INTENTIEVERKLARING 4
Inhoudsopgave
Artikel 1a. Bekendmaking CAO 9
Artikel 3. Ter beschikking gestelde arbeidskrachten 10
HOOFDSTUK II - XXXXXXXXXXXXX 00
Xxxxxxxxx 0 - Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx 11
Artikel 4. Aangaan arbeidsovereenkomst 11
Artikel 5. Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd 11
Artikel 6. Uitsluiting artikelen 7:628 BW 11
Artikel 7. Opzegging van de arbeidsovereenkomst 11
Artikel 8. Beëindiging van rechtswege in verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd 11
Artikel 9. Beëindiging wegens dringende redenen werkgever 12
Artikel 10. Beëindiging wegens dringende redenen medewerker 12
Xxxxxxxxx 0 - Xxxxxxxxxxxxxx en bevoegdheden van werkgever en medewerker 12
Artikel 11. Verplichting medewerker 12
Artikel 12. Plaatsing van de medewerker 12
Artikel 13. Vacaturevervulling 13
Artikel 15. Uitvinding en octrooi 14
Artikel 16. Nevenactiviteiten 14
Artikel 17. Concurrentiebeding 15
Xxxxxxxxx 0 - Xxxxxxxxx voor onderzoek en/of beraad; disciplinaire maatregelen 15
Artikel 18. Schorsing voor onderzoek en/of beraad 15
Artikel 19. Disciplinaire maatregelen 15
Paragraaf 1 - De salarissystematiek 17
Artikel 21. Wijziging van het salaris 17
Artikel 22. Eenmalige uitkering 18
Artikel 23. Algemene aanpassing van de salarissen 18
Paragraaf 2 - Jaaruitkering 18
Artikel 24. Aanspraak op jaaruitkering 18
Artikel 25. Betaling van de jaaruitkering 19
Paragraaf 3 – Variabele beloning 20
Artikel 26. Collectieve variabele beloning 20
Artikel 26a. Annual Incentive Plan 21
Artikel 27. Bonus/target beloning in het kader van IPM 21
Paragraaf 4 - Toeslagen, tegemoetkomingen en compensatie in vrije tijd 21
Artikel 28. Toeslag voor ploegendienst 21
Artikel 29. Toeslag voor werken volgens dienstrooster op een feestdag 22
Artikel 30. Tijdelijke vervulling van een functie waarvoor een hogere salarisschaal geldt 22
Artikel 31. Toeslag voor wachtdienst 22
Artikel 32. Toeslag voor werken op bijzondere uren 23
Artikel 33. Toeslag voor overwerk 23
Artikel 33a. Toeslag extra opkomstdagen continudienst 24
Artikel 34. Toeslag voor ontbieden naar het bedrijf 24
Artikel 35. Tegemoetkoming in individuele gevallen 24
Artikel 35a. Jaarlijkse aanpassing van vergoedingen voor Bedrijfshulpverlening 24
Xxxxxxxxx 0 - Xxxxxxxx bepalingen 24
Artikel 37. Vermindering maandinkomen 24
Artikel 42. Persoonlijk budget 28
Artikel 42a. Aanwezigheidsbonus 28
Artikel 43. Aanwending contractueel vrijaf 29
Artikel 44. Buitengewoon verlof 31
HOOFDSTUK V - SOCIALE ZEKERHEID 33
Artikel 45. Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 00
Artikel 46. Verplaatsing om bedrijfsredenen 34
Artikel 47. Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 00
Artikel 48. Pensioenverzekering 34
Artikel 48a. Overbrugging naar pensioengerechtigde leeftijd 34
Artikel 48b. Tijdelijke Ouderenregeling 35
Artikel 49. Algemene bepaling 37
Artikel 50. Naar evenredigheid toe te passen arbeidsvoorwaarden 37
Artikel 51. Toeslagen en compensatie in vrije tijd 37
Artikel 52. Buitengewoon verlof en brugdag 38
Artikel 53. Gedeeltelijk arbeidsongeschikten 38
Artikel 54. Partieel leerplichtigen 38
Artikel 56. Opdracht extern organisatiebureau 39
Artikel 57. Fusie en reorganisatie 39
Artikel 58. Overleg vakorganisaties SABIC Limburg BV 39
Artikel 59 Bedrijfsrechtspraak 40
Artikel 61. Afwijking in individuele gevallen 40
BIJLAGE 3 - BIJBETALINGSREGELING 44
BIJLAGE 4 – COMPENSATIEREGELING LANGDURIGE XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX 00
BIJLAGE 5- ROOSTERS, OVERWERK EN NORMEN ARBEIDS- EN RUSTTIJDEN 50
BIJLAGE 6 – PERSOONLIJK BUDGET MEDEWERKERS IN DIENST SABIC LIMBURG OP
INTENTIEVERKLARING
Bij de onderhandelingen over de Collectieve Arbeidsovereenkomst SABIC Limburg B.V.
van 1 juli 2016 tot 1 juli 2018 hebben partijen onderstaande intenties uitgesproken respectieve- lijk afspraken gemaakt.
1. Duurzame inzetbaarheid
Tijdens de onderhandelingen is er veel aandacht besteed aan het onderwerp duurzame inzetbaarheid. In een speciale workshop met alle sociale partners over dit onderwerp werd geconcludeerd, dat SABIC veel instrumenten heeft die een bijdrage leveren aan de duurzame inzetbaarheid van haar medewerkers. Sommige van deze instrumenten worden (nog) niet voldoende gebruikt of erkend. XXXXX onderzoekt ook nieuwe instrumenten en wil deze gaan toepassen in overleg met sociale partners.
Naar aanleiding van de uitkomsten van deze workshop is een studieafspraak gemaakt: Een studiegroep, samengesteld uit delegaties van werkgever en vakorganisaties zal zich buigen over met name de volgende onderwerpen:
a. Loopbaanpaden
b. Tijdelijke Ouderenregeling
c. TRP/IPM
d. Huidige en toekomstige ontziemaatregelen
e. Stress workshop voor managers en medewerkers.
Daarnaast zal worden onderzocht hoe voor de langere termijn duurzame inzetbaarheid een speerpunt blijft in de HR-strategie van SABIC. In het periodieke overleg (OVS) zullen vakorganisaties en SABIC in de komende 2 jaar de genoemde thema’s uitwerken. Indien dit leidt tot voorstellen inzake de bestaande arbeidsvoorwaarden zullen deze in het komende cao-overleg in 2018 worden besproken.
2. Stroombeleid en werkgelegenheid
In 1997 zijn in het ‘Protocol in,- door- en uitstroombeleid’ de kernelementen rondom het werkge- legenheidsthema en een kader voor de ontwikkeling en inzet van instrumenten ter concretise- ring en uitvoering van het Stroombeleid vastgelegd. Dit document blijft (vooralsnog) als zodanig van kracht.
SABIC Limburg B.V. vormt een belangrijke bron van directe en indirecte werkgelegenheid. Door het Stroombeleid wordt het individuele werkgelegenheidsperspectief van de medewerker versterkt.
Met betrekking tot de reeds gedurende een aantal jaren door SABIC beschikbaar gestelde mid- delen voor werkgelegenheidsprojecten zal een deel van deze middelen in beginsel worden aan- gewend ter (co)financiering van adequate arbeidsmarktprojecten ter verbetering van de positie van specifieke (kwetsbare) doelgroepen op de arbeidsmarkt met bijzondere aandacht voor xxx- xxxxx; ten aanzien van jongeren zal met name worden bezien op welke wijze andere werkge- vers hierbij kunnen worden betrokken. Een ander deel zal worden aangewend in het kader van verbetering van de ontwikkeling van de industriële arbeidsmarkt in de regio, door onder andere opleidingsprojecten voor industrie-relevante groepen en het bewerkstelligen van een betere af- stemming tussen bedrijfsleven en onderwijs. Uitgangspunt en voorwaarde voor de aanwending van deze werkgelegenheidsmiddelen is het bestaan van een breed draagvlak door bijvoorbeeld inschakeling van deskundige instanties zoals de Stichting ‘Maak het in de techniek’ en cofinan- ciering door andere partijen.
Met ingang van 2017 bedraagt de bijdrage 0,13% van de loonsom.
Partijen zijn overeengekomen dat XXXXX zich zal inspannen om aan 15 jeugdige arbeidsonge- schikten met een Wajong-uitkering of jeugdwerklozen een vaste arbeidsplaats te bieden via een dienstverband met Calder.
SABIC streeft voorts naar een realisatie van 60 stageplaatsen per kalenderjaar in 2017 en 2018.
3. Continudienst
Extra tijdelijke postentoeslag operators in het kader van Studie Running Business
Er geldt een toeslag van 2,5% van het schaalsalaris voor operators bij een van de plants op de Site Geleen in hun huidige functie een extra post moeten aanleren in het kader van de Studie Running Business die:
- op 31 oktober 2012 bij SABIC Limburg in dienst zijn en
- het maximum van de salarisschaal hebben bereikt en
- zonder dat dit voor de medewerker leidt tot een beloning in een hogere salarisschaal door promotie.
De toeslag zal een keer per jaar worden uitbetaald.
Bij wijziging van functie of einde dienstverband in de loop van het kalenderjaar zal de toeslag de maand na de wijziging of met de eindafrekening bij einde dienstverband worden toegekend.
Deze toeslag wordt het laatst toegekend in februari 2018 (over het kalender jaar 2017). Vakorganisaties zullen worden geïnformeerd over de groeilijnen van de operators.
4. Competenties kader- en OR-leden en profilering vakorganisaties
Tevens zullen cao-partijen in gezamenlijk overleg invulling geven aan de wijze waarop de vak- organisaties zich binnen SABIC kunnen profileren.
Voorts zal, in onderling overleg tussen de directie van SABIC en de bestuurders van de vakor- ganisaties en de voorzitter van de Ondernemingsraad aandacht worden besteed aan de inbreng van OR- en kaderleden ten behoeve van hun jaarlijkse beoordeling.
5. Compensaties Spaarpremie
De compensaties spaarpremie 1994 resp. 2003 worden gecontinueerd, met inbegrip van de verrekening van een fictieve werkgeverspremie, welke bij algemene aanpassing van de salaris- sen per gelijke datum zal worden verhoogd met het desbetreffende percentage.
6. WGA-premie
De werkgeversbijdrage in de WGA-premie zal ongewijzigd worden voortgezet. Dat betekent dat de premie niet deels verhaald zal worden bij de werknemers.
7. Werkdruk
De signalen van de vakorganisaties over werkdruk binnen onderdelen van de organisatie zijn serieus genomen. Door management is voor de Site Geleen een werkgroep gestart die de fei- ten heeft onderzocht en actieplannen in werking heeft gesteld. De vakorganisaties zijn hierover geconsulteerd.
De resultaten en reacties op het werkplan zullen door werkgever en vakorganisaties gemonitord worden en in het reguliere periodieke overleg (OVS) besproken worden.
Er wordt ook onderzocht hoe hieraan vorm kan worden gegeven voor de afdelingen in de loca- tie Sittard.
8. Mentorschap
Voor medewerkers vanaf 60 jaar die vanwege omstandigheden niet kunnen blijven deelnemen in het reguliere arbeidsproces, zal worden onderzocht of zij geschikt zijn (of kunnen worden op- geleid) en ingezet kunnen worden als mentor.
Hierdoor kan er een verschuiving (gedeeltelijk of geheel) in de werkzaamheden plaatsvinden en kunnen zij een bijdrage leveren aan kennisoverdracht aan andere medewerkers.
Als pilot zal worden gestart met het zoeken van mogelijkheden om 5 mentoren in te zetten voor het organiseren en geven van opleiding - ook in het licht van de toekomstige continudienstbe- zetting.
9. Mobiliteit medewerkers Chemelot
Er is op de Chemelot site een initiatief ontwikkeld tussen ondernemingen met betrekking tot mo- biliteit van medewerkers op de site. XXXXX zal actief meedenken over de inrichting hiervan.
10. Indiensttreding Calder
Bij indiensttreding/plaatsing bij Calder gelden dezelfde condities als voorheen bij EAM, indien en voor zover op individuen plaatsing hierbij plaats vindt zoals besproken in de hardshipcom- missie.
11. Vereenvoudiging/houdbaarheid arbeidsvoorwaardelijke regelingen
Door cao-partijen is besproken dat een vereenvoudiging van arbeidsvoorwaarden wenselijk kan zijn, gelet op de (onevenredige) administratieve belasting of houdbaarheid van systemen. Een werkgroep, bestaande uit vertegenwoordigers van SABIC en vakorganisaties, zal gedurende de looptijd van deze cao, onderzoeken welke arbeidsvoorwaarden dit betreft en welke wijzigingen daarvoor in aanmerking komen. Uitgangspunt is dat het arbeidsvoorwaardenpakket over de breedte gelijkwaardig blijft. De voortgang van deze werkgroep zal in het periodieke overleg (OVS) worden bijgehouden en besproken. Het resultaat van de studie zal een pakket van voor- stellen zijn dat in het volgende cao-overleg in 2018 zal worden besproken.
12. Hardship ziektekostenverzekering Zilveren Kruis
Voor die medewerkers die om bijzondere redenen nu niet zijn verzekerd bij Zilveren Kruis zal SABIC zich inspannen om desgevraagd in overleg met Zilveren Kruis te onderzoeken of deze medewerkers zich toch kunnen aansluiten bij de collectieve verzekering.
13. Opleidingsfonds
Het opleidingsfonds, dat wordt beheerd door de Ondernemingsraad SABIC Limburg, wordt ge- continueerd. De doelstellingen zullen voor de looptijd van de cao worden bijgesteld tot uitslui- tend opleidingen gericht op de categorieën 1 en 3. Gedurende de looptijd van deze cao zullen er geen opleidingen toegekend worden behorende tot categorie 2 van het tot juli 2016 geldende reglement, zijnde het verwerven van inkomen in de toekomst en opleidingen voor persoonlijke ontwikkeling. In totaal wordt hiervoor € 150.000 beschikbaar gesteld voor de looptijd van deze CAO.
14. Uitbreiding pensioengrondslag voor medewerkers in dagdienst, danwel twee- of drie- ploegendienst
Naar analogie van de 5 opkomstdagen voor continudienst (die al pensioengevend zijn) zal, voor het eerst in de pensioengrondslag per 1 januari 2017, aan de medewerkers in dagdienst, twee- en drieploegendienst een gedeelte van het persoonlijk budget en uitbetaald verlof worden toe- gevoegd aan de pensioengrondslag. Over dit deel zal pensioen worden opgebouwd en door werkgever en werknemer pensioenpremie worden betaald. Dit gedeelte betreft het daadwerke- lijk uitbetaalde persoonlijk budget én uitbetaald verlof tot maximaal 24% van het maandinkomen (5 dagen) per jaar. Dit zal worden vastgelegd in het Pensioenreglement (definitie pensioenloon). De technische details zullen nog verder worden uitgewerkt.
15. Salarisontwikkeling voor jonge academici en top HBO-ers
Tijdens het overleg is stil gestaan bij de salarisontwikkeling van de groep jonge academici en top HBO-ers die zijn ingedeeld in de (SABIC)- salarisgroepen 11 tot en met 13. De werknemers
in deze groep vallen voor hun salarisontwikkeling nu niet onder de cao maar onder de Global Salary Planning policy.
Afgesproken is dat onder deze medewerkers een enquête zal plaatsvinden met de vraag of zij onder de Global Salary Planning willen blijven vallen (huidige situatie) of dat zij een voorkeur hebben voor toepassing van de reguliere cao-bepalingen ten aanzien van salarisontwikkeling. Deze enquête zal in oktober 2016 plaatsvinden, waarbij de meerderheid van stemmen bindend zal zijn voor de gehele groep.
Ter voorbereiding zal aan deze groep medewerkers door de cao-partijen gezamenlijk voorlich- ting worden gegeven over beide systemen, de voorwaarden van de stemming en het proces (in- clusief een zorgvuldige stemprocedure).
16. Werkingssfeer Global Salary Planning Tool
Partijen hebben de intentie uitgesproken om de afspraken met betrekking tot de Salary Planning Tool te handhaven gedurende een periode van minimaal vier jaar tot 1 juli 2018. In die periode zal er geen uitbreiding van de werkingssfeer van deze tool plaats vinden.
SABIC zal een vertrouwenscommissie van de Ondernemingsraad SABIC Limburg inzicht geven in de werking van de Salary Planning Tool, de salarisschalen, de merit-matrix (waarin vast ligt welke verhoging van toepassing is gegeven de beoordeling en gegeven de positie in de salaris- schaal), en de aantallen medewerkers die het betreft.
17. 3e jaar WW
Cao-partijen spreken af dat in het periodiek overleg nadere afstemming plaats vindt over een eventuele reparatie van de WW zoals besproken in het sociaal akkoord van april 2013.
Na het SER-advies “Rol sociale partners bij toekomstige arbeidsmarktinfrastructuur bij WW en inrichting WW” en nadat het STAR-advies aan sociale partners met betrekking tot de reparatie van de WW in de cao is afgerond zullen cao-partijen, met inachtneming van deze adviezen en de brieven van de STAR van 24 december 2013 en 11 juli 2014, overleg voeren om inhoudelijk afspraken te maken tot een private aanvullende WW-verzekering waarmee beoogd wordt de hoogte en duur van de wettelijke WW-uitkering te handhaven, zoals deze gold op 31 december 2015.
De manier waarop dit vorm wordt gegeven is via onderhandelingen, de insteek van de werkge- ver is dat een eventuele reparatie voor de werkgever kostenneutraal dient te zijn.
18. Ontwikkeling medewerkers in salarisgroep C33
SABIC zal met medewerkers ingedeeld in salarisgroep C33 onderzoeken welke ondersteuning zij aan hun ontwikkeling kan bieden zodat zij kunnen doorstromen naar functies op C34-niveau. De werkgever zal zich inspannen deze schaalverhoging mogelijk te maken. Voorwaarde is dat de betrokken medewerkers zelf eveneens de benodigde inspanningen verrichten.
19. Kilometervergoeding dienstreizen en extra opkomsten
De kilometervergoeding voor dienstreizen zal per 1 oktober 2016 worden verhoogd van € 0,28 naar € 0,33.
De kilometervergoeding voor extra opkomsten zal per 1 oktober 2016 worden verhoogd van € 0,28 naar € 0,44.
20. Aanpassing jubileumregeling
In de jubileumregeling zal de toekenning van een netto-uitkering (in een nader te bepalen vorm), worden opgenomen, conform onderstaande tabel:
Aantal dienstjaren | Waarde |
5 | € 50 |
10 | € 75 |
15 | € 100 |
20 | € 125 |
25 | € 150 |
30 | € 175 |
35 | € 200 |
40 | € 225 |
45 | € 250 |
50 | € 275 |
Aldus overeengekomen en in zesvoud ondertekend, Sittard, 10 november 2016
SABIC Limburg B.V. FNV
Vakbond De Unie
Synergo-vhp
Vakbond ABW
CNV Vakmensen
COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST SABIC LIMBURG B.V.
1 juli 2016 tot 1 juli 2018
HOOFDSTUK I - ALGEMEEN
Artikel 1. Looptijd
1a. De bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst gelden voor het tijdvak van 1 juli 2016 tot 1 juli 2018 en eindigen zonder dat hiervoor enige opzegging is vereist.
1b. Voor de artikelen 42, 55 en 58 gelden afwijkende looptijden, welke aldaar zijn aangegeven.
2. Deze overeenkomst is van toepassing op de medewerker en kan worden aangehaald als CAO-SABIC Limburg B.V.
Artikel 1a. Bekendmaking CAO
De CAO wordt aan de medewerkers bekend gemaakt door middel van publicatie via het intra- net. Aan medewerkers die daaraan behoefte hebben, wordt op hun verzoek een printversie ter beschikking gesteld.
