaat ver- richten niet zijnde reeds bestaande nevenwerkzaamheden als bedoeld in de volgende leden is verplicht dit onmiddellijk te melden aan het fonds zodra dat het geval is. Alsdan eindigt het recht op uitkering.
2. De werknemer die reeds voorafgaande aan de ingang van de deelne- ming tegen beloning nevenwerkzaamheden verricht en deze werk- zaamheden tijdens de deelneming voortzet, is verplicht dit te melden aan het fonds gelijktijdig met het indienen van het aanvraagformu- lier. De uit deze werkzaamheden voortvloeiende inkomsten worden niet gekort op de uitkering.
3. De deelnemer die tijdens de deelneming de nevenwerkzaamheden als bedoeld in het vorige lid uitbreidt, is verplicht dit onmiddellijk te
29
melden aan het fonds zodra daarvan sprake is. De uit deze uitbrei- ding voortvloeiende inkomsten worden gekort op de uitkering.
Artikel 10
Terugvordering, beëindiging
Indien teveel of ten onrechte uitkering is betaald, doordat de deelnemer niet voldeed aan zijn meldingsplicht op grond van artikel 8 en/of 9, kan het teveel of ten onrechte betaalde worden teruggevorderd.
Het bestuur van het fonds is in deze gevallen bevoegd om de uitkering te verminderen of te beëindigen.
Artikel 11
Controle
Het fonds zal controle uitoefenen op de naleving van de voorwaarden.
Artikel 12
Beëindiging uitkering
De uitkering wordt beëindigd op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 65-jarige leeftijd bereikt.
Xxxxxxx van eerder overlijden van de deelnemer eindigt de uitkering ingevolge de overgangsregeling op de laatste dag van de maand waarin het overlijden plaatsvond.
Artikel 13
Hardheidsclausule
In de gevallen waarin toepassing van de regeling tot onbillijkheden leidt, kan het bestuur van het fonds een beslissing in afwijking van de bepa- lingen van het reglement nemen.
Artikel 14
Verplichting tot opgave van gegevens
De werknemer, die een verzoek tot deelneming aan de overgangs- regeling indient en zijn werkgever zijn verplicht de door de administra- teur voor de behandeling van de aanvraag benodigde gegevens te ver- strekken. De werknemer, die een uitkering ingevolge de overgangsrege- ling geniet, is verplicht om aan de administrateur opgave te doen van die gegevens, die de administrateur voor de uitvoering van dit reglement behoeft.
30
Artikel 15
Slotbepaling
In onvoorziene gevallen beslist het bestuur van het fonds.
31
Dictum II
De in dictum I opgenomen bepalingen zijn algemeen verbindend ver- klaard tot en met 31 december 2006.
Dictum III
Voorzover de in dictum I opgenomen bepalingen strijdig zijn met bij of krachtens de wet gestelde of te stellen regelen, prevaleren deze regelen.
Dictum IV
Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dag- tekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2007 en heeft geen terugwerkende kracht.
Dictum V
Dit besluit zal in een bijvoegsel bij de Staatscourant worden geplaatst. Van deze plaatsing zal mededeling worden gedaan in de Staatscourant.
’s-Gravenhage, 19 december 2005
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Namens deze,
De directeur Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving,
Mr. M. H. M. xxx xxx Xxxx.
32