Inhoudsopgave
Museum CAO
2018-2020
Looptijd 1 oktober 2018 – 1 oktober 2020
Inhoudsopgave
Trefwoordenregister | 36 | |||
In deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt verstaan onder:
a. Museumvereniging:
partij ter ener zijde;
b. Werkgever:
elk lid van partij ter ener zijde, voor zover door partijen bij deze cao opgenomen of tussentijds opgenomen in de in bijlage 7 opgenomen lijst;
c. Vakverenigingen:
partijen ter andere zijde;
d. Werknemer:
iedere persoon die op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst is van de werkgever en waarvan de functie is ingedeeld of gezien de aard der werkzaamheden behoort te worden ingedeeld in de salarisschalen als genoemd in bijlage 1b van deze cao;
e. Partner:
de echtgenoot/echtgenote, de geregistreerde partner, alsmede de partner met wie de niet-gehuwde werknemer, met het oogmerk duurzaam samen te leven, een gemeen- schappelijke huishouding voert. Niet als partner wordt beschouwd de huisgenoot met wie bloedverwantschap
in de eerste of tweede graad bestaat;
f. OR:
de ondernemingsraad als bedoeld in de Wet op de Ondernemingsraden;
g. CAO:
deze collectieve arbeidsovereenkomst met inbegrip van de daarbij behorende bijlagen;
h. BW:
boek 7 titel 10 Burgerlijk Wetboek;
i. Maand:
een kalendermaand;
j. Week:
een periode van 7 etmalen, waarvan het eerste aanvangt bij het begin van de eerste dienst op maandagochtend;
k. Weekeinde:
het tijdvak tussen zaterdag 00.00 uur en zondag
24.00 uur;
l. Dienstrooster:
een werktijdenregeling die aangeeft op welke tijdstippen werknemers normaliter hun werkzaamheden aanvangen, deze beëindigen en onderbreken;
m. Normale arbeidsduur:
een contractuele arbeidsduur van 36 uur gemiddeld per week op jaarbasis;
n. Maandsalaris:
het salaris zoals geregeld in bijlage 1 van deze cao, inclusief een eventuele persoonlijke garantietoeslag;
o. Maandinkomen:
het maandsalaris vermeerderd met de toeslag voor tijdelijke waarneming als bedoeld in artikel 8 lid 6, alsmede de toeslagen voor roosterdienst en bereikbaarheidsdienst als bedoeld in artikel 9, leden 1, 2 en 3;
p. Jaar:
kalenderjaar, tenzij anders vermeld;
q. Jaarsalaris:
12 keer het maandsalaris;
r. Jaarinkomen:
12 keer het maandinkomen, vermeerderd met de vakantie- toeslag en de eindejaarsuitkering;
s. Uursalaris:
1/156ste van het maandsalaris;
t. Standplaats:
de door de werkgever als zodanig aangegeven plaats waar
de werknemer als regel zijn werkzaamheden verricht of van waaruit als regel zijn werkzaamheden aanvangen.
Artikel 2 /Deeltijdarbeid\
1. Verzoek tot deeltijdarbeid
De Wet Aanpassing Arbeidsduur is niet van toepassing voor zover het betreft het recht op vermeerdering van de over- eengekomen arbeidsduur. De werkgever kan dit verzoek toewijzen, indien de vermeerdering niet in strijd is met enig belang van de werkgever.
2. Arbeidsvoorwaarden naar rato
Indien op grond van de individuele arbeidsovereenkomst
de bedongen arbeid minder bedraagt dan de normale arbeids- duur zijn de bepalingen van deze cao, naar rato van de indivi- duele arbeidsduur, op overeenkomstige wijze van toepassing, tenzij in deze cao anders is geregeld.
3. Tijdelijke deeltijdarbeid
a. Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt eveneens voor een verzoek tot tijdelijk werken in deeltijd, mits dit organisatorisch inpasbaar is.
b. De termijn dient ten minste één jaar en ten hoogste drie jaren te bedragen.
c. De nieuwe tijdelijke arbeidsduur dient ten minste de helft van de voor de betreffende werknemer geldende arbeids- duur te bedragen.
d. De werknemer die op grond van deze bepaling een beroep doet op tijdelijk werken in deeltijd behoudt het recht op terugkeer naar de eigen functie of, indien dit niet mogelijk is, het eigen functieniveau.
Artikel 3 /Algemene verplichtingen van de werkgever\
1. Toepassing CAO
De werkgever verplicht zich geen werknemers in dienst te nemen of te houden op voorwaarden die voor de werknemer in negatieve zin afwijken van deze cao.
a. De bepalingen met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden van deze cao zijn niet van toepassing op de voormalig uni- versitair werknemers van de Universiteiten van Amsterdam, Leiden en Wageningen die in verband met de overdracht van de botanische en zoölogische collecties en hieraan gerelateerde activiteiten van deze universiteiten in dienst zullen komen bij de Stichting Nederlands Centrum voor Biodiversiteit Naturalis (hierna te noemen: “NCB Naturalis”). In plaats daarvan zal NCB Naturalis op de arbeidsovereenkomsten met deze voormalig universitaire werknemers de bepalingen zoals opgenomen in de sepa- raat tussen partijen bij deze cao overeengekomen ‘Arbeidsvoorwaardenregeling Voormalig Universitair Werknemers’ toepassen.
2. Individuele arbeidsovereenkomst
De werkgever zal met iedere werknemer schriftelijk een individuele arbeidsovereenkomst aangaan waarin verwezen wordt naar deze cao, die van de individuele arbeidsovereen- komst integraal deel uitmaakt.
3. Uitreiking CAO
De werkgever zal aan de werknemer een exemplaar van
de cao, alsmede van de wijzigingen daarop, ter beschikking stellen.
4. Wervingsbeleid
Bij het ontstaan van vacatures zal de werkgever, rekening houdend met het advies van de OR, alsmede rekening hou- dend met de uitgangspunten van een normale bedrijfsvoe- ring, overgaan tot een interne wervingsprocedure. Gelijktijdig kan worden gestart met een externe wervingsprocedure.
5. Arbeidsomstandigheden
De Arbeidsomstandighedenwet is van toepassing.
6. Vakbondsfaciliteiten
a. Werkgeversbijdrage
De Museumvereniging verklaart zich bereid om tot 2022 aan de vakverenigingen vallend onder deze cao een bijdrage te verstrekken van € 20.000 per jaar. De vakver- enigingen dragen zelf zorg voor de onderlinge verdeling van dit bedrag.
b. Organisatorische faciliteiten
De werkgever zal ten behoeve van het vakbondswerk in de onderneming de volgende faciliteiten toekennen onder voorwaarde dat dit vakbondswerk de bestaande commu- nicatie- en overlegstructuren niet doorkruist of belem- mert, de voortgang van de werkzaamheden in de onderneming niet worden geschaad en dat jaarlijks een schriftelijke opgave plaatsvindt van de kaderleden van
de vakorganisatie die ondernemingsgerichte activiteiten ontplooien:
1. op verzoek zal door de werkgever een vergaderruimte of spreekkamer ter beschikking worden gesteld;
2. de werkgever zal de kaderleden een gepast gebruik toestaan van telecommunicatie- en reproductie- apparatuur en, indien aanwezig, van internet en
e-mailfaciliteiten;
3. voor het doen van zakelijke mededelingen kan gebruik
gemaakt worden van publicatieborden.
c. Op bedrijfsniveau kunnen de werkgever en de OR afspreken dat de vakbondscontributie onderdeel is van de fiscale ruimte in de werkkostenregeling.
d. Voor een verlofregeling betreffende vakbondsbijeen- komsten wordt verwezen naar artikel 11, lid 3 van deze cao.
7. Getuigschrift
Artikel 656 BW is van toepassing.
8. Medezeggenschap
a. Voor ondernemingen die vallen onder artikel 35.b van
de Wet op de Ondernemingsraden (tussen 10 en 50 werk- nemers), zal - indien ten minste drie kandidaten op de wettelijk voorgeschreven wijze worden voorgedragen en verkozen - de Wet op de Ondernemingsraden van toepas- sing zijn.
b. De grens voor het verplicht stellen van een onderne- mingsraad wordt gelegd bij 35 werknemers of meer.
Artikel 4 /Algemene verplichtingen van partijen bij deze CAO\
1. Nakoming door partijen
Partijen zullen deze overeenkomst naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid naleven en handhaven.
2. Nakoming door leden
Partijen zullen bevorderen, dat hun leden de bepalingen
van deze overeenkomst naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid naleven.
Artikel 5 /Algemene verplichtingen van de werknemer\
1. Goed werknemerschap
De werknemer is gehouden de belangen van het bedrijf van de werkgever als een goed werknemer te behartigen, ook indien geen uitdrukkelijke opdracht daartoe is gegeven.
2. Uitvoering opgedragen werkzaamheden
De werknemer is gehouden alle hem door of namens de werkgever opgedragen werkzaamheden, voor zover deze redelijkerwijze van hem kunnen worden verlangd, zo goed mogelijk uit te voeren en daarbij alle verstrekte aanwijzingen en voorschriften in acht te nemen.
3. Arbeidsomstandigheden
De werknemer is mede verantwoordelijk voor de orde, veilig- heid en de arbeidsomstandigheden in het bedrijf van de werkgever en gehouden tot naleving van de desbetreffende aanwijzingen en voorschriften door of namens de werkgever gegeven.
4. Nevenwerkzaamheden
a. Indien de werknemer enigerlei arbeid voor derden gaat verrichten of als zelfstandige een nevenbedrijf gaat voeren, dient hij dit vooraf aan de werkgever te melden. Indien naar het oordeel van de werkgever te verwachten valt dat de nevenwerkzaamheden schadelijk zijn voor een goede vervulling van het dienstverband dan wel zakelijke belangen van de werkgever schaden, is hij bevoegd de nevenwerkzaamheden te verbieden of aan het verrichten ervan voorwaarden te verbinden, hetgeen door hem schriftelijk en gemotiveerd aan werknemer wordt mede- gedeeld. Dit laat onverlet het bepaalde in artikel 11, lid 6.
b. De werknemer die arbeidsongeschikt wordt als gevolg van
niet door de werkgever goedgekeurde nevenwerkzaam- heden, verliest elke aanspraak op de in artikel 16 gere- gelde aanvullingen op de wettelijke uitkeringen in geval van arbeidsongeschiktheid.
5. Geheimhouding
a. Tijdens het dienstverband en na beëindiging daarvan, ver- plicht de werknemer zich tot volstrekte geheimhouding omtrent al die ondernemingsaangelegenheden waarvan hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat geheimhouding vereist is, ongeacht de wijze waarop deze ter kennis zijn gekomen. De werkgever behoudt zich het recht voor de als gevolg van schending van de geheimhoudingsplicht geleden schade op de (ex-) werknemer te verhalen.
b. De werknemer is ter zake tevens gehouden aan de voorwaarden die de werkgever bij het verwerven van opdrachten met de cliënten is overeengekomen voor zover de werkgever deze voorwaarden schriftelijk aan de werknemer heeft medegedeeld.
6. Misbruik van positie
De werknemer zal zich ervan onthouden:
a. middellijk of onmiddellijk deel te nemen aan ten behoeve van de onderneming door derden uit te voeren aan- nemingen, leveringen of werken;
b. middellijk of onmiddellijk geschenken met handelswaarde, provisie of beloning aan te nemen van personen of rechts- personen, waarmee hij door of vanwege zijn functie direct of indirect in aanraking komt;
c. andere werknemers van de onderneming te verplichten tot het verrichten van persoonlijke diensten;
d. goederen van de onderneming te gebruiken voor eigen doeleinden.
7. Intellectuele eigendom
a. Onverminderd het wettelijk bepaalde inzake het van rechtswege aan de werkgever toekomen van industriële en intellectuele eigendomsrechten, verkrijgt de werkgever het uitsluitend recht op de door de werknemer in het kader van zijn dienstverband door hem alleen of in samen- werking met anderen gedane uitvindingen, verkregen uit- komsten, modellen, uitgedachte werkwijzen, tekeningen, software, geschreven en/of vervaardigde werken. De werkgever verkrijgt een gelijk recht ten aanzien van zaken en/of goederen als hiervoor omschreven, welke de werk- nemer niet in het kader van zijn dienstverband, maar aantoonbaar met gebruikmaking van aan de werkgever ontleende kennis of vaardigheid heeft verkregen.
b. De werknemer is verplicht in opdracht en voor rekening van de werkgever te allen tijde medewerking te verlenen bij het verkrijgen van, het beschikken over en het hand- haven van alle rechten in en buiten Nederland, bedoeld in of voortvloeiend uit het bepaalde onder a.
c. De werkgever is niet gehouden voor de onder a bedoelde zaken octrooi of andere bescherming aan te vragen. De werkgever is vrij aan derden hulp te verlenen bij pogingen om voor de betreffende uitvindingen enzovoort bescher- ming te verkrijgen.
d. In geval de werkgever in een door werknemer gedane uitvinding als bedoeld onder a niet is geïnteresseerd, ver- krijgt de werknemer, na toestemming van de werkgever, het recht daarop octrooi aan te vragen. De werkgever
zal zich zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee maanden nadat een daartoe strekkend schriftelijk verzoek van de betreffende werknemer is ontvangen, uitspreken over het al dan niet verlenen van toestemming. Zolang een dergelijk verzoek niet is ontvangen, is de werkgever vrij van de betrokken uitvindingen gebruik te maken en
daarover te publiceren, dan wel daarover aan derden mededeling te doen.