Artikel 2. Definities
In deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt verstaan onder:
a) de werkgever: SABIC Limburg B.V., gevestigd te Sittard;
b) de vakorganisaties: de vakorganisaties die deze collectieve arbeidsovereenkomst hebben ondertekend;
c) de CAO: de onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst;
d) de medewerker: degene die een arbeidsovereenkomst heeft met SABIC Limburg B.V.;
N.B. Teneinde de leesbaarheid te bevorderen wordt in deze CAO steeds alleen de manne- lijke vorm gehanteerd; voor 'de medewerker' respectievelijk 'hij' of 'hem' of 'zijn' moet tevens gelezen worden 'de medewerkster' respectievelijk 'zij' of 'haar' of 'haar'.
e) gereserveerd
f) Het maandinkomen: de som van de volgende inkomensbestanddelen:
- het salaris, dat wil zeggen het (schaal)salaris als bedoeld in artikel 20,
- de toeslag voor ploegendienst (art. 28),
- de toeslag voor extra opkomstdiensten in continudienst (artikel 33a)
- de toeslag voor blijvende plaatsing in wachtdienst (art. 31),
- de toeslagen ingevolge de bijbetalingsregeling (bijlage 3),
- de garantietoeslag ingevolge de Compensatieregeling langdurige arbeidsongeschiktheid (bijlage 4)
rekening houdend met de vermindering als bedoeld in art. 45, lid 10;
g) de dag: de aaneengesloten periode van 24 uren, aanvangende om 00.00 uur;
h) de gemiddelde feestdagvergoeding: een twaalfde deel van de volgens het dienstrooster ge- middeld op jaarbasis toe te kennen toeslag als bedoeld in artikel 29;
i) feestdagen: nieuwjaarsdag, beide paasdagen, hemelvaartsdag, beide pinksterdagen, beide kerstdagen alsmede de dag waarop de verjaardag van Z.M. de Koning landelijk wordt ge- vierd;
j) intern overleg: de Ondernemingsraad SABIC Limburg B.V. en de desbetreffende Overleg- vergadering, alsmede de Eenheidsvertrouwensmedewerkers;
k) continudienst: de dienst waarbij met een 5-ploegenrooster gedurende het gehele jaar in een volcontinu proces wordt gewerkt, dan wel de dienst die uitdrukkelijk daarmee is gelijkge- steld;
l) partner: degene die met de medewerker is gehuwd dan wel een geregistreerd partnerschap is aangegaan;
m) geregistreerd partnerschap: partnerschap als bedoeld in Boek 1, titel 5A van het Burgerlijk Wetboek;
n) SABIC: SABIC Limburg B.V.; SABIC Europe B.V.; SABIC Innovative Plastics B.V.; SABIC Corp. (KSA), danwel daaraan gelieerde ondernemingen binnen de SABIC-groep.
Artikel 3. Ter beschikking gestelde arbeidskrachten
De werkgever draagt zonder voorafgaand overleg met de Ondernemingsraad aan ter beschik- king gestelde arbeidskrachten, niet vallende onder de bepalingen van een collectieve arbeids- overeenkomst, geen werkzaamheden op, welke naar hun aard door de medewerkers plegen te worden verricht. Een en ander geldt voor zover die werkzaamheden niet van een dergelijke om- vang zijn dat verwacht mag en kan worden dat deze met het bestaande medewerkersbestand onder normale werkcondities niet tijdig, zulks gemeten naar de normen van een behoorlijke en efficiënte bedrijfsvoering, kunnen worden uitgevoerd.
HOOFDSTUK II - DIENSTVERBAND
Xxxxxxxxx 0 - Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx
Artikel 4. Aangaan arbeidsovereenkomst
1. De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor onbepaalde tijd, tenzij in bijzondere gevallen anders is overeengekomen. De arbeidsovereenkomst wordt schriftelijk vastgelegd.
2. Bij indiensttreding ontvangt de medewerker een exemplaar van de CAO.
Artikel 5. Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd
1. Een arbeidsovereenkomst aangegaan voor bepaalde tijd, mag ten hoogste twee jaar belo- pen, waarbij voor de berekening van deze periode aansluitende arbeidsovereenkomsten aange- gaan voor bepaalde tijd, worden samengevoegd.
2. In voorkomende gevallen - met name voor projecten - mag een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd evenwel voor ten hoogste 5 jaar worden aangegaan. Als regel zal een arbeids- overeenkomst voor bepaalde tijd niet meerdere projecten omvatten.
3. Indien een arbeidsovereenkomst aangegaan voor bepaalde tijd, stilzwijgend wordt voortge- zet, wordt deze geacht verder te zijn aangegaan voor onbepaalde tijd.
Artikel 6. Uitsluiting artikelen 7:628 BW
Het bepaalde in de artikelen 7:628 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing.
Artikel 7. Opzegging van de arbeidsovereenkomst
1. Voor werkgever en medewerker geldt een opzegtermijn van:
a) één maand, indien de medewerker is ingedeeld in een van de salarisschalen C32 tot en met C35;
b) drie maanden, voor de overige medewerkers.
2. De opzegging van de arbeidsovereenkomst kan geschieden tegen elke kalenderdag.
3. Het bepaalde in lid 1 en lid 2 is niet van toepassing op de arbeidsovereenkomst voor be- paalde tijd indien en voor zover deze overeenkomst eindigt door het verstrijken van de tijd en op de beëindiging van rechtswege in verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leef- tijd, als bedoeld in artikel 8.
Artikel 8. Beëindiging van rechtswege in verband met het bereiken van de pensioenge- rechtigde leeftijd
De arbeidsovereenkomst eindigt op de dag waarop de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt.
Artikel 9. Beëindiging wegens dringende redenen werkgever
Onverminderd het bepaalde in artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek zullen voor de werkge- ver dringende redenen in de zin van dat artikel onder andere aanwezig geacht kunnen worden wanneer de medewerker:
1) zich schuldig maakt aan een ernstige overtreding van enig op zijn arbeid betrekking heb- bend wettelijk voorschrift;
2) ontplofbare of andere gevaarlijke stoffen van het bedrijf meeneemt of daarvan een kennelijk verkeerd gebruik maakt;
3) opzettelijk de redelijke bevelen of instructies, door of namens de werkgever gegeven, niet nakomt;
4) herhaaldelijk of gedurende drie achtereenvolgende dagen verzuimt, zonder voorafgaande toestemming van degene onder wiens onmiddellijk toezicht hij werkzaam is, of van de daar- toe aangewezen bedrijfsinstantie en zonder naderhand als geldig aangenomen reden welke voorafgaand werd medegedeeld of waarvan voorafgaande mededeling niet mogelijk was;
5) een andere medewerker, diens familieleden of huisgenoten mishandelt, grovelijk beledigt, op ernstige wijze bedreigt, verleidt of tracht te verleiden tot handelingen, strijdig met wet of goede zeden;
6) opzettelijk of ondanks waarschuwing roekeloos de eigendommen van de werkgever of van een andere medewerker beschadigt of aan ernstig gevaar blootstelt;
7) opzettelijk of ondanks waarschuwing roekeloos de veiligheid in het bedrijf of de veiligheid in de omgeving van het bedrijf dan wel de leefbaarheid van het milieu in de omgeving van het bedrijf schaadt of aan ernstig gevaar blootstelt;
8) de geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 14 schendt.
Artikel 10. Beëindiging wegens dringende redenen medewerker
Onverminderd het bepaalde in artikel 7:679 van het Burgerlijk Wetboek zullen voor de mede- werker dringende redenen in de zin van dat artikel onder andere aanwezig geacht kunnen wor- den:
1. wanneer er wegens gehele of gedeeltelijke stilstand van het bedrijf of wegens gebrek aan afzet meer dan drie dagen in een week geen werk is;
2. wanneer een hoger geplaatste medewerker de medewerker, diens familieleden of huisge- noten mishandelt, grovelijk beledigt, op ernstige wijze bedreigt, verleidt of tracht te verleiden tot handelingen, strijdig met wet of goede zeden.
Paragraaf 2 - Verplichtingen en bevoegdheden van werkgever en medewerker
Artikel 11. Verplichting medewerker
De medewerker is verplicht tijdens zijn dienstvervulling zijn gehele werkkracht in dienst te stel- len van en zijn kennis naar vermogen aan te wenden tot verbetering van de goede gang van za- ken bij SABIC.
Artikel 12. Plaatsing van de medewerker
1. De werkgever is bevoegd, met inachtneming van de ter zake geldende regelingen, al die maatregelen te treffen welke hij in verband met de organisatie en de goede gang van zaken noodzakelijk acht.
2. Het bepaalde in lid 1 houdt onder meer in, dat de werkgever bevoegd is, binnen de grenzen der redelijkheid, de medewerker arbeid te laten verrichten op de tijd en op de plaats welke de werkgever wenselijk acht.
3. De werkgever is eveneens binnen de grenzen der redelijkheid bevoegd andere werkzaamhe- den - niet behorend tot het takenpakket van de medewerker - blijvend of tijdelijk aan de mede- werker op te dragen. De op te dragen andere werkzaamheden moeten, in aanmerking nemend opleiding, beoordeling en persoonlijke omstandigheden van de betrokkene en rekening hou- dend met de bedrijfsomstandigheden, als redelijkerwijze passend voor hem kunnen worden be- schouwd.
4. Indien de werkgever op grond van het bepaalde in dit artikel de standplaats van de medewer- ker wil wijzigen en/of de medewerker andere werkzaamheden wil opdragen, zal hij dit in het al- gemeen ten minste twee weken voor de ingangsdatum met de medewerker bespreken onder opgave van redenen en van de vermoedelijke tijdsduur.
5. De werkgever kan met de medewerker die buiten SABIC Limburg B.V. wordt geplaatst, over- eenkomen welke bepalingen van deze CAO noodzakelijkerwijs aanpassing behoeven.
Artikel 13. Vacaturevervulling
1. Voor de vervulling van een nieuwe ontstane of vrijgekomen bestaande functie gelden de vol- gende richtlijnen:
a) de keuze zal vallen op de voor de betrokken functie meest geschikte persoon;
b) aan daarvoor geschikte medewerkers zal de voorkeur worden gegeven boven kandidaten van elders;
c) indien er meer medewerkers gelijk geschikt zijn, zal aan de medewerker met een hogere leeftijd of langere diensttijd in soortgelijke functies de voorkeur worden gegeven.
2. De mogelijkheid om uit het medewerkersbestand in opengevallen functies te voorzien, wordt, zo veel mogelijk passend in het raam van loopbaanbegeleiding, bevorderd door plaatsverwisse- ling en doelmatige opleiding. Het opleiden van de medewerkers vormt daarmee een essentieel onderdeel van het beleid, waarbij de verantwoordelijkheid voor opleiding zowel bij de werkgever als bij de medewerker ligt.
Opleiding is met name van belang, om in het licht van de snelle technologische ontwikkeling het kwalificatie niveau voor de huidige, alsmede eventuele toekomstige functie te behouden respec- tievelijk te verbeteren.
Artikel 14. Geheimhouding
1. De medewerker is tijdens de duur van de arbeidsovereenkomst alsook daarna, verplicht tot geheimhouding van al hetgeen hem direct of indirect ingevolge zijn dienstverband bekend is en waarvan openbaarmaking of mededeling aan derden schade zou kunnen berokkenen aan:
- SABIC of daaraan direct of indirect gelieerde ondernemingen of diensten, dan wel
- ondernemingen, bedrijven of diensten waarvoor werkzaamheden zijn/worden verricht, dan wel
- ondernemingen, bedrijven of diensten die voor SABIC of daaraan direct of indirect gelieerde ondernemingen of diensten werkzaamheden verrichten resp. hebben verricht, dan wel
- ondernemingen, bedrijven of diensten waarmee SABIC of daaraan direct of indirect gelieerde ondernemingen of diensten een zakelijke en/of contractuele verhouding heeft.
De medewerker zal tijdens de duur van de arbeidsovereenkomst al hetgeen hem direct of indi- rect ingevolge zijn dienstverband bekend is, voor geen ander doel aanwenden dan waarvoor hij met bedoelde informatie bekend is geraakt.
2. De medewerker is verplicht vóór het eindigen van de arbeidsovereenkomst alle bedrijfseigen- dommen en alle niet zijn persoon betreffende bescheiden, welke betrekking hebben op de in lid 1 bedoelde ondernemingen, van welke aard ook, bij de werkgever in te leveren.
3. Wanneer de medewerker een van de in de leden 1 en 2 genoemde verplichtingen niet na- komt, is hij gehouden tot vergoeding van alle schade, welke daaruit voor de in lid 1 bedoelde ondernemingen voortvloeit.
Artikel 15. Uitvinding en octrooi
1. De medewerker is verplicht elke door hem tijdens de duur van zijn arbeidsovereenkomst ge- dane uitvinding op het gebied van de werkzaamheid van SABIC en/of die ondernemingen, be- drijven of diensten alwaar de medewerker is tewerkgesteld, onverwijld aan de werkgever mede te delen.
2. Voor zover de werkgever niet reeds van rechtswege aanspraak op octrooi heeft, is de mede- werker, indien de werkgever zulks wenst, verplicht de rechten uit zijn uitvinding voortvloeiend aan de werkgever over te dragen. Op de werkgever rust de verplichting om binnen een redelijke termijn aan de medewerker mede te delen of hij van dit recht op overdracht gebruik wenst te maken. Alle eventuele kosten verbonden aan de overdracht komen ten laste van de werkgever.
Toelichting
Onder 'de rechten uit een uitvinding voortvloeiend' wordt niet uitsluitend verstaan het recht op het aanvragen van octrooi, maar ook bijv. het recht om de uitvinding geheim te houden.
3. De werkgever is bevoegd ten aanzien van de in de leden 1 en 2 omschreven verplichtingen nadere regelen vast te stellen.
4. Indien de aard van de functie meebrengt, dat de medewerker zijn bijzondere kennis aan- wendt tot het doen van uitvindingen, wordt bij het bepalen van het salaris op voorhand rekening gehouden met de aan de medewerker toekomende vergoeding voor gemis aan octrooi.
5. Aan de medewerker in een functie waarvan de aard niet meebrengt dat de medewerker zijn bijzondere kennis aanwendt tot het doen van uitvindingen, wordt een, het gemis aan octrooi in aanmerking genomen, billijk bedrag toegekend, indien de werkgever van het recht op over- dracht van de uit zijn uitvinding voortvloeiende rechten gebruik maakt.
Artikel 16. Nevenactiviteiten
1. Het is de medewerker die is ingedeeld in een van de salarisschalen C36 tot en met C41, als- mede de medewerker met een functie als bedoeld in artikel 20, lid 1, 2e volzin, verboden een 'nering of bedrijf' uit te oefenen, bijbetrekkingen te vervullen of tegen betaling anderszins werk- zaamheden voor derden te verrichten zonder schriftelijke toestemming van de werkgever.
2. Indien de werkgever daartegen schriftelijk bezwaar maakt, is het de medewerker, ingedeeld in een van de salarisschalen C32 tot en met C35, verboden een 'nering of bedrijf' uit te oefenen, bijbetrekkingen te vervullen of tegen betaling anderszins werkzaamheden voor derden te ver- richten.
3. De in lid 1 bedoelde toestemming is niet vereist voor en het in lid 2 bedoelde bezwaar zal niet worden gemaakt tegen het ontwikkelen van de in lid 1 bedoelde activiteiten, niet tegen betaling, ten behoeve van vakorganisaties of van verenigingen van godsdienstige, sociale of culturele aard.
4. De in lid 1 bedoelde toestemming zal alleen geweigerd worden en het in lid 2 bedoelde be- zwaar zal alleen gemaakt worden op gronden, aan het bedrijfsbelang ontleend; de verleende toestemming kan op zodanige gronden te allen tijde worden ingetrokken.
Artikel 17. Concurrentiebeding
De werkgever is gerechtigd aan aanstelling of handhaving in een functie de voorwaarde te ver- binden dat de medewerker zich schriftelijk verbindt na beëindiging van de arbeidsovereen- komst - behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van de werkgever - niet in dienst te treden van of werkzaamheden te verrichten ten behoeve van andere ondernemingen of instel- lingen. Deze toestemming wordt in ieder geval verleend indien de onderneming of instelling naar het oordeel van de werkgever niet concurrerend werkzaam is ten opzichte van SABIC en/of die ondernemingen, bedrijven of diensten alwaar de medewerker is tewerkgesteld.
Xxxxxxxxx 0 - Xxxxxxxxx voor onderzoek en/of beraad; disciplinaire maatregelen
Artikel 18. Schorsing voor onderzoek en/of beraad
1. De medewerker kan worden geschorst, teneinde onderzoek en/of beraad mogelijk te maken, indien het vermoeden dan wel de zekerheid bestaat dat hij zich aan zodanige laakbare daden of gedragingen heeft schuldig gemaakt, dat met toepassing van artikel 19 lid 1 sub a en b redelij- kerwijze tot ontzetting uit de functie, eventueel gepaard gaande met indeling in een lagere sala- risschaal, of tot ontslag zou kunnen worden overgegaan.
2. Bij aanzegging van de schorsing wordt de reden daarvan aan betrokkene meegedeeld. De schorsing wordt schriftelijk aan de medewerker bevestigd, eveneens onder vermelding van de reden.
3. De schorsing, waarvan de duur zo veel mogelijk dient te worden beperkt, kan geschieden on- der gehele of gedeeltelijke inhouding van het op maximaal zeven dagen betrekking hebbende deel van het maandinkomen.
4. Na beëindiging van het onderzoek en/of het beraad wordt het resultaat van het onderzoek en de beslissing schriftelijk aan de medewerker meegedeeld.
5. De inhouding van het maandinkomen als bedoeld in lid 3, wordt ongedaan gemaakt, indien en voor zover de werkgever niet besluit de toegepaste schorsing aan te merken als een discipli- naire schorsing.
6. Blijkt het vermoeden dat tot schorsing heeft geleid ongegrond, dan wordt betrokkene schrifte- lijk gerehabiliteerd en wordt de inhouding alsnog ongedaan gemaakt.
Artikel 19. Disciplinaire maatregelen
1. In geval van laakbare daden of gedragingen van de medewerker kan de werkgever overgaan tot het nemen van disciplinaire maatregelen. Naar de ernst van de daden of gedragingen wordt een onderscheid gemaakt in een drietal categorieën:
a) daden of gedragingen die zo ernstig zijn, dat deze op zich zelf een dringende reden tot ont- slag op staande voet in de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek (eventueel on- der toepassing van artikel 9) vormen;
b) daden of gedragingen die weliswaar geen dringende reden voor ontslag op staande voet vormen, maar die toch zo ernstig zijn, dat de werkgever redelijkerwijze tot opzegging van de arbeidsovereenkomst zou kunnen overgaan;
c) daden of gedragingen die weliswaar niet zo ernstig zijn, dat rederlijkerwijze tot opzegging van de arbeidsovereenkomst zou kunnen worden overgegaan, maar toch wel van dien aard zijn, dat zij uit oogpunt van de goede orde bij SABIC en/of uit een oogpunt van een veilige bedrijfsvoering door de werkgever niet kunnen worden geduld.
Bedoelde daden of gedragingen kunnen in bepaalde omstandigheden ook buiten de uitoefening van de functie en/of buiten het bedrijf hebben plaatsgehad.
2. Afhankelijk van de ernst van de daden of gedragingen en van de omstandigheden waaronder die hebben plaatsgevonden, kunnen de volgende maatregelen worden genomen:
a) ingeval van daden of gedragingen als bedoeld onder 1.a:
− ontzetting uit de functie gepaard gaande met indeling in een lagere salarisschaal, echter onverminderd de mogelijkheid om onverwijld over te gaan tot ontslag op staande voet;
b) ingeval van daden of gedragingen als bedoeld onder 1.b:
− ontzetting uit de functie niet gepaard gaande met indeling in een lagere salarisschaal, dan wel
− tijdelijke ontzetting uit de functie gepaard gaande met indeling in een lagere salaris- schaal, dan wel
− schorsing voor 5 tot 7 volgens het voor betrokken medewerker geldende dienstrooster te werken diensten, gepaard gaande met inhouding van het op die dagen betrekking hebbende deel van het maandinkomen,
een en ander onverminderd de mogelijkheid om de arbeidsovereenkomst te beëindigen.
c) ingeval van daden of gedragingen als bedoeld onder 1.c:
− tijdelijke ontzetting uit de functie niet gepaard gaande met indeling in een lagere salaris- schaal, dan wel
− schorsing voor ten hoogste 5 volgens het voor betrokken medewerker geldende dienst- rooster te werken diensten, gepaard gaande met gehele of gedeeltelijke inhouding van het op die dagen betrekking hebbende deel van het maandinkomen.
3. Alvorens tot een van sub 2 genoemde maatregelen wordt overgegaan, wordt de betrokken medewerker, en op diens verzoek ook een vertrouwenspersoon van betrokken medewerker ge- hoord.
4. De reden van de te nemen of de genomen maatregel wordt aan betrokkene in een voor be- roep vatbare beslissing bevestigd. Een eventueel tegen de beslissing bij de Commissie van Be- roep ingesteld beroep heeft ten aanzien van de uitvoering van de maatregel geen opschortende werking.
5. Ingeval ontzetting uit de functie gepaard gaat met plaatsing in een functie waarvoor een lagere salarisschaal geldt, kan geen aanspraak worden gemaakt op toekenning van de toesla- gen als bedoeld in artikel 46.
HOOFDSTUK III - BELONING
Paragraaf 1 - De salarissystematiek
Artikel 20. Salarisschalen
1. De regeling van de salarissen geldt voor de functies die zijn ingedeeld in de salarisschalen C32 tot en met C41. Voor niet in die schalen ingedeelde functies stelt de werkgever het salaris van geval tot geval vast.
2. De medewerker op wie de regeling van de salarissen in de CAO van toepassing is, wordt in- gedeeld in een van de salarisschalen, welke zijn opgenomen in bijlage 1.
3. Voor de indeling in de salarisschalen is primair bepalend het niveau van de normaliter ver- richte functie. Voor de vaststelling van dit niveau wordt gebruik gemaakt van een systematiek van functiewaardering.
