Geschillencommissie Erisietsmisgegaan
Geschillencommissie Erisietsmisgegaan
Uitspraak in de zaak met Dossiernummer 20ERI000015-GC
Partijen in het geschil |
De heer [naam], wonende te [plaats], (hierna te noemen: klager) in zijn hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van [naam], Gemachtigde: [naam], werkzaam bij [naam] te [plaats] |
En |
[naam zorgaanbieder], gevestigd te [plaats], vertegenwoordigd door de heer [naam], eigenaar (hierna te noemen: zorgaanbieder) Gemachtigde: [naam], werkzaam bij [naam] te [plaats] |
Behandeling van het geschil De zorgaanbieder is aangesloten bij Xxxxxxxxxxxxxxxxx.xx. Beide partijen hebben verklaard zich te onderwerpen aan het Geschillenreglement Xxxxxxxxxxxxxxxxx.xx en het oordeel van de geschillencommissie, hierna te noemen de commissie, als bindend te aanvaarden. Daarmee is de bevoegdheid van de commissie om over dit geschil te oordelen onbetwist. Klager heeft zijn onvrede in correspondentie met de zorgaanbieder geuit en, toen partijen het niet eens werden, zijn onvrede gemeld bij Xxxxxxxxxxxxxxxxx.xx. Deze melding heeft geresulteerd in een poging tot bemiddeling door een herstelteam functionaris. De bemiddeling heeft niet geleid tot het bereiken van een oplossing tussen partijen. Klager heeft toen besloten zijn klacht aan de commissie voor te leggen. Nu ook aan de andere vereisten voor ontvankelijkheid is voldaan, kan de commissie overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van de klacht. De commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken, te weten: Van de kant van klager -het ingevulde geschilformulier met klaagschrift en producties; -de pleitnota met producties als reactie op het verweer. Van de kant van zorgaanbieder: -het verweerschrift met producties. |
1
De behandeling heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2020, via video conference. Bij de behandeling waren van de kant van partijen aanwezig:
- [naam klager]
- [naam partner van xxxxxx]
- [naam zorgaanbieder]
Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht.
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de vraag of, na opzegging van de zorgovereenkomst door klager, de
zorgaanbieder gedurende de opzegtermijn (periode 17 mei tot en met 16 juli 2020) aan zijn zorgplicht heeft voldaan.
Standpunt van de klager
Voor het standpunt van klager verwijst de commissie naar het geschilformulier met bijlagen dat op 1 september 2020 is ontvangen. In de kern komt het standpunt zakelijk weergegeven op het volgende neer.
1. Op 26 oktober 2019 is tussen klager en zorgaanbieder een zorgverleningsovereenkomst afgesloten voor onbepaalde tijd met betrekking tot te leveren zorg aan [naam], het kind van klager. In deze zorgverleningsovereenkomst zijn geen afspraken gemaakt over een vast aantal uren te leveren zorg per maand. Naast de zorgverleningsovereenkomst is ook een, per 26 oktober 2019 door beide partijen ondertekende, overeenkomst van opdracht met zorgaanbieder afgesloten. Beide overeenkomsten hebben een ingangsdatum van 1 november 2019.
2. Zorgaanbieder heeft in de periode 1 november 2019 tot en met 10 maart 2020 structureel zorg verleend op de woensdagmiddag. Een enkele keer is in deze periode, op verzoek, benodigde zorg buiten de woensdagmiddag verleend. Na 10 maart 2020 is, aansluitend op (toenmalig) geldende richtlijnen van het RIVM, door zorgaanbieder geen zorg meer verleend.
3. Klager heeft op 17 mei 2020 aangegeven de zorgverleningsovereenkomst met zorgaanbieder op de eerst mogelijke datum te willen beëindigen. Nu de afgesproken opzegtermijn twee maanden bedraagt, heeft klager hiermee de zorgverleningsovereenkomst per 17 juli 2020 beëindigd.
4. Gedurende de opzegperiode van twee maanden was er bij klager een structurele zorgvraag op de woensdagmiddag voor in totaal 3,75 uur per week.
