COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR HET BOEKEN- EN TIJDSCHRIFTUITGEVERIJBEDRIJF
COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR HET BOEKEN- EN TIJDSCHRIFTUITGEVERIJBEDRIJF
1 juli 2000 - 31 maart 2002
De ondergetekenden:
- Groep Algemene Uitgevers,
- Groep Educatieve Uitgeverijen,
- Groep Uitgevers voor Vak en Wetenschap,
- Groep Publieks- en Opinietijdschriften,
Groepsverenigingen binnen het Nederlands Uitgeversverbond, Hoogoorddreef 5 te Amsterdam Z.O., 1101 BA, tel. 020 - 0000000, (Internet: xxx.xxx.xx; email: xxxx@xxxxxxxxxxxxxxxx.xx)
partijen te ener zijde,
en
– de FNV KIEM, gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudend aan de Xxx Xxxxxx- straat 1 te Amsterdam (Postbus 9354, 1006 AJ Amsterdam), xxx. 000 - 0000000); xxx.xxx-xxxx.xx, email: xxxxxxxx@xxx.xx
– Dienstenbond CNV, gevestigd aan de Polarisavenue 175 te Hoofddorp (Postbus 3135, 2130 KC Hoofddorp), tel. 023 - 0000000; xxx.xxxxxxx.xx; email: xxxxxxxxxxxxxxx@xxxxxxx.xx
– De Unie,Vakbond voor Industrie en Dienstverlening, gevestigd aan de De Molen 30 te Houten (Postbus 318, 3990 GC Houten), tel. 030 - 0000000; xxx.xxxx.xx; email: xxxx@xxxx.xx
partijen te anderer zijde,
verklaren per 1 juli 2000 de navolgende collectieve arbeidsovereenkomst te hebben aangegaan:
INHOUDSOPGAVE pagina
CAO - Artikelen
Artikel 1 - Definities 5
Artikel 2 - Werkingssfeer 6
Artikel 3 - Algemene verplichtingen van de werkgever 7
Artikel 4A - Sociaal beleid 8
Artikel 4B - Sociaal beleidskader 9
Artikel 4C - Xxxxxxxxxxxxxxxxxx 0
Artikel 4D - Bedrijfstakoverleg 11
Artikel 5 - Algemene verplichtingen van de vakverenigingen 11
Artikel 6 - Verplichtingen van de werknemer 12
Artikel 7 - Aanstelling - ontslag - schorsing 13
Artikel 7A - Maatwerk 16
Artikel 8A - Arbeidsduur 16
Artikel 8B - Arbeidstijdverkorting 17
Artikel 9 - Salarisbepalingen 19
Artikel 10 - Plaatsing in een hoger ingedeelde functie 21
Artikel 11 - Plaatsing in een lager ingedeelde functie 22
Artikel 12 - Overwerk 23
Artikel 13 - Feestdagen 24
Artikel 14 - Afwezigheid met behoud van salaris 25
Artikel 15 - Vakantie 27
Artikel 15A - Verlof à la Carte 29
Artikel 16 - Vakantietoeslag 29
Artikel 17 - Bijdrage premie ziektekostenverzekering 30
Artikel 18 - Arbeidsongeschiktheid door ziekte en ongeval 31
Artikel 18A - Arbeidsongeschiktheidsvoorziening 32
Artikel 19 - Uitkering bij overlijden 32
Artikel 20 - VUT-regeling t/m 31-12-2000 33
Artikel 20A - Basis-VUT- en aanvullingsregeling m.i.v. 1-1-2001 34
Artikel 21 - Employability en scholing 35
Artikel 22 - Gelijke behandeling mannen en vrouwen 35
Artikel 22A - Kinderopvang 36
Artikel 23 - Arbeidsreglement 36
Artikel 24 - Minimum-pensioenvoorwaarden en minimum prepensioenvoorwaarden 37
Artikel 24A - (Pre)pensioenopbouw bij ouderschapsverlof 37
Artikel 25 - Vakbondswerk in de onderneming 37
Artikel 26 - Werkgeversbijdrage 39
Artikel 27 - Dispensatie 39
Artikel 28 - Vaste Commissie voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf 39
Artikel 29 - Tussentijdse wijzigingen 40
Artikel 30 - Duur der collectieve arbeidsovereenkomst 40
Protocollaire bepalingen 41
Bijlagen
– Arbeidsvoorwaarden
Bijlage | I | – Functieniveaugroepen en salarisschalen | 45 |
Bijlage | II | – Structurele loonsverbeteringen in 2000 en 2001 | 58 |
Bijlage | III-A | – Minimum pensioenvoorwaarden | 59 |
Bijlage | III-B | – Minimum prepensioenvoorwaarden | 62 |
Bijlage | III-C | – Standaard uitwerking minimum prepensioenvoorwaarden | 65 |
Bijlage | IV-A | – Opleidingsbeleid | 71 |
Bijlage Bijlage Bijlage | IV-B V VI | – Regeling partieel leerplichtigen – Vervallen – Regeling bescherming zwangere werkneemsters | 73 75 |
Bijlage | VII | – Vertegenwoordigers op provisiebasis | 76 |
Bijlage | VIII | – Regeling bij reorganisaties, fusies en liquidaties | 80 |
– Onderdeel A: Sociaal beleidskader bij fusies en reorganisaties | 80 | ||
– Onderdeel B: Afvloeiingsregeling ingeval van reorganisatie e.d. | 84 | ||
– Reglementen Bijlage IX-A | – Reglement Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden | ||
Bijlage IX-B Bijlage X Bijlage XI | Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf tot 1 januari 2001 – Reglement Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf per 1 januari 2001 – Reglement Stichting Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf – Reglement Stichting Fondsen Kinderopvang Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf | 87 97 111 115 | |
Bijlage XII Bijlage XIII | – Reglement Verlof à la Carte – Reglement Vaste Commissie voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf | 120 122 | |
Bijlage XIV | – Model-reglement Spaarloonregeling | 125 | |
– Diversen Bijlage XV | – Vervallen | ||
Bijlage XVI Bijlage XVII | – Stichting Werkgeversgarantiefonds Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf – Vervallen | 131 |
Trefwoordenregister 133
Artikel 1 Definities
In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
a.
Werkgever: iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon, die met verantwoordelijk- heid voor de inhoud in hoofdzaak boeken en/of tijdschriften en/of educatief materi- aal en eventuele daarvan afgeleide en/of daarmee samenhangende electronische produkten vervaardigt en/of doet vervaardigen, uitsluitend met het doel die inhoud openbaar te maken.
b.
Vakverenigingen: de partijen te anderer zijde.
c.
Werknemer: de man of vrouw in dienst van de werkgever met in achtneming van het gestelde in artikel 2.
d.
Maand: een kalendermaand;
Periode: een periode van 4 aaneengesloten weken, volgens de periodenkalender.
e.
Week: een periode van 7 opeenvolgende etmalen, waarvan de eerste aanvangt op maandagochtend 0.00 uur.
f.
Normale wekelijkse arbeidsduur: het aantal arbeidsuren per week voor werknemers in volledige dienst.
Voor de werknemer geldende normale dagelijkse werktijden: de tijdstippen waarop de werknemer zijn werkzaamheden normaliter aanvangt en beëindigt, volgens de voor hem geldende werktijdregeling.
g.
Schaalsalaris: het salaris als geregeld in Bijlage I.
h.
Salaris: het maand-/periodesalaris, vastgesteld overeenkomstig artikel 9.
i.
Uurloon: het uurloon is gelijk aan 12 x het maandsalaris c.q. 13 x het periodesalaris gedeeld door 1872 (52x36)
j.
Functie: het geheel van werkzaamheden op grond waarvan de werknemer in een functieniveaugroep is ingedeeld.
k.
Ondernemingsraad: een ondernemingsraad als bedoeld in de Wet op de Onderne- mingsraden.
Werkgever
Vak- verenigingen
Werknemer
Maand; periode
Week
Normale weke- lijke arbeids- duur
Voor de werkne- mer geldende normale dage- lijkse werktijden
Schaalsalaris
Salaris
Uurloon
Functie
Ondernemings- raad
Artikel 2
Werkingssfeer
Van de CAO uitgezonderde werknemers
Werkingssfeer
2.1
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.2 is deze collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) van toepassing op alle werknemers in dienst van een werkgever.
Toelichting: Werkgever
Er gelden drie cumulatieve criteria op grond waarvan een uitgever wordt beschouwd als werk- gever in de zin van deze CAO (ex artikel 1 sub a.):
1. de natuurlijke of rechtspersoon is in hoofdzaak uitgever van boeken en/of tijdschriften en/of educatief materiaal en/of daarvan afgeleide en/of daarmee samenhangende electronische produkten;
2. deze uitgever verzamelt en veredelt informatie met het doel deze te publiceren met eigen ondernemersrisico;
3. de uitgever heeft voor dat doel personeel in dienst.
Indien een natuurlijke of rechtpersoon (lees:onderneming) aan deze criteria voldoet, gelden voor de werknemers in dienst van deze werkgever de bepalingen van de CAO. Het sociaal beleid op ondernemingsniveau dient dan binnen het raamwerk van de CAO vorm te krijgen. Uitgevers van uitsluitend electronische produkten; van zogeheten ’sponsored magazines’; van adresboe- ken en/of tekstbureaus vallen buiten de definitie van ’werkgever’ in de zin van deze CAO.
Indien een uitgever ’werkgever’ is in de zin van deze CAO èn is aangesloten bij één van de bij deze CAO betrokken werkgeversorganisaties, is deze CAO integraal, inclusief alle collectieve sociale fondsen, op alle bij de uitgever in dienst zijnde werknemers van toepassing.
Indien een uitgever ’werkgever’ is in de zin van de CAO maar nìet is aangesloten bij één van de bij deze CAO betrokken werkgeversorganisaties, vallen de bij de uitgever in dienst zijnde werk- nemers onder de zogeheten algemeen verbindend verklaarde bepalingen van deze CAO. De Algemeen Verbindendverklaring (AVV) wordt afgegeven door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
2.2
Deze CAO is niet van toepassing op de volgende werknemers in dienst van een werkgever:
– werknemers wier functieniveau wordt aangeduid met de titel van directeur of adjunct-directeur,
– werknemers die in hoofdzaak journalistieke werkzaamheden verrichten,
– werknemers die als vakantiehulp zijn aangenomen, waaronder wordt verstaan een ieder die, ongeacht het aantal wekelijkse arbeidsuren, zich verbindt tot het verrichten van niet-beroepsmatige arbeid in de onderneming bij arbeidsover- eenkomst voor bepaalde tijd, welke de duur van drie maanden niet te boven mag gaan. Voor 18-jarigen en jonger mag de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd per vakantieperiode een termijn van twee maanden niet overschrijden,
– werknemers die als losse kracht beschikbaar zijn en op afroep incidenteel werk- zaamheden verrichten bij de werkgever, met dien verstande dat de betaling van salaris en vakantietoeslag en de toekenning van vakantiedagen plaatsvinden op basis van deze CAO, uitsluitend over de gewerkte uren, onverminderd het bepaalde in de artikelen 3.4, 4C.1 en 4C.6 van deze CAO.
2.3
Op werknemers, belast met colportage- of acquisitiewerkzaamheden wier beloning voor een belangrijk deel uit provisie bestaat, zijn niet van toepassing de artikelen 1 (sub i), 3 t/m 6, 8 t/m 20A, 22A , 24 en 24A en Bijlagen II, III en VIII, alsmede de pro- tocollaire bepalingen nrs. 1 (sub g en h) en 5. Hiervoor in de plaats geldt het gestel- de in Bijlage VII.
Artikel 3 Algemene verplichtingen van de werkgever
3.1
De werkgever verplicht zich deze CAO te goeder trouw na te komen.
3.2
De werkgever verplicht zich tijdens de duur van deze overeenkomst generlei actie te voeren of te steunen welke ten doel heeft wijzigingen te brengen in deze CAO.
3.3
De werkgever zal met iedere werknemer schriftelijk een individuele arbeidsover- eenkomst aangaan, waarin verwezen wordt naar deze CAO. De werkgever zal ervoor zorgdragen dat aan iedere werknemer een exemplaar van deze CAO wordt uitgereikt.
3.4
De werkgever zal met iedere werknemer, die als losse kracht beschikbaar is en op afroep incidenteel werkzaamheden verricht bij de werkgever, de afspraken met betrekking tot de te verrichten arbeid schriftelijk vastleggen. Per afroep dient de werknemer voor minimaal drie uur te worden opgeroepen.
3.5
Voorzover in de CAO niet expliciet de werking van dit artikellid is uitgesloten, zal de werkgever in zijn onderneming geldende arbeidsvoorwaarden, voorzover zij rege- ling vinden in deze CAO en gelden voor alle of één of meer categorieën van werk- nemers en in gunstige zin van bepalingen van deze overeenkomst afwijken, niet in ongunstige zin wijzigen dan met instemming van de vakverenigingen.
Een en ander met dien verstande dat ”bevriezing” niet als wijziging in ongunstige zin wordt beschouwd.
Werkingssfeer
t.a.v. werknemers belast met colportage- of acquisitie- werkzaamheden
Nakoming te goeder trouw
Geen actie t.b.v.wijziging CAO
Schriftelijke arbeidsovereen- komst; uitreiking CAO boekje
Schriftelijke afspraken voor losse krachten
Wijziging van in gunstige zin afwijkende arbeidsvoor- waarden
Artikel 4A
Aanbeveling tot vroegtijdige informatie- verstrekking bij reorganisaties, fusies, en/of liquidaties
Omvang van de informatie- verstrekking
Uitbreiding van de informatiever- strekking tot vak- verenigingen
Sociaal Beleid
4A.1
Partijen erkennen dat aan veel veranderingen in de organisatie sociale aspecten ver- bonden zijn. Op grond hiervan zijn zij van oordeel dat bij de aanpak van dit soort ver- anderingsprocessen de vakverenigingen en de ondernemingsraad hun invloed moe- ten kunnen uitoefenen. Partijen zijn het erover eens dat veranderingsprocessen gedurende de looptijd een adequate sociale begeleiding vereisen.
In verband hiermee wordt dringend aanbevolen tijdig, in een stadium waarin besluit- vorming nog kan worden beïnvloed, de vakverenigingen en de ondernemingsraad informatie te verschaffen bij belangrijke, de werkgelegenheid binnen de in Neder- land gevestigde onderneming nadelig beïnvloedende, beleidsvoornemens ten gevolge van:
– fusies, waarbij de SER-fusie gedragsregels niet van toepassing zijn;
– invoering van nieuwe systemen van electronische gegevensverwerking c.q. invoering van ingrijpende wijzigingen hierin;
– algemene de werkgelegenheid bedreigende marktontwikkelingen;
– afstoting van belangrijke delen van activiteiten en (partiële) liquidaties, van belangrijke onderdelen van de onderneming.
De ondernemingsleiding draagt er zorg voor dat de informatie in beknopte en over- zichtelijke vorm ter beschikking wordt gesteld van de betrokken werknemers en de ondernemingsraad.
4A.2
De informatieverstrekking strekt zich uit tot:
a. de motieven die aan de voorgenomen activiteiten ten grondslag liggen, de aard ervan, omvang en plaats.
b. de belangrijkste sociale aspecten, in kwantitatieve en kwalitatieve zin, van de betreffende beleidsvoornemens, zoals:
– werkgelegenheid;
– rechtspositie van de werknemers;
– inhoud en niveau van de functies, in het kader van de gegeven bestaande, dan wel te wijzigen organisatiestructuur;
– de arbeidsomstandigheden, zoals werkomgeving, gezondheid en veilig- heid;
– opleidingen.
c. te treffen maatregelen met betrekking tot omscholing en bijscholing in verband met de invoering van nieuwe systemen van electronische gegevens- verwerking
c.q. de invoering van ingrijpende veranderingen hierin.
4A.3
Naast het overleg met de ondernemingsraad zal de werkgever desgevraagd de vers- trekte informatie eveneens bespreken met vakverenigingen, waarvan hem (de werk- gever) bekend is dat zij leden onder zijn werknemers tellen, zonder dat dit ertoe leidt dat de effectuering van het besluit van de werkgever na afronding van het overleg met de ondernemingsraad wordt vertraagd.
4A.4
Indien een voorgenomen besluit als bedoeld 4A.1 leidt tot ontslag en/of herplaatsing van tenminste 10% van de werknemers - of, indien het ondernemingen betreft met meer dan 200 werknemers, van minimaal 20 werknemers - is de werkgever verplicht de vakvereniging zo spoedig mogelijk te informeren. Deze verplichting geldt niet indien het voorgenomen besluit als bedoeld in lid 3 leidt tot ontslag en/of overplaat- sing van 5 werknemers of minder.
De werkgever zal vervolgens het voorgenomen besluit en de daaruit voor de werk- nemers voortvloeiende gevolgen bespreken met de vakverenigingen en de onderne- mingsraad. Bij het ontbreken van een ondernemingsraad zal de werkgever dit bespreken met de werknemers.
4A.5
Door de werkgever dan wel door één der partijen in het kader van dit artikel beschik- baar gestelde informatie zal - indien de inbrenger daarom verzoekt - onder geheim- houding worden behandeld. In dat geval zal tijdens en na het gesprek over de inge- brachte informatie publikatie naar buiten slechts geschieden met instemming van de betrokken gesprekspartners.
Artikel 4B Sociaal Beleidskader
4B.1
Indien als gevolg van belangrijke, de werkgelegenheid binnen de in Nederland gevestigde onderneming nadelig beïnvloedende ontwikkelingen als bedoeld in 4A.1 besluiten worden genomen die leiden tot ontslag of herplaatsing van een werknemer alsmede in situaties zoals genoemd onder 4A.4, zal de werkgever xxxxxxx een aantal maatregelen en voorzieningen treffen in de vorm van een ’Sociaal Beleidskader’. Een Sociaal Beleidskader is een contract tussen partijen om de sociale gevolgen van de besluiten als bedoeld in 4A.1 voor de betrokken werknemer(s) op te vangen
4B.2
Het Sociaal Beleidskader omvat ten minste de in Bijlage VIII genoemde maatrege- len en voorzieningen en wordt vastgelegd, nadat hierover inhoudelijk overleg met de vakorganisaties heeft plaatsgevonden. Met het Sociaal Beleidskader wordt bedoeld aanvullende arbeidsvoorwaarden en beleidsafspraken op het gebied van scholing, mobiliteit en werkdruk.
Artikel 4C Arbeidsmarktbeleid
4C.1
Bij het ontstaan van vacatures binnen de onderneming komen in de eerste plaats werk- nemers, in dienst van de onderneming, of als losse kracht en op afroep incidenteel werkzaamheden verrichtend bij de werkgever, in aanmerking voor een aanstelling ter vervulling van die vacatures mits deze werknemers voldoen aan de opleidings- en functie-eisen die gesteld worden voor de vervulling van de betreffende vacatures.
Verplichting tot vroegtijdige informatie- verstrekking bij reorganisatie, fusie en/of liquidatie
Geheimhouding
Verplichting tot het treffen van een Sociaal Beleidskader bij reorganisatie, fusie en/of liquidatie
Minimum voor- waarden voor een Sociaal Beleidskader
Voorrang bij gelijke geschikt- heid
Bekendmaking vacatures
Werving en selectie
Uitzendkrachten
Gehandicapten
Deeltijdarbeid
4C.2
Een vacature zal op een adequate manier in de onderneming bekend worden gemaakt aan de werknemers. Gedacht wordt daarbij aan de publicatieborden of bekendmaking aan die werknemers waarvan redelijkerwijze bekend zou zijn dat dezen belangstelling voor de vacante functie kunnen hebben.
4C.3
De werkgever zal bij werving en selectie zoveel mogelijk de aanbevelingen van de Stichting van de Arbeid d.d. 1 maart 1991 in acht nemen. Hieraan liggen twee prin- cipes ten grondslag. In de eerste plaats dient als criterium voor de selectie te worden uitgegaan van de geschiktheid van de sollicitant voor de betreffende functie, wat o.m inhoudt dat de werkgever bij de werving en selectie niet zal discrimineren op leef- tijd.
Ten tweede dient de selectieprocedure in zijn geheel en in onderdelen een zo goed mogelijke rechtsbescherming van de sollicitant te verzekeren. Deze procedure is gebaseerd op het recht van de sollicitant op een eerlijke kans op aanstelling, infor- matie, privacy, vertrouwelijke behandeling van persoonlijke gegevens en een in- strumenteel doelmatige procedure.
De tekst van de aanbeveling van de Stichting van de Arbeid is op aanvraag verkrijg- baar bij de secretariaten van CAO-partijen.
4C.4
De werkgever zal slechts gebruik maken van uitzendkrachten in die gevallen:
a. waarin de werkzaamheden van een afwezige werknemer niet kunnen worden uitgesteld of opgevangen;
b. waarin sprake is van een naar de aard der omstandigheden kortstondige behoef- te aan extra personeel.
Ieder jaar zal aan de ondernemingsraad desgevraagd een overzicht worden verstrekt van het gebruik dat de onderneming heeft gemaakt van uitzendkrachten.
4C.5
De werkgever zal, voorzover dat redelijkerwijs in het vermogen ligt, voor gehandi- capten gelijke kansen scheppen met betrekking tot deelname aan het arbeidsproces en voorzieningen treffen gericht op behoud, herstel en bevordering van de arbeids- geschiktheid. De werkgever zal hierbij zoveel mogelijk de aanbevelingen genoemd in protocollaire bepaling nr. 4 in acht nemen.
Ieder jaar zal aan de ondernemingsraad desgevraagd informatie worden verstrekt over het gevoerde beleid in deze.
4C.6
a. De werkgever zal, mits de bedrijfsomstandigheden dit toelaten - dat wil zeggen binnen de grenzen van organisatorische doelmatigheid, bedrijfseconomische criteria en arbeidsmarkt-technische mogelijkheden - functies die zich daarvoor lenen, laten vervullen door meer dan één persoon, dan wel bepaalde functies verdelen in twee of meer nieuwe functies, met dien verstande dat de arbeidsduur per deeltijdfunctie tenminste 1/3 van de normale arbeidsduur met zich mee- brengt.
b. Indien de bedrijfsomstandigheden de mogelijkheid van deeltijdarbeid toelaten, zal de werkgever ernaar streven hiervan bij de werving van nieuw personeel melding te maken.
c. De werkgever zal jaarlijks de ondernemingsraad desgevraagd informatie geven inzake de ontwikkeling van deeltijdarbeid in het bedrijf, alsmede over de mate waarin en de wijze waarop van losse krachten als bedoeld in artikel 2 lid 2 gebruik is gemaakt.
d. Indien werknemers die in deeltijd werken hun dienstverband willen omzetten in een arbeidsovereenkomst met een groter aantal arbeidsuren, kan geen beroep worden gedaan op het daaromtrent bepaalde in de Wet Aanpassing Arbeidsduur. NB. De werking van deze bepaling is opgeschort gedurende de looptijd van deze CAO tenzij aangetoond wordt dat deze bepaling nodig is.
Artikel 4D Bedrijfstakoverleg
Regelmatig, doch tenminste eenmaal per jaar, zal er tussen partijen beraad plaats- hebben over de economische situatie en de economische vooruitzichten van de bedrijfstak ten aanzien van in het bijzonder de werkgelegenheid. Dit beraad heeft ten doel relevante informatie te verkrijgen teneinde de ontwikkelingen van de werkge- legenheid continu en systematisch te volgen.
Bij dit overleg zullen de werkgeversorganisaties mede verslag uitbrengen over de ontwikkeling van de werkgelegenheid in de bedrijfstak
Artikel 5 Algemene verplichtingen van de vakverenigingen
5.1
De vakverenigingen verplichten zich deze collectieve arbeidsovereenkomst te goeder trouw na te komen.
5.2
De vakverenigingen verplichten zich tijdens de duur van deze overeenkomst gener- lei actie te zullen voeren of bevorderen, welke beoogt wijzigingen te brengen in deze overeenkomst.
5.3
De vakverenigingen staan er ieder voor zich tegenover de werkgever voor in, dat zij met alle hun ten dienste staande middelen nakoming van deze overeenkomst door hun leden zullen bevorderen.
Bedrijfstak- overleg
Nakoming te goeder trouw
Geen actie t.b.v. wijziging CAO
Instaan voor bevordering nakoming CAO
Artikel 6
Nakoming te goeder trouw
Uitvoering werk- zaamheden
Andere werk- zaamheden
Overwerk
Nevenwerkzaam- heden; voor- waarden
Arbeidsregle- ment
Geheimhouding
Verplichtingen van de werknemer
6.1
De werknemer is verplicht na ondertekening van de arbeidsovereenkomst alle voor hem uit deze arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen te goeder trouw na te komen.
6.2
De werknemer is gehouden alle hem door of namens de werkgever opgedragen werkzaamheden voorzover deze redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd, zo goed mogelijk uit te voeren en daarbij alle verstrekte aanwijzingen en voor- schriften, ook ten aanzien van tijd en plaats, waarop de werkzaamheden moeten worden verricht, in acht te nemen.
6.3
De werknemer is gehouden om - indien de werkgever dit nodig acht - tijdelijk ook andere dan zijn gewone dagelijkse werkzaamheden te verrichten, voorzover dit redelijkerwijs van hem verwacht mag worden, doch maximaal gedurende zes weken aaneengesloten.
6.4
Indien de werkgever het noodzakelijk oordeelt is de werknemer, jonger dan 55 jaar, gehouden overwerk te verrichten voorzover de werkgever de desbetreffende wette- lijke voorschriften en de bepalingen van deze CAO in acht neemt. De werkgever is verplicht een en ander tijdig mee te delen.
6.5
De werknemer dient ten minste veertien dagen te voren aan de werkgever schrifte- lijk mededeling te doen van door hem te verrichten betaalde arbeid voor derden, het zaken voor eigen rekening doen of het als agent optreden voor derden.
Tegen nevenwerkzaamheden als hier bedoeld zal de werkgever geen bezwaar maken zolang zij naar het oordeel van de werkgever niet door omvang en/of aard een beletsel dreigen te vormen om de eigen functie naar behoren te blijven vervullen. Het is de werknemer, indien de werkgever binnen 14 dagen na mededeling van de werknemer schriftelijk bezwaar heeft gemaakt, niet toegestaan bovenbedoelde arbeid te verrichten. Het is de werkgever toegestaan aan de toestemming bepaalde voorwaarden te verbinden.
De werknemer die arbeidsongeschikt wordt als gevolg van niet toegestane arbeid voor derden, verliest elke aanspraak op de in art. 18 geregelde aanvullingen op de wettelijke uitkeringen in geval van arbeidsongeschiktheid.
6.6
De werknemer is gehouden zich te gedragen naar het eventueel in het bedrijf van de werkgever, met inachtneming van de terzake geldende wettelijke bepalingen, tot stand gekomen arbeidsreglement als bedoeld in art. 23 van deze overeenkomst.
6.7
De werknemer is gehouden tot geheimhouding van alles wat hem omtrent de onder- neming van de werkgever bekend is geworden en waaromtrent hem geheimhouding is opgelegd of waarvan hij het vertrouwelijke karakter redelijkerwijs kan vermoe- den. Deze verplichting blijft ook na het einde van de arbeidsovereenkomst bestaan.
6.8
De werknemer dient in geval van opzegging van de arbeidsovereenkomst de eigen- dommen van de onderneming bij vertrek in te leveren bij de werkgever.
6.9
De werknemer dient, wanneer de werkgever zulks wenselijk acht in het persoonlijk belang van de overige werknemers, een medisch onderzoek of een periodiek her- haald medisch onderzoek te ondergaan.
De kosten van dit medisch onderzoek worden gedragen door de werkgever.
Artikel 7 Aanstelling - ontslag - schorsing
7.1
Indien een proeftijd wordt overeengekomen wordt deze schriftelijk aangegaan en geldt deze wederzijds en voor ten hoogste één maand indien de arbeidsovereen- komst voor korter dan twee jaar is aangegaan en twee maanden indien de arbeids- overeenkomst voor twee jaar of langer is aangegaan.
7.2
Onverminderd het hiervoor bepaalde wordt de arbeidsovereenkomst aangegaan voor:
a. hetzij onbepaalde tijd
b. hetzij bepaalde tijdsduur
c. hetzij het verrichten van een bepaald geheel van werkzaamheden.
In de individuele arbeidsovereenkomst wordt vermeld welke vorm van arbeids- overeenkomst van toepassing is; bij ontbreken van deze vermelding wordt de arbeidsovereenkomst geacht voor onbepaalde tijd te zijn aangegaan.
7.3
Indien een werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, als bedoeld in lid 2 sub b, langer dan twee jaar in dienst is, wordt hij geacht voor onbepaalde tijd in dienst te zijn.
Indien arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd elkaar opvolgen met een tussen- poos van niet meer dan drie maanden, telt deze termijn mee voor de berekening van de duur van de arbeidsovereenkomst.
7.4
Behoudens in geval van ontslag op staande voet wegens een dringende reden in de zin van artikel 7: 678 en 7: 679 BW en behoudens beëindiging van de arbeidsover- eenkomst tijdens de proeftijd - in welk geval de arbeidsovereenkomst wederzijds onmiddellijk kan worden beëindigd - neemt de arbeidsovereenkomst een einde:
a. Voor werknemers voor onbepaalde tijd in dienst:
1. door opzegging met in achtneming een opzegtermijn van een maand. Indien in de individuele arbeidsovereenkomst de wettelijke opzegtermijn voor de werknemer wordt verlengd, geldt voor de werkgever m.b.t. werknemers ingedeeld in de functieniveaugroepen I t/m VII een verdubbeling van de opzegtermijn. Ten aanzien van de werknemers ingedeeld in de functie- niveaugroepen VIII en IX geldt in dat geval eveneens een verdubbeling van de opzegtermijn voor de werkgever, echter tot een maximum van vijf maan- den, dit met dien verstande dat de opzegtermijn voor de werkgever xxxxxx xxxxxx zal zijn dan voor de werknemer.;
Inlevering eigen- dommen werk- gever bij vertrek
Medisch onder- zoek
Proeftijd
Aard van de overeenkomst
Arbeidsovereen- komst voor bepaalde tijd; maximale duur
Einde arbeids- overeenkomst
- arbeidsover- eenkomst voor onbepaalde tijd
2. Indien reeds vóór 1 juli 1998 in de individuele arbeidsovereenkomst een opzegtermijn is opgenomen die voor beide partijen gelijk is, blijft deze opzegtermijn van kracht, met dien verstande dat met ingang van 1 januari 1999 geldt dat indien voor de werkgever een langere opzegtermijn geldt ingevolge artikel 7:672 lid 2 BW, deze langere opzegtermijn prevaleert.
Toelichting:
De wettelijke, in artikel 6:672 lid 2 BW neergelegde, door de werkgever in acht te nemen termijn van opzegging, waarvan onder toepassing van dit CAO-artikel kan wor- den afgeweken, bedraagt bij een arbeidsovereenkomst die op de dag van opzegging:
x. xxxxxx dan vijf jaar heeft geduurd: één maand;
b. vijf jaar of langer, maar korter dan tien jaar heeft geduurd: twee maanden;
c. tien jaar of langer, maar korter dan vijftien jaar heeft geduurd: drie maanden;
d. vijftien jaar of langer heeft geduurd: vier maanden.
- arbeidsover- eenkomst voor bepaalde tijd
- arbeidsover- eenkomst voor het verrichten van een bepaald geheel van werkzaam- heden
Beëindiging voortgezette arbeidsovereen- komst voor bepaalde tijd van rechtswege
Herinnering
Informatieplicht aan de werkne- mer bij indiening ontslagaanvraag
Voor de werknemer die op 1-1-1999 45 jaar of ouder was en voor wie op dat moment een langere termijn van opzegging gold dan volgens de wet, blijft de oude termijn gelden zolang hij bij de zelfde werkgever in dienst blijft.