Medebepalend voor de indeling zijn opleidingsniveau, de ervaring en de eventuele geschiktheid voor het vervullen van hogere functies.
4. De salarisschalen bestaan uit:
a. een minimum schaalsalaris;
b. een maximum schaalsalaris.
5. De medewerkers die op basis van de overgangsmaatregel krachtens het tot 1 januari 2005 vigerende beoordelingssysteem aanspraak hebben op een hoger maximumsalaris als bedoeld in lid 4.b., behouden dit hogere salaris tenzij zij worden ingedeeld in een hogere salarisschaal.
Artikel 21. Wijziging van het salaris
1. Indien en voor zover de medewerker het maximum schaalsalaris nog niet heeft bereikt, wordt het salaris per 1 april van elk jaar verhoogd met een bedrag ter hoogte van 2,5% van het maxi- mum schaalsalaris. De laatste salarisverhoging is zo nodig lager, indien anders het maximum schaalsalaris zou worden overschreden.
2. Van het in lid 1 bepaalde kan worden afgeweken indien niet is voldaan aan de in het kader van IPM vastgelegde competentie-afspraken (Persoonlijke Ontwikkeling).
3. Bij indiensttreding in de loop van enig jaar wordt per 1 april daaropvolgend een deelverhoging naar evenredigheid toegekend.
4. Bij indeling in een hogere salarisschaal wordt het salaris verhoogd met een bedrag ter grootte van 5 % van het maximum schaalsalaris van de oude salarisschaal, met dien verstande dat het salaris in de nieuwe salarisschaal ten minste gelijk is aan het minimum schaalsalaris.
5. Bij indeling in een lagere salarisschaal wordt het salaris verlaagd met een bedrag ter grootte van 5 % van het maximum schaalsalaris van de oude salarisschaal, met dien verstande dat het salaris in de nieuwe salarisschaal niet hoger zal zijn dan het maximum schaalsalaris in de la- gere salarisschaal.
6. Indeling in een hogere salarisschaal en de hieruit voortvloeiende wijziging van het salaris gaat als regel in op de eerste dag van een kalenderkwartaal.
7. Aan de medewerker die 3 jaar nadat hij het maximum schaalsalaris heeft bereikt, een TRP- rating Outstanding heeft, kan boven het maximum schaalsalaris jaarlijks een extra verhoging van 2,5% worden toegekend tot maximaal 10% boven het maximum schaalsalaris.
Indien de medewerker na het toekennen van de extra verhoging(en) langer dan een jaar geen TRP-rating Outstanding meer heeft, vindt verrekening van het verschil plaats met de eerstvol- gende algemene aanpassing(en) van de salarissen totdat het maximum schaalsalaris is bereikt.
Aan de Outstanding medewerker die op basis van de Overgangsbepaling van het tot 1 januari 2005 vigerende beoordelingssysteem een hoger salaris ontvangt dan het maximum schaalsala- ris, wordt de extra verhoging toegekend, indien en voor zover het persoonlijk perspectiefsalaris lager is dan het maximum schaalsalaris vermeerderd met de extra verhoging(en).
8. Voor de medewerkers waarop de cao-salarisschalen niet van toepassing zijn en die deel uit- maken van de Global Salary Planning, wordt de jaarlijkse merit vastgesteld op basis van de Global guidelines. Deze bepaling heeft betrekking op medewerkers behorende tot de manage- mentgroep (boven C41) en jonge academici/top HBO’ers (tot en met SABIC schaal 13). Hierbij geldt voor medewerkers met een performance beoordeling van tenminste strong en wier indivi- dueel salaris lager is dan het mid-point behorende bij zijn/haar salarisschaal, een minimum ter hoogte van de algemene aanpassing van de salarissen die is toegekend na 1 april van het voor- afgaande jaar en voor de datum van de individuele aanpassing.
Artikel 22. Eenmalige uitkering
Aan de medewerkers, ingedeeld in de salarisschalen C32 tot en met C41 en geen onderdeel uitmaken van de Global Salary Planning, die in dienst zijn per 1 januari 2017 wordt een eenma- lige uitkering verstrekt van 0,2% van 14 maal het maandinkomen als bedoeld in artikel 24, lid 2 (peil per 31 december 2016).
Deze uitkering wordt betaald met de salarisafrekening van januari 2017.
Artikel 23. Algemene aanpassing van de salarissen
De salarissen als bedoeld in artikel 20 van de medewerkers in de functies die zijn ingedeeld in de salarisschalen C32 tot en met C41 en geen onderdeel uitmaken van de Global Salary Plan- ning, worden verhoogd:
met ingang van 1 juli 2016 met 1,6% en
met ingang van 1 juli 2017 met 1,7%.
Artikel 24. Aanspraak op jaaruitkering
1. De medewerker heeft per kalenderjaar aanspraak op een jaaruitkering waarin begrepen va- kantiebijslag, verder te noemen jaaruitkering. De uitkering bedraagt op jaarbasis 2 maal het maandinkomen, met een minimum zoals vermeld in bijlage 2.A.
2. Voor de toepassing van deze regeling wordt onder maandinkomen verstaan: het maandinko- men als bedoeld in artikel 2 letter f, verhoogd met:
a) Voor de medewerker werkzaam in continudienst de gemiddelde feestdagvergoeding als be- doeld in artikel 2, letter h.
b) De uitkering ingevolge de WAO en/of WAJONG of de WIA.
3. Voor de hoogte van de uitkering is bepalend het inkomen van de maand, waarin het desbe- treffende deel van de uitkering wordt betaald.
Indien over die maand geen aanspraak op loon- en/of loondoorbetaling bij ziekte bestond, wordt de uitkering bepaald naar de situatie op de laatste dag waarover de medewerker aanspraak had op loon en/of loondoorbetaling bij ziekte.
4a. De medewerker heeft naar evenredigheid - als vermeld in bijlage 2.B. - aanspraak op de jaaruitkering indien hij in de loop van het kalenderjaar in en/of uit dienst treedt en/of gedurende 1 of meer maanden geen aanspraak heeft op loon en/of loondoorbetaling bij ziekte.
4b. Voor de toepassing van deze regeling wordt de medewerker die uiterlijk op de 15e dag van enige kalendermaand in dienst is getreden, geacht op de eerste dag van die maand in dienst te zijn getreden; in het andere geval wordt de arbeidsovereenkomst geacht op de eerste dag van de volgende maand te zijn aangegaan.
4c. Voor de toepassing van deze regeling wordt de medewerker wiens arbeidsovereenkomst eindigt met ingang van de 16e of een latere dag van enige kalendermaand, geacht die gehele maand in dienst te zijn geweest; in het andere geval wordt de arbeidsovereenkomst geacht met ingang van de eerste dag van de desbetreffende maand te zijn geëindigd.
5a. De medewerker die tijdelijk in continudienst is geplaatst, ontvangt voor elke volledig ver- richte roostercyclus een aanvulling op de jaaruitkering. De aanvullende uitkering bedraagt per roostercyclus: 1/10,4 gedeelte van de som van de toeslag voor werken in continudienst en de gemiddelde feestdagvergoeding, te berekenen over 2 maal het salaris over de maand decem- ber van het desbetreffende kalenderjaar.
5b. Aan de medewerker die aanspraak heeft op de minimum jaaruitkering, als bedoeld in lid 1 van dit artikel, wordt de aanvullende uitkering gedaan indien en voor zover zij uitgaat boven het verschil tussen het voor de medewerker geldende minimum als vermeld in bijlage 2.A. en 2 maal het voor hem geldende maandinkomen. Wanneer niet gedurende het gehele jaar aan- spraak op loon en/of loondoorbetaling bij ziekte heeft bestaan wordt de uitkering berekend over het verschil tussen de evenredige delen van voornoemde bedragen.
5c. Voor de toepassing van deze regeling wordt als een volledig verrichte roostercyclus mede beschouwd de ten minste voor de helft verrichte roostercyclus mits deze laatste onmiddellijk aansluit aan een volledig verrichte roostercyclus.
6. Gereserveerd.
7. De in bijlage 2.A. genoemde bedragen worden, indien en zodra de salarissen een algemene verhoging ondergaan, verhoogd met hetzelfde percentage als dat van de bedoelde algemene verhoging van de salarissen.
Artikel 25. Betaling van de jaaruitkering
1. De in artikel 24 bedoelde jaaruitkering wordt in twee gedeelten betaald:
in mei een eerste deel, gelijk aan 1 maandinkomen en in november daaropvolgend het tweede deel, gelijk aan 1 maandinkomen, met inachtneming van het minimum zoals vermeld in bijlage 2.A.
2. De aanvullende uitkering als bedoeld in artikel 24 lid 5 wordt tegelijk met de afrekening van het salaris over de maand december van het desbetreffende kalenderjaar betaald.
3. Indien en voor zover de medewerker in mei van het betreffende kalenderjaar een vakan-
tie-uitkering krachtens de WAO en/of WAJONG of de WIA ontvangt, wordt het eerste deel van de uitkering als bedoeld in lid 1 hiermee verminderd. De vermindering als hiervoor bedoeld vindt plaats naar evenredigheid van het aantal volle kalendermaanden waarover de medewerker in het betreffende kalenderjaar aanspraak heeft op loon en/of loondoorbetaling bij ziekte.
4. De betaling van de uitkering als bedoeld in artikel 24 lid 4 vindt plaats zoals aangegeven in bijlage 2.C.
5. Bij uitdiensttreding vindt de verrekening van het in vergelijking met de verkregen aanspraak te veel of te weinig betaalde deel van de jaaruitkering plaats tegelijk met de laatste afrekening van het salaris. Voor de hoogte van het te verrekenen deel van het maandinkomen is bepalend het loon over de laatste maand waarover aanspraak bestaat op loon en/of loondoorbetaling bij ziekte.
Paragraaf 3 – Variabele beloning
Artikel 26. Collectieve variabele beloning
1. Jaarlijks zal een collectieve variabele beloning worden toegekend die is gebaseerd op de jaarlijks vast te stellen doelstellingen voor EBITDA van Europa Polymers & Chemicals en de SHER doelstelling voor SABIC Limburg. Uitbetaling zal in beginsel plaatsvinden met de salaris- afrekening van april.
Voor medewerkers ingedeeld in een van de SABIC salarisgroepen 14 tot en met 16 zal deze collectieve variabele beloning worden toegekend over het kalenderjaar 2016. Vanaf 2017 geldt voor deze categorie het Annual Incentive Plan.
2. De collectieve variabele beloning wordt toegekend aan de (gewezen) medewerker, indien en voor zover hij in het relevante kalenderjaar binnen de locaties van SABIC Limburg B.V. werk- zaam is geweest, die
- op de eerste van de maand waarin de betaling plaats vindt, in dienst is, of
- op die datum niet meer in dienst is wegens
• het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd of de eerdere pensioenleeftijd voor mede- werkers die gebruik maken van de mogelijkheid tot vervroeging van ouderdomspen-sioen als bedoeld in het Pensioenreglement van de Stichting pensioenfonds SABIC;
• het aangaan van een dienstverband in het kader van de WSW;
• arbeidsongeschiktheid op grond waarvan aanspraak bestaat op een uitkering krachtens de WAO of de WIA;
• een intra concernverplaatsing;
• overlijden, in welk geval de uitkering wordt toegekend aan de nagelaten betrekkingen.
Voor de toepassing van deze bepaling wordt de medewerker die voor een periode van minder dan 5 jaar buiten de locaties van SABIC Limburg B.V. is of zal zijn, geacht binnen die locaties werkzaam te zijn.
De werkgever kan hieromtrent nadere regels stellen. Ingevolge artikel 12 lid 5 kan ter zake een andere regeling worden overeengekomen.
3. De hoogte van de collectieve variabele beloning is afhankelijk van de doelstellingen zoals die jaarlijks worden geformuleerd voor de EBITDA voor Polymers & Chemicals in Europa en SHER voor Limburg. Hierbij gelden per doelstelling een minimum, beoogd resultaat en maximum.
De vakorganisaties en de ondernemingsraad van SABIC zullen jaarlijks zo spoedig over de tar- gets worden geïnformeerd.
De uitkering bedraagt een percentage van het jaarinkomen conform de volgende tabel:
Minimum | Beoogde doelstelling | > Maximum | |
EBITDA Polymers & Chemicals | 1% | 2,25% | 3,5% |
Bij realisatie van (afge- rond op 10 mln) | 80%*@target | @ target | 120%*@target |
SHER Limburg | 1% | 1,5% | 2% |
Bij realisatie van (afge- rond op 0,01) | 120%*@target | @ target | 80%*@target |
Indien de realisatie van de doelstellingen tussen minimum, @target (=beoogde realisatie) en maximum bedraagt, worden de percentages naar evenredigheid (lineair) toegekend, waarbij de uitkomst steeds rekenkundig wordt afgerond op 2 decimalen.
4. Als jaarinkomen geldt de som van de over het relevante boekjaar toegekende maandinko- mens, de toegekende feestdagvergoeding en de jaaruitkering, verhoogd met de toegekende WAO , WAJONG en of WIA uitkering.
Voor de periode dat de medewerker in het relevante boekjaar als gevolg van arbeidsongeschikt- heid blijvend minder dan zijn normale arbeidsduur werkzaam is, wordt het jaarinkomen naar evenredigheid van de resterende arbeidsduur vastgesteld.
Artikel 26a. Annual Incentive Plan
Voor medewerkers ingedeeld in een van de SABIC salarisgroepen 14 tot en met 16 zal vanaf 1 januari 2017 in plaats van IPM en de collectieve variabele beloning, het Annual Incentive Plan, SABIC’s wereldwijde regeling voor variabele beloning, worden ingevoerd. In dit plan zal voor deze salarisgroepen een Target Award Opportunity gelden van 15%.
Als onderdeel van de instemming van de Ondernemingsraad op basis van artikel 27 van de Wet op de Ondernemingsraden, zal in een tripartite overleg tussen cao-partijen en de Onderne- mingsraad van SABIC Limburg nadere invulling worden gegeven aan de arbeidsvoorwaardelijke consequenties. De uitkomst hiervan zal separaat aan betrokken medewerkers worden gecom- municeerd.
Artikel 27. Bonus/target beloning in het kader van IPM
1. In het kader van Integraal Performance Management zal een deel van de doelen van het IPM-plan of het gehele IPM-plan worden aangewend voor een bonus/target beloning. Deze be- draagt voor de medewerkers ingedeeld in een van de salarisschalen tot en met C41 maximaal 5% per kalenderjaar.
Over de wijze van bepaling van de bonus/targets zullen nadere regels worden gesteld.
2. Met betrekking tot in-/uitdiensttreding, wijziging van dienstverband, interne mutaties en ar- beidsongeschiktheid in de loop van het kalenderjaar worden nadere uitvoeringsregels vastge- steld.
3. De grondslag van de resultaatbeloning is het jaarinkomen. Onder jaarinkomen wordt verstaan de som van de over het relevante kalenderjaar toegekende maandinkomens, de toegekende feestdagvergoeding en de jaaruitkering, verhoogd met de toegekende WAO-, WAJONG- en/of WIA-uitkering.
4. De betaling van de resultaatbeloning vindt plaats uiterlijk in de maand april volgend op het betreffende kalenderjaar, tenzij in overleg met de ondernemingsraad een ander uitbetalingsmo- ment wordt vastgesteld.
Paragraaf 4 - Toeslagen, tegemoetkomingen en compensatie in vrije tijd
Artikel 28. Toeslag voor ploegendienst
1. De medewerker, ingedeeld in een van de salarisschalen C32 tot en met C41, blijvend ge- plaatst in ploegendienst, ontvangt per kalendermaand een toeslag in procenten van het salaris. Deze toeslag bedraagt voor het volgens de algemeen geldende dienstroosters verrichten van:
a) continudienst: 31%;
b) 3-ploegendienst (ochtend-, middag-, nachtdienst): 19%;
c) 2-ploegendienst (ochtend- middagdienst): 13%.
Voor groepen medewerkers geplaatst in een dienst waarvan het dienstrooster afwijkt van de al- gemeen geldende roosters, wordt door de werkgever na overleg met de Ondernemingsraad met behulp van de overeengekomen berekeningsmethode voor roostertoeslagen een passende toe- slag vastgesteld.
2. Indien een medewerker in de loop van een kalendermaand blijvend in een (andere) ploegen- dienst wordt geplaatst, dan wel uit ploegendienst wordt geplaatst, ontvangt hij over de betref- fende kalendermaand de toeslag(en) naar evenredigheid.
3. Het wisselen van dienst binnen het voor de medewerker geldende dienstrooster wordt niet afzonderlijk gehonoreerd.
Artikel 29. Toeslag voor werken volgens dienstrooster op een feestdag
1. De medewerker, ingedeeld in een van de salarisschalen C32 tot en met C41, die volgens dienstrooster op een feestdag werkt, ontvangt per gewerkt uur een toeslag in procenten van het salaris. De toeslag bedraagt:
a) voor de medewerker blijvend geplaatst in continudienst:
- 1,75% voor de uren op 1e paas-, 1e pinkster- en 1e kerstdag en
- 1,50% voor de uren op de overige feestdagen;
b) voor de medewerker blijvend geplaatst in 2- of 3-ploegendienst:
- 1,15% voor de uren op 1e paas-, 1e pinkster- en 1e kerstdag en
- 0,90% voor de uren op de overige feestdagen.
Deze toeslag wordt tevens toegekend aan de medewerker die volgens dienstrooster niet op een feestdag behoeft te werken maar als reservist invalt op die feestdag. Dit heeft verder geen ge- volgen voor de berekening van de gemiddelde feestdagvergoeding als bedoeld in artikel 2 letter h.
2a. Indien een medewerker blijvend geplaatst in continudienst volgens dienstrooster op een feestdag zes uur of langer heeft gewerkt, wordt hem op zijn verzoek in de periode van 13 weken daaropvolgend, zo mogelijk te zijner keuze een dienst compenserend vrij gegeven, tenzij de be- drijfsomstandigheden dit naar het oordeel van de werkgever niet toelaten. Is op de bedoelde feestdag tengevolge van dienstwijziging minder dan 6 uur arbeid verricht, dan wordt toch een dienst compenserend vrij gegeven.
2b. Indien de medewerker een dienst compenserend vrij neemt, wordt de toeslag voor ieder uur compenserend vrij verminderd met 0,60% van het salaris.
Artikel 30. Tijdelijke vervulling van een functie waarvoor een hogere salarisschaal geldt
De medewerker, ingedeeld in een van de salarisschalen C 32 tot en met C35, die tijdelijk een functie vervult waarvoor een hogere salarisschaal geldt dan voor zijn eigen functie en eerstbe- doelde functie volledig vervult, ontvangt per waargenomen dienst een toeslag van 0,20% van het salaris.
Artikel 31. Toeslag voor wachtdienst
1. De medewerker kan worden verplicht zich buiten zijn gewone diensten bij wijze van wacht- dienst gedurende een bepaalde periode op een aan de werkgever bekende plaats beschikbaar te houden om zo nodig werk te verrichten.
2. De medewerker, ingedeeld in een van de salarisschalen C32 tot en met C41, ontvangt voor de in het vorige lid bedoelde wachtdienst een toeslag.
Deze toeslag bedraagt voor een wachtweek of voor een wachtweekeinde respectievelijk 10% en 5% van het salaris. De toeslag van 10% wordt verhoogd met 1,5% van het salaris voor elke feestdag in de periode maandag tot en met vrijdag waarop wachtdienst wordt verricht, alsmede met 1% van het salaris voor elke brugdag waarop wachtdienst wordt verricht.
3. Voor de medewerkers, die blijvend in wachtdienst zijn geplaatst en deze wachtdienst volgens een vooraf vastgesteld rooster verrichten, wordt de toeslag, met uitzondering van de extra toe- slag van 1,5% voor de feestdagen in de periode maandag tot en met vrijdag en de extra toeslag van 1% voor elke brugdag, per kalendermaand vastgesteld in procenten van het salaris.
4. De medewerker, ingedeeld in een van de salarisschalen C32 tot en met C41, die tijdens wachtdienst wordt opgeroepen om werkzaamheden te verrichten, ontvangt voor elke keer dat hij daadwerkelijk naar het bedrijf moet komen, een toeslag van 0,60% van het salaris.
Artikel 32. Toeslag voor werken op bijzondere uren
1. De medewerker, ingedeeld in een van de salarisschalen C32 tot en met C41, blijvend ge- plaatst in vlaggedienst, ontvangt per gewerkt uur voor de hierna aangeduide uren gedurende welke hij in opdracht van de werkgever werkt in afwijking van het voor hem geldende dienst- rooster, zonder dat er sprake is van overwerk als bedoeld in artikel 40, een toeslag in procenten van het salaris, te weten:
- 0,60% voor de uren op zon- en feestdagen;
- 0,30% voor de uren op zaterdagen;
- 0,15% voor de uren vóór 7.00 uur en na 19.00 uur in de periode van maandag tot en met vrijdag met uitzondering van de uren op feestdagen.