5. In de door beide partijen ondertekende overeenkomst van opdracht met zorgaanbieder is onder punt 6 (algemene afspraken) vastgelegd dat de zorgaanbieder garandeert dat zorgverleners beschikbaar zijn voor de duur van de overeenkomst.
2
6. Uit de door klager op 23 mei 2020 ontvangen mail heeft klager opgemaakt dat geen van de werknemers van zorgaanbieder bereid was om de gevraagde zorg aan zijn kind te verlenen.
7. Het voorstel dat [naam zorgaanbieder] zelf de zorg voor het kind op zich wilde nemen is voor klager om hem moverende, nader geduide redenen onacceptabel. Klager concludeert dat zorgaanbieder niet in staat is gebleken om aan de zorgvraag voor zijn kind gedurende de opzegperiode tot en met 16 juli 2020 te voldoen.
De klacht valt uiteen in de volgende onderdelen:
1. Tekortkoming in de nakoming van de zorgovereenkomst: zorgaanbieder heeft niet aan zijn zorgplicht voldaan door, na opzegging van de overeenkomst door klager, niet te voorzien in een passende vervangende zorgverlener. De zorgaanbieder heeft niet geprobeerd om een goed overleg tot stand te brengen over het vervolgen van de zorgverlening en om in overleg nadere afspraken te maken. In plaats daarvan wordt direct na de mail van 23 mei 2020 de correspondentie overgenomen door de advocaat van zorgaanbieder. Van zorgaanbieder zelf is nadien geen enkele uitleg meer ontvangen.
2. Bejegening:
- de zorgaanbieder bezigt in zijn mails aan klager een agressieve en intimiderende toon;
- de zorgaanbieder heeft zowel xxxxxx als diens meervoudig gehandicapte kind om wie het allemaal gaat, op sociale media geblokkeerd;
- de zorgaanbieder maakt misbruik van de kwetsbaarheid en afhankelijkheid van de ouders van een gehandicapt kind.
Klager vordert een vergoeding van geleden materiële en immateriële schade en heeft daartoe onder meer een specificatie ingediend.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder ten aanzien van de klachtpunten van klager verwijst de commissie naar de overgelegde stukken, in het bijzonder naar het verweerschrift met bijlagen dat op 7 oktober 2020 door de zorgaanbieder is ingediend. In de kern komt dit standpunt zakelijk weergegeven op het volgende neer.
- Uit de overeenkomsten blijkt dat klager recht heeft op gegarandeerde zorg voor de gecontracteerde dagen en tijden. Nu er in dit geval op verzoek van xxxxxx geen vaste dagen en tijden zijn afgesproken is er in feite geen sprake van gegarandeerde zorg. Dit geldt ook voor de periode van twee maanden opzegtermijn. Zorgaanbieder heeft wel de intentie altijd 100% zorg te dragen voor de zorg en begeleidingsmomenten die klager aanvraagt, zoals ook in de zorgverleningsovereenkomst staat. Zorgaanbieder was nog steeds bereid om
3
twee maanden xxxx en begeleiding te verlenen tijdens de opzegtermijn, zodat xxxxxx ruim de tijd had op zoek te gaan naar een nieuwe zorgverlener.
Zorgaanbieder heeft nooit gezegd dat ál het personeel niet meer de zorg voor het kind wilde leveren. Er was nog steeds een divers team aan zorgverleners over dat de zorg en begeleiding aan het kind had kunnen bieden. Deze zorgverleners zijn bevoegd en bekwaam en een van deze zorgverleners heeft zelfs lange tijd voor het kind gezorgd. Het kind en zij kennen elkaar en zij hadden zonder enig probleem kunnen starten. Dit is meerdere keren aan de familie [achternaam klager] duidelijk gemaakt.
- Dat zorgaanbieder in gebreke blijft bij het beschikbaar stellen van een passende zorgverlener, is apert onjuist. Zorgaanbieder heeft meer dan voldoende zorgverleners in dienst die de zorg kunnen bieden. Daar komt bij dat het begrip “passende zorgverlener” in geen enkel contract is omschreven.