3. De opzegging dient zodanig te geschieden dat het einde van de arbeids- overeenkomst samenvalt met de laatste dag van de maand.
b. Voor werknemers voor bepaalde tijd in dienst:
op de laatste dag van het tijdvak, genoemd in de individuele arbeidsovereen- komst, dan wel op het tijdstip, bepaald op grond van artikel 7:668 BW eerste lid en tenzij het bepaalde in lid 3 van artikel 7 van deze CAO van toepassing is.
c. Voor werknemers voor het verrichten van een bepaald geheel van werkzaam- heden:
bij het beëindigen van de werkzaamheden waarvoor de arbeidsovereenkomst is aangegaan, met dien verstande dat wanneer blijkt dat dit geheel van werkzaam- heden langer dan 36 maanden, te rekenen vanaf het moment van aanvang van de arbeidsovereenkomst, heeft geduurd, de arbeidsovereenkomst wordt geacht te zijn aangegaan voor onbepaalde tijd.
7.5
a. Een voor bepaalde tijd voortgezette arbeidsovereenkomst eindigt van rechts- wege, tenzij het bepaalde in art. 7.3 van toepassing is.
b. Indien een voor bepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkomst is voortgezet zal de werkgever de werknemer uiterlijk één maand vóór het tijdstip, waarop de aldus voortgezette arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt, hieraan schrif- telijk herinneren, tenzij het bepaalde in artikel 7.3 van toepassing is.
7.6
De werkgever is verplicht bij het indienen van een ontslagaanvraag bij de Regionaal Directeur van de Arbeidsvoorziening - respectievelijk bij een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst aan de kantonrechter - de werknemer hiervan op de hoogte te stellen.
7.7
a. Het bepaalde in artikel 7:670 lid 1 BW (opzegverbod tijdens arbeidsonge- schiktheid) is voor werknemers van 65 jaar en ouder niet van toepassing.
b. De werkgever kan de arbeidsovereenkomst opzeggen indien de arbeidsonge- schiktheid een aanvang heeft genomen nadat een verzoek om toestemming als bedoeld in artikel 6 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 door de Regionaal Directeur Arbeidsvoorziening is ontvangen.
7.8
De arbeidsovereenkomst tussen de werkgever en de werknemer eindigt van rechts- wege op de laatste dag van de maand, waarin de 65-jarige leeftijd is bereikt, of op een hiervan afwijkend tijdstip waarop krachtens een bij de werkgever geldende pen- sioenregeling het ouderdomspensioen ingaat.
7.9
In afwijking van het in lid 8 bepaalde kan overeengekomen worden dat de arbeids- overeenkomst wordt voortgezet. Het is de werkgever echter niet toegestaan werk- nemers van 65 jaar en ouder in dienst te nemen zonder een daartoe verkregen dis- pensatie van de Vaste Commissie voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf. Terzake van arbeidsovereenkomsten met werknemers van 65 jaar en ouder geldt in ieder geval wederzijds een opzegtermijn van één maand, met dien verstande dat de arbeidsovereenkomst zal eindigen op de laatste dag van een maand.
7.10
De werkgever heeft de bevoegdheid een werknemer met gehele of gedeeltelijke inhouding van het salaris te schorsen voor een tegelijk met de schorsing mee te delen aantal dagen, doch maximaal drie, indien zich redenen voordoen als bedoeld in arti- kel 7: 678 BW.
De reden der schorsing wordt tegelijk met de schorsing schriftelijk meegedeeld.
7.11
a. Indien een meerderjarige werknemer in verband met opkomst voor eerste oefe- ning, dan wel opkomst voor herhalingsoefening, onvrijwillig onder de wapenen verblijft of vervangende dienstplicht vervult (respectievelijk voldoet aan zijn wettelijke noodwachtplicht) wordt de arbeidsovereenkomst met opschorting van de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen gehandhaafd (”sluime- rend dienstverband”).
Hetzelfde geldt ten aanzien van de werknemer die minderjarig is, indien de arbeidsovereenkomst op het ogenblik waarop de verhindering aanvangt, ten- minste één jaar heeft geduurd.
b. Bij opkomst voor eerste oefening wordt, tegelijk met de laatste salarisbetaling, de vakantietoeslag uitbetaald over het salaris van de maanden waarin men arbeid heeft verricht voor de werkgever.
c. Tijdens de periode waarin de arbeidsovereenkomst sluimerend is, tellen de dienstjaren door.
d. Bij vervulling van verplichte herhalingsoefeningen ten behoeve van ’s lands verdediging ontvangt de werknemer het volle netto netto salaris onder aftrek van de hem uitgekeerde netto militaire wedde en eventuele aanvullende uitkeringen.
Geen opzeg- verbod tijdens arbeidsonge- schiktheid voor werknemers van 65 jaar en ouder
Arbeidsovereen- komst van rechts- wege beëindigd bij pensioenge- rechtigde leeftijd
Voortzetting- dienstverband; arbeidsovereen- komst;opzeg- termijn van werknemer van 65 jaar en ouder
Schorsing
Opkomst eerste oefening; sluime- rend dienstver- band; aanvulling netto salaris
Artikel 7A
Maatwerk op ondernemings- niveau
Procedure
Artikel 8A
Gemiddelde wekelijkse arbeidsduur
Kortere arbeids- duur
Normale dage- lijkse werktijden
Seniorenverlof
- indien géén recht op VUT
Maatwerk
7A.1
Op initiatief van de werkgever kan in de onderneming maatwerk in arbeidsvoor- waarden worden toegestaan ten aanzien van de volgende onderwerpen: bedrijfstijd en werktijden (art. 8A.3), salarisstructuur (art. 9.8), functiewaardering, overwerk- regeling in tijd (art. 12), bovenwettelijke vakantiedagen (art. 15), arbeidsvoorwaar- den à la carte (Protocollaire bepaling nr 10), ziektekostenverzekering (art. 17), nade- re invulling van scholingsafspraken (art. 21), pensioen (art. 24.a.), prepensioen (art. 24.b). Als gevolg van maatwerk mag een arbeidsvoorwaarde niet worden verslech- terd.
7A.2
Voor het realiseren van maatwerk in arbeidsvoorwaarden in de onderneming als bedoeld in het vorige lid dient de volgende procedure in acht te worden genomen:
1. Regelingen m.b.t. bovengenoemde onderwerpen worden op initiatief van de werkgever voor instemming op grond van de WOR voorgelegd aan het verte- genwoordigend overleg;
2. Besluiten terzake op ondernemingsniveau worden gemeld aan de vakorganisa- ties;
3. Voor zover door betrokken partijen nodig wordt geacht, vindt een marginale toetsing plaats door de Vaste Commissie
Arbeidsduur
8A.1
De gemiddelde wekelijkse arbeidsduur bedraagt 36 uur.
8A.2
In de individuele arbeidsovereenkomst kan een kortere arbeidsduur dan 36 uur wor- den overeengekomen, met inachtneming van de wettelijke voorschriften.
8A.3
De voor de werknemer geldende normale dagelijkse werktijden dienen te liggen tus- sen 07.00 uur en 18.30 uur, behoudens in geval van ploegendienst. Met in achtne- ming van het bepaalde in artikel 7A kunnen terzake op ondernemingsniveau anders- luidende afspraken worden gemaakt.
8A.4
a. Werknemers met een volledig dienstverband die de leeftijd van 60, 61 of 62 jaar en ouder hebben bereikt en die wegens het niet voldoen aan het tien dienstjaren criterium niet kunnen deelnemen aan de regeling vrijwillig vervroegd uittreden, kunnen - indien zij dit wensen - individueel in aanmerking komen voor een arbeidstijdverkorting van respectievelijk 10, 15 en 20% van de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur. De in het kader van dit artikel niet gewerkte uren wor- den betaald tegen 85% van het normale bruto uurloon waarbij de pensioenop- bouw wordt voortgezet en de pensioenpremie wordt geheven alsof door de werknemer geen gebruik van deze arbeidsduurverkorting is gemaakt.
b. Werknemers met een volledig dienstverband kunnen tijdens de laatste 12 maan- den van de arbeidsovereenkomst direct voorafgaand aan het tijdstip waarop zij vrijwillig vervroegd uittreden dan wel met pensioen gaan, individueel in aan- merking komen voor een arbeidstijdverkorting van 20% van de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur. De in het kader van dit lid niet gewerkte uren worden volledig doorbetaald.
c. De in dit artikellid onder a. en b. genoemde arbeidstijdsverkorting wordt in goed overleg met de werkgever in beginsel toegestaan per werkdag of per werkweek. Het aantal vakantie-uren wordt opgebouwd naar rato van de feitelijke werkfac- tor. In bijzondere omstandigheden kan de arbeidstijdverkorting worden opge- spaard over een periode van ten hoogste 4 achtereenvolgende kalenderweken. De aanspraak op deze arbeidstijdverkorting vervalt indien deze in een periode van 4 achtereenvolgende kalenderweken niet is opgenomen, tenzij bedrijfsom- standigheden dit hebben veroorzaakt. Gedurende gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, alsmede tijdens vakanties ontstaat geen aanspraak op arbeidstijdverkorting. Dit recht zal voor niet in volledige dienst zijnde werkne- mers naar rato worden toegepast.
8A.5
Voor partieel leerplichtigen geldt het gestelde in Bijlage IV-B.
Artikel 8B Arbeidstijdverkorting
8B.1
De werkgever kan in overleg met de ondernemingsraad, indien en voorzover artikel 27 van de Wet op de Ondernemingsraden dit voorschrijft, wijziging aanbrengen in de geldende arbeidstijden en de wijze van effectueren van de arbeidstijdsverkorting. Bij het ontbreken van een ondernemingsraad zal dit geschieden in overleg met de werknemers.
Hierbij geldt dat de arbeidstijdverkorting dient te worden geëffectueerd binnen een periode van ten hoogste zes weken, waarbij elke wijze van effectueren, van ATV per dag tot roostervrije dagen, inclusief mengvormen daarvan, mogelijk is.
8B.2
In afwijking van het bepaalde in artikellid 1 heeft de werkgever de mogelijkheid ten aanzien van een werknemer in de salarisschalen VIII of IX met een leidinggevende, danwel sterk persoons- of taakgebonden functie de arbeidstijdverkorting binnen een periode van ten hoogste 3 maanden te effectueren. Indien roostervrije dagen naar het oordeel van de werkgever niet door de werknemer konden worden opgenomen in het jaar waarin zij zijn verworven, is de werknemer gerechtigd maximaal 6 niet- opgenomen roostervrije dagen over te boeken naar het volgende kalenderjaar. Indien de overgeboekte dagen niet in dat kalenderjaar worden opgenomen, zijn zij vervallen.
8B.3
De geldende bedrijfstijd zal in principe worden gehandhaafd.
- bij recht op VUT
Vakantie- opbouw en aan- spraken ATV
Partieel leer- plichtigen
Wijziging arbeidstijden; roostervrije dagen
Werknemer in salarisschalen VIII of IX; over- boeking rooster- vrije dagen
Bedrijfstijd
Werkingssfeer
Regeling Roostervrije dagen
Roostervrije dag
Uurloon
Aantal rooster- vrije dagen
Vakantie
Overwerk
Rooster
8B.4
De arbeidstijdverkorting geldt in principe zowel voor werknemers in volledige als in gedeeltelijke dienst, tenzij op grond van individuele omstandigheden door de werkgever met de werknemer in gedeeltelijke dienst anders is/wordt overeengeko- men. Het hier gestelde geldt eveneens als bevestiging voor die ondernemingen die reeds in deze geest hebben gehandeld.
8B.5
Indien en voorzover de arbeidstijdverkorting geheel of gedeeltelijk in de vorm van hele of halve roostervrije dagen wordt geëffectueerd, geldt daarbij het volgende.
a.
Een roostervrije dag is een van te voren door de werkgever via een rooster vastge- stelde dag waarop door de werknemer geen arbeid behoeft te worden verricht en geen recht bestaat op doorbetaling van het salaris.
In verband met het feit dat voor de werknemers de normale wekelijkse arbeidsduur van 36 uur gerekend over een periode van 6 opeenvolgende weken gemiddeld gehandhaafd blijft, wordt voor de sociale verzekeringswetgeving voor een werkne- mer in volledige dienst uitgegaan van 261 dagen van 7,2 uur voor de berekening van het dagloon.
b.
Het CAO uurloon is vastgesteld op 12 maal het maandsalaris, c.q. 13 maal het perio- desalaris gedeeld door 1872 (52 x 36 uur).
c.
Een werknemer in volledige dienst heeft gerekend over een periode van 12 aaneen- gesloten maanden recht op een arbeidstijdverkorting van 208 uren (10% van 52 x 40), hetgeen overeenkomt met ten hoogste 26 roostervrije dagen van 8 uur.
d.
Een werknemer in volledige dienst heeft gerekend over een periode van 12 aaneen- gesloten maanden recht op een basis-vakantie van 23 maal 7,2 uur is 165,6 uur vakantie. Aan de ondernemingen die roostervrije dagen invoeren, wordt geadvi- seerd over te gaan tot de registratie van vakantierechten in uren.
e.
Indien arbeidstijdverkorting in de vorm van roostervrije dagen wordt toegepast, geldt een overwerktoeslag indien een dagelijkse arbeidsduur van 8 uur of een weke- lijkse arbeidsduur van 40 uur wordt overschreden, behoudens in het geval van varia- bele arbeidstijden.
Indien in een bepaalde week een arbeidsduur geldt van 32 uur (roostervrije dag), dient overwerk tot 40 uur in vrije tijd gecompenseerd te worden, zo mogelijk op te nemen binnen een periode van een maand.
f.
1. Het rooster wordt door de werkgever vastgesteld met inachtneming van het gestelde in de Wet op de Ondernemingsraden (bij wijziging van een werktij- denregeling is instemming OR vereist conform art. 27 WOR).
2. In verband met het principe van de handhaving van de bedrijfstijd ligt het voor de hand de roostervrije (halve) dagen zoveel mogelijk over de werkweek te ver-
spreiden, waarbij het aanbeveling verdient zoveel mogelijk te werken met rou- lerende schema’s.
3. Roostervrije dagen kunnen niet samen vallen met feestdagen in de zin van de CAO.
4. Indien een roostervrije (halve) dag samenvalt met een ziektedag of buitenge- woon verlof vervalt de roostervrije dag zonder dat daar een vervangende dag tegenover wordt gesteld.
g.
Het is de werkgever toegestaan om na overleg met de ondernemingsraad ten hoog- ste drie hele respectievelijk zes halve roostervrije dagen, al dan niet op collectieve basis, aan te wijzen.
h.
De werkgever is gerechtigd in overleg met de werknemer maximaal twee rooster- vrije dagen per jaar aan te wijzen voor scholing/opleiding van de werknemer, indien de kosten van de scholing/opleiding volledig door de werkgever worden gedragen en er geen terugbetalingsclausule van toepassing is.
Artikel 9 Salarisbepalingen
9.1
De werknemers worden naar de aard van de door hen in hoofdzaak te verrichten werkzaamheden ingedeeld in een functieniveaugroep, met inachtneming van de groepsomschrijvingen zoals vermeld in Bijlage I van deze overeenkomst, tenzij het bepaalde in artikel 9, lid 8, van toepassing is.
9.2
a. Bij functieniveaugroep I tot en met IV behoort een salarisschaal die tot 23 jaar gebaseerd is op de leeftijd van de werknemer. Daarna wordt het salaris bepaald door het aantal aan de werknemer toe te kennen schaaltreden in de voor hem gel- dende functieniveaugroep.
b. Voor functieniveaugroep V tot en met IX wordt het salaris bepaald door de aan de werknemer toe te kennen schaaltreden in de voor hem geldende functie- niveaugroep.
c. De salarisschalen zijn opgenomen in Bijlage I van deze overeenkomst. De in de schalen vermelde bedragen zijn normsalarissen.
Bij een normsalaris wordt ervan uitgegaan dat relatief kleine verschillen in indi- viduele arbeidsprestaties doorgaans niet of moeilijk in individueel verschillen- de bedragen kunnen worden uitgedrukt, met als consequentie dat het salaris wordt gebaseerd op de gemiddelde arbeidsprestatie.
Voor werknemers, ingedeeld in de salarisschalen I, II en III die op 30 juni 1998 reeds in dienst waren van de werkgever in de zin van de CAO, gelden de garan- tieschalen als vermeld in Bijlage I.
Aanwijzing roos- tervrije dagen door werkgever
Aanwijzing roos- tervrije dagen voor scholing/ opleiding door werkgever
Indeling in functieniveau- groepen
Salarisschalen; schaaltreden; normsalaris; garantieschalen
d. In die gevallen waarin een medewerker een duidelijk herkenbare prestatie van hoog niveau levert, kan de betrokkene individueel voor een hoger salaris dan het normsalaris in aanmerking komen.
NB. Partijen gaan daarbij uit van de praktijk dat tenminste 80% van de feitelijk betaalde salarissen normsalarissen zijn, terwijl maximaal 20% van de feitelijk betaalde salarissen de genoemde normsalarissen in mindere of meerdere mate over- schrijdt.
Functie-inde- ling; inschaling salaris
Wijziging functieniveau- groepindeling
Indeling naar billijkheid
Opleiding en ervaring
Periodieke schaaltrede- verhoging
9.3
Iedere werknemer ontvangt in de regel bij aanstelling, doch in elk geval uiterlijk bin- nen 3 maanden na zijn aanstelling, schriftelijk mededeling van de functieniveaug- roep waarin zijn functie is ingedeeld, van zijn salarisschaal en eventueel van het aan- tal schaaltreden waarop zijn schaalsalaris is gebaseerd. Voorzover de indeling niet bij de aanstelling is meegedeeld, zal de indeling terugwerkende kracht hebben tot de datum van indiensttreding.
9.4
Van een wijziging van zijn functieniveaugroepindeling ontvangt de werknemer van de werkgever schriftelijk mededeling, onder vermelding van zijn nieuwe functie- niveaugroep en zijn nieuwe salaris.
9.5
Een werknemer die werkzaamheden verricht welke onder verschillende functie- niveaugroepen vallen, wordt naar billijkheid ingedeeld; daarbij worden zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten in ogenschouw genomen.
9.6
Aan de werknemer kunnen zowel op grond van opleiding als op grond van elders opgedane voor de functie bruikbare ervaring, in zijn functieniveaugroep schaaltre- den worden toegekend.
9.7
a. De werknemer die bij aanstelling in een leeftijdsschaal is ingedeeld, heeft uiter- lijk zes maanden na de eerste dag van de maand (dan wel de periode) waarin hij jarig is recht op het salaris dat krachtens de geldende salarisschaal met zijn leef- tijd overeenstemt onverminderd hetgeen hieromtrent in de wet minimum- loon/minimumvakantietoeslag wordt bepaald.
b. Indien bij aanstelling schaaltreden zijn vastgesteld, zal als regel het aantal schaaltreden jaarlijks per 1 juli (c.q. bij de aanvang van de periode waarin 1 juli valt) met een schaaltrede worden verhoogd, echter uitsluitend indien het maxi- mum aantal schaaltreden in de geldende functieniveaugroep nog niet is toege- kend. In de gevallen waarin bij uitzondering van deze regeling wordt afgewe- ken, zal aan de betrokken werknemer tijdig schriftelijk worden meegedeeld dat hem geen schaaltredeverhoging wordt toegekend onder vermelding van de redenen.
c. In afwijking van het onder 9.7.b gestelde zal aan de werknemer, die tussen 1 januari en 1 juli in dienst treedt, de eerstvolgende schaaltredeverhoging worden toegekend op 1 januari daaropvolgend.
9.8
Het bepaalde in Bijlage I is niet van toepassing op die werkgevers die, met in acht- neming van het bepaalde in artikel 7A van deze CAO, een salarisstructuur, geba- seerd op een erkend systeem van functiewaardering, hebben ingevoerd, voorzover deze salarisstructuur in zijn totaliteit inhoudelijk niet in ongunstige zin afwijkt van hetgeen hieromtrent in deze CAO is vastgelegd.
Een dergelijke salarisstructuur wordt geacht voor die werkgevers onderdeel te vor- men van deze CAO voorzover deze structuur betrekking heeft op werknemers voor wie Bijlage I anders - krachtens het bepaalde in art. 2 - van toepassing zou zijn.
NB. Indien een werkgever een eigen salarisstructuur invoert of heeft ingevoerd op basis van een erkend systeem van functiewaardering treedt die eigen salarisstruc- tuur in de plaats van die van de CAO en maakt daarvan deel uit, mits deze eigen sala- risstructuur bij toetsing door de vakverenigingen niet in zijn totaliteit inhoudelijk ongunstiger is dan die in de CAO.
Artikel 10 Plaatsing in een hoger
ingedeelde functie
10.1
a. Werknemers die tijdelijk een functie volledig waarnemen welke hoger inge- deeld is dan hun eigen functie, blijven ingedeeld in de functieniveaugroep en de salarisschaal welke met hun eigen functie overeenkomen.
b. Indien de tijdelijke waarneming tenminste een betalingsperiode onafgebroken heeft geduurd ontvangt de werknemer daarvoor een toeslag. Deze toeslag bedraagt 50% van het verschil tussen het schaalsalaris, behorende bij de hogere functieniveaugroep en het feitelijke schaalsalaris van de waarnemer. Hierbij wordt uitgegaan van een voor de waarnemer gelijk aantal schaaltreden. Aan de werknemer die in een kalenderjaar een zelfde hoger ingedeelde functie reeds tweemaal heeft waargenomen, telkens voor tenminste één betalingsperiode onafgebroken, zal voor de duur van een volgende waarneming van deze functie in dat jaar een toeslag worden toegekend van 100%.
c. Een toeslag wordt niet toegekend aan de werknemer voor wie bij de indeling van zijn functie met het eventueel waarnemen van een hogere functie reeds rekening is gehouden.
10.2
a. Werknemers die definitief in een hoger ingedeelde functie worden aangesteld, worden als regel in de overeenkomende hogere functieniveaugroep ingedeeld met ingang van de betalingsperiode, volgend op die waarin de promotie heeft plaatsgevonden.
b. Voorlopige plaatsing in een hoger ingedeelde functie zonder dat de betrokken werknemer in de overeenkomende hogere functieniveaugroep wordt ingedeeld, is mogelijk gedurende maximaal zes maanden.
Bij definitieve plaatsing in deze hoger ingedeelde functie wordt met terugwer- kende kracht het daarbij behorende salaris toegekend.
Afwijkende salarisstructuur
Tijdelijke waar- neming; toeslag
Promotie
c. Indien een werknemer promoveert naar een hogere functieniveaugroep, wordt eerst een schaaltrede toegekend van de oorspronkelijke salarisschaal, of bij het maximum daarvan een theoretische schaaltrede gelijk aan de laatste schaaltre- de van de schaal. Vervolgens wordt de werknemer ingeschaald op het naast hogere salaris in de nieuwe salarisschaal.
Herwaardering van de functie
Artikel 11
Lagere functie- indeling
Tijdelijke persoonlijke toeslag
Herwaardering van de functie
10.3
Indien een functie als gevolg van een herwaardering wordt ingedeeld in een hogere functieniveaugroep, ontvangt de werknemer het naast hogere schaalsalaris van de nieuwe functieniveaugroep met ingang van de betalingsperiode volgend op die waarin de herindeling in de hogere functieniveaugroep is geschied.
Plaatsing in een lager ingedeelde functie
11.1
Werknemers, die wegens functionele ongeschiktheid of met hun instemming op voorstel van de werkgever worden geplaatst in een lager ingedeelde functie, worden in de overeenkomende lagere salarisschaal ingedeeld met ingang van de betalings- periode volgende op die waarin de plaatsing in de lagere functie is geschied.
Het salaris zal aan de lagere indeling worden aangepast door eerst een schaaltrede terug te gaan in de oorspronkelijke functieniveaugroep, gevolgd door inschaling op het naast lagere salaris in de nieuwe functieniveaugroep.
Het verschil tussen het oorspronkelijke salaris en het nieuwe salaris zal worden omgezet in een tijdelijke persoonlijke toeslag.
11.2
De tijdelijke persoonlijke toeslag, zoals omschreven in lid 1 van dit artikel, wordt meegeteld bij de bepaling van de pensioengrondslag, de vakantietoeslag, de VUT- premiegrondslag en de gratificatie of dergelijke.
Bij herplaatsing in de oorspronkelijke functie vervalt de persoonlijke toeslag en wordt aan de werknemer wederom het oorspronkelijke schaalsalaris toegekend. De persoonlijke toeslag wordt afgebouwd in een periode van ten hoogste vijf jaren, doch met tenminste 2% van het oorspronkelijke schaalsalaris per jaar. Na het berei- ken van de 55-jarige leeftijd wordt de persoonlijke toeslag of het eventuele restant ervan niet meer afgebouwd.
11.3
Indien een functie als gevolg van een herwaardering wordt ingedeeld in een lagere functieniveaugroep, geldt ten aanzien van de inschaling in de nieuwe schaal het gestelde in Bijlage VIII, onderdeel A, de artikelen 6 en 7.
Artikel 12 Overwerk
12.1
a. Onder overwerk wordt verstaan de arbeid die in opdracht van de werkgever wordt verricht:
– op andere tijden dan tussen 07.00 en 18.30 uur op maandag tot en met vrij- dag, of
– indien de normale wekelijkse arbeidsduur wordt overschreden.
b. Het sub a. bepaalde is niet van toepassing indien
- in een onderneming met instemming van de ondernemingsraad een rege- ling variabele werktijden is ingevoerd, of
- indien in ploegendienst wordt gewerkt, of
- indien er sprake is van verschoven werktijden als bedoeld in lid 2 van dit artikel.
c. De werknemer wordt niet meer overwerk opgedragen dan tien uur per week en tevens niet meer dan vijfenvijftig uur per kalenderkwartaal.
De werknemer kan niet tot het verrichten van overwerk worden verplicht
– op een erkende feestdag
– op zaterdag en zondag
– indien hij 55 jaar of ouder is.
d. Extra werkzaamheden, verricht door werknemers in gedeeltelijke dienst, wor- den vergoed volgens het normale voor hen geldende uurloon, tenzij er sprake is van overwerk, zoals omschreven onder lid 1 sub a. De vaststelling van het uur- loon geschiedt nadat het geldende salaris is herleid tot het salaris behorend bij een volledige dagtaak.
De verrichte extra werkzaamheden komen tevens in aanmerking voor de toe- kenning van vakantiedagen en vakantietoeslag, berekend over het aantal extra gewerkte uren in het betreffende vakantiejaar.
e. Overwerktoeslag:
Behoudens andersluidende afspraken op ondernemingsniveau, gestoeld op arti- kel 7A van deze CAO, geldt wanneer op grond van het bepaalde in dit artikel overwerk wordt verricht, het navolgende:
1. de eerste vier overuren gemaakt in de periode van maandag tot en met vrij- dag worden gecompenseerd in vrije tijd (uur voor uur) op te nemen binnen een daarop volgende periode van 4 weken. In uitzonderingsgevallen kan de werkgever na overleg met de werknemer deze uren volgens het normale geldende uurloon vergoeden in plaats van een compensatie in vrije tijd;
2. Voor de daaropvolgende uren gelden de volgende toeslagen, boven het voor de betrokken werknemer geldende uurloon:
– de eerste twee overuren per dag in de periode van maandag tot en met vrijdag 25%
– verdere overuren op maandag tot en met vrijdag 50%
– zaterdag, zondag en maandag tot 07.00 uur, alsmede
feestdagen als bedoeld in artikel 13 100% De werknemer kan verlangen dat de vergoeding van overuren als bedoeld onder 2 van dit lid, geschiedt door middel van compensatie in vrije tijd, in welk geval het aantal overuren zal worden gecompenseerd met een gelijk
Overwerk
Uitzonderingen
Beperking overwerk
Extra werkzaam- heden
Overwerktoeslag
aantal vrije uren, onder toekenning van de overwerktoeslag in geld. Deze vrije uren dienen zo mogelijk gedurende het lopende kalenderjaar te wor- den opgenomen.
Overwerkver- goedingsregeling of extra vakantie- dagen
Verschoven werktijden
Artikel 13
Feestdagen
Etmalen
f. Het in lid 1 sub a. t/m d. gestelde geldt uitsluitend voor
- werknemers ingedeeld in een van de functieniveaugroepen I tot en met V;
- werknemers ingedeeld in functieniveaugroep VI voorzover zij met inacht- neming van dit artikellid hebben gekozen voor de vergoeding van over- werk;
- werknemers ingedeeld in functieniveaugroep VII of VIII voorzover zij - berekend op fulltime-basis - nog geen hoger salaris hebben bereikt dan het maximum van groep VI, onder de volgende voorwaarden:
* dat de werknemer bij aanvang van het vakantiejaar voor de overwerk- vergoedingsregeling heeft gekozen in plaats van voor vier extra vakantiedagen krachtens artikel 15, lid 2, sub e.
* en nadat, gerekend over een maand, 12 uur overwerk is verricht (fran- chise). De franchise wordt niet uitbetaald.
12.2
De werkgever kan de werknemer, niet werkend in ploegendienst, opdragen gedu- rende een beperkte termijn ook buiten de voor hem geldende normale dagelijkse werktijden arbeid te verrichten.
Voor arbeid gedurende deze z.g. verschoven werktijden, gelegen buiten de periode van twee uur vóór tot twee uur na de voor hem geldende normale dagelijkse werktij- den wordt per uur een extra betaling van 25% toegekend.
Feestdagen
13.1
a. Onder feestdagen worden in deze collectieve arbeidsovereenkomst verstaan: Nieuwjaarsdag, de beide Paasdagen, Hemelvaartsdag, de beide Pinksterdagen, de beide Kerstdagen en Koninginnedag, alsmede nationale feestdagen die door de overheid worden vastgesteld.
b. 5 Mei wordt eenmaal per vijf jaar aangemerkt als een feestdag in de zin van deze CAO en wel voor het eerst op 5 mei 2005.
c. Op feestdagen wordt als regel niet gewerkt. Voorzover deze feestdagen vallen op werkdagen waarop door de betrokken werknemers zou moeten zijn gewerkt, wordt over deze dagen het salaris doorbetaald.
13.2
Voor toepassing van dit artikel en de andere artikelen van deze overeenkomst wor- den zon- en feestdagen geacht een periode van 24 aaneengesloten uren te omvatten, gerekend vanaf 0.00 uur.
Artikel 14 Afwezigheid met behoud van
salaris
In afwijking van het in artikel 7: 629b BW bepaalde geldt het volgende:
14.1
Bij arbeidsongeschiktheid van de werknemer is het in art. 18 van deze CAO bepaal- de van toepassing.
14.2
In de volgende gevallen waarin hij de bedongen arbeid noodzakelijkerwijs niet heeft kunnen verrichten, wordt de werknemer over de hieronder voor de respectievelijk bij elk dezer gevallen bepaalde termijnen van verlof de beloning doorbetaald zoals deze gegolden zou hebben in geval van aanwezigheid van de werknemer, mits hij zo mogelijk tenminste één dag tevoren en onder overlegging van bewijsstukken aan de werkgever van het verzuim kennis geeft en de gebeurtenis c.q. plechtigheid in het desbetreffende geval bijwoont:
x. xxx xx xxx van overlijden tot en met de dag van de begrafenis bij overlijden en begrafenis van de partner of van een kind of pleegkind van de werknemer;
b. gedurende 2 dagen bij overlijden of begrafenis van één van zijn ouders;
c. gedurende één dag op de dag van de begrafenis van xxxxxxxxxxx, grootouders van de partner, kleinkinderen, broers, zusters, xxxxxxxxxxxx, xxxxxxxxxxx, xxxxxxxxxxxxxx, zwagers en schoonzusters;
d. gedurende één dag bij ondertrouw van de werknemer zelf en gedurende twee dagen bij zijn huwelijk, te weten de dag van het huwelijk zelf en de daaropvol- gende dag;
e. gedurende één dag bij huwelijk van een van zijn kinderen, pleegkinderen, klein- kinderen, broers, zusters, ouders en schoonouders, zwagers en schoonzusters;
x. gedurende één dag bij 25-, 40- en 50-jarig huwelijk van de werknemer, diens ouders of xxxxxxxxxxxx;
g. gedurende twee dagen bij bevalling van de partner;
h. gedurende een door de werkgever naar billijkheid te bepalen tijdsduur tot een maximum van twee dagen, indien de werknemer ten gevolge van de vervulling van een buiten zijn schuld bij of krachtens een wet persoonlijk opgelegde ver- plichting verhinderd is zijn arbeid te verrichten, mits deze vervulling niet in zijn vrije tijd kan geschieden en onder aftrek van de vergoeding voor salarisderving, welke hij van derden zou kunnen ontvangen;
i. gedurende één dag bij 25-, 40- en 50-jarig dienstjubileum van de werknemer;
j. voor het noodzakelijke bezoek aan dokter, c.q. specialist, gedurende een naar redelijkheid te bepalen tijdsduur, voorzover dit bezoek niet in de vrije tijd van de werknemer kan geschieden;
x. gedurende totaal vijf dagen educatief verlof in de periode van 12 maanden voor- afgaand aan de vrijwillig vervroegde uittreding of aan de pensionering van de werknemer ten behoeve van het bijwonen van een cursus ter voorbereiding op de uittreding, c.q. pensioen;
l. gedurende één dag in geval van ziekte van één der huisgenoten indien de aan- wezigheid van de werknemer dringend vereist is teneinde noodzakelijke voor- zieningen te kunnen treffen. De werknemer die van deze mogelijkheid gebruik maakt dient zich achteraf jegens de werkgever te verantwoorden;
m. gedurende één dag per jaar bij verhuizing van de werknemer.