Indien een dergelijk verzoek is ontvangen, zal de werk- gever, zolang hij zich over het verzoek niet heeft uit- gesproken, waar redelijkerwijs mogelijk met de belangen van de werknemer rekening houden bij enig gebruik van de uitvinding of publicatie daaromtrent.
Indien de werknemer het octrooi heeft verworven, zal hij, wanneer de werkgever dit verlangt, bij het verlenen van licenties aan derden ten behoeve van de werkgever bedingen dat deze de vinding en de daarmee verband houdende specifieke kennis voor zichzelf mag gebruiken en laten gebruiken. Voor zover mogelijk is dit onderdeel op overeenkomstige wijze van toepassing op andere vormen van industriële en intellectuele eigendom.
e. De werknemer die belangen heeft of verkrijgt bij octrooien of aanvragen daartoe, is verplicht hiervan onmiddellijk kennis te geven aan de werkgever. Deze laatste zal beslissen of het voortduren van deze belangen al of niet verenigbaar is met het dienstverband. In geval de werknemer verzuimt deze kennisgeving te doen, kan het dienstverband onmiddellijk worden verbroken.
f. Voor zover dit niet afwijkt van enige wettelijke bepaling van dwingende aard, vindt de werknemer in het krachtens de arbeidsovereenkomst genoten salaris vergoeding voor het gemis van de aan de werkgever toevallende rechten van industriële en intellectuele eigendom.
8. Visitatie
De werknemer kan aan visitatie worden onderworpen volgens de binnen het museum vastgestelde veiligheidsregels, welke zijn vastgesteld in overleg met het medezeggenschapsorgaan (OR of PVT).
Artikel 6 /Indienstneming en ontslag\
1. Individuele arbeidsovereenkomst
De werknemer ontvangt bij indiensttreding een exemplaar van deze cao, alsmede een individuele arbeidsovereenkomst waarin onder meer is opgenomen:
a. de naam en plaats van vestiging van de werkgever;
b. de naam, voornamen, geboorteplaats en geboortedatum van de werknemer;
c. de standplaats;
d. de datum van indiensttreding;
e. de functie bij de aanvang van de arbeidsovereenkomst, alsmede de aanduiding ‘voltijdarbeidsovereenkomst’, indien de functie de normale arbeidsduur vergt, dan wel de aanduiding van de overeengekomen individuele arbeidsduur, indien sprake is van een deeltijdarbeidsovereenkomst;
f. de proeftijd;
g. welk van de in lid 3 van dit artikel genoemde arbeids- overeenkomsten is aangegaan;
h. de salarisschaal en het salaris;
i. de datum van toetreding tot de pensioenregeling;
j. eventuele bijzondere voorwaarden die op de arbeids- overeenkomst van toepassing zijn;
k. de opzegtermijn.
2. Proeftijd
In afwijking van artikel 652 BW bedraagt de proeftijd twee maanden, met dien verstande dat geen proeftijd kan worden overeengekomen in een arbeidsovereenkomst met een duur van ten hoogste zes maanden. Voor arbeidsovereenkomsten langer dan zes maanden maar korter dan twee jaar bedraagt de proeftijd een maand.
3. Aard van de arbeidsovereenkomst
Onverminderd het hiervoor bepaalde, wordt de arbeids- overeenkomst aangegaan:
a. hetzij voor onbepaalde tijd;
b. hetzij voor bepaalde tijd.
In de individuele arbeidsovereenkomst wordt vermeld welke arbeidsovereenkomst is aangegaan. Indien deze vermelding ontbreekt, is de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde
tijd aangegaan.
4. Arbeidsovereenkomst bepaalde tijd
Op basis van artikel 668a BW geldt het volgende:
1. Vanaf de dag dat tussen dezelfde partijen:
a. arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd elkaar met tussenpozen van niet meer dan 6 maanden hebben opgevolgd en een periode van 24 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden, geldt met ingang van die dag de laatste arbeidsovereen- komst als aangegaan voor onbepaalde tijd;
b. meer dan 3 voor bepaalde tijd aangegane arbeids- overeenkomsten elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan 6 maanden, geldt de laatste arbeidsovereenkomst als aangegaan voor onbepaalde tijd.
2. Lid 1, onderdeel a en laatste zinsnede, is niet van toepas- sing op een arbeidsovereenkomst aangegaan voor niet meer dan 3 maanden die onmiddellijk volgt op een tussen dezelfde partijen aangegane arbeidsovereenkomst voor 24 maanden of langer.
3. Artikel 668a, lid 2 BW is niet van toepassing (opvolgende werkgevers).
4. Artikel 668a BW is niet van toepassing op promovendi.
5. Gelet op onder meer de aard van de bedrijfsvoering bij onderzoeksorganisaties en –afdelingen, de te verwachten
carrièrepaden en de wijze van financiering geldt in afwij- king van het bepaalde in artikel 668a lid 1 BW dat met wetenschappelijk personeel maximaal 3 arbeidsover- eenkomsten in maximaal 4 jaar kunnen worden overeengekomen voordat een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaat.
6. In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt voor functies die worden vervuld door seizoenskrachten in dienst van een seizoenmuseum, dat de tussenpoos van niet meer dan 6 maanden wordt verkort tot niet meer dan
3 maanden. Deze afwijking geldt uitsluitend voor de musea en de functies die zijn opgenomen in bijlage 9B van deze cao.
5. Oproepkrachten
Op basis van artikel 628a BW geldt het volgende: Indien een arbeidsomvang van minder dan 15 uur per week is overeen- gekomen en de tijdstippen waarop de arbeid moet worden verricht niet zijn vastgelegd, dan wel indien de omvang van de arbeid niet of niet eenduidig is vastgelegd, heeft de werk- nemer voor iedere periode van minder dan drie uur waarin hij arbeid heeft verricht, recht op het loon waarop hij aanspraak zou hebben indien hij drie uur arbeid zou hebben verricht.
6. Verklaring omtrent het gedrag/veiligheidsonderzoek Een arbeidsovereenkomst wordt slechts aangegaan indien op grond van een ten aanzien van de betrokkene ingesteld veilig- heidsonderzoek dan wel op grond van een verklaring omtrent het gedrag, naar het oordeel van de werkgever, geen bezwaar bestaat tegen vervulling van de desbetreffende functie door betrokkene.
7. Aanzegging arbeidsovereenkomst bepaalde tijd
De werkgever deelt de werknemer uiterlijk een maand
voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt schriftelijk mee:
- of hij de arbeidsovereenkomst al dan niet wil voortzetten,
- en bij voortzetting onder welke voorwaarden deze zal plaatsvinden.
Deze mededelingsplicht geldt niet bij een arbeidsovereen- komst met een duur van minder dan zes maanden, of bij een arbeidsovereenkomst die niet op een vaste kalenderdatum eindigt.
8. Einde van de arbeidsovereenkomst en opzegtermijnen Behoudens in geval van ontslag op staande voet wegens een dringende reden in de zin van de artikelen 678 en 679 BW
en behoudens tijdens of aan het einde van de proeftijd als bedoeld in lid 2, in welke gevallen de arbeidsovereenkomst wederzijds onmiddellijk kan worden beëindigd, neemt de arbeidsovereenkomst een einde:
a. voor werknemers voor onbepaalde tijd in dienst1 :
1. De door de werkgever in acht te nemen termijn van opzegging, bedraagt bij een arbeidsovereenkomst die op de dag van opzegging
a. korter dan vijf jaar heeft geduurd: één maand;
b. vijf jaar of langer, korter dan tien jaar heeft geduurd: twee maanden;
c. tien jaar of langer, maar korter dan vijftien jaar heeft geduurd: drie maanden;
d. vijftien jaar of langer heeft geduurd: vier maanden.
2. De door de werknemer in acht te nemen termijn van opzegging bedraagt één maand.
3. Indien de toestemming bedoeld in artikel 671a lid 1 BW is verleend, wordt de termijn van opzegging, bedoeld in lid 7.a.1, op grond van het bepaalde in artikel 672 lid 4 BW verkort met de proceduretijd, met dien verstande
1 Voor de werknemer die op het tijdstip van het in werking treden van deze wet 45 jaar of ouder was en voor wie op dat tijdstip een langere termijn voor opzegging gold dan volgens deze wet, blijft de oude termijn
dat de resterende termijn van opzegging ten minste één maand bedraagt.
Voor beide partijen bedraagt de termijn van opzegging na de proeftijd echter nooit minder dan één maand. De opzegging dient zodanig te geschieden dat het einde van de arbeids- overeenkomst samenvalt met het einde van de kalendermaand.
Het opzeggen van een arbeidsovereenkomst dient te allen tijde schriftelijk te gebeuren.
In individuele gevallen kan een opzegtermijn van twee maanden worden overeengekomen; de opzegtermijn voor de werkgever bedraagt dan vier maanden.
b. voor werknemers voor een bepaalde tijd in dienst op de laatste dag van het tijdvak, genoemd in de individuele arbeidsovereenkomst, dan wel op het tijdstip, bepaald op grond van het eerste lid van artikel 667 en 668 BW. Tussentijdse opzegging is mogelijk na een geldig beding dat schriftelijk is overeengekomen tussen werkgever en werknemer en dat voor beide partijen geldt.
In zijn algemeenheid geldt dat de beëindiging van de arbeids- overeenkomst, voor zover in deze cao niet anders is bepaald, wordt beheerst door de artikelen 667 tot en met 686a BW.
9. Einde arbeidsovereenkomst bij AOW gerechtigde leeftijd
De arbeidsovereenkomst tussen de werkgever en de werk- nemer eindigt van rechtswege op de dag voorafgaand aan de dag waarop de werknemer de AOW gerechtigde leeftijd bereikt. Voortzetting van de arbeidsovereenkomst na de AOW leeftijd is alleen mogelijk in overleg tussen de werkgever en de
betrokken werknemer. De pensioenregeling is de pensioen- regeling Museumvereniging zoals ondergebracht bij PFZW. Nadere definiëring is opgenomen in bijlage 2 van deze cao.
10. Vast en flexibel werk
Binnen de musea wordt gewerkt op basis van verschillende contractvormen: arbeidsovereenkomsten, uitzendkrachten, zzp’ers, vrijwilligers en stagiaires. Daarbij is het uitgangspunt dat structureel en regelmatig werk in principe wordt verricht door medewerkers met een arbeidsovereenkomst met de werkgever. Per museum wordt jaarlijks met de OR/PVT overleg gevoerd over de definitie van structureel en regel- matig werk en over de verhouding tussen de verschillende contractvormen.
Artikel 7 /Arbeidsduur en werktijden\
1. Arbeidsduur
De arbeidsovereenkomst van een werknemer met een vol- tijd arbeidsovereenkomst heeft een gemiddelde arbeidsduur van 36 uur per week. De jaarurennorm bedraagt 1872 uur (52 weken van 36 uur). De werknemer met een deeltijd arbeidsovereenkomst heeft een jaarurennorm naar rato van het deeltijdpercentage. Voor de berekening van het netto
te werken aantal uren geldt een uitvoeringsregeling.
2. Kaders voor dienstroosters
a. Inroosteren geschiedt jaarlijks in overleg tussen de werk- gever en de werknemer, groep van werknemers of OR/ PVT volgens de normen die gelden in de Arbeidstijdenwet.
b. Voor de werknemer geldt een minimum arbeidsduur van 3 uur per dag, tenzij anders overeengekomen met weder- zijds goedvinden en/of wanneer het dienstbelang dit noodzakelijk maakt.
3. Werkdagen
Op werkdagen wordt normaliter gewerkt op 7 dagen van de week tussen 07.30 en 20.00 uur.
4. Dienstroosters
a. De werknemer ontvangt van de werkgever jaarlijks voor- afgaande aan het kalenderjaar een jaarrooster waarin in redelijkheid rekening is gehouden met zijn wensen. Structurele wijzigingen in dit jaarrooster worden tijdig, doch ten minste twee maanden van tevoren, aan de werk- nemer voorgelegd en door de werkgever vastgesteld.
b. Bij onvoorziene roosterwijzigingen in verband met calami- teiten wordt in onderling overleg tussen werkgever en werknemer of groep van werknemers naar oplossingen gezocht.