- De reden waarom xxxxxx het voorstel van xxxxxxxxxxxxx om zelf in persoon de zorg voor het kind op zich te nemen onacceptabel vond, is gebaseerd op vermeende feiten die aantoonbaar niet kloppen.
Beoordeling van het geschil
De commissie begrijpt uit de stukken en het ter zitting gestelde dat er rondom de zorgverlening aan het kind van klager veel is gebeurd en erkent de emotie die daaruit voor beide partijen is ontstaan. Desalniettemin moet de commissie zich bij haar beoordeling beperken tot de kern van het geschil zoals hierna beschreven.
Aan de commissie ligt de vraag ter beoordeling voor of, na opzegging van de
zorgovereenkomst door de klager, de zorgaanbieder gedurende de opzegtermijn (periode 17 mei tot en met 16 juli 2020) aan zijn zorgplicht heeft voldaan.
Op grond van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht stelt de commissie het volgende vast.
Aan de zorgverlening door zorgaanbieder ligt een tweetal overeenkomsten tussen klager en zorgaanbieder ten grondslag:
- De verplichte overeenkomst van opdracht uit hoofde van de Wet langdurige zorg, waarin het volgende van belang is:
De overeenkomst behelst de opdracht om zorg te verlenen als bedoeld in de Wet langdurige zorg, en is aangegaan per 1 november 2019, voor
4
onbepaalde tijd, zonder vastgestelde dagen en begin- en eindtijden, tegen een vergoeding van €39,50 per uur. Onder Algemene afspraken is verder vermeld, voor zover hier van belang: “De zorginstelling garandeert dat zorgverleners beschikbaar zijn voor de duur van de overeenkomst Dit is
een overeenkomst zoals bedoeld in artikel 7:400 Burgerlijk Wetboek.”
- Een zorgverleningsovereenkomst, waarin het volgende van belang is:
De overeenkomst is aangegaan per 1 november 2019 voor onbepaalde tijd met een opzegtermijn van twee maanden. In de overeenkomst wordt, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“Artikel 5
Het aantal uren dat er zorg en begeleiding wordt geboden tijdens de afgesproken dagdelen en dagen kan worden uitgebreid op verzoek van [naam partner van klager].
Artikel 6
…..
Omdat er niet wordt gewerkt met een vast maandbedrag waarbij de zorg en begeleiding structureel gegarandeerd wordt is het [naam zorgaanbieder] voorbehouden bij uitval / verlof en vakantie van onze zorgverlener geen vervanging in te zetten voor cliënt, dit altijd in goed overleg met de ouders van [naam kind van klager].. [Naam zorgaanbieder] heeft de intentie altijd 100% zorg te dragen voor de zorg en
begeleidingsmomenten die ouders aanvragen.”
Tenslotte is er sprake van een door beide partijen ondertekende zorgbeschrijving, waarin wordt aangegeven: wisselende dagen, thuis, variabel aantal minuten per week.
Op grond van hetgeen tussen partijen is overeengekomen oordeelt de commissie als volgt: De zorgaanbieder heeft zich verplicht tot het leveren van zorg aan het kind van klager.
Partijen hebben de dagen en uren waarop die zorg wordt verleend in de opdrachtovereenkomst niet nader bepaald. De gewerkte uren worden achteraf betaald en opgegeven aan de Sociale Verzekeringsbank. Wel blijkt uit de Algemene afspraken beschreven in de opdrachtovereenkomst dat de zorgaanbieder garandeert dat zorgverleners beschikbaar zijn voor de duur van de overeenkomst.
Uit artikel 5 van de zorgverleningsovereenkomst maakt de commissie op dat er nadere afspraken kunnen worden gemaakt tussen zorgaanbieder en klager over de dagen en uren waarop de begeleiding plaatsvindt. Klager heeft gesteld dat dit structureel op woensdagmiddag plaatsvond en een enkele keer buiten de woensdagmiddag. Dit is door zorgaanbieder niet weersproken.