Arbeids- ongeschiktheid
Bijzonder verlof
In het kader van dit artikel worden met partner gelijkgesteld: echtgenoot/ echtgeno- te en de ongehuwde met wie de werknemer zich kennelijk blijvend heeft gevestigd in een leef-/woonsituatie, welke vergelijkbaar is met die van gehuwden.
Bijeenkomsten vakverenigingen
Niet-gehouden tot doorbetaling salaris
Hoogte van de salarisbetaling
14.3
De werkgever zal voorzover de bedrijfsomstandigheden dit naar zijn oordeel toela- ten, aan een werknemer op verzoek van de vakvereniging waarvan deze lid is, in onderstaande gevallen verzuim met behoud van salaris toestaan, indien en voorzo- ver het door hem te derven salaris niet door de betrokken vakverenigingen wordt vergoed:
a. het als officieel afgevaardigde deelnemen aan bijeenkomsten van bondscon- gres, bondsraad, districtsvergaderingen, bedrijfstakconferenties of andere daar- mee vergelijkbare in de statuten van de vakvereniging opgenomen organen, voorzover opgenomen in de door de vakvereniging ter beschikking van de werkgeversorganisatie te stellen lijst, alsmede aan bijeenkomsten van bestuurs- en overlegorganen op bedrijfstakniveau;
b. het deelnemen aan een door de vakvereniging georganiseerde vormings- of scholingsbijeenkomst, voorzover opgenomen in de door de vakorganisatie ter beschikking van de werkgeversorganisatie te stellen lijst.
Het verzoek om vrijaf voor een der onder a. en b. van dit lid bedoelde activiteiten zal door de werknemer schriftelijk en tijdig bij de werkgever worden ingediend.
14.4
Het bepaalde in artikel 7: 628 BW met betrekking tot de doorbetaling van het salaris is in de daarbedoelde gevallen van kracht, in zoverre, dat de werkgever niet gehou- den is het salaris door te betalen in de volgende gevallen:
a. Schorsing van de werknemer door de werkgever als voorzien in art. 7, lid 10.
b. Invoering van een verkorte werkweek (een zgn. nul-uren-week daaronder begrepen) mits de werkgever voor die invoering de volgens artikel 8 van het Bui- tengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen vereiste vergunning heeft verkregen en hij niet tot het aanvragen van een vergunning overgaat dan nadat met de vak- verenigingen overleg is gepleegd.
Partijen achten een termijn van twee weken voor dit voorafgaand overleg vol- doende.
c. De verlenging van een verkorte werkweek (een zgn. nul-uren-week daaronder begrepen) mits, wanneer het betreft een verlenging die ten aanzien van de aan- tallen erbij betrokken werknemers en/of aantal uren, dat verkort zal worden gewerkt, afwijkt van de oorspronkelijke vergunning, de werkgever de hierboven sub b. beschreven procedure zal hebben gevolgd en wanneer het betreft een ver- lenging, waarbij de oorspronkelijke vergunning ongewijzigd wordt overgeno- men, hij de vakverenigingen tijdig, d.w.z. tenminste één week vóór het ingaan van de verlenging, daarvan mededeling doet.
14.5
In de gevallen waarin het salaris moet worden doorbetaald, wordt daaronder ver- staan het inkomen naar rato van het aantal gewerkte uren, tenzij partijen een afwij- kende regeling treffen.
Artikel 15 Vakantie
15.1
Het vakantiejaar loopt van 1 mei tot en met 30 april, tenzij een ander vakantiejaar geldt.
15.2
a. De werknemer verwerft per vakantiejaar recht op 23 vakantiedagen met behoud van salaris. Voor partieel leerplichtigen geldt hetgeen bepaald is in Bijlage IV. Voor werknemers in gedeeltelijke dienst geldt dat vakantierechten worden opgebouwd over alle feitelijk gewerkte uren in het afgelopen jaar met inachtne- ming van het gestelde in artikel 12 lid 1 sub c. Vakantiedagen kunnen worden opgenomen in het vakantiejaar waarin het recht daarop wordt verworven.
b. Een vakantiedag is gelijk aan 7,2 uur bij een volledig dienstverband.
c. De werknemer die bij de aanvang van het vakantiejaar de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, heeft per vakantiejaar recht op 1 extra vakantiedag met behoud van salaris.
d. De werknemer, die de 50-, 55-, respectievelijk de 60-jarige leeftijd heeft bereikt, verwerft per vakantiejaar recht op 1, 2, respectievelijk 3 extra vakantiedagen met behoud van salaris.
e. De werknemer ingedeeld in één van de functieniveaugroepen VI tot en met IX verwerft per vakantiejaar recht op 4 extra vakantiedagen met behoud van salaris ter compensatie van het niet ontvangen van overwerkvergoeding, met dien ver- stande dat een werknemer ingedeeld in functieniveaugroep VI, dan wel inge- deeld in de groep VII of VIII voorzover in deze laatstgenoemde groepen, bere- kend op fulltime-basis, nog geen hoger salaris is bereikt dan het maximum van groep VI, bij aanvang van het vakantiejaar de keuze heeft in aanmerking te komen voor overwerkvergoeding, zoals bedoeld in artikel 12, in welk geval geen aanspraak bestaat op de genoemde vier extra vakantiedagen.
15.3
Voor de berekening van het aantal vakantiedagen wordt een werknemer die vóór of op de 15e van enige maand in dienst treedt c.q. uit dienst treedt, geacht op de eerste van die maand in dienst te zijn getreden c.q. uit dienst te zijn getreden wordt de werk- nemer die na de 15e van enige maand in dienst treedt c.q. uit dienst treedt, geacht op de eerste van de navolgende maand in dienst te zijn getreden, c.q. uit dienst te zijn getreden. In afwijking hiervan zal, indien de arbeidsovereenkomst korter dan één maand heeft geduurd, de werknemer een zuiver proportioneel recht op vakantie krij- gen.
15.4
De werknemer dient bij de aanvang van de arbeidsovereenkomst de werkgever mede te delen hoeveel recht op vakantie hij bij zijn vorige werkgever(s) verworven doch niet genoten heeft, opdat de werkgever weet op hoeveel verlofdagen zonder behoud van salaris de werknemer aanspraak kan maken.
15.5
a. Van de in lid 2 sub a genoemde vakantie zullen als regel tenminste tien achter- eenvolgende vakantiedagen worden opgenomen.
b. De werknemer heeft het recht om van de in lid 2 sub a genoemde vakantie 15 achtereenvolgende vakantiedagen op te nemen.
Vakantiejaar
Vakantierechten
Berekening aan- tal vakantieda- gen
Bij vorige werk- gever(s) verwor- ven vakantie- rechten
Aaneengesloten vakantie
c. Het tijdstip van de aaneengesloten vakantie wordt door de werkgever vastge- steld in overleg met de werknemer. Als regel zal zij in de periode van mei tot en met september worden opgenomen.
Collectieve snipperdagen
Niet-opgenomen vakantie
Vakantierechten gedurende onderbreking der werkzaamheden
Vakantie en einde arbeidsovereen- komst
Bovenwettelijke vakantiedagen
15.6
a. De werkgever kan van de vakantiedagen ten hoogste twee dagen als collectieve snipperdagen aanwijzen, welke aanwijzing voor de aanvang van het vakantie- jaar met instemming van de ondernemingsraad geschiedt.
b. De werknemer kan na overleg de overblijvende vakantiedagen opnemen op het tijdstip dat door hem wordt gewenst, tenzij de eisen van het bedrijf zich hierte- gen naar het oordeel van de werkgever verzetten.
15.7
a. Indien de vakantierechten niet binnen zes maanden na het verstrijken van het vakantiejaar waarin zij zijn verworven, door de werknemer zijn opgenomen, is de werkgever gerechtigd na overleg data vast te stellen waarop de werknemer deze dagen zal opnemen.
b. Vakantiedagen welke niet zijn opgenomen binnen de wettelijke hiervoor gel- dende termijn vervallen.
15.8
a. Met betrekking tot het verwerven en genieten van vakantierechten gedurende de onderbreking van de werkzaamheden zijn de artikelen 7: 635 en 7: 636 en 7: 637 BW van het Burgerlijk Wetboek van toepassing.
b. Indien een of meer aanvankelijk vastgestelde vakantiedagen tijdens de vakan- tie door ziekte niet konden worden genoten zal de werkgever in overleg met de werknemer nieuwe data vaststellen waarop alsnog vakantie kan worden opge- nomen.
Het bovenstaande is slechts van toepassing, indien hem terzake een uitkering krachtens de Ziektewet wordt toegekend gedurende deze dagen.
15.9
a. Bij het eindigen van de arbeidsovereenkomst zal de werknemer desgewenst in de gelegenheid worden gesteld de hem nog toekomende vakantie op te nemen, met dien verstande dat niet eenzijdig kan worden bepaald dat deze vakantieda- gen kunnen worden opgenomen gedurende de opzegtermijn.
b. In geen ander geval dan bij het eind van de arbeidsovereenkomst zullen niet opgenomen vakantiedagen worden uitbetaald.
c. Teveel genoten vakantie wordt op overeenkomstige wijze met het salaris verre- kend.
d. De werkgever reikt de werknemer bij het einde van de arbeidsovereenkomst een verklaring uit waaruit blijkt xxxxxxx niet opgenomen vakantiedagen aan hem zijn uitbetaald.
15.10
Met in achtneming van het gestelde in artikel 7A van deze CAO kunnen bovenwet- telijke vakantiedagen worden aangewend/ingezet voor het invullen van arbeids- voorwaarden op maat.
Artikel 15A Verlof à la Carte
Er geldt een regeling Verlof à la Carte, die nader is uitgewerkt in het reglement ”Verlof à la Carte” (Bijlage XII bij deze CAO).
Artikel 16 Vakantietoeslag
16.1
De werknemer die het gehele voorafgaande vakantiejaar onafgebroken in dienst van werkgever is geweest, ontvangt ter gelegenheid van zijn aaneengesloten vakantie, doch in de regel uiterlijk op 1 juni een vakantietoeslag ten bedrage van 8% van 12 maal het salaris over de maand mei resp. 13 maal het salaris over de 4e periode. In de vakantietoeslag zijn begrepen eventuele vakantieuitkeringen krachtens de sociale verzekeringswetten.
Ten aanzien van de werknemer in gedeeltelijke dienst dient het gestelde in artikel 12 lid 1 sub d in acht te worden genomen.
16.2
a. De werknemer, die in de loop van het voorafgaande vakantiejaar in dienst van de werkgever is getreden, ontvangt een evenredig deel van deze toeslag. Hetzelfde geldt met betrekking tot de werknemer wiens arbeidsovereenkomst in de loop van het vakantiejaar eindigt.
b. Indien in de loop van een vakantiejaar een volledig dienstverband overgaat in een gedeeltelijk dienstverband of omgekeerd, dan wel wijzigingen optreden in het aantal te werken uren in geval van een gedeeltelijk dienstverband, zal het in lid 1 van dit artikel genoemde percentage worden berekend over het salaris over de maand mei, met inachtneming van het gemiddeld in het betrokken vakantie- jaar gewerkte aantal uren.
16.3
Bij een normale wekelijkse arbeidsduur bedraagt de vakantietoeslag voor een werk- nemer van 23 jaar en ouder minimaal ƒ 2.350,- (€ 1.066,38).
Als gevolg van de wettelijke brutering van de overhevelingstoeslag per 1 januari 2001 bedraagt de vakantietoeslag bij een normale wekelijkse arbeidsduur voor een werknemer van 23 jaar en ouder vanaf 2001 minimaal ƒ 2.395,- (€ 1.086,80)
Deze minimumvakantietoeslag zal voor werknemers van 22 jaar worden vermin- derd met 10%. Bij 21 jaar met 20%, 20 jaar 30%, 19 jaar 40%, 18 jaar 47,5%, 17 jaar
55% en 16 jaar 60%.
Vakantietoeslag
Gebroken jaren
Minimum vakantietoeslag
Artikel 17
Bijdrage werkgever
Vergoeding bij niet-deelname aan een collec- tieve ziektekos- tenverzekering
Maximum
Volledige vergoe- ding vanaf derde kind
Voorwaarden
Partner
Kind
Bijdrage premie ziektekostenverzekering
17.1
a. Behoudens andersluidende afspraken op ondernemingsniveau, die met inacht- neming van het bepaalde in artikel 7A van deze CAO tot stand zijn gekomen, zal de werkgever aan de werknemer die niet krachtens het Ziekenfonds verplicht is verzekerd een bijdrage verstrekken gelijk aan 50% van de kosten (premie plus MOOZ en WTZ) die de werknemer maakt voor het verzekeren tegen ziektekos- ten van zichzelf, zijn/haar echtgeno(o)t(e) en zijn/haar eerste twee kinderen.
b. Indien de werkgever voor de werknemer die niet krachtens de Ziekenfondswet verplicht verzekerd is, een collectieve ziektekostenverzekering heeft afgesloten en een werknemer na de vervaldatum van de individuele verzekering om kos- tenoverwegingen niet wenst deel te nemen aan deze collectieve verzekering, dan is de werkgever niet verplicht om een bijdrage te verstrekken conform het gestelde in lid a. Deze bepaling treedt in werking op 1 januari 2001.
17.2
De bijdrage van de werkgever zal per jaar nooit hoger zijn dan het maximum van de werkgeversbijdrage in de ziekenfondspremie verhoogd met ƒ 300,- (€ 136,13).
17.3
De kosten die de werknemer maakt voor het meeverzekeren van een derde kind of meer kinderen zal de werkgever geheel vergoeden. Indien uitsluitend als gevolg van deze vergoeding de werkgeversbijdrage hoger is dan de in lid 2 genoemde begren- zing zal die begrenzing niet van toepassing zijn.
17.4
De bijdrage in de kosten van een ziektekostenverzekering wordt uitsluitend toege- kend als de polis resp. het bewijs van die verzekering ten name van de werknemer is gesteld en uit de polis resp. het bewijs tevens blijkt dat de werknemer verzekerde is.
17.5
Met echtgeno(o)t(e) wordt in dit artikel gelijkgesteld de ongehuwd samenwonende partner indien:
a. de partner (jonger dan 65 jaar) duurzaam een gezamenlijke huishouding voert met de verzekerde (ongeacht het geslacht), zonder met hem of haar gehuwd te zijn.
b. de verzekerde werknemer als kostwinner wordt beschouwd. Xxxxxxxxxx is men als het bruto loon of de uitkering tenminste de helft van het inkomen van de ver- zekerde werknemer xxxxxxxxxxx met dat van de samenwonende partner bedraagt. Deze inkomenseis geldt overigens ook bij gehuwden.
17.6
In dit artikel wordt onder kind verstaan: het wettige, gewettigde of geadopteerde kind van de werknemer tot de 18-jarige leeftijd danwel, indien en zolang het kind vanaf de 18-jarige leeftijd onderwijs of een beroepsopleiding volgt in de zin van de Wet op de Studiefinanciering of de Algemene Kinderbijslagwet, uiterlijk tot en met de maand waarin het kind de 27-jarige leeftijd bereikt.
Artikel 18 Arbeidsongeschiktheid door ziekte en ongeval
18.1
Indien een werknemer ten gevolge van aan de werkgever ter kennis gebrachte ziek- te of ongeval niet in staat is de bedongen arbeid te verrichten gelden voor hem, zulks in afwijking van het in artikel 7: 629 BW bepaalde, uitsluitend de bepalingen van de Wet Uitbreiding Loondoorbetalingsverplichting bij Ziekte (WULBZ) en voorzover van toepassing de Ziektewet (ZW), de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzeke- ring (WAO), de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ) en de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten (Wajong) voorzo- ver hierna niet uitdrukkelijk anders is bepaald, en onverminderd het bepaalde in arti- kel 6.5 (slot).
18.2
a. Gedurende de eerste 52 weken ziekte in de zin van de WULBZ zal de werkgever het netto inkomen doorbetalen. Indien de werkgever de aangifte, bedoeld in arti- kel 38 lid 1 van de ZW later doet dan in dat artikel is voorgeschreven, wordt de termijn van 52 weken met de duur van de vertraging verlengd.
b. Voor de in lid 2 a. bedoelde werknemer zal bij arbeidsongeschiktheid de uitke- ring krachtens de WAO en de WAZ/Wajong gedurende maximaal twee jaar wor- den aangevuld tot 100% van het netto inkomen. Voor de werking van dit artikel- lid wordt onder werknemer tevens verstaan de ex-werknemer waarmee de arbeidsovereenkomst wegens arbeidsongeschiktheid is beëindigd.
c. Bij afwisselende perioden van gehele en gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid worden in totaal maximaal gedurende een periode van drie jaar, te rekenen vanaf de aanvang van de arbeidsongeschiktheid, aanvullende uitkeringen verleend overeenkomstig het bepaalde in artikel 18 lid 2 sub b.
Behoudens het bepaalde sub d. van dit artikellid m.b.t. de Wet AMBER, vangt bij tussentijdse wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage dan wel een onderbreking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering korter dan een maand de aanvullingstermijn niet opnieuw aan.
d. Bij hernieuwde arbeidsongeschiktheid resp. een toename van de arbeidsonge- schiktheid ingevolge de criteria van de Wet AMBER zal de werkgever geduren- de maximaal 4 weken de totale loonkosten van de loondoorbetalingsverplich- ting krachtens de WULBZ aanvullen.
Het bepaalde sub b in dit artikellid is van overeenkomstige toepassing.
18.3
Onder netto inkomen als bedoeld in het 2e lid van dit artikel wordt verstaan:
het gederfde inkomen exclusief overwerkvergoeding dat de werknemer verdiend zou hebben indien hij arbeidsgeschikt ware geweest onder aftrek van de sociale ver- zekeringspremies, loonbelasting, eventuele pensioen- en ziektekostenverzeke- ringspremie, de VUT-premie, en de premie Arbeidsongeschiktheidsvoorziening welke normaliter worden ingehouden.
Toepasselijke bepalingen
Loondoor- betaling resp. aanvulling door de werkgever
- eerste 52 weken
- 2 jaar WAO
Maximum: drie jaar
Wet AMBER
Netto inkomen
Beëindiging loondoor- betalings- resp. aanvullings- verplichtingen werkgever
Sancties
Artikel 18A
Regeling Arbeidsonge- schiktheidsvoor- ziening
Uitgangspunten
Hoogte en duur aanvulling
Bijdrage werknemer
Artikel 19
Overlijdens- uitkering
18.4
De in lid 2 bedoelde loondoorbetalingen resp. -aanvullingen worden beëindigd op de 1e dag van de maand waarin de werknemer de leeftijd van 65 jaar dan wel de pen- sioengerechtigde leeftijd bereikt en worden niet toegekend aan werknemers van 65 jaar en ouder.
18.5
De werkgever is voor de looptijd van de CAO gerechtigd om in overleg met de Ondernemingraad in een Ziekteverzuimreglement (financiële) sancties op te nemen voor werknemers die de voorschriften van het reglement niet naleven.
Arbeidsongeschiktheidsvoorziening
18A.1.
Er geldt een Regeling Arbeidsongeschiktheidsvoorziening. Deze regeling is nader uitgewerkt in het ’Reglement van de Stichting Arbeidsongeschiktheidsvoorziening’ (Bijlage X bij deze CAO). De uitvoering van de regeling is opgedragen aan de daar- voor opgerichte Stichting Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Boeken- en Tijd- schriftuitgeverijbedrijf te Amsterdam.
18A.2.
De uitgangspunten van de regeling zijn:
a. Er zullen aanvullingen worden verstrekt op de vervolguitkering ingevolge de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aan werknemers die de maximum uitkeringstermijn van de Ziektewet hebben bereikt èn niet of niet meer in aanmerking komen voor een suppletiebetaling van de werkgever krach- tens artikel 18 van de CAO.
b. De hoogte van de aanvulling is het verschil tussen de loondervingsuitkering op grond van deWAO en de vervolguitkering. Aanspraak op de aanvulling bestaat zolang de deelnemer aan de Regeling recht heeft op een vervolguitkering krach- tens de WAO.
c. De bijdrage wordt jaarlijks door CAO-partijen, na advies van het bestuur van de Stichting Arbeidsongeschiktheidsvoorziening BTU, vastgesteld. De bijdrage komt voor rekening van de werknemer en bedraagt met ingang van 1 januari 2000 1,85% en met ingang van 1 januari 2001 2,2% van de heffingsgrondslag voor de WAO.
Uitkering bij overlijden
19.1
Indien een werknemer overlijdt zal aan zijn nagelaten betrekkingen een overlij- densuitkering worden verstrekt, gelijk aan het bedrag van het de werknemer laatste- lijk rechtens toekomend salaris over het resterende deel van de kalendermaand van overlijden plus de twee daaropvolgende kalendermaanden.
Op dit bedrag wordt door de werkgever in mindering gebracht hetgeen de nagelaten betrekkingen xxxxxxx van het overlijden van de werknemer toekomt ingevolge de ZW en/of WAO/AAW/WAZ/Wajong.
19.2
Onder nagelaten betrekkingen worden verstaan:
x. xx xxxxxxxxxxxxx der echtgenoten, mits deze niet duurzaam gescheiden leefden;
b. indien deze niet meer in leven is of de echtgenoten duurzaam gescheiden leef- den: de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen;
NB. Indien er geen nagelaten betrekkingen zijn als in sub a. en b. van dit artikellid genoemd, zullen de in dit artikel bedoelde uitkeringen tegen kwijting worden betaald aan diegene die hiervoor door de overledene is aangewezen, mits deze zich kenne- lijk blijvend had gevestigd met de overledene in een leef-/woonsituatie welke verge- lijkbaar is met die van gehuwden. Deze aanwijzing geschiedt door deponering van een verklaring bij de werkgever.
19.3
Onder laatstelijk rechtens toekomend salaris wordt in dit artikel verstaan het laat- stelijk genoten salaris, vermeerderd met provisie, ploegentoeslag, overwerkvergoe- ding voorzover deze extra beloningen niet een incidenteel karakter dragen, alsmede vakantietoeslag en vast overeengekomen jaarlijkse uitkeringen.
Artikel 20 VUT-regeling tot en met 31-12-2000
20.1
Er geldt een regeling vrijwillig vervroegde uittreding uit de dienstbetrekking tot en met 31 december 2000.
De regeling is nader uitgewerkt in het Reglement Vrijwillig Vervroegd Uittreden t/m 31-12-2000 en wordt uitgevoerd door de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf (Bijlage IX-A bij deze CAO)..
20.2
Om aan de regeling te kunnen deelnemen, dient de betrokken werknemer geduren- de de laatste 10 jaren onmiddelijk voorafgaande aan het moment van deelneming onafgebroken in dienstverband werkzaam te zijn geweest bij één of meerdere bedrij- ven zoals omschreven in het reglement.
20.3
Om aan de regeling te kunnen deelnemen, dient de betrokken werknemer tevens te vol- doen aan de overige bepalingen van het reglement als bedoeld in lid 1 van dit artikel.
20.4
a. Met ingang van 1 juli 1996 bedraagt de premie 5,2% van de (gemaximeerde) uit- keringsgrondslag zoals bedoeld in artikel 5 van het in lid 1 van dit artikel bedoelde reglement.
Nagelaten betrekkingen
Laatstelijk rech- tens toekomend salaris
Reglement
Dienstjaren
Overige voor- waarden
Premie
b. Van 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000 wordt de sub a bedoelde premie verhoogd met een tijdelijke heffing van 2%-punt.
c. De werkgever is gerechtigd de helft van de sub a, b, en c bedoelde premie op het bruto loon van de werknemer in mindering te brengen.
Toelichting
De VUT-regeling, zoals geregeld in dit artikel, zal worden beëindigd. De mogelijkheid om vrij- willig vervroegd uittreden op basis van de in dit artikel geregelde VUT-regeling staat open tot en met 31 december 2000.
Vanaf 1 januari 2001 geldt een nieuwe regeling tot vervroegd uittreden, bestaande uit een basis- VUT-regeling (nader uitgewerkt in artikel 20A en Bijlage IX-B) in combinatie met een prepen- sioenregeling (waarvan de minimum voorwaarden zijn opgenomen in Bijlage III-B en de stan- daard uitwerking in Bijlage III-C).
Artikel 20A
Reglement
Dienstjaren
Overige voor- waarden
Premie
Aanvullings- regeling
Regeling Basis-VUT en Aanvullingsregeling
m.i.v. 1-1-2001
20A.1
Er geldt een regeling Basis-VUT (vrijwillig vervroegde uittreding uit de dienstbe- trekking) en Aanvullingsregeling met ingang van 1 januari 2001.
De regeling is nader uitgewerkt in het Reglement Vrijwillig Vervroegd Uittreden
m.i.v. 1-1-2001 en wordt uitgevoerd door de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittre- den Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf (Bijlage IX-B bij deze CAO).
20A.2
Om aan de Basis-VUT-regeling te kunnen deelnemen, dient de betrokken werkne- mer gedurende de laatste 10 jaren onmiddellijk voorafgaande aan het moment van deelneming onafgebroken in dienstverband werkzaam te zijn geweest bij één of meerdere bedrijven zoals omschreven in het reglement.
20A.3
Om aan de regeling te kunnen deelnemen, dient de betrokken werknemer tevens te voldoen aan de overige bepalingen van het reglement als bedoeld in lid 1 van dit arti- kel.
20A.4
a. De premie bedraagt 5,8 % van de (gemaximeerde ) uitkeringsgrondslag zoals bedoeld in artikel 5 van het in lid 1 van dit artikel bedoelde reglement.
b. De werkgever is gerechtigd de helft van de sub a bedoelde premie op het bruto loon van de werknemer in mindering te brengen.
20A.5
Om aan de Aanvullingsregeling te kunnen deelnemen, dient de betrokken werkne- mer op 31 december 2000 in dienst te zijn van de werkgever. Aanspraak op de aan- vullingsregeling vervalt, wanneer de werknemer voor het bereiken van de VUT- gerechtigde leeftijd de bedrijfstak heeft verlaten.
Artikel 21 Employability en scholing
Onder employability wordt verstaan de mogelijkheid van de werknemer om nu, op korte en op lange termijn inzetbaar te blijven in verschillende functies binnen de onderneming maar ook daarbuiten, zodat zijn inzetbaarheid en daarmee zijn werk- zekerheid toeneemt.
Toelichting
XXX-partijen zijn van mening dat werken aan employability voor zowel de werknemer als de werkgever noodzakelijk is. De werkgever kan rekenen op optimale functievervulling, ook na veranderingsprocessen; de werknemer heeft een maximale kans op werkzekerheid ( zowel bin- nen als buiten de eigen onderneming) en kan meer uit zijn loopbaan halen. Belangrijke instru- menten ter bevordering van employability zijn scholing, coaching on the job en loopbaanbeleid.
De verantwoordelijkheid voor het op peil houden van de employability van de werk- nemer zowel binnen als buiten de eigen onderneming is een gezamenlijke verant- woordelijkheid van werkgever en werknemer. Dit vereist van de werkgever, met in achtneming van het gestelde in artikel 7A van deze CAO, het voeren van een oplei- dingsbeleid (verder uitgewerkt in Bijlage IV-A) dat aandacht geeft aan de ontwik- keling van de werknemers en de noodzakelijke informatie en middelen verschaft. Van de werknemer wordt verwacht dat hij van alle informatie en middelen zo goed mogelijk gebruik maakt.
Artikel 22 Gelijke behandeling mannen en vrouwen
22.1
Het is de werkgever niet toegestaan om onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen, hetzij direct, hetzij indirect.
Onder direct onderscheid wordt verstaan een onderscheid dat rechtstreeks te maken heeft met iemands geslacht. Een vrouw wordt in dat geval omdat zij vrouw is onder overigens gelijke omstandigheden anders behandeld dan een man. Of omgekeerd: een man wordt anders behandeld omdat hij man is. Onder indirect onderscheid wordt verstaan een onderscheid dat wordt gemaakt door verwijzing naar een hoeda- nigheid die op zichzelf geen verband houdt met iemands man- of vrouw-zijn, maar die in de praktijk met name op personen van een bepaald geslacht van toepassing is, bijvoorbeeld verwijzing naar de echtelijke staat of naar gezinsomstandigheden.
Voorts mag geen onderscheid worden gemaakt bij het aangaan van de arbeidsover- eenkomst, bij het verstrekken van onderricht, in de arbeidsvoorwaarden, bij de bevordering en bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
22.2
In het algemeen is het maken van onderscheid wel toegestaan in die gevallen waar- in het man- of vrouwzijn noodzakelijkerwijs de functie bepaalt.
Ook mag onderscheid worden gemaakt indien het arbeidsvoorwaarden betreft die op de bescherming van vrouwen, met name in verband met zwangerschap of moe- derschap, betrekking hebben.
Employability
Scholing
Direct en indirect onderscheid
Toegestaan onderscheid en positieve discriminatie
Onderscheid dat gemaakt wordt om personen van een bepaald geslacht in een bevoorrechte positie te plaatsen met de bedoeling feitelijke ongelijkheden op te hef- fen is eveneens toegestaan.
In dit kader worden maatregelen getroffen teneinde bestaande ongelijkheden op te heffen.
Geen onder- scheid bij werving
Artikel 22A
Regeling Kinderopvang
Artikel 23
22.3
Het is de werkgever niet toegestaan om in een advertentie waarin een betrekking wordt aangeboden of bij de sollicitatieprocedure onderscheid te maken tussen man- nen en vrouwen, tenzij het een specifieke functie voor een man dan wel voor een vrouw betreft.
Kinderopvang
22A.1
Er geldt een regeling Kinderopvang (gericht op kinderopvang in kinderdagverblij- ven, via gastouderopvang en in de vorm van buitenschoolse opvang). De regeling is nader uitgewerkt in het Reglement van de ”Stichting Fondsen Kinderopvang Boe- ken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf” (Bijlage XI bij deze CAO).
De mogelijkheid tot Buitenschoolse Opvang wordt met ingang van 1 september 2000 uitgebreid tot kinderen in de leeftijd van 4 tot en met 12 jaar.
Voorts wordt in de bestaande Kinderopvangregeling met ingang van 1 april 2001 onder een aantal voorwaarden de 50%-kostendeling ingevoerd (d.w.z. 50% van de kinderopvangkosten onder aftrek van de Ouderbijdrage komt voor rekening van de eigen werkgever en 50% voor rekening van de werkgever van de partner van de ouder).
22A.2
De werkgever is vanaf 1 januari 2001 aan het fonds een bijdrage verschuldigd van jaarlijks 0,9% berekend over het ongemaximeerde premieloon over 12 x de maand januari (resp. over 13 x die periode), zoals bedoeld in de Coördinatiewet Sociale Ver- zekeringen, tot ten hoogste 1,5 maal het maximum premieloon WAO op jaarbasis, van de werknemers die in januari van enig jaar in dienst zijn bij de werkgever.
Arbeidsreglement
De werkgever is bevoegd een arbeidsreglement in te voeren, houdende nadere rege- len ten aanzien van arbeid in het bedrijf. Indien de werkgever binnen de wettelijke bepalingen een arbeidsreglement wenst in te voeren zal mede overleg worden gepleegd met de vakverenigingen.
Artikel 24 Minimum pensioenvoorwaarden en minimum prepensioen- voorwaarden
24.1
De werkgever is gehouden een pensioenvoorziening voor de werknemers te hebben getroffen welke ten minste voldoet aan het gestelde in Bijlage III-A.