2. De medewerker, ingedeeld in een van de salarisschalen C32 tot en met C41, blijvend ge- plaatst in 2-ploegendienst (ochtend-, middagdienst) die in plaats van een volgens het voor hem geldende dienstrooster vastgestelde dienst een nachtdienst verricht, ontvangt over de gewerkte uren van deze nachtdienst de toeslag als bedoeld in lid 1.
Artikel 33. Toeslag voor overwerk
1a. De medewerker ingedeeld in een van de salarisschalen C32 tot en met C38 ontvangt per uur overwerk naar zijn keuze
- een toeslag, of
- een toeslag in combinatie met een uur compenserend vrij.
In afwijking hiervan ontvangt de medewerker ingedeeld in een van de salarisschalen C32 tot en met C38 per uur overwerk uitsluitend een toeslag in combinatie met een uur compenserend vrij, wanneer door of krachtens wettelijke bepalingen het nemen van compenserend vrij dwingend is voorgeschreven.
1b. De overige medewerkers ontvangen per uur overwerk een uur compenserend vrij. 1c. Uren compenserend vrij worden slechts verleend indien de bedrijfsomstandigheden
dit - zulks naar het oordeel van de werkgever - toelaten en kunnen zo mogelijk ter keuze van de
medewerker worden opgenomen in de periode van 13 weken volgende op de week waarin het overwerk werd verricht.
2a. De toeslag als bedoeld in lid 1, wordt vastgesteld in procenten van het salaris en bedraagt zonder compenserend vrij, per uur:
- 1,50% op de 1ste paas-, 1ste pinkster- en 1ste kerstdag;
- 1,20% op de overige feestdagen en zondagen;
- 0,90% op overige dagen.
Voor overwerk, door een medewerker blijvend geplaatst in continudienst verricht op rustdagen volgens zijn dienstrooster, worden de percentages met 0,10 verhoogd.
Indien compenserend vrij wordt opgenomen, wordt de toeslag voor ieder uur compenserend vrij verminderd met 0,60% van het salaris.
2b. Indien de medewerker na het verrichten van onafgebroken overwerk van zes uur of langer wegens bedrijfs- of vervoerstechnische redenen zijn eerstvolgende normale dienst niet of niet volledig kan verrichten, ontvangt hij voor dit overwerk compenserend vrij.
3. Ten aanzien van de betaling wordt de duur van het overwerk afgerond op uren waarbij min- der dan 0,5 uur wordt verwaarloosd en 0,5 uur of meer naar boven wordt afgerond. Wanneer de medewerker op één dag meer dan één keer overwerk heeft verricht, wordt dat overwerk samen- gevoegd alvorens afronding plaatsvindt.
4. De medewerker die blijvend in continudienst is geplaatst, ontvangt indien per kalenderjaar meer dan drie diensten buiten het voor hem geldende dienstrooster worden verricht, per dienst die het aantal van drie overschrijdt, een bonus van € 115.
Onder extra dienst wordt verstaan: de gehele dienst verricht op een rustdag volgens dienstroos- ter, alsmede de dienst die binnen een termijn van 28 dagen om bedrijfsredenen is verschoven naar een rustdag volgens het voor hem geldende dienstrooster.
Artikel 33a. Toeslag extra opkomstdagen continudienst
De medewerker blijvend geplaatst in continudienst, zal maandelijks een toeslag ontvangen van 5/15 x 5,7% = 1,9% van zijn maandsalaris, verhoogd met de continudiensttoeslag, voor het ver- richten van de extra opkomstdiensten als bedoeld in artikel 38, lid 2.
Indien een gedeelte van het jaar in continudienst wordt gewerkt, zal een verrekening van deze toeslag plaats vinden. Bij beëindiging van continudienst zal deze verrekening plaats vinden met het salaris van de maand waarin het laatst in continudienst wordt gewerkt. Bij aanvang van con- tinudienst in de loop van het jaar zal dit geschieden met het salaris dat geldt in de maand waarin de medewerker in continudienst gaat werken.
Artikel 34. Toeslag voor ontbieden naar het bedrijf
1. De medewerker ingedeeld in een van de salarisschalen C32 tot en met C38, die geen wacht- dienst heeft, ontvangt een toeslag van 0,60% van het salaris indien hij
na het bedrijf te hebben verlaten, wordt opgeroepen daarnaar terug te keren;
op een andere dienst wordt ontboden, nadat hij op het bedrijf gekomen de dienst volgens zijn dienstrooster niet of niet geheel kan verrichten.
2. Het gestelde in lid 1 is niet van toepassing op speciale diensten waarvoor afzonderlijke ver- goedingsregelingen gelden.
Artikel 35. Tegemoetkoming in individuele gevallen
Indien voor de medewerker, gelet op het in de artikelen 27 tot en met 34 bepaalde, geen aan- spraak op toeslagen, tegemoetkomingen of compensaties in vrije tijd kan ontstaan, kan de werkgever in individuele gevallen een billijke tegemoetkoming toekennen al dan niet in samen- hang met compensatie in andere vorm.
Artikel 35a. Jaarlijkse aanpassing van vergoedingen voor Bedrijfshulpverlening
De vergoedingen voor oefenuren zoals opgenomen in de Regeling vergoedingen Bedrijfshulp- verlening, zullen jaarlijks worden aangepast op het moment en met het percentage als vermeld in artikel 23 (Algemene aanpassing van de salarissen).
Xxxxxxxxx 0 - Xxxxxxxx bepalingen
Artikel 36. Uitbetaling
Aan het einde van de kalendermaand ontvangt de medewerker het maandinkomen als bedoeld in artikel 2 letter f over de desbetreffende maand. Aan het einde van de daarop volgende kalen- dermaand ontvangt de medewerker een betaling van hetgeen hem over de voorafgaande maand toekomt aan overige (incidentele) loonelementen. Alle betalingen geschieden volgens een gespecificeerde afrekening. Bij deze afrekening worden vorderingen die de werkgever op de medewerker heeft, in mindering gebracht.
Artikel 37. Vermindering maandinkomen
1. Het maandinkomen wordt verminderd voor elke dienst of gedeelte van een dienst gedurende welke de medewerker de binnen zijn dienstrooster opgedragen werkzaamheden niet verricht.
De vermindering van het maandinkomen blijft achterwege voor de tijd gedurende welke de werkzaamheden niet worden verricht wegens:
- contractueel vrijaf (artikel 43);
- buitengewoon verlof (artikel 44);
- compenserend vrij (artikelen 29 en 33);
- vrijaf op een feestdag (artikel 2, letter i) en
- brugdag of compenserend vrij als bedoeld in artikel 39 lid 3;
- nader door de werkgever vast te stellen redenen, die onder meer verband houden met deel- name aan opleidingen in het belang van het bedrijf, intern en/of extern overleg alsmede ver- zuim wegens overmacht.
2. De vermindering van het maandinkomen geschiedt naar evenredigheid van het aantal ver- zuimde diensten of gedeelten van diensten ten opzichte van het aantal mogelijk volgens dienst- rooster te werken diensten.
HOOFDSTUK IV - ARBEIDSDUUR
Artikel 38. Arbeidsduur
1. De normale arbeidsduur bedraagt voor de medewerker blijvend geplaatst in een andere dienst dan continudienst, behoudens in het belang van het bedrijf noodzakelijke uitzonderingen, gemiddeld 40 uur per kalenderweek.
Tot de normale arbeidsduur behoren gemiddeld 5 opleidingsdagen op jaarbasis.
2. De normale arbeidsduur bedraagt voor de medewerker blijvend geplaatst in continudienst ge- middeld 33,6 uur per kalenderweek. Tot de normale arbeidsduur behoren gemiddeld 5 oplei- dingsdagen op jaarbasis.
Vanaf 1 januari 2015 gelden 5 extra opkomstdiensten per jaar, boven de gemiddelde 33,6 urige wekelijkse arbeidsduur. Met de vakorganisaties zullen nadere richtlijnen worden opgesteld over de toepassing van deze extra opkomstdiensten.
3. Behoudens door de medewerker geplaatst in ploegendienst en door de medewerker voor wie zulks in verband met de organisatie en de productie van het bedrijf niet mogelijk is, wordt als re- gel geen werk verricht op zaterdagen, zondagen en feestdagen.
4. De algemeen geldende roosters alsmede de normen inzake arbeids- en rusttijden zijn opge- nomen in bijlage 5.
Artikel 39. Brugdag
1. Voor de medewerker, niet geplaatst in continudienst, wordt 24 december indien deze dag valt op een van de dagen maandag tot en met vrijdag, beschouwd als een brugdag. Indien 24 de- cember valt op een zaterdag of op een zondag, geldt de vrijdag na Hemelvaartsdag als brug- dag.
2. Aan de medewerker, niet geplaatst in continudienst, wordt op een brugdag als regel vrijaf ge- geven voor de dienst die volgens zijn dienstrooster aanvangt op die brugdag.
3. Aan de medewerker, niet geplaatst in continudienst, die volgens zijn dienstrooster een gehele of gedeeltelijke dienst verricht, die aanvangt op een brugdag, wordt op een andere dag com- penserend vrij gegeven naar evenredigheid.
Aan de medewerker die op een brugdag een rustdag volgens dienstrooster heeft, wordt op een andere dag een dienst compenserend vrij gegeven.
Compenserend vrij zal - zo veel mogelijk ter keuze van de medewerker - liggen op een van de dagen maandag tot en met vrijdag, in beginsel in de periode van 13 weken daaropvolgend.
4. Werk verricht op een brugdag wordt beschouwd als overwerk, indien en voorzover het aantal normaal volgens dienstrooster te werken uren wordt overschreden.
Artikel 40. Overwerk
1. Onder overwerk wordt verstaan het werk dat in opdracht van de werkgever wordt verricht bo- ven de normale arbeidsduur per kalenderdag welke volgens dienstrooster geldt.
Voor medewerkers ingedeeld in de cao-schalen C32 tot en met C38 worden vanaf 1 oktober 2016, reisuren tijdens dienstreizen ook beschouwd als overwerk.
Niet als overwerk wordt beschouwd het op enige kalenderdag verrichte werk van een dienst vol- gens het geldende dienstrooster, waarvan het aanvangsuur is verlegd.
2. Overwerk zal zowel in het algemeen als voor iedere medewerker afzonderlijk door een actief beleid worden beperkt tot gevallen, waarin de werkgever het om bedrijfsredenen strikt noodza- kelijk acht.
3. De medewerker beneden de leeftijd van 21 jaar kan niet tot overwerk op zon- en feestdagen worden verplicht tenzij dit noodzakelijk is in verband met zijn functie in continudienst.
4. De medewerker van 55 jaar en ouder kan als regel niet tot het verrichten van overwerk wor- den verplicht.
5. De werkgever zal zonodig voor bepaalde groepen van medewerkers nader bepalen wat on- der overwerk wordt verstaan.
Artikel 41. Vakantie
1a. De medewerker heeft recht op vakantie, waarvan de omvang per kalenderjaar wordt be- paald door de leeftijd die de medewerker voor 1 juli van het desbetreffende kalenderjaar heeft bereikt. Zij bedraagt:
bij een leeftijd van 18 tot en met 24 jaar : 22 dagen bij een leeftijd van 25 tot en met 29 jaar : 23 dagen bij een leeftijd van 30 tot en met 34 jaar : 24 dagen bij een leeftijd van 35 tot en met 39 jaar : 25 dagen bij een leeftijd van 40 tot en met 44 jaar : 26 dagen bij een leeftijd van 45 tot en met 49 jaar : 27 dagen bij een leeftijd van 50 tot en met 54 jaar : 28 dagen bij een leeftijd van 55 tot en met 58 jaar : 29 dagen bij een leeftijd van 59 en 60 jaar : 30 dagen bij een leeftijd van 61 jaar : 31 dagen bij een leeftijd van 62 en 63 jaar : 32 dagen bij een leeftijd van 64 jaar of ouder : 33 dagen
1b. In afwijking van het bepaalde in lid 1 letter a. bedraagt de vakantie per kalenderjaar voor jeugdigen: 21 dagen. Onder jeugdigen worden verstaan de medewerkers die op 1 januari van het kalenderjaar de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt.
2a. In het kalenderjaar van zijn indiensttreding heeft de medewerker recht op het deel van de jaarlijkse vakantie, evenredig aan het tot de aanvang van het volgende kalenderjaar resterende aantal maanden.
2b. In het kalenderjaar waarin zijn arbeidsovereenkomst eindigt om andere redenen dan we- gens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 8 van de CAO, heeft de medewerker recht op het deel van de jaarlijkse vakantie, evenredig aan het aantal maanden dat de arbeidsovereenkomst in dat jaar heeft geduurd.
2c. In het kalenderjaar waarin zijn arbeidsovereenkomst eindigt wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 8 van de CAO, heeft de medewerker recht op de jaarlijkse vakantie.
2d. Voor de toepassing van dit artikel wordt de maand van indiensttreding niet meegerekend, tenzij de medewerker op de eerste werkdag van die maand, dan wel op de, volgens zijn dienst- rooster, eerst mogelijke werkdag van die maand, in dienst is getreden. De maand waarin de ar- beidsovereenkomst eindigt, wordt voor een volle kalendermaand gerekend.
2e. In afwijking van het in dit artikel bepaalde en onverminderd het bepaalde in lid 4, letter a, heeft de medewerker wiens arbeidsovereenkomst eindigt binnen een maand nadat zij is aange- vangen recht op het deel van de jaarlijkse vakantie, evenredig aan het aantal kalenderdagen dat de arbeidsovereenkomst heeft geduurd.
3a. Voor elke volle kalendermaand gedurende welke de medewerker wegens het niet verrichten van de bedongen arbeid geen loon geniet, wordt de omvang van de jaarlijkse vakantie met een twaalfde verminderd.
3b. De in letter a bedoelde vermindering blijft over een tijdvak van maximaal vierentwintig maan- den achterwege bij verzuim wegens arbeidsongeschiktheid, tenzij de arbeidsongeschiktheid door zijn opzet is veroorzaakt, alsmede bij verzuim wegens zwangerschap of bevalling.
3c. Indien de medewerker de arbeidsovereenkomst beëindigt tijdens of na arbeidsongeschikt- heid, zwangerschap of bevalling dan wel onvrijwillige werkloosheid, voordat hij de arbeid heeft hervat, vindt de vermindering als bedoeld onder letter a onverkort plaats.
4a. Voor het berekenen van het aantal dagen vakantie waarop de medewerker voor enig kalen- derjaar recht heeft, wordt een halve dag of meer tot een gehele dag afgerond en wordt minder dan een halve dag verwaarloosd.
4b. Indien de toepassing van lid 3 het nodig maakt het recht op vakantie voor een aantal achter- eenvolgende kalenderjaren nader te bepalen vindt de onder letter a van dit lid bedoelde afron- ding eerst plaats nadat de rechten voor elk van die kalenderjaren zijn samengeteld.
Artikel 42. Persoonlijk budget
1. De medewerker blijvend geplaatst in een andere dienst dan continudienst, heeft recht op een persoonlijk budget.
2. De waarde van dit persoonlijk budget bedraagt 48% van het maandinkomen en wordt in de maand februari toegekend. In 2015 vindt de toekenning in april plaats, en geldt het maandinko- men van de maand april 2015. Voor medewerkers in dienst bij SABIC Limburg op 31 december 2014 geldt een garantie-regeling als vermeld in bijlage 6.
3. De medewerker die in een kalenderjaar na 1 januari in en/of voor 31 december uit dienst treedt, heeft in dat jaar recht op het persoonlijk budget als bedoeld in lid 2, dat wordt bepaald naar evenredigheid van het aantal volle kalendermaanden, dat hij in dat jaar in dienst is.
4. De medewerker kan tot maximaal 10 diensten het overeenkomstige deel van het persoonlijk budget omzetten in Flex Pack zoals bedoeld in artikel 43a of voor Tijd Sparen zoals bedoeld in artikel 43b.
5. Deze keuze dient gemaakt te worden op uiterlijk 15 februari. In 2015 op uiterlijk 10 april.
Artikel 42a. Aanwezigheidsbonus
1. De medewerker die blijvend in continudienst is geplaatst, heeft geen aanspraak op Persoon- lijk Budget als bedoeld in artikel 42, doch op een aanwezigheidsbonus. De omvang hiervan is afhankelijk van de gewerkte tijd.
2a. Voor het bepalen van de aanwezigheidsbonus wordt een norm vastgesteld. Deze norm be- paalt de opbouw van de aanwezigheidsbonus ten behoeve van de omvang van deze bonus in het daaropvolgend kalenderjaar.
De norm bedraagt het aantal diensten volgens het basisrooster, minus 15.
2b. Indien de gewerkte tijd de in letter a bedoelde norm overtreft, wordt voor degene die op 31 december medewerker is, de aanwezigheidsbonus per die datum vastgesteld in de mate waarin de norm wordt overtroffen.
Voor iedere dienst waarmee de norm wordt overtroffen bedraagt de aanwezigheidsbonus 1/15 x 5,7% x 14 maandsalarissen, verhoogd met de continudiensttoeslag.
Het bepaalde in artikel 42 lid 3 c is van overeenkomstige toepassing.
De aanwezigheidsbonus zal met het salaris van februari worden uitgekeerd.
3a. Onder gewerkte tijd wordt verstaan de gewerkte tijd volgens het basisrooster, inclusief 5 ex- tra opkomstdagen als bedoeld in artikel 38.
3b. Met gewerkte tijd wordt gelijkgesteld de tijd als omschreven in lid 5 sub b van bijlage 6, be- houdens arbeidsongeschiktheid op een dienst volgens dienstrooster, die aanvangt op een feest- dag.
3c. Het bepaalde in bijlage 6 lid 5 sub c tot en met f is van overeenkomstige toepassing.
4a. De medewerker die blijvend in continudienst is geplaatst, kan tot maximaal 10 diensten het overeenkomstige deel van de aanwezigheidsbonus omzetten in Flex Pack.
4b. Deze keuze dient te worden gemaakt in de eerste helft van februari en de vrije diensten worden op dat moment vooraf ingeroosterd.
Artikel 43. Aanwending contractueel vrijaf
1. Onder contractueel vrijaf wordt verstaan het hiervoor gereserveerde (deel van) Flex Pack.
2. De in Flex Pack opgenomen wettelijke minimumvakantie (4 weken) wordt opgenomen in tijd.
3. De bedrijfsleiding kan met de Ondernemingsraad een of meerdere periode(n) collectief con- tractueel vrijaf vaststellen. Dit collectief contractueel vrijaf kan inhouden een bedrijfsvakantie van een week en daarnaast nog ten hoogste twee algemene dagen contractueel vrijaf, dan wel - ingeval geen bedrijfsvakantie wordt vastgesteld - ten hoogste vier algemene dagen con-
tractueel vrijaf. Het vaststellen van dit collectief contractueel vrijaf dient te geschieden voor 1 ja- nuari van het betrokken kalenderjaar. Daarnaast kan de bedrijfsleiding na overleg met de des- betreffende eenheidsvertrouwensmedewerker(s) per afdeling collectief contractueel vrijaf vast- stellen.
4. Voorzover contractueel vrijaf niet wordt vastgesteld overeenkomstig het in lid 3 bepaalde, geldt het navolgende.
De werkgever stelt het opnametijdstip van contractueel vrijaf vast:
- zoveel mogelijk op basis van een planning vastgesteld in overleg tussen de werkgever en medewerker in het begin van het kalenderjaar;
- overeenkomstig de wensen van de medewerker. Indien bedrijfsomstandigheden opname op de door de medewerker gewenste tijdstippen niet mogelijk maakt, stelt de werkgever in overleg met de medewerker een ander tijdstip van opname vast.
5. De medewerker wordt, desverlangd en wanneer de bedrijfsomstandigheden zich daartegen niet verzetten, in de gelegenheid gesteld zijn contractueel vrijaf zodanig op te nemen dat hij ge- durende een kalenderjaar eenmaal drie opeenvolgende weken geen arbeid hoeft te verrichten.
6. De werkgever kan, indien daartoe gewichtige redenen aanwezig zijn, na overleg met de me- dewerker, het vastgestelde tijdvak van contractueel vrijaf wijzigen.
Indien de medewerker ten gevolge van de wijziging van het tijdvak schade ondervindt, is de werkgever tot schadevergoeding verplicht. De medewerker moet de aard en de omvang van die schade deugdelijk aantonen.
De werkgever is niet tot schadevergoeding verplicht wanneer de medewerker zijn claim indient later dan zes maanden na het tijdstip waarop de wijziging van het tijdvak van contractueel vrijaf werd medegedeeld.
7. Contractueel vrijaf kan worden opgenomen in gehele dagen of, indien en voorzover de be- drijfsomstandigheden dit toelaten, halve dagen of volle uren.
8. In de jaren waarin 24 december de brugdag is zoals bedoeld in artikel 39 is de vrijdag na He- melvaartsdag een dag collectief contractueel vrijaf.
