MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Natuursteenbedrijf 2003/2005 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
AI Nr. 9883
Bijvoegsel Stcrt. d.d. 19-02-2003, nr. 35
ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR HET NATUURSTEENBEDRIJF
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelezen het verzoek van de Hout- en Bouwbond CNV mede namens de FNV Bouw als partijen ter ene zijde en mede namens de Algemene Nederlandse Bond voor het Natuursteenbedrijf als partijen ter andere zijde bij de collectieve arbeidsovereenkomst voor het Natuursteenbedrijf, strekkende tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;
Overwegende,
dat genoemde collectieve arbeidsovereenkomst in werking is getreden;
dat van het verzoek tot algemeen verbindendverklaring mededeling is gedaan in de Staatscourant;
dat naar aanleiding van dit verzoek geen schriftelijke bedenkingen zijn ingebracht;
dat de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst gelden voor een belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame perso- nen;
Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeids- overeenkomsten;
Besluit:
I. Trekt in zijn besluit van 15 februari 2002 (Stcrt 2002, nr. 35), voor zover daarin werd overgegaan tot het algemeen verbindendverklaren van
Sdu Uitgevers, ’s-Gravenhage 2003 CAO98832003
CAO2278 1
bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst voor het Natuursteen- bedrijf, zulks met inachtneming van hetgeen onder V en VI is bepaald;
II. Verklaart algemeen verbindend tot en met 31 december 2003 de navolgende bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst voor het Natuursteenbedrijf en voorzover het betreft:
– de artikelen 34, 36 lid 4 en artikel 39 leden 1 en 2 van de collectieve Arbeidsovereenkomst voor het Natuursteenbedrijf als mede de daar- bij behorende statuten en het reglement van de Stichting Vakantie- fonds voor het Natuursteenbedrijf tot en met 30 april 2005;
– de artikelen 2, 34 a, 39 leden 6, 7, 8 en 9 van de collectieve Arbeids- overeenkomst voor het Natuursteenbedrijf alsmede de daarbij beho- rende statuten en reglementen van de Stichting Aanvullingsfonds Werknemersverzekeringen Natuursteenbedrijf en van de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden voor het Natuursteenbedrijf tot en met 31 december 2005,
zulks met inachtneming van hetgeen onder III, IV, V en VI is bepaald:
HOOFDSTUK 1
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Definities
1. Onder ,,werkgever’’ wordt verstaan de natuurlijke of rechtspersoon, wiens onderneming geheel of ten dele valt binnen de in artikel 2 omschreven werkingssfeer van deze CAO.
2. Onder ,,werknemer’’ wordt verstaan hij of zij die voor een werkge- ver in diens onderneming werkzaam is:
1. ingevolge een arbeidsovereenkomst;
2. ingevolge een overeenkomst tot aanneming van werk, tenzij hij of zij zelf werkgever is.
3. Voor de werknemers, wier functie niet is omschreven in artikel 22 van deze CAO, gelden de bepalingen zoals vermeld in Bijlage I van deze CAO.
4. Onder volwassen werknemers wordt verstaan de werknemer die de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt.
5. Onder jeugdige ,,werknemer’’ wordt verstaan de werknemer die de in vorige zin genoemde leeftijd nog niet heeft bereikt.
2
Natuursteenbedrijf 2003/2005 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
6. Onder ,,leerling’’ wordt verstaan de jeugdige werknemer met wie de werkgever ten overstaan van Bouwradius een leerovereenkomst als bedoeld in de ,,Wet Educatie en Beroepsonderwijs voor het beroep natuursteenbewerker’’ heeft gesloten.
7. Onder ,,voorlieden’’ wordt verstaan zij die leiding geven aan tenmin- ste vijf werknemers.
8. Onder ,,garantie-uurloon’’ wordt verstaan het in artikel 23 van deze CAO voor de betrokken functie genoemde loon in centen per uur.
9. Onder ,,individueel geldend (uur)loon’’ wordt verstaan het in deze CAO voor de betrokken werknemer genoemde garantie-(uur)loon met inachtneming van:
a. de inhoud van het bepaalde in artikel 23:2;
b. het bepaalde in de artikelen 27 en 40 sub B inzake diploma- en andere toeslagen;
c. het bepaalde in artikel 16 inzake het ploegenstelsel;
d. de dienstjarentoeslag in artikel 26;
e. persoonlijke en/of prestatietoeslag.
Artikel 2
Werkingssfeer
1. De bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst zijn van toepassing op ondernemingen en afdelingen van ondernemingen, waarin uitsluitend of in hoofdzaak, gemeten naar het aantal werkne- mers, het bedrijf wordt uitgeoefend bestaande uit het beof verwerken of plaatsen van blokken, platen (ongeacht hun maat), halfproducten, gerede producten of tegels van natuursteen, alsmede bedrijven die het vorenstaande (doen) leveren en stellen op bouw- en begraaf- plaats.
Onder ,,bewerking van natuursteen’’ wordt mede verstaan de bedrijfs- activiteiten van het kristalliseren, schuren en slijpen van natuursteen, het op natuursteen aanbrengen, reinigen en restaureren van inscrip- ties alsmede het onderhoud aan grafwerk. Aan de bewerking van natuursteen wordt gelijkgesteld de bewerking van kunststeen.
2. De bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst zijn even- eens van toepassing op ondernemingen in het bouwbedrijf en andere sectoren die werkzaamheden uitvoeren als genoemd in lid 1 en daar- toe werknemers in dienst hebben als genoemd in artikel 22.
3
3. Met ondernemingen worden in deze collectieve arbeidsovereenkomst gelijkgesteld: natuurlijke of rechtspersonen die de in lid 1 genoemde werkzaamheden in eigen beheer uitvoeren, voorzover deze werk- zaamheden niet vallen onder de bepalingen van een andere collec- tieve arbeidsovereenkomst of vastgestelde regeling van lonen.
Artikel 3
Dispensaties
1. CAO-partijen zijn gezamenlijk bevoegd, zo nodig onder het stellen van bepaalde voorwaarden, afwijkingen toe te staan van één of meer- dere bepalingen van deze CAO.
2. CAO-partijen kunnen de bevoegdheid tot het verlenen van dispensa- ties opdragen aan een andere ten behoeve van de bedrijfstak werk- zame instantie.
3. Het secretariaat van CAO-partijen is gevestigd aan de Oude Haven 1, 3984 KT te Odijk.
HOOFDSTUK II
HET DIENSTVERBAND
Artikel 6
De individuele arbeidsovereenkomst
1. De werkgever draagt er zorg voor dat de tussen werkgever en werk- nemer gemaakte afspraken over de arbeidsovereenkomst op schrift worden gezet en door beide betrokkenen wordt ondertekend.
2. Een individuele arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor onbe- paalde tijd. Afwijking hiervan moet schriftelijk tussen werkgever en werknemer worden overeengekomen. Zie ook bijlage VI.
3. Indien een proeftijd tussen werkgever en werknemer wordt overeen- gekomen dient deze schriftelijk te worden vastgelegd. Een dergelijke proeftijd mag ten hoogste twee maanden bedragen.
Artikel 7
Algemene verplichtingen van de werkgever en van de werknemer
1. Werkgevers en werknemers zijn verplicht tijdens de duur van deze
4
Natuursteenbedrijf 2003/2005 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
overeenkomst de in deze overeenkomst omschreven bepalingen om- xxxxx xxxxx en andere arbeidsvoorwaarden in acht te nemen.
Artikel 8
Introductie
De werkgever zal de werknemers in de eerste week van hun dienstver- band laten kennismaken met de collega’s met wie zal worden samenge- werkt, alsmede met de bij het werk betrokken functionarissen. De werk- nemer zal inzicht worden gegeven omtrent het bedrijf en het project waaraan hij zal gaan werken. Het zal tevens worden geïnformeerd over alle zaken die een goede introductie kunnen bevorderen.
Artikel 9A
Fusie, bedrijfssluiting, samenwerkende bedrijven
A. Fusie
1. Het bepaalde in dit artikel is – met gebruikmaking van artikel 15 lid 2 van het SER-besluit Xxxxxxxxxxxxxxxxxx 1975 alleen van toepassing wanneer in één van de bij fusie betrokken in Nederland gevestigde ondernemingen in de regel 100 personen of meer werkzaam zijn.
2. De werkgever die met inachtneming van het bepaalde in lid 1 over- weegt een fusie aan te gaan zal bij het nemen van zijn beslissingen de SER-fusiegedragsregels 1975, alsmede de navolgende bepalingen in acht nemen.
3. Indien de verwachting gewettigd is geworden, dat de fusie wellicht doorgang zal vinden, zullen zowel de werkgeversorganisaties als de werknemersorganisaties daarvan onverwijld in kennis gesteld wor- den en zal deze kennisgeving zo spoedig mogelijk schriftelijk beves- tigd worden.
4. Aansluitend hieraan zal de werkgever de door hem overwogen maat- regelen en de daaruit eventueel voor al de werknemers of een aan- merkelijk deel van de werknemers voortvloeiende gevolgen bespre- ken met zowel de werkgeversorganisatie als de werknemers- organisaties, waarbij voorts aandacht zal worden besteed aan het tijd- stip en de wijze waarop het gehele personeel zal worden ingelicht.
5
5. Eveneens zal, voorzover zwaarwichtige belangen van de onderne- ming of van de direct bij de onderneming betrokken belanghebben- den zich daartegen niet verzetten de werkgever de ondernemingsraad
– voor zover aanwezig van de fusie in kennis stellen, indien de ver- wachting gewettigd is geworden dat deze wellicht doorgang zal vin- den. In aansluiting hierop zal de werkgever met de ondernemings- raad de in lid 4 genoemde maatregelen en gevolgen bespreken en de raad in de gelegenheid stellen aan hem advies uit te brengen over het te nemen besluit en de te nemen maatregelen en gevolgen daarvan.
6. Met betrekking tot de in lid 3 en 4 van dit artikel genoemde kennis- geving en bespreking zullen de werkgeversorganisaties en de werk- nemersorganisaties geheimhouding betrachten; deze geheimhouding zal duren tot een door betrokken partijen overeen te komen tijdstip. De in dit lid genoemde geheimhoudingsplicht laat onverlet de geheimhoudingsplicht van de ondernemingsraad, als opgenomen in artikel 20 van de Wet op de Ondernemingsraden.
B. Bedrijfsoverdracht en bedrijfssluiting
1. Hetgeen in de navolgende leden wordt bepaald is alleen van toepas- sing op ondernemingen met in de regel ten minste 100 werknemers.
2. De werkgever die overweegt:
– zijn bedrijf over te dragen anders dan in de zin van een fusie; dan wel
– zijn bedrijf of bedrijfsonderdeel te sluiten;
zal bij het nemen van zijn beslissing de sociaal consequenties daar- van betrekken en de navolgende bepalingen in acht nemen.
3. In verband daarmee zal de werkgever, wanneer de verwachting gewettigd is geworden dat de in lid 2 van dit artikel bedoelde over- dracht of sluiting wellicht doorgang zal vinden, zowel de werk- geversorganisatie als de werknemersorganisaties onverwijld en bij voorkeur schriftelijk daarvan in kennis stellen.
4. Aansluitend hieraan zal de werkgever de door hem overwogen maat- regelen en de daaruit eventueel voor alle werknemers of een aanmer- kelijk deel van de werknemers voortvloeiende gevolgen bespreken zowel met de werkgeversorganisatie als met de werknemers- organisaties, waarbij voorts aandacht zal worden besteed aan het tijd- stip en de wijze waarop het gehele personeel zal worden ingelicht.
5. Eveneens zal, voor zover zwaarwichtige belangen van de onderne- ming of van de direct bij de onderneming betrokken belanghebben- den zich daartegen niet verzetten, de werkgever de ondernemings- raad – voor zover aanwezig – in kennis stellen van de in lid 2 van dit artikel genoemde overdracht of sluiting, indien de verwachting
6
Natuursteenbedrijf 2003/2005 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
gewettigd is geworden dat deze overdracht of sluiting wellicht door- gang zal vinden. In aansluiting daarop zal de werkgever met de ondernemingsraad de in lid 4 van dit artikel genoemde maatregelen en gevolgen bespreken en de raad in de gelegenheid stellen aan hem advies uit te brengen over het te nemen besluit en de te nemen maat- regelen en gevolgen daarvan.
6. Met betrekking tot de in lid 3 en 4 van dit artikel, genoemde ken- nisgeving en bespreking zullen de werkgeversorganisaties en werk- nemersorganisaties geheimhouding betrachten. Deze geheimhouding zal duren tot een door betrokken partijen overeen te komen tijdstip. De in dit lid genoemde geheimhoudingsplicht laat onverlet de geheimhoudingsplicht van de ondernemingsraad, als opgenomen in artikel 20 van de Wet op de Ondernemingsraden.
C. Samenwerkende bedrijven
De werkgever die overweegt een samenwerkingsverband aan te gaan, zal bij het nemen van zijn beslissing de sociale consequenties daarvan betrekken.
Artikel 9B
Functiewijzigingen
Wanneer in een onderneming of afdeling het voornemen bestaat een aan- merkelijk aantal werknemers in een andere functie in te delen dienen de vakbonden daarover geïnformeerd te worden. In dergelijke gevallen heeft de werknemer recht op handhaving van zijn beloningsniveau.
Artikel 11
Einde der arbeidsverhouding
1. Ten aanzien van de beëindiging van de arbeidsverhouding zijn de regels van het Burgerlijk Wetboek van toepassing, met inachtneming van hetgeen in de volgende leden van dit artikel is bepaald.
2. Beëindiging van het dienstverband kan uitsluitend plaatsvinden aan het einde van de loonweek met in achtname van de opzegtermijnen volgens Bijlage III, behalve bij ontslag op staande voet als bedoeld in artikel 7:678 en 679 van het Burgerlijk Wetboek. Opzegging geschiedt wederzijds schriftelijk.
7
5. Indien in de opzeggingstermijn vakantiedagen als bedoeld in artikel 36 lid 3 (zomervakantie) of verplichte snipperdagen als bedoeld in artikel 36 lid 5 vallen, wordt de opzeggingstermijn met deze dagen verlengd.
Artikel 12
Gewetensbezwaren
2. De werknemer die ernstige gewetensbezwaren heeft als genoemd in lid 1, is gehouden de werkgever van deze bezwaren gemotiveerd in kennis te stellen.
3. De werkgever is verplicht het ernstige gewetensbezwaar dat de werknemer ten aanzien van zijn werk of een onderdeel daarvan heeft te eerbiedigen door de betrokken werknemer, zover dit in redelijk- heid mogelijk is, vervangende gelijkwaardige arbeid aan te bieden. De werknemer is gehouden vervangende arbeid te aanvaarden.
4. Indien vervangende arbeid als bedoeld onder lid 3 niet voorhanden is, zal eventueel ontslag op grond van het ontbreken van passend werk plaatshebben.
HOOFDSTUK III
DE ARBEID
Artikel 13
De arbeidsduur
1. De normale arbeidsduur van de in artikel 22 genoemde werknemers bedraagt gemiddeld 37 uur per week. Hiervan mag worden afgewe- ken met het oog op deeltijdarbeid. Een afwijkende arbeidsduur dient schriftelijk te worden vastgelegd.
De verkorting van de werkweek zal per bedrijf, na overleg met de werknemers, worden ingevuld. Bij voorkeur zal deze verkorting op de vrijdag plaatsvinden. Indien niet voor deze voorkeur wordt geko- zen, dient de gevonden invulling van de arbeidstijdverkorting (ATV) schriftelijk voor de invoering te worden medegedeeld aan de secre- taris van partijen, Xxxx Xxxxx 0, 0000 XX, Xxxxx.
2. De werkgever dient zodanig maatregelen te treffen dat in een werk- week op de in lid 1 genoemde uren kan worden gewerkt.
3. De werknemer dient bij het begin van de werktijd volledig gereed te zijn om zich aan het werk te begeven en dient zijn taak met inacht-
8
Natuursteenbedrijf 2003/2005 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
neming van de schafttijd tot aan het eind van de werktijd te blijven verrichten.
Artikel 13A
Deeltijdarbeid
1. In de bedrijfstak wordt werken in deeltijd in beginsel mogelijk gemaakt. Een verzoek om in deeltijd te mogen werken zal zoveel mogelijk worden gehonoreerd, tenzij de werkgever schriftelijk en met redenen omkleed aangeeft, dat het bedrijfsbelang werken in deeltijd niet mogelijk maakt. Indien de werknemer het niet met de argumentatie eens is, zal gezamenlijk naar een oplossing worden gezocht, waarbij de werkgever uiteindelijk beslist of de werknemer in deeltijd kan werken.
2. Werknemers die deeltijdarbeid verrichten, behouden of verkrijgen een volwaardige rechtspositie.
3. Een overzicht van artikelen waarin het deeltijdprincipe is uitgewerkt, is te vinden in bijlage VIII van deze CAO.
Artikel 13B
Vierdaagse werkweek Ouderen
1. Een werknemer van 55 jaar of ouder kan vrijwillig in overleg met zijn werkgever gedurende (een deel van) het jaar zijn werkweek inkorten tot 4 dagen (29,6 uur).
2. Om tot invulling van de in lid 1 overeengekomen werkweek te komen, kunnen verlofdagen, roostervrije dagen en seniorendagen worden aangewend, met dien verstande dat minimaal 15 verlofdagen worden aangewend voor de zomervakantie en er rekening gehouden dient te worden met de verplichte snipperdagen ex artikel 36 lid 5. Artikel 11 lid 10 inhoudende dat vijf mei in beginsel een ATV-dag is, blijft onverminderd van toepassing.
De benodigde aanvullende dagen kunnen door de werknemer wor- den ,,ingekocht’’.
3. In afwijking van lid 2 is het ook mogelijk een gedeelte van het jaar in een vierdaagse werkweek te werken. Dit kan bijvoorbeeld door- dat de werknemer minder vrije dagen inkoopt.
9
4. In onderling overleg tussen werkgever en werknemer worden de weken bepaald, waarin in een vierdaagse werkweek wordt gewerkt. De verschillende soorten vrije dagen worden gelijkelijk over de periode gespreid. In weken waarin een feest- of collectieve vrije dag valt, geldt deze feestdag of collectieve roostervrije dag als de vrije dag van die week.
5. De waarde van het aantal te kopen dagen wordt ingehouden met een aankooppercentage. Dit aankooppercentage is het aantal aan te ko- pen dagen gedeeld door het aantal werkbare dagen per kalenderjaar. Het aantal werkzame dagen voor 2001 wordt vastgesteld op 212 dagen.
Derhalve kost één dag in 2001 1/212 = 0,471% van het jaarloon en meerdere dagen een veelvoud hiervan.
6. Het in het vorige lid berekende aankooppercentage wordt in minde- ring gebracht op het bruto-loon SV.
7. De (vroeg)pensioenpremie, premie aanvullingregeling VUT, IP- premie, premie SAWN worden berekend over de pensioengrondslag of het brutoloon SV vóór aftrek van het aankoopbedrag. Het herziene brutoloon SV is de grondslag voor de afdracht van de overige pre- mies en bijdragen, tenzij de CAO een andere grondslag aangeeft. De vakantierechtwaarde wordt op de gebruikelijke wijze berekend over het vast overeengekomen loon (vóór aftrek van het aankoopbe- drag).
8. Bij arbeidsongeschiktheid wordt 100% van het vast overeengekomen loon doorbetaald gedurende 52 weken, zoals bepaald in artikel 20B lid 1.
Het aankoopbedrag wordt volgens de in dit artikel beschreven sys- tematiek ingehouden.
9. Bij arbeidsongeschiktheid op een senioren-, ATV- of snipperdag behoudt de werknemer het recht om deze dag op een ander moment op te nemen.
10. De werknemer die gebruik maakt van de hier beschreven regeling en in aanmerking komt voor een WW en/of WAO-uitkering, komt in aanmerking voor een aanvulling op deze uitkering vanuit de Stich- ting Aanvullingsfonds Werknemersverzekeringen Natuursteenbedrijf tot het niveau waarop hij recht zou verkrijgen indien geen dagen gekocht zouden zijn.
11. De werknemer kan zijn werkgever verzoeken op enig moment de extra vrijdagen weer in te ruilen voor loon en over te gaan tot een volledige werkweek van 5 dagen.
10
Natuursteenbedrijf 2003/2005 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
12. Bij beëindiging van het dienstverband wordt, met inachtneming van het reeds ingehouden aankoopbedrag, berekend op hoeveel vrije dagen de betrokken werknemer nog recht heeft. Indien de werkne- mer meer of minder dagen heeft opgenomen dan waarop hij recht heeft dan zal dit worden verrekend.
Artikel 14
De arbeidsdag
1. De arbeid wordt verricht tussen ’s morgens 7 uur en ’s middags 6 uur, zulks met inachtneming van de bepalingen in de Arbeidstijden- wet 1996.
2. De dagelijkse werk- en rusttijden worden door de werkgever na rede- lijk overleg met de werknemers in zijn onderneming c.q. op de bouwplaats vastgesteld.
Artikel 15
Het overwerk
1. In bijzondere gevallen kan de werkgever na overleg met de daarbij betrokken werknemers bepalen dat overwerk moet worden verricht. De werknemer is alsdan gehouden dat overwerk te verrichten. Een uitzondering wordt gemaakt voor werknemers van 55 jaar en ouder. Deze kunnen niet tot overwerk worden verplicht.
Onder overwerk wordt verstaan het verrichten van arbeid buiten de grenzen van de normale arbeidsduur als bedoeld in artikel 13.
– Overwerk zal tot een minimum beperkt dienen te worden ter wille van de spreiding van de werkgelegenheid.
– Structureel overwerk is niet toegestaan, tenzij in bijzondere ge- vallen, met toestemming van CAO-partijen (zie artikel 3 dispen- saties).
– Onder structureel overwerk wordt verstaan: werk dat buiten de normale arbeidsduur zoals genoemd in artikel 13 gedurende meer dan twee maanden achtereen plaatsvindt.
Voor overwerk zal het geldend uurloon worden verhoogd met:
a. 25% voor het 1e en 2e uur werken per dag, aansluitend aan de gewone werktijd;
b. 50% voor de volgende uren tot het uur waarop de gewone werktijd begint;
11
x. xxxxxxxx mag in geld of in vrije tijd geschieden, naar keuze van de werknemer.
2. Indien arbeid op zaterdag wordt verricht zal het geldend uurloon met 50% worden verhoogd. Betaling hiervan geschiedt uitsluitend in vrije tijd. Met arbeid op zaterdag wordt bedoeld het werk tussen des vrijdagsnachts 12 uur en des zaterdagsnachts 12 uur.
3. Indien arbeid op zondag wordt verricht, wordt het geldend uurloon met 100% verhoogd. Met arbeid op zondag wordt bedoeld het werk tussen des zaterdagsnachts 12 uur en des zondagsnachts 12 uur. Indien een werknemer bezwaren heeft tegen zondagsarbeid, kan hij daartoe niet worden verplicht.
4. Met zondagsarbeid wordt gelijkgesteld het werk op feestdagen als bedoeld in artikel 36 lid 5.
5. Indien de werknemer gehouden is te arbeiden buiten de uren in arti- kel 14 bepaald, doch niet langer dan 8 uur per dag, zal het geldende uurloon voor de buiten de grenzen van artikel 14 vallende uren met 25% worden verhoogd, tenzij voor de werknemer artikel 16 van toe- passing is.
Artikel 16
Het ploegenstelsel
1. Indien in twee of meer ploegen wordt gewerkt, wordt het geldend uurloon met 15% verhoogd.
2. Alleen werknemers die per etmaal langer werken dan in artikel 13 is bepaald of die op zaterdag, zondag of feestdagen arbeiden, hebben bij toepassing van het ploegenstelsel aanspraak op de in artikel 15 bedoelde verhogingen.