24.2
Daarnaast is de werkgever gehouden met ingang van 1 januari 2001 een prepen- sioenvoorziening voor de werknemers te hebben getroffen welke tenminste voldoet aan het gestelde in Bijlage III-B. De prepensioenregeling zal een pensioenregeling zijn in de zin van de Pensioen- en Spaarfondsenwet en dient aldus te voldoen aan de in die wet gestelde regels.
24.3
Voorzover de onderwerpen pensioen en prepensioen niet zijn ondergebracht in apar- te stichtingen (waarbij overleg over deze onderwerpen plaatsvindt tussen het bestuur en de deelnemersraad) wordt er naar gestreefd deze onderwerpen te regelen op ondernemingsniveau met de OR. De wijze van totstandkoming op ondernemings- niveau kan door de vakorganisaties marginaal worden getoetst.
Artikel 24A (Pre)pensioenopbouw bij
ouderschapsverlof
Tijdens het ouderschapsverlof zal de (pre)pensioenopbouw worden voortgezet en zal de (pre)pensioenpremie worden geheven, alsof door de werknemer geen gebruik van ouderschapsverlof wordt gemaakt.
Artikel 25 Vakbondswerk in de onderneming
25A.
1. Contacten tussen werkgever en de vakvereniging vinden plaats via de bezoldig- de bestuurders van die vakvereniging, eventueel vergezeld van onbezoldigde vakbondsfunctionarissen.
2. Ten behoeve van contact met hun leden hebben bezoldigde bestuurders toegang tot de onderneming. Tevoren zullen over dergelijke contacten afspraken met de werkgever worden gemaakt, of deze zullen vooraf worden gemeld.
3. Indien een vakvereniging daarnaast, ten behoeve van haar activiteiten binnen de onderneming, een formele organisatievorm heeft ingesteld met eigen taken en bevoegdheden binnen en onder verantwoordelijkheid van de vakvereniging, zal zij de werkgever hiervan tijdig op de hoogte stellen en daarbij tevens de samen- stelling van dit orgaan bekend maken.
Pensioenvoor- ziening
Prepensioen- voorziening
Marginale toet- sing door de vak- organisaties
Communicatie
Faciliteiten
Publicatieborden
Vergaderruimte
Interne post- dienst
Maatschappe- lijke zorgvuldig- heid; opschor- ting faciliteiten
Positie vertegen- woordigers vak- vereniging
4. De werkgever verleent de onder 25B genoemde faciliteiten ten behoeve van de communicatie en het overleg tussen dit orgaan en de leden van de vakvereniging in de onderneming enerzijds en tussen dit orgaan en de bezoldigde bestuurders anderzijds.
25B.
1. Het gebruik van daartoe bestemde publicatieborden voor:
a. het bekend maken van de namen van vertegenwoordigers of contactperso- nen van de vakvereniging;
b. het aankondigen van vergaderingen van de vakvereniging;
c. het publiceren van beknopte verslagen van de vergaderingen als onder sub b bedoeld;
d. de kandidaatstelling van leden voor de ondernemingsraad;
e. het doen van mededelingen van zakelijke en informatieve aard betreffende de activiteiten van de vakvereniging.
De werkgever ontvangt een exemplaar van de te publiceren berichten en mededelingen.
2. De terbeschikkingstelling van de vergaderruimte in de onderneming, ten behoeve van vergaderingen van het in 25A.3 lid 3 bedoelde orgaan en in het algemeen ten behoeve van het onderhouden van contacten met de leden van de vakvereni- ging in de onderneming.
Het gebruik maken van de vergaderruimte geschiedt in beginsel buiten of aan- sluitend op de normale kantoortijden, op basis van een tijdig ingediende aan- vraag bij de werkgever.
3. Het gebruik in voorkomende gevallen van de interne postdienst van de onder- neming voor de verspreiding van geadresseerde stukken aan de vertegenwoor- digers of contactpersonen van de vakvereniging.
4. Dit alles met dien verstande dat:
a. Bij uitoefening van de activiteiten van de vakvereniging binnen de onder- neming en bij de gebruikmaking van de beschikbaar gestelde faciliteiten zal de vakvereniging de maatschappelijke zorgvuldigheid jegens de werk- gever in acht nemen.
b. In bijzondere omstandigheden, wanneer het belang dit naar het oordeel van de werkgever vordert, kan het verlenen van faciliteiten worden opgeschort. Dit zal niet geschieden dan na voorafgaand overleg tussen de werkgever en de betrokken vakvereniging.
c. Indien de werkgever en de vakvereniging niet tot overeenstemming zijn gekomen met betrekking tot een gerezen verschil van inzicht aangaande de wijze van toekenning en gebruikmaking van faciliteiten en de daarbij gemaakte afspraken, zijn de werkgever en de vakvereniging verplicht dit verschil van inzicht te onderwerpen aan het oordeel van de Vaste Commis- sie als bedoeld in artikel 28.
25C.
1. Onder vertegenwoordigers van de vakverenigingen worden verstaan: leden van de bondsraad, leden van de ondernemingswerkgroep, leden van het landelijk vakgroepsbestuur en eventuele werknemersleden van een vakbondsdelegatie.
2. Een vertegenwoordiger van een vakvereniging zal van het uitoefenen van deze functie geen nadelige invloed ondervinden in zijn financiële en maatschappelij- ke positie als werknemer.
3. Een vertegenwoordiger van een vakvereniging zal niet worden ontslagen, indien hij ook niet ontslagen zou worden als hij geen vertegenwoordiger zou zijn.
Artikel 26 Werkgeversbijdrage
De werkgever is gehouden een bedrag af te dragen aan de werkgeversorganisatie, voor de duur van deze CAO vastgesteld op 0,12% op jaarbasis, berekend over het ongemaximeerde premieloon over 12x de maand januari (resp. over 13x die perio- de), zoals bedoeld in de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen, tot ten hoogste 1,5 maal het maximum premieloon WAO op jaarbasis, van de werknemers die in janu- ari van enig jaar in dienst zijn bij de werkgever.
Van dit bedrag wordt door de werkgeversorganisatie een derde deel overgemaakt aan de vakverenigingen, bestemd voor scholing en advies. Het andere deel van het bedrag dient ter financiering van de oprichting van een bedrijfstakbureau.
Artikel 27 Dispensatie
Partijen kunnen in gemeenschappelijk overleg aan een werkgever op diens verzoek vergunning verlenen af te wijken van de bepalingen van deze overeenkomst of van haar Bijlagen. Partijen kunnen een zodanige vergunning te allen tijde wijzigen of intrekken.
Artikel 28 Vaste Commissie voor het
Boeken- en Tijdschrift- uitgeverijbedrijf
28.1
Partijen stellen een commissie van goede diensten in, de Vaste Commissie voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf - hierna te noemen Vaste Commissie - waar- van samenstelling, taken, bevoegdheden en werkwijze zijn geregeld in Bijlage XIII.
28.2
De werkgever en de werknemer zijn verplicht in geval van een gerezen geschil - als bedoeld in Bijlage XIII, artikel 2 lid d - dit geschil ter behandeling voor te leggen aan de Vaste Commissie en de beslissing van de Vaste Commissie af te wachten, alvo- rens eventuele verdere stappen in rechte te ondernemen.
Hoogte en bestemming
Commissie van goede diensten
Verplichte voor- legging
Artikel 29
Artikel 30
Duur
Opzegging
Tussentijdse wijzigingen
In geval van ingrijpende verandering in de algemene sociaal-economische verhou- dingen in Nederland, zijn partijen bevoegd om ook tijdens de duur van deze collec- tieve arbeidsovereenkomst wijzigingen in de salarisbepalingen aan de orde te stel- len.
Duur der collectieve arbeidsovereenkomst
30.1
Deze CAO treedt in werking per 1 juli 2000 en eindigt op 31 maart 2002.
30.2
In afwijking van het bepaalde in lid 1 eindigt de werking van artikel 20 en Bijlage IX-A op 31 december 2000.
30.3
Indien geen der partijen de CAO uiterlijk drie maanden voor het einde van de con- tractsperiode aan alle overige partijen heeft opgezegd, wordt deze overeenkomst geacht met één jaar te zijn verlengd, en zo vervolgens.
30.4
Opzegging dient te geschieden per aangetekend schrijven.
30.5
De opzegging heeft geen betrekking op de geldingsduur van artikel 18A, artikel 20A, artikel 22A en artikel 29 van deze CAO. Bij de opzegging zal de geldingsduur van deze artikelen stilzwijgend worden verlengd tot het moment waarop een nieuwe CAO tot stand is gekomen, tenzij partijen anders overeenkomen.
Aldus overeengekomen en getekend ter respectieve vestigingsplaatsen:
Partijen te ener zijde: Partijen te anderer zijde:
PROTOCOLLAIRE BEPALINGEN
1.
Het sociaal beleid is een geïntegreerd onderdeel van het ondernemingsbeleid en richt zich als zodanig speciaal op de mens in de arbeidsorganisatie.
Voor het realiseren van dat beleid gelden afhankelijk van aard en omvang van de onderneming de volgende aanbevelingen:
a. De werkgever geeft de hoofdlijnen van het te voeren beleid op een herkenbare wijze aan.
b. De werkgever zal bij het vaststellen en het uitwerken van het sociaal beleid de ondernemingsraad betrekken.
c. De uitwerking van het sociaal beleid in concrete maatregelen en voorzieningen zal ter bevordering van rechtszekerheid door de werkgever zoveel mogelijk schriftelijk worden geformuleerd.
Deze maatregelen en voorzieningen kunnen bijvoorbeeld betreffen:
- het personeelsbeleid, w.o. aanstellings-, opleidings-, promotie-, beoorde- lings- en ontslagbeleid,
- de organisatie en taakverdeling binnen de onderneming,
- een zodanige planning van het werk dat bovenmatige werkdruk en/of structureel overwerk wordt voorkomen.
- het inkomensbeleid (openheid omtrent gehanteerde functieclassificatie, eventuele beoordelingssystemen en andere regelen die leiden tot de vast- stelling van het inkomen).
d. De werkgever zal, waar mogelijk, door middel van een verslag het personeel informeren over het sociaal beleid alsmede de werkgelegenheidsontwikkeling in kwantitatieve en kwalitatieve zin en de uitwerking daarvan.
e. Mede aan de hand van dat verslag zal het gevoerde sociaal beleid periodiek onderwerp zijn van bespreking met de ondernemingsraad.
f. De werkgever zal de uiterste zorgvuldigheid betrachten ten aanzien van de per- soonlijke gegevens van de in zijn onderneming werkzame werknemer. Desgevraagd zal hij de werknemer xxxxxx verschaffen in diens bij de werkgever geregistreerde gegevens. De werkgever zal geen registratie houden van politie- ke visie, kerkelijke gezindheid en sexuele geaardheid van de werknemers.
g. De werkgever zal structureel overwerk, mede met het oog op de ontwikkeling van de werkgelegenheid, zoveel mogelijk voorkomen, behoudens voor werk- nemers met een specifieke functie, die op min of meer voorspelbare tijdstippen overwerk moeten verrichten.
h. De werkgever zal stelselmatige aanzienlijke overschrijding van het met de werknemer in gedeeltelijke dienst overeengekomen aantal arbeidsuren zoveel mogelijk vermijden.
i. De werkgever zal maatregelen nemen, bijvoorbeeld door middel van het aan- stellen van een vertrouwenspersoon, ter voorkoming en bestrijding van sexuele intimidatie. Degene die zich aan sexuele intimidatie schuldig maakt loopt het risico te worden ontslagen op grond van het gestelde in artikel 7: 678 van het Burgerlijk Wetboek.
j. Indien de werknemer gewetensbezwaren heeft ten aanzien van door hem uit te voeren taken en die voor hem onoverkomelijk zijn, dient de werkgever hiermee zorgvuldig om te gaan en zo mogelijk tijdelijk vervangend werk trachten te vin- den voor betrokkene.
Sociaal Beleid
XXX-xxxxxx bij daling SV-uitke- ringen en stijging aanvulling door werkgever
Langjarige aan- vullingsregeling VUT vanaf 2001
Brutering Over- hevelingstoeslag
Beleid gehandi- capte en arbeids- ongeschikte werknemers
Rapportage M/V
2.
Indien door overheidsmaatregelen de uitkeringen krachtens de sociale verzeke- ringswetgeving absoluut dan wel relatief worden verlaagd en de aanvulling van de zijde van de werkgever daardoor relatief zal stijgen, zullen partijen zich over deze situatie beraden, waarbij het niveau van de aanvulling ter discussie wordt gesteld.
3.
CAO-partijen zijn overeengekomen de zgn. Aanvullingsregeling, zoals weergege- ven in Bijlage IX-B, die geldt met ingang 1 januari 2001, langjarig te handhaven.
4.
Voor de brutering van de Overhevelingstoeslag in de salarissen per 1 januari 2001 hebben CAO-partijen de volgende afspraken gemaakt:
– de salarissen en de salarissschalen, voorzover genoemd in Bijlage I van deze CAO, worden ingevolge de wettelijke richtlijn terzake per 1 januari 2001 ver- hoogd met 1,9% met een maximum van ƒ 1.745,- op jaarbasis;
– voor zover een onderneming een zogeheten 13e maand en/of winstdelingsrege- ling en/of andere aan het bruto loon gerelateerde emolumenten kent, kan het bruteringspercentage van 1,9% naar beneden worden bijgesteld. Hierbij is de afspraak gemaakt dat dit inkomensneutraal dient plaats te vinden, waarbij de effecten op de sociale premies buiten beschouwing worden gelaten.
– Paraplubepaling: wat de brutering van de overhevelingstoeslag voor de pen- sioenopbouw betreft, hebben ondernemingen en pensioenfondsen resp. herver- zekeraars tot uiterlijk 1 januari 2005 de tijd om afspraken te maken.
5.
Door CAO-partijen zijn aanbevelingen opgesteld, gericht op preventie en reïnte- gratie van gehandicapte en arbeidsongeschikte werknemers.
De werkgever wordt aanbevolen, voorzover dat redelijkerwijs in het vermogen ligt, de volgende algemene maatregelen te nemen:
– maatregelen die er op gericht zijn dat er of geen handicaps ontstaan, of als ze al ontstaan, deze niet zodanig zijn dat ze problemen opleveren voor het functione- ren binnen de functie (preventie gericht op de fysieke arbeidsomstandigheden en de kwaliteit van de arbeid);
– maatregelen waardoor een werknemer die niet meer volledig in staat is de eigen functie te verrichten, een aangepaste functie kan blijven vervullen (preventie, gericht op vroegtijdige signalering, herplaatsing en functie-aanpassingen, dan wel aanpassingen van de werkplek);
– maatregelen die er op gericht zijn partieel geschikten van buiten de onderne- ming in dienst te nemen (reïntegratie, met inschakeling van het Regionaal Bureau Arbeidsvoorziening en een ARBO-dienst).
6.
CAO-partijen zijn een rapportage overeengekomen ten aanzien van de ontwikkeling van de samenstelling van het personeelsbestand inzake het gestelde in artikel 22 van de CAO. De rapportage zal jaarlijks plaatsvinden.
7.
Indien ex-werknemers die hun dienstverband met de werkgever hebben beëindigd in verband met de verzorging van hun kind binnen een periode van vier jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst opnieuw bij dezelfde werkgever solliciteren, zul- len zij met inachtneming van de dan geldende eisen voor de betreffende functie de voorkeur krijgen bij gelijke geschiktheid. De ex-werknemers dienen zelf voor het einde van de vierjaarsperiode aan werkgever schriftelijk kenbaar te maken dat zij belangstelling hebben voor mogelijke vacatures.
8.
Partijen bevelen de werkgever dringend aan een spaarloonregeling in te voeren zoals bedoeld in de wet Vermeend/Vreugdenhil. Een modelreglement van een spaarloon- regeling is opgenomen in Bijlage XIV.
9.
Er zal tussen CAO-partijen en de overheid een intentieverklaring worden opgesteld ten behoeve van de totstandkoming van een ARBO-Convenant ter bestrijding van werkdruk en van RSI binnen de sector Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf en ter bevordering van de reïntegratie bij arbeidsongeschiktheid. Bij de formulering van de Intentieverklaring zullen de aanbevelingen uit het TNO-rapport ’Gereedschaps- kist: Werkdruk in de Uitgeverijsector’worden meegenomen.
10.
Er wordt een paritaire werkgroep ingesteld, die gedurende de looptijd van deze CAO een onderzoek zal doen naar een (keuze)raamwerk van mogelijke onderwerpen (bronnen), die in aanmerking komen voor aanwending ten behoeve van andere arbeidsvoorwaarden (doelen). Bij dit onderzoek dient de huidige regeling Verlof à la Carte te worden betrokken.
11.
Er wordt een technische paritaire commissie ingesteld die gedurende de looptijd van de CAO onderzoekt in hoeverre de Minimum Pensioenvoorwaarden in de CAO nog aansluiten op de pensioenpraktijk binnen de BTU-sector en aanpassing behoeven op grond van de PSW, de nieuwe fiscale wet- en regelgeving en het STAR-pensioen- convenant.
12.
Er wordt een paritaire (project)groep ingesteld met als opdracht gedurende de loop- tijd van deze CAO te komen tot de oprichting van een Bedrijfstakbureau, met eigen statuten en een reglement.
Als actiepunten voor het Bedrijfstakbureau gelden in eerste instantie de organisatie van het beheer van een aantal stichtingen en sociale fondsen, het inrichten van een Web site ten behoeve van de bedrijfstak, het opzetten van een Kenniscentrum en de totstandkoming van het ARBO-convenant.
De financiering van de aanloopkosten zal geschieden uit het werkgeversdeel van het Fonds Werkgeversbijdrage.
13.
Werkgevers zullen desgevraagd schriftelijk reageren indien vakorganisaties infor- xxxxx xxxxxx over de vraag hoe de arbeidsvoorwaarden in de betreffende onderne- ming tot stand komen.
Herintreding
Spaarloonrege- xxxx
XXXX-Conve- nant
Studiecommissie ”Arbeidsvoor- waarden op maat”
Studiecommissie ”Pensioenver- nieuwing”
Projectgroep Bedrijfstak- bureau
Onderzoek arbeidsvoor- waardenvorming
Invoering Functiewaar- deringssystemen
Paritaire werk- groep ”Actuali- sering voor- beeldfuncties”
Paritaire werk- groep ”Moder- nisering van de CAO”
Euro’s
14.
CAO-partijen bevelen werkgevers aan om ultimo 2004 een erkend functiewaarde- ringssysteem in te voeren. Hierbij worden de volgende systeemhouders geadvi- seerd: XXX, XXXX (van de AWVN), Bakkenist en Berenschot.
In 2002 zal werkgevers met 75 of meer werknemers worden gevraagd welk systeem zij hebben ingevoerd. In 2004 volgt een evaluatie van de stand van zaken.
Voor kleine ondernemingen zal het Bedrijfstakbureau ondersteuning geven.
Ten behoeve van 75-min bedrijven zal worden onderzocht of een vereenvoudigd systeem mogelijk is. Werkgevers zullen voor het einde van de looptijd van deze CAO worden gevraagd in hoeverre invoering van een dergelijk vereenvoudigd sys- teem mogelijk en toereikend is gebleken.
15.
Een paritaire werkgroep zal zich belasten met actualiseren van het boekje met voor- beeldfuncties (het zgn. Roze Boekje). Oude functies zullen worden verwijderd en nieuwe zullen worden toegevoegd.
Doelstelling is om het huidige indelingssysteem voor de komende jaren werkbaar te houden. Het is niet de bedoeling het huidige systeem levensvatbaar te houden.
16.
CAO-partijen hebben afgesproken een paritair samengestelde werkgroep in te stel- len om gedurende de looptijd van deze CAO te komen tot herinrchting van de CAO, met het doel consistentie en leesbaarheid te vergroten, dit alles mede met het oog op het geschikt maken van de CAO voor internet.
17.
CAO-partijen hebben afgesproken om alle bedragen, die in de CAO worden genoemd, ook te vermelden omgerekend in Euro’s, rekenkundig afgerond op Euro- centen.
Bijlage I Functieniveaugroepen en salarisschalen
(Artikel 9 van de CAO)
De functieniveaugroepen I tot en met IX, als bedoeld in artikel 9 van deze CAO, wor- den hieronder omschreven.
Voor volledige voorbeeldfunctietyperingen en -functieomschrijvingen wordt ver- wezen naar het boekje ”Voorbeeldfuncties”, dat op aanvraag bij het secretariaat van het Nederlands Uitgeversverbond (Postbus 12040,1100 AA Amsterdam Z.O) ver- krijgbaar is.
De bij de functieniveaugroepen behorende salarisschalen zijn na de onderstaande groepsomschrijvingen opgenomen.
Functieniveaugroep I
Functieniveaugroep I heeft betrekking op eenvoudige, uitvoerende werkzaamheden die gekenmerkt worden door een sterk herhalend karakter.
Van de betrokkene wordt enige bedrijfskennis en praktijkervaring vereist. De werk- zaamheden worden onder directe leiding en volgens gedetailleerde werkinstructies verricht.
Functieniveaugroep II
Functieniveaugroep II heeft betrekking op uitvoerende werkzaamheden die hoofd- zakelijk nog een herhalend karakter hebben, doch waarbinnen eenvoudige variaties mogelijk zijn.
Van de betrokkene wordt enige vakkennis of praktijkervaring vereist, alsmede een beperkte mate van eigen initiatief bij de uitvoering van het werk. De werkzaamhe- den worden onder directe leiding volgens vaste voorschriften en/of procedures ver- richt.
Functieniveaugroep III
Functieniveaugroep III heeft betrekking op uitvoerende, meer gevarieerde werk- zaamheden, hierbij eventueel bijgestaan door een hulpkracht.
Van de betrokkene wordt een bepaalde vakkennis en/of praktijkervaring, alsmede een zekere mate van eigen initiatief bij de indeling en uitvoering van het werk ver- eist. De werkzaamheden worden volgens algemene voorschriften onder leiding ver- richt, ruimte latend voor beperkte zelfstandigheid gepaard met een dagelijkse con- trole.
Functieniveaugroep IV
Functieniveaugroep IV heeft betrekking op uitvoerende werkzaamheden van een wisselend karakter, en/of werkzaamheden terzake van de indeling van en de contro- le op het werk van anderen.
Van de betrokkene wordt zowel een goede vakkennis als praktijkervaring vereist, alsmede eigen initiatief bij het oplossen van eenvoudige problemen.
De werkzaamheden worden volgens algemene voorschriften onder leiding verricht, ruimte latend voor een zekere mate van zelfstandigheid, gepaard gaande met een regelmatige controle achteraf.
Algemeen
Functieniveau- groep I
Functieniveau- groep II
Functieniveau- groep III
Functieniveau- groep IV
I
Functieniveau- groep V
Functieniveau- groep VI
Functieniveau- groep VII
Functieniveau- groep VIII
Functieniveaugroep V
Functieniveaugroep V heeft betrekking op werkzaamheden van meer gecompli- ceerde, c.q. gespecialiseerde aard, al of niet gecombineerd met werkzaamheden van leidinggevende aard, gericht op kleinere groepen personeel, belast met arbeid welke wat doelstelling en inhoud betreft eenduidig zijn.
Van de betrokkene wordt een gerichte theoretische kennis en/of bredere algemene kennis vereist, alsmede een ruime praktijkervaring.
Betrokkene dient de dagelijkse problemen binnen het eigen functiegebied te onder- kennen en op te lossen.
De werkzaamheden worden volgens bepaalde richtlijnen met een ruime mate van zelfstandigheid verricht, gepaard gaande met een directe voortgangscontrole.
Functieniveaugroep VI
Functieniveaugroep VI heeft betrekking op werkzaamheden van zeer gespeciali- seerde aard, of werkzaamheden van leidinggevende aard, gericht op gespecialiseer- de groepen of grotere groepen, belast met arbeid welke wat doelstelling en inhoud betreft min of meer gelijksoortig zijn.
Van de betrokkene wordt een grondige specialistische theoretische kennis en/of een vakgerichte doch tevens een brede algemene kennis vereist, aangevuld met een ruime praktijkervaring.
Betrokkene dient binnen het vak- c.q. functiegebied voorkomende problemen te onderkennen, te analyseren en op te lossen en zo mogelijk hierop te anticiperen, zon- der daarbij altijd op de opgedane kennis en ervaring te kunnen terugvallen. De werk- zaamheden worden volgens algemene binnen het vakgebied geldende voorschriften met een grote mate van zelfstandigheid verricht, gepaard gaande met voortgangs- controle c.q. steekproefsgewijze controle op de resultaten.
Functieniveaugroep VII
Functieniveaugroep VII heeft betrekking op
a. werkzaamheden van specialistische aard, waarbij van de betrokkene een gron- dige gespecialiseerde theoretische en vakgerichte kennis wordt vereist, verkre- gen hetzij door een gerichte beroepsopleiding en praktijkervaring, hetzij door een zeer ruime praktijkervaring, alsmede een brede algemene kennis;
b. werkzaamheden van leidinggevende aard, gericht op meer gespecialiseerde groepen of grote groepen, belast met activiteiten die, wat inhoud en doelstelling betreft, betrekkelijk ongelijksoortig zijn. Afstemming van de werkzaamheden op activiteiten van andere afdelingen is mede vereist. Betrokkene dient de bin- nen het vak- c.q. functiegebied voorkomende problemen volledig te kunnen afhandelen en er op te anticiperen, zonder daarbij altijd op opgedane kennis en ervaring te kunnen terugvallen.
De werkzaamheden worden volgens algemene voorschriften met een zeer grote mate van zelfstandigheid verricht. Controle vindt steekproefsgewijze plaats op de resultaten.
Functieniveaugroep VIII
Functieniveaugroep VIII heeft betrekking op werkzaamheden van een zodanig karakter en niveau dat vanuit het eigen vakgebied een bijdrage geleverd wordt aan het bestuur en beleid van de ondernemingsleiding. Bij de uitvoering van deze werk- zaamheden kan leiding moeten worden gegeven aan een of meerdere werknemers. Deze werkzaamheden vereisen een volledige beheersing van het eigen vakgebied en een brede bedrijfservaring.
Binnen het kader van de gestelde beleidslijnen wordt een zelfstandige behandeling respectievelijk behartiging van veelal gecompliceerde en in breder verband door- werkende zaken respectievelijk belangen vereist, veelal gepaard aan een welover- wogen eigen aanpak en gedragsbepaling.
De zelfstandigheid wordt evenwel nog beperkt door enerzijds een in beleidslijnen gesteld raam, waaraan de functionaris de resultaten van zijn werkzaamheden moet toetsen en anderzijds een plicht tot regelmatig rapporteren.
Functieniveaugroep IX
Functieniveaugroep IX heeft betrekking op:
a. werkzaamheden van een zodanig karakter en niveau, dat een directe invloed wordt uitgeoefend op het bestuur en beleid van de onderneming, leidende tot de conceptie van beleidsbeslissingen. Bij de uitvoering van deze werkzaamheden kan leiding moeten worden gegeven aan meerdere gespecialiseerde werkne- mers.
b. werkzaamheden gericht op het zelfstandig ontwikkelen en realiseren van een deel van het bestuur en beleid van de onderneming, waarbij leiding wordt gege- ven aan werknemers, belast met functies van leidinggevende aard.
Betrokkene zal de realisering van de genoemde beleidsbeslissingen dienen te plannen, te bewaken en te evalueren. De werkzaamheden vereisen een volledi- ge beheersing van het eigen vakgebied, kennis van aangrenzende vakgebieden en bestuurlijke ervaring. Binnen het kader van de doelstelling van de onderne- ming wordt een zelfstandige vakbeoefening en een eigen oordeelsvorming ver- eist, rekening houdende met in- en externe ontwikkelingen op diverse terreinen (commercieel, financieel, economisch en sociaal) en hun onderlinge samen- hang.
De resultaten van de werkzaamheden worden met het management geëvalueerd tegen de achtergrond van de doelstelling van de onderneming.