5. Overwerk
a. Van overwerk is sprake indien de jaarurennorm van 1872 uur bruto wordt overschreden.
b. Jaarlijks wordt per werknemer het aantal gewerkte uren vastgesteld en vergeleken met de norm.
Indien de werknemer in enig jaar minder is ingeroosterd dan in zijn individuele arbeidsovereenkomst is afge- sproken, worden deze minuren uitbetaald.
Indien de werknemer in enig jaar meer uren heeft gewerkt dan in zijn individuele arbeidsovereenkomst is afge- sproken, dienen deze plusuren binnen drie maanden
na afloop van het kalenderjaar in tijd te worden gecom- penseerd. Indien dit niet of slechts ten dele mogelijk is, worden de resterende plusuren uitbetaald.
De werknemer in schaal 10 of hoger heeft vanaf 1 maart 2011 geen recht op uitbetaling of compensatie in tijd van resterende plusuren, tenzij deze plusuren zijn gemaakt in opdracht van de directie.
c. Ieder kwartaal genereert de werkgever een overzicht van gewerkte uren per werknemer. Deze informatie wordt aan betrokkene en zijn direct leidinggevende ter hand gesteld ten behoeve van de indeling van de te werken uren in de rest van het jaar.
6. Incidentele overschrijdingen
Een incidentele overschrijding van de normale dagelijkse arbeidsduur van een half uur of minder wordt geacht deel uit te maken van de in het eerste lid bedoelde wekelijkse arbeidsduur.
7. Nachtarbeid
Nachtarbeid is niet verplicht voor werknemers die onge- schiktheid kunnen aantonen op grond van een medische indicatie.
Artikel 8 /Functiegroepen en salarisschalen\
1. Algemeen
a. De functies van de werknemers zijn ingedeeld in functiegroepen op basis van het ORBA-systeem (referentiemethode).
b. De beschrijving van de functies vindt plaats conform het Functiehandboek Musea Museumvereniging, zoals
vastgelegd in overleg tussen partijen bij de cao. In iedere aangesloten onderneming zal dit handboek ter inzage beschikbaar zijn.
c. De werkgever is verantwoordelijk voor een juiste indeling van de functie.
d. Bij elke functiegroep hoort een salarisschaal. De salaris- schalen zijn opgenomen in bijlage 1b van de cao.
e. De werknemer ontvangt schriftelijk mededeling van de functiegroep waarin zijn functie is ingedeeld, de salaris-
schaal waarin hij is ingedeeld, zijn schaalsalaris en het aantal periodieken, waarop zijn schaalsalaris is gebaseerd.
f. Indien een werknemer bezwaar heeft tegen functieom- schrijving en/of indeling van zijn functie, kan hij gebruik maken van de bezwarenprocedure functie-indeling zoals opgenomen in het Functiehandboek Musea Museumvereniging.
2. Periodiekenschaal
a. Bij indiensttreding ontvangt de werknemer in het algemeen het schaalsalaris bij nul periodieken.
b. De werknemer die bij indiensttreding nog niet over de voor de functie vereiste kundigheden en ervaring beschikt, kan gedurende ten hoogste 2 jaar in een lagere dan de met die functie overeenkomende salarisschaal worden ingedeeld.
c. De werknemer die in een functie elders zoveel voor de functie bruikbare kundigheden en ervaring heeft ver- kregen, dat het op grond daarvan niet redelijk zou zijn hem op basis van nul periodieken te belonen, kan één of meer periodieken worden toegekend.
d. Tijdelijke werknemers zonder uitzicht op een vast con- tract, waaronder vakantiewerkers, worden beloond con- form het minimumloon dan wel het minimumjeugdloon.
3. Aanloopschaal minimumloon
In afwijking van het bepaalde in lid 2, kan bij indiensttreding gedurende ten hoogste een periode van een jaar het mini- mumloon dan wel het minimumjeugdloon worden betaald aan werknemers - bij voorkeur uit de doelgroepen op de arbeids- markt met geen of weinig scholing - die (nog) niet volledig voldoen aan de functie-eisen, echter uitsluitend onder één van de volgende voorwaarden:
a. met verplichting van de werkgever na dat jaar - bij
gebleken geschiktheid - een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te gaan;
b. ten behoeve van een additionele werkervaringsplaats, met de inspanningsverplichting na dat jaar een arbeids- overeenkomst voor onbepaalde tijd aan te gaan.
4. Jaarlijkse salarisverhoging
a. Bij voldoende functioneren wordt het salaris van de werk- nemer in periodiekenschaal jaarlijks per 1 januari met een periodiek verhoogd tot het eerst hogere salarisbedrag van de salarisschaal, totdat het einde van de schaal is bereikt.
b. 1. Bij buitengewoon goed functioneren kan het salaris worden verhoogd met meer dan een periodiek.
2. Bij onvoldoende functioneren kan de werkgever besluiten de normale jaarlijkse salarisverhoging niet toe te kennen.
3. Een besluit als bedoeld onder 1 of 2 kan alleen plaats vinden op basis van een schriftelijke beoordeling uit- gebracht binnen het kader van een met de OR overeen te komen beoordelingssysteem.
c. Indien na 30 juni van enig jaar indiensttreding plaatsvindt, kan de werkgever besluiten de normale jaarlijkse salaris- verhoging per eerstvolgende 1 januari niet toe te kennen.
5. Tijdelijke waarneming
a. De werknemer, die tijdelijk een functie volledig waar- neemt, die hoger is ingedeeld dan zijn eigen functie, blijft ingedeeld in de functiegroep en de salarisschaal die met zijn eigen functie overeenkomen.
b. Indien de tijdelijke waarneming ten minste 30 achtereen- volgende dagen (of diensten) heeft geduurd, ontvangt de werknemer daar voor een uitkering. Deze uitkering wordt vastgesteld op basis van het verschil tussen het salaris van de werknemer en het salaris dat hij zou ontvangen
als hij zou zijn bevorderd naar de waargenomen functie.
c. Deze uitkering wordt niet toegekend aan de werknemer voor wie bij de indeling van zijn functie met het eventueel waarnemen van een hogere functie reeds rekening is gehouden.
6. Plaatsing in een hoger ingedeelde functie
a. De werknemer die wordt overgeplaatst naar een hoger ingedeelde functie, wordt in de overeenkomende hogere salarisschaal ingedeeld met ingang van de maand volgend op die waarin de overplaatsing naar de hogere functie heeft plaatsgevonden.
b. De verhoging van het salaris wordt vastgesteld op de vol- gende wijze: bij bevordering of inschaling in een hogere salarisschaal wordt het eerst hogere bedrag verhoogd met minimaal 1 periodiek, in de bij de nieuwe functie behorende salarisschaal genomen.
c. In geval van bevordering na 30 juni kan de toekenning van een periodiek één jaar later plaatsvinden dan per eerstvolgende 1 januari.
7. Plaatsing in een lager ingedeelde functie
a. De werknemer die door eigen toedoen, wegens onbe- kwaamheid of op eigen verzoek, wordt overgeplaatst naar een lager ingedeelde functie, wordt in de overeen- komende lagere salarisschaal ingedeeld met ingang van de maand volgend op die waarin de overplaatsing naar de lagere functie is geschied.
b. De verlaging van het salaris wordt vastgesteld op het verschil tussen de schaalsalarissen bij nul periodieken van de twee betrokken salarisschalen, dan wel zoveel meer als nodig is om het nieuwe salaris in overeenstem- ming te brengen met het eerstkomende lagere bedrag in de lagere salarisschaal.
Artikel 9 /Bijzondere beloningen\
1. Vergoeding voor onregelmatige diensten
a. Aan de werknemer die is ingeroosterd op feestdagen wordt per gewerkt uur een toeslag op het uursalaris toegekend van 100%.
Voor de berekening wordt ten hoogste het uursalaris behorend bij het maximum van schaal 7 gehanteerd.
b. Aan de werknemer die is ingeroosterd op andere tijden dan op de dagen maandag tot en met zondag tussen
07.30 uur en 20.00 uur, wordt per gewerkt uur een toeslag op het uursalaris toegekend van:
- maandag t/m zondag
tussen 06.00 uur en 07.30 uur
en tussen 20.00 uur en 22.00 uur: 20%
-maandag t/m zondag
tussen 00.00 uur en 06.00 uur
en tussen 22.00 uur en 24.00 uur: 40%
Voor de berekening wordt ten hoogste het uursalaris behorend bij het maximum van schaal 7 gehanteerd.
c. Indien in opdracht van de werkgever een wijziging in het rooster wordt aangebracht binnen 4 dagen voorafgaand aan de geplande arbeid, geldt - tenzij de werkgever wordt genoodzaakt tot de wijziging door buiten zijn invloed vallende omstandigheden - een toeslag van 25% per verschoven uur.
d. Bij de invoering van het nieuwe toeslagenregime per 1 juli 2006 geldt voor de werknemer die al in dienst was bij de werkgever voor 1 juli 2006 een garantieregeling. Deze werknemers ontvangen een inkomensgarantie van 100% van de aan de invoering van het nieuwe toeslagenregime in het voorafgaande jaar (1 juli 2005 - 1 juli 2006) gemid- deld verdiende zaterdagtoeslagen binnen het dagdienst- venster. De garantietoeslag wordt geïndexeerd met de
structurele loonsverhogingen van deze cao en is pen- sioengevend. In het geval van een roosterwijziging op initiatief van de werknemer, waarbij de werknemer geheel of gedeeltelijk afziet van werken op zaterdag, wordt de garantietoeslag aangepast aan de gewijzigde omstandigheden.
e. Bij de invoering van het nieuwe toeslagenregime per
1 oktober 2013 geldt voor de werknemer die al in dienst was bij de werkgever voor 1 oktober 2013 een garantie- regeling. Deze werknemers ontvangen een inkomens- garantie van 100% van de aan de invoering van het nieuwe toeslagenregime in het voorafgaande jaar
(1 oktober 2012 – 1 oktober 2013) gemiddeld verdiende zondagtoeslagen binnen het dagdienstvenster. De garan- tietoeslag wordt geïndexeerd met de structurele loons- verhogingen van deze cao en is pensioengevend. In het geval van een roosterwijziging op initiatief van de werk- nemer, waarbij de werknemer geheel of gedeeltelijk afziet van werken op zondag, wordt de garantietoeslag aan- gepast aan de gewijzigde omstandigheden.
2. Vergoeding voor bereikbaarheidsdienst
a. Wanneer de werknemer zich buiten de voor hem geldende werktijden in opdracht van de werkgever beschikbaar dient te houden om zo nodig arbeid te verrichten, is sprake van bereikbaarheidsdienst.
b. De volledige toelage voor bereikbaarheidsdienst per uur bedraagt:
- op maandag tot en met vrijdag: 10%
- op zater-, zon- en feestdagen: 20%
van het voor de werknemer geldende uursalaris, doch ten hoogste het maximum van schaal 7.
c. Indien aan de opgedragen bereikbaarheid geen extra gebondenheid aan de plaats van tewerkstelling is ver-
bonden, worden de onder b genoemde percentages tot de helft verminderd.
3. Afbouwregeling roosterdienst/bereikbaarheidsdienst
a. De werknemer, die als direct gevolg van onvrijwillige over- gang naar een andere functie blijvend een aanzienlijke vermindering van inkomsten ondergaat door het weg- vallen of verminderen van de toelage als bedoeld in lid 1 respectievelijk lid 2, ontvangt een garantietoelage.
b. De regeling geldt voor de werknemer die ten minste 2 jaar
- direct voorafgaande aan de beëindiging of vermindering van de toelage - zonder onderbreking een toelage heeft ontvangen.
c. De garantietoelage wordt toegekend voor een periode gelijk aan een vierde deel van de tijd gedurende welke de toelage zonder onderbreking is ontvangen, met een maximum van 36 maanden.
De garantieperiode wordt in 3 gelijke delen gesplitst.
d. De garantietoelage bedraagt respectievelijk 75%, 50% en 25% van het gemiddelde toelagebedrag berekend over een periode van 12 betalingstijdvakken voorafgaande aan de datum waarop beëindiging of vermindering van het werken in onregelmatige diensten plaatsvindt, verminderd met het nieuwe gemiddelde toelagebedrag voor de werknemer.
e. Voor ieder jaar dat de werknemer langer dan 12 jaar zonder onderbreking toelage heeft ontvangen, wordt de termijn van 36 maanden verlengd met een maand. Deze verlenging bedraagt ten hoogste 12 maanden. Over deze maanden bedraagt de garantietoelage 25%, overeenkom- stig onderdeel d.
f. Voor de werknemer van 55 jaar of ouder zal geen verdere afbouw dan de garantietoelage van 25% plaatsvinden, tenzij onderdeel g van toepassing is.
g. Indien er sprake is van verlaging van de overeengekomen arbeidsduur wordt de garantietoelage naar evenredigheid aangepast.
In het geval van vrijwillige overgang naar een andere functie, wordt de vastgestelde garantietoelage aangepast aan de gewijzigde omstandigheden.