9. Wanneer de medewerker ten genoegen van de werkgever aantoont dat hij tijdens het con- tractueel vrijaf ziek is geweest dan wel aanspraak heeft op buitengewoon verlof, gelden de be- trokken dagen niet als contractueel vrijaf.
10. Op het einde van het kalenderjaar is een positief saldo aan contractueel vrijaf toegestaan van cumulatief maximaal 20 dagen, welk aantal dagen ten hoogste meegenomen kan worden naar het volgende jaar. Het meerdere zal met de salarisafrekening van december van dat jaar worden uitbetaald.
Indien over meerdere jaren wettelijke vakantiedagen niet zijn opgenomen waardoor het saldo van 20 wordt overschreden vervallen deze dagen na 3 jaar.
11. Op het einde van het kalenderjaar is een negatief saldo toegestaan van maximaal 15 dien- sten.
Voor medewerkers blijvend geplaatst in een rooster, niet zijnde continudienst, waarvoor een ploegentoeslag van 7,5% of meer, geldt een maximum van 17 diensten.
12. Bij het einde van de arbeidsovereenkomst te veel genoten contractueel vrijaf, respectievelijk nog niet opgenomen contractueel vrijaf, zal worden verrekend bij de eindafrekening van het sa- laris.
13. Over de aanwending van het tot en met 2010 opgebouwde rekening courant zal tijdig over- leg plaatsvinden met de medewerker om afspraken te maken over de hantering van de rekening courant. Deze kan met inachtneming van de desbetreffende regels worden aangewend voor uit- betaling, opname en/of (pre-)pensioensparen. Bij het einde van de arbeidsovereenkomst te veel genoten, respectievelijk nog niet opgenomen rekening courant, zal worden verrekend bij de eindafrekening van het salaris. Dagen op de rekening courant zullen niet verjaren.
14. De uitkering respectievelijk inhouding is per dag contractueel vrijaf gelijk aan 4,8% van het maandinkomen als bedoeld in artikel 2, letter f.
Artikel 43a. Flex Pack
1. Flex Pack bestaat uit de vakantiedagen, saldo contractueel vrijaf en de omgezette diensten uit de aanwezigheidsbonus of persoonlijk budget.
De waarde van een dag Flex Pack is gelijk aan 4,8% van het maandinkomen als bedoeld in arti- kel 2, letter f.
2. De medewerker kan Flex Pack met inachtneming van de desbetreffende regels aanwenden voor:
- opname contractueel vrijaf
- Pre-pensioen- of Pensioensparen of
- uitbetaling
- levensloop
- fietsplan
- vakbondscontributie
- fiscalisering woon-werkverkeer.
Artikel 43b. Tijd Sparen
1. Vanaf 1 januari 2015 kan de medewerker Tijd Sparen voor mantelzorg, TOR en sabbatical verlof.
2. Tijd Sparen kan plaatsvinden uit Flex Pack, aanwezigheidsbonus, bovenwettelijke vakantie- dagen en het totale Persoonlijk Budget.
Hierbij geldt het volgende maximum aantal te sparen diensten:
- voor de medewerker blijvend geplaatst in dagdienst en 2- en 3-ploegendienst 200 dagen en
- medewerkers blijvend geplaatst in continudienst maximaal 170 dagen.
3. Eenmaal hiervoor gespaard verlof kan alleen voor TOR, sabbatical of mantelzorg worden ge- bruikt en niet voor andere doeleinden worden aangewend. Onder TOR wordt in dit verband ook verstaan opname van verlof na de TOR-periode teneinde dezelfde werktijd te realiseren als be- doeld in artikel 48b, lid 2.
4. Uitbetaling van niet opgenomen dagen uit dit spaarsaldo zal alleen plaats vinden bij einde van het dienstverband met SABIC.
5. Ten aanzien van de aanwending voor mantelzorg en sabbatical verlof zullen nog nadere spelregels worden vastgesteld in overleg met de vakorganisaties.
N.B. Het saldo van het tot en met 2010 opgebouwde rekening courant, Tijd Sparen en over- schrijven naar volgend jaar mag niet meer bedragen dan 250 dagen voor medewerkers in dag- dienst of 2- of 3-ploegendienst en 215 dagen voor medewerkers in continudienst in verband met de maximale fiscale vrijstelling.
Artikel 44. Buitengewoon verlof
1. De medewerker heeft recht op buitengewoon verlof bij:
a Huwelijk/Partnerregistratie
▪ bij zijn burgerlijk of kerkelijk huwelijk dan wel zijn burgerlijke partnerregistratie:
− totaal 5 dagen
▪ bij het burgerlijk of kerkelijk huwelijk dan wel de burgerlijke partnerregistratie van zijn (pleeg- of klein-)kind, zijn broer of zuster dan wel zijn schoonbroer of schoonzuster, zijn (schoon)ouders:
− de dag van het huwelijk resp. de partnerregistratie
b Bevalling/Adoptie
▪ bij bevalling van zijn partner 1 dag, alsmede gedurende 2 dagen ten behoeve van kraam- verlof na de bevalling van de partner. Bij adoptie: 2 dagen.
c Dienstjubileum
▪ bij zijn 25-jarig dienstjubileum:
− 2 dagen, waarvan één dag de dag van de viering/huldiging
▪ bij zijn 40 en 50-jarig dienstjubileum:
− 5 dagen, waarvan één dag de dag van de viering/huldiging
d Partnerschap jubileum
▪ bij gelegenheid van zijn 12,5, 25- en 40-jarig partnerschap jubileum:
− 1 dag
▪ bij gelegenheid van het het 25- , 40- , 50-, 60-, 65-, 70- en 75-jarig partnerschap jubileum van zijn ouders, schoonouders en grootouders:
− 1 dag
e Overlijden en begrafenis
bij het overlijden en begrafenis van
▪ zijn partner:
− het aantal dagen dat werkverzuim noodzakelijk is tot en met de dag van de begrafenis
▪ zijn inwonend(e) kind, stiefkind, pleegkind, de partner van zijn kind:
− het aantal dagen dat werkverzuim noodzakelijk is tot en met de dag van de begrafenis
▪ zijn uitwonend(e) kind, stiefkind, pleegkind, de partner van zijn kind:
− het aantal dagen dat werkverzuim noodzakelijk is tot en met de dag van de begrafenis, met een maximum van 2 dagen
▪ zijn ouders, xxxxxxxxxxx, pleegouders en de ouders van zijn partner:
− het aantal dagen dat werkverzuim noodzakelijk is tot en met de dag van de begrafenis, met een maximum van 2 dagen
▪ de broer en zuster van de medewerker en hun respectieve partners, de broer en zuster van de partner van de medewerker en hun respectieve partners, zijn (behuwde) grootouders en (behuwd) kleinkind, een en ander voor zover het desbetreffende familielid bij de medewer- ker inwoonde:
− het aantal dagen dat werkverzuim noodzakelijk is tot en met de dag van de begrafenis, met een maximum 2 dagen
▪ de broer en zuster van de medewerker en hun respectieve partners, de broer en zuster van de partner van de medewerker en hun respectieve partners, zijn (behuwde) grootouders en (behuwd) kleinkind, een en ander voorzover het desbetreffende familielid niet bij de mede- werker inwoonde:
− gedurende de tijd dat werkverzuim noodzakelijk is tot en met de dag van de begrafenis, met een maximum van 1 dag
▪ zijn inwonende oom, tante, neef en nicht:
− gedurende de tijd dat werkverzuim noodzakelijk is tot en met de dag van de begrafenis, met een maximum van 1 dag
Overige omstandigheden
▪ voor het uitoefenen van zijn wettelijk stemrecht:
− de daarvoor noodzakelijk te verzuimen tijd
▪ voor het afleggen van daartoe door de Ondernemingsraad aangewezen examens ter afslui- ting van in het belang van het bedrijf gevolgde studies:
− gedurende het aantal dagen door de werkgever te bepalen
▪ bij verhuizing - naar het oordeel van het bedrijf - als gevolg van indiensttreding:
− 1 dag
▪ bij verhuizing in het belang van het bedrijf:
− ten hoogste 2 dagen aan gezinshoofden
▪ bij uitreiking koninklijke onderscheiding:
− 1 dag
▪ bij het getuigen voor de rechtbank:
− de daarvoor noodzakelijk te verzuimen tijd
▪ bij deelname vakbondsactiviteiten:
− de daarvoor noodzakelijk te verzuimen tijd met inachtneming van de voorwaarden als afzonderlijk overeengekomen met vakorganisaties
▪ op grond van andere dan hiervoor genoemde zeer bijzondere omstandigheden:
− een door de werkgever naar omstandigheden te bepalen korte tijd
▪ bij eerste communie, besnijdenis en doopplechtigheid van zijn kind:
- 1 dag
2. Onder een dag als bedoeld in deze regeling wordt verstaan de volledige, voor de medewer- ker volgens zijn dienstrooster geldende arbeidsduur op de desbetreffende dag.
HOOFDSTUK V - SOCIALE ZEKERHEID
Artikel 45. Arbeidsongeschiktheid
1. De werkgever en de medewerker streven ernaar de arbeidsgeschiktheid van de medewerker zo veel mogelijk te behouden, te herstellen of te bevorderen.
Beperkt geschikte medewerkers worden zo veel mogelijk geplaatst in functies waarvoor zij me- disch nog geschikt geacht kunnen worden.
2. De arbeidsongeschikte medewerker dient conform de gedragsregels en de (wettelijke) voor- schriften mee te werken aan het bevorderen van een zo spoedig mogelijk herstel en aan de maatregelen gericht op zijn reïntegratie.
3. De medewerker die verzuimt wegens arbeidsongeschiktheid, ontvangt op de wettelijke loon- doorbetaling bij ziekte ingevolge artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek een zodanige aanvul- ling dat het bruto inkomen bij arbeidsongeschiktheid
- gedurende (maximaal) 52 weken, te rekenen vanaf de eerste ziektedag, gelijk wordt aan het bruto inkomen bij werken,
- gedurende (maximaal) het daarop volgende tijdvak van 26 weken, te rekenen vanaf de eer- ste ziektedag, 90% bedraagt van het bruto inkomen bij werken,
- gedurende (maximaal) het daarop volgende tijdvak van 26 weken, te rekenen vanaf de eer- ste ziektedag, 80% bedraagt van het bruto inkomen bij werken.
4. Indien de medewerker gedeeltelijk of volledig zijn eigen dan wel andere passende werkzaam- heden hervat, en binnen vier weken opnieuw volledig arbeidsongeschikt wordt, vindt loondoor- betaling en aanvulling plaats tot het niveau als geldend in het tijdvak als bedoeld in lid 3 waarin de medewerker gerekend vanaf de eerste ziektedag verblijft. Voor de bepaling van het einde van de 52 respectievelijk 26 weken van het desbetreffende tijdvak wordt de onderbreking mee- geteld.
5. De medewerker, die om medische redenen tijdelijk minder betaald werk verricht, wordt be- loond overeenkomstig het niveau en het rooster van de nieuw te vervullen functie. Gedurende de periode van loondoorbetaling bij ziekte wordt - naast indien en voorzover van toepassing de loondoorbetaling en aanvulling overeenkomstig het bepaalde in lid 3 - het inko-
men in de nieuwe functie over de dagen/dagdelen waarop feitelijk wordt gewerkt, (zonodig) aan- gevuld tot het bruto inkomen bij werken. De som van de diverse inkomenselementen zal niet meer bedragen dan 100% van het bruto inkomen bij volledig verrichten van zijn eigen werk- zaamheden.
6. De medewerker die, om medische redenen blijvend aan minder betaald werk wordt geplaatst, wordt beloond overeenkomstig het niveau en het rooster van de nieuw te vervullen functie. In- dien de medewerker hierdoor maandinkomen derft, is de Compensatieregeling langdurige ar- beidsongeschiktheid opgenomen in bijlage 4 van toepassing.
7. Voor de medewerker die, al dan niet na plaatsing aan minder betaald werk, om medische re- denen, zijn werkzaamheden niet volledig verricht, wordt het voor hem geldende maandinkomen volgens nader vast te stellen regels aangepast. Indien de medewerker hierdoor maandinkomen derft, is de Compensatieregeling langdurige arbeidsongeschiktheid opgenomen in bijlage 4 van toepassing.
8. Indien de medewerker als gevolg van zijn arbeidsongeschiktheid (mogelijk) rechten tegen- over derden kan doen gelden, is hij verplicht hiervan mededeling te doen aan de werkgever. De loondoorbetaling bij ziekte en de aanvulling als bedoeld in dit artikel worden uitgekeerd, indien de medewerker deze rechten – voor zover ze betrekking hebben op inkomenselementen die on- derdeel vormen van de loondoorbetaling bij ziekte – aan de werkgever overdraagt.
9. De werkgever heeft het recht de loondoorbetaling bij ziekte en/of de aanvulling als bedoeld in dit artikel op te schorten, te verlagen of te beëindigen, indien de medewerker zich niet houdt aan de gedragsregels of (wettelijke) voorschriften.
10. Indien een medewerker een of meer van de navolgende uitkeringen ontvangt:
a) een uitkering ingevolge de WAO of de WIA, die is toegekend tijdens de duur van een arbeidsovereenkomst met de werkgever, en/of
b) een blijvende toeslag ingevolge de bijbetalingsregeling, en/of
c) een inkomensaanvulling ingevolge de Compensatieregeling langdurige arbeidsongeschikt- heid,
en een inkomen geniet dat meer bedraagt dan 100% van het inkomen zoals geldend de dag vóór aanvang van de arbeidsongeschiktheid, wordt het meerdere tot het maximum van deze uit- kering op het inkomen in mindering gebracht.
11. De loondoorbetalingsplicht wordt verlengd, indien sprake is van een van de in artikel 7:629 lid 11 van het Burgerlijk Wetboek genoemde redenen.
Artikel 46. Verplaatsing om bedrijfsredenen
1. De medewerker, die om bedrijfsredenen tijdelijk minder betaald werk verricht, behoudt gedu- rende deze tijdelijke werkzaamheden het voor hem geldende maandinkomen.
2. De medewerker die, om bedrijfsredenen blijvend aan minder betaald werk wordt geplaatst en hierdoor maandinkomen derft, ontvangt - rekening houdend met het bepaalde in artikel 20 - een toeslag ingevolge de bijbetalingsregeling opgenomen in bijlage 3, mits hij voldoet aan de ove- rige in de bedoelde regeling gestelde voorwaarden.
Artikel 47. Ziektekostenverzekering
De medewerker kan deelnemen aan de door de werkgever afgesloten collectieve ziektekosten- verzekering.
De medewerker die is verzekerd bij de collectieve ziektekostenverzekering van SABIC ontvangt een vergoeding van € 18 per maand per verzekerde. Met ingang van 1 januari 2015 bedraagt de vergoeding voor deze medewerkers 20% van zijn/haar totale ziektekostenpremie in de col- lectieve ziektekostenverzekering.
Artikel 48. Pensioenverzekering
De medewerker is verplicht verzekerd voor pensioen overeenkomstig de bepalingen neergelegd in de statuten en het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds SABIC tenzij bijzon- dere omstandigheden, ter beoordeling van de werkgever, zich daartegen verzetten.
Artikel 48a. Overbrugging naar pensioengerechtigde leeftijd
1. Via de Pre-pensioenspaarregeling van de Stichting Pensioenfonds SABIC kunnen medewer- kers sparen om het arbeidsproces eerder te verlaten dan de pensioengerechtigde leeftijd. Spa- ren voor vervroegde uittreding geschiedt overeenkomstig de bepalingen van het Pre-pensioens- paarreglement (PPS).
2. Voor de medewerker die op 1 januari 1994 in dienst is, bedraagt de op grond van de Pre- pensioenspaarregeling te betalen premie voor uittreding bij 62 jaar tegen 75% van de laatstvast- gestelde PPS-inkomensgrondslag, maximaal 4%.
3. Aan de medewerker die, overeenkomstig de bepalingen van het PPS-reglement daadwerke- lijk de daarvoor benodigde premie betaalt, wordt door de werkgever bij uittreding op 62 jarige leeftijd 75% van de laatstvastgestelde PPS-inkomensgrondslag gegarandeerd.
4. Vervallen.
5. De medewerker ontvangt ter ondersteuning van het sparen een maandelijkse uitkering ter hoogte van 1% van het maandinkomen en in de maanden waarin een deel van de jaaruitkering tot uitbetaling komt, tevens een uitkering ter hoogte van 1% van dat deel van de jaaruitkering. De maandelijkse uitkering wordt per 1 juli 1998 verhoogd van 1% naar 1½% en per 1 juli 1999 van 1½% naar 2%, met dien verstande, dat deze procentuele verhogingen uitsluitend worden toegekend, indien en voorzover de medewerker de met deze verhogingen corresponderende bedragen en daarnaast een bedrag van gelijke omvang meteen op zijn maandinkomen respec- tievelijk jaaruitkering laat inhouden ter bijschrijving op zijn PPS-saldo.
6. De uitkering als bedoeld in lid 5 eerste volzin wordt niet toegekend aan:
a) de medewerker die onder de werkingssfeer van de Seniorenregeling valt;
b) de medewerker voor wie op grond van het Reglement collectieve Uittredingsregeling een uittredingsleeftijd van < 62 jaar geldt.
Met ingang van 1 januari 2006 geldt het bepaalde in dit artikel alleen voor de medewerkers die zijn geboren vóór 1 januari 1950.
Artikel 48b. Tijdelijke Ouderenregeling
1. De Tijdelijke Ouderen Regeling (TOR) heeft ten doel:
a. de mogelijkheid creëren om de balans belasting – belastbaarheid in de jaren voorafgaand aan (pre)pensionering in evenwicht te houden door het bieden van ruimere herstelmogelijk- heden;
b. ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid van oudere medewerkers te voorkomen respectie- velijk terug te dringen door verkorting van de arbeidsduur;
c. een overgangsfase te creëren tussen de fase van volledige activiteit naar de fase van inac- tiviteit.
2. Van de TOR kan gebruik worden gemaakt gedurende maximaal acht jaar voorafgaande aan uittreding met gebruikmaking van prepensioen of ouderdomspensioen. Een medewerker kan evenwel niet eerder van de TOR gebruik maken dan met ingang van de dag waarop de leeftijd van 58 jaar wordt bereikt.
Na afloop van de TOR periode wordt het dienstverband
- met hetzelfde percentage dienstverband voortgezet, mits de medewerker voldoende contrac- tueel vrijaf ter beschikking heeft en kan aanwenden waardoor zijn feitelijk gewerkte tijd gelijk blijft aan de gedurende de tijdens de TOR-periode overeengekomen gewerkte tijd (inclusief het TOR-verlof) als bedoeld in lid 4a. Hij heeft dan geen aanspraak op het door de werkgever toe- gekende TOR-verlof als bedoeld in lid 4a. Het benodigd verlof komt dus geheel uit zijn eigen aanspraken op contractueel verlof als bedoeld in artikel 43; of
- beëindigd wegens (pre)pensionering of
- al dan niet in combinatie met (pre)pensioen, gewijzigd in een dienstverband in deeltijd die overeenstemt met de gedurende de tijdens de TOR-periode overeengekomen gewerkte tijd (in- clusief het TOR-verlof) als bedoeld in lid 4a. De hieruit resulterende terugval in inkomen wordt niet gecompenseerd.
3. Een verzoek van een medewerker om deel te nemen aan de TOR en het door de medewer- ker voorgestelde arbeidspatroon (dat verder voldoet aan het in lid 4 bepaalde) zullen worden gehonoreerd, tenzij zwaarwegende bedrijfsbelangen zich daartegen verzetten.
Het bepaalde in artikel 49, lid 3 is van overeenkomstige toepassing.
4a. Indien de medewerker vanuit Flex Pack zijn arbeidsduur tot maximaal 10% van de overeen- gekomen (gemiddelde) wekelijkse arbeidsduur in een vast patroon verkort, wordt door de werk- gever een gelijk aantal uren (betaald) ‘TOR-verlof’ toegekend met een maximum van 10% in een periode van 4 jaar. De opname van dit werkgeversdeel mag conform lid 2 worden verdeeld over een tijdvak van maximaal 8 jaar. Periodieke opname van vrijaf door de medewerker is een vereiste voor toekenning van het TOR-verlof door de werkgever.
4b. Het patroon waarin de arbeidsduurverkorting kan worden vormgegeven, is afhankelijk van de mogelijkheden die de organisatie kan bieden en de wensen van de medewerker. Dit patroon
kan in principe tussentijds worden aangepast indien voornoemde mogelijkheden en/of wensen wijzigen. Gezien het doel van de TOR worden echter de volgende randvoorwaarden gesteld:
- De opname van het verlof bedraagt minimaal 5% en maximaal 10% van de overeengeko- men arbeidsduur;
- Er dient sprake te zijn van periodiciteit, met een maximum periode van twee weken. Het TOR-verlof kan niet worden opgespaard voor een aaneengesloten langere periode van ver- lof, tenzij de periodieke opname wegens bijzondere bedrijfsomstandigheden ongewenst is. In die situatie dient het verlof binnen een tijdvak van 3 maanden te worden opgenomen, an- ders vervalt de aanspraak hierop.