Artikel 17A
Korte verzuimen
A. In de navolgende gevallen zal, alleen in het geval dat loon is gederfd, de werkgever het geldend uurloon vergoeden:
1. a. bij ondertrouw van de werknemer zal het verzuim van een halve arbeidsdag worden betaald;
b. bij huwelijk van de werknemer, mits drie dagen tevoren aan- gekondigd, over twee dagen;
c. bij huwelijk van één zijner kinderen, broers, zusters, zwagers of schoonzusters, mits drie dagen tevoren aangekondigd, over één dag;
12
Natuursteenbedrijf 2003/2005 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
x. bij bevalling van de echtgenote of levensgezellin van de werknemer over vijf werkdagen op jaarbasis inclusief de dagen op grond van de wet;
e. bij opname in, of ontslag uit het ziekenhuis van echtge- no(o)t(e), levensgezel(lin) of van een inwonend kind over in totaal maximaal 1 dag per kalenderjaar;
f. bij 25-, 40- en 50-jarig huwelijk of dienstjubileum van de werknemer over één dag;
g. bij 25-, 40-, 50- en 60-jarig huwelijksfeest van ouders of schoonouders over 1 dag;
h. bij het overlijden van de echtgeno(o)t(e) of levensgezel(xxx) of een inwonend kind van de werknemer, vanaf de dag van overlijden tot en met de dag van de uitvaart;
i. bij het overlijden van een zijner; in het gezinsverband van de werknemer opgenomen ouders, schoonouders en pleegkinde- ren vanaf de dag van overlijden tot en met de dag van de uit- vaart indien de werknemer de uitvaart regelt; indien de werk- nemer de uitvaart niet regelt gelden 2 dagen; in alle overige gevallen bij overlijden en/of uitvaart van een zijner ouders, grootouders, behuwd grootouders, overgrootouders, pleeg- ouders, kinderen, schoonzoons en schoondochters, xxxxxxxx- deren, pleegkinderen, broers en zusters, half-broers en half- zusters, xxxxxxxxxxxx, zwagers, zwagers en schoonzusters en een in het gezin van de werknemer opgenomen huisgenoot, over één dag.
Indien een kerkelijk en/of burgerlijk huwelijk, of de bevalling van de echtgenote of levensgezellin van de werknemer plaats- vindt op een zaterdag, zondag of een christelijke feestdag, dan wel op de laatste werkdag van een overeengekomen vakantieperiode en de periode tussen Kerstmis en Nieuwjaar zal het verzuim over één dag worden vergoed.
Geen vergoeding wordt verstrekt indien de werknemer de onder c en i genoemde gebeurtenissen niet heeft bijgewoond. In dit artikel wordt met ,,levensgezel(lin)’’ bedoeld de per- soon die als zodanig bij de werkgever bekend is gemaakt.
2. Voor de werknemer bedoeld in artikel 28 sub A lid 2 zal de werk- gever in geval van verzuim om onder lid 1 van dit artikel ver- melde redenen, de werkelijk gemaakte reiskosten (tweede of daarmee gelijk te stellen klasse) vanaf de plaats van tewerkstel- ling tot de woonplaats van de werknemer en terug alsmede de duur van deze reis tegen het voor de werknemer geldende uur- loon vergoeden.
3. Bij medische keuring door de ARBO-dienst op initiatief van de
13
werknemer en bij persoonlijk dokters- c.q. tandartsbezoek, zal het daaruit voortvloeiende verzuim worden vergoed tot maximaal 8 uur per jaar.
4. In de volgende gevallen krijgt de werknemer de duur van het werkelijk verzuim vergoed vanwege:
– medische keuring op verzoek van de werkgever
– medische keuring op verzoek van de ARBO-dienst en indien dit niet buiten werktijd mogelijk is:
– medische keuring verband houdende met de WAO
– medische keuring verband houdende met de collectieve onge- vallenverzekering
– bloeddonorschap.
5. Xxxxx een werknemer door zijn behandelend geneesheer naar een specialist verwezen en wordt krachtens de bepalingen der Ziek- tewet over dit verzuim geen uitkering verleend, dan zal hem door de werkgever per verwijzing ten hoogste één dag loon worden vergoed. De werknemer is verplicht het tijdstip van bezoek aan de behandelend geneesheer en specialist zodanig te kiezen en met deze te bespreken dat daaruit zo min mogelijk verzuimuren van zijn normale werktijd voortvloeien.
6. Bij militaire inspectie en het vervullen van andere militaire ver- plichtingen anders dan bij opkomst in werkelijke dienst en met uitzondering van militaire keuring, zal een verzuim van ten hoog- ste een halve arbeidsdag worden vergoed. Bij militaire keuring of herkeuring zal het daaruit voortvloeiende verzuim door de werkgever worden vergoed, telkens tot ten hoogste één dag.
7. Bij de uitoefening van het kiesrecht zal het daaruit voortvloeiend verzuim tot ten hoogste 2 uur worden vergoed.
8. De werknemer krijgt een dag betaald verlof bij verhuizing, indien deze verhuizing ertoe leidt dat de werknemer dichter bij het bedrijf komt te wonen.
9. Aan de werknemer, die examen doet ter verkrijging van een diploma als bedoeld in artikel 40 sub B wordt het daaruit voort- vloeiende noodzakelijk verzuim door de werkgever vergoed.
B. Verzorgingsverlof/zorgverlof
1. De werknemer heeft op jaarbasis recht op maximaal tien dagen zorgverlof, bestemd voor de verzorging van een ernstig zieke ouder, partner of thuiswonend kind. In deze regeling wordt aan- gesloten bij de wettelijke regeling voor kortdurend zorgverlof, met dien verstande dat de werknemer op grond van deze CAO recht heeft op doorbetaling van het gehele loon.
2. In aansluiting op het voorgaande kunnen werknemers, zonder behoud van loon, in overleg met de werkgever, maximaal één maand per jaar, gedurende maximaal de halve arbeidstijd verzorgingsverlof opnemen, wanneer de verzorging van een kind of partner dat vereist.
C. Langdurig verlof
1. De werknemer heeft het recht langdurig verlof op te bouwen
14
Natuursteenbedrijf 2003/2005 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
door middel van het opsparen van vakantiedagen en/of het stor- ten van financiële bedragen.
2. De werknemer bepaalt bij opbouw in geld uit welk onderdeel van zijn loon dit dient te geschieden.
3. Per jaar mogen maximaal vijf dagen worden opgebouwd.
4. Deze dagen worden in de vorm van een persoonlijk tegoed ondergebracht bij het Vakantiefonds.
D. Adoptieverlof
De werknemer heeft recht op vier weken adoptieverlof bij adoptie van een kind. De periode van adoptie kan ingaan twee weken voor de komst van het geadopteerde kind. De uitkering tijdens het adoptie- verlof is conform de wettelijke regeling.
Artikel 18
Onwerkbaar weer
1. De werkgever zal de werknemer het geldend uurloon betalen wan- neer en voor zolang (beide ter beoordeling van de werkgever na redelijk overleg met de betrokken werknemers) door ongunstige weersomstandigheden als regenval, vorst of directe gevolgen van vorst of door het aanwezig zijn van een sneeuwdek, niet kan worden gewerkt.
Indien werknemers voor doorbetaling van bovengenoemd loon in aanmerking komen, is de werkgever gedurende deze periode niet bevoegd hen uit zijn dienst te ontslaan.
2. De werknemer is verplicht in geval de werkgever hem gedurende de tijd, bedoeld in het eerste lid van dit artikel ander werk opdraagt, waarvoor hij geschikt is, deze arbeid te verrichten.
3. De werknemer die zich in de gevallen bedoeld in lid 1 en 2 zonder toestemming van de werkgever of diens vertegenwoordiger van het werk verwijdert of na duidelijke oproeping door of namens de werk- gever, wanneer de belemmering is opgeheven, het werk niet hervat, heeft geen recht op de in dit artikel vastgestelde vergoeding.
Artikel 19
Lichtverzuim
1. Indien de normale arbeidsduur als gevolg van de duisternis moet worden ingekort, zal de werkgever nochtans gehouden zijn het gel-
15
dend uurloon te betalen over de uren gedurende welke niet is ge- werkt. Indien de werkgever kunstlicht op het werk heeft aangebracht is de werknemer verplicht gedurende de normale arbeidstijd arbeid te verrichten.
2. De werknemer is verplicht, in geval de werkgever hem gedurende de tijd, bedoeld in lid 1 van dit artikel ander werk opdraagt waarvoor hij geschikt is, deze arbeid te verrichten.
Artikel 20
Arbeidsongeschiktheid
A. Terugdringing ziekteverzuim
In het kader van de terugdringing van het ziekteverzuim geldt de vol- gende regeling:
1. Alle werknemers krijgen 1 extra roostervrije dag.
2. Bij de 1e ziekmelding kan de werkgever bepalen dat de extra rooster- vrije dag moet worden opgenomen.
3. Uitsluitend bij de 3e ziekmelding heeft de werkgever de mogelijk- heid de werknemer een snipperdag te laten opnemen.
B. Doorbetaling loon bij arbeidsongeschiktheid
Bij arbeidsongeschiktheid van de werknemer zijn van toepassing de sta- tuten en reglementen van de bedrijfsvereniging bij welke de werkgever is aangesloten, als ook de voorschriften die door of namens genoemd orgaan nader worden gegeven, met dien verstande:
1. Dat de werkgever bij arbeidsongeschiktheid van de werknemer zijn loon vanaf de eerste ziektedag voor 100% blijft uitbetalen en zorg draagt voor de volledige bijboeking van vakantierechten en een vol- ledige bijboeking van pensioenpremies. Overigens is de werkgever verplicht alle andere verschuldigde premies aan de in de CAO genoemde fondsen af te dragen.
2. In geval van ziekte van de werknemer wordt de opbouw van vakan- tiedagen beperkt tot maximaal de eerste zes maanden van ziekte.
3. De zieke werkloze die laatstelijk werkzaam was bij een bedrijf val- lend onder deze CAO, verkrijgt vanuit de Stichting Aanvullingsfonds Werknemers Natuursteenbedrijf een aanvulling tot 100% van het laatst verdiende loon, alsmede de bijboeking van vakantierechten en een volledige vergoeding van zijn pensioenpremies.
4. De werknemer heeft in het kader van de Wet Verbetering Poortwach- ter recht op loondoorbetaling van 100% in het tweede ziektejaar: wanneer de werkgever naar de mening van het UWV onvoldoende inspanning heeft gepleegd om de zieke werknemer te reïntegreren en op grond daarvan het UWV weigert over te gaan tot de start van de WAO-procedure van de betrokken werknemer;
16
Natuursteenbedrijf 2003/2005 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
wanneer de betrokken werkgever en werknemer gezamenlijk beslui- ten dat er redenen zijn om nog niet over te gaan tot de WAO- aanvraag, omdat beëindiging van de arbeidsongeschiktheid op af- zienbare tijd wordt voorzien. In dit geval vindt loondoorbetaling tot 100% gedurende maximaal drie maanden in het tweede ziektejaar plaats.
3. De werknemer die wegens ziekte of ongeval zijn arbeid niet kan ver- richten dient hiervan op de eerste dag van zijn arbeidsongeschiktheid vóór ’s morgens 10 uur zijn werkgever of de door deze aangewezen uitvoerder of andere functionaris in kennis te stellen. Indien deze dag een zaterdag of een zondag is en op die dagen in het bedrijf van de werkgever niet wordt gewerkt, dient de ziekmelding op de eerstvol- gende werkdag te geschieden. In geval de arbeidsongeschiktheid tij- dens de werktijd ontstaat dient deze melding terstond na het staken van het werk te worden gedaan.
6. Indien arbeidsongeschiktheid ontstaat tijdens de overeengekomen vakantieperiode of de periode tussen Kerstmis en Nieuwjaar dient de werknemer dit binnen 24 uur te melden aan de Bedrijfsvereniging
c.q. ARBO-dienst bij welke de werkgever is aangesloten.
C. Invaliditeitspensioen
1. CAO-partijen komen overeen dat een invaliditeitspensioen wordt ingesteld voor alle werknemers in de zin van deze CAO,
D. WAO-aanvullingsregelingen
1. Werknemers die een uitkering krachtens de WAO krijgen toegekend ontvangen een aanvulling op de som van de WAO-uitkering en het invaliditeitspensioen genoemd onder 2 gedurende maximaal 24 maan- den na ingangsdatum van genoemde WAO-uitkering.
Deze aanvulling bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:
– 80 tot 100%: tot 80% van het geldende WAO-dagloon;
– 65 tot 80% : tot 65% van het geldende WAO-dagloon;
– 55 tot 65% : tot 50% van het geldende WAO-dagloon;
– 45 tot 55% : tot 40% van het geldende WAO-dagloon;
– 35 tot 45% : tot 30% van het geldende WAO-dagloon.
2. Werknemers, die een uitkering krachtens de WAO ontvangen, heb- ben aansluitend aan bovengenoemde aanvulling van 24 maanden recht op een aanvulling van de WAO-uitkering gedurende maximaal 12 maanden.
17
Deze aanvulling bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:
– 80 tot 100%: tot 75% van het geldende WAO-dagloon;
– 65 tot 80%: tot 60% van het geldende WAO-dagloon;
– 55 tot 65%: tot 45% van het geldende WAO-dagloon;
– 45 tot 55%: tot 37,5% van het geldende WAO-dagloon;
– 35 tot 45%: tot 30% van het geldende WAO-dagloon.
Partijen zijn er hierbij van uitgegaan dat het wettelijke WAO- uitkeringspercentages gedurende de looptijd van deze CAO niet zul- len wijzigen.
3. Deze WAO-aanvullingen worden gefinancierd vanuit het Invaliditeitspensioen.
X. xxx- en eindejaarsuitkering WAO
1. Werknemers die bij werken onder deze CAO zouden vallen en op 1 mei van het jaar waarin de uitkering betaalbaar wordt gesteld krachtens de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering recht hebben op een WAO-uitkering, ontvangen na toepassing van lid 4 in de maand mei een uitkering.
2. Werknemers die bij werken onder deze CAO zouden vallen en op 1 december van het jaar waarin de uitkering betaalbaar wordt gesteld krachtens de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering een uit- kering ontvangen en dan niet (meer) in aanmerking komen voor een maandelijkse uitkering op grond van 20D lid 1, ontvangen na toe- passing van lid 4 in de maand december een uitkering.
3. De eindejaarsuitkering als bedoeld in lid 2 wordt verstrekt door de Stichting Aanvullingsfonds Werknemersverzekeringen Natuursteen- bedrijf te Amsterdam.
4. Een werknemer komt niet voor de in leden 1 en 2 bedoelde uitke- ring in aanmerking, indien:
– artikel 22 van de WAO op hem van toepassing is, of
– de WAO-uitkering onder toepassing van artikel 44/45 WAO niet tot uitbetaling komt, of
– voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid op hem niet de onderhavige CAO van toepassing is geweest, tenzij de arbeids- ongeschiktheid is ingetreden in de periode als bedoeld in artikel 42, eerste lid van de werkloosheidswet.
5. De hoogte van de mei-uitkering als bedoeld in lid 1 is afhankelijk van de arbeidsongeschiktheidsklasse waarin de werknemer op 1 mei van het jaar waarin de uitkering betaalbaar wordt gesteld, is inge- deeld. De uitkering bedraagt:
€ 472 bruto bij 80% of meer arbeidsongeschiktheid;
€ 378 bruto bij 65 tot 80% arbeidsongeschiktheid;
18
Natuursteenbedrijf 2003/2005 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
€ 307 bruto bij 55 tot 65% arbeidsongeschiktheid;
€ 236 bruto bij 45 tot 55% arbeidsongeschiktheid;
€ 189 bruto bij 35 tot 45% arbeidsongeschiktheid.
6. De hoogte van de eindejaarsuitkering als bedoeld in lid 2 is afhan- kelijk van de arbeidsongeschiktheidsklasse waarin de werknemer op 1 december van het jaar waarin de uitkering betaalbaar wordt ge- steld, is ingedeeld. De uitkering bedraagt:
€ 604 bruto bij 80% of meer arbeidsongeschiktheid;
€ 453 bruto bij 65 tot 80% arbeidsongeschiktheid;
€ 354 bruto bij 55 tot 65% arbeidsongeschiktheid;
€ 302 bruto bij 45 tot 55% arbeidsongeschiktheid;
€ 250 bruto bij 35 tot 45% arbeidsongeschiktheid.
7. De in lid 6 genoemde bedragen komen alleen dan volledig tot uitke- ring indien de uitkeringsgerechtigde in de 12 maanden voorafgaande aan de in lid 6 genoemde datum geen recht had op een uitkering ex artikel 20D lid 1. Bestond er in de voorafgaande maanden wel enig recht op een uitkering ex artikel 20D lid 1 dan zal de in lid 6 genoemde uitkering naar rato worden uitbetaald.
8. Ten behoeve van de in leden 1 en 2 bedoelde uitkeringen is de werk- gever een bijdrage verschuldigd aan de Stichting Aanvullingsfonds Werknemersverzekeringen Natuursteenbedrijf.
De werkgever is gerechtigd het bijdragepercentage van lid 2 in te houden op het loon van de werknemer.
F. Werknemers met (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid
1. Een arbeidsongeschikte werknemer kan na twee jaar arbeidsonge- schiktheid slechts ontslagen worden als de werkgever aannemelijk kan maken dat geen passend werk voorhanden is.
2. Een arbeidsongeschikte werknemer heeft het recht om in deeltijd te werken.
3. Bij vervulling van een vacature heeft een gedeeltelijk arbeidsonge- schikte werknemer, die geheel of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is voor de vacante functie als eerste aanspraak op die functie, indien hij vol- doet aan de eisen die aan die functie gesteld worden.
4. Een arbeidsongeschikte werknemer kan niet verplicht worden een
19
hogere produktie te leveren dan reëel is op basis van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Artikel 21
Uitkering bij overlijden
1. In geval een werknemer tijdens het werk dan wel op weg van of naar het werk overlijdt, zal de werkgever de kosten van het vervoer van het stoffelijk overschot naar de woonplaats van de betrokkene ver- goeden aan de nabestaanden dan wel aan degene die de kosten van het vervoer gedragen heeft.
2. Indien een werknemer overlijdt, dient de werkgever aan de erfgena- men een overlijdensuitkering te verstrekken ter grootte van het sala- ris over de maand van overlijden plus een bedrag gelijk aan twee maanden loon.
HOOFDSTUK IV
INDELING DER WERKNEMERS EN LONEN
Artikel 23
Garantie uur- en weeklonen
3. Per individuele arbeidsovereenkomst mag ten gunste van de werkne- mer van het garantieloon worden afgeweken. Er ontstaat dan een individueel geldend loon dat schriftelijk dient te worden vastgelegd.
4. Aan voorlieden zal een garantie-uurloon/weekloon worden betaald dat tenminste 15% en ten hoogste 25% meer bedraagt dan het loon per uur of per week dat krachtens het bepaalde in lid 1 van dit arti- kel voor de groep waartoe hij behoort.
5. De jeugdige werknemer, die gehuwd is heeft aanspraak op het loon van een 2 jaar oudere werknemer, met behoud van rechten op grond van artikel 40B van deze CAO, onverminderd de bevoegdheden van het Bedrijfschap als bedoeld in artikel 3 van deze CAO.
6. Algemene loonsverhogingen
d. Per 31 december 2002 worden de garantielonen en de individueel overeengekomen lonen verhoogd met de procentuele stijging van de afgeleide consumentenprijsindex voor werknemersgezinnen met een lager gezinsinkomen (CPI) van oktober 2002 ten op- zichte van dat van april 2002.
20
Natuursteenbedrijf 2003/2005 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
e. Met ingang van week 1 in 2003 worden de garantielonen ver- hoogd met 1,25%.
f. Per 1 juli 2003 zullen de garantielonen en de individueel over- eengekomen lonen worden verhoogd met de procentuele stijging van de afgeleide consumentenprijsindex voor alle huishoudens (CPI) van april 2003 ten opzichte van dat van oktober 2002.
g. Per 31 december 2003 worden de garantielonen en de individueel overeengekomen lonen verhoogd met de procentuele stijging van de afgeleide consumentenprijsindex voor alle huishoudens (CPI) van oktober 2003 ten opzichte van dat van april 2003.
h. In geval het prijsindexcijfer op een der peildata lager is dan dat van 6 maanden voordien, worden de lonen niet verlaagd. Deze daling van de prijsindex zal dan in de eerstvolgende aanpassing van de lonen worden verwerkt.
i. Indien de prijscompensatie in 2002 en/of in 2003 meer bedraagt dan 2,25% per jaar worden de meerkosten aan de werkgevers vergoed uit de reserves van het Centrum Natuursteen.
Artikel 24
Lonen en loonbetalingen
1. De werkgever kan, indien de werknemer hierin toestemt, de betalin- gen in andere dan in wekelijkse perioden vaststellen. Ook kan de werkgever, indien de betrokken werknemer hierin bewilligt, de beta- ling van het loon op andere wijze dan in contant geld doen geschie- den.
2. Op de betaaldag zal het loon door de werkgever aan elke werknemer worden betaald direct bij beëindiging van de werktijd. In geval een werknemer op een andere dan de betaaldag ontslagen wordt zal het loon op de dag van ontslag, direct bij het beëindigen van de werk- tijd, worden betaald, tenzij ontslag is gegeven op grond van een drin- gende reden, als bedoeld in artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek. In dit laatste geval zal de loonbetaling plaatsvinden op de normale betaaldag.
3. Bij elke loonbetaling zal aan de werknemer een schriftelijke specifi- catie worden verstrekt van:
a. het bruto, gespecificeerd als volgt: garantie-uurloon, eventuele individuele verhoging, eventuele overuren, eventuele reisvergoe- ding en andere met name te noemen vergoedingen en/of toesla- gen;
21
b. de inhoudingen van loonbelasting, AOW- en AWW-premie en het aandeel van de werknemer in de premies ingevolge de sociale verzekeringswetgeving of deze CAO;
c. de werkgever is tevens gehouden bij elke loonbetaling gespecifi- ceerd aan te geven hetgeen hij tegen behoeve van de werknemer voldaan heeft aan:
de Stichting Vakantiefonds Natuursteenbedrijf;
de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Bouwnijverheid (zie artikel 33).
4. De invoering van één of meer pendagen wordt aan het oordeel van de werkgever overgelaten. Indien meer dan twee pendagen zijn inge- voerd, is de werkgever verplicht op de betaaldag een voorschot te verlenen dat tenminste gelijk is aan het over de gewerkte dagen ver- schuldigde loon.
5. Bij beëindiging van het dienstverband is de werkgever gehouden bij de laatste loonbetaling aan de werknemer te overhandigen de nog verschuldigde verplichtingen zoals genoemd in artikel 34, respectie- velijk de gespecificeerde opgave Vaststelling Inning Premies en de werkgeversverklaring ingevolge de Xxxxxxxxx- en Werkloosheids- verzekering. Eveneens zal de werkgever een opgave verstrekken van het in het kalenderjaar bij de werkgever ontvangen brutoloon en het daarop ingehouden premieen belastingbedrag. Het in dit lid bepaalde is niet van toepassing indien de werknemer ontslag neemt zonder inachtneming van de voorgeschreven opzegtermijn of indien een ont- slag wordt gegeven op grond van een dringende reden.
6. Achterstand ten aanzien van de in dit artikel voorgeschreven loon- betaling of achterstand in het nakomen van de verplichtingen, ge- noemd in artikel 34, kan voor de werknemer een dringende reden opleveren als bedoeld in artikel 7:679 BW, tot onmiddellijk beëindi- ging der dienstbetrekking.
7. Zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen 2 maanden, na afloop van elk kalenderjaar zal de werkgever aan al zijn werknemers die op 31 december van dat jaar in dienst zijn, dan wel in dat kalenderjaar in dienst zijn geweest, een opgave verstrekken van het in dat jaar door hem betaalde brutoloon, de belasting- en premie-inhouding.
8. Geen loon is verschuldigd over de tijd gedurende welke de werkne- mer de bedongen arbeid niet heeft verricht. Het bepaalde in artike- len 7:628 van het Burgerlijk Wetboek is echter van toepassing met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 17 tot en met 20 van deze overeenkomst.
22
Natuursteenbedrijf 2003/2005 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Artikel 24A
Spaarloon
De werkgever stelt faciliteiten aan zijn werknemers ter beschikking voor vrijwillige deelname aan de spaarloonregeling, inclusief koppeling aan een lijfrentepolis.
Artikel 25
Minimumloon
1. Minimum-inkomen volwassenen.
Indien het op grond van deze CAO verdiende bruto-inkomen van de in de zin van deze CAO volwassen werknemer per normale week minder bedraag dan het loon dat bij de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor volwassen werknemers is vastgesteld, zal de werkgever de betreffende werknemer een aanvulling tot dit bedrag uitbetalen.
2. Minimum-inkomen jeugdigen.
Indien het op grond van deze CAO verdiende bruto-inkomen van de jeugdige werknemer per normale week minder bedraagt dan het loon dat bij de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag ten aanzien van zijn leeftijd is vastgesteld, zal de werkgever de betreffende werk- nemer een aanvulling tot dit bedrag uitbetalen.
Artikel 26
Dienstjarentoeslag en jubileum
1. Voor werknemers die minimaal vijf jaren in het Natuursteenbedrijf werkzaam zijn zal het garantie-uurloon worden verhoogd met 3% (dienstjarentoeslag) van het in artikel 23 leden 1, 2, 3 en 5 genoemde loon per uur.
2. De werknemer zal ten genoegen van de werkgever moeten aantonen dat hij aan het onder 1 bepaalde voldoet aan de hand van bewijsstuk- ken, zoals getuigschriften of de kaart welke hem laatstelijk vanwege de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Bouwnijverheid en waarop zijn pensioenrechten staan vermeld, is verstrekt.
3. Het doen van een jubileumgift aan een werknemer ter gelegenheid
23
van diens 25-, 40- of 50-jarig dienstverband achten partijen aanbevelingswaardig.
Artikel 27
Diplomatoeslag volwassen werknemers
1. Voor volwassen werknemers, die in het bezit zijn van het diploma
,,Aspirantgezel-steenhouwen’’ of het diploma ,,Basis Beroepsoplei- ding Natuursteenbewerken’’ (niveau 2) van Bouwradius zal het garantie-uurloon worden verhoogd met 4% van het in artikel 23 leden 3 en 5 genoemde loon per uur.
2. Voor volwassen werknemers, die in het bezit van het diploma ,,On- dernemer in het Natuursteenbedrijf’’, het diploma ,,Gezel in het Steenhouwen’’ (niveau 3) of het diploma ,,Kaderopleiding Natuur- steenbedrijf’’ (niveau 4) zal het garantie-uurloon worden verhoogd met 5% van het in artikel 23 leden 3 en 5 genoemde loon per uur.
3. Voor volwassen werknemers die in het bezit zijn van het diploma
,,Meester in het Steenhouwen’’ zal het garantie-uurloon worden ver- hoogd met 10% van het in artikel 23 leden 3 en 5 genoemde loon per uur.
4. Van de hier genoemde toeslagen wordt slechts één tegelijk toegepast, en wel de hoogst toepasselijke.
5. Vergelijkbare diploma’s van natuursteenopleidingen uit de landen van de Europese Gemeenschap worden door de bedrijfstak erkend en geven dezelfde rechten ten behoeve van inschaling in de loongroe- pen en de in de CAO opgenomen diplomatoeslagen.
6. Werknemers die beschikken over het certificaat Bedrijfsleermeester en op verzoek van de werkgever daadwerkelijk één of meer leerlin- gen begeleiden, krijgen een financiële vergoeding van € 235,– xxxxx voor elk kwartaal waarin begeleidingsactiviteiten hebben plaatsge- vonden. De vergoeding wordt eveneens verstrekt indien de bege- leidingsactiviteiten gedurende een deel van het kwartaal hebben plaats gevonden.
7. De werkgever kan de bruto-vergoeding bij het Centrum Natuursteen declareren.
24
Natuursteenbedrijf 2003/2005 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
HOOFDSTUK V
KOSTENVERGOEDINGEN
Artikel 28
Vergoeding reiskosten en reisuren
De werknemer die dagelijks meer dan 15 kilometer moet reizen, om van zijn woning naar het werk en weer terug te komen, alsmede de werkne- mer die op last van de werkgever of diens vertegenwoordiger wordt te werk gesteld in een andere gemeente dan waarvoor hij aangenomen is en waarin hij werkzaam pleegt te zijn, zal recht kunnen doen gelden op de onder A en B genoemde vergoedingen.
A. Reiskosten
1. Indien een werknemer, naar het oordeel van de werkgever, bij het zich naar en van het werk begeven, gebruik moet maken van een eigen vervoermiddel en/of daarvan tijdens en ten behoeve van de werkzaamheden gebruik maakt, zal hem een vervoermiddelen- vergoeding worden betaald.
2. De in lid 1 genoemde vervoermiddelenvergoeding bedraagt:
a. voor het gebruik van een rijwiel € 4,15 per week, respectievelijk
€ 0,83 per dag.
b. voor het gebruik van een bromfiets € 1,03 per dag voor de eerste 20 kilometer en € 0,07 voor elke meerdere kilometer.
c. voor het gebruik van een motorrijwiel € 0,23 per kilometer.
d. voor het gebruik van een auto € 0,10 per kilometer per inzittende met een minimum van € 0,28 en een maximum van € 0,32 per kilometer.
3. Indien de werkgever aan een chauffeur een vergoeding verschaft voor meerijders (carpool-regeling) dient hij rekening te houden met de door de fiscus gestelde voorwaarden. Deze staan vermeld in bij- lage X.
4. Indien naar het oordeel van de werkgever door de werknemer ge- bruik moet worden gemaakt van een openbaar middel van vervoer, zal het daaruit voortvloeiende bedrag aan reiskosten (tweede of daar- mee gelijk te stellen klasse) voor rekening van de werkgever komen.
25
5. De kostenvergoedingen zullen per 1 juli van enig jaar worden ver- hoogd met de procentuele stijging van de afgeleide consumentenprijs- index voor werknemersgezinnen met een laag gezinsinkomen van april van dat jaar ten opzichte van het april-cijfer in het jaar dat direct daar aan vooraf gaat.
6. Parkeerkosten: De door een werknemer bij de uitoefening van zijn functie gemaakte parkeerkosten worden volledig door de werkgever vergoed.
7. Indien de kosten van het werkverkeer als gevolg van overheids- maatregelen toenemen, treden partijen daarover in overleg.
B. Reisuren
1. De duur van de reis, welke wordt gemaakt met een:
a. openbaar middel van vervoer;
b. door de werkgever ter beschikking gesteld vervoermiddel;
c. eigen vervoermiddel; zal door de werkgever aan de werknemer worden vergoed tegen het garantie-uurloon van die werknemer behoudens de eerste 60 minuten per dag welke niet door de werk- gever worden vergoed.
2. Onder ,,duur van de reis’’ bedoeld in lid 1 wordt verstaan het tijds- verloop tussen het vertrek van het vervoermiddel naar het werk en de aankomst op het werk, alsmede het tijdsverloop terug van het werk naar de plaats van vertrek.
3. Indien de totale duur van de werktijd, rusttijd en reistijd, gerekend van het ogenblik van vertrek van een vervoermiddel als genoemd in lid 1 tot het ogenblik van terugkomst daarvan, per dag meer dan 101⁄2 uur bedraagt, zal de normale werktijd met het meerdere moeten wor- den bekort. Over de rusttijd wordt geen loon uitbetaald.
4. Ter bepaling van de reisduur van een eigen vervoermiddel als be- doeld in lid 1 sub c wordt aangenomen dat met een eigen vervoer- middel per uur de volgende afstanden worden afgelegd:
a. per rijwiel 15 kilometer;
b. per rijwiel met hulpmotor 25 kilometer;
c. per driewielig motorrijtuig 40 kilometer;
d. per auto en motor 50 kilometer.
Artikel 29
Bij tijdelijk verblijven elders
1. Indien het werk zover buiten de plaats, waarvoor de werknemer is aangenomen respectievelijk diens woonplaats is gelegen, dat de
26
Natuursteenbedrijf 2003/2005 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
werknemer ’s avonds niet huiswaarts kan keren, zal op kosten van de werkgever behoorlijke voeding en logies moeten worden verstrekt waarvoor door de werknemer een kwitantie zal worden getekend ten bedrage van de werkelijke kosten. Eenmaal per week zullen de in dit lid bedoelde werknemers naar huis mogen gaan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 13 lid 1 van deze overeenkomst. De daar- uit voortvloeiende reiskosten – tweede of daarmee gelijk te stellen klasse zullen door de werkgever worden vergoed.
2. De werknemer bedoeld in dit artikel behoudt recht op vrije voeding en logies, indien hij door ziekte of ongeval arbeidsongeschikt wordt, voor zolang hij verblijf houdt in de plaats waar hij te werk gesteld is. De werkgever heeft het recht, op zijn kosten zodanige werknemer naar zijn woonplaats te doen vervoeren, indien dit vervoer medisch verantwoord wordt geacht; is vervoer naar de woonplaats medisch noodzakelijk dan is de werkgever verplicht de kosten van dat ver- voer voor zijn rekening te nemen.
3. Zolang de werknemer als gevolg van tewerkstelling buiten de woon- plaats verpleegd wordt in een andere plaats dan waar hij woonachtig is, zal de echtgenote van de betreffende werknemer zijn/haar echtge- no(o)t(e) eenmaal per 14 dagen op kosten van de werkgever kunnen bezoeken. De reiskosten worden vergoed op basis van artikel 28A lid
2. Indien er gebruik wordt gemaakt van het openbaar vervoer zullen de aantoonbaar gemaakte kosten (inclusief taxi-kosten tussen de ver- pleeginrichting en het dichtstbijzijnde intercitystation) vergoed wor- den.
Artikel 30
Aansprakelijkheid
1. De werknemer is niet verplicht gebruik te maken van een door de werkgever of diens vertegenwoordiger ter beschikking gesteld ver- voermiddel dat niet in alle opzichten aan de eisen van de wet vol- doet.
2. Het in lid 1 bepaalde is ook van toepassing wanneer:
a. het vervoer door de werkgever aan derden is opgedragen;
b. het vervoer in overleg met de werkgever door een van de in dienst zijnde werknemers wordt uitgevoerd.
27
Artikel 31
Gereedschaps-, kleding- en EHBO-toeslag
1. Aan steenhouwers wordt, indien zij in het bezit zijn en gebruik maken van het tot de normale uitrusting behorende gereedschap een toeslag verstrekt van 0,71 per dag respectievelijk 3,55 per week.
2. Indien werkkleding niet door de werkgever wordt verstrekt zal aan de werknemers voor het gebruik van werkkleding, waaronder ook valt te verstaan waterlaarzen en/of waterkerende kleding, een kleding- toeslag worden verstrekt van 0,72 voor werkkleding en 0,40 per dag voor werkschoeisel. (per week 3,60 respectievelijk 2,00).
3. De werkgever zal aan de werknemer die in het bezit is van het gel- dend EHBO-diploma een toeslag verstrekken van 50,57 per jaar.
4. De kostenvergoedingen zullen per 1 juli van enig jaar worden ver- hoogd met de procentuele stijging van de afgeleide consumentenprijs- index voor werknemersgezinnen met een laag gezinsinkomen van april van dat jaar ten opzichte van het april-cijfer in het jaar dat direct daar aan vooraf gaat.
Artikel 32
Vergoeding verzekering tegen ziektekosten
1. Een werknemer die niet valt onder de bepalingen van de ziekenfonds- wet en een ziektekostenverzekering afsluit, welke ten minste voldoet aan de in lid 5 genoemde voorwaarden, krijgt van de werkgever een bijdrage in de kosten als beschreven in lid 3. De werkgeversbijdrage zal in periodieke termijnen worden betaald, tegen overlegging door de werknemer van het bewijs van betaling der verzekeringspremie.
3. De werkgeversbijdrage, tezamen met een eventuele anderszins toe- gekende tegemoetkoming aan de werknemers met betrekking tot zijn ziektekosten, zal tenminste 50% van de ziektekostenpremie bedra- gen, waartoe ook de premies AWBZ, WTZ en MOOZ behoren, met dien verstande dat de werkgever de werknemer minimaal een bedrag vergoedt gelijk aan de maximum-werkgeverspremie in het kader van de Ziekenfondswet.
4. Indien door een bedrijfsongeval de werknemer naar een medisch specialist wordt verwezen zal de werkgever de eigen bijdrage voor het consult vergoeden.
5. Onder een ziektekostenverzekering wordt een verzekering voor de
28
Natuursteenbedrijf 2003/2005 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
werknemer en zijn gezinsleden verstaan die de volgende rubrieken vergoedt:
a. kosten van verpleging en behandeling in de laagste klasse van een ziekenhuis, een sanatorium en een psychiatrische inrichting;
b. kosten van niet-klinische specialistische behandeling;
c. kosten van kunst- en hulpmiddelen.
Artikel 32A
Kostenvergoedingen algemeen
De kostenvergoedingen in het voorgaande artikel betreffen een mini- mum. De werkgever is gerechtigd een hogere kostenvergoeding te ge- ven, indien omstandigheden binnen de onderneming dit rechtvaardigen, en/of de werknemer bepaalde specifieke werkzaamheden moet verrich- ten die kosten voor de werknemer met zich meebrengen.
HOOFDSTUK VI
SOCIALE FONDSEN, OPBOUW VAKANTIERECHTEN, VAKANTIE EN PENSIOEN
Artikel 33
Sociale fondsen en premieverplichtingen
1. De bepalingen van:
– de Statuten en het Vakantiereglement van de Stichting Vakantie- fonds Natuursteenbedrijf, hierna te noemen het Vakantiefonds,
– de Statuten en het Reglement van de Stichting Aanvullingsfonds Werknemersverzekeringen Natuursteenbedrijf, hierna te noemen de SAWN;
– de Statuten en het Reglement van de Stichting Uittreden Natuursteenbedrijf alsook nadere uitvoeringsvoorschriften van organisatorische aard, welke door de besturen van genoemde Stichtingen worden gegeven binnen het kader en de doelstellin- gen van hun statuten en hun reglementen, binden de werkgevers en werknemers alsof die bepalingen in deze CAO waren opge- nomen.
2. Waar in deze CAO wordt gesproken over bijdrage- en premie- verplichtingen van de werkgevers jegens de SAWN en het Scholings-
29
fonds, wordt daarmede aan de betrokken fondsen een zelfstandig recht op invordering jegens de werkgevers toegekend.
3. De betalingen van de bijdragen en premies ter voorziening in de doelstellingen van het Vakantiefonds dienen rechtstreeks te worden voldaan aan een aangewezen werkmaatschappij van de SFB-groep, waaraan voornoemde fondsen de administratie hebben opgedragen. De betreffende werkmaatschappij is onder meer gehouden aan de desbetreffende werknemers mededeling te doen omtrent de uit voor- melde betalingen voortvloeiende opbouw van rechten, welke de werknemers aan voormelde fondsen kunnen ontlenen.
4. De werkgever dient per loonbetalingstijdvak, doch tenminste een- maal per vier weken, de door hem verschuldigde premies en bijdra- gen aan de in lid 1 vermelde fondsen aan de aangewezen werkmaat- schappij van de SFB-groep te betalen, onder gelijktijdige verstrekking van alle gegevens, benodigd voor rechtenbijboeking van de indivi- duele werknemer.
5. Het verschuldigde aan premies en bijdragen dient te worden vastge- steld aan de hand van een door een werkmaatschappij van de SFB- groep, hierna te noemen het SFB aan de werkgever te verstrekken premie-waardentabel. De methode van betaling wordt in een afzon- derlijke instructie aan de werkgever ter hand gesteld.
6. De werkgever, aangesloten bij de SFB-groep, is gehouden gelijktij- dig met de onder lid 5 van dit artikel bedoelde betalingen, betalin- gen te doen ter zake van voorschotpremie sociale verzekering.
7. Het SFB verstrekt aan de werknemer iedere vier weken een overzicht van de door zijn werkgever te zijnen name betaalde premies en bij- dragen, alsmede van het totaal van zijn tegoed uit het Vakantiefonds en de voor hem in het betreffende rechtjaar opgebouwde rechten bij het Pensioenfonds.
8. Het bestuur van het Vakantiefonds stelt nadere voorschriften vast omtrent de wijze waarop de werknemer over zijn tegoed kan be- schikken en stelt de werknemer daarvan schriftelijk op de hoogte.
9. Indien door een werkgever geen premies en bijdragen als bedoeld onder lid 3 voor een bij hem in dienst zijne werknemer worden gestort, ontvangt de desbetreffende werknemer een overzicht met de vermelding dat geen premies en bijdragen gestort zijn. Onder nader door het bestuur van het Vakantiefonds vast te stellen voorwaarden kan een werknemer alsdan een beroep doen op een garantieregeling opgenomen in bijlage X, met dien verstande dat onder die regeling per dienstverband per rechtjaar maximaal over acht weken kan wor- den uitgekeerd.
30
Natuursteenbedrijf 2003/2005 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
10. De besturen van de in lid 1 genoemde fondsen zullen in onderlinge afstemming in de aldaar genoemde reglementen voorschriften opne- men tot het treffen van sancties indien door een werkgever geen pre- mies en bijdragen als bedoeld in lid 2 voor een bij hem in dienst zijnde werknemer worden gestort.
Artikel 34
Opbouw vakantierechten
1. Krachtens de bepalingen van de in lid 1 van artikel 33 genoemde reglementen is de werkgever voor iedere dag tot een maximum van 5 dagen per week, waarop de werknemer in zijn dienst betaalde arbeid heeft verricht, jegens hem gehouden tot het storten van de voorgeschreven bijdragen en premies in de in artikel 33 lid 1 ge- noemde fondsen, met dien verstande dat die verplichtingen over zaterdagen, en zondagen niet op de werkgever rusten, tenzij de op zaterdag en zondag verrichte arbeid betrekking heeft op buiten de grenzen van artikel 13 vallende uren, waarbij de normale arbeidsduur niet wordt overschreden.
2. De werkgever betaalt hetgeen hij ten aanzien van zijn werknemer verschuldigd is aan de in lid 1 genoemde fondsen rechtstreeks aan de werkmaatschappij van de SFB-groep, die als uitvoeringsorgaan van het bedoelde fonds is aangewezen. Voor de wijze waarop zijn werknemers over hun uit die betalingen voortvloeiende rechten kun- nen beschikken, wordt verwezen naar artikel 33, de lid 8.
3. Indien de werkgever niet aan zijn verplichtingen jegens de werkne- mer met betrekking tot de voorgeschreven rechtwaarde aan het Vakantiefonds voldoet, kan uitsluitend de werknemer, diens gemach- tigde of namens hem de vakorganisatie waarvan de werknemer lid is, de werkgever sommeren onmiddellijk de verschuldigde recht- waarde aan het Vakantiefonds te voldoen.
4. In het geval een werknemer wegens gedeeltelijke arbeidsongeschikt- heid minder dan 7,4 uur per dag heeft gewerkt, is de werkgever voor hem aan de in artikel 33 genoemde fondsen bijdrage en premies ver- schuldigd over het werkelijk verdiende loon.
5. De werkgever jegens de werknemer gehouden tot het storten van de voorgeschreven bijdrage en premies als bedoeld onder lid 1a over een dag, waarop de werknemer niet heeft gewerkt, maar op grond
31
van artikel 13B (vier daagse werkweek ouderen) een vrije dag heeft ingekocht.
6. Ook is de werkgever jegens de werknemer gehouden tot het storten van de voorgeschreven bijdrage en premies als bedoeld onder lid 1a over een dag, waarop de werknemer niet heeft gewerkt, maar waar- over de werkgever aan de werknemer wel loon heeft betaald, dan wel verschuldigd is. Onder ,,loon’’ wordt ten deze niet begrepen een al dan niet verplichte aanvulling op een uitkering ingevolge een der sociale verzekeringswetten.
7. Indien de werknemer in dienst van een werkgever minder dan 5 dagen per week werkt, doch niettemin tenminste het in deze over- eenkomst voorgeschreven aantal uren per week, wordt deze werkne- mer geacht zijn loon over 5 dagen te ontvangen.
8. De bepalingen van de statuten en het reglement van de Stichting Vakantiefonds Natuursteenbedrijf, alsmede door het algemeen be- stuur van dit fonds, binnen het kader en de doelstellingen van de sta- tuten en reglementen gegeven nadere uitvoeringsvoorschriften van organisatorische en administratieve aard, binden werkgever en werk- nemer alsof zij in deze overeenkomst opgenomen waren.
9. De werkgever is voorts gehouden tot het storten van de voorgeschre- ven bijdrage en premies als bedoeld onder lid 1 voor iedere dag, waarover hij op grond van het bepaalde in het pensioenreglement premie verschuldigd is aan de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Bouwnijverheid.
10. De werkgever is van zijn schuld ten aanzien van zijn voormelde ver- plichtingen gekweten, door het storten van de in lid 1 genoemde bij- dragen bij de aangewezen werkmaatschappij van de SFB-groep of zijn vertegenwoordigers.
Artikel 34A
Aanvullingen bij werkloosheid
1. Een werknemer die recht heeft op een werkloosheidsuitkering al dan niet door een werkmaatschappij van de SFB-groep verstrekt – voor de duur van de werkloosheid als bedoeld in artikel 18 van de Werkloosheidswet en voor de duur van de periode waarin de uitke- ring aan de werknemer wordt verstrekt met een maximum van 6 maanden, overeenkomstig het reglement SAWN, heeft tevens aan- spraak op de verstrekking van een vakantierechtwaarde van 100% alsmede op volledige voortzetting van de pensioenopbouw, een en ander overeenkomstig zijn aanspraken bij werken. Het recht op voortzetting van de pensioenopbouw vervalt indien en voor zover
32
Natuursteenbedrijf 2003/2005 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
aanspraak bestaat op voortzetting uit hoofde van het Fonds Voorhef- fing Pensioenverzekering.
2. Een werknemer die recht krijgt op een loongerelateerde werkloos- heidsuitkering, zoals bedoeld in de artikelen 18 en 42 van de Werkloosheidswet heeft overeenkomstig het reglement SAWN gedu- rende de eerste 13 weken recht op een aanvulling van de WW- uitkering tot 80% van het betreffende dagloon.
4. Een werknemer, die laatstelijk gewerkt heeft voor een bedrijf val- lende onder deze CAO maar voor wat betreft de uitvoering van de WW niet valt onder het UWV Bouwnijverheid en toch in aanmer- king wenst te komen voor de onder leden 1, 2 en 3 genoemde aan- vullingen, dient zelf actief zorg te dragen voor zijn aanmelding. Hij dient hiertoe een melding te maken bij het UWV Bouwnijverheid, Xxxxxxx 0000, 0000 XX Xxxxxxxxx. Deze meldingsplicht geldt ook voor deze groep van betrokkenen indien zij in aanmerking wensen te komen voor andere door de SFB-groep verzorgde aanvulling(en) of uitkering(en).
6. Betrokkene uit lid 4 is verplicht aan het SFB alle gegevens te ver- strekken, die van belang zijn voor de beoordeling van het recht op en de hoogte van de aanvullingen/verstrekkingen. Hiertoe behoort ook de verplichting tot afmelding, indien betrokkene geen recht op een uitkering meer heeft.