4. Buitengewone prestaties
Wegens buitengewone prestaties kan de werkgever, onverlet het bepaalde in artikel 8 lid 4, aan de werknemer een bijzon- dere beloning toekennen in de vorm van bijvoorbeeld extra verlof, een gratificatie of een tijdelijke toelage. Ook aan werk- nemers die het einde van de salarisschaal hebben bereikt dan wel aan wie een persoonlijke garantietoeslag is toegekend, kan een dergelijke bijzondere beloning worden toegekend.
5. Jubileumgratificatie
Aan de werknemer die 12,5 of 25 of 40 jaar bij de werkgever in dienst is, wordt - voor zover de fiscale regelgeving dit toe- laat - een van inhoudingen vrijgestelde gratificatie toegekend ter hoogte van:
25% van het bruto maandinkomen bij 12,5 jaar (belast); 100% van het bruto maandinkomen bij 25 jaar (onbelast); 100% van het bruto maandinkomen bij 40 jaar (onbelast). Voor de berekening wordt het bruto maandinkomen op de jubileumdatum gehanteerd.
Artikel 10 /Feestdagen\
a. Onder feestdagen worden in deze cao verstaan: Nieuwjaarsdag, eerste en tweede Paasdag, Bevrijdings- dag, de dag waarop de verjaardag van ons staatshoofd wordt gevierd, Hemelvaartsdag, eerste en tweede Pinksterdag, eerste en tweede Kerstdag, alsmede
eventueel andere door de werkgever als zodanig aan te wijzen dagen.
De werknemer heeft op feestdagen vrijaf met behoud van inkomen.
b. Voor arbeid verricht in roosterdienst op een in artikel 10 lid a genoemde, maandag tot en met vrijdag vallende feestdag, ontvangt de werknemer compenserend vrijaf.
Artikel 11 /Buitengewoon verlof\
De Wet Arbeid en Zorg is van toepassing. In afwijking en met uitsluiting daarvan, voor zover wettelijk toegestaan, geldt het volgende:
1. Betaald verlof
In de volgende gevallen kan de werknemer betaald verlof opnemen, mits hij zo mogelijk ten minste een dag tevoren en onder overlegging van bewijsstukken aan de werkgever van het verzuim kennis geeft en de gebeurtenis in het desbetref- fende geval bijwoont:
a. Na de bevalling van de echtgenote, de geregistreerde partner, de persoon met wie de werknemer ongehuwd samenwoont of degene van wie de werknemer het kind erkent, heeft de werknemer gedurende een tijdvak van vier weken, te rekenen vanaf de eerste dag na de xxxxx- xxxx, recht op geboorteverlof met behoud van loon van eenmaal de arbeidsduur per week;
b. bij overlijden van de partner of een eigen kind, stief- of pleegkind: de dag van overlijden tot en met de dag van de begrafenis of crematie;
c. bij overlijden van xxxxx of schoonouder, stief- of pleeg- ouder: 2 werkdagen; indien de werknemer belast is met de regeling van de uitvaart: de dag van overlijden tot en met de dag van de begrafenis of crematie;
d. bij overlijden van xxxxxxxxxxx xxxxxxxxxx, broer of zwager, zuster of schoonzuster, schoonzoon of schoondochter, kleinkind of huisgenoot: 2 werkdagen;
e. in geval van ernstige ziekte van partner, xxxxx, schoon-, stief- of pleegouder, eigen kind, stief- of pleegkind en andere personen die van de zorg van de betrokken werk- nemer afhankelijk zijn, indien de omstandigheden daartoe noodzaken en in overleg met de werkgever.
2. Mantelzorg
Op verzoek van de werknemer kan de werkgever met de werknemer passende individuele afspraken maken over nood- zakelijke en door de werknemer te verrichten mantelzorg.
3. Verlof vakbondsbijeenkomsten
a. De werkgever zal, voor zover de bedrijfsomstandigheden dit naar zijn mening toelaten, op verzoek van de vakver- eniging waarvan de betrokken werknemer lid is, aan een werknemer verlof toekennen in de navolgende gevallen:
1. het als officieel afgevaardigde deelnemen aan bijeen- komsten van bondscongres, bondsraad, districtsver- gaderingen, bedrijfsconferenties of andere daarmee vergelijkbare in de statuten van de vakverenigingen opgenomen organen, voor zover opgenomen in de door de vakvereniging ter beschikking van de werkgever te stellen lijst, met inachtneming van een maximum van:
- 10 dagen per jaar, per vakvereniging, partij bij deze cao,
- te vermeerderen met 1 dag per jaar per 10 leden, per vakvereniging, partij bij deze cao;
2. het deelnemen aan een door de vakvereniging geor- ganiseerde vormings- of scholingsbijeenkomst, met inachtneming van een maximum van 3 dagen per jaar, per vakvereniging, partij bij deze cao.
Het verzoek om verlof voor onder 1 of 2 van dit lid bedoelde activiteiten zal door de betrokken werknemer, namens de vakvereniging, als regel schriftelijk en tijdig bij de werkgever worden ingediend. Indien het onder
1 bepaalde maximum in een bijzondere situatie niet toe- reikend zou zijn, kan de werkgever in overleg met de vak- vereniging van dat maximum afwijken, met inachtneming van de overige in dit lid genoemde voorwaarden.
4. Ouderschapsverlof
Artikel 6.1 t/m 6.9 van de Wet Arbeid en Zorg is van toe- passing. In aanvulling daarop geldt het volgende:
a. Het ouderschapsverlof wordt toegestaan indien het belang van de normale bedrijfsvoering zich daartegen
niet verzet. In geval van onregelmatige werktijden volgens rooster kan in onderling overleg worden gekozen voor een aangepaste invulling van de regeling.
b. In de periode van het ouderschapsverlof verwerft de werknemer vakantierechten over de gewerkte uren.
c. Gedurende het ouderschapsverlof kan de werknemer ervoor kiezen om de pensioenpremie (deels) te betalen die hij zou moeten betalen bij handhaving van zijn arbeids- uren van voor het ouderschapsverlof. Dit in overeenstem- ming met de geldende regelingen binnen het pensioenfonds. De werkgever is niet verplicht om het werkgeversdeel van de pensioenpremie gedurende het ouderschapsverlof door te betalen. Indien de pensioen- regeling is ondergebracht bij PFZW is het vanaf 1 januari 2013 niet meer toegestaan om de pensioenopbouw bij onbetaald verlof via de werkgever voort te zetten.
d. In geval van ziekte van de werknemer gedurende het ouderschapsverlof en buitengewoon verlof als bedoeld in dit artikel kan geen opschorting van het ouderschaps- verlof plaatsvinden. Indien de werknemer gedurende de
periode van het ouderschapsverlof ziek wordt, blijft gedurende de eerste twee werkweken het voor hem tijdens het ouderschapsverlof geldende maandinkomen ongewijzigd. Indien de ziekteperiode langer duurt dan twee werkweken, wordt vanaf de elfde dag het maand- inkomen bepaald op het bedrag alsof geen sprake was van ouderschapsverlof. Zie verder de bepalingen opge- nomen in artikel 16 van deze cao.
5. Zwangerschaps- en bevallingsverlof
De werkneemster heeft recht op in totaal 16 weken zwangerschaps- en bevallingsverlof. De vaststelling van het aantal weken verlof voor en na de - blijkens een schriftelijke verklaring van een geneeskundige - vermoedelijke datum van de bevalling geschiedt in overleg met de werkgever, met dien verstande dat ten minste vier weken voor de vermoedelijke datum van de bevalling het zwangerschapsverlof in elk geval ingaat.
Indien de werkneemster arbeidsongeschikt wordt voor het begin van het zwangerschapsverlof, wordt dit geacht te zijn ingegaan bij het begin van die arbeidsongeschiktheid
tot een maximum van 6 weken voor de vermoedelijke datum van de bevalling.
6. Buitengewoon verlof publiekrechtelijke colleges
Artikel 643 BW is van toepassing.
7. Overige gevallen
a. Buiten de in dit artikel genoemde gevallen kan de werk- gever de werknemer op diens verzoek buitengewoon verlof met behoud van zijn gehele of gedeeltelijke maand- inkomen verlenen, indien de omstandigheden dat naar zijn oordeel rechtvaardigen.
b. Een verzoek van de werknemer tot het verlenen van bui- tengewoon verlof zonder behoud van zijn maandinkomen
wordt in beginsel gehonoreerd, tenzij dit redelijkerwijs op grond van zwaarwegende bedrijfsbelangen van de werk- gever niet kan worden gevergd.
De werknemer zal in beginsel ten minste twee maanden tevoren schriftelijk een verzoek indienen; de werkgever zal binnen twee maanden schriftelijk en gemotiveerd reageren op het verzoek.
Gedurende het buitengewoon verlof kan de werknemer ervoor kiezen om de pensioenpremie (deels) te betalen die hij zou moeten betalen bij handhaving van zijn arbeid- suren van voor het buitengewoon verlof. Dit in overeen- stemming met de geldende regelingen binnen het pensioenfonds. De werkgever is niet verplicht om het werkgeversdeel van de pensioenpremie gedurende het buitengewoon verlof door te betalen. Indien de pensioen- regeling is ondergebracht bij PFZW is het vanaf 1 januari 2013 niet meer toegestaan om de pensioenopbouw bij onbetaald verlof via de werkgever voort te zetten.
c. Voor overige verlofvormen geldt de tekst van de Wet Arbeid en Zorg.
Artikel 12 /Vakantie\
1. Vakantie-uren
De werknemer met een volledige arbeidsovereenkomst ver- werft ongeacht geheel of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid per kalenderjaar, indien en voor zover hij recht op loon heeft gehad, rechten op vakantie met behoud van inkomen ter grootte van 194,4 vakantie-uren.
De werknemer die in deeltijd werkt, verwerft vakantierechten naar rato van zijn deeltijdpercentage.
Voor werknemers die voor 1 januari 2009 de leeftijd hebben bereikt van 45 jaar of ouder geldt bijlage 5 van deze cao.
2. Berekening aantal vakantie-uren
a. van de in lid 1 van dit artikel genoemde vakantierechten bedragen de wettelijk gegarandeerde vakantierechten vier maal het contractueel aantal arbeidsuren per week
b. van de in lid 1 van dit artikel genoemde vakantierechten vormen de resterende vakantierechten de bovenwettelijke vakantierechten
c. De werknemer die slechts een deel van het kalenderjaar in dienst van de werkgever is (geweest), heeft aanspraak op een evenredig deel van de in lid 1 genoemde rechten.
3. Opnemen van vakantie-uren
a. Het recht op opname van vakantie-uren gaat in op
1 januari van het jaar waarin deze uren zullen worden verworven of zoveel later in het jaar als wanneer het dienstverband aanvangt.
b. De werkgever stelt de vakantie-uren vast na overleg met de werknemer.
c. De werknemer dient de vakantie-uren zoveel mogelijk op te nemen in het kalenderjaar waarin zij worden verworven, maar in ieder geval voor 31 december van het jaar daarna. De werkgever zal de werknemer daartoe zoveel mogelijk in de gelegenheid stellen.
d. Indien de werknemer de wettelijke vakantie-uren niet voor 1 juli na het kalenderjaar waarin zij zijn verworven heeft opgenomen dan wel gepland, is de werkgever gerechtigd om de vakantie-uren na overleg met de werknemer vast te stellen.
e. Het bepaalde in lid c en d geldt ook voor de (langdurig) zieke werknemer, behalve wanneer hem geen re-inte- gratieverplichtingen zijn opgelegd. De zieke werknemer is verplicht om de werkgever te melden wanneer hij met vakantie gaat, zodat de opgenomen uren van het vakantie-urensaldo kunnen worden afgeboekt.
f. Wanneer de werknemer vakantie-uren opneemt worden altijd de uren van het saldo afgeboekt die het eerst komen te vervallen of te verjaren.
g. Vastgestelde vakantie-uren kunnen alleen wegens gewichtige redenen worden ingetrokken. Indien de werk- nemer hierdoor onvermijdelijk aantoonbare schade lijdt, zal deze worden vergoed.
4. Het niet verwerven van vakantierechten gedurende onderbreking der werkzaamheden
a. De werknemer verwerft geen vakantierechten over de tijd gedurende welke hij wegens het niet verrichten van zijn werkzaamheden geen aanspraak op doorbetaling van het inkomen heeft.
Ook over de periode van het ouderschapsverlof als bedoeld in artikel 11 lid 4, wordt - naar evenredigheid van het verlof - geen vakantie verworven.
b. De werknemer verwerft echter wel vakantie indien hij zijn werkzaamheden niet heeft kunnen verrichten wegens:
1. zwangerschaps- en bevallingsverlof;
2. het naleven van een wettelijke verplichting of verbintenis tenaanzien van de landsverdediging of openbare orde;
3. het met toestemming van de werkgever deelnemen aan een door de vakvereniging van de werknemer georganiseerde bijeenkomst;
4. onvrijwillige werkloosheid bij handhaving van het dienstverband;
5. verlof als bedoeld in artikel 643 BW;
6. het volgen van onderricht waartoe hij krachtens de wet door de werkgever in de gelegenheid moet worden gesteld.