- Er dienen afspraken te worden gemaakt over welk deel van het takenpakket van de mede- werker gaat vervallen c.q. op welke wijze dit wordt overgenomen door anderen.
- Tevens zullen managers in hun budget rekening houden met de benodigde herbezetting die de TOR-deelname van medewerkers met zich meebrengt.
4c. Indien het Tijd Sparen, contractueel vrijaf cq. de aanwezigheidsbonus ontoereikend is voor volledige deelname aan de TOR, kan de medewerker om toch zo veel mogelijk van de extra herstelmogelijkheden van de TOR gebruik te kunnen maken, zijn saldo rekening courant aan- spreken, of desgewenst of zonodig daarvoor via die rekening courant ‘bijlenen’. Een negatief saldo op de rekening courant wordt aan het einde van het dienstverband verrekend op basis van het bepaalde in artikel 43 lid 12.
5. Deze regeling treedt in werking op 1 juli 2005.
HOOFDSTUK VI - DEELTIJD
Artikel 49. Algemene bepaling
1. Onder deeltijdmedewerker wordt verstaan de medewerker met wie op vrijwillige basis en vol- gens een regelmatig patroon een arbeidsduur ingevolge de arbeidsovereenkomst is overeenge- komen van minder dan de normale arbeidsduur als bedoeld in artikel 38.
2. Een verzoek van de medewerker om zijn arbeidsduur aan te passen zal worden gehono- reerd,
▪ voorzover het betreft het tijdstip van ingang en de omvang van de aanpassing,
− in geval van vermindering van de arbeidsduur, tenzij zwaarwegende bedrijfsbelangen zich daartegen verzetten,
− in geval van vermeerdering van de arbeidsduur, tenzij dit op grond van bedrijfsbelang redelijkerwijs niet kan worden gevergd;
▪ wat het arbeidspatroon betreft, tenzij dit op grond van bedrijfsbelang redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
3. De werkgever deelt de beslissing schriftelijk aan de medewerker mede, bij afwijzing van het verzoek dan wel bij vaststelling van een arbeidspatroon afwijkend van de wens van de mede- werker, onder opgave van de redenen daartoe. Bij niet-inwilliging zal het besluit, geanonimi- seerd, worden gemeld aan de secretaris van de Ondernemingsraad met vermelding van de be- weegredenen die tot die beslissing hebben geleid.
4. Voor zover ten aanzien van de deeltijdmedewerker regels gelden die een aanvulling vormen op c.q. een afwijking inhouden van het bepaalde in de andere hoofdstukken van de CAO zijn deze opgenomen in de artikelen 50 tot en met 54.
Artikel 50. Naar evenredigheid toe te passen arbeidsvoorwaarden
De navolgende arbeidsvoorwaarden worden voor de deeltijdmedewerker naar evenredigheid van de overeengekomen arbeidsduur ten opzichte van de normale arbeidsduur als bedoeld in artikel 38 toegepast:
- Beloning als bedoeld hoofdstuk III, in artikelen 20 tot en met 26 en in artikel 30.
- Vakantie als bedoeld in artikel 41.
- Persoonlijk budget als bedoeld in artikel 42.
- Aanwezigheidsbonus als bedoeld in artikel 42a
- Tijd Sparen als bedoeld in artikel 43b
Artikel 51. Toeslagen en compensatie in vrije tijd
1. De artikelen 28, 33 en 40 zijn niet van toepassing. De toeslagen als geregeld in de artikelen 29, 31, 32, 33a en 34, alsmede de toeslagen als bedoeld in de leden 2 en 3 van dit artikel wor- den berekend over het salaris, dat zou worden ontvangen indien in een volledig dienstverband zou worden gewerkt.
2. Indien de deeltijdmedewerker in enige ploegendienst wordt geplaatst zal door partijen een op maandbasis berekende toeslag worden vastgesteld waarbij de uitkomst van het in artikel 28 lid 1 bedoelde berekeningsmodel als uitgangspunt wordt gehanteerd. De toeslag wordt geacht te zijn een toeslag als bedoeld in artikel 28.
3. De deeltijdmedewerker kan in gevallen waarin de werkgever dat om bedrijfsredenen strikt noodzakelijk acht - binnen de grenzen der redelijkheid - verplicht worden tot het verrichten van werkzaamheden buiten het overeengekomen arbeidspatroon. De deeltijdmedewerker ontvangt voor elk uur dat uitgaat boven de overeengekomen arbeidsduur, één uur compenserend vrij. Dit compenserend vrij zal met prioriteit ten opzichte van andere vormen van contractueel vrijaf worden opgenomen.
Op gewerkte meeruren buiten het zogenaamde dagdienstvenster is de bijzondere uren toeslag conform artikel 32 van toepassing. Voor overwerk - ergo de gewerkte uren boven 40 per week - geldt de overwerkvergoeding ingevolge CAO artikel 33.
Artikel 52. Buitengewoon verlof en brugdag
1. Aan de deeltijdmedewerker kan buitengewoon verlof uitsluitend worden toegekend voor de volgens het overeengekomen arbeidspatroon te werken dagen.
2. In afwijking van het daaromtrent bepaalde in artikel 44 heeft de deeltijdmedewerker die per week gedurende minder dagen werkt dan bij een volledig dienstverband, bij zijn huwelijk, bij de bevalling van zijn echtgenote, resp. bij zijn 25-/40/50-jarig dienstjubileum recht op een evenre- dig deel buitengewoon verlof.
3.Op een vastgestelde brugdag wordt aan de deeltijdmedewerker niet tewerkgesteld in continu- dienst vrijaf gegeven, indien deze valt op een volgens het overeengekomen arbeidspatroon te werken dag. Indien de brugdag valt op een niet volgens het overeengekomen arbeidspatroon te werken dag, wordt geen compenserend vrij verleend.
Aan de deeltijdmedewerker die volgens zijn dienstrooster een gehele of gedeeltelijke dienst ver- richt die aanvangt op een brugdag, wordt op een andere dag compenserend vrij gegeven tot het aantal van de op de brugdag gewerkte uren. Artikel 39, lid 4 is niet van toepassing.
Artikel 53. Gedeeltelijk arbeidsongeschikten
De arbeidsovereenkomst met de medewerker die met een uitkering krachtens de WAO en/of WAJONG of de WIA blijvend minder werkt dan de normale arbeidsduur als bedoeld in artikel 38, wordt dienovereenkomstig aangepast.
Artikel 54. Partieel leerplichtigen
1. Ten aanzien van de medewerker die partieel leerplichtig is, vindt, zolang de partiële leerplicht voortduurt, het bepaalde in de artikelen 49 tot en met 52 zo veel mogelijk overeenkomstige toe- passing.
2. De medewerker die partieel leerplichtig is, kan op de dagen waarop hij een school, vormings- instituut of cursus zou hebben moeten bezoeken indien de onderwijsinstelling niet wegens va- kantie zou zijn gesloten, door de werkgever niet worden verplicht arbeid te verrichten.
HOOFDSTUK VII - DIVERSEN
Artikel 55. Proefneming
Voor de periode waarin er middels proefneming naar wordt gestreefd een betere verhouding tussen werk en welzijn te bereiken, worden de voor de bij de proefneming betrokken medewer- kers geldende arbeidsvoorwaarden door partijen nader, zo nodig in afwijking van deze overeen- komst, vastgesteld. Deze bepaling is overeengekomen voor het tijdvak 1 april 2010 tot 1 april 2015.
Artikel 56. Opdracht extern organisatiebureau
Tenzij zwaarwichtige redenen van bedrijfsbelang zich daartegen verzetten, zal de werkgever de Ondernemingsraad en indien de werkgelegenheid in het geding is ook de vakorganisaties infor- meren over haar voornemen tot het verlenen van een definitieve opdracht aan een extern orga- nisatiebureau om een onderzoek in te stellen m.b.t. de organisatie SABIC Limburg B.V. of een onderdeel daarvan; over de beweegredenen daartoe en zo mogelijk over de inrichting en de doelstelling van het onderzoek. Over de uitkomsten van het onderzoek wordt overleg gepleegd met de Ondernemingsraad onder handhaving en erkenning van de verantwoordelijkheid van de werkgever.
Tenzij zwaarwichtige redenen van bedrijfsbelang zich daartegen verzetten, zal de werkgever ook de vakorganisaties daarover informeren tijdens Overleg Vakorganisaties SABIC Limburg als bedoeld in artikel 58.
De procedure met betrekking tot de uitvoering en informatie aan de medewerkers vormt een punt van overleg in de Ondernemingsraad.
Artikel 57. Fusie en reorganisatie
1. Onverminderd de verplichtingen ter zake van een fusie die voortvloeien uit de SER-fusie ge- dragsregels, zal de werkgever eveneens wanneer wordt overwogen een fusie aan te gaan, een bedrijf of bedrijfsonderdeel te sluiten en/of de personeelsbezetting daarvan ingrijpend te reorga- niseren zo spoedig als de noodzakelijke geheimhouding dit mogelijk maakt de vakorganisaties, de betrokken Ondernemingsraad en de medewerkers inlichten over de overwogen maatregelen. Aansluitend hierop zal de werkgever de overwogen maatregelen en daaruit eventueel voor de medewerkers of een aantal medewerkers voortvloeiende gevolgen bespreken met de vakorga- nisaties en de betrokken Ondernemingsraad, teneinde hen in de gelegenheid te stellen hun zienswijze naar voren te brengen om hierdoor de beslissing van de werkgever te kunnen beïn- vloeden.
2. Indien van de overwogen maatregelen gevolgen voor de medewerkers zijn te verwachten, zal de werkgever met de vakorganisaties overleggen over het opstellen van een sociaal plan.
3. De financiële regelingen, voorkomende in een sociaal plan, komen ten laste van de werkge- ver, voor zover daarin niet wordt voorzien door een wettelijke regeling.
Artikel 58. Overleg vakorganisaties SABIC Limburg BV
1. Er is een 'Overleg vakorganisaties SABIC Limburg BV' hierna genoemd 'OVS’.
In de OVS vindt het overleg plaats tussen SABIC Limburg BV enerzijds en de vakorganisaties die gewoonlijk partij zijn bij de CAO, zulks ter behartiging van de collectieve belangen van de medewerkers, anderzijds. Een en ander zal geschieden onder erkenning van de eigen verant- woordelijkheden van SABIC Limburg BV enerzijds en deze vakorganisaties anderzijds.
2. De OVS zal functioneren onder erkenning en respectering van het interne overleg. SABIC Limburg B.V. erkent en respecteert het belang van het vakbondswerk in hun bedrijven.
3. Het bepaalde in of krachtens dit artikel is van toepassing voor de looptijd van de CAO, en wordt vervolgens automatisch verlengd, tenzij vóór 1 oktober aansluitend door een of meerdere partijen schriftelijk aan alle partijen te kennen wordt gegeven dat harerzijds op nader overleg over het OVS prijs wordt gesteld. In dit geval zullen SABIC Limburg B.V. en de vakorganisaties die gewoonlijk partij zijn bij de CAO, vóór 1 januari daaropvolgend overleggen en besluiten over de mogelijkheden tot verlenging, dan wel wijziging van de OVS.
Artikel 59 Bedrijfsrechtspraak
1. Teneinde voor de oplossing van geschillen aangaande de toepassing van de regelingen be- treffende de arbeidsvoorwaarden van SABIC Limburg B.V. een eigen rechtsgang ter beschik- king te hebben, is een Commissie van Beroep ingesteld.
2. Bedoelde eigen rechtsgang vindt regeling in het Reglement Bedrijfsrechtspraak SABIC Lim- burg B.V., welk reglement de medewerker kan verkrijgen bij personeelszaken.
Artikel 60 Vredesplicht
1. De vakorganisaties zullen een ongestoorde voortgang van het bedrijf zo veel mogelijk bevor- deren en verstoringen van de arbeidsrust trachten tegen te gaan.
Zij zullen tijdens de duur van deze overeenkomst geen staking toepassen en stakingen van der- den niet steunen.
2. Het eerste lid geldt niet wanneer overwogen of besloten wordt tot het aangaan van een fusie, het sluiten van een bedrijf of bedrijfsonderdeel of het ingrijpend reorganiseren van de perso- neelsbezetting, wanneer de belangen van de medewerkers daarbij zijn betrokken en de vakor- ganisaties daartegen uit het oogpunt van werknemersbelang zeer ernstige bezwaren hebben. De vakorganisaties zullen evenwel een staking niet toepassen dan na overleg met de werkge- ver.
3. De werkgever zal alleen uitsluiting toepassen als tegenmaatregel bij staking en hiertoe niet overgaan dan na overleg met de vakorganisaties.
4. Bij staking of arbeidsonrust zullen de vakorganisaties voor zover mogelijk ertoe bijdragen dat de werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor de handhaving van de veiligheid alsmede het be- houd van materiaal en installaties, voortgang zullen vinden.
Artikel 61. Afwijking in individuele gevallen
De werkgever kan met de medewerker die behoort tot een nader aangegeven categorie van de medewerkers in een solitaire functie, overeenkomen welke bepalingen van deze collectieve ar- beidsovereenkomst aanpassing behoeven dan wel buiten toepassing blijven.
Artikel 62. Leemtebepaling
Bepalingen van de geëindigde collectieve arbeidsovereenkomst blijven op de medewerkers van toepassing voor zover het vervallen van bedoelde overeenkomst een leemte tot gevolg zou hebben die door partijen kennelijk niet is bedoeld.
Artikel 63. Subsidies
Indien SABIC Limburg B.V. gebruik wenst te maken van subsidies uit het Europees Sociaal Fonds, loopt de aanvraag via de Stichting Opleidingsfonds Vakopleiding Procesindustrie (OVP). SABIC Limburg B.V. verstrekt een vrijwillige bijdrage aan OVP, teneinde het fonds in de gele- genheid te stellen zorg te dragen voor de publiekrechtelijke co-financiering.
Aldus overeengekomen en in zesvoud ondertekend, Sittard, 10 november 2016
SABIC Limburg B.V. FNV,
Vakbond De Unie,
Synergo-vhp,
Vakbond ABW,
CNV Vakmensen
BIJLAGE 1 : SALARISSCHALEN
Salarisschalen (in Euro per maand), per 1 juli 2016 | ||||||||||
Salarisschalen | C32 | C33 | C34 | C35 | C36 | C37 | C38 | C39 | C40 | C41 |
minimum schaalsalaris | 1817 | 1897 | 2034 | 2245 | 2519 | 2827 | 3179 | 3605 | 4082 | 4625 |
maximum schaalsalaris | 2089 | 2183 | 2363 | 2643 | 2997 | 3428 | 3926 | 4534 | 5233 | 6048 |
Salarisschalen (in Euro per maand), per 1 juli 2017 | ||||||||||
Salarisschalen | C32 | C33 | C34 | C35 | C36 | C37 | C38 | C39 | C40 | C41 |
minimum schaalsalaris | 1848 | 1929 | 2069 | 2283 | 2562 | 2875 | 3233 | 3666 | 4151 | 4704 |
maximum schaalsalaris | 2125 | 2220 | 2403 | 2688 | 3048 | 3486 | 3993 | 4611 | 5322 | 6151 |
BIJLAGE 2 - JAARUITKERING
2.A. Minimum bedrag van de jaaruitkering als bedoeld in artikel 24
Minimum bedrag van de jaaruitkering waarin begrepen vakantiebijslag per 1 juli 2016: € 5.242,18 waarvan uitbetaald in mei resp. november € 2.621,09 |
Dagbedrag € 119,14 |
Minimum bedrag van de jaaruitkering waarin begrepen vakantiebijslag per 1 juli 2017: € 5.331,30 waarvan uitbetaald in mei resp. november € 2.665,65 |
Dagbedrag € 121,17 |
2.B. Gecumuleerde aanspraak op uitkering
aantal volle kalendermaanden | gedeelte van het maandinkomen |
1 | 2/12 |
2 | 4/12 |
3 | 6/12 |
4 | 8/12 |
5 | 10/12 |
6 | 12/12 |
7 | 14/12 |
8 | 16/12 |
9 | 18/12 |
10 | 20/12 |
11 | 22/12 |
12 | 24/12 |
2.C. Uitkering/betaling ingevolge artikel 25, lid 4
Datum indiensttreding | Evenredig deel jaar- recht in gedeelte van het maandinkomen | Betaling per ultimo | ||
mei | november | december | ||
1 januari | 24/12 | 12/12 | 12/12 | |
1 februari | 22/12 | 10/12 | 12/12 | |
1 maart | 20/12 | 08/12 | 12/12 | |
1 april | 18/12 | 06/12 | 12/12 | |
1 mei | 16/12 | 04/12 | 12/12 | |
1 juni | 14/12 | 12/12 | 02/12 | |
1 juli | 12/12 | 12/12 | ||
1 augustus | 10/12 | 10/12 | ||
1 september | 08/12 | 08/12 | ||
1 oktober | 06/12 | 06/12 | ||
1 november | 04/12 | 04/12 | ||
1 december | 02/12 | 02/12 |
BIJLAGE 3 - BIJBETALINGSREGELING
Artikel 1. Algemeen
1. De medewerker die om bedrijfsredenen blijvend aan minder betaald werk wordt geplaatst en hierdoor maandinkomen derft, ontvangt indien voldaan is aan de hierna te stellen voorwaarden, een blijvende en/of aflopende toeslag.
2. Gereserveerd.
3. Onder minder betaald werk wordt verstaan:
a) werk van een lagere salarisschaal;
b) verlies of verlaging van:
− De toeslag voor ploegendienst als bedoeld in artikel 28.
− De toeslag voor wachtdienst als bedoeld in artikel 31, lid 3.
4a. Onder vroeger en nieuw inkomen wordt verstaan de som van de navolgende inkomensele- menten:
- Het salaris als bedoeld in artikel 20.
- De toeslag voor ploegendienst als bedoeld in artikel 28.
- De toeslag voor wachtdienst als bedoeld in artikel 31, lid 3.
- De gemiddelde feestdagvergoeding als bedoeld in artikel 2, letter h.
- De uitkering ingevolge de WAO en/of WAJONG of WIA.
Voor de aflopende toeslag wordt mede tot het vroeger en nieuw inkomen gerekend de blijvende en/of aflopende toeslag ingevolge deze regeling.
4b. Het vroeger inkomen wordt bepaald naar de situatie zoals deze op de datum van verplaatsing voor de medewerker zou hebben gegolden.
Het nieuw inkomen wordt maandelijks bepaald.
4c. De toeslagen voor ploegendienst en voor wachtdienst worden slechts tot het vroeger inkomen gerekend, indien de bedoelde toeslag gedurende een aantal jaren onmiddellijk aan de verplaat- sing voorafgaande door de medewerker voor ten minste 2/3 van de verrichte diensten in zijn nor- male dienstrooster is genoten.
Het aantal jaren is voor de blijvende toeslag gesteld op vijf en voor de aflopende toeslag op drie, terwijl voor de aflopende toeslag nog als voorwaarde geldt dat de medewerker ten minste drie jaar in dienst is. De gemiddelde feestdagvergoeding wordt slechts tot het vroeger inkomen gerekend, indien met betrekking tot de toeslag voor ploegendienst is voldaan aan het vorengestelde.
4d. Het vroeger inkomen bedraagt maximaal het inkomen laatstelijk genoten vóór de datum van ingang van een uitkering als bedoeld in artikel 45 lid 10.
Artikel 2. Blijvende toeslag
1. De medewerker ontvangt een blijvende toeslag mits op het tijdstip van verplaatsing aan minder betaald werk de som van leeftijd en dienstjaren bij de werkgever ten minste 60 bedraagt.
Bij verlies of verlaging van de toeslag(en) als bedoeld in artikel 1, lid 3, letter b van deze bijlage ontvangt de medewerker eerst een blijvende toeslag, indien de inkomensachteruitgang als gevolg van dit verlies of deze verlaging ten minste 3 % bedraagt van het salaris als bedoeld in artikel 20.
2a. De toeslag bedraagt bij:
minder dan 26 dienstjaren | : | 60% | van het verschil, |
26 dienstjaren | : | 65% | van het verschil, |
27 dienstjaren | : | 70% | van het verschil, |
28 dienstjaren | : | 75% | van het verschil, |
29 dienstjaren | : | 80% | van het verschil, |
30 dienstjaren | : | 85% | van het verschil, |
31 dienstjaren | : | 90% | van het verschil, |
32 dienstjaren | : | 95% | van het verschil, |
33 of meer dienstjaren | : | 100% | van het verschil, |
tussen het vroeg en nieuw inkomen |
Voor de medewerker die op het tijdstip van verplaatsing de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt, be- draagt de toeslag 100 % van het verschil tussen het vroeger en het nieuw inkomen.
2b. Bij overwerk waarvoor geen compenserend vrij wordt opgenomen wordt per uur overwerk 1/174 gedeelte van de toeslag toegekend.