8. De gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer die in het kader van een proefplaatsing (Wet Amber) werkzaam is, blijft het recht op de aanvullingen WW behouden.
9. Zieke werklozen vanuit de bedrijfstak Natuursteenbedrijf die (na twee wachtdagen) recht hebben op ziekengeld, hebben recht op:
– een uitkering van 70% x het dagloon tijdens de wachtdagen;
– 30% suppletie op het ziekengeld vanaf de 16e ziektedag;
– een vakantiewaarde en een pensioenpremie ter grootte van het werkgevers en het werknemersdeel zodat de bestaande pensioen- opbouw wordt gecontinueerd.
10. De uitvoering van de regeling wordt verzorgd door de SAWN dat zijn administratie heeft opgedragen aan het UWV Bouwnijverheid. De nadere voorwaarden van de regeling zijn vastgelegd in het Regle- ment SAWN.
33
11. Voor de financiering van de regeling is de werkgever een bijdrage verschuldigd, die bij reglement wordt vastgesteld en is gebaseerd op het aantal werknemers, dat na beëindiging van het dienstverband met de betreffende werkgever op basis van dit artikel een aanvulling krijgt op de (loongerelateerde of kortdurende) WW-uitkering. De premie wordt geïnd door het UWV Bouwnijverheid.
1 Werknemers die een kortdurende werkloosheidsuitkering ontvan- gen kunnen eveneens de eerste 13 weken aanspraak maken op deze aanvulling, mits aan de voorwaarden van het reglement is voldaan, tenzij betrokkene als gevolg van wettelijke bepalingen geen voordeel heeft van deze aanvulling. Betrokkene dient zich indien hij in aan- merking wenst te komen zich aan te melden bij het SAWN.
12. Elke werkgever die werknemers in dienst heeft waarop deze CAO van toepassing is, dient aan het SFB de loongegevens te verstrekken die deze noodzakelijk acht voor de jaarlijkse heffing van de bijdrage ten behoeve van de SAWN.
Artikel 35
Rechtwaarden en uitkeringen
1. De voor een werknemer verschuldigde bijdragen aan het Vakantie- fonds betreffen voorzieningen voor de bestrijding van loonderving over de in deze CAO aangegeven vakantie-, snipper- en feestdagen en voor vakantietoeslag. Deze bijdragen zullen worden verstrekt op basis van het geldend uurloon.
2. De premiebijboeking heeft betrekking op de bijdrage verschuldigd aan de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Bouwnijverheid.
3. Voor zover de voor de werknemer gestorte bijdragen dit toelaten, worden uit het Vakantiefonds vergoed:
Over het rechtjaar 2002/2003
a. De loonderving over 25 verlofdagen en 7 feestdagen: tweede Paasdag 1 april 2002, Koninginnedag 30 april 2002, Hemelvaarts- dag 9 mei 2002, tweede Pinksterdag 20 mei 2002, eerste kerstdag 25 december 2002, tweede kerstdag 26 december 2002, nieuw- jaarsdag 1 januari 2003.
(De loonderving voor jeugdigen over respectievelijk 29 verlofda- gen en 7 feestdagen).
b. Een toeslag van 8% over het rechtens geldend loon.
Over het rechtjaar 2003/2004
c. De loonderving over 25 verlofdagen en 7 feestdagen:, tweede Paasdag 21 april 2003, Koninginnedag 30 april 2003, Hemel-
34
vaartsdag 29 mei 2003, tweede Pinksterdag 9 juni 2003, eerste
kerstdag 25 december 2003, tweede kerstdag 26 december 2003,
nieuwjaarsdag 1 januari 2004.
(De loonderving voor jeugdigen over respectievelijk 29 verlofda- gen en 5 feestdagen).
d. Een toeslag van 8% over het rechtens geldend loon.
4. De werkgever zal aan de werknemer die in het jaar dat hij de 53 jarige leeftijd bereikt de loonderving over 1 verlofdag vergoeden als- mede de over 1 dag verschuldigde bijdrage.
5. De werkgever zal aan de werknemer die in het jaar dat hij de 54 jarige leeftijd bereikt de loonderving over 2 verlofdagen vergoeden alsmede de over 2 dagen verschuldigde bijdrage.
6. De werkgever zal aan de werknemer van 55 jaar en ouder de loon- derving over 13 verlofdagen vergoeden alsmede de over 13 dagen verschuldigde bijdrage.
7. Het rechtens geldend loon en de rechtwaarden over de extra ver- lofdagen zoals is bedoeld in de leden 4, 5, en 6 zullen door de werk- gever worden uitbetaald. Uitbetaling vindt plaats in onderling over- leg doch uiterlijk binnen 14 dagen na opname van deze dagen. De werkgever kan declareren bij het Vakantiefonds. Daartoe dient een declaratieformulier van het Vakantiefonds te worden ondertekend, door zowel de werkgever als de betrokken werknemer. Slechts indien een extra verlofdag daadwerkelijk wordt opgenomen, zal het Vakantiefonds tot uitbetaling overgaan.
8. Bij bedrijfssluiting als gevolg van vakantie heeft de jeugdige werk- nemer met een leer/arbeidsovereenkomst die na het verlaten van een school niet kan beschikken over voldoende vakantiewaarden recht op een loondervingsuitkering van het Vakantiefonds, indien de werkne- mer tenminste 5 weken heeft gewerkt direct voorafgaande aan de bedrijfssluiting.
9. Per betalingsperiode zal de opbouw van de loonderving tijdens vakantie-, feest- en snipperdagen en de vakantietoeslag geschieden door middel van een uniform door partijen vast te stellen percentage van het geldend loon. Deze uniforme percentages zijn opgenomen in bijlage VII van deze CAO.
35
Vakantie-, snipper-, feest- en roostervrije dagen
1. Aantal verlofdagen.
Ten aanzien van iedere werknemer is het recht op verlof als volgt geregeld:
werknemers beneden 18 jaar: 29 werkdagen;
werknemers van 18 t/m 52 jaar: 25 werkdagen;
werknemers van 53 jaar: 26 werkdagen;
werknemers van 54 jaar: 27 werkdagen; werknemers van 55 jaar en ouder: 38 werkdagen.
* Opmerking: Bovenstaande leeftijden dienen gedurende het kalen- derjaar bereikt te worden.
2. Extra verlofdag.
In een jaar dat de wintersluiting (zogenaamd kerstweek) 5 verplichte snipperdagen vergt hebben de werknemers recht op 1 verlofdag extra.
3. Zomervakantie.
Vijftien van de beschikbare verlofdagen moeten aaneengesloten wor- den opgenomen in een periode welke wordt bepaald na redelijk over- leg met de werknemer(s).
4. Wanneer vakantie- of roostervrije dag nemen.
De werknemer heeft het recht zelf te bepalen wanneer hij zijn vakantieen/of atv-dagen opneemt, tenzij gewichtige bedrijfsbelangen zich hiertegen verzetten.
5. Snipperdagen.
b. Verplichte snipperdagen 2003/2004.
Als verplichte snipperdagen zijn in het rechtjaar 2003/2004 van de beschikbare verlofdagen aangewezen 29, 30 en 31 december 2003, alsmede de vrijdag na Hemelvaartsdag en Goede Vrijdag.
c. 24 december zal als verplichte snipperdag gelden, behalve wan- neer deze datum op een zaterdag of zondag valt, dan is deze dag besteedbaar als vrije snipperdag.
d. Vrije snipperdagen.
De nog resterende verlofdagen in een rechtjaar kunnen in onder- ling overleg tussen werkgever en werknemer in de loop van dat rechtjaar worden opgenomen.
6. Feestdagen.
Iedere werknemer heeft recht op verlof tijdens de erkende algemene en erkende christelijke feestdagen, te weten de beide Kerstdagen, Nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag en tweede Pink- sterdag, alsook over de dag die als Koninginnedag, wordt gevierd.
36
Wanneer bij ploegendienst op deze dagen wordt gewerkt, zal ter compensatie op een andere dag vrijaf worden gegeven.
7. Verhindering verlof.
Voor zover de werknemer wegens omstandigheden als bedoeld in artikel 7:637 BW verhinderd is zijn verlof te genieten, moet hem als- nog verlof worden gegeven op een in overleg met de werknemer door de werkgever vast te stellen tijdstip, mits de werknemer vóór de aanvang van de verhindering deze aan de werkgever heeft mede- gedeeld, ofwel het betreft dagen waarop de werknemer wettelijk zie- kengeld genoten heeft.
8. Betaling verlof- en feestdagen.
De werknemer heeft geen recht op enige betaling door de werkgever over hem verleende verlof- en feestdagen als in lid 1 tot en met 5 vermeld, indien de werkgever aan zijn verplichtingen tot betaling van de bijdrage aan het Vakantiefonds heeft voldaan.
9. Niet christelijke feestdagen.
Werknemers met een niet christelijke/westerse geloofsovertuiging hebben het recht om de hen ter beschikking staande snipperdagen op te nemen ter gelegenheid van hun specifieke feest- en gedenkdagen.
10. Buitenlandse werknemers.
Buitenlandse werknemers hebben recht op maximaal 2 weken onbe- taald verlof, aansluitend op hun vakantieperiode.
11. Roostervrije dagen/5 mei.
a. De werknemer heeft elk kwartaal recht op 1 roostervrije dag met doorbetaling van loon en de bijdragen en premies als bedoeld in artikel 33 leden 3 en 6. De roostervrije dag van het tweede kwar- taal wordt in beginsel vastgesteld op 5 mei (nationale bevrij- dingsdag).
b. De roostervrije dag wordt telkens in overleg tussen werkgever en werknemer vastgesteld en door de werknemer opgenomen voor afloop van de kwartaal-periode.
c. Voor dienstbetrekkingen die zich niet over de volledige kwartaal- periode uitstrekken geldt bij een dienstverband van:
– 2 maanden of meer: 1 hele dag;
– 1 maand of meer: 0,5 dag;
– minder dan 1 maand: geen roostervrije dag.
d. Op grond van artikel 20A krijgen alle werknemers per jaar 1 extra roostervrije dag.
37
Bijzonder verlof
2. Werknemers van 62, 63 en 64 jaar hebben recht op 5 dagen educa- tief verlof voor het volgen van een cursus ter voorbereiding op hun pensionering. De bewijzen van het volgen van zo’n cursus worden aan het Centrum Natuursteen overgelegd, waarna het Centrum Na- tuursteen deze dagen zal vergoeden.
Artikel 38
Het pensioen
1. In de bedrijfstak is een pensioen- en een vroegpensioenregeling.
Artikel 39
Aanvullingsregeling Vroegpensioen
1. Werknemers, alsmede werknemers die in de periode van drie maan- den direct voorafgaande aan de uittredingsdatum werkloos zijn ge- worden, kunnen besluiten om ingaande de eerste dag van enige maand waarin de werknemer de 60-jarige leeftijd bereikt, vervroegd uit het arbeidsproces te treden; zulks met inachtneming van de wet- telijke opzegtermijn en overeenkomstig de aan de CAO gehechte Voorwaarden Aanvullingsregeling (bijlage XI) mits zij niet anders dan 20 jaar als werknemer ingevolge de wet gewerkt hebben.
2. In afwijking van het in het voorgaande lid bepaalde kunnen de werk- nemers, alsmede werknemers die in de periode van drie maanden direct voorafgaande aan de uittredingsdatum werkloos zijn gewor- den, ingaande de eerste dag van enige maand na het bereiken van de 57-jarige leeftijd, vervroegd uit het arbeidsproces treden indien zij voorafgaande aan de uittredingsdatum minimaal 40 jaar werknemer in de zin van het BW zijn geweest en gedurende 30 jaar actief deel- nemer zijn geweest in het Bedrijfspensioenfonds voor de Bouwnij- verheid of een daarmee door partijen in het kader van de vrijstellings- regeling gelijkgestelde pensioenverzekering en overigens gedurende de laatste 4 jaar, direct voorafgaande aan de uittredingsdatum, zon- der onderbreken anders dan door arbeidsongeschiktheid of werkloos- heid werkzaam zijn geweest als werknemer in de zin van deze CAO. Zulks met inachtneming van de wettelijke opzeggingstermijn en overeenkomstig de aan deze CAO gehechte ,,voorwaarden aanvullingsregeling’’, met uitzondering van hetgeen daar gesteld is in artikel 2.
Voor de termijn van 40 jaar gelden ook jaren in militaire dienst ter vervulling van de dienstplicht.
38
3. a. Werknemers die volgens de leden 1 en 2 recht hebben om ver- vroegd uit te treden, zijn tevens gerechtigd dit in deeltijd te doen, onder xxxxx genoemde voorwaarden in bijlage XI (voorwaarden aanvullingsregeling) mits dit met toestemming van de werkgever geschiedt.
b. Werknemers die gebruik maken van de mogelijkheid van deeltijd- uittreden krijgen de garantie dat zij ook gebruik van de voltijd- regeling kunnen maken.
4. Werknemers die voldoen aan de eisen van lid 2 van dit artikel krij- gen een aanvulling op de uitkering vanuit het vroegpensioen. Deze aanvulling leidt bij maximale vroegpensioenopbouw tot een totaal uitkeringsbudget (voor vroegpensioen en een aanvulling uit de rege- ling in bijlage XI van deze CAO) van:
450% per 1 juli 2000;
425% per 1 juli 2001;
400% per 1 juli 2002.
Werknemers die alleen voldoen aan de eisen van lid 1 van dit artikel krijgen een aanvulling op het vroegpensioen tot een totaal uitkerings- budget ter grootte van 375%.
De aanvullingen worden verstrekt conform de voorwaarden van bij- lage XI van deze CAO.
5. Werknemers die later uittreden dan de eerst mogelijke uittredings- datum in de zin van lid 1 dan wel lid 2 van dit artikel, behouden het recht op het uitkeringsbudget op grond van deze regeling behorende bij de eerst mogelijke datum, waarop wordt voldaan aan de voor- waarden van deze regeling.
6. Werknemers die later uittreden dan de uittredingsdatum in de zin van lid 1 of lid 2 , omdat pas op latere leeftijd van de werknemer aan de voorwaarden van lid 1 en/of 2 wordt voldaan krijgen het in lid 4 bepaalde uitkeringsbudget pas vanaf het moment dat zij aan de voor- waarden van leden 1 en 2 voldoen.
7. Werknemers die uittreden krijgen een maximale gecombineerde uit- kering op grond van deze aanvullingsregeling en vroegpensioen- uitkering van 80% per jaar.
11. De werkgever is verplicht alle loongegevens van het in de onderne- ming werkzame personeel, vallende onder deze CAO te verstrekken aan SFB-CAO-regelingen van de SFB Groep voor zo ver dit door deze maatschappij noodzakelijk wordt geacht voor de jaarlijkse in-
39
ning van de bijdrage. Dit geldt ongeacht de uitvoeringsorganisatie waarbij de werkgever is aangesloten.
12. De premies en bijdragen voor de in artikel 33 genoemde fondsen, met uitzondering van de bijdragen aan het vakantiefonds, die wor- den afgedragen over dagen die het maximaal aantal opbouwdagen per rechtjaar overschrijden, komen ten goede aan de Stichting Vrij- willig Vervroegd Uittreden voor het Natuursteenbedrijf.
13. In geval van een uitkering op grond van deze regeling zal de hoogte van de uitkering uit deze regeling worden bepaald door op het bud- get, zoals genoemd in artikel 39 lid 4, het door de werknemer opge- bouwde en tot uitkering komende vroegpensioen in mindering te brengen. Ook niet tot uitkering komende opgebouwde vroegpensioen- rechten, waar dan ook opgebouwd, worden in mindering gebracht op de uitkering op grond van deze regeling.
14. De uitkering op grond van deze regeling zal niet tot een hogere uit- kering leiden dan tot een die overeenkomt met de mate waarin gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheid uit te treden op grond van artikel 39 lid 1 en lid 2.
HOOFDSTUK VII
OPLEIDING
Artikel 40
A. Vakopleiding jeugdigen
1. De werkgevers en werknemers zullen de op het beroep gerichte opleiding bevorderen. Te dien einde zullen werkgevers zoveel moge- lijk met bij hen in dienst zijnde werknemers tot en met 27 jaar een leerovereenkomst, als bedoeld in de Wet op het Cursorisch Beroeps- onderwijs (vanaf 1 januari 1996 de Wet Educatie en Beroepsonder- wijs), voor het beroep natuursteenbewerker aangaan.
2. Indien een werknemer tot en met 27 jaar deelneemt aan avondonder- wijs, bij een door de overheid erkende onderwijsinstelling, zal hij daarvoor op dagen dat hij dit onderwijs volgt, in de gelegenheid wor- den gesteld de arbeidsdag zoveel eerder te beëindigen als in verband met het aanvangsuur van het avondonderwijs nodig is, zulks met behoud van loon.
3. De jeugdige werknemers, tot de leeftijd van 18 jaar, die niet kunnen deelnemen aan een vorm van beroepsopleiding als bedoeld in lid 1, zullen in de gelegenheid worden gesteld met behoud van loon, ten
40
hoogste één dag per week deel te nemen aan een cursus van de erkende vormingsinstituten voor werkende jongeren.
4. Werknemers die de voortgezette opleiding in het kader van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs, voor het beroep natuursteenbewerker aangaan, krijgen een werkgarantie voor de duur van de opleiding.
5. Het is voor jeugdige werknemers tot 18 jaar verboden om in tarief arbeid te verrichten.
6. Nieuwe intreders in de bedrijfstak hebben het recht om een cursus arbeidsomstandigheden en veilig werken te volgen.
B. Diplomatoeslagen jeugdigen
1. Voor jeugdige werknemers die in opleiding zijn voor het behalen van de in lid 2 genoemde diploma’s, zal het garantieloon gelden van werknemers die één jaar ouder zijn.
2. Het garantie-uurloon voor jeugdige werknemers die in het bezit zijn van een diploma ,,Basis Beroepsopleiding Natuursteenbewerken’’ (niveau 2) of een diploma ,,aspirant-xxxxx xxxxxxxxxxx’’ zal ver- hoogd worden met 4%, en het garantieloon voor jeugdige werkne- mers die in het bezit zijn van het diploma ,,gezel in het steen- houwen’’ (niveau 3) of het diploma ,,Kaderopleiding Natuur- steenbedrijf’’ (niveau 4) zal verhoogd worden met 5%.
3. Voor jeugdige werknemers van 20 jaar geldt dan het loon voor vol- wassen werknemers, verhoogd met 4% indien zij in het bezit zijn van het diploma ,,aspirantgezel steenhouwen’’ of van het diploma Basis Beroepsopleiding Natuursteenbewerken (niveau 2) en een verhoging van 5% indien zij in het bezit zijn van het diploma ,,gezel in het steenhouwen’’ (niveau 3) of Kaderopleiding Natuursteenbedrijf (ni- veau 4).
4. Vergelijkbare diploma’s van natuursteenopleidingen uit de landen van de Europese Gemeenschap worden door de bedrijfstak erkend en geven dezelfde rechten ten behoeve van inschaling in de loongroe- pen en de in de CAO opgenomen diplomatoeslagen.
41
C. Vakopleiding volwassenen
De werkgever is verplicht de volwassen werknemer in de gelegenheid te stellen tot het volgen van applicatiecursussen, georganiseerd door Bouw- radius of Stichting Arbouw, dan wel een daarmee door of namens par- tijen gelijk te stellen instelling. Indien de betreffende cursussen worden gegeven binnen de normale werktijd, zal het gederfde loon worden door- betaald. Tot de cursussen worden ook de Arbouw-cursussen Veiligheid en Gezondheid, de daarop aansluitende verdiepingscursus, alsmede de EHBO-cursus gerekend. De cursuskosten van deze cursussen worden vergoed uit het scholingsfonds.
D. (Bij)scholing
1. Het Centrum Natuursteen heeft als doel de vergroting van de vak- kennis en vakbekwaamheid in brede zin van de werknemers en werkgevers vallend onder deze CAO. Het Centrum Natuursteen valt onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het Bedrijfschap Natuursteenbedrijf.
3. Iedere werknemer heeft een individueel recht op gemiddeld twee dagen scholing per jaar. Het scholingsrecht mag door de werknemer worden opgespaard tot een maximum van zes dagen. Over de dagen boven dit maximum vervalt het scholingsrecht.
4. De werknemer maakt in principe een keuze uit het cursusaanbod. De werkgever stelt de werknemer in staat zijn scholingsrecht te effec- tueren. In overleg bepalen werkgever en werknemer wanneer de werknemer scholing volgt. Indien de werkgever en/of werknemer van mening zijn dat de werknemer een cursus zou mogen volgen die niet voorkomt in het cursusaanbod van het Centrum Natuursteen kunnen zij gezamenlijk bij het bestuur een aanvraag indienen voor een tegemoetkoming in de kosten.
Dit geldt ook voor scholing naar een andere functie binnen of buiten de bedrijfstak of een (cursus) loopbaanadvies.
6. Het Centrum Natuursteen stelt in opdracht van CAO-partijen een scholingscoördinator aan. Deze inventariseert de scholingsbehoeften, doet voorstellen voor kwaliteitsverbetering en stimuleert werkgevers en werknemers tot deelname aan bijscholingsactiviteiten.
42
HOOFDSTUK VIII
ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN
Artikel 41
Stichting Arbouw
1. De werkgevers- en werknemersorganisaties zijn van mening dat de Stichting Arbouw van groot belang is voor de bedrijfstak. Partijen zullen de Stichting Arbouw medewerking verlenen bij de uitoefening van haar taak.
2. Alle werknemers in de zin van deze CAO hebben recht op de door de Stichting Arbouw, al dan niet door middel van derden, te verle- nen voorlichting, informatie en onderzoek op het gebied van de vei- ligheid en de gezondheid in de bedrijfstak.
3. Alle werknemers in de zin van deze CAO hebben recht op het door de Stichting Arbouw vastgestelde, op het individu-gerichte pakket bedrijfsgezondheidszorg, als overeengekomen tussen de Stichting Arbouw en de ARBO-Unie en zoals opgenomen in bijlage V bij deze CAO.
4. Indien een werknemer in de loop van zijn dienstverband voor zijn functie geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt raakt zal zijn werk- gever binnen zijn onderneming zoeken naar mogelijkheden om voor deze werknemer passend werk te vinden.
5. De werkgever is verplicht om functionarissen van de Stichting Ar- bouw, alsmede functionarissen van de door de Stichting Arbouw gecontracteerde bedrijfsgezondheidskundige of andere diensten, een eenmalig, oriënterend onderzoek op de werkplek te laten uitvoeren. Deze werkplekonderzoeken vinden plaats met inachtneming van de normale gedragsregels bij het bezoeken van bedrijven en werkplaat- sen.
Artikel 42
Zandsteenbesluit
1. De werknemer kan niet verplicht worden zandsteen te bewerken dan wel te verwerken als de vereiste vergunning ontbreekt en/of de nood-
43
zakelijke voorzieningen niet aanwezig zijn. Een en ander zoals omschreven in het Zandsteenbesluit.
2. Werknemers voor wie het wenselijk is dat zij geen werk in zandsteen verrichten, kunnen tot dit werk door hun werkgever niet verplicht worden. Deze wenselijkheid kan uitsluitend blijken uit een verkla- ring van de geneeskundige bij de door de Stichting Arbouw aange- wezen ARBO-dienst die een geneeskundig onderzoek van de werk- nemer heeft verricht.
3. Het bepaalde in de leden 1 en 2 mag geen ontslag ten gevolge heb- ben.
4. Partijen zullen zich, via het Centrum Natuursteen, inzetten om de been verwerking van zandsteen verder terug te dringen.
Artikel 43
Asbestverbod
Het is voor werkgevers en werknemers in het Natuursteenbedrijf niet toegestaan om materialen waarin asbest is verwerkt te bewerken of te verwerken.