5. Samenvallen van vakantie-uren met bepaalde andere uren waarop geen arbeid wordt verricht
a. Uren waarop de werknemer geen arbeid heeft verricht om de redenen genoemd in artikel 11, eerste lid sub a t/m e en artikel 12, lid 4 sub b gelden niet als vakantie-uren.
b. Van een verhindering als hiervoor onder a bedoeld, dient de werknemer de werkgever in beginsel van tevoren doch in elk geval zo spoedig mogelijk in kennis te stellen.
c. Indien de werknemer arbeidsongeschikt wordt gedurende vastgestelde vakantie, zullen de uren waarop de verhinde- ring zich voordoet niet als vakantie worden geteld. Dit geldt uitsluitend indien de arbeidsongeschiktheid door de controlerende instantie wordt geaccepteerd dan wel door een medische verklaring wordt gestaafd, respectievelijk over die uren een wettelijke uitkering ter zake van ziekte is ontvangen.
d. Aanvankelijk vastgestelde vakantie-uren die op grond van het in dit lid bepaalde niet als zodanig zijn gerekend, kunnen in overleg met de werkgever opnieuw worden vastgesteld.
6. Vakantie bij ontslag
a. Bij het eindigen van de arbeidsovereenkomst zal de werk- nemer desgewenst in de gelegenheid worden gesteld de hem nog toekomende vakantie op te nemen met dien ver- stande, dat deze dagen niet eenzijdig in de opzeggings- termijn mogen worden begrepen.
b. Indien de werknemer de hem toekomende vakantie niet heeft opgenomen, zal hem voor elke niet genoten dag een evenredig bedrag van het jaarinkomen worden uitbetaald.
c. Te veel genoten vakantie wordt op overeenkomstige wijze met het maandinkomen verrekend.
7. Verjaring vakantierechten
Wettelijke vakantierechten, welke niet zijn opgenomen voor het tijdstip liggend 1 jaar na het einde van het kalenderjaar waarin ze zijn verworven, vervallen. Voor de wettelijke vakan- tierechten die zijn verworven vóór 2017 geldt een vervalter- mijn van 2 jaar na het kalenderjaar waarin ze zijn verworven. Voor bovenwettelijke vakantierechten geldt, conform de wet, een verjaringstermijn van 5 jaar.
Op individueel niveau kan in overleg tussen werkgever en werknemer van de verval- en verjaringstermijn worden afge- weken, bijvoorbeeld omdat de werknemer wil sparen voor een periode van langdurig verlof.
Afspraken over afwijking van de verval- en verjaringstermijn zullen schriftelijk worden vastgelegd.
8. Afkoop vakantie-uren
Afkoop van de in lid 2b genoemde bovenwettelijke vakantie- rechten is toegestaan, mits werkgever en werknemer hier- over overeenstemming bereiken.
9. Kopen en verkopen van vakantie-uren
Met instemming van de OR/PVT kan per museum een regeling worden vastgesteld voor een keuze-systeem arbeidsvoorwaarden waarin het kopen en verkopen van bovenwettelijke vakantie-uren mogelijk wordt gemaakt.
Artikel 13 /Vakantietoeslag\
1. De werknemer ontvangt, als regel uiterlijk 31 mei, een vakantietoeslag van 8% van het maandinkomen dat de werknemer in het voorafgaande jaar (1 juni tot en met 31 mei) heeft ontvangen. Voor werknemers die deze volledige periode werkzaam zijn geweest op basis van
de normale arbeidsduur als bedoeld in artikel 1 onder m geldt een minimum vakantietoeslag van € 1250,-.
In de vakantietoeslag zijn begrepen eventuele vakantie- uitkeringen krachtens de sociale verzekeringswetten.
2. Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst vindt verrekening van de vakantietoeslag plaats.
Artikel 14 /Eindejaarsuitkering\
a. De eindejaarsuitkering van enig jaar bedraagt 3,4%.
b. De eindejaarsuitkering wordt in december uitgekeerd en berekend over het in het lopende jaar verdiende jaarsalaris.
c. Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst vindt ver- rekening van de eindejaarsuitkering plaats naar even- redigheid van de gewerkte tijd in dat kalenderjaar.
Artikel 15 /Ontwikkelbeleid\
a. Minimaal 1 keer per jaar wordt met iedere medewerker een gesprek gevoerd over zijn functioneren en de ontwik- kelmogelijkheden en –wensen, rekening houdend met levensfasebewust personeelsbeleid. Hierbij kan het des- gewenst gaan over taakroulatie, in- en externe mobiliteit, stages, opleidingen, trainingen of anderszins. De uitkom- sten van dit gesprek worden schriftelijk vastgelegd. Ter bevordering van levensfasebewust personeelsbeleid ont- wikkelen de musea middels een klankbordgroep instru- menten om elkaar te faciliteren in de uitvoering van dit beleid en zodoende de inzetbaarheid van medewerkers
te bevorderen. Zie ook bijlage 8 van deze cao.
b. De werkgever stelt, met inachtneming van de wettelijke bevoegdheden van OR en PVT, tenminste eens in de twee jaar een opleidings- en ontwikkelplan op voor (onderdelen
van) de museale organisatie, waarin mede gebruik gemaakt wordt van de met alle medewerkers gevoerde gesprekken. In dit opleidingsplan worden per afdeling en voor de gehele organisatie de prioriteiten gesteld t.a.v. opleiding, scholing en ontwikkeling van medewerkers.
c. Ten behoeve van het ontwikkelbeleid wordt jaarlijks per werkgever een budget van 1% van de loonsom ter beschikking gesteld. Binnen de 1% wordt tenminste 0,5% gereserveerd voor persoonsgebonden opleidingen. De OR of PVT ziet erop toe dat dit budget daadwerkelijk wordt besteed. Indien het beschikbare budget niet wordt uit- geput is de OR of PVT bevoegd om voorstellen voor besteding te doen. Deze voorstellen worden uitgevoerd, tenzij er gemotiveerd van afgeweken wordt.
Artikel 16 /Arbeidsongeschiktheid\
1. Algemeen
Indien de werknemer ten gevolge van ziekte, zwangerschap of bevalling niet in staat is de bedongen arbeid te verrichten gelden voor hem de bepalingen van artikel 7:629 BW, de Ziektewet, de wet Arbeid en Zorg, de Wet op de arbeids- ongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA), voor zover hierna niet anders is bepaald.
2. Doorbetaling bij arbeidsongeschiktheid
a. Bij arbeidsongeschiktheid zal aan de werknemer gedu- rende de wettelijke periode als genoemd in artikel 7:629 BW 70% van het maandinkomen, tot maximaal het voor de werknemer geldende maximum dagloon op grond van de wet Financiering Sociale Verzekeringen, worden doorbetaald.
b. Gedurende de eerste 52 weken van de wettelijke periode
als genoemd in artikel 7:629 BW ontvangt de werknemer, boven op de wettelijke loondoorbetaling, een aanvulling tot 100% van zijn maandinkomen.
c. Gedurende de tweede 52 weken van de wettelijke periode als genoemd in artikel 7:629 BW ontvangt de werknemer, boven op de wettelijke loondoorbetaling een aanvulling tot 70% van het maandinkomen.
d. Indien sprake is van een verlenging van de wettelijke loon- doorbetaling als bedoeld in artikel 7:629 lid 11 BW, zal aan de werknemer gedurende deze periode 70% van zijn maandinkomen worden doorbetaald.
e. Perioden waarin de werknemer ten gevolge van ziekte verhinderd is geweest zijn werkzaamheden te verrichten worden samengeteld indien zij elkaar met een onderbre- king van minder dan vier weken opvolgen.
f. De maximering tot 70% van het maandinkomen geldt over het deel van de individuele arbeidsduur dat de werknemer als gevolg van zijn arbeidsongeschiktheid geen werk- zaamheden kan verrichten.
g. Voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid zoals bedoeld in dit lid zal het oordeel van de door de werkgever aangewezen bedrijfsarts/ARBO-arts gevolgd worden.
3. In afwijking van de in lid 2 sub c en d bedoelde maxime- ring tot 70% van het maandinkomen heeft de werknemer over de uren waarin hij activiteiten verricht, waaronder scholing, gericht op re-integratie, recht op een aanvulling tot 100% van het maandinkomen, onder de voorwaarde dat de werkgever hiervoor vooraf, op grond van overeen- stemming met de bedrijfsarts/ARBO-arts inzake nut en noodzaak, toestemming heeft verleend.
4. In afwijking van de in lid 2 sub c bedoelde maximering tot 70% van het maandinkomen heeft de werknemer recht op
een aanvulling tot 100% van het maandinkomen voor de tijd waarover hij in de in lid 2 sub c bedoelde periode een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening duurzaam volledig arbeidsongeschikten (IVA) ontvangt, onder de voorwaarde dat het recht op deze uitkering bij aanvang van de in lid 2 sub c bedoelde periode reeds vaststaat.
5. De in de leden 2 tot en met 4 bedoelde loondoorbetaling wordt beëindigd, wanneer de werknemer de AOW gerech- tigde leeftijd bereikt en wordt niet toegekend aan werk- nemers na de AOW gerechtigde leeftijd.
6. De werkgever heeft het recht de in dit artikel bedoelde loon- doorbetaling en aanvullingen op te schorten, dan wel de aan- vulling te weigeren ten aanzien van de werknemer die:
a. geweigerd heeft gebruik te maken van voorhanden zijnde veiligheidsmiddelen;
b. misbruik maakt van deze voorzieningen;
c. de controlevoorschriften overtreedt.
7. De werkgever heeft het recht de in dit artikel bedoelde loondoorbetaling en aanvullingen te weigeren over de tijd gedurende welke:
a. de werknemer zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan zijn re-integratie bij de eigen of een andere werkgever;
b. de werknemer zijn genezing heeft belemmerd of vertraagd;
c. de werknemer weigert mee te werken aan genees- kundig onderzoek door een door de werkgever aange- wezen bedrijfsarts/ARBO-arts, daaronder begrepen het niet volledig informeren van deze arts en het niet opvolgen van de aanwijzingen van deze arts
8. De werknemer die in aansluiting op de in lid 2 onder a bedoelde periode minder dan 35% arbeidsongeschikt is, ontvangt over de tijd waarin hij zijn verdiencapaciteit volledig benut en voor zo lang de mate van arbeidson- geschiktheid gedurende de hierna aangegeven perioden onafgebroken minder dan 35% blijft:
a. Gedurende een periode van 52 weken een aanvulling op zijn verdiencapaciteit tot 80% van zijn maandinkomen
b. In aansluiting op de periode als bedoeld onder a gedurende een periode van 52 weken een aanvulling op zijn verdiencapaciteit tot 75% van zijn maand- inkomen
c. In aansluiting op de periode als bedoeld onder b gedurende een periode van 52 weken een aanvulling op zijn verdiencapaciteit tot 70% van zijn maand- inkomen
9. De werkgever zal zich, naast de verplichting van de werk- nemer, optimaal inspannen om de gedeeltelijk arbeidson- geschikte werknemer te herplaatsen in passende arbeid. Een herplaatste werknemer ontvangt na afloop van de in lid 2 onder a genoemde periode een nieuw individuele arbeidsovereenkomst conform verdiencapaciteit en over- eengekomen passende arbeid.
Indien herplaatsing bij de werkgever evident onmogelijk is, zal de werkgever de arbeidsovereenkomst beëindigen na twee jaar arbeidsongeschiktheid. In dit geval wordt gestreefd naar herplaatsing in passende arbeid bij een andere werkgever (het tweedespoor).
Bij reorganisatie wordt geen bijzondere bescherming geboden aan gedeeltelijk arbeidsongeschikten, anders dan de bescherming die ook aan anderen wordt geboden.
10. De bedragen, bedoeld in dit artikel, worden verminderd met de uitkeringen die de werknemer toekomen krach- tens enige sociale verzekeringswet.
Bij de vaststelling van de bedoelde bedragen wordt tevens rekening gehouden met inkomsten uit arbeid of bedrijf, genoten voor werkzaamheden die de werknemer verricht gedurende de tijd dat hij, zo hij daar niet verhinderd was geweest, de bedongen arbeid had kunnen verrichten.
Door eigen schuld of toedoen niet verkregen of prijs- gegeven uitkeringen en inkomsten worden voor de toe- passing van het in dit artikel bepaalde als wel genoten beschouwd.
11. Voor de werknemer die arbeidsongeschikt is geworden en die recht heeft op een loondoorbetaling als bedoeld in artikel 16 lid 2, geldt zolang de arbeidsongeschiktheid en het recht op loondoorbetaling voortduurt, een pen- sioenopbouw van 100% van het opbouwpercentage dat gold direct voorafgaand aan de arbeidsongeschiktheid.