I
Functieniveau- groep IX
CAO voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf
Maandsalarissen per 01-07-2000
48
leeftijd | I | II | III | IV | Staffel |
16 jaar | 1002 | 1114 | 40% | ||
17 jaar | 1127 | 1254 | 45% | ||
18 jaar | 1314 | 1463 | 1613 | 52,5% | |
19 jaar | 1502 | 1671 | 1844 | 60% | |
20 jaar | 1753 | 1950 | 2151 | 2226 | 70% |
21 jaar | 2003 | 2228 | 2458 | 2543 | 80% |
22 jaar | 2253 | 2507 | 2765 | 2862 | 90% |
ƒ
Schaaltreden | I | II | III | IV | V | VI | VII | VIII | IX |
0 | 2503 | 2785 | 3072 | 3179 | 3415 | 3746 | 4404 | 4887 | 5424 |
1 | 2559 | 2852 | 3140 | 3245 | 3496 | 3855 | 4534 | 5025 | 5580 |
2 | 2613 | 2921 | 3207 | 3310 | 3578 | 3963 | 4664 | 5163 | 5735 |
3 | 0000 | 0000 | 0000 | 3374 | 3658 | 4072 | 4796 | 5301 | 5891 |
4 | 2723 | 3056 | 3342 | 3439 | 3741 | 4180 | 4927 | 5441 | 6046 |
5 | 2779 | 3122 | 3409 | 3503 | 3821 | 4290 | 5058 | 5579 | 6201 |
6 | 3568 | 3903 | 4399 | 5189 | 5718 | 6357 | |||
7 | 3634 | 3984 | 4507 | 5320 | 5855 | 6512 | |||
8 | 3698 | 4065 | 4615 | 5450 | 5994 | 6668 | |||
9 | 0000 | 0000 | 0000 | 6132 | 6825 | ||||
10 | 4227 | 4832 | 5711 | 6270 | 6979 | ||||
11 | 4308 | 4941 | 5843 | 6409 | 7134 | ||||
12 | 5049 | 5974 | 6548 | 7290 | |||||
13 | 5159 | 6105 | 6686 | 7446 | |||||
14 | 6825 | 7602 |
CAO voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf
Maandsalarissen per 01-07-2000 (Garantieschalen 1998)*
49
leeftijd | I | II | III | IV | Staffel |
16 jaar | 1042 | 1114 | 40% | ||
17 jaar | 1172 | 1253 | 45% | ||
18 jaar | 1367 | 1462 | 1612 | 52,5% | |
19 jaar | 1562 | 1670 | 1842 | 60% | |
20 jaar | 1822 | 1949 | 2149 | 2224 | 70% |
21 jaar | 2083 | 2227 | 2456 | 2542 | 80% |
22 jaar | 2343 | 2505 | 2763 | 2860 | 90% |
ƒ
Schaaltreden | I | II | III | ||
0 | 2603 | 2784 | 3070 | ||
1 | 2792 | 3020 | 3119 | ||
2 | 2946 | 3054 | 3167 | ||
3 | 2995 | 3087 | 3216 | ||
4 | 3020 | 3120 | 3265 | ||
5 | 3314 | ||||
6 | |||||
7 | |||||
8 | |||||
9 | |||||
10 | |||||
11 |
CAO voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf
Maandsalarissen per 01-01-2001 (inclusief brutering OHT: 1,9% met een maximum van fl. 1.745,00 per jaar) in Hfl
50
leeftijd | I | II | III | IV | Staffel |
16 jaar | 1022 | 1136 | 40% | ||
17 jaar | 1149 | 1278 | 45% | ||
18 jaar | 1339 | 1491 | 1644 | 52,5% | |
19 jaar | 1531 | 1703 | 1880 | 60% | |
20 jaar | 1787 | 1988 | 2192 | 2269 | 70% |
21 jaar | 2042 | 2271 | 2505 | 2592 | 80% |
22 jaar | 0000 | 0000 | 0000 | 0000 | 90% |
ƒ
Schaaltreden | I | II | III | IV | V | VI | VII | VIII | IX |
0 | 2551 | 2838 | 3131 | 3240 | 3480 | 3818 | 4488 | 4980 | 5528 |
1 | 2608 | 2907 | 3200 | 0000 | 0000 | 0000 | 4621 | 5121 | 5687 |
2 | 2663 | 2977 | 3268 | 0000 | 0000 | 0000 | 4753 | 5262 | 5844 |
3 | 2719 | 3045 | 3338 | 3439 | 3728 | 4150 | 4888 | 5402 | 6003 |
4 | 2775 | 3115 | 3406 | 3505 | 3813 | 4260 | 0000 | 0000 | 0000 |
5 | 2832 | 3182 | 3474 | 3570 | 3894 | 4372 | 5155 | 5686 | 6319 |
6 | 3636 | 3978 | 4483 | 5288 | 5827 | 6478 | |||
7 | 3704 | 4060 | 4593 | 5422 | 5967 | 6636 | |||
8 | 3769 | 4143 | 4703 | 5554 | 6108 | 6795 | |||
9 | 0000 | 0000 | 0000 | 6249 | 6955 | ||||
10 | 4308 | 4924 | 5820 | 6390 | 7112 | ||||
11 | 4390 | 5035 | 5955 | 6531 | 7269 | ||||
12 | 5145 | 6088 | 6673 | 7425 | |||||
13 | 5258 | 6221 | 6814 | 7581 | |||||
14 | 6955 | 7737 |
CAO voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf
Maandsalarissen per 01-01-2001 in Hfl. (Garantieschalen 1998)* (inclusief brutering OHT: 1,9% met een maximum van fl. 1.745,00 per jaar)
51
leeftijd | I | II | III | IV | Staffel |
16 jaar | 1062 | 1136 | 40% | ||
17 jaar | 1195 | 1277 | 45% | ||
18 jaar | 1393 | 1490 | 1643 | 52,5% | |
19 jaar | 1592 | 1702 | 1877 | 60% | |
20 jaar | 1857 | 1987 | 2190 | 2267 | 70% |
21 jaar | 0000 | 0000 | 0000 | 2591 | 80% |
22 jaar | 2388 | 2553 | 2816 | 2915 | 90% |
ƒ
Schaaltreden | I | II | III | ||
0 | 2653 | 2837 | 3129 | ||
1 | 2846 | 3078 | 3179 | ||
2 | 3002 | 3113 | 3228 | ||
3 | 3052 | 3146 | 3278 | ||
4 | 3078 | 3180 | 3328 | ||
5 | 3377 | ||||
6 | |||||
7 | |||||
8 | |||||
9 | |||||
10 | |||||
11 |
CAO voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf
Maandsalarissen per 01-01-2001 (inclusief brutering OHT: 1,9% met een maximum van fl. 1.745,00 per jaar) in Euro
52
leeftijd | I | II | III | IV | Staffel |
16 jaar | 463,76 | 515,49 | 40% | ||
17 jaar | 521,39 | 579,93 | 45% | ||
18 jaar | 607,61 | 676,59 | 746,01 | 52,5% | |
19 jaar | 694,74 | 772,79 | 853,11 | 60% | |
20 jaar | 810,91 | 902,12 | 994,69 | 1.029,63 | 70% |
21 jaar | 926,62 | 1.030,53 | 1.136,72 | 1.176,20 | 80% |
22 jaar | 1.041,88 | 1.159,41 | 1.278,75 | 1.323,68 | 90% |
€
Schaaltreden | I | II | III | IV | V | VI | VII | VIII | IX |
0 | 1.157,59 | 1.287,83 | 1.420,79 | 1.470,25 | 1.579,16 | 1.732,53 | 2.036,57 | 2.259,83 | 2.508,50 |
1 | 1.183,46 | 1.319,14 | 1.452,10 | 1.500,65 | 1.616,82 | 1.782,90 | 2.096,92 | 2.323,81 | 2.580,65 |
2 | 1.208,42 | 1.350,90 | 1.482,95 | 1.530,60 | 1.654,48 | 1.832,82 | 2.156,82 | 2.387,79 | 2.651,89 |
3 | 1.233,83 | 1.381,76 | 1.514,72 | 1.560,55 | 1.691,69 | 1.883,19 | 2.218,08 | 2.451,32 | 2.724,04 |
4 | 1.259,24 | 1.413,53 | 1.545,58 | 1.590,50 | 1.730,26 | 1.933,10 | 2.278,43 | 2.516,21 | 2.795,74 |
5 | 1.285,11 | 1.443,93 | 1.576,43 | 1.620,00 | 1.767,02 | 1.983,93 | 2.339,24 | 2.580,19 | 2.867,44 |
6 | 1.649,94 | 1.805,14 | 2.034,30 | 2.399,59 | 2.644,18 | 2.939,59 | |||
7 | 1.680,80 | 1.842,35 | 2.084,21 | 2.460,40 | 2.707,71 | 3.011,29 | |||
8 | 1.710,30 | 1.880,01 | 2.134,13 | 2.520,30 | 2.771,69 | 3.083,44 | |||
9 | 1.917,68 | 2.184,04 | 2.581,10 | 2.835,67 | 3.156,04 | ||||
10 | 1.954,89 | 2.234,41 | 2.641,00 | 2.899,66 | 3.227,28 | ||||
11 | 1.992,10 | 2.284,78 | 2.702,26 | 2.963,64 | 3.298,53 | ||||
12 | 2.334,70 | 2.762,61 | 3.028,08 | 3.369,32 | |||||
13 | 2.385,98 | 2.822,97 | 3.092,06 | 3.440,11 | |||||
14 | 3.156,04 | 3.510,90 |
CAO voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf
Maandsalarissen per 01-01-2001 in Euro (Garantieschalen 1998)*
(inclusief brutering OHT: 1,9% met een maximum van fl. 1.745,00 per jaar) in Euro
53
leeftijd | I | II | III | IV | Staffel |
16 jaar | 481,91 | 515,49 | 40% | ||
17 jaar | 542,27 | 579,48 | 45% | ||
18 jaar | 632,12 | 676,13 | 745,56 | 52,5% | |
19 jaar | 722,42 | 772,33 | 851,75 | 60% | |
20 jaar | 842,67 | 901,66 | 993,78 | 1.028,72 | 70% |
21 jaar | 963,38 | 1.030,08 | 1.135,81 | 1.175,74 | 80% |
22 jaar | 1.083,63 | 1.158,50 | 1.277,85 | 1.322,77 | 90% |
€
Schaaltreden | I | II | III | ||
0 | 1.203,88 | 1.287,37 | 1.419,88 | ||
1 | 1.291,46 | 1.396,74 | 1.442,57 | ||
2 | 1.362,25 | 1.412,62 | 1.464,80 | ||
3 | 1.384,94 | 1.427,59 | 1.487,49 | ||
4 | 1.396,74 | 1.443,02 | 1.510,18 | ||
5 | 1.532,42 | ||||
6 | |||||
7 | |||||
8 | |||||
9 | |||||
10 | |||||
11 |
CAO voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf
Maandsalarissen per 01-04-2001 in Hfl.
54
leeftijd | I | II | III | IV | Staffel |
16 jaar | 1063 | 1182 | 40% | ||
17 jaar | 1195 | 1330 | 45% | ||
18 jaar | 1393 | 1551 | 1710 | 52,5% | |
19 jaar | 1593 | 1772 | 1956 | 60% | |
20 jaar | 1859 | 2068 | 2280 | 2360 | 70% |
21 jaar | 2124 | 2362 | 2606 | 2696 | 80% |
22 jaar | 0000 | 0000 | 0000 | 3034 | 90% |
ƒ
Schaaltreden | I | II | III | IV | V | VI | VII | VIII | IX |
0 | 2654 | 2952 | 3257 | 3370 | 3620 | 3971 | 4668 | 5180 | 5750 |
1 | 2713 | 3024 | 3328 | 3440 | 3706 | 4087 | 4806 | 5326 | 5915 |
2 | 2770 | 3097 | 3399 | 3508 | 3792 | 4201 | 4944 | 5473 | 6078 |
3 | 2828 | 3167 | 3472 | 0000 | 0000 | 0000 | 5084 | 5619 | 6244 |
4 | 2886 | 3240 | 3543 | 0000 | 0000 | 0000 | 5222 | 5767 | 6408 |
5 | 2946 | 3310 | 3613 | 3713 | 4050 | 4547 | 5362 | 5914 | 6572 |
6 | 3782 | 4138 | 4663 | 5500 | 6061 | 6738 | |||
7 | 3853 | 4223 | 4777 | 5639 | 6206 | 6902 | |||
8 | 3920 | 4309 | 4892 | 5777 | 6353 | 7067 | |||
9 | 4396 | 5006 | 5916 | 6499 | 7234 | ||||
10 | 4481 | 5121 | 6053 | 6646 | 7397 | ||||
11 | 4566 | 5237 | 6194 | 6793 | 7560 | ||||
12 | 5351 | 6332 | 6940 | 7722 | |||||
13 | 5469 | 6470 | 7087 | 7885 | |||||
14 | 7234 | 8047 |
CAO voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf
Maandsalarissen per 01-04-2001 in Hfl. (Garantieschalen 1998)*
55
leeftijd | I | II | III | IV | Staffel |
16 jaar | 1105 | 1182 | 40% | ||
17 jaar | 1243 | 1329 | 45% | ||
18 jaar | 1449 | 1550 | 1709 | 52,5% | |
19 jaar | 1656 | 1771 | 1953 | 60% | |
20 jaar | 0000 | 0000 | 0000 | 2358 | 70% |
21 jaar | 0000 | 0000 | 0000 | 2695 | 80% |
22 jaar | 2484 | 2656 | 2929 | 3032 | 90% |
ƒ
Schaaltreden | I | II | III | ||
0 | 2760 | 2951 | 3255 | ||
1 | 2960 | 3202 | 3307 | ||
2 | 3123 | 3238 | 3358 | ||
3 | 3175 | 3272 | 3410 | ||
4 | 3202 | 3308 | 3462 | ||
5 | 3513 | ||||
6 | |||||
7 | |||||
8 | |||||
9 | |||||
10 | |||||
11 |
CAO voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf
Maandsalarissen per 01-04-2001 in Euro
56
leeftijd | I | II | III | IV | Staffel |
16 jaar | 482,37 | 536,37 | 40% | ||
17 jaar | 542,27 | 603,53 | 45% | ||
18 jaar | 632,12 | 703,81 | 775,96 | 52,5% | |
19 jaar | 722,87 | 804,10 | 887,59 | 60% | |
20 jaar | 843,58 | 938,42 | 1.034,62 | 1.070,92 | 70% |
21 jaar | 963,83 | 1.071,83 | 1.182,55 | 1.223,39 | 80% |
22 jaar | 1.083,63 | 1.206,15 | 1.330,03 | 1.376,77 | 90% |
€
Schaaltreden | I | II | III | IV | V | VI | VII | VIII | IX |
0 | 1.204,33 | 1.339,56 | 1.477,96 | 1.529,24 | 1.642,68 | 1.801,96 | 2.118,25 | 2.350,58 | 2.609,24 |
1 | 1.231,11 | 1.372,23 | 1.510,18 | 1.561,00 | 1.681,71 | 1.854,60 | 2.180,87 | 2.416,83 | 2.684,11 |
2 | 1.256,97 | 1.405,36 | 1.542,40 | 1.591,86 | 1.720,73 | 1.906,33 | 2.243,49 | 2.483,54 | 2.758,08 |
3 | 1.283,29 | 1.437,12 | 1.575,52 | 1.623,17 | 1.759,76 | 1.958,52 | 2.307,02 | 2.549,79 | 2.833,40 |
4 | 1.309,61 | 1.470,25 | 1.607,74 | 1.654,48 | 1.799,69 | 2.010,70 | 2.369,64 | 2.616,95 | 2.907,82 |
5 | 1.336,84 | 1.502,01 | 1.639,51 | 1.684,89 | 1.837,81 | 2.063,34 | 2.433,17 | 2.683,66 | 2.982,24 |
6 | 1.716,20 | 1.877,74 | 2.115,98 | 2.495,79 | 2.750,36 | 3.057,57 | |||
7 | 1.748,42 | 1.916,31 | 2.167,71 | 2.558,87 | 2.816,16 | 3.131,99 | |||
8 | 1.778,82 | 1.955,34 | 2.219,89 | 2.621,49 | 2.882,87 | 3.206,86 | |||
9 | 1.994,82 | 2.271,62 | 2.684,56 | 2.949,12 | 3.282,65 | ||||
10 | 2.033,39 | 2.323,81 | 2.746,73 | 3.015,82 | 3.356,61 | ||||
11 | 2.071,96 | 2.376,45 | 2.810,71 | 3.082,53 | 3.430,58 | ||||
12 | 2.428,18 | 2.873,34 | 3.149,23 | 3.504,09 | |||||
13 | 2.481,72 | 2.935,96 | 3.215,94 | 3.578,06 | |||||
14 | 3.282,65 | 3.651,57 |
CAO voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf
Maandsalarissen per 01-04-2001 in Euro (Garantieschalen 1998)*
57
leeftijd | I | II | III | IV | Staffel |
16 jaar | 501,43 | 536,37 | 40% | ||
17 jaar | 564,05 | 603,07 | 45% | ||
18 jaar | 657,53 | 703,36 | 775,51 | 52,5% | |
19 jaar | 751,46 | 803,64 | 886,23 | 60% | |
20 jaar | 876,70 | 937,96 | 1.033,71 | 1.070,01 | 70% |
21 jaar | 1.001,95 | 1.071,38 | 1.181,64 | 1.222,94 | 80% |
22 jaar | 1.127,19 | 1.205,24 | 1.329,12 | 1.375,86 | 90% |
€
Schaaltreden | I | II | III | ||
0 | 1.252,43 | 1.339,11 | 1.477,05 | ||
1 | 1.343,19 | 1.453,00 | 1.500,65 | ||
2 | 1.417,16 | 1.469,34 | 1.523,79 | ||
3 | 1.440,75 | 1.484,77 | 1.547,39 | ||
4 | 1.453,00 | 1.501,10 | 1.570,99 | ||
5 | 1.594,13 | ||||
6 | |||||
7 | |||||
8 | |||||
9 | |||||
10 | |||||
11 |
Bijlage II
Structurele loonsverbeteringen in 2000 en 2001
De salarissen/salarisschalen worden als volgt verhoogd:
– per 1 juli 2000: 2 % structureel
– per 1 april 2001: 4 % structureel
NB.
1. Naast bovenvermelde verhoging van de salarisschalen op grond van de betreffende CAO-afspraken zijn de salarisschalen per 1 januari 2001 verhoogd in verband met het vervallen van de zogeheten overhevelingstoeslag. Voor deze zgn. brutering van de overhevelingstoeslag in de salarissen per 1 januari 2001 op grond van de Wet Brutering Overhevelingstoeslag is de richtlijn van de over- heid gevolgd. Dit betekent dat in dit kader alle bruto salarissen per 1 januari 2001 zijn verhoogd met 1,9% met een maximum van ƒ 1.745,- per jaar. Zie ook Protocollaire Bepaling nr 4 bij deze CAO.
2. Vanaf 1-1-2001 worden de in de salarisschalen genoemde bedragen ook omge- rekend in Euro’s vermeld.
Bijlage III-A Minimum pensioenvoorwaarden
(Artikel 24.1 van de CAO)
I.
De werknemer wordt opgenomen in de pensioenregeling op de eerste dag van de maand waarin de hij in dienst treedt, doch niet eerder dan op de eerste dag van de maand waarin de werknemer de 25-jarige leeftijd bereikt.
II.
Voor alle (gewezen) deelnemers is de pensioendatum de eerste dag van de maand waarin de 65-jarige leeftijd wordt bereikt. Het is evenwel wenselijk om de pen- sioenleeftijd (actuarieel neutraal) flexibel te maken.
III.
Het pensioensalaris is het jaarsalaris (= 12 x het maandsalaris van de deelnemer per 1 januari) verhoogd met de vakantietoeslag op jaarbasis. Met ingang van het jaar waarin de 56-jarige leeftijd wordt bereikt, wordt de jaarlijkse stijging van het pensioensalaris gemaximeerd op de algemene aanpassing van de salarissen in het Boeken- / Tijdschriftuitgeverijbedrijf.
IV.
De franchise is gelijk aan 20/7 maal het jaarbedrag van de ”voor-Oortse” uitkering per 1 januari van enig jaar, ingevolge de Xxxxxxxx Xxxxxxxxxxxx (inclusief de structurele verhogingen en inclusief de vakantietoeslag) voor een gehuwde met een echtgenoot/echtgenote die 65 jaar of ouder is.
Er wordt evenwel een dringende aanbeveling gedaan in de pensioenregeling een geleidelijke verlaging van de franchise te realiseren, in overeenstemming met de maatschappelijke ontwikkelingen.
V.
De pensioengrondslag is het verschil tussen het pensioensalaris en de AOW-fran- chise.
VI.
Het ouderdomspensioen per jaar is gelijk aan de middelsom over de laatste vijf jaren van het hieronder bij a. en b. genoemde:
a. 1,75% per deelnemersjaar van de laatst vastgestelde pensioengrondslag, die niet hoger wordt gesteld dan op het bedrag van het maximumpremieplichtig loon WAO op jaarbasis minus de AOW-franchise vermeerderd met:
b. 1% per deelnemersjaar van het bedrag waarmee de laatst vastgestelde pen- sioengrondslag het onder a. bedoelde maximale bedrag overtreft.
Indien het bovenstaande niet te realiseren valt, gelet op het in punt XIV genoemde kostenpercentage, zal in plaats van een vijfjaars gemiddelde voor de berekening van het ouderdomspensioen worden uitgegaan van een gemiddelde over zoveel meer dan vijf jaren als gedekt kan worden door het genoemde kostenpercentage.
N.B. Er wordt opgewezen dat een wijziging van het opbouwpercentage een middel kan zijn om kosten van de verlaging van de franchise, zoals hierboven aanbe- volen onder IV, te compenseren.
Tijdstip opname in een pensioen- regeling
Pensioendatum
Pensioensalaris
Franchise
Pensioen- grondslag
Ouderdoms- pensioen per jaar
III-A
Partnerpensioen
Wezenpensioen
Gemaximeerde uitkering
Indexering pensioenen
Rechten bij ontslag
Vrijstelling van deelnemers- bijdrage
VII.
a. Het recht op partnerpensioen bestaat indien het huwelijk/partnerschap is geslo- ten/aangegaan vóór de pensioendatum.
Het partnerpensioen bedraagt 70% van het op het moment van overlijden in het vooruitzicht gestelde ouderdomspensioen, waarbij voor elk jaar dat de overle- vende partner méér dan 10 jaar jonger is dan de (gewezen) deelnemer, het part- nerpensioen gekort wordt met 3%.
b. Met ingang van 1 januari 2002 heeft een (gewezen) deelnemer het recht om op de pensioendatum opgebouwd nabestaandenpensioen in te ruilen voor ouder- domspensioen. De wijze waarop dit kan geschieden dient in de pensioenrege- ling te worden opgenomen.
VIII.
Het wezenpensioen bedraagt 14% van het op het moment van overlijden van de (gewezen) deelnemer in het vooruitzicht gestelde ouderdomspensioen voor elk kind van de (gewezen) deelnemer. In dit artikel wordt onder kind verstaan: het wettige, gewettigde of geadopteerde kind van de werknemer tot de 18-jarige leeftijd danwel, indien en zolang het kind vanaf de 18-jarige leeftijd onderwijs of een beroepsoplei- ding volgt in de zin van de Wet op de Studiefinanciering of de Algemene Kinderbij- slagwet, uiterlijk tot en met de maand waarin het kind de 27-jarige leeftijd bereikt. Niet als kind worden aangemerkt zij die een uitkering genieten ingevolge de Wet Wajong.
IX.
Het totaal van alle nabestaanden- en wezenpensioenen, waar ook verworven, exclu- sief de ANW-uitkering, wordt - gerekend naar de hoogte van deze pensioenen bij ingang - gemaximeerd op 80% van de pensioengrondslag van de (gewezen) deelne- mer op het moment van overlijden.
X.
Er wordt gestreefd in de pensioenregeling een bepaling op te nemen aangaande de jaarlijkse verhoging van de pensioenen. Dit streven dient te zijn gericht op een indexering op basis van ten minste het door CBS gepubliceerde Consumenten Prijs- indexcijfer voor werknemersgezinnen met een laag inkomen (CPI laag), voor zover dit uit de overrente kan worden gefinancierd.
XI.
a. Heeft bij tussentijds ontslag het deelnemerschap minder dan één jaar geduurd, dan ontvangt de deelnemer de door hem betaalde bijdragen terug en ontstaat geen recht op pensioen, behalve in het geval de pensioenaanspraken mede zijn ontleend aan de arbeidsovereenkomst met een vorige werkgever door toepas- sing van waarde-overdracht.
b. Bij tussentijds ontslag na een deelnemerschap van één jaar of langer blijven de aanspraken op basis van de voorwaarden behouden, berekend naar de op de datum van ontslag verstreken deelnemersjaren.
XII.
Wanneer op grond van volledige arbeidsongeschiktheid (ingevolge WAZ/WAO) de arbeidsovereenkomst eindigt, eindigt, behoudens het bepaalde dienaangaande in punt X, tevens de verplichting tot betaling van de deelnemersbijdrage. De opbouw der pensioenrechten wordt voortgezet op basis van de op het moment van het einde
van het deelnemersschap geldende gemiddelde over de afgelopen vijf jaren vastge- stelde pensioengrondslag, met inachtneming van de deelnemersjaren, welke bij voortzetting van de arbeidsovereenkomst te bereiken zouden zijn.
Indien ten gevolge van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid het arbeidspercentage van een werknemer wordt verminderd, geldt met betrekking tot de minder gewerk- te uren het vorenstaande naar rato van de vermindering van het arbeidspercentage en wordt gedeeltelijke vrijstelling van premiebetaling verleend.
Hierbij geldt de staffel die bij de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO wordt aangehouden voor die pensioenregelingen die op 1 juli 1998 in deze nog geen regeling hadden getroffen.
XIII.
Indien het huwelijk c.q. partnerschap van de deelnemer eindigt anders dan door overlijden, verkrijgt de gewezen echtgeno(o)t(e) c.q. partner van de deelnemer recht op dat deel van het nabestaandenpensioen dat ook zou zijn verkregen indien op de datum van beëindiging van het huwelijk c.q. partnerschap de deelnemer met ontslag was gegaan.
XIV.
De werkgever is niet gehouden per jaar méér dan 18% (inclusief de deelnemersbij- drage) van het totaal der pensioengrondslagen van de deelnemers in zijn bedrijf te besteden aan een pensioenregeling.
Het aandeel van de deelnemers zal 1/3 deel van de totaal door de werkgever ver- schuldigde pensioenpremie bedragen.
XV.
De navolgende dispensatiemogelijkheid is niet van toepassing op partnerpensioen. Onverminderd het bepaalde in de vorige zin is het bepaalde in deze bijlage is niet van toepassing op die werkgevers die een pensioenregeling hebben getroffen voorzover deze regeling in haar totaliteit inhoudelijk niet in ongunstige zin afwijkt van hetgeen hieromtrent in deze voorwaarden is vastgesteld.
XVI.
Op verzoek van de gewezen deelnemer zal de waarde van de bij ontslag verkregen aan- spraken worden overgedragen aan de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever. De wijze waarop deze overdracht plaatsvindt alsmede de bepaling van de overdrachts- waarde geschiedt overeenkomstig de ter zake geldende wettelijke voorschriften.
Op verzoek van een deelnemer zal een in het kader van het wettelijk recht op waar- de-overdracht aangeboden afkoopsom worden aangewend ter verwerving van aan- spraken op pensioen voor die deelnemer.
XVII.
Indien de ingegane pensioenen worden verhoogd, worden de premievrije aanspra- ken met hetzelfde percentage verhoogd.
XVIII.
Er wordt dringend aanbevolen in de pensioenregeling de bepaling op te nemen waar- door de opgebouwde pensioenaanspraken door premiestorting jaarlijks worden afgefinancierd.
III-A
Partnerpensioen bij echtscheiding
Premieverdeling
Dispensatie
Waarde-over- dracht op ver- zoek
Indexering premievrije aanspraken
Jaarlijkse affinanciering opgebouwde pensioenaan- spraken
Bijlage III-B
Deelneming
Pensioendatum
Prepensioen- datum
Prepensioen- salaris
Franchise
Prepensioen- grondslag
Prepensioen per jaar
Minimum prepensioenvoorwaarden
(Artikel 24.2 van de CAO)
1. De minimum voorwaarden van de prepensioenregeling zijn:
a.
De werknemer wordt opgenomen in de pensioenregeling op de eerste dag van de maand waarin hij in dienst treedt, doch niet eerder dan op de eerste dag van de maand waarin de werknemer de 25-jarige leeftijd bereikt. De deelneming staat eveneens open voor de directeur, adjunctdirecteur, dan wel directeur/hoofdredacteur of uitge- ver/hoofdredacteur voorzover deze per onderneming groepgewijs wordt aange- meld.
b.
Voor alle (gewezen) deelnemers is de pensioendatum de eerste dag van de maand, waarin de 65-jarige leeftijd wordt bereikt of zou zijn bereikt.
c.
Voor alle (gewezen) deelnemers is de prepensioendatum de eerste dag van de maand, waarin de (gewezen) deelnemer de 61-jarige leeftijd zou hebben bereikt. Op verzoek van de deelnemer gaat het prepensioen in vóór dan wel na de prepensioen- datum. In dit geval wordt het prepensioen verlaagd respectievelijk verhoogd aan de hand van actuariële factoren. Het prepensioen kan niet eerder ingaan dan op de eer- ste dag van de maand waarin de deelnemer de 60-jarige leeftijd bereikt en niet later dan zes maanden voor de pensioendatum. Het ingegane prepensioen eindigt op de pensioendatum dan wel - bij eerder overlijden - op de laatste dag van de maand waar- in de geprepensioneerde is overleden.
d.
Het prepensioensalaris is het vaste, op de normale wekelijkse arbeidsduur geba- seerde bruto jaarsalaris, inclusief eventuele vaste maandelijkse toeslagen en vakan- tiegeld, gemaximeerd tot 1,5 maal uitkeringsdagloon WAO op jaarbasis bij 261 dagen. Het prepensioensalaris wordt vastgesteld bij aanvang van de deelneming en vervolgens op de peildatum (in casu de datum waarop overeenkomstig de prepen- sioenregeling na aanvang van de deelneming jaarlijks de prepensioengrondslag wordt vastgesteld.
e.
De franchise bedraagt ƒ 39.335,- (€ 17.849,44).
f.
De prepensioengrondslag is het verschil tussen het prepensioensalaris en de fran- chise.
g.
Het prepensioen per jaar bedraagt 2,083% van de laatstelijke vastgestelde prepe- sioengrondslag, vermenigvuldigd met het aantal jaren van deelneming vanaf 1 januari 2001 en vermenigvuldigd met de werkfactor.
Met ingang van het moment dat de deelnemer de 56-jarige leeftijd bereikt, worden op de peildatum reeds toegekende pensioenaanspraken verhoogd met het indexper- centage (in casu het percentage waarmee de pensioengrondslag op de peildatum is
gestegen ten opzichte van de pensioengrondslag op de peildatum één jaar eerder ten gevolge van de stijging van het prepensioensalaris overeenkomstig de structurele loonsverhogingen ingevolge de CAO).
h.
De uitvoering van de prepensioenregeling zal geschieden door een door de wetge- ver te bepalen pensioenuitvoerder in de zin van de Pensioen- en spaarfondsenwet.
i.
1. De volledig arbeidsongeschikte werknemer in de zin van de WAO/WAZ/Wajong waarvan de arbeidsovereenkomst met de werkgever is geëindigd om reden van arbeidsongeschiktheid, heeft - zolang hij volledig arbeidsongeschikt is - aan- spraak op voortzetting van de deelneming onder vrijstelling van de verplichting tot het betalen van een deelnemersbijdrage in de premie. Hierbij wordt als pre- pensioengrondslag gehanteerd de laatstelijk direct voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid geldende prepensioengrondslag.
2. De gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer in de zin van de WAO/WAZ/ Wajong, heeft naar rato van zijn arbeidsongeschiktheid aanspraak op gedeelte- lijke vrijstelling van de werknemersbijdrage. Ten aanzien van het deel van de prepensioenopbouw waarvoor de gedeeltelijke vrijstelling van het werkne- mersdeel in de premie geldt, wordt als prepensioengrondslag gehanteerd de laatstelijk direct voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid geldende pre- pensioengrondslag en wordt de daarbij behorende werkfactor vermenigvuldigd met een factor volgens de volgende tabel:
Arbeidsongeschiktheidspercentage | reductiefactor |
65-80 | 0,725 |
55-65 | 0,60 |
45-55 | 0,50 |
35-45 | 0,40 |
25-35 | 0,30 |
15-25 | 0,20 |
0-15 | 0 |
Een wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage heeft pas gevolgen voor de prepensioenopbouw op de eerstvolgende peildatum door bij de prepensioengrond- slag rekening te houden met de nieuwe werkfactor. Hierbij geldt dat de reductiefac- tor wordt gemaximeerd op de laagste voordien voor de deelnemer vastgestelde reductiefactor.
De prepensioenopbouw van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer en die arbeid verricht bij de werkgever is nimmer hoger dan de prepensioenopbouw indien op hem het bepaalde ingeval volledige arbeidsongeschiktheid toepassing had gevonden.
j.
Ingegane prepensioenen en slapersrechten worden jaarlijks op een vaste datum ver- hoogd met het percentage waarmee in het betreffende jaar het levenslange ouder- domspensioen wordt verhoogd.
In afwijking hiervan geldt dat ten aanzien van degenen op wie de mantelpolis prepensioen van het Nederlands Uitgeversverbond, ondergebracht bij Aegon, van toepassing is, als verhogingspercentage geldt de op de verhogingsdatum laatst
III-B
Uitvoerder
Vrijstelling van werknemers- bijdrage
Indexatie
III-B
Premie
Werkloosheid
Premieresitutie
Ingangsdatum Afwijkingen
bekende zijnde CPI laag afgeleid, met als maximum de structurele loonsverhogin- gen ingevolge de CAO, mits de middelen uit overrente zulks toelaten.
k.
De premie wordt door de uitvoerder per werkgever vastgesteld zodat alle werkne- mers tezamen ten hoogste 50% van de premie dragen. Het werknemersdeel wordt per periodieke loonbetaling op het salaris van de deelnemer ingehouden.
l.
De deelnemer die op of na het bereiken van de 57-jarige leeftijd in aanmerking komt voor een uitkering krachtens de Werkloosheidswet en wiens werkloosheid voort- vloeit uit een reorganisatie als bedoeld in artikel 4a van de CAO heeft aanspraak op voortzetting van de deelneming als ware zijn arbeidsovereenkomst niet geëindigd. Hierbij geldt als prepensioengrondslag de laatstelijk geldende prepensioengrond- slag. Gedurende de
voorzetting wordt de prepensioengrondslag aangepast overeenkomstig het bepaal- de in de eerste volzin van artikel 4, eerste lid, waarbij het prepensioensalaris telkens wordt verhoogd aan de hand van de structurele loonsverhogingenen ingevolge de CAO.
Ten aanzien van de bij de voortzetting verschuldigde premie is het bepaalde in lid k overeenkomstig van toepassing.
m.
Indien bij tussentijds ontslag de deelneming minder dan één jaar heeft geduurd, wordt de door
de werknemer gedragen bijdrage in de premie aan hem gerestitueerd. Er ontstaat als- dan geen recht op prepensioen. Het bepaalde in de vorige volzin is niet van toepas- sing in het geval de prepensioenaanspraken mede zijn ontleend aan het dienstver- band met een vorige werkgever, door toepassing van waardeoverdracht als bedoeld in de PSW.
n.
De prepensioenregeling treedt in werking op 1 januari 2001.
2. Van deze minimum prepensioenvoorwaarden kan worden afgeweken, mits ten gunste van de werknemer en onder de voorwaarde dat de opbouw van prepen- sioen per jaar en per werknemer minimaal gelijk is aan het onder 1 bepaalde.
Bijlage III-C Standaard uitwerking minimum prepensioenvoorwaarden
Artikel 1
In deze bijlage wordt verstaan onder:
a.
CAO: de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het Boeken- en Tijdschriftuitge- verijbedrijf, dan wel de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor Vaktijdschriftjour- nalisten;
b.
Werkgever: de werkgever in de zin van de CAO;
c.
Werknemer: de werknemer in de zin van de CAO;
d.