Indien een werknemer zekerheid wil hebben of het materiaal dat hij bewerkt of verwerkt asbesthoudend is dan heeft hij het recht om na over- leg met zijn werkgever een monster voor onderzoek aan de Stichting Arbouw toe te sturen.
Artikel 44
Persoonlijke beschermingsmiddelen
1. De werknemer heeft het recht zijn werk te onderbreken indien en zolang de persoonlijke beschermingsmiddelen ontbreken die voor het op dat moment onderhanden werk nodig zijn.
2. In elk uur dat de werknemer voor zijn werk een Van der Grinten-kap draagt, heeft hij recht op 10 minuten onderbreking.
44
HOOFDSTUK X
KINDEROPVANG
Artikel 46
Kinderopvang
1. Er is een regeling voor voorschoolse en buitenschoolse opvang van kinderen van 0 tot en met 12 jaar.
2. Jaarlijks wordt er door CAO-partijen een budget van maximaal
€ 22 689 voor deze regeling beschikbaar gesteld. Het Centrum Na- tuursteen beheert het budget. Werknemers die van de kinderopvang- regeling gebruik willen maken kunnen zich aanmelden bij het Cen- trum Natuursteen en hier verdere informatie ontvangen.
3. Voor zo ver het budget het uit het voorgaande lid dit toestaat, komt de werknemer die gebruik maakt van deze regeling in aanmerking voor een vergoeding voor zover het kind of de kinderen worden ondergebracht bij een erkend kinderdagverblijf of een erkend gast- oudergezin.
4. De werknemer draagt bij in de kosten door middel van een ouder- bijdrage. Deze bijdrage wordt vastgesteld volgens de door het minis- terie van VWS opgestelde tabel.
5. De uitvoering van de regeling wordt opgedragen aan Kintent, welke gevestigd is aan de Maliebaan 87 te Utrecht.
45
BIJLAGE I
BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR WERKNEMERS ALS BEDOELD IN ARTIKEL 1 LID 3 VAN DE LANDELIJKE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR HET NATUURSTEENBEDRIJF
Voor leidinggevend personeel, toezichthoudend personeel, tekenkamer- personeel, administratief personeel en vertegenwoordigers, gelden de volgende artikelen uit de CAO, met dien verstande dat het de werkge- ver geoorloofd is, in voor de werknemer gunstige zin daarvan af te wij- ken.
Hoofdstuk I:
Artikel 1 en 2 Hoofdstuk II:
Artikel 4, 5, 6, 7, 8, 9A en B 10 lid 1, 11 en 12
Artikel 15 voor zover het bruto jaarloon (zonder overwerk) de 30.700,- niet overschrijdt.
Hoofdstuk III
Artikel 13 lid 1, 13A, 14, 17, 20A,B,C, en D, 21
Hoofdstuk IV, Artikel 23 lid 5, 6
Artikel 24, 24A, 25 Hoofdstuk V
Artikel 28A voor zover vervoermiddel wordt gebruikt ten behoeve van het werk
Hoofdstuk VI
Artikel 31 lid 3, en 32,
Artikel 33 en 34 beiden van toepassing voor zover het pensioenfonds, aanvullingsfonds en scholingsfonds betreft,
Artikel 34A m.u.v. de vakantiewaarde. Wél dient er rekening gehouden te worden met 8% vakantietoeslag,
Artikel 36 met dien verstande dat de werkgever de genoemde dagen vol- ledig dient door te betalen èn jaarlijks aan de werknemer een vakantie- toeslag dient uit te keren van 8% van het salaris dat de werknemer in de 12 maanden voorafgaande aan 1 mei van het betreffende jaar bij de werkgever heeft genoten,
Artikel 37 lid 2,
Artikel 38 en 39, 40B lid 4, 40D en 41 Hoofdstuk VIII:
Artikel 41, 42, 43, 44 Hoofdstuk X
Artikel 46 Bijlage III en IV
Waar in deze bijlage, of in de genoemde artikelen, wordt gesproken van werknemer(s) worden daaronder mede verstaan werkneemster(s).
46
BIJLAGE II
DOOR WERKGEVER EN WERKNEMER IN ACHT TE NEMEN OPZEGTERMIJNEN
A. Door werkgever in acht te nemen opzegtermijnen
Leeftijd werkne-
mer Aantal volle jaren dienstverband
1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | |
xxx Xxxx de werkgever in acht te nemen opzeggingstermijn in weken | |||||||||||||
16 t/m 19 | 1 | max | |||||||||||
20 t/m 23 | 1 | 2 | max | ||||||||||
24 | 1 | 2 | 3 | max | |||||||||
25 | 1 | 2 | 3 | 4 | max | ||||||||
26 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | max | |||||||
27 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | max | ||||||
28 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | max | |||||
29 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | max | ||||
30 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | max | |||
31 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | max | ||
32 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | max | |
33 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | |
13 | |||||||||||||
34 t/m 45 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | max |
14 | |||||||||||||
46 | 1(2) | 2(3) | 3(4) | 4(5) | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | max |
15 | |||||||||||||
47 | 1(2) | 2(4) | 3(5) | 4(6) | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | max |
16 | |||||||||||||
48 | 1(2) | 2(4) | 3(6) | 4(7) | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | max |
17 | |||||||||||||
49 | 1(2) | 2(4) | 3(6) | 4(8) | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | max |
18 | |||||||||||||
50 | 3 | 3(4) | 3(6) | 0(0) | 00 | 00 | 00 | 00 | 14 | 15 | 16 | 17 | max |
19 | |||||||||||||
51 | 3 | 3(4) | 3(6) | 0(0) | 00 | 00 | 00 | 00 | 15 | 16 | 17 | 18 | max |
20 | |||||||||||||
52 | 3 | 3(4) | 3(6) | 0(0) | 00 | 00 | 00 | 00 | 16 | 17 | 18 | 19 | max |
21 | |||||||||||||
53 | 3 | 3(4) | 3(6) | 0(0) | 00 | 00 | 00 | 00 | 17 | 18 | 19 | 20 | max |
22 | |||||||||||||
54 | 3 | 3(4) | 3(6) | 0(0) | 00 | 00 | 00 | 00 | 18 | 19 | 20 | 21 | max |
23 | |||||||||||||
55 | 3 | 3(4) | 3(6) | 0(0) | 00 | 00 | 00 | 00 | 18 | 20 | 21 | 22 | max |
24 | |||||||||||||
56 | 3 | 3(4) | 3(6) | 0(0) | 00 | 00 | 00 | 00 | 18 | 20 | 22 | 23 | max |
25 | |||||||||||||
57 | 3 | 3(4) | 3(6) | 0(0) | 00 | 00 | 00 | 00 | 18 | 20 | 22 | 24 | max |
26 | |||||||||||||
58 t/m 64 | 3 | 3(4) | 3(6) | 0(0) | 00 | 00 | 00 | 00 | 18 | 20 | 22 | 24 | max |
13 | |||||||||||||
65 e.o. | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | max |
47
B. Door werknemer in acht te nemen opzegtermijnen
Leeftijd werkne-
mer Aantal volle jaren dienstverband
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
xxx Xxxx de werknemer in acht te nemen opzeggingstermijn in weken
16 t/m 24 | 1 | max | max | ||||||||
25/26 | 1 | 1 | 1 2 | max | |||||||
27/28 | 1 | 1 | 1 2 | 2 | 3 | max | |||||
29/30 | 1 | 1 | 1 2 | 2 | 3 | 3 | 4 | max | |||
31/32 | 1 | 1 | 1 2 | 2 | 3 | 3 | 4 | 4 | 5 | max | |
33 e.o. | 1 | 1 | 1 2 | 2 | 3 | 3 | 4 | 4 | 5 | 5 | 6 |
48
BIJLAGE III
AANVULLINGSREGLEMENT WERKNEMERSVERZEKERINGEN VOOR DE CAO VOOR HET NATUURSTEENBEDRIJF
als bedoeld in artikel 13 van de statuten van de
Stichting Aanvullingsfonds Werknemersverzekeringen Natuursteen- bedrijf
HOOFDSTUK 1
ALGEMEEN
Artikel 1
Definities
In dit reglement wordt verstaan onder:
– het fonds:
de Stichting Aanvullingsfonds Werknemersverzekeringen Natuur- steenbedrijf;
– de statuten:
de statuten van het fonds;
– het bestuur:
het bestuur van het fonds;
– CAO:
Landelijke Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het Natuursteen- bedrijf;
– premieloon:
het loonbedrag per werknemer per kalenderjaar waarover op grond van de WW premie wordt geheven, alsmede het bedrag dat op grond van artikel 9, lid 4 CSV buiten aanmerking wordt gelaten bij de bere- kening van het loon waarnaar de premie op grond van de WW wordt geheven;
– de werkgever:
49
de werkgever in de zin van de CAO;
– de werknemer:
de werknemer in de zin van de CAO;
degene die op de eerste dag van ongeschiktheid tot werken in de zin van de Ziektewet of laatstelijk voordat er krachtens artikel 17, 18 of 52b WW voor hem een recht op uitkering ontstond, werknemer was in de zin van artikel 2 van de statuten;
degene wiens arbeidsongeschiktheid is ingetreden in de eerste zes maanden van de uitkeringsduur als bedoeld in artikel 42 WW, dan wel in de periode als bedoeld in artikel 52g WW en die direct voor- afgaand aan zijn werkloosheid werknemer was in de zin van de CAO.
– zieke werkloze:
de werknemer die een uitkering krachtens de Ziektewet ontvangt of uitsluitend op grond van het bepaalde in artikel 29, tweede lid, onderdeel b of c, ZW over de eerste twee dagen van ongeschiktheid tot werken geen uitkering ontvangt, en
op de dag van het ontstaan van zijn ongeschiktheid tot werken als werknemer werd beschouwd op grond van het bepaalde in artikel 7 ZW en wiens ongeschiktheid tot werken is ingetreden tijdens de periode, bedoeld in artikel 18, eerste lid, dan wel in de eerste 6 maanden van de uitkeringsduur als bedoeld in artikel 42 WW;
op de dag van het ontstaan van zijn ongeschiktheid tot werken als werknemer werd beschouwd op grond van het bepaalde in artikel 7 ZW en wiens ongeschiktheid tot werken is ingetreden tijdens de periode, bedoeld in artikel 52g WW;
gedurende een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3 ZW wegens ziekte ongeschikt is geworden tot het verrichten van zijn arbeid en wiens dienstbetrekking is geëindigd binnen het loondoorbetalings- tijdvak van 52 weken, bedoeld in artikel 7:629, eerste lid, Burgerlijk Wetboek;
wegens ziekte ongeschikt is geworden tot het verrichten van zijn arbeid op de dag met ingang waarvan zijn dienst- betrekking is geëindigd, op grond van het bepaalde in artikel 46 ZW aanspraak op ziekengeld heeft en op de dag met ingang waarvan zijn dienstbetrek- king is geëindigd, recht zou hebben gehad op een uitkering krach- tens de WW als hij niet arbeidsongeschikt was geworden.
Onder zieke werkloze wordt niet verstaan de werknemer die recht heeft op ziekengeld in verband met orgaandonatie, zwangerschap of bevalling.
– vakantietoeslag:
de vakantiebijslag zoals bedoeld in artikel 11 AD- ZW en artikel 33 van de WW, en de vakantie-uitkering zoals bedoeld in artikel 10 TW;
50
– vakantiefonds:
de Stichting Vakantiefonds voor het Natuursteenbedrijf;
– pensioenpremie:
de betaling ter voortzetting van de pensioenopbouw bij het pensioen- fonds waarbij de werknemer was aangesloten, conform het daarover bepaalde bij of krachtens de CAO;
– eindejaarsuitkering:
jaarlijkse betaling in de maand december van een bedrag aan WAO- uitkeringsgerechtigden op wie bij werken de CAO van toepassing zou zijn geweest;
– mei-uitkering:
jaarlijkse betaling in de maand mei van een bedrag aan WAO- uitkeringsgerechtigden op wie bij werken de CAO van toepassing zou zijn geweest;
– loongerelateerde uitkering:
uitkering als bedoeld in hoofdstuk IIa van de WW;
– kortdurende uitkering:
uitkering als bedoeld in hoofdstuk IIb van de WW;
– invaliditeitspensioenpremie:
de betaling voor de voortzetting van de aanvullende verzekering op de uitkering op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsver- zekering conform het daarover bepaalde bij of krachtens de CAO;
– de WW:
de Werkloosheidswet;
– de ZW:
de Ziektewet;
– de WAO:
de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering;
– de TW:
de Toeslagenwet;
– de CSV:
de Coördinatiewet Sociale Verzekering;
51
– de IWS:
de Invoeringswet Stelselherziening sociale zekerheid;
– de AD-ZW:
de Algemene Dagloonregelen Ziektewet;
– REA:
de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten;
– het UR:
het Uitkeringsreglement 1997 WW van het Landelijk instituut so- ciale verzekeringen;
– UWV:
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
– UWV Bouwnijverheid:
het onderdeel van UWV dat werkzaamheden verricht voor de secto- ren in de bouwnijverheid.
HOOFDSTUK 2
FINANCIERING
Artikel 2
Bijdrage
De werkgever is aan het fonds per het einde van het kalenderjaar een bijdrage verschuldigd, tenzij in de CAO anders is overeengekomen en naar genoegen van het bestuur op een andere wijze in de financiering is voorzien.
De hoogte van de bijdrage wordt, na overleg met partijen bij de CAO, jaarlijks door het bestuur vastgesteld en uitgedrukt in een percentage van het premieloon. Bij de vaststelling van dit percentage voor enig kalen- derjaar houdt het bestuur rekening met het overschot of het tekort vol- gens de balans over het voorafgaande kalenderjaar.
In afwijking van het eerste lid worden de kosten die gemaakt worden voor de verstrekking van WW-aanvullingen zoals bedoeld in hoofdstuk 5 van dit reglement in rekening gebracht bij de desbetreffende voorma- lige werkgevers.
52
De kosten genoemd in het vijfde lid bestaan uit het bedrag aan aanvul- lingen dat aan de desbetreffende werknemer is verstrekt plus de overhe- velingstoeslag en werkgeversdelen SV-premies en een opslag voor admi- nistratiekosten, oninbare bedragen en rentederving.
De opslag genoemd in het zesde lid wordt jaarlijks door het bestuur vast- gesteld en is een percentage van de aanvullingen plus overhevelingstoe- slag en werkgeversdelen SV-premies.
Zo spoedig mogelijk na de vaststelling ervan worden de opslag percen- tages ter kennis gebracht van de betrokken CAO-partijen.
Een vordering op een voormalige werkgever wordt ingesteld na een halfjaar WW-uitkering, tenzij het recht op WW-uitkering binnen die ter- mijn eindigt. In het laatste geval zal de vordering direct na het einde van het recht op uitkering worden ingesteld.
In afwijking van het gestelde in het negende lid wordt tevens een vor- dering op een voormalige werkgever ingesteld na een jaar WW-uitkering als na de periode van een halfjaar zoals bedoeld in het achtste lid nog aanvulling op de invaliditeitspensioenpremie is verstrekt, tenzij het recht op WW-uitkering binnen een jaar eindigt. In het laatste geval zal de vor- dering direct na het einde van het recht op uitkering worden ingesteld.
Als een werkgever in gebreke blijft de kosten die bij hem in rekening zijn gebracht te betalen, zal tot gerechtelijke invordering worden over- gegaan.
Artikel 3
Loonopgave
De werkgever is verplicht jaarlijks de loongegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de heffing van de bijdragen. Als de werkgever in gebreke blijft deze loongegevens te verstrekken, wordt de heffings- grondslag ambtshalve vastgesteld.
Artikel 4
Heffing bijdrage
De bijdrage dient bij voorschot te worden voldaan over elk loonbetaling- tijdvak of na iedere periode van vier weken.
53
De betaling van de eventueel nog resterende bijdrage dient plaats te vin- den na ontvangst van de zogenaamde verzamelnota.
Als blijkt dat minder bijdrage is geheven dan door de werkgever is ver- schuldigd, wordt het verschil nagevorderd. Teveel geheven bijdrage wordt aan de werkgever terugbetaald.
De werkgever is verplicht medewerking te verlenen aan een controle op de juistheid van de verstrekte loongegevens. Daartoe dient de werkge- ver inzage te verlenen in de onderdelen van zijn administratie die voor deze controle nodig worden geacht.
Artikel 5
Invordering bijdrage
Als een werkgever in gebreke blijft de verschuldigde bijdragen te beta- len, zal zo nodig tot gerechtelijke invordering worden overgegaan.
Artikel 6
Rentebepaling
Als de betaling van het in artikel 4, eerste lid, bedoelde voorschot niet binnen veertien dagen na afloop van de in dat lid bedoelde termijn heeft plaatsgevonden, is de werkgever in verzuim.
Als de betaling van de in artikel 4, tweede lid bedoelde bijdrage niet binnen veertien dagen na de datum van ontvangst van de verzamelnota heeft plaatsgevonden, is de werkgever in verzuim.
Het bestuur is bevoegd vanaf de datum van verzuim rente te vorderen over de achterstallige betalingen.
De in het derde lid van dit artikel bedoelde rente is gelijk aan de wette- lijke rente.
Het bestuur is bevoegd van invordering van rente geheel of gedeeltelijk af te zien.
HOOFDSTUK 3
DE EINDEJAARSUITKERING
Artikel 7
Een werknemer die op 1 december van het kalenderjaar waarin de einde- jaarsuitkering betaalbaar wordt gesteld, een WAO-uitkering ontvangt, heeft recht op een eindejaarsuitkering, tenzij hij is ingedeeld in één van
54
de twee laagste arbeidsongeschiktheidsklassen en/of artikel 22 WAO van toepassing is.
Geen recht op een eindejaarsuitkering heeft een werknemer als hij op 1 december van het desbetreffende kalenderjaar in aanmerking komt voor een maandelijkse aanvulling op zijn WAO-uitkering tot een bepaald per- centage van het geldende dagloon.
Voor de werknemer die op 1 december de maandelijkse aanvulling zoals bedoeld in het tweede lid niet meer ontvangt, maar in het desbetreffende kalenderjaar gedurende een of meer maanden wel heeft ontvangen, bestaat recht op een evenredig deel van de eindejaarsuitkering.
De hoogte van de eindejaarsuitkering wordt bepaald door de arbeids- ongeschiktheidsklasse waarin de werknemer is ingedeeld op 1 december van het kalenderjaar waarin de eindejaars- uitkering betaalbaar wordt gesteld.
De eindejaarsuitkering wordt in de maand december betaalbaar gesteld.
Een werknemer die zijn WAO-uitkering niet ontvangt van UWV Bouw- nijverheid en nog niet eerder een eindejaarsuitkering heeft ontvangen, kan alleen in aanmerking komen voor de uitkering indien hij zich voor 1 december van het desbetreffende kalenderjaar meldt bij UWV Bouw- nijverheid. De werknemer dient alle relevante uitkeringsgegevens aan UWV Bouwnijverheid te verstrekken.
HOOFDSTUK 3A
DE MEI-UITKERING
Artikel 7a
Een werknemer die op 1 mei van een kalenderjaar een WAO-uitkering ontvangt, heeft recht op mei-uitkering, tenzij hij is ingedeeld in één van de twee laagste arbeidsongeschikt- heidsklassen enøf artikel 22 WAO van toepassing is.
De hoogte van de mei-uitkering wordt jaarlijks vastgesteld door partijen en is afhankelijk van de arbeidsongeschiktheidsklasse waarin de werk- nemer is ingedeeld op 1 mei van het kalenderjaar waarin de mei- uitkering betaalbaar wordt gesteld.
55
Een werknemer die zijn WAO-uitkering niet ontvangt van UWV Bouw- nijverheid en nog niet eerder een mei-uitkering heeft ontvangen, kan alleen in aanmerking komen voor de uitkering indien hij zich voor 1 mei van het desbetreffende kalenderjaar meldt bij UWV Bouwnijverheid. De werknemer dient alle relevante uitkeringsgegevens aan UWV Bouwnij- verheid te verstrekken.
De mei-uitkering wordt in de maand mei betaalbaar gesteld.
HOOFDSTUK 4
UITKERINGEN ZIEKE WERKLOZEN
Artikel 8
Aanvulling op ZW-uitkering
Een zieke werkloze als bedoeld in artikel 1, lid h, sub 1, heeft vanaf de 16e dag na aanvang van de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte – zaterdagen en zondagen niet meegerekend – jegens het fonds recht op betaling van een aanvulling van 30/70ste van het bedrag dat als ziekengeld wordt uitbetaald, nadat op dat bedrag de vakantietoeslagcomponent in mindering is gebracht.
Een zieke werkloze als bedoeld in artikel 1, lid h, sub 2, heeft vanaf de 16e dag na aanvang van de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte zaterdagen en zondagen niet meegerekend – jegens het fonds recht op betaling van een aanvulling van 30/70ste van het bedrag dat als ziekengeld wordt uitbetaald, nadat op dat bedrag de vakantietoeslagcomponent in mindering is gebracht, tenzij hij als gevolg van wettelijke bepalingen geen voordeel heeft van deze aanvulling.
Een zieke werkloze als bedoeld in artikel 1, lid h, sub 3, heeft vanaf de dag met ingang waarvan de dienstbetrekking is geëindigd jegens het fonds recht op betaling van een aanvulling van 30/70ste van het bedrag dat als ziekengeld wordt of zou worden uitbetaald, nadat op dat bedrag de vakantietoeslagcomponent in mindering is gebracht.
Een zieke werkloze als bedoeld in artikel 1, lid h, sub 4, heeft vanaf de 16e dag na aanvang van de arbeidsongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte – zaterdagen en zondagen niet meegerekend – jegens het fonds recht op betaling van een aanvulling van 30/70ste van het bedrag dat als ziekengeld wordt uitbetaald, nadat op dat bedrag de vakantietoeslagcomponent in mindering is gebracht.
Als een zieke werkloze op grond van artikel 38 of 39 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering recht heeft op herziening van zijn
56
uitkering op grond van die wet, wordt het bedrag van de aanvulling bepaald op 100/70ste van het bedrag dat voor herziening als ziekengeld werd uitbetaald, nadat op dat bedrag de vakantietoeslagcomponent in mindering is gebracht, minus het bedrag waarmee de WAO-uitkering is verhoogd en minus het resterende ziekengeld.
Indien een zieke werkloze als bedoeld in artikel 1, lid j, inkomsten uit arbeid ontvangt, wordt de aanvulling slechts verstrekt tot een bedrag waardoor het totaalbedrag aan uitkering, inkomen en aanvulling niet meer bedraagt dan het dagloon.
De melding die in het tweede lid van dit artikel wordt genoemd, dient binnen een termijn van 26 weken vanaf de eerste werkloosheidsdag plaats te vinden.
De in het eerste tot en met zesde lid van dit artikel bedoelde aanvulling wordt gelijktijdig met het te betalen ziekengeld betaalbaar gesteld aan degene aan wie het ziekengeld betaalbaar wordt of zou worden gesteld.
Artikel 9
Aanvulling op het als vakantietoeslag te betalen deel van de ZW-uitkering
Een zieke werkloze als bedoeld in artikel 1, lid h, sub 1, 3 of 4, die, als hij niet werkloos zou zijn, jegens zijn werkgever recht zou hebben gehad op betaling van vakantie- toeslag, heeft over elke dag dat hij ziekengeld ontvangt jegens het fonds recht op een betaling van een bedrag van 8% van de aanvulling die op grond van artikel 8 wordt betaald.
Een zieke werkloze als bedoeld in artikel 1, lid h, sub 2, die bij werken van zijn werkgever vakantietoeslag ontving, heeft over elke dag dat hij ziekengeld ontvangt jegens het fonds recht op een betaling van 8% van de aanvulling die op grond van artikel 8 wordt betaald.