Voor degene die een uitkering ingevolge de WAO en/of WAJONG of WIA ontvangt, wordt hierbij onder toeslag verstaan de toeslag welke zou zijn ontvangen indien de medewerker geen van deze wettelijke uitkeringen zou ontvangen.
3a. Bij een verdere verplaatsing is voor de hoogte van de toeslag bepalend de leeftijd, het aantal bij de werkgever doorgebrachte dienstjaren en het vroeger inkomen op het tijdstip waarop de me- dewerker voor het eerst voor een toeslag in aanmerking komt.
3b. Indien echter bij een verdere verplaatsing toepassing van de regeling uitsluitend voor deze verdere verplaatsing voor de medewerker gunstiger is, is voor de hoogte van de toeslag bepalend de leeftijd, het aantal dienstjaren en het vroeger inkomen op het tijdstip van de verdere verplaat- sing.
3c. Indien op het tijdstip van verdere verplaatsing de medewerker ten minste 33 dienstjaren heeft vervuld dan wel de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt, bedraagt de toeslag steeds 100 % van het verschil tussen het vroeger en het nieuw inkomen.
Uitgegaan wordt alsdan van het vroeger inkomen op de datum van de verdere verplaatsing. On- der het vroeger inkomen wordt alsdan mede begrepen de blijvende toeslag.
4. Het vroeger inkomen wordt indien en zodra er sprake is van een algemene aanpassing van
a) de salarissen en/of
b) de toeslagen genoemd in artikel 1 lid 4 sub a, indien en voorzover die toeslagen ook deel uit- maken van het nieuw inkomen,
dienovereenkomstig aangepast.
5. De medewerker die op het tijdstip van verplaatsing 55 jaar of ouder is c.q. 33 of meer dienstja- ren heeft vervuld, blijft de voor de verplaatsing geldende salarisschaal titulair/administratief ge- handhaafd.
Artikel 3. Aflopende toeslag
1. In aanvulling op art. 1, lid 1, van deze bijlage komt eveneens voor een aflopende toeslag in aanmerking de medewerker die in verband met zijn opleiding aan minder betaald werk wordt ge- plaatst, tenzij deze opleiding reeds bij indiensttreding is overeengekomen.
2. De medewerker ontvangt een toeslag indien de inkomensachteruitgang als gevolg van de ver- plaatsing ten minste 0,5 % van het vroeger inkomen bedraagt.
3a. De toeslag bedraagt 100 % van het verschil tussen het vroeger en het nieuw inkomen.
Na de eerste volle kalendermaand wordt het vroeger inkomen maandelijks verminderd met 0,25
% van het vroeger inkomen.
Indien de verplaatsing is geschied in de periode gedurende welke de medewerker loondoorbeta- ling bij ziekte ontvangt, wordt de vermindering eerst toegepast met ingang van de eerste volle ka- lendermaand na afloop van deze periode.
3b. Bij overwerk waarvoor geen compenserend vrij wordt opgenomen, wordt per uur overwerk 1/174 gedeelte van de toeslag toegekend.
3c. Met ingang van de maand waarin de medewerker de 55-jarige leeftijd bereikt, vindt geen ver- dere vermindering van de toeslag plaats.
4. Het afgebouwde vroeger inkomen wordt, indien en zodra er sprake is van een algemene aan- passing van
a) de salarissen en/of
b) de toeslagen genoemd in artikel 1 lid 4 sub a, indien en voorzover die toeslagen ook deel uit- maken van het nieuw inkomen,
aangepast met het bedrag waarmee het nieuw inkomen wordt aangepast.
BIJLAGE 4 – COMPENSATIEREGELING LANGDURIGE ARBEIDSONGESCHIKTHEID
Artikel 1. Algemeen
1. De medewerker die om medische redenen blijvend aan minder betaald werk wordt geplaatst en hierdoor maandinkomen derft, wordt hiervoor gecompenseerd.
2. Onder een verplaatsing om medische redenen wordt verstaan een verplaatsing die als zoda- nig door de bedrijfsarts is geadviseerd.
3. Onder minder betaald werk wordt verstaan:
a. werk van een lagere salarisschaal;
b. verlies of verlaging van:
- De toeslag voor ploegendienst als bedoeld in artikel 28;
- De toeslag voor wachtdienst als bedoeld in artikel 31, lid 3;
c. blijvend minder werken dan de contractuele arbeidsduur als bedoeld in artikel 38.
4a. Onder vroeger inkomen wordt verstaan het maandinkomen als bedoeld in artikel 2 letter f, verhoogd met voor de medewerker werkzaam in continudienst de gemiddelde feestdagvergoe- ding als bedoeld in artikel 2 letter h, zoals geldend de dag vóór aanvang van de arbeidsonge- schiktheid, met dien verstande dat het bepaalde in artikel 2 lid 5 van deze bijlage van toepas- sing is vanaf de dag vóór aanvang van de arbeidsongeschiktheid.
4b. Onder nieuw inkomen wordt verstaan de som van de navolgende inkomenselementen:
- het salaris als bedoeld in artikel 20;
- de toeslag voor ploegendienst als bedoeld in artikel 28;
- de toeslag voor wachtdienst als bedoeld in artikel 31, lid 3;
- de uitkering ingevolge de WIA.
Het nieuw inkomen wordt maandelijks bepaald.
4c. Onder garantietoeslag wordt verstaan het bedrag dat nodig is om het verschil tussen het nieuw inkomen en het inkomensniveau waarop de medewerker op grond van artikel 2 van deze bijlage aanspraak heeft te overbruggen.
4d. Onder garantie-inkomen wordt verstaan de som van het nieuw inkomen en de garantie-toe- slag.
5. De toeslagen voor ploegendienst en voor wachtdienst worden slechts tot het vroeger inko- men gerekend, indien de bedoelde toeslag gedurende vijf jaren onmiddellijk aan de verplaatsing voorafgaande door de medewerker voor ten minste 2/3 van de verrichte diensten in zijn normale dienstrooster is genoten. De gemiddelde feestdagvergoeding wordt slechts tot het vroeger inko- men gerekend, indien met betrekking tot de toeslag voor ploegendienst is voldaan aan het vo- rengestelde.
6. Het vroeger inkomen bedraagt maximaal het inkomen zoals geldend de dag vóór aanvang van de arbeidsongeschiktheid.
Artikel 2. De inkomensgarantieregeling
1. Voor de medewerker die minder dan 35% arbeidsongeschikt is, geldt een inkomensgarantie afhankelijk van het aantal volle dienstjaren op het moment dat de wettelijke loondoorbetaling bij ziekte eindigt, conform navolgende tabel:
Dienstjaren | Garantie inkomen |
0 t/m 4 5 t/m 9 10 t/m 14 15 t/m 19 20 t/m 24 25 t/m 29 30 t/m 32 ≥ 33 | 70% 70% 70% 70% 75% 75% 75% 80% |
Het genoemde percentage wordt berekend over het vroeger inkomen.
2. Voor de medewerker die 35% of meer arbeidsongeschikt is, doch minder dan 80%, geldt een inkomensgarantie als volgt:
2.1. Bij benutting van minder dan 50% van de restcapaciteit bedraagt gedurende de periode waarin een loongerelateerde uitkering uit hoofde van de WIA wordt ontvangen, het garantie-in- komen – zonodig door toekenning van een garantietoeslag – 70% van het vroeger inkomen.
2.2. Indien sprake is van benutting van minder dan 50% van de restcapaciteit in de periode na afloop van de loongerelateerde uitkering uit hoofde van de WIA (en aanspraak op een vervolg- uitkering aan de orde is), zal bespreking hiervan plaatsvinden in de Hardshipcommissie.
2.3. Bij benutting van meer dan 50% maar minder dan 100% van de restcapaciteit bedraagt zo- wel gedurende de periode waarin een loongerelateerde uitkering uit hoofde van de WIA wordt ontvangen, als die waarin een loonaanvullingsuitkering aan de orde is, het garantie-inkomen – zonodig door toekenning van een garantietoeslag – 75% van het vroeger inkomen.
2.4. Bij benutting van 100% of meer van de restcapaciteit bedraagt zowel gedurende de periode waarin een loongerelateerde uitkering uit hoofde van de WIA wordt ontvangen als die waarin een loonaanvullingsuitkering aan de orde is, het garantie-inkomen – zonodig door toekenning van een garantietoeslag – 80% van het vroeger inkomen.
3. Bij overwerk waarvoor geen compenserend vrij wordt opgenomen wordt per uur overwerk 1/174 gedeelte van de toeslag toegekend.
Voor degene die een uitkering ingevolge de WAO en/of WAJONG of de WIA ontvangt, wordt hierbij onder toeslag verstaan de toeslag welke zou zijn ontvangen indien de medewerker geen van deze wettelijke uitkeringen zou ontvangen.
4. Indien sprake is van een garantie-inkomen mag de medewerker 50% van de toename van het maandinkomen behouden.
5. Het vroeger inkomen wordt indien en zodra er sprake is van een algemene aanpassing van
a. de salarissen en/of
b. de toeslagen genoemd in artikel 1 lid 3 sub b, indien en voorzover die toeslagen ook deel uitmaken van het nieuw inkomen,
dienovereenkomstig aangepast.
Artikel 3. De afkoop-/afbouw-regeling
1. De inkomensachteruitgang wordt gecompenseerd door een bedrag dat enerzijds afhankelijk is van het inkomensverschil en anderzijds van een tijdvak gerelateerd aan het aantal volle dienstjaren op het moment dat de wettelijke loondoorbetaling bij ziekte eindigt, conform navol- gende tabel:
Dienstjaren | Afbouwperiode |
0 t/m 4 5 t/m 9 10 t/m 14 15 t/m 19 20 t/m 24 25 t/m 29 30 t/m 32 ≥ 33 | - 12 mnd 24 mnd 36 mnd 48 mnd 60 mnd 72 mnd tot 62 jaar |
2. De grondslag voor de compensatie betreft het verschil tussen het vroeger inkomen en het nieuw inkomen na het verstrijken van het tijdvak van loondoorbetaling bij ziekte, met dien ver- stande dat indien het nieuw inkomen hoger is dan het garantie-inkomen, het nieuw inkomen in aanmerking wordt genomen en in het andere geval het garantie-inkomen. Het gedefinieerde verschil wordt bij 5 of meer dienstjaren lineair afgebouwd tot 0 in het aantal maanden als in voorgaande tabel.
3. De berekening van het bedrag van de compensatie vindt éénmalig plaats, in principe bij het einde van de wettelijke loondoorbetaling bij ziekte, onder de voorwaarde dat een blijvende (her)plaatsing is gerealiseerd.
4. De compensatie wordt, verhoogd met een opslag van 50% mede ten behoeve van compen- satie voor pensioenverlies, uitgekeerd als een bedrag ineens, met dien verstande dat de mede- werker desgewenst een deel van dit bedrag kan laten inhouden voor inleg in de pensioenspaar- module.
Artikel 4 Overgangsregelingen
1. Voor de medewerkers die arbeidsongeschikt waren op 1 januari 2004 en aan wie in verband daarmee een WAO- en/of WAJONG-uitkering is toegekend, blijft de Bijbetalingsregeling zoals deze gold op 29 december 2005 van toepassing.
2. Voor de medewerker van wie het tijdvak van loondoorbetaling als bedoeld in artikel 45 in de periode van 29 december 2005 tot 1 april 2006 is verstreken, geldt bij wijze van overgangsrege- ling dat, in plaats van het bepaalde in de artikelen 2 en 3 van deze bijlage, de Bijbetalingsrege- ling zoals deze gold op 29 december 2005, analoog wordt toegepast.
3. Voor de medewerker waarvan op 1 april 2006 de som van leeftijd en dienstjaren 60 of meer bedraagt, geldt bij wijze van overgangsregeling dat, indien en voorzover dit aan de orde zal ko- men, in plaats van het bepaalde in de artikelen 2 en 3 van deze bijlage, de Bijbetalingsregeling zoals deze gold op 29 december 2005, analoog wordt toegepast.
Artikel 5 Inwerkingtreding
Deze Compensatieregeling langdurige arbeidsongeschiktheid treedt in werking met ingang van 29 december 2005, de datum waarop de WIA [Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen] in werking is getreden.
BIJLAGE 5- ROOSTERS, OVERWERK EN NORMEN ARBEIDS- EN RUSTTIJDEN
1. Vaste roosters
A. Algemeen geldende vaste standaardroosters
Dagdienst:
1. De dagen waarop ingevolge het dienstrooster arbeid wordt verricht zijn maandag tot en met vrij- dag.
2. Ingevolge dit dienstrooster geldt:
- hetzij een vaste dagelijkse arbeidsduur van 8 uur waarbij de werktijdengrenzen liggen tussen
8.00 uur en 17.45 uur en de pauzeduur minimaal 30 minuten bedraagt;
- hetzij - conform het Reglement/regeling variabele werktijden - een gemiddelde dagelijkse ar- beidsduur van 8 uur met dien verstande dat de maximumarbeidsduur per dienst 9 uur en in elke voortschrijdende periode van 16 weken gemiddeld 44 uur per week bedraagt.
Ploegendienst:
Tweeploegendienst | ||||||
Zo | Ma | Di | Wo | Do | Vr | Za |
- | O | O | O | O | O | - |
- | M | M | M | M | M | - |
Drieploegendienst | ||||||
Zo | Ma | Di | Wo | Do | Vr | Za |
- | O | O | O | O | O | - |
N | N | N | N | N | - | |
- | M | M | M | M | M | - |
Vijfploegendienst | ||||||
Zo | Ma | Di | Wo | Do | Vr | Za |
O | O | M | M | N | N | - |
- | - | - | O | O | M | M |
N | N | - | - | - | - | O |
O | M | M | N | N | - | - |
- | - | O | O | M | M | N |
N | - | - | - | - | O | O |
M | M | N | N | - | - | - |
- | O | O | M | M | N | N |
- | - | - | - | O | O | M |
M | N | N | - | - | - | - |
dan wel
Zo | Ma | Di | Wo | Do | Vr | Za |
N | - | - | - | M | M | M |
M | - | - | O | O | O | - |
- | N | N | N | N | - | - |
- | M | M | M | - | - | O |
O | O | O | - | - | N | N |
Bij toepassing van een vijfploegendienst wordt de keuze van het rooster bepaald door de eisen van een doelmatige bedrijfsorganisatie en door de wensen van de fabrieksbezetting. Het zoge- naamde 2-2-2-rooster geldt als norm. Op dit rooster wordt overgegaan indien dit niet op bedrijfsor- ganisatorische bezwaren stuit, tenzij een meerderheid (meer dan 50%) van de fabrieksbezetting dit rooster afwijst.
De werktijden in genoemde roosters zijn: O = ochtenddienst, van 7.00 - 15.00 uur M = middagdienst, van 15.00 - 23.00 uur N = nachtdienst, van 23.00 - 7.00 uur
B. Specifieke vaste maatwerkroosters
Maatwerkroosters ten behoeve van een specifiek bedrijfsonderdeel worden vastgesteld in overleg met de Ondernemingsraad SABIC Limburg B.V..
Hierbij geldt ten aanzien van de arbeidstijden als uitgangspunt een rooster met 8-urige diensten en een gemiddelde arbeidsduur van 40 uur per week.
In voorkomende gevallen kan hiervan gemotiveerd en binnen de standaard- en overlegnormen als weergegeven in onderstaande tabel worden afgeweken.
De roosters moeten ten aanzien van de overige aspecten voldoen aan de standaard- danwel overlegnormen uit onderstaande tabel of een combinatie van beiden.
Indien de werkgever gebruik wil maken van een of meer overlegnormen dient er vooroverleg plaats te vinden met de vakorganisaties.
Werknemers van 18 jaar of ouder | Standaardnorm | Overlegnorm |
Maximumarbeidstijden1 | ||
Arbeidstijd per dienst | 9 uur | 12 uur |
Arbeidstijd per week2 | 48 uur | 56 uur |
Arbeidstijd in elke periode van 4 we- xxx | Xxxxxxxxx 46 uur per week | Xxxxxxxxx 52 uur per week |
Arbeidstijd per referentieperiode | In elke periode van 16 weken gemid- deld 44 uur per week; indien sprake is van 16 of meer nachtdiensten in die periode gemid- deld 40 uur per week | In elke periode van 52 weken gemid- deld 44 uur per week; indien sprake is van nachtdiensten in die periode gemiddeld 40 uur per week |
Minimumrusttijden3 | ||
Wekelijkse onafgebroken rusttijd | 36 uur per 7 x 24 uur, of 72 uur per 14 x 24 uur, welke opgesplitst kan worden in perioden van mini- maal 32 uur | |
Dagelijkse onafgebroken rusttijd | 11 uur per 24 uur (1x per 7 x 24 uur in te korten tot 8 uur) | |
Arbeid op zondag4 | ||
Arbeidsverbod en uitzonderingen | Op zondag wordt geen arbeid verricht, tenzij: (a) het tegendeel is bedongen en uit de aard van de arbeid voortvloeit, of (b) de bedrijfsomstandigheden dit noodzakelijk maken en het medezeggen- schapsorgaan, of bij het ontbreken daarvan de belanghebbende werknemers, daarmee instemt, en de betrokken werknemer daar voor dat geval mee in- stemt | |
Zondagsbepaling | In geval van arbeid op zondag mini- maal 4 vrije zondagen in elke peri- ode van 13 weken | In geval van arbeid op zondag mini- maal 13 vrije zondagen in elke peri- ode van 52 weken |
1 Vanwege overdracht van werkzaamheden kunnen de genoemde arbeidstijden met een kwartier worden verlengd.
2 Waar in het schema sprake is van een week wordt de periode van zondag 0:00 uur tot de daaropvolgende zaterdag 24:00 uur bedoeld. Is sprake van een veelvoud van een aantal achtereenvolgende weken, dan worden evenzoveel veel- vouden van deze periode bedoeld.
3 De referentieperiode van 24 uur of een veelvoud daarvan waarbinnen de voorgeschreven rusttijden moeten worden genoten vangt aan op het eerste tijdstip van iedere kalenderdag waarop de werknemer voor het eerst op die dag arbeid verricht. Indien een dienst begint op de ene dag en eindigt op de volgende dag, is dat tijdstip 0:00 uur van die volgende dag (tenzij op dat moment net gepauzeerd wordt; in dat geval bepaalt het einde van de pauze het tijdstip). Is op de ene dag voorafgaand aan die betreffende dienst niet ook nog in een andere dienst gewerkt, dan is op die dag het begintijd- stip van de dienst het tijdstip waarop de referentieperiode van 24 uur of een veelvoud daarvan aanvangt.
Vanwege overdracht van werkzaamheden kunnen de genoemde rusttijden met een kwartier worden ingekort.
4 Met de zondag wordt de periode van zondag 0:00 uur tot zondag 24:00 uur bedoeld.
Werknemers van 18 jaar of ouder | Standaardnorm | Overlegnorm |
Nachtarbeid en diensten | ||
Onafgebroken rusttijd na een nacht- dienst5 die eindigt na 2:00 uur | 14 uur | 14 uur (1x per 7 x 24 uur in te korten tot 8 uur) |
Onafgebroken rusttijd na een reeks van 3 of meer achtereenvolgende nachtdiensten6 | 48 uur | 46 uur |
Arbeidstijd per nachtdienst | 8 uur | 10 uur (tussen vrijdag 18:00 uur en maandag 8:00 uur maximaal 2x te verlengen tot 11 uur7 onder gelijktij- dige inkorting van de rust na die ver- lengde nachtdienst tot minimaal 12 uur, onder voorwaarde dat 26x in elke periode van 52 weken geen ar- beid tussen zaterdag 0:00 uur en zon- dag 24:00 uur wordt verricht) |
Maximumaantal nachtdiensten of nachturen | In elke periode van 16 weken 36 nachtdiensten eindigend na 2:00 uur | In elke periode van 52 weken 140 nachtdiensten eindigend na 2:00 uur, of in elke periode van 2 weken 38 uur arbeid tussen 0:00 uur en 6:00 uur |
Maximumaantal achtereenvolgende diensten in een reeks8 | 7 | 8 |
Maximumaantal achtereenvolgende diensten in een reeks met één of meer nachtdiensten | 6 | 7 |
Pauze9 | ||
Arbeidstijd per dienst > 5½ uur | Minimaal ½ uur (op te splitsen in 2x ¼ uur) | |
Arbeidstijd per dienst > 10 uur | Minimaal ¾ uur (op te splitsen in pauzes van minimaal ¼ uur) |
Mededeling vaste roosters/registratie
De werkgever deelt de vastgestelde roosters ten minste 28 dagen voor invoering aan de betrok- ken medewerkers mede. Afwijking van deze termijn is middels afspraken met de Ondernemings- raad SABIC Limburg B.V. mogelijk.
De vastgestelde roosters worden schriftelijk vastgelegd en op een zodanige wijze bewaard, dat iedere medewerker de mogelijkheid heeft hiervan desgewenst kennis te nemen.
De arbeids- en rusttijden worden geregistreerd met historische vastlegging, en in de bijbehorende brondocumenten/ESS.