Deelnemer: de werknemer (waaronder mede wordt verstaan de directeur, adjunct- directeur, dan wel directeur/ hoofdredacteur of uitgever/hoofdredacteur voorzover die per werkgever groepsgewijs wordt aangemeld) die de 25-jarige leeftijd bereikt;
e.
Inwerkingtredingsdatum: 1 januari 2001 dan wel - in geval de CAO op een latere datum op de werkgever van toepassing wordt - die latere datum;
f.
PSW: de Pensioen- en spaarfondsenwet (de Wet van 15 mei 1952, Stb. 1952, 275);
g.
Prepensioenregeling: de van toepassing zijnde pensioenregeling in de zin van de PSW die de werkgever heeft getroffen ingevolge artikel 24.2 van de CAO;
h.
Peildatum: de datum waarop overeenkomstig de prepensioenregeling na aanvang van de deelneming jaarlijks de prepensioengrondslag wordt vastgesteld;
i.
Normale wekelijkse arbeidsduur: het aantal arbeidsuren per week voor de werkne- mer in volledige dienst als bedoeld in de CAO;
j.
Werkfactor: de met de werkgever overeengekomen wekelijkse arbeidsduur gedeeld door de krachtens de CAO geldende normale wekelijkse arbeidsduur. De werkfac- tor wordt vastgesteld bij aanvang van de deelneming en vervolgens op de peildatum;
k.
Deelnemingsduur: de som van de maanden gelegen na de inwerkingtredingsdatum waarin de werknemer deelnemer is vermenigvuldigd met de bijbehorende werk- factor(en) gedeeld door 12, met 5 cijfers achter de komma;
Begrips- bepalingen
CAO
Werkgever
Werknemer
Deelnemer
Inwerking- tredingsdatum
PSW
Prepensioen- regeling
Peildatum
Normale wekelijkse arbeidsduur
Werkfactor
Deelnemings- duur
III-C
Prepensioen- salaris
Franchise
Prepensioen- grondslag
Pensioendatum
Prepensioen- datum
Nader uitge- werkte minimum prepensioen- voorwaarden
Uitvoerder
Premie
Afsluiten prepen- sioenregeling
Deelneming
l.
Prepensioensalaris: het vaste, op een normale wekelijkse arbeidsduur gebaseerde, bruto jaarsalaris (inclusief eventuele vaste maandelijkse toeslagen en vakantiegeld) gemaximeerd tot 1,5 maal het maximum uitkeringsdagloon WAO op jaarbasis bij 261 dagen. Onder vaste maandelijkse toeslagen worden verstaan de vaste maande- lijkse door de werkgever aan de werknemer uitgekeerde toeslagen gebaseerd op de CAO. Het prepensioensalaris wordt vastgesteld bij aanvang van de deelneming en vervolgens op de peildatum;
m.
Franchise: ƒ 39.335,- (€ 17.849,44).;
n.
Prepensioengrondslag: het verschil tussen het prepensioensalaris en de franchise;
o.
Pensioendatum: de eerste dag van de maand, waarin de (gewezen) deelnemer de 65-jarige leeftijd (zou hebben) bereikt;
p.
Prepensioendatum: de eerste dag van de maand, waarin de (gewezen) deelnemer de 61-jarige leeftijd (zou hebben) bereikt;
q.
Nader uitgewerkte minimum prepensioenvoorwaarden: de bepalingen vermeld onder artikel 1 tot en met 10 van deze bijlage;
r.
Uitvoerder: de door de werkgever te bepalen pensioenuitvoerder in de zin van de PSW die de prepensioenregeling uitvoert;
s.
Premie: de krachtens de prepensioenregeling verschuldigde premie;
Artikel 2
De prepensioenregeling gaat in op de inwerkingtredingsdatum. De werkgever is bevoegd bij het doen van een prepensioentoezegging ten gunste van de werknemers af te wijken van de nader uitgewerkte minimum prepensioenvoorwaarden onder de voorwaarde dat de opbouw van het jaarlijkse prepensioen van iedere werknemer ten minste gelijk is aan het prepensioen berekend volgens de nader uitgewerkte mini- mum prepensioenvoorwaarden.
Artikel 3
1. De deelnemer heeft krachtens de deelneming aan de prepensioenregeling aan- spraak op prepensioen over de deelnemingsduur.
2. De deelneming vangt aan op de eerste dag van de maand waarin de werknemer in dienst treedt van de werkgever, doch niet eerder dan op de eerste dag van de maand waarin hij de 25-jarige leeftijd bereikt. Voor de werknemer die op de inwerkingtredingsdatum reeds in dienst is bij de werkgever en op dat moment de hiervoor bedoelde toetredingsleeftijd heeft bereikt, vangt de deelneming aan op de inwerkingtredingsdatum.
3. De deelneming eindigt – tenzij het bepaalde in artikel 6 en 7 toepassing heeft gevonden - op:
de prepensioendatum dan wel de eerdere ingangsdatum van het prepensioen overeenkomstig de prepensioenregeling;
de eerste dag van de maand waarin de deelnemer eerder overlijdt;
de eerste dag van de maand waarin de arbeidsovereenkomst met de werkgever wordt beëindigd tenzij de dag van uitdiensttreding samenvalt met de laatste dag van de maand die voor de werknemer geldt als werkdag. In het laatste geval ein- digt de deelneming per de eerste dag van de daarop volgende maand.
Artikel 4
1. Prepensioengrondslag
De prepensioengrondslag wordt voor de eerste maal vastgesteld bij aanvang van de deelneming en vervolgens op de peildatum. Het voorgaande betekent dat een even- tuele wijziging van het prepensioensalaris dan wel van de werkfactor van de werk- nemer na de peildatum pas doorwerkt in de prepensioengrondslag op de volgende peildatum.
2. Jaarlijkse toekenning prepensioenaanspraken
Ongeacht de leeftijd van de deelnemer wordt over elk jaar van deelneming gelegen tussen twee peildata jaarlijks prepensioen toegekend volgens de volgende formule: de prepensioengrondslag maal 2,083% maal de werkfactor. De deelneming gedu- rende een gedeelte van een jaar gelegen tussen twee peildata wordt naar rato in acht genomen.
3. Jaarlijkse optrek voor het bereiken van de 56-jarige leeftijd
Totdat de deelnemer de 56-jarige leeftijd heeft bereikt, worden op de peildatum de reeds toegekende prepensioenaanspraken herberekend tot het volgende niveau: de prepensioengrondslag maal 2,083% maal de deelnemingsduur.
4. Jaarlijkse indexering met ingang van het bereiken van de 56-jarige leeftijd
Op elke peildatum na het bereiken van de 56-jarige leeftijd worden de reeds toege- kende prepensioenaanspraken verhoogd met het indexpercentage. Met laatstge- noemd percentage wordt bedoeld het percentage waarmee de prepensioengrondslag op de peildatum is gestegen ten opzichte van de prepensioengrondslag op de daar- voor liggende peildatum, met inachtneming van de volgende volzin. Voor de berekening van het indexpercentage wordt op elke peildatum na het bereiken van de 56-jarige leeftijd een (fictief) prepensioensalaris vastgesteld, waarbij wordt ver- ondersteld dat het prepensioensalaris vanaf de peildatum vóór het bereiken van de 56-jarige leeftijd is gestegen overeenkomstig de structurele loonsverhogingen inge- volge de CAO.
5. Beperking van de jaarlijkse optrek in bijzondere omstandigheden
Indien en zolang in enig jaar de stijging van de lonen dermate hoog is dat een werk- gever gelet op het premieniveau niet in staat is volledig te voldoen aan zijn backser- viceverplichtingen ten aanzien van zijn werknemers voortvloeiende uit de optrek als bedoeld in het derde lid, respectievelijk de indexering als bedoeld in het vierde lid, is de uitvoerder bevoegd de nog te effectueren optrek te realiseren voor zover als dat mogelijk is.
Toelichting
In dit artikel is opgenomen op welke wijze en waarover prepensioenaanspraken worden opge- bouwd.
In het eerste lid staat waarover pensioen wordt opgebouwd: de prepensioengrondslag. Uit het tweede lid blijkt dat gedurende de deelneming (ongeacht de leeftijd van de deelnemer) jaarlijks
III-C
Prepensioen- aanspraken
III-C
Beëindiging van de deelneming
Arbeidsonge- schiktheid
prepensioen wordt opgebouwd op basis van de prepensioengrondslag. Dit komt dus neer op een middelloonregeling. Krachtens het derde lid worden deze opgebouwde aanspraken voor zover de deelnemer de 56-jarige leeftijd nog niet heeft bereikt jaarlijks opgetrokken (= herberekend) tot het eindloon niveau. Krachtens het vierde lid worden met ingang van het bereiken van de 56- jarige leeftijd van de deelnemer de opgebouwde aanspraken niet opgetrokken tot het eindloon- niveau maar geïndexeerd. Het vijfde lid is van toepassing op de situatie dat een onevenredige stij- ging van de lonen (en dus ook van de prepensioengrondslag en de backservicelast) zou leiden tot een stijging van het premiepercentage, maar dat daarover geen overeenstemming tussen partij- en kan worden bereikt. In deze situatie is de uitvoerder slechts gehouden tot een optrek of indexe- ring voor zover de middelen toelaten.
Artikel 5
Bij beëindiging van de deelneming vóór de prepensioendatum anders dan door over- lijden of het ingaan van het prepensioen heeft de gewezen deelnemer, voor zover het bepaalde in artikel 11, tweede lid, geen toepassing heeft gevonden, premievrije aan- spraak op het opgebouwde prepensioen berekend overeenkomstig artikel 4.
Artikel 6
1. De volledig arbeidsongeschikte werknemer in de zin van de WAO/WAZ/Wajong waarvan de arbeidsovereenkomst met de werkgever is geëindigd om reden van arbeidsongeschiktheid, heeft - zolang hij volledig arbeidsongeschikt is - aan- spraak op voortzetting van de deelneming onder vrijstelling van de verplichting tot het betalen van een deelnemersbijdrage in de premie. Hierbij wordt als pre- pensioengrondslag gehanteerd de laatstelijk direct voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid geldende prepensioengrondslag.
2. De gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer in de zin van de WAO/WAZ/ Wajong, heeft naar rato van zijn arbeidsongeschiktheid aanspraak op gedeelte- lijke vrijstelling van de werknemersbijdrage. Ten aanzien van het deel van de prepensioenopbouw waarvoor de gedeeltelijke vrijstelling van het werkne- mersdeel in de premie geldt, wordt als prepensioengrondslag gehanteerd de laatstelijk direct voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid geldende pre- pensioengrondslag en wordt de daarbij behorende werkfactor vermenigvuldigd met een factor volgens de volgende tabel:
Arbeidsongeschiktheidspercentage | reductiefactor |
65-80 | 0,725 |
55-65 | 0,60 |
45-55 | 0,50 |
35-45 | 0,40 |
25-35 | 0,30 |
15-25 | 0,20 |
0-15 | 0 |
Een wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage heeft pas gevolgen voor de prepensioenopbouw op de eerstvolgende peildatum door bij de prepen- sioengrondslag rekening te houden met de nieuwe werkfactor. Hierbij geldt dat de reductiefactor wordt gemaximeerd op de laagste voordien voor de deelnemer vastgestelde reductiefactor.
3. De prepensioenopbouw van degene ten aanzien van wie het bepaalde in het tweede lid toepassing heeft gevonden en die arbeid verricht bij de werkgever is nimmer hoger dan de prepensioenopbouw indien op hem het bepaalde in het eerste lid toepassing had gevonden.
Toelichting
In dit artikel is opgenomen de deelneming van geheel en gedeeltelijk arbeidsongeschikte deel- nemers. De geheel premievrije voortzetting geldt slechts indien het dienstverband wordt beëin- digd om reden van arbeidsongeschiktheid.
Artikel 7
1. De deelnemer die op of na het bereiken van de 57-jarige leeftijd in aanmerking komt voor een uitkering krachtens de Werkloosheidswet en wiens werkloosheid voortvloeit uit een reorganisatie als bedoeld in artikel 4a van de CAO heeft aan- spraak op voortzetting van de deelneming als ware zijn arbeidsovereenkomst niet geëindigd. Hierbij geldt als prepensioengrondslag de laatstelijk geldende prepensioengrondslag. Gedurende de voorzetting wordt de prepensioengrond- slag aangepast overeenkomstig het bepaalde in de eerste volzin van artikel 4, eerste lid, waarbij het prepensioensalaris telkens wordt verhoogd aan de hand van de structurele loonsverhogingenen ingevolge de CAO.
2. Ten aanzien van de bij de voortzetting verschuldigde premie is het bepaalde in artikel 11, eerste lid, overeenkomstig van toepassing.
Artikel 8
1. De volgens artikel 4 toegekende prepensioenaanspraken gaan – tenzij het bepaalde in het tweede of vierde lid toepassing heeft gevonden - in op de pre- pensioendatum en worden uitgekeerd in maandelijkse termijnen.
2. Op verzoek van de (ex-)werknemer wordt de ingang van het prepensioen ver- vroegd tot ten vroegste de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 60- jarige leeftijd bereikt. Op verzoek van de arbeidsgeschikte (ex-)werknemer die geen uitkering als bedoeld in artikel 9, ingevolge arbeidsongeschiktheid ont- vangt, wordt de ingang van het prepensioen uitgesteld tot uiterlijk zes maanden vóór de pensioendatum. Indien het bepaalde in de vorige volzinnen toepassing heeft gevonden, wordt het prepensioen verlaagd respectievelijk verhoogd aan de hand van de door de uitvoerder vast te stellen actuariële factoren.
3. Het ingegane prepensioen eindigt op de pensioendatum dan wel - bij eerder overlijden - op de laatste dag van de maand waarin het overlijden plaatsvindt.
4. Op verzoek van de arbeidsgeschikte (ex-)werknemer die geen uitkering als bedoeld in artikel 9 ingevolge arbeidsongeschiktheid ontvangt en ten aanzien van wie het bepaalde in het tweede lid geen toepassing heeft gevonden, worden de prepensioenaanspraken afgekocht ter waardeoverdracht onder de voorwaar- den genoemd in artikel 32a van de Pensioen- en spaarfondsenwet.
Toelichting
In dit artikel staan de bepalingen aangaande de ingang van het prepensioen. Overigens wordt opgemerkt, dat bij uitstel tot 65 jaar, de rechten op prepensioen niet verloren gaan, maar kunnen worden omgezet naar ouderdomspensioen. Indien uitstel tot voor de pensioendatum leidt tot fis- cale bovenmatigheid kan het bedrag aan prepensioen dat ligt boven de ”bovenmatigheidsgrens” worden aangewend voor het inkopen van levenslang ouderdomspensioen. De (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte deelnemer heeft geen recht op uitstel. Van een dergelijke deelnemer gaat het pensioen niet later in dan op de prepensioendatum.
Artikel 9
Op de prepensioenuitkering wordt in mindering gebracht (een) eventuele door de deelnemer ontvangen uitkering(en) ingevolge de WAO alsmede (een) (aanvullende) uitkering(en) die hij ontvangt wegens zijn arbeidsongeschiktheid ingevolge een
III-C
Voortzetting pre- pensioenopbouw bij werkloosheid
Ingang en duur prepensioen
Anti-cumulatie
III-C
Indexatie
Premie
niet-wettelijke, op ondernemings- of bedrijfstakniveau getroffen, collectieve rege- ling. Deze vermindering vindt plaats naar rato van de verhouding tussen de hoogte van de prepensioenuitkering, de hoogte van de basis-VUT-uitkering en (voor zover van toepassing) de hoogte van de uitkering ingevolge de aanvullingsregeling krach- tens de VUT-regeling van de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf ten opzichte van de som van genoemde uitkeringen.
Artikel 10
1. De ingegane prepensioenen en de in artikel 5 bedoelde slapersrechten worden jaarlijks op een vaste datum verhoogd met het percentage waarmee in het betreffende jaar de ingegane levenslange ouderdomspensioenen worden ver- hoogd.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid geldt dat ten aanzien van degenen op wie de mantelpolis van Aegon van toepassing is, als verhogingspercentage geldt de op de verhogingsdatum laatst bekende zijnde CPI laag afgeleid, met als maximum de structurele loonsverhogingen ingevolge de CAO, mits de midde- len uit overrente zulks toelaten.
Artikel 11
1. De premie wordt door de uitvoerder per werkgever vastgesteld zodat alle werk- nemers tezamen ten hoogste 50% van de premie dragen.
2. Indien bij tussentijds ontslag de deelneming minder dan één jaar heeft geduurd, wordt de door de werknemer gedragen bijdrage in de premie aan hem gerestitu- eerd. Er ontstaat alsdan geen recht op prepensioen. Het bepaalde in de vorige volzinnen is niet van toepassing in het geval de prepensioenaanspraken mede zijn ontleend aan het dienstverband met een vorige werkgever, door toepassing van waardeoverdracht als bedoeld in de PSW.
Toelichting
In dit artikel staat opgenomen welk deel van de premie wordt gedragen door de werknemer en de werkgever. Bij de verdeling dient de uitvoerder rekening te houden met het verbod opgeno- men in artikel 12b van de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen inhoudende dat een ver- zekeraar in het kader van een collectieve pensioenregeling ten aanzien van het verschuldigde werknemersdeel in de premie in ieder geval geen onderscheid mag maken naar geslacht of leef- tijd van de individuele werknemer. Dit verbod geldt overigens niet voor het werkgeversdeel in de premie.
Bijlage IV-A Opleidingsbeleid
(Artikel 21 van de CAO)
Het opleidingsbeleid gaat uit van de behoeften - huidige en toekomstige - binnen de onderneming en op de arbeidsmarkt en is er op gericht de positie van de werknemer op de arbeidsmarkt (binnen of buiten de onderneming) te behouden en zonodig te versterken.
Organisatieverandering dient bij dit beleid te worden betrokken.
De scholing dient derhalve gericht te worden op:
a. de huidige functie van de werknemer (scholing voor het op peil houden en ver- beteren van de kennis en bekwaamheden van de werknemers nodig voor de ver- vulling van hun functie en zo nodig voor de verbetering daarvan)
b. een mogelijke andere functie in het kader van het loopbaanbeleid (scholing gericht op de ontwikkeling van de werknemer waardoor deze door kan groeien naar een andere functie en/of breder inzetbaar wordt)
c. die werknemers waarvan, rekening houdend met de ontwikkelingen in de ondernemingen zoals voorzien in ondernemingsplannen, te verwachten is dat de werkzaamheden in de komende jaren zullen vervallen of drastisch zullen wij- zigen. Aan hen zal reeds in een vroeg stadium de mogelijkheid geboden worden om zich door functiegerichte of loopbaangerichte scholing op deze veranderin- gen voor te bereiden.
d. extra scholingsinspanning wordt besteed aan werknemers die al langere tijd in dienst zijn en die de afgelopen jaren niet hebben deelgenomen aan scholingsac- tiviteiten, aan werknemers die onvoldoende opleiding hebben ontvangen en aan werknemers die - hoewel hun vooropleiding wel voldoende is - het volgen van onderwijs ontwend zijn.
Mede gezien het belang dat aan scholing wordt gehecht en de brede doelstelling moet scholing in principe openstaan voor alle werknemers.
In het kader van het opleidingsbeleid
- wordt een vorm van belangstellingsregistratie ontwikkeld, waarbij de werkne- mer de mogelijkheid heeft ook eigen ideeën en voorstellen naar voren te bren- gen,
- komt de opleidingsbehoefte, zowel van de kant van de werkgever als van de werknemer, ter sprake in het functioneringsgesprek,
- wordt specifieke aandacht besteed aan de loopbaanmogelijkheden van de oude- re werknemer; daarbij kan worden gedacht aan de ontwikkeling van mentorta- ken en aan de inschakeling van deze oudere werknemers bij het begeleiden en inwerken van nieuw werknemers.
Op basis van deze gegevens stelt de werkgever een algemeen opleidingsplan op, waardoor scholing en opleiding planmatig kunnen worden aangepakt. In dit alge- meen opleidingsplan wordt tevens aangegeven voor welke categorieën werknemers of voor welke afdelingen een extra inspanning moet worden gedaan in het kader van de punten c. en d.
Op basis van dit algemene opleidingsplan wordt gestreefd naar individuele oplei- dingsplannen. Het opleidingsbeleid en het algemene opleidingsplan worden aan de OR ter instemming voorgelegd voorzover de WOR dit voorschrijft. Bij verschil van mening kan de werknemer gebruik maken van de bestaande klachtrechtprocedures.
Doelstelling
Uitwerking
IV-A
Opleidings- faciliteiten
Losse krachten en uitzend- krachten
- De werkgever betaalt de kosten van de opleiding, vergoedt de benodigde leermiddelen en de eventuele reiskosten; bij b. kan de werkgever een terug- betalingsclausule overeenkomen dan wel de terugbetalingsclausule uit de bestaande studiekostenregeling van toepassing verklaren
- De werknemer wordt in principe in staat gesteld aan de opleiding, zoals vermeld onder a. en c., deel te nemen in werktijd. Voor b. en d. zal dit geschieden in nader overleg.
- De opleidingsfaciliteiten zijn ook van toepassing op parttimers;
- Van de werknemer wordt verwacht dat hij optimaal gebruik maakt van de beschikbare voorzieningen.
De werkgever zal losse krachten en uitzendkrachten waar nodig in de gelegenheid stellen deel te nemen aan opleidingen en trainingen die noodzakelijk zijn voor het op peil houden en verbeteren van de kennis en bewaamheden welke nodig zijn voor een goede vervulling van de werkzaamheden. Deze opleidingen kunnen voorzover mogelijk worden gevolgd in werktijd; de daaraan verbonden kosten worden door de werkgever gedragen.
Bijlage IV-B Regeling partieel leerplichtigen
(Artikel 8A lid 5 van de CAO)
a.
Voor een werknemer, die partieel leerplichtig is, geldt dat de in de CAO vastgelegde normale werktijd voor hem naar evenredigheid wordt verminderd met het aantal uren, waarop hij aan de verplichtingen van de leerplicht voldoet, met dien verstan- de, dat hij wekelijks niet langer dan 24 uur werkt.
b.
Over de tijd, waarop een werknemer ter vervulling van zijn wettelijke leerplicht een onderwijsinstelling moet bezoeken, is geen salaris verschuldigd en geldt dat het in de CAO vastgestelde salaris voor hem naar evenredigheid wordt verminderd.
c.
Het aantal in de CAO bepaalde basis-vakantiedagen zal met inachtneming van de relatie, die bestaat tot de normale werktijd van betrokkene, in evenredigheid voor hem worden verminderd.
d.
Op de dag waarop een werknemer een onderwijsinstelling bezoekt of zou hebben moeten bezoeken of van die instelling vakantie geniet, kan hij niet verplicht worden in de onderneming werkzaam te zijn.
e.
In geval een werknemer toch op een van de in die bedoelde dagen vrijwillig arbeid verricht, zal hij daarvoor het normale voor een dag geldende salaris ontvangen (zon- der overwerktoeslag).
Pas als de voor die dag in de onderneming volgens dienstrooster geldende arbeids- tijd wordt overschreden, gaat de dan geldende overwerktoeslag in.
Het werken op een zgn. schooldag of een schoolvakantiedag brengt geen wijziging in het berekende aantal vakantiedagen, zoals bepaald in c.
Werktijd
Salariëring
Vakantie
Leerplicht
Vrijwillige arbeid op school- dag
Bijlage V
Deze bijlage is vervallen
Bijlage VI Regeling bescherming zwangere werkneemsters
a.
Als er sprake is van bezwaarlijke omstandigheden voor moeder en kind zal de werk- gever desgewenst, voorzover dat redelijkerwijs in zijn vermogen ligt, ander werk en/of andere werkomstandigheden, waaronder zonodig extra rustpauzes, aanbie- den. Bezwaarlijke omstandigheden kunnen onder andere zijn: langdurig staan, veel- vuldig rekken en/of bukken, schokken, temperatuurverwisseling, en/of abnormale hitte of koude, zwaar tillen en verhoogd risico op ongelukken.
Bij verschil van mening en/of onduidelijkheid over de gezondheidsrisico’s kan advies worden ingewonnen bij deskundige instanties of personen, zoals de huisarts, de bedrijfsgezondheidsdienst en de Arbeidsinspectie.
b.
Voorzover dat redelijkerwijs in zijn vermogen ligt, zal de werkgever een zwangere vrouw in de laatste drie maanden van haar zwangerschap niet verplichten tot het ver- richten van overwerk.
c.
Nu de bedrijfsvereniging de mogelijkheid biedt tot verschuiving van het betaalde zwangerschapsverlof, zal de werkgever hieraan desgewenst zijn medewerking ver- lenen.
Bezwaarlijke omstandigheden
Geen verplich- ting tot overwerk
Verschuiving zwangerschaps- verlof
Bijlage VII
Volledig of gedeeltelijk dienstverband
Werknemer
Algemene ver- plichtingen van de werkgever
Algemene ver- plichtingen van de werknemer
Vertegenwoordigers op provisiebasis
(Regeling van arbeidsvoorwaarden overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, lid 3 van de CAO)
Deze regeling heeft betrekking op werknemers die een volledig dienstverband heb- ben.
Bij een gedeeltelijk dienstverband worden onderstaande arbeidsvoorwaarden naar rato vastgesteld.
Onder een volledig dienstverband wordt verstaan een takenpakket dat wordt opge- dragen aan een werknemer die geacht wordt gedurende de normale arbeidsduur te werken.
Artikel 1
Werknemer is de man of vrouw in volledige of gedeeltelijke dienst van de werk- gever.
Artikel 2
1. De werkgever verplicht zich alle uit deze regeling en de daarop gebaseerde arbeidsovereenkomst voortvloeiende of daarmee samenhangende verplichtin- gen te goeder trouw na te komen.
2. De werkgever verplicht zich tijdens de duur van deze regeling generlei actie te voeren of te steunen welke ten doel heeft wijzigingen te brengen in deze rege- ling.
3. De werkgever zal met iedere werknemer schriftelijk een individuele arbeids- overeenkomst aangaan, waarin verwezen wordt naar deze regeling. De werkge- ver zal ervoor zorg dragen dat aan iedere werknemer een exemplaar van deze regeling wordt uitgereikt.
Artikel 3
1. De werknemer is verplicht alle uit deze regeling en de daarop gebaseerde arbeidsovereenkomst voortvloeiende of daarmee samenhangende verplichtin- gen te goeder trouw na te komen.
2. De werknemer is gehouden alle hem door of namens de werkgever opgedragen werkzaamheden voorzover deze redelijkerwijs van hem kunnen worden ver- langd, zo goed mogelijk uit te voeren en daarbij alle verstrekte aanwijzingen en voorschriften, ook ten aanzien van tijd en plaats, waarop de werkzaamheden moeten worden verricht, in acht te nemen.
3. De werknemer is gehouden om - indien de werkgever dit nodig acht - tijdelijk ook andere dan zijn gewone dagelijkse werkzaamheden te verrichten, voor zover dit redelijkerwijs van hem verwacht mag worden, doch maximaal gedu- rende zes weken aaneengesloten.
4. De werknemer dient tenminste 14 dagen van tevoren aan de werkgever schrifte- lijk mededeling te doen van door hem te verrichten betaalde arbeid voor derden, het zaken voor eigen rekening doen of het als agent voor derden optreden. Tegen nevenfuncties als hier bedoeld zal de werkgever geen bezwaar maken zolang zij naar het oordeel van de werkgever niet door omvang en/of aard een beletsel drei- gen te vormen om de eigen functie naar behoren te blijven vervullen.
Het is de werknemer, indien de werkgever binnen 14 dagen na mededeling van de werknemer schriftelijk bezwaar heeft gemaakt, niet toegestaan bovenbe- doelde arbeid te verrichten. Het is de werkgever toegestaan aan de toestemming bepaalde voorwaarden te verbinden.
Die werknemer die arbeidsongeschikt wordt als gevolg van niet toegestane arbeid voor derden, verliest elke aanspraak op de in artikel 12 geregelde aanvul- lingen op de wettelijke uitkeringen in geval van arbeidsongeschiktheid.
5. De werknemer is verplicht tot geheimhouding van alles wat hem omtrent het bedrijf van de werkgever bekend is geworden en waaromtrent hem geheimhou- ding is opgelegd of waarvan hij het vertrouwelijke karakter redelijkerwijs kan vermoeden.
Deze verplichting blijft ook na het einde van de arbeidsovereenkomst bestaan.
6. De werknemer dient in geval van beëindiging van de arbeidsovereenkomst de eigendommen van de onderneming bij vertrek in te leveren bij de werkgever.
7. De werknemer dient, wanneer de werkgever zulks wenselijk acht in het per- soonlijk belang van de overige werknemers, een medisch onderzoek of een periodiek herhaald medisch onderzoek te ondergaan.
De kosten van dit medisch onderzoek worden gedragen door de werkgever.
Artikel 4
De algemene verplichtingen van de vakverenigingen zoals vermeld in art. 5 van de CAO zijn onverkort van toepassing op hetgeen in deze bijlage is bepaald.
Artikel 5
Zie artikel 7 van de CAO
Artikel 6
1. Op zon- en feestdagen wordt in de regel niet gewerkt.
2. Onder feestdagen wordt verstaan: Nieuwjaarsdag, 2e Paasdag, Koninginnedag, Hemelvaartsdag, 2e Pinksterdag, 1e en 2e Kerstdag en voorts de dagen welke de overheid tot nationale feestdag verklaart.
3. 5 Mei wordt eenmaal per vijf jaar aangemerkt als een feestdag in de zin van de CAO en wel voor het eerst op 5 mei 2005.
4. Het recht op het garantie-inkomen wordt in deze gevallen niet aangetast.
Artikel 7
Indien de werknemer de bedongen arbeid noodzakelijkerwijs niet heeft kunnen ver- richten in een van de gevallen zoals genoemd in art. 14 van de CAO dan wordt het recht op het garantie-inkomen daardoor niet aangetast.
Artikel 8
Met betrekking tot de vakantierechten is het bepaalde in art. 15 van de CAO van toe- passing met dien verstande dat onder het begrip salaris, zoals vermeld in lid 2a wordt verstaan: het gemiddelde dagloon over het afgelopen vakantiejaar.
Bij de berekening van het gemiddelde dagloon dient rekening gehouden te worden met alle genoten bruto loonbestanddelen over het afgelopen vakantiejaar, uitgezon- derd loon over vakantiedagen, vergoeding voor niet genoten vakantiedagen en één- malige jaarlijkse uitkeringen.
Bij het vaststellen van het gemiddelde dagloon wordt uitgegaan van 260 te werken dagen waarop in mindering wordt gebracht het aantal vakantiedagen waarop de werknemer krachtens art. 15 van de CAO recht heeft.
VII
Algemene ver- plichtingen van de vakverenigin- gen
Arbeids- overeenkomst
Zon- en feest- dagen
Bijzonder verlof
Vakantie; salaris
VII
Beloning: garan- tie-inkomen; maandelijks voorschot
Vakantietoeslag
Bijdrage premie ziektekosten- verzekering
Arbeidsonge- schiktheid door ziekte en ongeval
Artikel 9
1. De beloning van de werknemer geschiedt volgens een door de werkgever te tref- fen provisieregeling met inachtneming van de in deze bijlage geldende bepalin- gen.
2. Onder beloning wordt verstaan: alle bruto loonbestanddelen zoals: salaris, pro- visie, éénmalige jaarlijkse uitkeringen, doorbetaalde vakantiedagen, zieken- gelduitkeringen, aanvullingen op ziekengelduitkeringen gerekend over een periode van 12 maanden met uitzondering van vakantietoeslag.
3. De werknemer die 25 jaar of ouder is en die gedurende 12 maanden daadwerke- lijk bij werkgever werkzaam is geweest heeft recht op een beloning die op jaar- basis tenminste gelijk is aan 12 maal het schaal-salaris genoemd in Bijlage I, schaal VI bij twee schaaltreden van de CAO (garantie-inkomen).
4. De werknemer zoals bedoeld in lid 3 heeft per maand recht op een voorschot dat tenminste gelijk is aan 1/12 van het garantie-inkomen.