Dit opbouwpercentage is van toepassing voor zover pen- sioen- en fiscale wetgeving zich hiertegen niet verzetten.
12. Voor de werknemer die wegens een voor 1 januari 2004 aangevangen arbeidsongeschiktheid de bedongen arbeid niet heeft kunnen verrichten, geldt het bepaalde in artikel 14 zoals deze was opgenomen in de cao met looptijd 1 juli 2003 tot 1 januari 2005.
13. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid onder c van dit artikel ontvangt de werknemer die wegens een in de periode vanaf 1 januari 2004 tot 1 januari 2005 aange- vangen arbeidsongeschiktheid de bedongen arbeid niet heeft kunnen verrichten, een aanvulling tot 100% van het maandinkomen.
14. De werkgever zal ter voorkoming van ziekte en arbeids- ongeschiktheid in verband met de arbeid maatregelen treffen. De maatregelen betreffen onder meer:
a. het (doen) voeren van een verzuimregistratie waarvan de uitkomsten worden geanalyseerd en ten minste jaarlijks met de OR worden besproken;
b. het (doen) plegen van onderzoek naar de kwaliteit
van de arbeid en de arbeidsomstandigheden (in het bij- zonder van de oudere werknemer) en het op basis van dit onderzoek zo nodig aanbrengen van verbeteringen;
c. in opleidingen aan leidinggevenden aandacht besteden aan het voorkomen van ziekte en arbeidsongeschikt- heid in verband met de arbeid.
Artikel 17 /Uitkering bij overlijden\
1. Indien de werknemer overlijdt, zal aan zijn nagelaten betrekkingen een overlijdensuitkering worden verstrekt, gelijk aan drie maal het bedrag van het de werknemer laatstelijk rechtens toekomende bruto maandinkomen, netto uitbetaald. De uitkering wordt vermeerderd met de opgebouwde vakantietoeslag en de afrekening van de nog niet genoten vakantie-uren en de opgebouwde eindejaars- uitkering van enig jaar.
2. Voor het begrip nagelaten betrekkingen wordt de definitie gevolgd van artikel 674 lid 3 BW
3. Op de overlijdensuitkering mogen uitkeringen als bedoeld in artikel 674 lid 4 BW in mindering worden gebracht
Artikel 18 /Pensioenregeling\
1. In het bedrijf van de werkgever bestaat een pensioen-
regeling waaraan deelname voor de werknemer die een arbeidsovereenkomst heeft, verplicht is op grond van de desbetreffende toetredingsvoorwaarden.
2. De pensioenregeling is de pensioenregeling Museumvereniging zoals ondergebracht bij Pensioenfonds Zorg & Welzijn (PFZW).
3. Met ingang van 1 januari 2012 is de pensioenpremie- verdeling als volgt:
De werkgever 60% van de premie, de werknemer 40% van de premie.
4. Musea die tot de Museumcao toetreden op of na de datum van 1 januari 2007, kunnen op hun verzoek op grond van administratieve en financiële argumenten, dispensatie vragen voor toetreding tot het pensioen- reglement van PFZW, als geregeld in artikel 18 lid 2. Dispensatie wordt uitsluitend verleend indien de betrokken werkgever kan aantonen minimaal een gelijk- waardige pensioenregeling in stand te houden. Indien geen sprake is van een gelijkwaardige pensioenregeling wordt van de betrokken werkgever verwacht dat hij na het verlopen van het pensioencontract alsnog gaat deel- nemen aan de pensioenregeling Museumvereniging, zoals omschreven in lid 2.
Artikel 19 /Kostenvergoedingen\
1. Algemeen
Alle in redelijkheid, ter beoordeling van de werkgever, ten behoeve van de werkgever gemaakte kosten worden aan de werknemer vergoed.
2. Woon-werkverkeer
De werkgever treft in overleg met de OR een vergoedings- regeling voor woon-werkverkeer.
3. Verhuiskosten
De werknemer die in opdracht van de werkgever verhuist, ontvangt de volgende vergoedingen:
a. een volledige vergoeding voor de kosten van het transport van de inboedel door een erkend verhuisbedrijf;
b. een vergoeding van anderhalf bruto maandsalaris netto uitbetaald voor de kosten van herinrichting en andere kosten rond de verhuizing, tot ten hoogste het fiscaal vrijgestelde bedrag.
4. Dienstreizen
Dienstreizen worden vergoed op basis van de kosten van openbaar vervoer dan wel tegen het fiscaal vrijgestelde bedrag per kilometer, indien naar het oordeel van de werkgever het gebruik van een eigen vervoermiddel nood- zakelijk is.
5. Studie
a. De werknemer kan worden verplicht een bijzondere (vak) opleiding of studie te volgen. De daaraan verbonden kosten komen voor rekening van de werkgever. Het ver- plicht volgen van opleidingen en studies buiten werktijd wordt gecompenseerd in tijd. Seminars en congressen worden niet beschouwd als opleiding en studie.
b. De kosten van een studie of opleiding die overwegend in het belang van de werkgever kan worden geacht, worden voor 75% vergoed. De voor deze studie benodigde tijd is voor 75% van de werkgever en voor 25% van de werknemer.
c. De kosten van een studie of opleiding die deels in het
belang van werkgever en deels in het belang van werk- nemer is, worden voor 50% vergoed. Deze studie wordt zoveel mogelijk in eigen tijd gevolgd.
d. In overleg met en ter beoordeling van de werkgever worden arbeidsmarktrelevante opleidingen ter vergroting van de in- en externe mobiliteit van de medewerker aange- merkt als een studie of opleiding als bedoeld in sub b en c.
6. EHBO/bedrijfshulpverlening
De werkgever zal in overleg met de OR een regeling treffen inzake de vergoeding voor EHBO/ bedrijfshulpverlening.
7. Werknemers in deeltijd
In afwijking van het bepaalde in artikel 2 van deze cao, worden de vergoedingen ingevolge de leden 1, 2, 3 sub a, 4, 5 (met uitzondering van compensatie in tijd) en 6 niet toe- gekend naar rato van de individuele arbeidsduur.
Artikel 20 /Procedure bij reorganisaties\
1. Bij het voornemen tot reorganisatie dienen de vakbonden tijdig worden betrokken. Onder reorganisatie wordt ver- staan een verandering in de organisatie, zoals bedoeld in artikel 25 eerste lid, onderdeel a tot en met f, van de wet op de ondernemingsraden, met permanente directe en ingrijpende rechtspositionele gevolgen voor werknemers.
2. Alvorens tot de uitvoering van een reorganisatie over te gaan dient overleg met de vakbonden te hebben plaats- gevonden over de rechtspositionele gevolgen van de reorganisatie
3. Een voorbeeld stappenplan reorganisatie is opgenomen in bijlage 6 van deze cao.
Artikel 21 /Tussentijdse herziening\
In geval van ingrijpende veranderingen in de algemene sociaal-economische verhoudingen in Nederland en bij gewijzigde wetgeving, zijn zowel de werkgever als de vakver- enigingen gerechtigd gedurende de looptijd van deze over- eenkomst tussentijdse herzieningen aan de orde te stellen.
Artikel 22 /Uitleg en geschillen\
1. Algemeen
De uitleg van deze cao berust bij partijen.
2. Overleg tussen partijen
Indien partijen van mening zijn dat er een geschil bestaat omtrent de toepassing van deze cao, zal de meest gerede van hen de overige partijen uitnodigen voor nader overleg, teneinde te trachten het geschil in der minne op te lossen.
3. Individuele geschillen
Indien een werknemer of een werkgever van mening is dat zich een geschil voordoet voortvloeiend uit de individuele arbeidsovereenkomst, kan hij dit geschil voorleggen aan een commissie van geschillen. Deze commissie bestaat uit een lid met het vertrouwen van de werknemer, een lid met het vertrouwen van de werkgever en een door beide eerder- genoemde leden samen aan te trekken onafhankelijk voor- zitter. De geschillencommissie stelt haar eigen werkwijze vast en doet aan de geschilpartijen binnen twee werkweken na installatie mededeling van de procedure die ze zal volgen. Geschillen inzake functie-indeling en ontslagzaken kunnen niet worden voorgelegd aan deze commissie.
In het kader van individuele geschillen als genoemd in dit lid, geldt een verplichting van de werkgever om in het voor
beroep vatbare besluit te melden dat bezwaar moet worden ingediend bij het secretariaat van de Museumvereniging, Xxxxxxx 0000, 0000 XX Xxxxxxxxx.
Artikel 23 /Onvoorziene gevallen\
In gevallen waarin deze cao niet voorziet, zal de werkgever naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid een voor- ziening treffen.
Artikel 24 /Looptijd\
1. Deze cao treedt in werking op 1 oktober 2018 en eindigt op 30 september 2020.
2. Behoudens opzegging door een der partijen wordt deze cao geacht telkens met een jaar te zijn verlengd. Opzegging dient ten minste drie maanden voor de afloop- datum te geschieden bij aangetekend schrijven aan de andere partij(en).
3. Indien deze cao is opgezegd, doch de onderhandelingen omtrent een nieuwe cao bij het eindigen van de lopende cao nog niet zijn afgesloten, worden voor de tijd van
de daarna nog voortdurende onderhandelingen die be- palingen van de opgezegde cao toegepast.
4. Bij opzegging door een of meer partijen ter andere zijde eindigt deze overeenkomst uitsluitend voor die partij(en).
Bijlage
Museum CAO 2018-2020
Bijlage 1a /Salarisverhogingen\
Per 1 oktober 2018 worden de salarisschalen van 1 oktober 2017 verhoogd met 2,25%.
Per 1 oktober 2019 worden de salarisschalen van 1 oktober 2018 verhoogd met 2,50%.
Bijlage 1b /Salarisschalen\
Salarisschalen per 1 oktober 2018 (inclusief de verhoging van 2,25%)
Eindejaarsuitkering 3,15% Loonschalen per 1 oktober 2018 (+ 2,25%)
PERIODIEKEN
GROEP
1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 |
0 1891 | 1942 | 1984 | 2069 | 2145 | 2258 | 2400 | 2570 | 2771 | 3023 | 3322 | 3653 | 3999 | 4347 | 4790 |
1 1922 | 1985 | 2025 | 2117 | 2196 | 2314 | 2468 | 2640 | 2853 | 3108 | 3419 | 3770 | 0000 | 0000 | 0000 |
2 1954 | 2026 | 2069 | 2166 | 2250 | 2373 | 2533 | 2715 | 2928 | 3193 | 3513 | 3890 | 0000 | 0000 | 0000 |
3 1985 | 2069 | 2107 | 2221 | 2301 | 2433 | 0000 | 0000 | 0000 | 3277 | 3608 | 4010 | 4407 | 4833 | 5375 |
4 2012 | 2106 | 2149 | 2273 | 2356 | 2489 | 2669 | 2857 | 3085 | 3362 | 3700 | 4130 | 4543 | 4996 | 5573 |
5 2042 | 2148 | 2191 | 2322 | 2405 | 2547 | 2736 | 2928 | 3161 | 3447 | 3801 | 4250 | 4679 | 5157 | 5766 |
6 2075 | 2189 | 2231 | 0000 | 0000 | 0000 | 2803 | 3002 | 3241 | 3532 | 3895 | 4370 | 4815 | 5323 | 5963 |
7 2105 | 2229 | 2276 | 2427 | 2513 | 2665 | 2870 | 3072 | 3316 | 3615 | 3990 | 4489 | 4952 | 5484 | 6159 |
8 | 2272 | 2314 | 2480 | 2563 | 2722 | 2935 | 3144 | 3394 | 3698 | 4085 | 4607 | 5088 | 5647 | 6355 |
9 | 2617 | 2780 | 3005 | 3214 | 3472 | 3784 | 4181 | 4729 | 5227 | 5809 | 6552 | |||
10 | 3288 | 3547 | 3870 | 4274 | 4848 | 5361 | 5971 | 6749 | ||||||
11 | 3627 | 3954 | 4371 | 4968 | 5497 | 6134 | 6941 | |||||||
12 | 4464 | 5087 | 5636 | 6300 | 7137 | |||||||||
13 | 5769 | 6460 | 7332 |
Salarisschalen per 1 oktober 2019 (inclusief de verhoging van 2,50%)
Eindejaarsuitkering 3,40%. Loonschalen per 1 oktober 2019 (+ 2,50%)
PERIODIEKEN
GROEP
1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 |
0 1938 | 1991 | 2034 | 2121 | 2199 | 2314 | 2460 | 2634 | 2840 | 3099 | 3405 | 3744 | 4099 | 4456 | 4910 |
1 1970 | 2035 | 2076 | 2170 | 2251 | 2372 | 2530 | 2706 | 2924 | 0000 | 0000 | 0000 | 4236 | 4625 | 5112 |
2 2003 | 2077 | 2121 | 2220 | 2306 | 2432 | 2596 | 2783 | 3001 | 3273 | 3601 | 3987 | 4377 | 4789 | 5312 |
3 2035 | 2121 | 2160 | 2277 | 2359 | 2494 | 2667 | 2854 | 3082 | 3359 | 3698 | 4110 | 4517 | 4954 | 5509 |
4 2062 | 2159 | 2203 | 2330 | 2415 | 2551 | 2736 | 2928 | 3162 | 3446 | 3793 | 4233 | 4657 | 5121 | 5712 |
5 2093 | 2202 | 2246 | 0000 | 0000 | 0000 | 2804 | 3001 | 3240 | 3533 | 3896 | 4356 | 0000 | 0000 | 0000 |
0 0000 | 0000 | 0000 | 2433 | 2520 | 2670 | 2873 | 3077 | 3322 | 0000 | 0000 | 0000 | 4935 | 5456 | 6112 |
7 2158 | 2285 | 2333 | 0000 | 0000 | 0000 | 2942 | 3149 | 3399 | 3705 | 4090 | 4601 | 5076 | 5621 | 6313 |
8 | 2329 | 2372 | 2542 | 2627 | 2790 | 3008 | 3223 | 3479 | 3790 | 4187 | 4722 | 5215 | 5788 | 6514 |
9 | 2682 | 2850 | 3080 | 3294 | 3559 | 3879 | 4286 | 4847 | 5358 | 5954 | 6716 | |||
10 | 3370 | 3636 | 3967 | 4381 | 4969 | 5495 | 6120 | 6918 | ||||||
11 | 3718 | 4053 | 4480 | 5092 | 5634 | 6287 | 7115 | |||||||
12 | 4576 | 0000 | 0000 | 0000 | 0000 | |||||||||
13 | 5913 | 6622 | 7515 |
Bijlage 1c /Participatieschalen\
Loonschaal garantiebanen
Voor mensen uit de doelgroep van de Participatiewet (Wajongers met arbeidsvermogen, mensen met een wsw indicatie zonder werk, mensen die onder de participatiewet vallen en waarvan UWV heeft beoordeeld dat zij niet in staat zijn het WML te verdienen, mensen met een WIW-of ID baan) hebben werkgevers en vakbonden per 1 oktober 2016 een nieuwe loonschaal ingevoerd. Deze loonschaal is nadrukkelijk alleen bedoeld voor mensen uit de doelgroep en bevat een aantal treden om werknemers een realistisch inkomens- perspectief te bieden.