5 Een nachtdienst is een dienst waarin geheel of gedeeltelijk tussen 00:00 uur en 6:00 uur arbeid wordt verricht. Indien overwerk wordt verricht geldt als nachtdienst een dienst waarin meer dan 1 uur arbeid wordt verricht tussen 00.00 en
06.00 uur.
6 Een reeks van 3 of meer achtereenvolgende nachtdiensten bestaat uit een serie van achtereenvolgende nachtdien- sten die niet wordt onderbroken door een wekelijkse rusttijd of een andere dienst dan een nachtdienst. Een dergelijke reeks eindigt altijd zodra sprake is van na zo’n reeks door de standaardnorm voorgeschreven rusttijd van 48 uur.
7 Indien door alleenarbeid of de aard van de arbeid geen pauze kan worden genoten, mag de nachtdienst verlengd wor- den tot 12 uur.
8 Een reeks diensten is een serie achtereenvolgende diensten die niet door een wekelijkse rusttijd worden onderbroken. Met andere woorden: voorafgaand en volgend op een reeks is altijd sprake van een wekelijkse rust.
9 Een pauze is een aaneengesloten periode van minimaal 15 minuten waarmee de arbeid gedurende een dienst wordt onderbroken en waarin de werknemer geen enkele verplichting heeft ten aanzien van de bedongen arbeid.
2. Overwerk
Overwerk vindt zijn basis in artikel 40 van de CAO. Het overwerkartikel stelt onder meer dat onder overwerk verstaan wordt het werk dat in opdracht van de werkgever wordt verricht boven de nor- male arbeidsduur per dienst welke volgens dienstrooster geldt. Niet als overwerk wordt be- schouwd het op enige kalenderdag verrichte werk van een dienst volgens het geldende dienst- rooster, waarvan het aanvangsuur is verlegd en de arbeidsduur gelijk is gebleven.
Overwerk zal zowel in het algemeen als voor iedere medewerker afzonderlijk door een actief be- leid worden beperkt tot gevallen, waarin de werkgever het om bedrijfsredenen strikt noodzakelijk acht.
Wanneer overwerk aldus noodzakelijk is, gelden na overleg met de medewerker de in onder- staande tabel opgenomen standaardnormen. Wanneer men verder gebruik wil maken van de overlegnormen uit die tabel, kan dit alleen geschieden in overleg met de medewerker.
Met betrekking tot eventueel overwerk op zondag dient de nodige terughoudendheid te worden betracht.
Het overwerk dient per kwartaal in een nader met de OR af te spreken vorm aan de OR te worden gerapporteerd, waarbij de standaardrapportage uit SAP HR het uitgangspunt zal zijn.
Werknemers van 18 jaar of ouder | Standaardnorm | Overlegnorm |
Maximumarbeidstijden10 | ||
Arbeidstijd per dienst | 11 uur | 12 uur11 |
Arbeidstijd per week12 | 55 uur | 60 uur |
Arbeidstijd in elke periode van 4 we- xxx | Xxxxxxxxx 50 uur per week | Xxxxxxxxx 55 uur per week |
Arbeidstijd per referentieperiode | In elke periode van 16 weken gemid- deld 45 uur per week; indien sprake is van nachtdiensten in die periode gemiddeld 40 uur per week | In elke periode van 16 weken gemid- deld 48 uur per week; indien sprake is van 16 of meer nachtdiensten in die periode gemid- deld 40 uur per week |
Minimumrusttijden13 | ||
Wekelijkse onafgebroken rusttijd | 36 uur per 7 x 24 uur, of 72 uur per 14 x 24 uur, welke opgesplitst kan worden in perioden van mini- maal 32 uur | |
Dagelijkse onafgebroken rusttijd | 11 uur per 24 uur (1x per 7 x 24 uur in te korten tot 8 uur) | |
Arbeid op zondag14 |
10 Vanwege overdracht van werkzaamheden kunnen de genoemde arbeidstijden met een kwartier worden verlengd.
11 Indien dit vanwege een feestdag noodzakelijk is, mag de arbeidstijd 2x in de 7 x 24 uur voorafgaand aan die feestdag worden verlengd tot 14 uur. Indien sprake is van noodzakelijke werkzaamheden die geen uitstel gedogen en niet anders zijn te organiseren, mag de arbeidstijd 1x in elke periode van 2 weken worden verlengd tot 14 uur.
12 Waar in het schema sprake is van een week wordt de periode van zondag 0:00 uur tot de daaropvolgende zaterdag 24:00 uur bedoeld. Is sprake van een veelvoud van een aantal achtereenvolgende weken, dan worden evenzoveel veel- vouden van deze periode bedoeld.
13 De referentieperiode van 24 uur of een veelvoud daarvan waarbinnen de voorgeschreven rusttijden moeten worden genoten vangt aan op het eerste tijdstip van iedere kalenderdag waarop de werknemer voor het eerst op die dag arbeid verricht. Indien een dienst begint op de ene dag en eindigt op de volgende dag, is dat tijdstip 0:00 uur van die volgende dag (tenzij op dat moment net gepauzeerd wordt; in dat geval bepaalt het einde van de pauze het tijdstip). Is op de ene dag voorafgaand aan die betreffende dienst niet ook nog in een andere dienst gewerkt, dan is op die dag het begintijd- stip van de dienst het tijdstip waarop de referentieperiode van 24 uur of een veelvoud daarvan aanvangt.
Vanwege overdracht van werkzaamheden kunnen de genoemde rusttijden met een kwartier worden ingekort.
14 Met de zondag wordt de periode van zondag 0:00 uur tot zondag 24:00 uur bedoeld.
Werknemers van 18 jaar of ouder | Standaardnorm | Overlegnorm |
Arbeidsverbod en uitzonderingen | Op zondag wordt geen arbeid verricht, tenzij: (a) het tegendeel is bedongen en uit de aard van de arbeid voortvloeit, of (b) de bedrijfsomstandigheden dit noodzakelijk maken en het medezeggen- schapsorgaan, of bij het ontbreken daarvan de belanghebbende werknemers, daarmee instemt, en de betrokken werknemer daar voor dat geval mee in- stemt | |
Zondagsbepaling | In geval van arbeid op zondag mini- maal 4 vrije zondagen in elke peri- ode van 13 weken | In geval van arbeid op zondag mini- maal 13 vrije zondagen in elke peri- ode van 52 weken |
Nachtarbeid en diensten | ||
Onafgebroken rusttijd na een nacht- dienst15 die eindigt na 2:00 uur | 14 uur (1x per 7 x 24 uur in te korten tot 8 uur) | |
Onafgebroken rusttijd na een reeks van 3 of meer achtereenvolgende nachtdiensten16 | 48 uur | 46 uur |
Arbeidstijd per nachtdienst | 9 uur | 10 uur (hetzij maximaal 5x in elke periode van 14 x 24 uur en 22x in elke periode van 52 weken te verlen- gen tot 12 uur onder gelijktijdige in- korting van de rust na die verlengde nachtdienst tot minimaal 12 uur, het- zij tussen vrijdag 18:00 uur en maan- dag 8:00 uur maximaal 2x te verlen- gen tot 11 uur17 onder gelijktijdige inkorting van de rust na die ver- lengde nachtdienst tot minimaal 12 uur, onder voorwaarde dat 26x in elke periode van 52 weken geen ar- beid tussen zaterdag 0:00 uur en zon- dag 24:00 uur wordt verricht) |
Maximumaantal nachtdiensten of nachturen | In elke periode van 16 weken 36 nachtdiensten eindigend na 2:00 uur | |
Maximumaantal achtereenvolgende diensten in een reeks18 | 7 | 11 |
Maximumaantal achtereenvolgende diensten in een reeks met één of meer nachtdiensten | 7 | 8 |
Pauze19 | ||
Arbeidstijd per dienst > 5½ uur | Minimaal ½ uur (op te splitsen in 2x ¼ uur) | |
Arbeidstijd per dienst > 10 uur | Minimaal ¾ uur (op te splitsen in pauzes van minimaal ¼ uur) |
Mededelingstermijn
Omtrent overwerk wordt zo tijdig mogelijk met de medewerker overleg gepleegd.
15 Een nachtdienst is een dienst waarin geheel of gedeeltelijk tussen 00:00 uur en 6:00 uur arbeid wordt verricht. Indien over-werk wordt verricht geldt als nachtdienst een dienst waarin meer dan 1 uur arbeid wordt verricht tussen 00.00 en
06.00 uur.
16 Een reeks van 3 of meer achtereenvolgende nachtdiensten bestaat uit een serie van achtereenvolgende nachtdien- sten die niet wordt onderbroken door een wekelijkse rusttijd of een andere dienst dan een nachtdienst. Een dergelijke reeks eindigt altijd zodra sprake is van na zo’n reeks door de standaardnorm voorgeschreven rusttijd van 48 uur.
17 Indien door alleenarbeid of de aard van de arbeid geen pauze kan worden genoten, mag de nachtdienst verlengd worden tot 12 uur.
18 Een reeks diensten is een serie achtereenvolgende diensten die niet door een wekelijkse rusttijd worden onderbro- ken. Met andere woorden: voorafgaand en volgend op een reeks is altijd sprake van een wekelijkse rust.
19 Een pauze is een aaneengesloten periode van minimaal 15 minuten waarmee de arbeid gedurende een dienst wordt onderbroken en waarin de werknemer geen enkele verplichting heeft ten aanzien van de bedongen arbeid.
3. Overige situaties
De onder 2. vermelde normen gelden ook voor een aantal overige situaties te weten: voor reservisten ingeval er sprake is van invallen,
bij wisseling van dienstrooster of verlegging van het aanvangsuur van de dienst; de wisse- ling/verschuiving wordt geregistreerd in de bijbehorende brondocumenten/ESS.
In deze gevallen is voor het gebruik van de overlegnorm niet de individuele instemming van de werknemer vereist.
4. Bijzondere situaties zoals spoedeisende werkzaamheden, stops en speciale projecten
Spoedeisende werkzaamheden
Onder spoedeisende werkzaamheden, ook wel noodzakelijke werkzaamheden genoemd, wordt verstaan de arbeid die geen uitstel gedoogt en door het nemen van andere maatregelen redelij- kerwijs niet is te voorkomen.
Spoedeisende werkzaamheden kunnen door het bedrijf eenzijdig worden opgedragen.
Voor spoedeisende werkzaamheden gelden in beginsel de onder 2. genoemde overlegnormen, zonder dat daarvoor de individuele instemming van de werknemer is vereist.
Indien sprake is van een onvoorziene situatie met ernstig gevaar voor personen of goederen, zijn de normen onder 1. en 2. genoemd niet van toepassing, met uitzondering van de onder 2. genoemde overlegnorm met betrekking tot de maximumarbeidstijd per referentieperiode. Indien hierdoor de werknemer rusttijd als genoemd onder 2. mist, moet deze zo spoedig mogelijk na afloop van de onvoorziene situatie worden gecompenseerd. Voor medewerkers in wachtdienst blijven de normen onder 5. genoemd van toepassing.
Stops en speciale projecten
Voor stops en speciale projecten (bijv. opstart fabriek) kunnen in overleg met de Ondernemings- raad SABIC Limburg B.V. tijdelijke bijzondere roosters resp. werktijden worden afgesproken bin- nen de onder 2. vermelde normen.
Rapportage
Over de bijzondere situaties, zoals spoedeisende werkzaamheden, stops en speciale projecten, dient per kwartaal aan de OR te worden gerapporteerd over de terzake met de OR besproken as- pecten, waarbij de standaardrapportage uit SAP HR het uitgangspunt zal zijn.
5. Wachtdienst
Wachtdienst kan worden toegepast, mits instemming van de OR is verkregen.
Onder wachtdienst, ook wel consignatie genoemd, wordt - in overeenstemming met de Arbeidstij- denwet - verstaan de tijdruimte tussen twee elkaar opeenvolgende diensten of tijdens een pauze, waarin de medewerker uitsluitend verplicht is bereikbaar te zijn om in geval van onvoorziene om- standigheden op oproep zo spoedig mogelijk de bedongen arbeid te verrichten.
Voorwaarden
Bij het opleggen van wachtdienst dienen de in onderstaande tabel opgenomen standaard- en overlegnormen in acht genomen te worden. Voor toepassing van de overlegnorm is overleg met de Ondernemingsraad vereist.
Normen
Werknemers van 18 jaar of ouder | Standaardnorm | Overlegnorm |
Consignatie20 | ||
Periode zonder consignatie in elke periode van 28 x 24 uur | 14 x 24 uur, op te splitsen in perio- den van minimaal 24 uur waarbij tenminste tweemaal gedurende een periode van 48 uur ook geen arbeid wordt verricht | 14 x 24 uur, op te splitsen in perio- den van minimaal 24 uur waarbij tenminste tweemaal gedurende een periode van 48 uur ook geen arbeid wordt verricht; in afwijking hiervan kan elke pauze consignatie worden opgelegd |
Consignatie voor en na een nacht- dienst | 11 uur voor en 14 uur na een nachtdienst niet toegestaan | |
Maximumarbeidstijd per 24 uur | 13 uur | |
Maximumarbeidstijd per week | 60 uur | |
Maximumarbeidstijd in elke periode van 16 weken | 45 uur | 48 uur |
Maximumarbeidstijd in elke periode van 16 weken indien per 16 weken 16 keer of meer keer in die periode consignatie tussen 00.00 uur en 06.00 uur wordt opgelegd | gemiddeld 40 uur per week | |
Minimumarbeidstijd bij een oproep tijdens consignatie | ½ uur; bij een oproep binnen een ½ uur na afloop van de arbeid uit de vo- rige oproep, wordt de arbeid uit beide oproepen als één beschouwd | |
Zondagsbepaling | In geval van arbeid op zondag mini- maal 4 vrije zondagen in elke peri- ode van 13 weken of minimaal 13 vrije zondagen in elke periode van 52 weken; | In geval van arbeid op zondag mag alle zondagen gewerkt worden, waarbij uitsluitend op 40 of meer zondagen in elke periode van 52 we- ken arbeid wordt verricht als de be- trokken werknemer daar voor dat ge- val mee instemt |
Met betrekking tot wachtdienst dient per kwartaal aan de OR te worden gerapporteerd over de ge- realiseerde arbeidstijden, waarbij de standaardrapportage uit SAP HR het uitgangspunt zal zijn.
20 Consignatie is de bereikbaarheid van de werknemer tussen twee opeenvolgende diensten of tijdens de pauze om in onvoorziene omstandigheden bij oproep zo spoedig mogelijk aan het werk te gaan. Een dergelijke oproep gaat dan bo- ven de voorschriften over de rusttijden en pauzes. Een oproep wordt niet aangemerkt als (nacht)dienst, maar vanaf het moment van oproep is wel sprake van arbeidstijd.
BIJLAGE 6 – PERSOONLIJK BUDGET MEDEWERKERS IN DIENST SABIC LIMBURG OP 31 DECEMBER 2014
In de periode van 1 juli 2014 tot en met 31 december 2014 gelden de bepalingen inzake Extra Vrije tijd zoals opgenomen in de cao SABIC Limburg voor de periode 1 juli 2012 tot 1 juli 2014.
Vanaf 1 januari 2015 gelden de navolgende bepalingen.
1. In deze bijlage wordt in afwijking van c.q. in aanvulling op artikel 2 van de CAO verstaan onder medewerker: degene die een arbeidsovereenkomst heeft met de werkgever en die geplaatst is binnen de locaties van SABIC Limburg B.V.
2. De medewerker in dienst van SABIC Limburg op 31 december 2014 en per die datum blijvend geplaatst in een andere dienst dan continudienst, heeft recht op een persoonlijk budget, waarvan de omvang wordt bepaald deels onafhankelijk van de gewerkte tijd, deels afhankelijk van de ge- werkte tijd; de omvang van het persoonlijk budget verschilt naar gelang de soort dienst en de be- zwarende werkomstandigheden.
3a. Het persoonlijk budget, onafhankelijk van de gewerkte tijd, bedraagt per kalenderjaar 48% van het maandinkomen van februari van dat jaar. In 2015 geldt het maandinkomen van april 2015.
3b. De medewerker die in een kalenderjaar na 1 januari in en/of voor 31 december uit dienst treedt, heeft in dat jaar recht op het persoonlijk budget als bedoeld in letter a, dat wordt bepaald naar evenredigheid van het aantal volle kalendermaanden, dat hij in dat jaar in dienst is.
4a. Voor het bepalen van het persoonlijk budget op basis van de gewerkte tijd per kalenderjaar wordt een norm vastgesteld. Deze norm bepaalt de opbouw van het persoonlijk budget ten be- hoeve van de omvang van het persoonlijk budget in het daaropvolgend kalenderjaar.
De norm bedraagt
- voor de medewerkers blijvend geplaatst in een rooster waarvoor een ploegentoeslag van 7,5% of meer geldt: het aantal te werken diensten volgens dienstrooster, minus 17;
- voor de overige medewerkers: het aantal te werken diensten volgens dienstrooster, minus 15.
4b. Indien de gewerkte tijd de in letter a. bedoelde norm overtreft, wordt voor degene die op 31 december medewerker is, het persoonlijk budget per die datum voor het daaropvolgende kalen- derjaar vastgesteld in de mate waarin de norm wordt overtroffen. Hierbij geldt voor iedere dag een persoonlijk budget van 4,8% van het maandinkomen.
4c. Bij de medewerker die in een kalenderjaar na 1 januari in dienst treedt, wordt de norm voor de opbouw van het persoonlijk budget, afhankelijk van de gewerkte tijd, over het jaar van indiensttre- ding bepaald naar evenredigheid van het aantal volle kalendermaanden van het dienstverband in dat jaar.
5a. Onder gewerkte tijd wordt verstaan de gewerkte tijd volgens het geldende dienstrooster.
5b. Met gewerkte tijd wordt gelijkgesteld de tijd gedurende welke de medewerker de binnen zijn dienstrooster opgedragen werkzaamheden niet verricht wegens:
- opname van xxxxxx uit dit persoonlijk budget;
- vakantie, als bedoeld in artikel 41;
- afwezigheid leidend tot een negatief saldo op de rekening courant, als bedoeld in artikel 43 lid 11;
- een feestdag, als bedoeld in artikel 2, letter i.;
- brugdag, als bedoeld in artikel 39;
- buitengewoon verlof wegens huwelijk/partnerregistratie, bevalling, dienstjubileum, partner- schapsjubileum, overlijden en begrafenis, verhuizing in het belang van de werkgever, Konin- klijke Onderscheiding, het als getuige of deskundige optreden bij een gerechtelijke instantie, of vakbondsactiviteiten, zoals vermeld in artikel 44;
- buitengewoon verlof t.b.v. deelname aan een opleiding, indien en voor zover toegekend krachtens het geldende opleidingsbeleid;
- compenserend vrij voor het werken op een feestdag, als bedoeld in artikel 29, lid 2;
- compenserend vrij in verband met een brugdag als bedoeld in artikel 39 lid 3;
- compenserend vrij voor verricht overwerk, als bedoeld in artikel 33;
- verplicht en vrijwillig medisch onderzoek door de Bedrijfsgezondheidsdienst;
- afwezigheid ingevolge schorsing voor onderzoek en/of beraad indien artikel 18, lid 5 c.q. lid 6 van toepassing is;
- verplicht opkomen voor herhalingsoefeningen militaire dienst;
- arbeidsongeschiktheid op een dienst volgens dienstrooster, die aanvangt op een feestdag
c.q. een brugdag;
- zwangerschaps- en bevallingsverlof als bedoeld in artikel 3.1 Wet arbeid en zorg;
- nader door de werkgever vast te stellen redenen.
5c. Voor de berekening van de gewerkte tijd wordt een half uur of meer tot een geheel uur afge- rond en wordt minder dan een half uur verwaarloosd. Gelijksoortig verzuim binnen een dienst vol- gens dienstrooster wordt eerst opgeteld alvorens afronding plaats heeft.
5d. Indien als gevolg van jaaroverschrijdende arbeidsongeschiktheid gedurende twee opeenvol- gende kalenderjaren geen opbouw van extra vrije tijd zou plaatsvinden - althans indien en voorzo- ver de in lid 4 sub a. genoemde norm niet (reeds) door ander verzuim niet is/wordt overtroffen -, blijft het gedeelte van het jaaroverschrijdende arbeidsongeschiktheid dat in het tweede jaar valt, voor de opbouw van extra vrije tijd buiten beschouwing.
5e. Xxxxxxx van ouderschapsverlof wordt ten aanzien van persoonlijk budget artikel 50 analoog toegepast.
5f. Een uur verzuim is voor de medewerker gelijk aan 0,125 dienst volgens dienstrooster met dien verstande dat de uitkomst voor een gehele dienst nooit groter zal zijn dan 1.
6. De medewerker kan tot maximaal 13 diensten het overeenkomstige deel van het persoonlijk budget omzetten in Flex Pack.
7. Deze keuze dient gemaakt te worden op uiterlijk 15 februari. In 2015 uiterlijk 10 april.