Artikel 10
1. Jaarlijks ontvangt de werknemer een vakantietoeslag van 8%.
2. De vakantietoeslag wordt berekend over het totaal van alle bruto loonbestand- delen over het afgelopen vakantiejaar met uitzondering van éénmalige jaarlijk- se uitkeringen.
3. De vakantietoeslag voor de werknemer van 23 jaar en ouder wordt vastgesteld met inachtneming van de minimum vakantietoeslag zoals vermeld in art. 16 lid 3 van de CAO.
4. Indien de werknemer niet gedurende het gehele vakantiejaar in dienst is geweest, wordt de vakantietoeslag naar rato uitgekeerd.
Artikel 11
De werkgever zal aan de werknemer die niet verplicht verzekerd is krachtens de Zie- kenfondswet een bijdrage verstrekken overeenkomstig het bepaalde in art. 17 van de CAO.
Artikel 12
1. In afwijking van het in artikel 7: 629 BW bepaalde zijn, indien een werknemer ten gevolge van aan de werkgever ter kennis gebrachte ziekte of ongeval niet in staat is de bedongen arbeid te verrichten, uitsluitend de bepalingen van de Wet Uitbreiding Loondoorbetalingsverplichting bij Ziekte (WULBZ) en voor zover van toepassing de Ziektewet (ZW), de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsver- zekering (WAO) en de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ) en de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten (Wajong) van toepassing onverminderd het in artikel 6.5 (slot) van de CAO bepaalde.
2. Gedurende de eerste 52 weken ziekte in de zin van de WULBZ zal de werkgever het garantie inkomen doorbetalen. Indien de werkgever de aangifte, bedoeld in artikel 38 lid 1 van de ZW later doet dan in dat artikel is voorgeschreven, wordt de termijn van 52 weken met de duur van de vertraging verlengd.
3. Na beëindiging van de loondoorbetalingsverplichting wordt - bij arbeidsonge- schiktheid - de uitkering krachtens de WAZ/Wajong en de WAO gedurende het tweede jaar van arbeidsongeschiktheid aangevuld tot 100% van het voor de werknemer krachtens de WAZ/Wajong en de WAO geldende uitkeringsdag- loon.
4.a. Bij afwisselende perioden van gehele en gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid worden in totaal maximaal gedurende een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de aanvang van de arbeidsongeschiktheid, aanvullende uitkeringen ver- leend overeenkomstig het bepaalde in lid 2. Bij tussentijdse wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage danwel een onderbreking van de arbeidson- geschiktheidsuitkering korter dan een maand vangt de aanvullingstermijn der- halve niet opnieuw aan.
4.b. Indien na een onderbreking van de arbeidsongeschiktheid de WAZ/Wajong en de WAO-uitkering door de bedrijfsvereniging wordt heropend en als voortzet- ting van de ingetrokken uitkering wordt beschouwd, dan vangt de aanvullings- termijn niet opnieuw aan.
Artikel 12A
Van toepassing is de Regeling Arbeidsongeschiktheidsvoorziening zoals vastge- steld in artikel 18A van de CAO.
Artikel 13
Bij overlijden van de werknemer geldt het bepaalde in artikel 19 van de CAO, met dien verstande dat onder laatstelijk genoten salaris wordt verstaan: het gemiddelde maandinkomen berekend over alle bruto loonbestanddelen gedurende de 12 maan- den voorafgaand aan de maand van overlijden.
Artikel 14
Van toepassing is de Regeling Vrijwillig Vervroegde Uittreding zoals vastgesteld krachtens artikel 20 resp. 20A van de CAO met dien verstande dat onder bijdrage- plichtig loon- en uitkeringsgrondslag wordt verstaan het garantie-inkomen.
Artikel 15
De werkgever zal een passende (pre)pensioenvoorziening treffen in de geest van de minimum(pre)pensioenvoorwaarden, zoals geregeld in Bijlage III van deze CAO.
VII
Arbeids- ongeschiktheids- voorziening
Uitkering bij overlijden
Regeling Vrijwil- lige Vervroegde Uittreding
Pensioenvoor- ziening
Bijlage VIII
Inleiding
Regeling bij reorganisaties, fusies en liquidaties
Werknemers worden geconfronteerd met kwantitatieve en kwalitatieve aanpassin- gen van de organisatie en van het personeelsbestand. ’Life-time employment’, in de zin van één en dezelfde functie op één en dezelfde werkplek, is een gedateerd ver- schijnsel geworden. Een alternatief kan worden gevonden in ’Life-time employabi- lity’: het vermogen van de werknemer om nu, op korte termijn en op lange termijn, functies te kunnen (blijven) vervullen, op een zodanige manier dat zijn werkzeker- heid toeneemt c.q. groot blijft, primair binnen de eigen organisatie, maar ook daar buiten.
Het gaat erom dat men in staat is in verschillende vakgebieden en op meerdere niveaus te werken, dat men bereid en in staat is steeds weer nieuwe kennis en vaar- digheden te verwerven en dat men veranderingen positief tegemoet treedt en bereid is geografisch mobiel te zijn.
Employability vraagt van de werknemer om in zichzelf te investeren (tijd, geld, moeite) en het vraagt van de werkgever om in de werknemer te investeren (tijd, geld, moeite).
Bij toekomstige fusies, reorganisaties en liquidaties is de werkgever verplicht in overleg te treden met de vakorganisaties en het intern vertegenwoordigend overleg over een gestructureerde herschikking van de personele bezetting. Daarbij komen zaken aan de orde als: wijziging van functie-inhoud, de functie komt te vervallen, interne herplaatsing, herplaatsing naar een ander concernonderdeel, acceptatie van een externe functie en ontslag. Het beleid dient er daarbij op gericht te zijn om, uit- gaande van de employability van de betrokken werknemer, de verandering zo klein mogelijk te doen zijn:
- een gelijksoortige prevaleert boven een ongelijksoortige functie
- een gelijkwaardige prevaleert boven een functie van een duidelijk lager niveau
- herplaatsing binnen de eigen onderneming prevaleert boven overplaatsing naar een ander concernonderdeel in een andere vestigingsplaats
- overplaatsing binnen het concern prevaleert boven het aanvaarden van een werkkring elders
- werk prevaleert boven WW plus tijdelijke aanvulling.
Onderdeel A Sociaal beleidskader bij fusies en reorganisaties
Werkingssfeer
Artikel 1
Het Sociaal Beleidskader als bedoeld in artikel 4B van de CAO is van toepassing op de werknemers wier arbeidsplaats tengevolge van de reorganisatie, fusie of liquida- tie komt te vervallen, dan wel wier functie tengevolge hiervan een ingrijpende wij- ziging ondergaat.
Het Sociaal Beleidskader is niet van toepassing op:
- de werknemers in proeftijd;
- de werknemer die heeft opgezegd voordat de directie definitief een besluit omtrent de voorgenomen maatregel heeft genomen, tenzij het duidelijk is dat de opzegging verband houdt met deze reorganisatie en het initiatief hiertoe bij de werkgever lag;
- de werknemers die ontslagen worden wegens een dringende reden in de zin van artikel 7:678 BW;
- de werknemers die ten tijde van ten uitvoerlegging van dit plan VUT- dan wel pensioengerechtigd zijn/worden, dan wel deel kunnen nemen aan een éénmali- ge VUT-regeling.
Artikel 2
1. De werknemers kunnen geconfronteerd worden met een ingrijpende wijziging van de functie of met een opheffing van de functie. Ook overplaatsing kan aan de orde zijn. Het streven is om werknemers zoveel mogelijk binnen de onderne- ming, dan wel het concern een alternatieve functie aan te bieden. De werkgever zal het nodige aan interne en externe arbeidsbemiddeling doen, rekening hou- dend met de capaciteit van de werknemers. De wijze waarop deze arbeidsbe- middeling zal plaatsvinden wordt vastgelegd in een procedure. Deze procedure en de daarbij behorende beroepsprocedure wordt ter hand gesteld van de werk- nemer en het vertegenwoordigend overleg.
2. Bij het zoeken naar alternatieven zal het uitgangspunt zijn dat werknemers pri- mair binnen de eigen onderneming werkzaam blijven in hetzelfde vakgebied en op gelijkwaardig niveau, dan wel in een gelijkwaardige functie in een ander werkgebied. Hierbij dient echter wel in aanmerking te worden genomen dat deze werknemers met een wijziging van de functie-inhoud of vestigingsplaats kunnen worden geconfronteerd. Als dit niet slaagt, zal gezocht worden naar mogelijkheden tot herplaatsing binnen de eigen onderneming in een functie op een lager niveau in het zelfde vakgebied, of in een ander vakgebied.
3. Voor werknemers die hun arbeidsplaats verliezen en bij de eigen onderneming niet herplaatst kunnen worden, zal op dezelfde wijze als hierboven sub 2 is aan- gegeven, gezocht woren naar een alternatieve functie buiten de eigen onderne- ming, maar binnen het concern.
4. Als er geen mogelijkheden tot herplaatsing blijken te zijn binnen de eigen onderneming of het concern, zal gezocht worden naar een passende functie bui- ten het concern.
5. Betrokken werknemers worden in de gelegenheid gesteld om zich bij-/her- of om te scholen, indien dat noodzakelijk is voor de vervulling van een aangebo- den functie. Daarbij kan worden aangesloten bij het gevoerde opleidingsbeleid.
6. Er zal gezocht worden naar alternatieve functies voor de betrokken werkne- mers. Als uiteindelijk blijkt dat er geen concreet uitzicht is op een alternatieve functie, zal de werkgever een ontslagvergunning aanvragen bij het RBA, dan wel een procedure tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst starten bij de Kantonrechter.
7. Van de betrokken werknemers wordt verwacht dat zij optimaal gebruik maken van de hen geboden ondersteuning, begeleiding en bemiddeling en dat zij ook overigens al het mogelijke ondernemen om een andere functie of betrekking te verwerven. Indien een betrokken werknemer weigert op een redelijk aanbod in te gaan, zal gedwongen ontslag volgen. Het Sociaal Beleidskader is dan niet van toepassing.
VIII
Uitgangspunten
VIII
Bijzondere afspraken m.b.t. arbeidsbemidde- ling
Artikel 3
De wijze waarop arbeidsbemiddeling bij concerngebonden ondernemingen plaats- vindt wordt vastgelegd in een procedure die tenminste de volgende bepalingen bevat:
1. De werkgever draagt er zorg voor dat de werknemers wier arbeidsplaats c.q. wier functie inhoudelijk ingrijpend wordt gewijzigd, op een zo vroeg mogelijk tijdstip worden geïnformeerd.
2. De werkgever is er verantwoordelijk voor dat deze werknemers geregistreerd worden bij de instantie die belast is met interne en externe arbeidsbemiddeling.
3. Door of namens de directie wordt met elke werknemer die zijn functie verliest overleg gevoerd over de :
- wensen van de werknemer ten aanzien van vervangende functies
- vacatures die mogelijk geschikt zijn
- consequenties die met de vervulling van een aangeboden functie samen- hangen.
4. De duur van de arbeidsbemiddeling is situationeel bepaald.
5. De bemiddeling is erop gericht voor betrokkene de mogelijkheden van vervan- gende werkgelegeheid te onderzoeken en daartoe te bemiddelen, uitgaande van zijn werkervaring, kennis, aanleg en vaardigheden.
6. Gedurende de periode dat de werknemer wordt bemiddeld kan hij gedetacheerd worden bij andere ondernemingen van het concern. De betrokken werknemer is verplicht hieraan zijn medewerking te geven, terzij er sprake is van een onrede- lijk aanbod.
7. Indien de werknemer meent een aangeboden functie te moeten afwijzen, dient hij dit binnen twee weken nadat hem de functie schriftelijk is aangeboden, onder opgave van redenen schriftelijk ter kennis te brengen van de werkgever.
8. Indien de werkgever vindt dat voor de afwijzing gegronde redenen zijn, zal getracht worden de werknemer een andere passende functie aan te bieden.
9. Indien de werkgever van oordeel is dat voor de afwijzing van een aangeboden functie geen gegronde redenen zijn en de werkgever de betrokken werknemer niet van de juistheid van deze mening kan overtuigen, kan de werknemer zich wenden tot een in te stellen begeleidingscommissie. De commissie zal binnen twee weken een oordeel uitspreken over de afwijzing van de functie en over de validiteit van de redenen die aan de afwijzing ten grondslag liggen. Indien de commissie van oordeel is dat voor de afwijzing van de functie onvoldoende gegronde redenen zijn, krijgt de werknemer gedurende één week de gelegen- heid de aangeboden functie alsnog te aanvaarden. Als betrokkene die functie dan evenmin aanvaardt, zal gedwongen ontslag onvermijdelijk zijn en zijn de bepalingen van het Sociaal Beleidskader op de werknemer niet van toepassing. Indien de Commissie van oordeel is dat de afwijzing van de aangeboden functie door de werknemer wèl op gegronde redenen steunt, geldt weer de procedure zoals hierboven omschreven.
10. Indien de afwijzing van een aangeboden functie naar de mening van de werkge- ver om gegronde redenen plaatsvindt en bovendien blijkt dat in het concern geen andere passende functie aangeboden kan worden en ook buiten het concern geen zicht is op een andere functie, zal gedwongen ontslag onvermijdelijk zijn. In dat geval is de afvloeiingsregeling uit dit Sociaal Beleidskader van toepas- sing, met dien verstande dat voor betrokkene de bemiddelingsactiviteiten zullen voortduren gedurende de ontslagprocedure, de opzegtermijn en de in het Soci- aal Beleidskader geregelde aanvullingsperiode.
Artikel 4
Het Sociaal Beleidskader, inhoudende maatregelen en voorzieningen terzake van herplaatsing binnen een uitgeverijbedrijf of binnen een tot een concern behorende groep uitgeverijbedrijven, dient tenminste aan het het volgende te beantwoorden:
– voldoen aan het gestelde in deze Bijlage VIII-A
– geen nadelig salarisverschil, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 6 en 7 van deze Bijlage.
– geen proeftijd,
– behoud van anciënniteit voor pensioen (mits binnen dezelfde pensioenrege- ling), jubileum, opzegtermijn etc.,
– tegemoetkoming in eventuele verhuiskosten,
– voor zover mogelijk voortzetting van eventuele ziektekostenverzekering, pen- sioenverzekering, studiekostenregeling etc.,
– een regeling met betrekking tot eventueel benodigde om-, her- en bijscholing,
– regelingen t.a.v. eventuele geldleningen, hypotheken, spaartegoeden, fondsen, gratificaties.
Artikel 5
Het Sociaal Beleidskader, inhoudende maatregelen en voorzieningen terzake van ontslag, dient tenminste het volgende te omvatten:
– een afvloeiingsregeling conform het gestelde in Bijlage VIII-B van deze CAO,
– verlof voor sollicitatie,
– vergoeding van reiskosten, gemaakt in verband met sollicitatiebezoeken, indien en voorzover deze niet uit andere hoofde worden vergoed,
– de werknemer wijzen op de verplichting zich als werkzoekende in te schrijven bij het RBA,
– regeling voor beëindiging leningen en beëindiging studiekostenvergoeding,
– naleving van de Wet Melding Collectief Ontslag,
– opheffing van eventuele concurrentiebedingen.
Artikel 6
Werknemers die als gevolg van de tenuitvoerlegging van besluiten zoals bedoeld in dit artikel, in een lager ingedeelde functie binnen de eigen onderneming worden geplaatst, worden met ingang van de eerstvolgende betalingsperiode in de met de lager ingedeelde functie overeenkomende salarisschaal ingedeeld.
– De werknemer wordt ingeschaald in de nieuw voor hem geldende salarisschaal, voor zover mogelijk met behoud van het oorspronkelijke salaris.
– Indien het oorspronkelijk salaris hoger is dan het maximum van de nieuwe schaal, wordt het meerdere omgezet in een tijdelijke persoonlijke toeslag. Deze persoonlijke toeslag wordt afgebouwd in een periode van 10 jaar in gelijke delen. De tijdelijke persoonlijke toeslag, zoals hierboven bedoeld, wordt mee- geteld bij de bepaling van de pensioengrondslag, de vakantietoeslag, de VUT- premiegrondslag, premie Arbeidsongeschiktheidsvoorziening en de gratifica- tie of dergelijke.
Indien de werknemer later geplaatst wordt in een functie op het niveau dat hij voordien uitoefende, vervalt de persoonlijke toeslag.
– Indien de werknemer later geplaatst wordt in een functie op het niveau gelegen tussen het niveau van de functie die hij oorspronkelijk uitoefende en het niveau van de functie waarin hij werd geplaatst, wordt de tijdelijke persoonlijke toeslag herzien.
VIII
Herplaatsing
Ontslag
Inschaling bij lager ingedeelde functies binnen de eigen onder- neming
VIII
Inschaling bij lager ingedeelde functies buiten de eigen onder- neming
Artikel 7
Indien de herplaatsing wordt gerealiseerd buiten de eigen onderneming, maar bin- nen een tot hetzelfde concern behorend uitgeverijbedrijf, wordt bovengenoemde tij- delijke persoonlijke toeslag door de ex-werkgever afgekocht door een bedrag ineens uit te keren (contante waarde van 4% rente cumulatief). Deze afkoop vindt niet plaats indien de nieuwe werkgever bereid is de tijdelijke persoonlijke toeslag af te bouwen in 10 jaar in gelijke delen.
c. Na het bereiken van de 55-jarige leeftijd wordt de persoonlijke toeslag of het eventuele restant ervan niet (verder) afgebouwd.
d. Het bepaalde in artikel 3 lid 5 van deze CAO is niet van toepassing.
Onderdeel B Afvloeiingsregeling in geval van reorganisatie e.d.
Aanvulling op de werkloosheids- uitkering
Duur van de aan-
Artikel 1
In geval van ontslag als gevolg van de tenuitvoerlegging van een besluit zoals bedoeld in art. 4A lid 1 van de CAO kan de werknemer met wie de arbeidsovereen- komst wordt beëindigd, aanspraak maken op de volgende voorzieningen:
1. De werknemer die wordt ontslagen en daarna een uitkering geniet krachtens de werkloosheidswet, komt gedurende een bepaalde periode in aanmerking voor een bruto aanvulling op de wettelijke uitkering.
2. De aanvulling wordt vastgesteld op een zodanig bruto bedrag dat de som van de bruto werkloosheidsuitkering inclusief vakantietoeslag en de bruto aanvulling gelijk is aan 80% van het laatstverdiende bruto salaris, inclusief vakantietoe- slag.
3. Het bruto aanvullingsbedrag wordt eenmalig, op het moment van ontslag vast- gesteld en blijft gedurende de van toepassing zijnde aanvullingsperiode onge- wijzigd.
4. De bruto aanvulling wordt uitgekeerd onder aftrek van de op dergelijke betalin- gen van toepassing zijnde wettelijke inhoudingen.
Artikel 2
1. De aanvulling wordt uitgekeerd gedurende de onderstaande periode:
vulling voor | tot 30 jaar | – 6 maanden | |
werknemers tot | 30 | t/m 34 jaar | – 9 maanden |
en met 56 jaar | 35 | t/m 39 jaar | – 12 maanden |
40 | t/m 44 jaar | – 18 maanden | |
45 | t/m 49 jaar | – 21 maanden | |
50 | t/m 54 jaar | – 30 maanden | |
55 | en 56 jaar | – 36 maanden |
2. De werknemer, die op het moment van ontslag niet ouder is dan 56 jaar en tien jaar of langer in dienst is van de werkgever, ontvangt in afwijking van het bepaalde in lid 1 van dit artikel van de werkgever deze aanvulling gedurende de periode waarin recht bestaat op de loongerelateerde werkloosheidsuitkering.
3. Bij de vaststelling van de leeftijdscategorie geldt de leeftijd van de werknemer op het moment van ontslag.
4. De aanvullingsperiode vangt aan op de eerste dag na het beëindigen van de arbeidsovereenkomst en eindigt na het verstrijken van de hierboven genoemde periode of zoveel eerder als de loongerelateerde werkloosheidsuitkering wordt gestaakt.
Artikel 3
1. Werknemers van 57 jaar en ouder die wegens reorganisatie in aanmerking komen voor een uitkering krachtens de Werkloosheidswet, ontvangen van de (ex) werkgever de aanvulling tot aan de de VUT-gerechtigde leeftijd. Vanaf de VUT-gerechtigde leeftijd bestaat de mogelijkheid vervroegd uit te treden. Indien vervroegde uittreding niet mogelijk is op grond van het niet voldoen aan het zgn. 10-dienstjaren criterium behoudt de (ex) werknemer recht op de deze aanvulling tot aan het moment dat hij/zij VUT-gerechtigd wordt dan wel de 65- jarige leeftijd bereikt.
2. Werknemers van 57 jaar en ouder die niet vóór het einde van de periode van loongerelateerde uitkering gebruik kunnen maken van de mogelijkheid ver- vroegd uit te treden, hebben aanspraak op een kapitaaluitkering..
3. De hoogte van deze bruto kapitaaluitkering is gelijk aan de contante waarde van het bruto bedrag behorende bij 80% van het laatstgenoten bruto salaris inclusief vakantietoeslag verminderd met het bruto minimumloon inclusief vakantietoe- slag, berekend over de maanden waarop de werknemer krachtens de Werkloos- heidswet recht heeft op een aan het minimumloon gerelateerde uitkering. Indien aantoonbaar kan worden vastgesteld dat werknemer een ”twee-verdie- ner” is, is de hoogte van de bruto kapitaaluitkering gelijk aan de contante waar- de van het bruto bedrag behorende bij 80% van het laatstgenoten xxxxx xxxxxxx inclusief vakantietoeslag verminderd met de bruto vervolguitkering ingevolge de Werkloosheidswet.
Indien de werknemer een alleenstaande ouder is die recht heeft op kinderbijslag voor een kind jonger dan 18 jaar, dan is de hoogte van de bruto kapitaaluitkering gelijk aan de contante waarde van het bruto bedrag behorende bij 80% van het laatstgenoten bruto salaris inclusief vakantiegeld verminderd met een bedrag gelijk aan 90% van het bruto minimumloon.
4. De contante waardeberekening geschiedt op basis van een rekenrente van 4% cumulatief, gedurende de periode van de loongerelateerde werkloosheidsuitke- ring.
5. De bruto kapitaaluitkering wordt uitbetaald onder aftrek van de op dergelijke betalingen van toepassing zijnde wettelijke inhoudingen.
Artikel 4
De door de werkgever in acht te nemen minimum opzegtermijn bedraagt voor werk- nemers van 30 tot 45 jaar 2 maanden, en voor werknemers van 45 jaar en ouder 3 maanden.
Artikel 5
1. Indien de werknemer in aanmerking komt voor een pensioenbijdrage krachtens de Wet Fonds Voorheffing Pensioenverzekering zal deelname aan de pensioen- regeling op basis van de pensioengrondslag bij het einde van de arbeidsover- eenkomst onder geldende voorwaarden worden voortgezet zolang recht bestaat op de bijdrage uit het Fonds.
NB. Partijen bevelen aan om, in geval de ex-werknemers in aanmerking kunnen komen voor een pensioenbijdrage krachtens de Wet Fonds Voorheffing Pensioenver-
VIII
Duur van de aan- vulling voor werknemers van 57 jaar en ouder
Kapitaal- uitkering
Minimum opzegtermijn
Voortzetting pensioenregeling
VIII
Voortzetting vrij- willige ziektekos- tenverzekering
Vertrekpremie
Aanvulling op lager salaris
zekering, daarvan gebruik te maken. Tevens bevelen partijen aan om, indien daar- van gebruik wordt gemaakt, de daardoor ontstane premiebesparing aan te wenden ten gunste van betrokken ex-werknemers.
2. Indien en voorzover de werknemer niet in aanmerking komt voor een pensioen- bijdrage krachtens de Wet Fonds Voorheffing Pensioenverzekering zal deelna- me aan de pensioenregeling op basis van de pensioengrondslag bij het einde van de arbeidsovereenkomst onder de geldende voorwaarden worden voortgezet, met dien verstande dat:
– voor werknemers jonger dan 57 jaar de voortzetting slechts plaatsvindt gedurende de aanvullingsperiode zoals vermeld in art. 2 van deze bijlage
– voor de werknemers van 57 jaar en ouder de voortzetting zal plaatsvinden tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
3. Voortzetting van deelname aan de pensioenregeling door werknemers die op of na de 57-jarige leeftijd werkloos zijn geworden ingevolge een reorganisatie krachtens artikel 4A van de CAO en die aansluitend vervroegd uittreden, geschiedt gedurende de WW- en VUT-periode als ware de arbeidsovereenkomst niet geëindigd.
4. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid bestaat de mogelijkheid de deel- neming gedurende de WW- en VUT-periode voort te zetten op basis van de pen- sioengrondslag bij het einde van de arbeidsovereenkomst tot aan het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd mits de pensioengrondslag wordt geïn- dexeerd.
Artikel 6
De werknemer die op het moment van ontslag niet verplicht was verzekerd krach- tens de Ziekenfondswet kan gedurende de aanvullingsperiode zoals vermeld in arti- kel 2 van deze bijlage, aan de ziektekostenverzekering die op hem van toepassing was blijven deelnemen. Gedurende die periode komt hij in aanmerking voor de gebruikelijke compensatie in de premie van de zijde van de werkgever.
Artikel 7
Wanneer de werknemer, aan wie door de werkgever is meegedeeld dat zijn arbeids- plaats zal vervallen een andere werkkring buiten de onderneming c.q. het concern vindt en de arbeidsovereenkomst met de werkgever wenst te beëindigen, heeft hij recht op:
- de helft van het salaris over de opzegtermijn die de werkgever ten opzichte van hem in acht zou moeten nemen, of indien de werknemer reeds door de werkge- ver is opgezegd:
- de helft van het salaris over de resterende opzegtermijn.
Artikel 8
De werknemer die wegens het vervallen van zijn functie buiten het bedrijf c.q. con- cern een werkkring aanvaardt tegen een lager salaris, komt - voorzover hiervoor geen wettelijke voorzieningen bestaan - gedurende de periode als genoemd in arti- kel 2 van deze bijlage in aanmerking voor een aanvulling tot het laatst verdiende bruto salaris, echter tot ten hoogste het bedrag aan xxxxx aanvullingen dat de werk- nemer zou hebben ontvangen indien artikel 1 van deze bijlage op hem van toepas- sing zou zijn. Deze uitkering is slechts verschuldigd indien tijdig deugdelijke loon- specificaties worden overgelegd.
Bijlage IX-A Reglement van de Stichting
Vrijwillig Vervroegd Uittreden Boeken- en Tijdschrift- uitgeverijbedrijf t/m 31-12-2000
(Artikel 20 van CAO)
Artikel 1
In dit reglement wordt verstaan onder:
a.
Regeling: de regeling van vrijwillig vervroegd uittreden zoals overeengekomen bij de CAO voor het Boeken- en voor het Tijdschriftuitgeverijbedrijf artikel 20, lid 1 c.q. de CAO voor Vaktijdschriftjournalisten artikel 19, lid 1, zoals deze regelingen thans luiden of in de toekomst zullen komen te luiden.
b.
Stichting: Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Boeken- en Tijdschriftuitgeve- rijbedrijf, gevestigd te Amsterdam, postbus 12040, 1100 AA Amsterdam Z.O., tel. 020 - 0000000.
c.
Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf: de ondernemingen die gehouden zijn de CAO voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf toe te passen, alsmede aan- verwante en dienstverlenende ondernemingen welke door het bestuur van de Stich- ting worden geacht hiermede te zijn gelijkgesteld.
d.
Werkgever: de werkgever in de zin van de CAO voor het Boeken- en Tijdschriftuit- geverijbedrijf dan wel de werkgever in de zin van de CAO voor Vaktijdschriftjour- nalisten.
e.
Werknemer: de werknemer op wie de CAO voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeve- rijbedrijf dan wel de CAO voor Vaktijdschriftjournalisten van toepassing is, dan wel de werknemer in dienst van bovengenoemde gelijkgestelde ondernemingen, alsme- de directeuren en adjunct-directeuren en/of directeuren/hoofdredacteuren en uitge- vers/hoofdredacteuren in dienst van ondernemingen die gehouden zijn een of meer van de drie bovengenoemde CAO’en toe te passen of van bovengenoemde gelijkge- stelde ondernemingen, mits de betreffende onderneming voor zijn directeuren en adjunct-directeuren en/of directeuren/hoofdredacteuren als zodanig collectief bij de Stichting is aangesloten.
f.
Werkloze werknemer: de ex-werknemer die in aanmerking is gekomen voor een WW-uitkering als gevolg van een reorganisatie in de zin van artikel 4A van de CAO.
g.
Deelnemer: de werknemer, wiens verzoek om aan de regeling te mogen deelnemen door de Stichting is ingewilligd
Begrips- bepalingen
Regeling
Stichting
Boeken- en Tijdschrift- uitgeverijbedrijf
Werkgever
Werknemer
Werkloze werknemer
Deelnemer
IX-A
Administrateur
SV-uitkering
Beëindiging arbeidsovereen- komst
Vaststelling en bijbetaling van de bijdrage
h.
Administrateur: een door het bestuur aangestelde functionaris of instelling die belast is met de uitvoering van dit reglement (PVF Achmea, Xxxxxxx 0000, 0000 XX Xxxxxxxxx, tel. 020 - 0000000).
i.
SV-uitkering: een uitkering krachtens de ZW, WAO/AAW, WW of IOAW, dan wel een combinatie van genoemde uitkeringen, één en ander eventueel aangevuld met (een) uitkering(en) ingevolge de Toeslagenwet of de RWW, of een vergelijkbare uit- kering op grond van een vrijwillige verzekering.
Artikel 2
Bij de aanvang van de vervroegde uittreding eindigt de arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer.
Indien het verzoek om aan de regeling te mogen deelnemen door de Stichting niet wordt ingewilligd, wordt het arbeidsovereenkomst ongewijzigd voortgezet.
Artikel 3
1. De werkgever is aan de Stichting verschuldigd:
a. een door CAO-partijen na advies van het bestuur van de Stichting vastge- steld percentage van het bijdrageplichtig loon van zijn werknemers. Onder bijdrageplichtig loon wordt verstaan: het vaste bruto maand-/ perio- desalaris (inclusief ZW/WAO-uitkering, aanvulling ZW/WAO of een ver- gelijkbare uikering op grond van een vrijwillige verzekering, en inclusief vaste toeslagen die per maand/periode worden uitbetaald), verhoogd met de vakantietoeslag. Het bijdrageplichtige loon bedraagt ten hoogste 1,5 maal het maximum uitkeringsdagloon WAO op jaarbasis.
b. bij wijze van voorschot een percentage van het voorschotloon.
Het percentage en de wijze van bepaling van het voorschotloon worden door CAO-partijen na advies van het bestuur van de Stichting vastgesteld.
2. In afwijking van het vermelde in lid 1 wordt ten aanzien van de werknemers belast met colporteurs- en acquisitiewerkzaamheden wier beloning voor een belangrijk deel uit provisie bestaat onder bijdrageplichtig loon verstaan: het garantie-inkomen bedoeld in artikel 9 lid 3 van Bijlage VII van de CAO voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf, vermeerderd met de vakantietoeslag.
3. De werkgever is verplicht op de tijdstippen, op de wijze en over de tijdvakken als door de Stichting bepaald de gegevens te verstrekken die de Stichting nodig heeft om de door de werkgever volgens lid 1 verschuldigde bijdrage of voor- schot vast te stellen. Als de werkgever niet of niet tijdig aan deze verplichting voldoet, is het bestuur bevoegd de verschuldigde bijdrage naar beste weten vast te stellen.
De kosten van het vergaren en verstrekken van de door de Stichting gewenste gegevens komen voor rekening van de werkgever
4. De werkgever is verplicht de bijdrage te voldoen binnen 14 dagen na de dagte- kening van de desbetreffende nota van de Stichting. Bij niet tijdige betaling van de voorschottermijn wordt tevens het gehele resterende bedrag van de voor- schotnota direct opeisbaar.
5. Bij niet-tijdige betaling van de verschuldigde bijdrage of de verschuldigde voor- schotbijdrage is de werkgever door het enkele verloop van de termijn in ver- zuim.
De Stichting is dan bevoegd te vorderen:
– rente over het verschuldigde bedrag vanaf de dag volgende op de dag dat het ver- schuldigde bedrag betaald had moeten zijn.