Loonschaal garantiebanen bedragen in euro’s per 1 januari 2019. Bedragen zijn gekoppeld aan de Wet Minimumloon (WML) en worden steeds aangepast conform de wet.
WML 1615,80
105% 1696,59
110% 1777,38
115% 1858,17
120% 1938,96
De werknemer heeft recht op een vakantietoeslag zoals in artikel 13 van de cao geldt.
Bijlage 2 /Pensioenregeling\
De pensioenregeling is het reglement van Pensioenfonds Zorg & Welzijn.
Dit reglement, en wijzigingen daarop, worden aan de werk- nemer ter beschikking gesteld.
Aanhangsel MuseumCAO
In het kader van de Museumcao zijn de volgende aanvullingen overeengekomen:
1. Het jaarsalaris is gelijk aan het jaarinkomen op basis van artikel 1, onderdelen o en r van de Museumcao.
2. De verdeling van de pensioenpremie tussen werkgever en werknemer is vastgelegd in artikel 18 van de Museumcao.
3. Met betrekking tot de ingangsdatum van het pensioen wordt verwezen naar artikel 6 lid 8 van de cao.
Bijlage 3 /Opleidings- en begeleidingsplan promovendus\
Artikel 1 Opleidings- en begeleidingsplan promovendus
Artikel 1.1
De werkgever ziet er op toe dat, na overleg met de promo- vendus en in overeenstemming met de aangewezen bege- leider dan wel de promotor voor de promovendus een op hem afgestemd opleidings- en begeleidingsplan wordt vast- gesteld en dat dit plan binnen 3 maanden na de aanvang van het dienstverband aan de promovendus wordt uitgereikt. Het opleidings- en begeleidingsplan wordt tegen het einde van het eerste jaar nader ingevuld voor de verdere duur van het dienstverband en wordt zo nodig van jaar tot jaar bijgesteld.
Artikel 1.2
In het opleidings- en begeleidingsplan wordt in ieder geval vastgelegd:
a. Welke kennis en vaardigheden dienen te worden verworven en op welke wijze dit dient plaats te vinden.
b. Wie voor de promovendus optreedt als begeleider (dat wil zeggen onder wiens toezicht de promovendus werkzaam is en wie de promotor is). Indien de begeleider niet de pro- motor is, wordt bovendien vastgelegd dat de promovendus bij de aanvang van het promotie-onderzoek alsmede op die momenten die beslissend zijn voor de voortgang van het onderzoek, doch ten minste eenmaal per jaar, een gesprek heeft over het promotie-onderzoek met de promotor.
c. De omvang in uren per maand van door de aangewezen begeleider te geven persoonlijke begeleiding waarop de promovendus tenminste recht heeft.
Bijlage 4 /Mobiliteitsmanagement\
De werkgever geeft in overleg met de OR of PVT invulling aan mobiliteitsmanagement, waarbij vooral gekeken wordt naar het flexibiliseren van arbeidspatronen, het vermijden van autogebruik en het bevorderen van plaats- en tijdonaf- hankelijk werken.
Bijlage 5 /Overgangsregeling afschaffen leeftijdsvakantie-uren\
Werknemers van 45 jaar of ouder behouden de, op peildatum 1 januari 2009 voor hen geldende leeftijdsvakantie-uren, voor zover uitstijgend boven de basisvakantie-uren van 187,2 uur.
M.i.v. van 1 januari 2019 worden de leeftijdsvakantie-uren opgeteld bij de basisvakantie-uren van 194,4. Na 1 januari 2009 worden geen leeftijdsvakantie-uren meer opgebouwd. Werknemers in dienst getreden na 1 januari 2009 hebben geen recht op leeftijdsvakantie-uren.
Bijlage 6 /Voorbeeld stappenplan reorganisatie\
Voorfase | Fase 1 Voorbereiding | Fase 2 Overleg | Fase 3: Uitvoering | Fase 4: evaluatie |
1. Algemeen beleid • organisatieontwikkelingen • vlootschouw hoe organisatie erbij staat • dossiers op orde | 3. Plan van aanpak w.o.: • inrichting project team (w.o. benodigde (externe) expertise) • opstellen draaiboek (de te nemen stappen in alle fases) • benoemen verantwoordelijken • risicoanalyse • strategie beïnvloeding stakeholders • tijdpad | 9. OR-traject w.o.: • formele adviesaanvraag • afspraak over tijdpad • overleg • informatieverstrekking • afstemming op vakbondstraject • inhuur deskundige door OR • adviseren en begeleiden bij proces | 12. Ontslag en uitvoering sociaal plan w.o. • eventuele vaststelling definitieve ontslaglijst • aanzeggingsgesprekken (evt. voorafgaande training) • herplaatsingsprocedure • uitvoering selectieprocedure (nieuwe functies) • beëindigen arbeidsovereenkomsten. (vaststellingsovereenkomsten, ontslagprocedures • berekening ontslagvergoedingen • advisering fiscaal/juridisch • i.o.m. vakbonden samenstelling en advisering door begeleidingscommissie over SP | 14. Intern • Projectevaluatie • Werknemerstevreden- heidsonderzoek |
2. Voorafgaande aan besluit • visievorming directie/management • analyse, incl. - krachtenveld - scenario’s • plan van aanpak • onderzoek beschikbaar budget • naar wie wordt wanneer waarover gecommuniceerd | 4. Reorganisatieplan w.o.: • aanleiding • inhoud voorgenomen besluit • onderbouwing • overwogen alternatieven • organisatieplaatje oud en nieuw • mogelijke personele consequenties (w.o. te vervallen arbeidsplaatsen) • tijdpad | 10. Onderhandeling vakbonden over sociaal plan w.o.: • overleg • afstemming op OR-traject • afspraak over tijdpad (incl. ledenraadplegingen tijdens en aan het eind van het traject) | 13. Invoering interne organisatiestructuur w.o.: • begeleiding blijvers • training en opleiding • maken van afspraken over follow-up functieonderzoek • vormgeven interne overlegstructuur | |
5. Communicatieplan w.o.: • netwerk/krachtenveld analyse • wie wordt wanneer waarover geïnformeerd (w.o. in ieder geval OR, alle vakbonden en werknemers) • tijdpad (tijdig informeren OR en bonden zoveel mogelijk gelijktijdig) | 11. Definitief besluit • motivatie n.a.v. advies OR • evt. maand wachttijd bij negatief advies OR | |||
6. Nieuwe organisatiestructuur • bepalen te vervallen, en nieuwe functies • uitwisselbaarheid van bestaande functies en nieuwe functies • afspiegeling binnen bestaande functies | ||||
7. Voorbereiding OR-adviesaanvraag | ||||
8. Sociaal plan (maatwerk per museum) w.o.: • keuze instrumenten en procedures • kosten berekeningen • wijze beëindigen arbeidsovereenkomsten • voorlopige routing uitvoering |
Vormgeving van het sociaal plan
Onder een sociaal plan wordt verstaan: een uitgewerkt schema van maatregelen gericht op de opvang van de nega- tieve sociale en financiële gevolgen van een reorganisatie voor de werknemers.
De kern van een sociaal plan wordt gevormd door de instru- menten. Deze geven aan hoe de sociale gevolgen van een reorganisatie voor de medewerkers worden opgevangen.
Daarnaast kennen we procedureregelingen. Hierbij kan gedacht worden aan de werkingssfeerbepaling, hardheids- clausule, instelling begeleidingsprocedure en plaatsingsprocedures.
Soorten instrumenten
Afhankelijk van het reorganisatietraject en de terreinen waarop de reorganisatie gevolgen zal hebben voor de werk- nemers kunnen in grote lijnen vier soorten instrumenten worden onderscheiden, te weten:
• afscheidsregelingen,
• begeleidingsregelingen naar een nieuwe functie (intern/extern), inclusief scholing en opleiding,
• arbeidsvoorwaardelijke regelingen,
• verhuis- en reiskostenregelingen.
Het relatieve belang van de instrumenten kan verschillen per reorganisatietraject.
Keuze van instrumenten
De volgende keuzes dienen in elk geval gemaakt te worden bij het opstellen van een sociaal plan:
Welke instrumenten, de vormgeving van de instrumenten en het financieel niveau van de instrumenten.
Voorbeelden:
(Financiële) afscheidsregelingen:
• Vertrekstimuleringsuitkering, ontslaguitkering, aanvulling op sociale zekerheidsuitkeringen, aanvulling op lager salaris nieuwe werkgever, reparatie van pensioengaten.
Begeleidings- en scholingsregelingen:
• Naar een functie intern (afspraken maken over de definitie van een passende functie, bepalen hoeveel salarisgroepen lager mag worden ingeschaald, maximale reistijd bepalen).
• Naar een functie extern, tijdens en/of na einde dienst- verband( inschakelen outplacementbureau, faciliteren benodigde tijd, vergoeding sollicitatiekosten).
• Vergoeding scholings- en opleidingskosten (voor een functie intern om de kwalificaties van de medewerker te verbeteren, om bemiddelbaarheid naar een functie extern beter mogelijk te maken).
Arbeidsvoorwaardelijke regelingen, gevolgen van inschaling in een lager ingedeelde functie:
• (betreffende cao-artikelen volgen, mogelijkheden persoon- lijke toeslag (pt) bezien, afbouw pt binnen beperkt aantal jaren, bevriezing pt, afkoop pt, indexering pt).
Verhuis- en reiskostenregeling:
• (extra (tijdelijke) reiskostenvergoeding, tijdelijke vergoe- ding/compensatie extra reistijd, vergoeding verhuiskosten bij externe herplaatsing, vergoeding kosten i.v.m. hogere woonlasten).