Een zieke werkloze als bedoeld in het eerste lid die op grond van het bepaalde in artikel 29, tweede lid, onderdeel b of c, ZW over een dag geen recht heeft op ziekengeld, heeft jegens het fonds over die dag recht op betaling van een bedrag van 100/70ste van de vakantietoeslag die hij krachtens de ZW zou hebben ontvangen, als hij recht op uitkering zou hebben gehad.
57
Artikel 10
De vakantiewaarde
Een zieke werkloze die, als hij niet werkloos zou zijn, jegens zijn werk- gever recht zou hebben gehad op een vakantiewaarde, heeft jegens het fonds recht op betaling van een bedrag aan het vakantiefonds over elke dag dat hij ziekengeld ontvangt.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid heeft de zieke werkloze voor wie bij de berekening van zijn dagloon krachtens de ZW een vakantiewaarde in aanmerking is of zou zijn genomen, slechts jegens het fonds recht op betaling van een bedrag aan het vakantiefonds als hij een machtiging verstrekt om van zijn uitkering krachtens de ZW aan het vakantiefonds per dag te voldoen zijn uitkering over de desbetreffende dag, vermenigvuldigd met een breuk. De teller van die breuk is gelijk aan de vakantiewaarde welke begrepen is in het bedrag dat als dagloon zou zijn berekend als bij die berekening artikel 9, eerste lid, en artikel 9, negende lid, CSV niet zou zijn toegepast. De noemer van de breuk is gelijk aan het bedrag dat als dagloon zou zijn berekend als bij die bere- kening artikel 9, eerste lid, en artikel 9, negende lid, CSV niet zouden zijn toegepast.
Een zieke werkloze als bedoeld in artikel 1, lid h, sub 1 of sub 2 heeft jegens het fonds geen recht op betaling van een bedrag aan het vakantie- fonds als hij over een dag als bedoeld in het eerste lid recht heeft op een toeslag op grond van de TW.
Het in het eerste lid bedoelde bedrag bedraagt voor de zieke werkloze als bedoeld in artikel 1, lid h, sub 1, het met een breuk te vermenigvul- digen bedrag van de vakantiewaarde die begrepen is in het bedrag dat bij het ontstaan van het recht op WW-uitkering of de dag met ingang waarvan de dienstbetrekking is geëindigd als WW-dagloon zou zijn berekend als bij die berekening artikel 9, eerste lid, en artikel 9, negende lid, CSV niet zou zijn toegepast. De teller van de breuk wordt gevormd door een bedrag ter grootte van de over die dag in feite aan de werkne- mer toekomende ZW-uitkering. De noemer van die breuk is gelijk aan 70% van het bedrag dat bij het ontstaan van het recht of op de eerste dag dat de dienstbetrekking is geëindigd als WW-dagloon zou zijn bere- kend als bij die berekening artikel 9, eerste lid en artikel 9, negende lid, CSV niet zouden zijn toegepast.
Als het dagloon waarnaar het ziekengeld is berekend, is gebaseerd op een WW-dagloon dat is vastgesteld met toepassing van artikel 11, derde, vierde of vijfde lid van het Bijzonder Dagloonbesluit IWS Bouwnijver- heid, is de teller van de in het tweede en vierde lid bedoelde breuk, in afwijking van het in die leden bepaalde, gelijk aan de vakantiewaarde
58
die begrepen is in het bedrag dat bij het ontstaan van het secundair recht als secundair dagloon zou zijn berekend als bij die berekening artikel 9, eerste en artikel 9, negende lid, CSV niet zouden zijn toegepast.
Het in het eerste lid bedoelde bedrag bedraagt voor de zieke werkloze als bedoeld in artikel 1, lid h, sub 2, 100/70ste deel van het bedrag dat over de desbetreffende dag krachtens de WW ten gunste van werknemer aan het vakantiefonds betaald zou zijn, als hij recht gehad zou hebben op een loongerelateerde WW-uitkering.
Voor de zieke werkloze als bedoeld in artikel 1, lid h sub 3 en 4 is de in het eerste lid bedoelde betaling gelijk aan het bedrag dat de laatste werk- gever voor de zieke werkloze bij werken aan het vakantiefonds verschul- digd zou zijn geweest.
Op het in het vierde, vijfde, zesde en zevende lid bedoelde bedrag wordt in mindering gebracht:
a. de betaling aan het vakantiefonds als bepaald in het tweede lid;
b. de eventueel op grond van de TW uit te betalen vakantietoeslag. Als artikel 14 TW is toegepast wordt bij de berekening van de hoogte van de te verstrekken aanvulling uitgegaan van de toeslag zoals deze werd verstrekt zonder toepassing van artikel 14 TW.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt het aantal dagen waarop jegens het fonds recht bestaat op een betaling aan een vakantie- fonds gesteld op 230 opbouwdagen voor de zieke werkloze op wie bij werken een CAO van toepassing was die ingeval van ziekte de afdracht aan het vakantiefonds door de werkgever – al dan niet onder voorwaar- den – beperkt tot maximaal het aantal opbouwdagen per rechtjaar.
In afwijking van het bepaalde in het vijfde, zesde en zevende lid wordt het bedrag van de betaling aan het vakantiefonds ten behoeve van de zieke werkloze op wie bij werken een CAO van toepassing was op grond waarvan de hoogte van de afdracht door de werkgever aan het vakantiefonds na 26 weken wordt verlaagd, na 130 opbouwdagen aan- gepast overeenkomstig het bepaalde in de betreffende CAO.
De zieke werkloze als bedoeld in het eerste lid die op grond van het bepaalde in artikel 29, tweede lid, onderdeel b of c, ZW over een dag geen recht heeft op ziekengeld, heeft jegens het fonds over die dag recht op betaling van een bedrag aan het vakantiefonds conform het bepaalde in het achtste lid.
59
De betaling wordt uitbetaald aan het vakantiefonds waaraan de werkge- ver zou betalen of het krachtens de WW te betalen bedrag uitbetaald zou worden.
Artikel 11
De pensioenpremie
De zieke werkloze heeft jegens het fonds recht op betaling van pensioen- premie over elke dag dat hij ziekengeld ontvangt.
De hoogte van deze betaling is gelijk aan de pensioenpremie die voor de zieke werkloze bij werken verschuldigd zou zijn geweest aan het pen- sioenfonds.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid heeft de zieke werkloze voor wie bij de berekening van zijn dagloon krachtens de ZW het werknemersaandeel in de pensioenpremie in aanmerking is of zou zijn genomen, slechts jegens het fonds recht op betaling van een bedrag aan het pensioenfonds als hij een machtiging verstrekt om van zijn uitkering krachtens de ZW aan het pensioenfonds per dag te voldoen zijn uitke- ring over de desbetreffende dag, vermenigvuldigd met een breuk. De tel- ler van die breuk is gelijk aan het werknemersaandeel in de pensioen- premie die begrepen is in het bedrag dat als dagloon zou zijn berekend als bij die berekening artikel 9, eerste lid en artikel 9, negende lid, CSV niet zouden zijn toegepast. De noemer van de breuk is gelijk aan het bedrag dat als dagloon zou zijn berekend als bij die berekening artikel 9, eerste lid en artikel 9, negende lid, CSV niet zouden zijn toegepast. Deze betaling wordt in mindering gebracht op de betaling door het fonds.
De zieke werkloze als bedoeld in het eerste lid die op grond van artikel 29, tweede lid, onderdeel b of c, ZW over een dag geen recht heeft op ziekengeld, heeft jegens het fonds over die dag recht op betaling van een bedrag aan het pensioenfonds dat gelijk is aan het bedrag dat op grond van het vierde lid aan het pensioenfonds zou worden voldaan, als betrok- kene over die dag ziekengeld zou ontvangen.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt het aantal dagen waarop jegens het fonds recht bestaat op betaling aan een pensioenfonds gesteld op 230 opbouwdagen voor de zieke werkloze op wie bij werken een CAO van toepassing was die ingeval van ziekte de afdracht aan het pensioenfonds door de werkgever al dan niet onder voorwaarden – beperkt tot maximaal het aantal opbouwdagen per rechtjaar.
De pensioenpremiebetaling wordt gedaan aan het pensioenfonds waar- aan de pensioenpremie bij werken zou zijn afgedragen.
60
Artikel 12
Uitkering over wachtdagen
Een zieke werkloze die op grond van het bepaalde in artikel 29, tweede lid, onderdeel b of c, ZW over een dag geen recht heeft op ziekengeld, heeft jegens het fonds over die dag recht op betaling van 70% van het bedrag waarop het dagloon krachtens de ZW is of zou zijn vastgesteld.
Artikel 13
Analoge toepassing van ZW-bepalingen
Het bepaalde in de artikelen 47, 48, 50 en 85 ZW is op het in dit regle- ment bepaalde van overeenkomstige toepassing.
Het bepaalde in het eerste lid geldt niet als en voorzover in dit regle- ment uitdrukkelijk anders is bepaald.
XXXXXXXXX 0
XX-XXXXXXXXXXXX
Artikel 14
Aanvulling op het aan een werknemer te betalen deel van de loongerelateerde WW-uitkering
Een werknemer die over een dag in de eerste 13 weken van de periode als bedoeld in artikel 42 van de WW op grond van de verplichte verze- kering krachtens de WW recht heeft op betaling van een uitkering, heeft over die dag jegens het fonds recht op betaling van een bedrag ter aan- vulling van het over die dag krachtens de WW aan hem te betalen bedrag.
Als voor het verstrijken van de termijn van 13 weken als bedoeld in het eerste lid van dit artikel het recht op uitkering WW geheel wordt beëin- digd wegens het ontvangen van een uitkering als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, WW, wordt die termijn van 13 weken verlengd met de periode gelegen tussen de eindiging en de herleving van het recht op uitkering WW. Als een uitkering als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, WW niet wordt uitbetaald wegens een omstandigheid als
61
genoemd in artikel 19, tweede lid, WW, wordt het niet betalen daarvan voor de vaststelling van de aanvullingstermijn gelijkgesteld met het ont- vangen van die uitkering.
De hoogte van de aanvullende betaling is gelijk aan 10/70ste deel van het aan de Werknemer over de desbetreffende dag krachtens de WW uit te betalen bedrag.
Onder ,,het krachtens de WW aan de werknemer uit te betalen bedrag’’ wordt voor de toepassing van dit artikel verstaan: Het krachtens artikel 33, eerste lid en de artikelen 34 tot en met 41 van de WW te betalen bedrag verminderd met:
een krachtens artikel 33, derde en vierde lid als vakantietoeslag te reser- veren en uit te betalen bedrag,
een krachtens artikel 14 van het U.R. niet aan werknemer maar aan een Vakantiefonds uit te betalen deel van de uitkering krachtens de WW, een krachtens artikel 15 van het U.R. niet aan werknemer maar aan een Pensioenfonds, dan wel pensioenverzekeraar uit te betalen deel van de uitkering krachtens de WW,
een krachtens artikel 16 van het U.R. niet aan de werknemer maar aan de desbetreffende pensioenverzekeraar uit te betalen deel van de uitke- ring WW.
Als artikel 14 van de TW wordt toegepast, wordt bij de berekening van de hoogte van de te verstrekken aanvulling uitgegaan van de toeslag zoals deze werd verstrekt zonder toepassing van artikel 14 TW.
Artikel 15
Aanvulling op het aan een werknemer te betalen deel van de kortdurende WW-uitkering
Een werknemer die over een dag in de eerste 13 weken van de periode als bedoeld in artikel 52g WW op grond van de verplichte verzekering krachtens de WW recht heeft op betaling van een uitkering, heeft over die dag jegens het fonds recht op betaling van een bedrag ter aanvulling van het over die dag krachtens de WW aan hem te betalen bedrag, ten- zij hij als gevolg van wettelijke bepalingen geen voordeel heeft van deze aanvulling.
Het derde tot en met vijfde lid van artikel 14 zijn van overeenkomstige toepassing.
62
Artikel 16
Aanvulling op het bij werkloosheid ten gevolge van buitengewone natuurlijke omstandigheden aan werknemer te betalen deel van de WW-uitkering
Een werknemer die over een dag of een deel van die dag in de eerste 13 weken van de periode als bedoeld in artikel 18, eerste lid van de WW op grond van de verplichte verzekering krachtens de WW recht heeft op betaling van een uitkering, heeft over die dag jegens het fonds recht op betaling van een bedrag ter aanvulling van het over die dag krachtens de WW aan hem te betalen bedrag.
Op het in het eerste lid bepaalde is artikel 14, vierde en vijfde lid van overeenkomstige toepassing.
Artikel 17
Aanvulling op het als vakantietoeslag te betalen deel van de WW-uitkering
Een werknemer die over een dag gelegen in de eerste 6 maanden van de uitkeringsduur als bedoeld in artikel 42 WW op grond van de verplichte verzekering krachtens de WW recht heeft op betaling van een vakantie- toeslag, heeft over die dag jegens het fonds recht op betaling van een bedrag ter aanvulling van de hem te betalen vakantietoeslag.
Een werknemer die behoorde tot het Uta-personeel en die over een dag gelegen binnen de uitkeringsduur als bedoeld in artikel 52g WW op grond van de verplichte verzekering krachtens de WW recht heeft op betaling van een vakantietoeslag, heeft over die dag jegens het fonds recht op betaling van een bedrag ter aanvulling van de hem te betalen vakantietoeslag.
De hoogte van de aanvullende vakantietoeslag is gelijk aan 30/70ste deel van de hem over de desbetreffende dag krachtens de WW uit te betalen vakantietoeslag, verminderd met de hem eventueel over die dag krach- tens de TW uit te betalen vakantietoeslag.
Als voor het verstrijken van een termijn als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid van dit artikel het recht op uitkering WW geheel wordt beëindigd wegens het ontvangen van een uitkering als bedoeld in artikel
63
19, eerste lid, onderdeel a WW, wordt die termijn verlengd met de periode gelegen tussen de eindiging en de herleving van het recht op uit- kering WW.
Als een uitkering als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, WW niet wordt uitbetaald wegens een omstandigheid als genoemd in artikel 19, tweede lid, WW, wordt het niet betalen daarvan voor de vaststelling van de aanvullingstermijn gelijkgesteld met het ontvangen van die uit- kering.
De aanvullende vakantietoeslag wordt gelijktijdig met de te betalen vakantietoeslag uitbetaald aan de persoon waaraan de krachtens de WW te betalen vakantietoeslag wordt uitbetaald.
Als artikel 14 van de TW wordt toegepast, wordt bij de berekening van de hoogte van de te verstrekken aanvulling uitgegaan van de toeslag zoals deze werd verstrekt zonder toepassing van artikel 14 TW.
Artikel 18
Aanvulling op het als vakantiewaarde te betalen deel van de loongerelateerde WW-uitkering
Een werknemer die over een dag gelegen in de eerste 6 maanden van de uitkeringsduur als bedoeld in artikel 42 WW op grond van de verplichte verzekering krachtens de WW recht heeft op betaling van een deel van zijn uitkering aan een vakantiefonds, heeft over die dag jegens het fonds recht op betaling van een bedrag aan dat vakantiefonds, ter aanvulling van het krachtens de WW te betalen bedrag.
De hoogte van deze aanvullende betaling is gelijk aan 30/70ste deel van het over de desbetreffende dag krachtens de WW ten gunste van de werknemer aan het vakantiefonds te betalen bedrag, verminderd met de hem eventueel over die dag krachtens de TW uit te betalen vakantietoe- slag.
De aanvullende betaling wordt gelijktijdig met het krachtens de WW te betalen bedrag uitbetaald aan het vakantiefonds waaraan dat bedrag wordt uitbetaald.
Als artikel 14 van de TW wordt toegepast, wordt bij de berekening van de hoogte van de te verstrekken aanvulling uitgegaan van de toeslag zoals deze werd verstrekt zonder toepassing van artikel 14 TW.
64
Artikel 19
Betaling aan een vakantiefonds tijdens de kortdurende uitkering
Een werknemer die over een dag in de periode als bedoeld in artikel 52g WW op grond van de verplichte verzekering krachtens de WW recht heeft op betaling van die uitkering en voor wie de werkgever betalingen aan een vakantiefonds verrichtte, heeft over die dag jegens het fonds recht op betaling van een bedrag aan dat vakantiefonds.
Een werknemer heeft jegens het fonds geen recht op de in het eerste lid bedoelde betaling van een bedrag aan het vakantiefonds als tegelijkertijd recht bestaat op één of meer uitkeringen op grond van hoofdstuk IIa van de WW en één of meer uitkeringen op grond van hoofdstuk IIb van de WW.
De hoogte van de betaling aan het vakantiefonds is gelijk aan 100/70ste deel van het bedrag dat over de desbetreffende dag krachtens de WW ten gunste van de werknemer aan het vakantiefonds betaald zou zijn, als hij recht gehad zou hebben op een loongerelateerde uitkering.
Op de betaling bedoeld in het vierde lid worden in mindering gebracht de aan de werknemer over de betreffende dag krachtens de WW en de TW uit te betalen vakantietoeslag.
De betaling aan het vakantiefonds wordt gedaan op het moment dat het krachtens de WW te betalen bedrag aan het vakantiefonds zou zijn betaald als werknemer recht gehad zou hebben op een loongerelateerde uitkering.
Artikel 20
Aanvulling op het als pensioenpremie te betalen deel van de loongerelateerde WW-uitkering
Een werknemer die over een dag in de periode als bedoeld in artikel 18, eerste lid dan wel over een dag gelegen in de eerste 6 maanden van de uitkeringsduur als bedoeld in artikel 42 WW, op grond van de verplichte verzekering krachtens de WW recht heeft op uitkering, heeft over die dag jegens het fonds recht op betaling van een bedrag aan een pensioen- verzekeraar, eventueel ter aanvulling van het krachtens de WW aan een pensioenverzekeraar te betalen bedrag.
De hoogte van deze aanvullende betaling is gelijk aan de som van:
65
30/70ste deel van het over de betreffende dag krachtens de WW ten gun- ste van werknemer aan de pensioenverzekeraar te betalen bedrag en het, met een breuk te vermenigvuldigen, werkgeversdeel van de pensioen- premie, welke begrepen is in het bedrag dat bij het ontstaan van het recht op WW-uitkering als dagloon zou zijn berekend, als dit werkgeversdeel van de pensioenpremie loon zou zijn voor de berekening van het WW- dagloon en artikel 9, eerste lid en artikel 9, negende lid van de Coördinatiewet Sociale Verzekering niet zouden zijn toegepast. De tel- ler van de breuk wordt gevormd door een bedrag ter grootte van de over die dag in feite aan werknemer toekomende WW-uitkering. De noemer van de breuk wordt gevormd door een bedrag ter grootte van 70% van het bedrag dat bij het ontstaan van het recht op WW-uitkering als dag- loon zou zijn berekend, indien artikel 9, eerste lid en artikel 9, negende lid van de Coördinatiewet Sociale Verzekering niet zouden zijn toege- past.
Als het dagloon waarnaar de uitkering krachtens de WW waarbij de aan- vulling wordt verstrekt is vastgesteld met toepassing van artikel 11, derde, vierde of vijfde lid van het Bijzonder Dagloonbesluit IWS Bouw- nijverheid, is de hoogte van deze aanvullende betaling voor zover nodig in afwijking van het vermelde in het tweede lid gelijk aan de som van:
30/70ste deel van het over de betreffende dag krachtens de WW ten gun- ste van werknemer aan de pensioenverzekeraar te betalen bedrag en het, met een breuk te vermenigvuldigen, werkgeversdeel van de pensioen- premie, welke begrepen is in het bedrag dat bij het ontstaan van het recht op WW-uitkering als secundair dagloon zou zijn berekend, als dit werkgeversdeel van de pensioenpremie loon zou zijn voor de berekening van het WW-dagloon en artikel 9, eerste lid en artikel 9, negende lid van de Coördinatiewet Sociale Verzekering niet zouden zijn toegepast. De teller van de breuk wordt gevormd door een bedrag ter grootte van de over die dag in feite aan werknemer toekomende WW-uitkering. De noe- mer van de breuk wordt gevormd door een bedrag ter grootte van 70% van het bedrag dat bij het ontstaan van het primaire recht op WW- uitkering als primair dagloon zou zijn berekend, als artikel 9, eerste lid en artikel 9, negende lid van de Coördinatiewet Sociale Verzekering niet zouden zijn toegepast.
Als het dagloon, waarnaar een werkloosheidsuitkering is berekend krach- tens het bepaalde in artikel 14, eerste en tweede lid van de Dagloon- regels Invoeringswet Stelsel herziening sociale zekerheid is afgeleid van het dagloon voor de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, be- draagt deze aanvullende betaling in afwijking van het vermelde in het tweede lid en derde lid, het bedrag aan pensioenpremie welke begrepen is in het bedrag dat bij het ontstaan van het recht op WW-uitkering als dagloon zou zijn berekend als het werknemers- en het werkgeversdeel van de pensioenpremie loon zouden zijn voor de berekening van het dagloon voor de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en artikel
66
9, eerste lid en artikel 9, negende lid van de Coördinatiewet Sociale Ver- zekering niet zouden zijn toegepast, vermenigvuldigd met een breuk. De teller van de breuk wordt gevormd door een bedrag ter grootte van de over die dag in feite aan werknemer toekomende WW-uitkering. De noe- mer van de breuk wordt gevormd door een bedrag ter grootte van 70% van het bedrag dat bij het ontstaan van het recht op WW-uitkering als dagloon zou zijn berekend, als artikel 9, eerste lid en artikel 9, negende lid van de Coördinatiewet Sociale Verzekering niet zouden zijn toege- past.
Een werknemer heeft geen recht op de in het eerste lid van dit artikel bedoelde betaling vanuit het fonds, als tijdens werkloosheid sprake is van een recht op pensioenopbouw via het Fonds Voorheffing Pensioen- verzekering.
De aanvullende pensioenpremiebetaling wordt gelijktijdig met het krach- tens de WW te betalen bedrag uitbetaald aan de pensioenverzekeraar waaraan dat bedrag wordt uitbetaald.
Artikel 21
Betaling aan een pensioenverzekeraar tijdens de kortdurende uitkering
Een werknemer die over een dag in de periode als bedoeld in artikel 52g WW op grond van de verplichte verzekering krachtens de WW recht heeft op betaling van die uitkering, heeft over die dag jegens het fonds recht op betaling van een bedrag aan een pensioenverzekeraar.
De hoogte van de betaling aan de pensioenverzekeraar is gelijk aan de hoogte van de betaling die zou zijn vastgesteld als de werknemer bedoeld in het eerste lid recht zou hebben gehad op een loongerelateerde uitkering en artikel 18 op hem van toepassing zou zijn geweest, vermeer- derd met het deel dat krachtens de WW aan de pensioenverzekeraar zou zijn betaald.
De betaling aan de pensioenverzekeraar wordt gedaan op het moment dat het krachtens de WW te betalen bedrag aan de pensioenverzekeraar zou zijn betaald als artikel 18 van toepassing zou zijn.
67
Betaling van invaliditeitspensioenpremie
Een werknemer op wie vóór de na 25 januari 1993 ingetreden werkloos- heid laatstelijk voor het ontstaan van het recht op uitkering WW de CAO van toepassing was, heeft gedurende de eerste twaalf maanden van de uitkeringsduur als bedoeld in artikel 42 WW dan wel gedurende de uitkeringsduur als bedoeld in artikel 52g over iedere dag dat recht bestaat op betaling van uitkering WW, jegens het fonds recht op beta- ling van een bedrag aan de desbetreffende pensioenverzekeraar.