– vergoeding van de buitengerechtelijke invorderingskosten, onverminderd de overige kosten van vervolging verschuldigd volgens de wet.
De rente wordt berekend naar het percentage van de wettelijke interessen, dat geldt op de dag waarop de rente door de Stichting wordt gevorderd, als bedoeld in artikel 6:119 jo 120 van het Burgerlijk Wetboek. De buitengerechtelijke invorderingskosten worden gesteld op 15% van het verschuldigde bedrag, met een minimum van ƒ 75,-.
6. Indien de werkgever zijn lidmaatschap van de Groep Algemene Uitgevers, de Groep Educatieve Uitgeverijen, de Groep Uitgevers voor Vak en Wetenschap en/of de Groep Publieks- en Opinietijdschriften opzegt en tevens de aansluiting bij de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Boeken- en Tijdschriftuitgeve- rijbedrijf eindigt, zal de werkgever ter vereffening van de lasten die voortvloei- en voor de Stichting uit de uitkeringen aan de ex-werknemers van de werkgever, die zijn ingegaan vóór de einddatum van de aansluiting tot aan de reglementai- re einddata van die uitkeringen, een door de Stichting vast te stellen vergoeding betalen. Daarnaast is de werkgever verplicht tot betaling van een door de Stich- ting vast te stellen vergoeding ter vereffening van het door de beëindiging ont- stane financiële nadeel voor de Stichting.
Artikel 4
1. Om aan de regeling te kunnen deelnemen moet de betrokken werknemer:
a. in de hierna genoemde periode tenminste de daarin geldende leeftijd bereikt hebben dan wel bereiken in de maand met ingang waarvan hij uit- treedt:
- in de periode tot 1 januari 1998: 60 jaar;
- in de periode van 1 januari 1998 tot 1 januari 1999: 60 jaar en 6 maanden;
- in de periode vanaf 1 januari 1999: 61 jaar;
b. gedurende de laatste 10 jaren onmiddellijk voorafgaand aan het moment van deelneming onafgebroken op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaam zijn geweest in het Boekenuitgeverijbedrijf, Tijdschriftuitgeve- rijbedrijf zoals omschreven in artikel 1 of in een aanverwant/dienstverle- nend bedrijf en/of als journalist bij een werkgever welke gehouden is de CAO voor Vaktijdschriftjournalisten toe te passen, behoudens beperkte onderbrekingen buiten zijn schuld, een en ander ter beoordeling van het bestuur van de Stichting;
c. tenminste de leeftijd van 58 bereikt hebbendan wel bereiken in de maand met ingang waarvan hij uittreedt en in de periode voorafgaand aan de perio- de van 10 jaar als bedoeld onder b, tenminste 30 jaren werkzaam zijn geweest:
- in het boeken - of tijdschriftuitgeverijbedrijf;
- in een aanverwant/dienstverlenend bedrijf;
- als journalist bij een werkgever welke gehouden is de CAO voor Vaktijdschriftjournalisten toe te passen;
- in de grafische industrie
- in een boekhandel
- in het dagbladuitgeverijbedrijf
mits de hiervoor bedoelde periode van 10 jaar en 30 jaar liggen vóór 1 januari 2001.
IX-A
Voorwaarden van deelname
IX-A
Aanvullende voorwaarden van deelname voor volledig arbeidsonge- schikte werk- nemers
d. onmiddellijk voorafgaand aan het moment van deelneming in dienst zijn van een werkgever die aangesloten is bij de Stichting;
e. niet in aanmerking komen voor een volledige SV-uitkering en evenmin onder een afvloeiingsregeling, een nonactiviteitsregeling of een daarmee gelijk te stellen regeling vallen;
f. zich schriftelijk verbinden:
1. tot de eerste van de maand waarin hij 65 jaar wordt geen arbeidsover- eenkomst aan te gaan noch werkzaamheden die verricht worden op grond van een arbeidsovereenkomst te zullen uitbreiden;
2. tot de eerste van de maand waarin hij 65 jaar wordt geen betaalde werkzaamheden voor zijn ex-werkgever te zullen verrichten.
g. ten minste 3 maanden vóór de gewenste uittredingsdatum zijn werkgever van zijn voornemen tot uittreden in kennis hebben gesteld;
h. in de derde maand voor de gewenste uittredingsdatum een aanvraagfor- mulier bij de Stichting hebben ingediend met een afschrift aan zijn werk- gever. Eerder ingediende aanvraagformulieren worden niet in behandeling genomen en aan de werknemer geretourneerd.
2. De deelnemer heeft slechts recht op een uitkering indien en zolang het pensioen alsook elke andere uitkering, die aan de deelnemer op grond van de pensione- ring wordt verstrekt door de werkgever, wordt overgemaakt aan de Stichting. In geval (de som van de combinatie van) het pensioen en/of de andere uitkering (en) als bedoeld in de vorige volzin, hoger is dan de uitkering van de Stichting, dient, in afwijking van het aldaar bepaalde, een bedrag dat gelijk is aan de uitke- ring van de Stichting te worden overgemaakt aan de Stichting.
Artikel 4A
1. In afwijking van het in artikel 4, lid 1, sub c bepaalde kan:
a. een werknemer die aan de in artikel 4, eerste lid, sub a, gestelde leeftijdseis voldoet en in aanmerking komt voor een uitkering gebaseerd op volledige arbeidsongeschiktheid krachtens de WAO/AAW/WAZ, dan wel een ZW- uitkering ontvangt, (eventueel aangevuld met een uitkering krachtens de Toeslagenwet), aan de regeling deelnemen indien:
– hij bij de aanvang van de arbeidsongeschiktheid ten minste 57 jaar was;
– gedurende de periode van arbeidsongeschiktheid zijn arbeidsover- eenkomst met de werkgever wordt gehandhaafd;
– ook overigens aan de in dit reglement gestelde voorwaarden is vol- daan.
b. een werknemer, die tenminste de 58-jarige leeftijd bereikt heeft of bereikt in de maand met ingang waarvan hij uittreedt en die in aanmerking komt voor een uitkering gebaseerd op volledige arbeidsongeschiktheid krach- tens de WAO/AAW/WAZ, dan wel een ZW-uitkering ontvangt (eventueel aangevuld met een uitkering krachtens de Toeslagenwet), aan de regeling deelnemen wanneer:
– hij bij aanvang van de arbeidsongeschiktheid tenminste 55 jaar was;
– gedurende de periode van arbeidsongeschiktheid zijn dienstverband met de werkgever wordt gehandhaafd;
– ook overigens aan de in dit reglement gestelde voorwaarde - en in het bijzonder aan de periode zoals gesteld in artikel 4, eerste lid, sub c - is voldaan.
2. Het bepaalde in het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op directeuren en adjunct-directeuren en/of directeuren/hoofdredacteuren en uitgevers/hoofd- redacteuren in de zin van artikel 1 van dit reglement,
– die bij aanvang van de arbeidsongeschiktheid tenminste 57 jaar waren en voldoen aan het bepaalde in artikel 4, eerste lid, sub a gestelde leeftijdseis, respectievelijk 55 jaar en tevens voldoen aan de voorwaarde als bedoeld in artikel 4, eerste lid, sub c;
– en die een uitkering gebaseerd op volledige arbeidsongeschiktheid ont- vangen krachtens de AAW/WAO/WAZ, dan wel een ZW-uitkering (even- tueel aangevuld met een uitkering ingevolge de Toeslagenwet) dan wel een vergelijkbare uitkering op grond van een vrijwillige verzekering
3. De jaren dat men een WAO/AAW/WAZ-uitkering gebaseerd op volledige arbeidsongeschiktheid, dan wel een ZW-uitkering, dan wel een vergelijkbare uitkering op grond van een vrijwillige verzekering gebaseerd op volledige arbeidsongeschiktheid (eventueel aangevuld met een uitkering ingevolge de Toeslagenwet) ontvangen heeft, wordt men geacht op grond van een arbeids- overeenkomst werkzaam te zijn geweest, zoals bedoeld wordt in artikel 4, eer- ste lid onder b.
4. De voorwaarde van deelname dat men niet in aanmerking komt voor een volle- dige SV-uitkering als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder e is niet van toepas- sing ten aanzien van de beide eerste leden van dit artikel bedoelde werknemers.
Artikel 4B
1. In afwijking van het gestelde in artikel 4 lid 1 sub d en e kunnen werknemers die in aanmerking komen voor een volledige uitkering ingevolge de Werkloos- heidswet deelnemen aan de regeling;
a. op 60-jarige leeftijd, indien de betrokkende op of na het bereiken van de 57-jarige leeftijd in aanmerking is gekomen voor een uitkering krachtens de Werkloosheidswet en de ontslagdatum op of vóór 31 december 1996 ligt;
b. op de dan geldende uittredingsleeftijd, indien de betrokkene op of na het bereiken van de 57-jarige leeftijd in aanmerking is gekomen voor een uit- kering krachtens de Werkloosheidswet en de ontslagdatum op of na 1 janu- ari 1997 ligt
c. op 58-jarige leeftijd, indien de betrokkene op of na het bereiken van de 55- jarige leeftijd in aanmerking is gekomen voor een uitkering krachtens de Werkloosheidswet; hiertoe dient naast de in artikel 4 genoemde voorwaar- den aan de in het tweede lid van dit artikel genoemde nadere voorwaarden te worden voldaan.
2. De nadere voorwaarden als bedoeld in het eerste lid zijn:
a. de werkloosheid dient te zijn ontstaan als gevolg van een reorganisatie in de zin van artikel 4A van de CAO voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeve- rijbedrijf en de CAO voor Vaktijdschriftjournalisten;
b. de werkeloze dient gedurende de periode van werkloosheid het op grond van artikel 20 resp. 20A van de CAO voor het Boeken- en Tijdschriftuitge- verijbedrijf dan wel artikel 19 CAO voor Vaktijdschriftjournalisten ver- schuldigde deel van de bijdrage af te dragen aan zijn voormalige werkge- ver. De bijdrage wordt berekend over zijn laatstgenoten bruto maandsalaris voor de ingang van de werkloosheid, welk salaris verhoogd wordt met de algemene loonsverhogingen ingevolge de voor de betrokken werknemer geldende collectieve arbeidsovereenkomst, die hij ontvangen zou hebben,
IX-A
Aanvullende voorwaarden van deelname voor volledig werkloze werk- nemers
IX-A
Rechten van de deelnemer
Uitkerings- grondslag
indien hij niet werkloos geworden zou zijn. De werkgever zal de volledige bijdrage aan de Stichting afdragen;
c. degene die deel wil nemen aan de regeling op grond van het in het eerste lid sub c bepaalde dient te voldoen aan het in artikel 4 lid 1 sub c gestelde.
3. Gedurende de periode dat de in het eerste lid bedoelde werkloze voor een volle- dige uitkering krachtens de Werkloosheidswet in aanmerking komt, wordt hij geacht op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaam te zijn geweest, zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder b.
Artikel 5
1. Onder uitkeringsgrondslag van de deelnemer wordt verstaan: zijn laatstgenoten vaste bruto maand- of periodesalaris, inclusief vaste bruto toeslagen die per maand/periode worden uitbetaald, een en ander berekend op jaarbasis, ver- meerderd met de bruto vakantietoeslag.
Voorzover van toepassing wordt bij de vaststelling van de uitkeringsgrondslag rekening gehouden met de aanvulling tot het niveau als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de CAO voor het Boeken- en Tijdschrifuitgeverijbedrijf danwel artikel 17, tweede lid van de CAO voor Vaktijdschriftjournalisten, zoals die direct voorafgaand aan de deelname aan de VUT-regeling aan de deelnemer werd verstrekt.
2. In afwijking van het vermelde in het eerste lid wordt ten aanzien van de deelne- mer die was belast met colporteurs- en acquisitiewerkzaamheden en wiens belo- ning voor een belangrijk deel uit provisie bestond onder uitkeringsgrondslag verstaan: het op de datum van uittreden geldende garantie-inkomen bedoeld in artikel 9, lid 3 van Bijlage VII van de CAO voor het Boeken- en Tijdschriftuit- geverijbedrijf op jaarbasis, vermeerderd met de vakantietoeslag.
3. Bij de vaststelling van de uitkeringsgrondslag van een deelnemer als bedoeld in artikel 4A wordt in afwijking van het eerste lid uitgegaan van het laatstverdien- de vaste bruto maand- of periode-salaris direct vóór de ingangsdatum van de volledige arbeidsongeschiktheid. Dit salaris dient verhoogd te worden met de periodieke verhogingen waarop de betrokken werknemer recht gehad zou heb- ben, indien hij niet arbeidsongeschikt geworden zou zijn. Dit geheel dient nog verhoogd te worden met de algemene loonsverhogingen ingevolge de voor de betrokken werknemer geldende collectieve arbeidsovereenkomst, die hij ont- vangen zou hebben tot het moment van uittreding, indien hij niet arbeidsonge- schikt geworden zou zijn. Het bepaalde in dit artikel is voor het overige van over- eenkomstige toepassing.
4. De uitkeringsgrondslag voor de in artikel 4B bedoelde deelnemer wordt op dezelfde wijze als in het vierde lid bepaald vastgesteld, met dien verstande dat overal waar arbeidsongeschikt staat vermeld, er werkloos dient te worden gele- zen.
5. De uitkeringsgrondslag is ten hoogste gelijk aan 1,5 maal het maximum uitke- ringsdagloon WAO op jaarbasis.
Artikel 5A
1. De Stichting willigt het verzoek tot deelneming in als naar het oordeel van de Stichting aan alle voorwaarden is voldaan. De deelneming zal steeds beginnen op de eerste van een kalendermaand.
2. a. Bij uittreding vóór 1 januari 1997 heeft de deelnemer van de zijde van de Stichting recht op een bruto uitkering die gedurende de looptijd van de uitke- ring steeds 80% is van de uitkeringsgrondslag, herleid tot een maandbedrag.
b. Het onder a. vermelde geldt ook voor de werkloze werknemers als bedoeld in artikel 4B, lid 1, onder a.
3. Bij uittreden op of na 1 januari 1997, anders dan bedoeld in lid 2, sub B, heeft de deelnemer recht op een bruto uitkering die een jaarlijks wijzigend percentage is van de uitkeringsgrondslag, herleid tot een maandbedrag, waarbij dit percenta- ge het in onderstaande tabel genoemde verloop heeft.
Met ingang van 1 januari 1997: 79%;
” | ” | ” | ” | 1998: 78%; |
” | ” | ” | ” | 1999: 77%; |
” | ” | ” | ” | 2000: 76%; |
” | ” | ” | ” | 2001: 75%. |
4. Indien de salarissen op grond van de collectieve arbeidsovereenkomst:
- voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf, worden verhoogd, wordt de bruto uitkering van de deelnemer, die als werknemer direct voorafgaand aan de deelnemer aan de VUT-regeling onder deze collectieve arbeids- overeenkomst viel eveneens verhoogd.
- voor Vaktijdschriftjournalisten worden verhoogd, wordt de bruto uitkering van de deelnemer, die als werknemer direct voorafgaand aan de deelname aan de VUT-regeling onder deze collectieve arbeidsovereenkomst viel eveneens verhoogd.
De verhoging van de bruto uitkering wordt uitgedrukt in een percentage van de salarissen. Dit percentage is alsdan gelijk aan de helft van het ver- hogingspercentage van de salarissen.
5. Ten aanzien van deelnemers die niet onder de CAO voor Boeken- en Tijd- schriftuitgeverijbedrijf danwel de CAO voor Vaktijdschriftjournalisten vielen direct voorafgaande aan de deelname aan de VUT-regeling, is het vorige lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de salarisverhoging van de CAO voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf als uitgangspunt wordt genomen.
6. De netto uitkering bedraagt voor alle deelnemers bij de aanvang en gedurende de hele looptijd van de uitkering tenminste het netto wettelijk minimumloon, inclusief vakantietoeslag. Indien minder is gewerkt dan de gebruikelijke arbeidsduur wordt de minimum-uitkering in verhouding verlaagd. Een eventu- ele maatregel van de overheid zal prevaleren, in welk geval het minimumbedrag dienovereenkomstig wordt aangepast.
7. De voor het tijdstip van vervroegde uittreding geldende pensioenregeling en ziektekostenverzekering worden voortgezet op dezelfde voorwaarden als ware de arbeidsovereenkomst niet geëindigd.
8. Aan de deelnemer die voorafgaande aan het vervroegd uittreden van de zijde van de werkgever een compensatie in de premie voor de ziektekostenverzeke- ring ontving wordt deze compensatie door de Stichting uitgekeerd.
Deze compensatie wordt ten laste van de ex-werkgever gebracht.
9. De uitkering zal in maandelijkse termijnen worden betaald.
Artikel 6
Door de Stichting wordt op alle uitkeringen ingehouden:
a. de verschuldigde loonheffing;
b. het werknemersdeel in de ziekenfondspremie c.q. de volledige premie van de
IX-A
Inhoudingen
IX-A
Verplichtingen van de Stichting
c.q. de ex-werk- gever
Tijdstip uitkering
Wijziging van rechten
ziektekostenverzekering indien de deelnemer deelneemt aan een collectieve ziektekostenverzekering bij de ex-werkgever;
c. het werknemersdeel in de pensioenpremie conform de bepalingen van de pen- sioenregeling; de hoogte van de pensioenpremie wordt vastgesteld als ware de arbeidsovereenkomst met de werkgever niet beëindigd.
Artikel 7
1. De Stichting neemt voor haar rekening:
a. het werkgeversdeel in de ziekenfondspremie;
b. in verband met de voortzetting van de geldende pensioenvoorziening: 8,5% van de uitkeringsgrondslag van de deelnemer;
2. De Stichting draagt de op de uitkering ingehouden premies alsmede de premies resp. de bijdragen die zij voor haar rekening neemt, af aan de desbetreffende instanties respectievelijk aan de ex-werkgever.
3. De ex-werkgever is verplicht de werkgeversbijdrage aan de pensioenvoorzie- ning en de gebruikelijke tegemoetkoming in de ziektekostenverzekering te con- tinueren.
4. De Stichting betaalt aan de deelnemer de overhevelingstoeslag verschuldigd ingevolge de Wet Overheveling opslagpremies.
Artikel 8
De eerste uitkering geschiedt over de maand waarin de deelname is begonnen. Het tijdstip van de betaling ligt in de tweede helft van de maand waarover de uitkering verschuldigd is.
Artikel 9
1. Wanneer de deelnemer bij het begin van of tijdens zijn deelnemerschap in aan- merking komt voor een SV-uitkering dan wel voor een pensioen of uitkering als bedoeld in artikel 4, tweede lid, dan dient hij zulks te melden aan de Stichting. De SV-uitkering dan wel pensioen of andere uitkering als bedoeld in artikel 4, tweede lid, wordt in mindering gebracht op de door de Stichting te verstrekken uitkering. De deelnemer is verplicht elke wijziging in een SV-uitkering dan wel pensioen of andere uitkering als bedoeld in artikel 4, tweede lid, direct aan de Stichting te melden.
2. Indien de werknemer ten tijde van het indienen van een aanvraag tot vrijwillig vervroegde uittreding betaalde nevenwerkzaamheden verricht of gaat verrich- ten, is hij verplicht dit te melden aan de Stichting onder opgave van het bruto bedrag.
3. De deelnemer die betaalde nevenwerkzaamheden verricht of gaat verrichten, is verplicht dit te melden aan de Stichting onder opgave van de in de toekomst te ontvangen bruto inkomsten.
4. De deelnemer is verplicht een uitbreiding van de nevenwerkzaamheden en/of een toename in de inkomsten uit de werkzaamheden als bedoeld in het tweede en derde lid te melden aan de Stichting.
5. Inkomsten genoten uit nevenwerkzaamheden, die een deelnemer anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst binnen de bedrijfstak:
– binnen één jaar voor zijn uittreden is aangevangen te verrichten of;
– op of na de datum van uittreding gaat verrichten of;
– die voortvloeien uit een uitbreiding van nevenwerkzaamheden die hij reeds vóór één jaar voor het uittreden verrichtte, worden in mindering gebracht op de bruto VUT-uitkering voorzover de som van deze inkomsten en de
bruto VUT-uitkering op jaarbasis meer bedraagt dan de uitkeringsgrond- slag op jaarbasis, zoals bedoeld in artikel 5 lid 1 van het reglement.
Artikel 10
1. Wanneer de deelnemer tijdens het deelnemerschap niet of niet langer voldoet aan een der voorwaarden in dit reglement vermeld of handelt in strijd met zijn verplichtingen voortvloeiend uit dit reglement, kan het bestuur der Stichting zijn deelnemerschap en het recht op uitkering vervallen verklaren.
2. Het deelnemerschap eindigt:
– op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer 65 jaar wordt of zoveel eerder als hij op grond van een voor hem krachtens zijn laatste arbeids- overeenkomst geldende pensioenregeling aanspraak krijgt op een pen- sioenuitkering;
– bij het overlijden van de deelnemer; in dat geval vindt de VUT-uitkering op de laatste dag van de maand waarin het overlijden plaatsvond en wordt aan de nagelaten betrekkingen, zoals omschreven in artikel 7:674 BW, een overlijdensuitkering verstrekt. Deze uitkering is gelijk aan een bedrag van twee maal de hoogt van de VUT-uitkering over de maand waarin het over- lijden van de deelnemer plaatsvond.
3. Indien de Stichting te veel of ten onrechte uitkering heeft betaald doordat de deelnemer gehandeld heeft in strijd met zijn verplichtingen voortvloeiend uit dit reglement kan deze uitkering worden teruggevorderd.
Artikel 11
In alle zaken betreffende toelating, uitkering en vervallen van deelnemerschap, waarin dit reglement niet voorziet en in gevallen waarin toepassing van dit reglement leidt tot uitkomsten die door één van de betrokkenen in strijd wordt geacht met de bedoeling van de regeling tot vrijwillig vervroegd uittreden, beslist het bestuur der Stichting.
Artikel 12
De werknemer, die een verzoek tot vervroegde uittreding indient en zijn werkgever zijn verplicht de door de administrateur voor de behandeling van de aanvrage beno- digde gegevens te verstrekken.
De werknemer, die een uitkering ingevolge de regeling geniet, is verplicht om aan de administrateur opgave te doen van die gegevens die de administrateur voor de uit- voering van dit reglement behoeft.
Artikel 13
Degene ten aanzien van wie door het bestuur der Stichting een beslissing is genomen over al of niet toelating, dan wel vervallen van deelnemerschap, kan tegen deze beslissing binnen 4 weken na dagtekening van de beslissing in beroep gaan bij de Vaste Commissie voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf.
Artikel 14
1. De directeuren en adjunct-directeuren en/of directeuren/hoofdredacteuren en uitgevers/hoofdredacteuren van de aangesloten werkgever kunnen slechts tot de regeling worden toegelaten als ze per onderneming collectief bij de Stichting zijn aangemeld.
Voor de directeuren en adjunct-directeuren van een op 1 januari 1981 reeds aan- gesloten werkgever is de collectieve aanmelding slechts mogelijk tot en met 31
IX-A
Beëindiging van het deelnemer- schap; terugvor- dering
Beslissingen
Verplichting tot opgaven van gegevens
Beroep
Vrijwillige aansluiting van directeuren en adjunct-direc- teuren
IX-A
Inwerkingtreding
december 1981. Voor de directeuren/hoofdredacteuren en uitgevers/hoofdre- dacteuren van een op 1 september 1989 reeds aangesloten werkgever in de zin van de CAO voor Vaktijdschriftjournalisten is de collectieve aanmelding tot slechts mogelijk tot en met 31 december 1989. De collectieve aanmelding van directeuren en adjunct-directeuren en/of directeuren/hoofdredacteuren en uit- gevers/hoofdredacteuren van een werkgever die na 1 januari 1981 wordt aange- sloten is slechts mogelijk indien die aanmelding plaats vindt binnen 3 maanden na de datum van aansluiting van de werkgever gerealiseerd is. De aanmelding werkt terug tot de aansluitingsdatum.
2. De in lid 1 bedoelde werkgevers die hun directeuren en adjunct-directeuren en/of directeuren/hoofdredacteuren en uitgevers/hoofdredacteuren collectief hebben aangemeld zijn gehouden de directeuren en adjunct-directeuren die na de in het eerste lid bedoelde aanmelding worden benoemd voor toelating bij de Stichting aan te melden.
Artikel 15
Dit reglement is in werking getreden op 1 september 1979 en laatstelijk gewijzigd met ingang van 1 oktober 1997.
Bijlage IX-B Reglement van de Stichting
Vrijwillig Vervroegd Uittreden Boeken- en Tijdschriftuitgeverij- bedrijf m.i.v. 1 januari 2001
(Artikel 20A van de CAO)
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
In dit reglement wordt verstaan onder:
a.
Regeling: de regeling vrijwillig vervroegd uittreden zoals overeengekomen bij de CAO voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf, artikel 20A, resp. de CAO voor Vaktijdschriftjournalisten, artikel 19, zoals deze regeling thans luidt of in de toekomst zal komen te luiden.
b.
Stichting: de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Boeken- en Tijdschriftuitge- verijbedrijf, gevestigd te Amsterdam.
c.
Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf: de ondernemingen die gehouden zijn de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf toe te passen, alsmede aanverwante en dienstverlenende ondernemingen welke door het bestuur van de Stichting worden geacht hiermede te zijn gelijkgesteld.
d.
CAO: de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeve- rijbedrijf , dan wel de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor Vaktijdschriftjourna- listen.
e.
Werkgever: de werkgever in de zin van de CAO.
f.
Werknemer: de werknemer op wie de CAO van toepassing is, dan wel de werknemer die op grond van een arbeidsovereenkomst in dienst is van bovengenoemde gelijk- gestelde ondernemingen, alsmede directeuren en adjunct-directeuren en/of direc- teuren-hoofdredacteuren en uitgevers/hoofdredacteuren in dienst van ondernemin- gen die gehouden zijn de CAO toe te passen of van bovengenoemde gelijkge-stelde ondernemingen, mits de betreffende onderneming voor zijn directeuren en adjunct- directeuren en/of directeuren/hoofdredacteuren als zodanig collectief bij de Stich- ting is aangesloten.
g.
Arbeidsovereenkomst: een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7: 610 van het Burgerlijk Wetboek.
Begripsbepalin- gen
Regeling
Stichting
Boeken- en Tijd- schriftuitgeverij- bedrijf
CAO
Werkgever
Werknemer
Arbeidsovereen- komst
IX-B
Free-lance werk- zaamheden
Werkloze werk- nemer
Deelnemer
Administrateur
SV-uitkering
Prepensioen- regeling
Prepensioen- uitkering
Peildatum
Einde arbeids- overeenkomst
Verplichting tot opgave van gege- vens
h.
Free-lance werkzaamheden: werkzaamheden die worden verricht op grond van een overeenkomst van opdracht.
i.
Werkloze werknemer: de ex-werknemer die in aanmerking komt voor een ww-uit- kering als gevolg van een reorganisatie in de zin van de CAO.
j.
Deelnemer: degene van wie het verzoek om aan de regeling te mogen deelnemen door de Stichting is ingewilligd.
k.
Administrateur: een door de Stichting aangestelde functionaris of instelling die belast is met de uitvoering van dit reglement.
l.
SV-uitkering: een uitkering krachtens de ZW, WAO/Wajong/WAZ, WW of IOAW, dan wel een combinatie van genoemde uitkeringen, één en ander eventueel aange- vuld met (een) uitkering(en) ingevolge de toeslagenwet, een aanvullende op onder- nemings- of bedrijfstakniveau afgesloten collectieve arbeidsongeschiktheidsverze- kering (zoals een zogenaamde WAO-gat verzekering), dan wel (een) vergelijkbare uitkering(en) op grond van een vrijwillige op ondernemings- of bedrijfstakniveau afgesloten collectieve verzekering, zulks ter beoordeling van het bestuur van de Stichting.
m.
Prepensioenregeling: de door de werkgever getroffen prepensioenregeling ter uit- voering van de minimum prepensioenvoorwaarden zoals die luiden of in de toe- komst zullen komen te luiden in de CAO.
n.
Prepensioenuitkering: de uitkering die de deelnemer verkrijgt of zou verkrijgen als hij aan de prepensioenregeling deelneemt of zou hebben deelgenomen.
o.
Peildatum: de datum waarop overeenkomstig de prepensioenregeling voor de deel- nemer de prepensioengrondslag wordt vastgesteld.
Artikel 2
Bij de aanvang van de vervroegde uittreding eindigt de arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer.
Artikel 3
De werknemer, die een verzoek tot vervroegde uittreding indient en zijn werkgever zijn verplicht de door de administrateur voor de behandeling van de aanvrage beno- digde gegevens te xxxxxxxxxxx.xx werknemer, die een uitkering ingevolge de rege- ling geniet, is verplicht om aan de administrateur opgave te doen van die gegevens die de administrateur voor de uitvoering van dit reglement behoeft.
Artikel 4
1. De directeuren en adjunct-directeuren en/of directeuren/hoofdredacteuren en uitgevers/hoofdredacteuren van de aangesloten werkgever worden tot de rege- ling toegelaten als ze per onderneming collectief bij de Stichting zijn aange- meld.
De collectieve aanmelding is slechts mogelijk indien de aanmelding plaats- vindt binnen 3 maanden nadat de aansluiting van de werkgever gerealiseerd is. Bedoelde collectieve aanmelding werkt terug tot de aansluitingsdatum.
2. De in het eerste lid bedoelde werkgevers die hun directeuren en adjunct-direc- teuren en/of directeuren/hoofdredacteuren en uitgevers/hoofdredacteuren col- lectief hebben aangemeld zijn gehouden, de directeuren en adjunct-directeuren die na de in het eerste lid bedoelde aanmelding worden benoemd, respectieve- lijk van wie de benoeming wordt beëindigd, voor toelating, respectievelijk voor uitschrijving bij de Stichting aan te melden.
HOOFDSTUK 2 FINANCIERING
Artikel 5
1. In dit artikel wordt verstaan onder de bijdragegrondslag: het vaste bruto jaarsa- laris, inclusief een eventuele via de werkgever uitbetaalde ZW/WAO-uitkering, een aanvulling ZW/WAO of een vergelijkbare uitkering op grond van een vrij- willige verzekering en inclusief vaste toeslagen die periodiek worden uitbe- taald, verhoogd met de vakantietoeslag.
2. a. De werkgever is voor zijn werknemer een bijdrage aan de Stichting ver- schuldigd.
b. De bijdrage, bedoeld onder a, bestaat uit een bijdragedeel dat geheven wordt ten behoeve van de basis-uitkering en een bijdragedeel dat geheven wordt ten behoeve van de aanvullingsuitkering.
c. Beide bijdragedelen worden uitgedrukt in een door CAO-partijen, na advies van het bestuur van de Stichting, vastgesteld percentage over de bij- dragegrondslag.
d. Het bijdragedeel ten behoeve van de basis-uitkering wordt geheven over ten hoogste ƒ 39.335,- (€ 17.849,44) . Het bijdragedeel ten behoeve van de aanvullingsuitkering wordt geheven over ten hoogste 1,5 x het WAO dag- loon op jaarbasis uitgaande van 261 dagen;
e. In afwijking van het vermelde in lid 1 wordt ten aanzien van de werknemer belast met colporteurs- en acquisitiewerkzaamheden van wie de beloning voor een belangrijk deel uit provisie bestaat als bijdragegrondslag gebruikt: het garantie-inkomen bedoeld bedoeld in artikel 9, lid 3 van Bij- lage VII van de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf, vermeerderd met de vakantietoeslag.
f. Indien een werknemer een arbeidsovereenkomst voor minder dan de nor- maal bij de werkgever geldende wekelijkse arbeidsduur heeft, wordt de bijdragegrondslag herrekend naar een bijdragegrondslag op basis van een voltijd arbeidsovereenkomst. Vervolgens wordt de aldus berekende bij- dragegrondslag, met inachtneming van het maximum, vermenigvuldigd met het deeltijdpercentage. Het deeltijdpercentage wordt vastgesteld naar de verhouding tussen de overeengekomen en de normale wekelijkse arbeidsduur, waarbij de teller wordt gevormd door het overeengekomen aantal wekelijkse uren en de noemer door de normale wekelijkse uren.
IX-B
Aanmelding van directeuren en adjunct-directeu- ren
Vaststelling en betaling van de bijdrage