Bijlage 7 /Ondernemingen onder de werkingssfeer van de CAO\
• Stichting Joods Historisch Museum te Amsterdam;
• Stichting Nederlands Scheepvaartmuseum Amsterdam te Amsterdam;
• Stichting Het Rijksmuseum Amsterdam te Amsterdam;
• Stichting Van Gogh Museum te Amsterdam;
• Stichting Paleis Het Loo Nationaal Museum te Apeldoorn;
• Stichting tot Beheer van Huis Doorn te Doorn;
• Stichting Rijksmuseum Het Zuiderzeemuseum te Enkhuizen;
• Stichting Rijksmuseum Twenthe te Enschede;
• Stichting Koninklijk Kabinet van Schilderijen Mauritshuis te ’s-Gravenhage;
• Stichting tot Beheer van het Museum van het Boek/ Museum Meermanno-Westreenianum te ’s-Gravenhage;
• Stichting tot Exploitatie van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie te ’s-Gravenhage;
• Teylers Museum te Haarlem;
• Stichting Naturalis Biodiversity Center;
• Stichting Rijksmuseum van Oudheden te Leiden;
• Stichting Nationaal Museum voor Wereldculturen te Leiden;
• Stichting tot Beheer van Museum Boerhaave, Rijksmuseum voor de geschiedenis van de natuurwetenschappen en van de geneeskunde te Leiden;
• Stichting Rijksmuseum Muiderslot te Muiden;
• Stichting Kröller-Müller Museum te Otterlo;
• Stichting Museum Slot Loevestein te Poederoijen;
• Stichting Museum Catharijneconvent te Utrecht;
• Stichting Nederlands Openluchtmuseum te Arnhem;
• Stichting Mommerskwartier te Tilburg;
• Stichting Texels Museum te Texel;
• Stichting Nationaal Gevangenismuseum te Veenhuizen;
• Stichting Nationaal Veiligheidsinstituut te Apeldoorn;
• Stichting MOTI, Museum of the Image te Breda;
• Stichting Noordbrabants Museum te ’s Hertogenbosch;
• Stichting Defensiemusea te Soesterberg;
• Stichting Museum Gouda te Gouda;
• Stichting Centraal Museum Utrecht te Utrecht;
• Stichting Design Museum Den Bosch, te ’s Hertogenbosch;
• Stichting Museum Arnhem, te Arnhem;
• Stichting tot beheer Museum Boijmans van Beuningen te Rotterdam;
• Stichting Stedelijk Museum Alkmaar te Alkmaar;
• Stichting Maritiem Museum te Rotterdam;
• Stichting Stedelijk Museum Amsterdam te Amsterdam;
• Stichting Gemeentemuseum Den Haag te Den Haag;
• Stichting Wereldmuseum te Rotterdam;
• Stichting Erfgoedpark Batavialand te Lelystad;
• Stichting Groninger Museum voor Stad en Lande te Groningen;
• De Museumvereniging te Amsterdam;
• Stichting De MuseumFabriek te Enschede.
Bijlage 8 /Levensfasebewust personeelsbeleid\
Levensfasebewust personeelsbeleid richt zich op mede- werkers in alle levensfasen, van jong tot oud, binnen een organisatie. Het heeft tot doel tot een optimale en duurzame inzet van medewerkers te komen en te behouden door de bij hun levensfase behorende wensen, doelen en mogelijkheden af te stemmen op de doelen en mogelijkheden van een organisatie.
Een overzicht van mogelijke instrumenten per levensfase is opvraagbaar bij het museum of de brancheorganisatie.
Bijlage 9a /Seizoenmedewerkers\
Werkgevers en werknemers blijven alert op onderscheid in behandeling tussen vaste medewerkers en seizoenmedewer- kers, en ondernemen waar nodig actie om een ongeoorloofd onderscheid tegen te gaan.
Bijlage 9b /Overzicht seizoenmusea en functies\
De navolgende functies* kunnen als gevolg van klimato- logische of natuurlijke omstandigheden bij de hieronder genoemde musea slechts gedurende een periode van ten hoogste negen maanden per jaar worden uitgeoefend. Deze functies kunnen niet aansluitend door dezelfde werknemer worden uitgeoefend gedurende een periode van meer dan negen maanden per jaar.
Stichting Texels Museum, functies:
• medewerker educatie-uitvoering
• medewerker boekingskantoor
• medewerker receptie/winkel
• medewerker restaurant
• medewerker huishoudelijke dienst
• medewerker vuurtoren
• medewerker receptie/restaurant Kaap Skil
Muiderslot, functies:
• kassamedewerkers, afdeling secretariaat/kassa
• rondleiders, afdeling rondleiders/routiers
• publieksbegeleiders, afdeling rondleiders/routiers
• dagverantwoordelijken, afdeling dagverantwoordelijken.
Zuiderzeemuseum, buitenmuseum, functies:
• afdeling Publieksactiviteiten: medewerker publieks-
activiteiten, leermeesters en coördinatoren
• afdeling Front-office: medewerkers front-office (kassa, winkels), museumdocenten
• afdeling Vervoer: schippers en matrozen
*De functienamen kunnen gedurende de looptijd van deze cao wijzigen.
Bijlage 10 /Vrijwilligers\
Het beleid met betrekking tot de inzet van vrijwilligers zal per museum worden vastgesteld in overleg met de OR. Uitgangspunt daarbij zal zijn dat de inzet van vrijwilligers niet mag leiden tot verdringing van reguliere functies in betaalde arbeid.
Bijlage 11 /Protocolafspraken\
Duurzame inzetbaarheid
Partijen bij de cao hechten veel belang aan de duurzame inzetbaarheid van medewerkers. Duurzame inzetbaarheid is van belang voor alle leeftijden en gaat onder meer over de volgende zaken:
• vitaal en gezond aan het werk zijn en blijven;
• continue ontwikkeling van kennis en vaardigheden;
• nu en straks goed inzetbaar zijn binnen het museum/ de museale sector en mogelijk ook daarbuiten.
Daarbij is een goede balans tussen belasting en belastbaar- heid en een goede afstemming tussen werk en privé van groot belang, voor zowel het museum als de medewerker. Werkgevers en werknemers hebben daarbij eigen en gedeelde verantwoordelijkheden.
Partijen spreken af om in het eerste kwartaal van 2019 het onderwerp te agenderen en een werkgroep samen te stellen bestaande uit een vertegenwoordiging van werknemers en werkgevers. Zij zullen hierbij het rapport ‘Toekomst van Werken in Musea’ als vertrekpunt nemen. Onder alle mede- werkers zal gepeild worden hoe de duurzame inzetbaarheid bevorderd kan worden. De uitkomsten van deze peiling zullen gebruikt worden om het beleid op het gebied van duurzame inzetbaarheid concreet vorm te geven. In het kader van duurzame inzetbaarheid komen ook de onderwerpen flexibel roosteren en bereikbaarheidsdiensten aan bod.
Overgangs- en garantieregelingen bij aansluiting CAO Ingeval een museum zich aansluit bij de cao waardoor de medewerkers onder de werking van de Museumcao komen te vallen zal de directie van betreffend museum met de vakbonden op basis van een pakketvergelijking tussen
Bijlage 12 /Adressen\
Museumvereniging Xxxxxxxxxxxxxxxxx 000
Postbus 2975
1000 CZ Amsterdam
tel. 020 – 000 00 00
FNV Publiek Belang Hertogswetering 159
3543 AS Utrecht
tel. 000-0000000
CNV Overheid en Publieke Diensten
Postbus 2510
3500 GM Utrecht
tel. 030 - 000 0000
CMHF
Xxxxxxxxxxxx 00 0000 XX Xxx Xxxx
Postadres: Postbus 00000 0000 EB Den Haag
tel. 070 - 000 00 00
de bestaande arbeidsvoorwaarden en de Museumcao onderzoeken of afspraken gemaakt kunnen worden over overgangs- en garantieregelingen die naast de Museumcao van toepassing zullen zijn.
Het Functiehandboek Musea is te bestellen via de website van de Museumvereniging.
Aldus overeengekomen op 12 december 2018
partij ter ene zijde: partijen ter andere zijde:
Museumvereniging FNV Publiek Belang Mw. X. Xxxx, wnd. directeur X. xx Xxxx
CNV Publieke Diensten Mw. X. Xxxxxxx
CMHF
X. Xxxxx
Trefwoordenregister | Dispensatieregeling toetreding pensioenfonds | 23 | |
Duurzame inzetbaarheid | 34 | ||
A | |||
Aanzegging arbeidsovereenkomst bepaalde tijd | 9 | E | |
Ambtsjubileum | 15 | EHBO | 24 |
Arbeidsduur | 10 | Eindejaarsuitkering | 20 |
normale arbeidsduur | 3 | ||
incidentele overschrijding | 11 | F | |
Arbeidsomstandigheden | 6 | Feestdagen | 15 |
Arbeidsongeschiktheid | 20 | Functie | 11 |
Arbeidsovereenkomst | functie, plaatsing in een hoger ingedeelde | 13 | |
individuele | 4, 8 | functie, plaatsing in een lager ingedeelde | 13 |
onbepaalde tijd | 8 | Functiegroepen | 11 |
bepaalde tijd | 8 | ||
einde arbeidsovereenkomst | 9, 10 | G | |
Garantietoelage | 13, 14 | ||
B | Geheimhouding | 6 | |
Bedrijfshulpverlening | 24 | Geschillen | 25 |
Bereikbaarheidsdienst | 14 | Getuigschrift | 5 |
afbouwregeling bereikbaarheidsdienst | 14 | ||
vergoeding bereikbaarheidsdienst | 14 | I | |
Betaald verlof | 15 | Incidentele overschrijding arbeidsduur | 11 |
Bevallingsverlof | 17 | Indienstneming | 8 |
Buitengewone prestaties | 15 | Intellectuele eigendom | 7 |
Buitengewoon verlof | 15 | ||
Bijzondere beloningen | 13 | J | |
Jaarinkomen | 3 | ||
D | Jaarsalaris | 3 | |
Deeltijdarbeid | 4 | Jubileumgratificatie | 15 |
vergoeding | 24 | ||
Definities | 3 | K | |
Dienstreizen | 24 | Kostenvergoedingen | 23 |
Dienstrooster | 3, 10, 11 |
L | Partner | 3 | |
Leeftijdsvakantie-uren | 30 | Pensioenregeling | 23, 29 |
Levensfasebewust personeelsbeleid | 33, 34 | premieverdeling werkgever-werknemer | 23 |
Looptijd | 25 | Periodiekenschaal | 12 |
Proeftijd | 8 | ||
M | Promovendus | 30 | |
Mantelzorg | 16 | Opleiding promovendus | 30 |
Medezeggenschap | 5 | Protocolafspraken | 34 |
Minimumloon | 12 | ||
aanloopschaal minimumloon | 12 | R | |
Misbruik van positie | 6 | Reiskosten | 24 |
Mobiliteitsmanagement | 30 | Reorganisatie | 24, 31 |
Roosterdienst, afbouwregeling | 14 | ||
N | |||
Nachtarbeid | 11 | S | |
Nakoming door leden | 5 | Salarisschalen | 11, 27 |
Nakoming door partijen | 5 | Salarisverhoging | 12, 27 |
Nevenwerkzaamheden | 6 | salarisverhoging voldoende functioneren | 12 |
salarisverhoging goed functioneren | 12 | ||
O | salarisverhoging en onvoldoende functioneren | 12 | |
Onregelmatige diensten, vergoeding | 13 | Seizoenmedewerkers | 34 |
Ontwikkelbeleid | 20 | Standplaats | 3 |
Opleiding | 24 | Studie | 24 |
Opleiding promovendi | 30 | ||
Oproepkrachten | 9 | T | |
Opzegtermijnen | 9 | Tussentijdse herziening | 25 |
Ouderschapsverlof | 16 | Tijdelijke waarneming | 12 |
Overlijden | |||
uitkering bij overlijden | 23 | V | |
Overwerk | 11 | Vakantie | 17 |
vakantie bij ontslag | 19 | ||
P | verjaring vakantierechten | 19 | |
Participatieschalen | 29 | vakantietoeslag | 19 |
Vakantierechten, niet verwerven van | 18 | Wervingsbeleid | 5 |
Vakantie-uren | 17 | Wetenschappelijk personeel | 29 |
afkoop vakantie-uren | 19 | tijdelijke aanstelling | 9 |
berekening | 18 | opleidingsplan promovendi | 29 |
opnemen | 18 | Woon-werkverkeer | 24 |
verkoop en kopen vakantie-uren | 19 | ||
bij arbeidsongeschiktheid | 18 | Z | |
leeftijdsvakantie-uren | 30 | Zwangerschapsverlof | 17 |
Vakbondsfaciliteiten | 5, 16 | ||
Veiligheidsonderzoek | 7, 9 | ||
Verhuiskosten | 24 | ||
Verklaring omtrent gedrag | 9 | ||
Verlof | 15 | ||
betaald verlof | 15 | ||
ouderschapsverlof | 16 | ||
buitengewoon verlof | 15 | ||
overige gevallen | 17 | ||
zwangerschapsverlof | 17 | ||
vakbondsbijeenkomsten | 16 | ||
Visitatie | 7 | ||
Vrijwilligers | 34 | ||
W Waarneming, tijdelijke | 13 | ||
Week | 3 | ||
Weekeinde | 3 | ||
Werk, vast en flexibel | 10 | ||
Werkdagen | 11 | ||
Werkgever | 3 | ||
algemene verplichtingen werkgever | 4 | ||
Werknemer | 3 | ||
algemene verplichtingen werknemer | 6 | ||
Werkzaamheden, uitvoering opgedragen | 6 |