De hoogte van de in het eerste lid bedoelde betaling is gelijk aan de som van het werknemersaandeel en het werkgeversaandeel in de invaliditeits- pensioenpremie. Het werknemersaandeel en het werkgeversaandeel in de invaliditeitspensioenpremie worden berekend overeenkomstig de be- rekening van het werknemersaandeel en het werkgeversaandeel in de invaliditeitspensioenpremie volgens de CAO, waarbij onder premieloon SV wordt verstaan de uitkering WW waarnaar premie ingevolge de WW wordt geheven en onder premieloon voor de Wet op de arbeidsonge- schiktheidsverzekering de uitkering WW waarnaar premie ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids- verzekering wordt geheven.
Artikel 23
Aanvullingen op reïntegratie-uitkeringen op grond van de Wet REA
De artikelen 14 tot en met 21 zijn van overeenkomstige toepassing voor een werknemer die op grond van de Wet REA recht heeft op een reïntegratie-uitkering en bij werken werkzaam was onder de CAO.
HOOFDSTUK 6
OVERIGE BEPALINGEN
Artikel 24
Betaling van de uitkering via de werkgever
Het bestuur kan toestaan dat de betaling van de aanvulling als bedoeld in artikel 16 van dit reglement door tussenkomst van de werkgever plaatsvindt.
De werkgever aan wie het bestuur heeft toegestaan dat de betaling van de uitkering door zijn tussenkomst geschiedt, is verplicht, ten genoegen van het bestuur, een overeenkomstig de daaraan door het bestuur ge-
68
stelde eisen ingerichte administratie aan te houden van de perioden gedurende welke de werknemer op grond van de omstandigheden als bedoeld in artikel 18 WW niet heeft gewerkt.
Als de werkgever aan wie de in het eerste lid bedoelde toestemming is verleend, de in het tweede lid omschreven verplichtingen niet of niet volledig nakomt, kan het bestuur besluiten om de betalingen die de werkgever als voorschot op de aanvulling aan de werknemer of werkne- mers heeft gedaan, geheel of gedeeltelijk niet te vergoeden.
Als en voorzover zodanige betalingen naar het oordeel van het bestuur ten onrechte zijn vergoed omdat de werkgever niet of niet volledig heeft voldaan aan de in het tweede lid van dit artikel bedoelde verplichtingen, kan het bestuur besluiten om deze vergoeding geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. De werkgever is dan verplicht binnen een door het bestuur vast te stellen termijn aan deze vordering te voldoen.
Het bestuur kan naast en boven het in het derde en vierde lid bepaalde beslissen dat, ingeval de werkgever de juistheid van de ingediende declaratiestaat niet aantoont, deze een boete aan het fonds verschuldigd is. De boeten die door het bestuur kunnen worden opgelegd, zijn: bij opzet en grove schuld van de werkgever geldt bij een eerste verzuim een boete van 25% van het betrokken bedrag; bij een tweede verzuim 50% van het betrokken bedrag en bij een derde en volgende verzuim 100% van het betrokken bedrag, en bij ernstige en omvangrijke fraude van de werkgever geldt bij een eerste verzuim en bij volgende verzuimen een boete van 100% van het betrokken bedrag.
Artikel 25
Verstrekken van inlichtingen
De werkgever en de werknemer zijn verplicht aan het bestuur en aan degene die door het bestuur schriftelijk tot het inwinnen van inlichtin- gen is gemachtigd inzage te verlenen in alle bescheiden en voorts alle overige inlichtingen te verschaffen die worden gevraagd voor de uitvoe- ring van het bepaalde in de statuten van het fonds en in dit reglement.
Degene die bij de uitvoering van het bepaalde in de statuten van het fonds of in dit reglement kennis neemt van enig gegeven waarvan hij het vertrouwelijk karakter moet begrijpen, is daarover tegenover derden tot geheimhouding verplicht.
69
Voorschriften
Het bestuur is bevoegd nadere voorschriften vast te stellen die nodig zijn voor een verantwoorde uitvoering, mits deze voorschriften in overeen- stemming zijn met de bepalingen in de statuten van het fonds en in dit reglement.
Artikel 27
Analoge toepassing van WW-bepalingen
Het bepaalde in de artikelen 30, 32, 33, 38, 39, en 40 van de WW is van overeenkomstige toepassing op de bepalingen van dit reglement.
Het bepaalde in het eerste lid geldt niet als en voorzover in dit regle- ment uitdrukkelijk anders is bepaald.
Artikel 28
Terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen
Betalingen die op grond van dit reglement onverschuldigd zijn gedaan, worden teruggevorderd.
Als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het bestuur beslui- ten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Artikel 29
Bijzondere gevallen
Als de bepalingen in dit reglement in individuele gevallen of in catego- rieën van gevallen leiden tot niet voorziene of onbedoelde gevolgen kan het bestuur een afwijkende beslissing nemen die tegemoet komt aan de bedoelingen van de aanvullingsregeling.
Artikel 30
Intern beroep
Als een werkgever of werknemer zich niet kan verenigen met een beslis- sing die hem betreft, kan hij zich tot het bestuur wenden met het ver- zoek terug te komen op een beslissing op grond van dit reglement.
Aan de werkgever of werknemer wordt desgevraagd schriftelijk kennis gegeven van een beslissing van het bestuur op grond van dit reglement die hem betreft.
70
Een kennisgeving als bedoeld in het tweede lid is gedagtekend en ver- meldt de gronden waarop de beslissing berust.
Artikel 31
Citeertitel
Dit reglement kan worden aangehaald als het Aanvullingsreglement werknemersverzekeringen CAO voor het Natuursteenbedrijf (AR- Natuursteen).
71
BIJLAGE IV
BIJDRAGEREGLEMENT VAN DE STICHTING VRIJWILLIG VERVROEGD UITTREDEN VOOR HET NATUURSTEENBEDRIJF
Artikel 1
Begripsbepalingen
Voor de toepassing van dit reglement wordt verstaan onder:
– Stichting:
De Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden voor het Natuursteen- bedrijf.
– Bestuur:
Het Bestuur van de Stichting.
– CAO:
De CAO voor het Natuursteenbedrijf.
– Partijen:
De organisaties van werkgevers en werknemers.
– Werkgever:
De werkgever als bedoeld in de CAO.
– Werknemer:
De werknemer als bedoeld in de CAO.
– Verzamelnota:
De jaarlijkse nota waarop de definitief verschuldigde bijdrage in de zin van artikel 39 van deze CAO, onder aftrek van de voorschot- betalingen vermeld wordt.
Artikel 2
Bijdrageverplichtingen
1. De werkgever is een bijdrage verschuldigd voor de financiering van de in de statuten van de stichting omschreven doelstelling. Deze bij- drage is verschuldigd aan het SFB Pensioenen B.V. (hierna te noe- men SFB Pensioenen). De bijdrage wordt vastgesteld in de vorm van een percentage van de premiegrondslag. Als premiegrondslag wordt te dezen aangemerkt het in artikel 39 van deze CAO bedoelde gemiddeld pensioenloon. De bijdrage wordt in december terstond en ineens opeisbaar. SFB Pensioenen vordert voorschotbetalingen.
72
2. Het verschuldigde bijdragepercentage wordt jaarlijks – na goedkeu- ring van partijen – door het bestuur vastgesteld, met inachtneming van hetgeen in het eerste lid is bepaald. Partijen zijn bevoegd tus- sentijds het bijdragepercentage aan te passen. In geval het totaal van de over enig kalenderjaar geheven bijdragen hoger dan wel lager blijkt te zijn dan het in dat jaar voor de uitvoering van de regelingen benodigde bedrag, wordt het verschil ten gunste respectievelijk ten laste van het volgend kalenderjaar gebracht.
3. Partijen hebben de bevoegdheid bij CAO te bepalen dat een gedeelte van de bijdrage door de werkgever verhaald kan worden op de werk- nemer.
Artikel 3
Betaling
1. De bijdrage dient per voorschot te worden voldaan over elk loon- betalingtijdvak of na iedere periode van vier weken.
2. De betaling van eventueel nog resterende bijdrage dient plaats te vin- den na ontvangst van de verzamelnota.
Artikel 3A
Jaarlijks wordt door het bestuur voor aanvang van het volgende boek- jaar een begroting opgesteld van de in het volgende boekjaar te verwach- ten inkomsten en uitgaven. Deze begroting ligt voor bij het Fonds betrokkenen ter inzage ten kantore van het fonds.
Artikel 4
Rentebepaling
1. Indien de betaling van het in artikel 3, eerste lid, bedoelde voorschot niet binnen veertien dagen na afloop van de in dit lid vermelde ter- mijn heeft plaatsgevonden, is de werkgever in verzuim.
2. Indien de betaling van de in artikel 3, tweede lid, bedoelde bijdrage niet binnen veertien dagen na de datum van ontvangst van de verzamelnota heeft plaatsgevonden, is de werkgever in verzuim.
73
3. Het bestuur is bevoegd vanaf de datum van verzuim rente te vorde- ren over de achterstallige betalingen.
4. De in het vorige lid bedoelde rente is gelijk aan de wettelijke rente.
5. Het bestuur is bevoegd geheel of gedeeltelijk van invordering van rente af te zien.
Artikel 5
Loonsomopgave
1. De werkgevers zijn verplicht aan het bestuur of zijn vertegenwoor- digers alle inlichtingen te verstrekken, die voor een goede uitvoering van de in artikel 39 van deze CAO bedoelde regeling noodzakelijk zijn.
De werkgevers zijn gehouden desverlangd aan het bestuur of diens gemachtigde inzage te geven van de boeken en bescheiden, die op de loonadministratie betrekking hebben.
Degene, aan wie bij de uitoefening van de in de hiervoor bedoelde volzinnen omschreven bevoegdheden enig bedrijfsgegeven ter ken- nis komt, is tegenover derden tot geheimhouding verplicht.
2. In geval de werkgever niet aan het gestelde in het vorige lid voldoet, zal het bestuur bij besluit bepalen welke loonsom aangehouden moet worden ter berekening van de bijdrage van de werkgever.
3. De gegevens die de werkgever krachtens dit artikel verstrekt, dienen uitsluitend ter bepaling van de door de werkgever verschuldigde bij- drage.
Artikel 6
Slotbepaling
De werkgever is verplicht alle gegevens en inlichtingen te verschaffen, alsmede iedere medewerking te verlenen, die noodzakelijk of gewenst worden geacht door personen of instellingen, die door of namens de stichting zijn belast met de inning van de bijdrage en de controle op de naleving van het gestelde in de statuten en dit reglement.
74
BIJLAGE V
BEDRIJFSGEZONDHEIDSZORG IN DE BOUWNIJVERHEID
Werkgevers- en werknemersorganisaties welke partij zijn bij de CAO voor het Natuursteenbedrijf, zijn overeengekomen zich per 1 april 1979 aan te sluiten bij de Stichting Arbouw.
Met betrekking tot de gezondheidszorg in het Natuursteenbedrijf tussen het Bedrijfschap Natuursteenbedrijf en de Stichting ARBOUW een con- tract afgesloten, waarvan hieronder een uittreksel is opgenomen.
De financiering van de bedrijfsgezondheidszorg geschiedt door middel van een heffingsverordening van het Bedrijfschap Natuursteenbedrijf.
Artikel 1
De faciliteiten van de Stichting Arbouw gelden voor allen die beroeps- arbeid in het Natuursteenbedrijf verrichten.
Artikel 2
Het bedrijfschap maakt voor het hierboven omschreven doel gebruik van de diensten van de Stichting Arbouw.
Artikel 3
De door de ARBO-dienst in opdracht van de Stichting Arbouw te ver- richten diensten zullen tenminste omvatten:
1. Het geven van een intrede- c.q. aanstellingskeuring aan werknemers die voor het eerst in de bedrijfstak gaan werken.
Het onderzoek bestaat op zijn minst uit:
– arbeidsanamnese; gezondheidsanamnese;
– onderzoek algemene gezondheid en onderzoek van het spier- en skeletstelsel in het bijzonder (door de bedrijfsarts);
– zintuigonderzoek waaronder audiogram;
– longfunctie-onderzoek;
– elektrocardiogram bij werknemers van 35 jaar en ouder.
Het geheel dient te leiden tot een synthese in de vorm van een afwe- ging van de belasting door het werk en de belastbaarheid van de werknemer, waarbij gebruik wordt gemaakt van de beroepssurveys voor zover deze zijn opgesteld.
Voor registratie van onderzoeksgegevens wordt gebruik gemaakt van de standaardformulieren, ontwikkeld door de Commissie Standaardi-
75
satie van de werkgroep directeuren van gezamenlijke bedrijfs- gezondheidsdiensten.
2. 1. Intrede-keuring voor alle personen die voor het eerst in de be- drijfstak natuursteen komen te werken respectievelijk zij die lan- ger dan een periode van drie jaar niet in de bedrijfstak hebben gewerkt.
2. Periodiek bedrijfsgezondheidskundig onderzoek, als onder punt 1, voor personen die, in loondienst of als zelfstandige, beroeps- arbeid in het natuursteenbedrijf verrichten in de zin van deze CAO. Het onderzoek vangt aan op de leeftijd van 20 jaar en ver- volgens op de leeftijden van 25, 30, 35, 40, 45, 50, 53, 56, 58 en 60 jaar, daarna individueel op indicatie.
3. Periodiek onderzoek, gericht op beroepen waaraan bijzondere gezondheidsrisico’s zijn verbonden of waarbij de juiste taak- uitoefening van groot belang is voor de veiligheid van de betrok- kene zelf en/of van andere werknemers.
Hieronder wordt mede begrepen het individueel bedrijfs- geneeskundig onderzoek van personen die belast zullen worden met de be- of verwerking van zandsteen, waarvoor vergunning is verleend door de daartoe bevoegde instantie, tenzij betrokkene in de periode van 12 maanden voorafgaande aan dit onderzoek, reeds een periodiek bedrijfsgeneeskundig onderzoek heeft onder- gaan als bedoeld onder 2.2.
3. Individuele hulpverlening via spreekuren bij ongevallen en ziekte, het adviseren van huisarts en specialist in geval van revalidatie; het adviseren van de verzekeringsgeneeskundige, onder andere in het geval van:
– plaatsing van tijdelijk minder valide personen in aangepaste func- ties;
– tijdelijke aanpassing, van de functie aan een handicap;
– herplaatsing bij blijvende arbeidsongeschiktheid. Bedrijfsgezondheidskundige begeleiding van de zieke of minder- valide werknemer, gericht op het wegnemen van oorzakelijke facto- ren in zijn arbeidssituatie dan wel het aanpassen van de arbeidstaak aan de resterende arbeidsgeschiktheid.
4. Het verrichten van een voorlopig onderzoek van de werkplek ten behoeve van de bedrijfsgezondheidskundige begeleiding van een individuele werknemer indien het contract met de werknemer daar- toe aanleiding geeft, en het zonodig adviseren van een procedure om tot de noodzakelijke of gewenste verbeteringen van zijn arbeid en arbeidsomstandigheden te komen.
5. In het kader van het individu gerichte onderzoek het geven van voor- lichting aan het individu over de specifieke aspecten van het werk van betrokkene.
76
Artikel 4
De Stichting Arbouw zal in het door haar te voeren public relations beleid en het in haar opdracht uit te voeren wetenschappelijk onderzoek het Bedrijfschap betrekken.
Artikel 5
De overeenkomst zal indien nodig worden aangepast aan de wettelijke en maatschappelijke ontwikkelingen.
77
MODELFORMULIER ALS BEDOELD IN ARTIKEL 6 VAN DEZE CAO
ARBEIDSOVEREENKOMST
1. ...............................................................................................................
hierna te noemen werkgever, en
2. ...............................................................................................................
hierna te noemen werknemer,
verklaren te hebben gesloten een arbeidsovereenkomst, bij welke de werknemer zich verbindt met ingang van ..........................................
in dienst van de werkgever arbeid te verrichten op de grondslagen en voorwaarden van de landelijke collectieve arbeidsovereenkomst voor het natuursteenbedrijf.
De dienstbetrekking wordt aangegaan voor:
........................................................................................................... 1)
De werknemer wordt aangenomen voor de functie van
...............................................................................................................
en op grond hiervan ingedeeld in functiegroep .................................
Het vast overeengekomen loon voor de werknemer bedraagt ..........
bruto per ..............................................................................................
Aldus in duplo opgemaakt te ............................................................ 20..
De werkgever: De werknemer2):
1) Afhankelijk van de gemaakte afspraak kiezen tussen:
a. onbepaalde tijd
b. bepaalde tijd en wel van ............................... tot ...............................
c. het verrichten van werkzaamheden voor duur van het object (object nader omschrijven) ..............................................................................
2) Wanneer de werknemer nog geen 16 jaar oud is, onderstaande clau- sule toevoegen aan de arbeidsovereenkomst en te doen ondertekenen door zijn/haar wettelijke vertegenwoordig(st)er (vader, voogd of voog- des).
78
,,Ondergetekende, in zijn/haar kwaliteit van wettelijke vertegenwoordig- (st)er van de minderjarige werknemer
.....................................................................................................................
verklaart deze tot het aangaan van bovenstaande arbeidsovereenkomst te hebben gemachtigd’’.
(Handtekening)
79
VIP-RECHT WAARDENOVERZICHT
als bedoeld in artikel 35 van de CAO voor het Natuursteenbedrijf.
I. Uniforme percentages als bedoeld in artikel 35 zullen namens par- tijen worden aangeleverd door het Sociaal Fonds Bouwnijverheid.
1. In het rechtjaar 2002/2003 zijn de percentages:
a. Werknemers van 18 jaar t/m 64 jaar 23,06%;
b. Werknemers jonger dan 18 jaar met een volledige werkweek 25,24%;
c. Jeugdigen met een vierdaagse werkweek 26,76%;
d. Jeugdigen met een driedaagse werkweek 28,39%.
80
BIJLAGE VIII
LIJST VAN ARTIKELEN WAARIN HET DEELTIJDPRINCIPE VAN BELANG IS.
(Behoort bij artikel 13a van de CAO)
In de volgende artikelen dient aandacht te worden besteed aan deeltijd- werk of dient het naar rato principe gehanteerd te worden:
Artikel 6
In aanvulling op artikel 6 van de CAO dient exact in de individuele arbeidsovereenkomst te worden vastgelegd op welke op welke uren of (halve) dagen de werknemer geacht wordt werkzaamheden te verrichten. De overeengekomen werkuren gelden als normale arbeidsduur. Het overeengekomene dient schriftelijk te worden vastgelegd.
Artikel 13
De normale arbeidsduur van de in artikel 22 genoemde werknemers bedraagt gemiddeld 37 uur. Voor deeltijdwerkers is de normale arbeids- duur het aantal uren, dat aanvullend op grond van de persoonlijke arbeidsovereenkomst schriftelijk met de werknemer is overeengekomen.
Artikel 15
Voor deeltijdwerkers wordt als overwerk verstaan het verrichten van arbeid over de meerdere uren per week, die buiten de normale arbeids- duur vallen. Derhalve buiten de arbeidsduur die werkgever en werkne- mer in de persoonlijke arbeidsovereenkomst zijn overeengekomen.
Artikel 17
Indien kort verzuim buiten de invloed van de werknemer om, zich voor- doet op uren of (halve) dagen die op grond van de PAO tussen werkge- ver en werknemer zijn overeengekomen, dan heeft de deeltijdwerker volledig recht op het kort verzuim dat zich over die werktijd uitstrekt. Doet kort verzuim zich voor op een tijdstip waarop de werknemer vol- gens de PAO niet werkt, dan heeft hij geen recht op dat kort verzuim
81
Artikel 20
De eindejaarsuitkering WAO wordt naar rato van het aantal gewerkte uren verstrekt.
Artikel 23
Voor deeltijdwerkers geldt als weekloon het overeengekomen uurloon vermenigvuldigt met het op grond van de persoonlijke arbeidsovereen- komst overeengekomen aantal uren.
Artikel 25
Hier geldt het naar rato principe. (Het minimumloon wordt per uur her- berekend). Is het met de werknemer overeengekomen uurloon lager dan het minimumloon dan wordt dit overeengekomen loon tot het minimum- loon aangevuld.
3% over het garantieloon.
Artikel 26
Artikel 28
Reiskosten en reisuren worden vergoed op basis van werkelijk gemaakte kosten en uren.
Artikel 33
Hoogte bijdragen en premieverplichtingen. Deze dienen naar rato te geschieden. (volledige bijboeking voor de gewerkte uren)
Artikel 34
Opbouw van vakantierechten. Deze dienen naar Rato te geschieden. (volledige opbouw voor gewerkte uren).
Artikel 35
Rechtwaarden en uitkeringen. Opbouw geschiedt over het aantal ge- werkte uren.
Artikel 36
Indien Feestdagen vallen op uren of (halve) dagen die op grond van de persoonlijke arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer zijn overeengekomen, dan heeft de deeltijdwerker volledig recht op de feest- dag dat zich over die werktijd uitstrekt.
82
Voor vakantie, snipper en roostervrije dagen geldt het naar rato principe.
Artikel 39
Vervroegd uittreden kan alleen voor de uren die op grond van de per- soonlijke arbeidsovereenkomst zijn overeengekomen.
83
BIJLAGE IX
REGLEMENT VAKANTIEFONDS NATUURSTEENBEDRIJF
DEEL I. BEGRIPSBEPALINGEN
Artikel 1
Definities
In dit reglement wordt verstaan onder:
– het Vakantiefonds:
de Stichting Vakantiefonds voor het Natuursteenbedrijf, gevestigd te Amsterdam;
– de statuten:
de statuten van het Vakantiefonds;
– het bestuur:
het bestuur van het Vakantiefonds;
– de CAO:
de CAO voor het Natuursteenbedrijf;
– de werkgever:
de werkgever op wie de bepalingen van de CAO van toepassing zijn;
– de werknemer:
de werknemer op wie de bepalingen van de CAO van toepassing zijn.
– verlofdagen:
de in de CAO bedoelde vakantiedagen, feestdagen en daarmee ge- lijkgestelde dagen.
– het rechtjaar:
de periode die begint met ingang van de zeventiende week van het kalenderjaar en eindigt aan het einde van de zestiende week van het daaropvolgende kalenderjaar;
– het loon:
het geldend uurloon als omschreven in de CAO;
– het vakantiewaardepercentage:
het vastgestelde percentage voor de opbouw van de loonderving tij- dens de verlofdagen en de vakantietoeslag (in de CAO aangeduid als
,,uniform percentage’’);
84
– de vakantiewaarde:
het ten gunste van een werknemer bij het Vakantiefonds in diens tegoed geboekte geldbedrag, dat wordt verkregen door vermenigvul- diging van het voor die werknemer geldende vakantiewaarde- percentage met het loon;
– het vakantiebijdragepercentage:
het percentage van het loon dat de werkgever periodiek aan het Vakantiefonds dient af te dragen;
– het kortingspercentage:
het verschil tussen het vakantiewaardepercentage en het vakantie- bijdragepercentage;
– de loonkosten:
het loon, alsmede de werkgeversbijdrage sociale verzekeringswetten en de premies en bijdragen ingevolge de CAO1).
DEEL II. INNEN EN UITBETALEN VAN DE VAKANTIEWAARDEN
Artikel 2
De aan het Vakantiefonds verschuldigde bijdragen
Het bestuur stelt jaarlijks een begroting op. Deze begroting wordt aan belanghebbenden op verzoek ter inzage beschikbaar gesteld.
Het vakantiewaardepercentage, het vakantiebijdragepercentage en het kortingspercentage worden jaarlijks door het bestuur vastgesteld na goedkeuring door partijen bij de toepasselijke CAO.
Het vakantiebijdragepercentage is door de werkgever verschuldigd over het loon.
1) Artikel 33 van de CAO.
85
Artikel 3
Wijze van betalen
De betaling van de verschuldigde bijdrage dient binnen veertien dagen na afloop van het loonbetalingstijdvak of na een periode van vier weken te hebben plaatsgevonden.
Indien deze betaling niet tijdig heeft plaatsgevonden is de werkgever in verzuim.
Het bestuur is bevoegd vanaf de datum van verzuim rente te vorderen over de achterstallige betalingen.
Deze rente is gelijk aan de wettelijke rente.
Artikel 4
De vakantiewaarden
De vakantiewaarden zijn bestemd ter financiering van de verlofdagen en van de vakantietoeslag.
Artikel 5
Uitbetalen vakantiewaarden
Het dagbedrag dat de werknemer ter gelegenheid van de verlofdagen uit zijn tegoed kan opnemen wordt jaarlijks door het bestuur vastgesteld.
Voor een verlofdag wordt slechts tot uitbetaling overgegaan indien een schriftelijke verklaring van de werkgever wordt overlegd waaruit blijkt dat deze met het opnemen van de verlofdag akkoord gaat en mits het tegoed van de werknemer toereikend is.
Verzoeken tot uitbetaling van dagbedragen dienen door de werknemer op een door het bestuur aan te geven wijze en plaats te worden inge- diend.
De niet eerder uitbetaalde vakantiewaarden worden vóór de jaarlijkse zomervakantie giraal aan de werknemer uitbetaald.
86
Artikel 6
Beschikken over het tegoed
Vóór het tijdstip waarop uitbetaling van vakantiewaarden mogelijk is, is de aanspraak van de werknemer op zijn tegoed onvervreemdbaar en niet vatbaar voor verpanding of belening.
In afwijking van het bepaalde in het vorige lid is uitbetaling van vakantiewaarden mogelijk:
– op het moment dat de werknemer de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, tenzij de werknemer in dienstbetrekking blijft werken;
– indien de werknemer gebruik maakt van een regeling voor ver- vroegde uittreding (vut);
– indien de werknemer emigreert;
– indien de werknemer overlijdt;
– indien aan de werknemer een uitkering wordt toegekend krachtens de Wet op de Arbeidsongeschiktsheidsverzekering naar een arbeids- ongeschiktheidspercentage van 80 tot 100 procent;
– indien de werknemer definitief vertrekt uit de bedrijfstak bouwnij- verheid.
Artikel 7
Verjaring uitbetalingstermijn
De vakantiewaarden zullen door het Vakantiefonds aan de werknemers worden uitbetaald tot maximaal vijf jaar na afloop van het rechtjaar. Na afloop van voormelde termijn zal uitbetaling niet meer geschieden.
DEEL III. UITKERINGEN AAN WERKNEMERS BIJ CURSUS
Artikel 8
Aanvullende uitkeringen
Werknemers die als gevolg van het volgen van een omscholings- of herscholingscursus aan een centrum voor vakopleiding of het afleggen van een examen aan een centrum voor vakopleiding, gedurende de loop van een rechtjaar vakantiewaarden derven, hebben recht op een uitke- ring van het Vakantiefonds.
87
De werknemer dient in het jaar direct voorafgaande aan de onderbreking van zijn werkzaamheden wegens scholing of het afleggen van een exa- men ten minste 65 dagen als werknemer te hebben gewerkt.
Het dienstverband mag tijdens de vakantieperiode niet verbroken zijn. De hoogte van deze uitkering wordt door het bestuur bepaald.
De hoogte van de aanvullende uitkeringen kan ten aanzien van elk van de hiervoor genoemde groepen van werknemers verschillend zijn.
DEEL IV. DECLARATIEREGELING EXTRA VERLOFDAGEN
Artikel 9
Extra verlofdagen oudere werknemers
Oudere werknemers hebben recht op extra verlofdagen met behoud van loondoorbetaling door de werkgever:
a. De extra verlofdag voor werknemers van 53 jaar, de 2 extra verlofda- gen voor werknemers van 54 jaar en de 13 extra verlofdagen voor werknemers van 55 jaar en ouder zullen door de werkgever worden betaald.
De werkgever zal aan de werknemer het loon betalen. De werkgever is jegens de werknemer eveneens verplicht te voldoen aan de bijdrage- en premieverplichtingen ingevolge de sociale verzekeringswetten en ingevolge de CAO1).
b. De loonkosten verbonden aan de opneming van de extra verlofdagen als genoemd in lid 2a worden aan de werkgever vergoed door het Vakantiefonds. Daartoe dient een declaratieformulier van het Vakantiefonds te worden ondertekend, zowel door de werkgever als door de betrokken werknemer.
c. Een extra verlofdag als genoemd in lid 2.a. kan worden opgenomen indien daarvoor voldoende rechten zijn opgebouwd. Voor werkne- mers die recht hebben op 1 of 2 extra verlofdagen is dit het geval als zij vakantierechten hebben opgebouwd over de helft van het aantal dagen waarover in een rechtjaar maximaal rechten kunnen worden opgebouwd. Voor werknemers die recht hebben op 13 verlofdagen is dit het geval na 17 dagen waarover vakantierechten zijn opgebouwd. Slechts indien een extra verlofdag daadwerkelijk wordt opgenomen zal het Vakantiefonds tot uitbetaling overgaan; in afwijking hiervan betaalt het Vakantiefonds een opgebouwde extra verlofdag wel uit voor een werknemer wiens dienstverband tijdens de arbeidsonge- schiktheid wordt beëindigd.
1) Artikel 33 van de CAO.
88
3. De berekening van de loonderving tijdens vakantie-, feest- en snip- perdagen en de vakantietoeslag wordt gebaseerd op het loon.
4. Per betalingsperiode zal de opbouw van deze loonderving tijdens vakantie-, feest- en snipperdagen en deze vakantietoeslag van de werknemer geschieden door middel van een uniform door partijen vast te stellen percentage over het loon.
5. De werkgever dient deze loonkosten uiterlijk binnen zes maanden na het opnemen van de extra verlofdag bij het Vakantiefonds te decla- reren. Na deze termijn ontvangen aanvragen worden niet vergoed. De over enig rechtjaar opgebouwde extra verlofdagen dienen uiter- lijk op de laatste dag van het kalenderjaar waarin dat rechtjaar ein- digt te zijn opgenomen. Nadien opgenomen dagen komen niet voor vergoeding door het Vakantiefonds in aanmerking.
6. De werknemer wiens dienstverband tijdens arbeidsongeschiktheid wordt beëindigd heeft recht op uitbetaling van het loon over de opge- bouwde maar niet opgenomen extra verlofdagen.
Laatstbedoelde werknemer dient daartoe binnen zes maanden na beëindiging van het dienstverband een verzoek in te dienen bij zijn werkgever. Het ingevolge de eerste volzin aan de werknemer uitbe- taalde loon kan de werkgever bij het Vakantiefonds declareren.
DEEL V. DECLARATIEREGELING SCHOOLVERLATERS
Artikel 10
Loondervingsuitkering schoolverlaters
Bij bedrijfssluiting als gevolg van vakantie heeft de jeugdige werknemer met een leer-/arbeids-overeenkomst of praktijk- en arbeidsovereenkomst die na het verlaten van een school niet kan beschikken over voldoende vakantiewaarde recht op een loondervingsuitkering van het Vakantie- fonds indien de werknemer tenminste 5 weken heeft gewerkt direct voorafgaande aan de bedrijfssluiting.
Aan de werkgever worden de loonkosten over deze dagen vergoed.
De werkgever dient deze loonkosten uiterlijk binnen zes maanden na de bedrijfssluiting bij het Vakantiefonds te declareren.
89
DEEL VI. VERREKENING EN SANCTIES
Artikel 11
Verrekening
Als de werkgever ten tijde van de vaststelling van vergoedingen inge- volge de artikelen 9 en 10 van het reglement door het Vakantiefonds een opeisbare schuld aan het fonds heeft wordt deze schuld met de te beta- len bedragen verrekend.
Artikel 12
Sanctie bij onjuiste declaratie
Indien de werkgever desverlangd de juistheid van een door het Vakantie- fonds betaalbaar gestelde declaratiestaat niet aantoont, dient hij het betrokken bedrag aan het Vakantiefonds terug te betalen.
Het bestuur kan bovendien beslissen dat de werkgever een boete aan het Vakantiefonds verschuldigd is.
In geval van opzet en grove schuld van de werkgever geldt bij een eer- ste overtreding een boete van 25% van het betrokken bedrag, bij een tweede overtreding een boete van 50% van het in het betrokken bedrag en bij een derde en volgende overtreding een boete van 100% van het betrokken bedrag.
Bij elke ernstige of omvangrijke fraude van de werkgever geldt een boete van 100% van het betrokken bedrag.
Het bestuur kan de vordering verhogen met de wettelijke rente vanaf het tijdstip van betaling van dat bedrag aan de werkgever.
DEEL VII. VERSTREKKEN VAN INLICHTINGEN
Artikel 13
Verstrekken van inlichtingen
De werkgever en werknemer zijn verplicht aan het bestuur of een schrif- telijk door hem gemachtigd persoon alle opgaven en inlichtingen te ver- strekken die van hen worden verlangd ten behoeve van de uitvoering van de taak van het Vakantiefonds. De werkgever is desverlangd gehouden inzage van zijn boeken, bescheiden of andere stukken te geven, voor zover die betrekking hebben op de arbeid en het loon van de werkne- mer.
90
Artikel 14
Controle declaraties
De werkgever is gehouden om op verzoek van het bestuur de juistheid van de ingediende declaratiestaat aan te tonen, bijvoorbeeld door over- legging van administratieve bescheiden.
DEEL VIII. BUITENLAND
Artikel 15
Werken in het buitenland
Bij arbeid buiten Nederland, waarop de Nederlandse sociale verzeke- ringswetten van toepassing zijn, terwijl de bepalingen van de CAO en loonregelingen van toepassing zouden zijn geweest, indien overeenkom- stige werkzaamheden in Nederland verricht zouden zijn, kunnen de werkgever en de werknemer overeenkomen dat vakantiewaarden worden opgebouwd met inachtneming van de bepalingen van dit reglement.
Voor de bepaling van het loon waarover vakantiewaarden worden opge- bouwd wordt uitgegaan van het loon dat de werknemer zou verdienen indien hij gelijksoortige arbeid in Nederland verricht.
DEEL IX. SLOTBEPALINGEN
Artikel 16
Hardheidsclausule
Het bestuur is bevoegd voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard die zich bij de toepassing van dit reglement voordoen.
Artikel 17
Slotbepalingen
Teneinde een efficiënte werking van het Vakantiefonds te verzekeren, kunnen door het bestuur nadere voorschriften gegeven worden, in over- eenstemming met de bepalingen der statuten en van dit reglement, mits
91
deze voorschriften niet in strijd komen met één of meer bepalingen van de CAO.
92
BIJLAGE X
VOORWAARDEN DIE DE FISCUS STELT OM IN AANMERKING TE KOMEN VOOR DE MEERIJREGELING (CARPOOL- REGELING) IN DEZE CAO. DEZE BIJLAGE BEHOORT BIJ ARTIKEL 28 VAN DE CAO.
Voorwaarden
1. De auto waarmee de bestuurder pleegt te reizen is niet door de inhoudingsplichtige (werkgever) ter beschikking gesteld.
2. Voor de bestuurder bedraagt de enkele reisafstand woning-werk meer dan 10 kilometer.
3. De bestuurder pleegt zowel op de heen- als terugreis over een afstand van meer dan 10 kilometer één of meer meerijders te vervoe- ren.
4. De meerijregeling is schriftelijk in het bedrijf vastgelegd.
5. De inhoudingsplichtige (werkgever) bewaart de volgende gegevens bij de loonadministratie:
– de namen en adressen van de bestuurder en de meerijders;
– de dagen, plaatsen en afstanden waarop de meerijregeling is toe- gepast.
6. De inhoudingsplichtige (werkgever) vermeldt de toepassing van de onderhavige goedkeuringsregeling op de loonbelastingkaart van de bestuurder en de desbetreffende meerijders.
7. De inhoudingsplichtige heeft met de bestuurder en de meerijders een schriftelijke meerijovereenkomst gesloten die door alle betrokkenen is ondertekend. In die overeenkomst is in ieder geval het volgende vastgelegd:
a. De bestuurder en de meerijders verklaren in het kader van hun aangiften inkomstenbelasting geen aanspraak te maken op aftrek volgens het reiskostenforfait. Voorts verklaren de inhoudings- plichtige, de bestuurder en de meerijders jegens elkaar dat op degene die in strijd met het hiervoor bepaalde toch een beroep doet op de aftrek van het reiskostenforfait, het bedrag van een in verband daarmee aan de inhoudingsplichtige (al dan niet bij wijze van eindheffing) op te leggen naheffingsaanslag
93
loonbelasting/premie volksverzekeringen (inclusief een eventuele verhoging) kan worden verhaald. Tevens verklaart iedere mee- rijder zich er mee akkoord dat, zo verhaal daadwerkelijk plaats- vindt, het aldus op hem verhaalde bedrag wordt aangemerkt als een bijdrage voor het vervoer vanwege de inhoudingsplichtige.
b. De inhoudingsplichtige kent de bestuurder en de meerijders geen onbelaste reiskostenforfaitvergoeding toe en evenmin een onbe- laste meerijbonus.
8. De inhoudingsplichtige verklaart zich jegens de inspecteur van de belastingdienst akkoord met naheffing bij hem van de loonbelasting/ premie volksverzekering over het bovenmatige gedeelte van de door hem verstrekte vergoeding, indien een van de hiervóór bedoelde betrokkenen een van de aan hem gestelde voorwaarden niet naleeft.
9. De onderhavige goedkeuringsregeling geldt voor alle werknemers van de inhoudingsplichtige (werkgever), die op basis van een mee- rijregeling carpoolen of, naar keuze van de inhoudingsplichtige, voor alle werknemers van de inhoudingsplichtige die carpoolen en beho- ren tot dezelfde organisatorische of functionele eenheid die binnen de inhoudingsplichtige is te onderscheiden. (Indien sprake is van 2 verschillende groepen, kan dus voor de ene groep de goedkeurings- regeling worden toegepast en voor de andere groep de sinds 1 januari 1998 geldende meerijregeling). De inspecteur van de belastingdienst is desgevraagd bereid vóóraf, op basis van feiten en omstandigheden, te beoordelen of sprake is van zulk een vorenbedoelde groep werk- nemers.
10. De inhoudingsplichtige kan per kalenderjaar (1 januari tot en met 31 december) opteren voor de onderhavige goedkeuringsregeling, met dien verstande dat deze uitsluitend van toepassing is indien de bestuurder en de desbetreffende meerijders in dienst zijn van de- zelfde inhoudingsplichtige.
94
STATUTEN VAN DE STICHTING AANVULLINGSFONDS WERKNEMERSVERZEKERINGEN VOOR HET NATUUR- STEENBEDRIJF, GEVESTIGD TE AMSTERDAM
Artikel 1
Naam – zetel – duur
1. De stichting draagt de naam: Stichting Aanvullingsfonds Werk- nemersverzekeringen voor het Natuursteenbedrijf (hierna verder ook te noemen: ,,het Fonds’’).
2. Zij is gevestigd te Amsterdam
Artikel 2
Doel
Het Fonds heeft ten doel het direct dan wel indirect verstrekken van sup- pleties op door werknemers te ontvangen sociale verzekerings- uitkeringen, met inachtneming van hetgeen in de Collectieve Arbeids- overeenkomst voor het Natuursteenbedrijf (verder te noemen XXX Xxxxxxxxxxx), of enige andere daarvoor in de plaats tredende regeling van lonen en arbeidsvoorwaarden, is bepaald, alsmede in de hierna bedoelde nadere voorwaarden, mits evengenoemde Collectieve Arbeids- overeenkomst van toepassing zou zijn op vorenbedoelde werknemers, indien dezen de arbeid zouden verrichten in dienstbetrekking.
Evenbedoelde nadere voorwaarden, waaronder de hiervoor bedoelde suppleties worden toegekend, alsmede de wijze waarop zulks geregeld is, zijn vastgelegd in één of meerdere reglementen.
Artikel 3
Middelen
Het Fonds tracht haar doel onder meer te verwezenlijken door:
a. betalen van aanvullende uitkeringen;
b. andere wettige middelen, die voor het gestelde doel bevorderlijk zijn.
95
Artikel 4
Deelnemers
Deelnemende organisaties aan het Fonds zijn:
a. De Algemene Nederlandse Bond van Natuursteenbedrijven (bij af- korting geheten: ABN), gevestigd te Leusden;
b. FNV Bouw, gevestigd te Woerden
c. De Nederlandse Christelijke Bond van Werknemers in de Houten Bouwnijverheid (bij afkorting geheten: de Hout- en Bouwbond CNV), gevestigd te Odijk, gemeente Bunnik.
Artikel 5
Verplichtingen
1. In het Fonds wordt deelgenomen door de werkgevers en werknemers op wie de XXX Xxxxxxxxxxx van toepassing is, dan wel een zodanig andere arbeidsovereenkomst of bindend opgelegde regeling van lo- nen en andere arbeidsvoorwaarden, die voor evenbedoelde Collec- tieve Arbeidsovereenkomst in de plaats zal treden.
2. De werkgevers en werknemers als bedoeld in het vorige lid zijn ver- plicht tot naleving van de bij of krachtens deze statuten en het hierna in artikel 13 bedoelde reglement te hunnen aanzien gemaakte bepa- lingen. Vorenbedoelde naleving kan, ook voor wat de betaling van de in artikel 6 lid 1 sub a bedoelde bedragen betreft, in rechte gevor- derd worden.
Artikel 6
Geldmiddelen
Het vermogen van het Fonds wordt gevormd door:
a. de jaarlijks volgens deze statuten vast te stellen door de werkgevers te storten werkgevers- en werknemersbijdragen als bedoeld in de CAO Natuursteen artikel 33 van de CAO en artikel 2 van het aanvullingsreglement werknemersverzekeringen, dan wel een zoda- nig andere arbeidsovereenkomst of bindende regeling van arbeids- voorwaarden, die voor deze Cao in de plaats treedt;
b. (overheids)subsidies, donaties en renten;
c. hetgeen het Fonds door, erfstelling, legaat, schenking of op enigerlei andere wijze verkrijgt.
96
Artikel 7
Bestuur
1. Het bestuur van het Fonds bestaat uit vier leden, te benoemen door de in artikel 4 genoemde deelnemende organisaties van werkgevers en werknemers en wel:
twee door ABN;
één door FNV Bouw;
één door de Hout- en Bouwbond CNV.
2. Elk van de in het vorige lid genoemde organisaties benoemt een plaatsvervanger, die bij afwezigheid van het bestuurslid, aangewezen door dezelfde organisatie, gerechtigd is diens plaats in te nemen.
3. Het bestuur wijst uit zijn midden, telkens voor de duur van één jaar, een voorzitter en een secretaris aan en wel zodanig, dat niet deze beide functies toevallen aan de vertegenwoordigers van werknemers- organisaties noch aan de vertegenwoordigers van werkgeversorgani- saties.
4. Het lidmaatschap van het bestuur eindigt door intrekking van de benoeming door de organisatie, die het betrokken bestuurslid heeft benoemd, dan wel het bedanken van betrokkene. De organisatie draagt er zorg voor dat zo spoedig mogelijk in de ontstane vacature wordt voorzien.
5. Onverminderd het bepaalde in lid 4 van dit artikel, eindigt het lid- maatschap van het bestuur door overlijden, door onder curatele xxxx- xxxx, alsmede door ontslag door de Rechtbank.
6. De leden van het bestuur genieten geen beloning voor hun werk- zaamheden. Zij hebben wel recht op een – nader vast te stellen – vergoeding voor de door hen in de hun uitoefening van hun functie gemaakte verblijf-, reis- en vacatiekosten.
Artikel 8
Bestuursbevoegdheid
1. Het bestuur is belast met het beheer van het Fonds. Behoudens de beperkingen volgens deze statuten is het bestuur bevoegd tot alle
97
handelingen, welke tot het bereiken van het statutaire doel kunnen leiden.
2. Het bestuur is bevoegd tot het aangaan van overeenkomsten tot het kopen, vervreemden of bezwaren van registergoederen, alsmede tot het sluiten van overeenkomsten, waarbij het Fonds zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een derde verbindt.
3. De beleggingen van het Fonds zullen door het bestuur op een zoda- nige wijze geschieden dat gelet op de verplichtingenstructuur:
a. een redelijke spreiding naar aard en risico der bezittingen en inter- essen wordt verkregen;
b. een optimaal rendement wordt verkregen;
4. De aan het Fonds toebehorende zaken worden als zij niet ten kantore worden gehouden in bewaring gegeven bij een ingevolge de Wet Toezicht Kredietwezen geregistreerde instelling.
5. De kosten van beheer met betrekking tot een boekjaar komen ten laste van de rekening van baten en lasten over dat boekjaar.
6. Het bestuur neemt ter zake van de volgende onderwerpen geen besluit dan na ontvangst van het bindend advies van de daartoe bevoegde bestuurscommissie:
x. xxxxxxxxx van de reglementen;
b. vaststelling van de hoogte van de door werkgevers en/of werk- nemers verschuldigde bijdragen;
c. vaststelling van de deelbegroting;
d. vaststelling van het onderdeel van de jaarrekening dat betrekking heeft op de betreffende deelbegroting.
7. Het bestuur kan, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid, uit- drukkelijk omschreven bevoegdheden mandateren aan al dan niet uit hun midden benoemde paritaire commissies.
Artikel 9
Vertegenwoordiging
Het Fonds wordt vertegenwoordigd door het bestuur. De vertegen- woordigingsbevoegdheid komt tevens toe aan:
– de voorzitter (werkgeversbestuurslid) en de secretaris (werknemers- bestuurslid), mits zij gezamenlijk handelen;
– de voorzitter (werknemersbestuurslid) en de secretaris (werkgevers- bestuurslid), mits zij gezamenlijk handelen.
In geval van ontstentenis of belet van één hunner wordt – voor zover nodig door het bestuur in de vervanging voorzien, zulks met inachtne-
98
xxxx van het hiervoor aan artikel 7 lid 3 ten grondslag liggende pariteits- beginsel.
Artikel 10
Administratie
1. De administratie van het Fonds wordt opgedragen aan de te Amster- dam gevestigde vennootschap met beperkte aansprakelijkheid: SFB CAO Regelingen B.V. (bij afkorting geheten: SFB).
2. De werkzaamheden die niet krachtens het bepaalde in lid 1 in admi- nistratie zijn gegeven, worden bij bestuursbesluit nader toegewezen.
3. In verband met het hiervoor bepaalde in lid 1 is het bestuur bevoegd bepaalde hem krachtens deze statuten en/of reglement(en) toeko- mende bevoegdheden aan het bestuur, de directie en/of andere func- tionarissen van SFB, alsmede aan bestuurscolleges van bij deze ven- nootschap aangesloten instellingen te madateren, onder blijvende verantwoordelijkheid van het bestuur.
Artikel 11
Bestuursvergaderingen en bestuursbesluiten
1. Het bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter dat nodig acht of dit door ten minste de helft van het aantal bestuursleden – blijkens schriftelijke mededeling van de voorzitter – wenselijk wordt geacht, in welk geval de voorzitter verplicht is binnen veertien dagen na ont- vangst van deze mededeling een vergadering van het bestuur te beleggen.
2. In een bestuursvergadering kunnen geen geldige besluiten worden genomen, wanneer niet ten minste de helft van de leden, behorende tot de kring van de werkgevers en de helft van de leden behorende tot de kring van de werknemers, aanwezig zijn.
Indien aan dit vereiste niet wordt voldaan, zal een tweede vergade- ring worden gehouden. In deze tweede vergadering, die gehouden wordt ten minste één week na de laatste vergadering, kunnen geldige besluiten worden genomen ten aanzien van de geagendeerde onder- werpen in laatstbedoelde vergadering, óók wanneer niet wordt vol- daan aan de quorum eis als bedoeld in de vorige volzin.
99