5
Ook heeft zorgaanbieder zich in diezelfde zorgverleningsovereenkomst het recht voorbehouden bij uitval / verlof en vakantie van de ingezette zorgverlener geen vervanging in te zetten voor het kind, dit altijd in goed overleg met diens ouders. En met de intentie altijd 100% zorg te dragen voor de zorg en begeleidingsmomenten die de ouders aanvragen. Klager is blijkens de ondertekening van de zorgverleningsovereenkomst met dat voorbehoud akkoord gegaan.
De opdrachtovereenkomst - en daarmee ook de zorgverleningsovereenkomst zijnde een nadere invulling van de opdracht - is rechtsgeldig door klager opgezegd op 17 mei 2020. Nu vast staat dat de opzegtermijn twee maanden bedraagt, bleef de verplichting om volgens afspraak zorg te verlenen bestaan tot en met 16 juli 2020.
Xxxxxxxxxxxxx heeft in zijn mail van 23 mei 2020 aangegeven dat de zorgverlener die tot dat moment het kind had begeleid, evenals een aantal andere met naam genoemde zorgverleners werkzaam voor zorgaanbieder, niet langer persoonlijk door klager wilden worden benaderd en niet meer de zorg aan het kind wilden verlenen. Deze stap van de zorgverleners en hun gebrek aan vertrouwen in klager waren ingegeven door de uitingen, onder meer op sociale media, rond de integriteit van de eigenaar/vertegenwoordiger van zorgaanbieder die, naar zijn zeggen, door klager zijn geïnitieerd.
Wat daar ook van zij, de commissie stelt vast dat zorgaanbieder in de mail van 23 mei 2020 meerdere zorgverleners met naam heeft genoemd van wie het vertrouwen was geschaad door genoemde ontwikkelingen, en die daarom niet beschikbaar waren. In diezelfde mail heeft zorgaanbieder vervolgens de eigenaar/vertegenwoordiger in persoon naar voren gebracht als vervanger. Toen dit voor klager om hem moverende redenen, die zorgaanbieder had kunnen voorzien, onacceptabel bleek, had het op de weg van zorgaanbieder gelegen om in overleg te treden met klager over de wijze van invulling van de zorgplicht gedurende de resterende periode van twee maanden. De zorgverleningsovereenkomst, en in het bijzonder artikel 6 daarvan, verplicht de zorgaanbieder daartoe. Een concreet voorstel voor een vervangende zorgverlener, anders dan de eigenaar/vertegenwoordiger in persoon, is pas naar voren gekomen aan het einde van het bemiddelingstraject, via de bemiddelaar. Zoals uit het verslag van bemiddeling blijkt is dat voorstel door klager niet geaccepteerd omdat de voorgestelde zorgverlener nooit bij hem thuis was geweest en hij van mening was dat het belang van zijn kind voor de resterende twee weken het meest gediend zou zijn met continuering van de zorg door de ouders. Of partijen tot een oplossing waren gekomen als zorgaanbieder direct in overleg was gegaan staat niet vast, maar wel had zorgaanbieder dan aan zijn verplichtingen voldaan.
De vraag of er wel of geen passende vervanging is aangeboden kan buiten beschouwing blijven nu zorgaanbieder geen initiatief heeft genomen tot goed overleg over de vervanging en daarmee over de vraag wat wel en niet passend zou zijn.
De commissie erkent dat bij zorgaanbieder negatieve gevoelens zijn ontstaan door bedoelde ontwikkelingen rondom zijn integriteit. Desalniettemin mag naar het oordeel van de
6
commissie van een professionele zorgaanbieder worden verwacht dat hij die negatieve gevoelens niet in de weg laat staan aan een correcte afwikkeling van de zorgverleningsovereenkomst in het belang van de persoon die de zorg ontvangt, in dit geval een kind met een meervoudige beperking.
De commissie verklaart hiermee onderdeel 1 van de klacht (tekortkoming in de nakoming van de zorgovereenkomst) gegrond.
Wat betreft onderdeel 2 van de klacht (bejegening) oordeelt de commissie als volgt:
De toonzetting in de diverse mails is kennelijk door klager als intimiderend en dreigend ervaren. Concreet noemt klager:
a. agressieve benadering en uitsluiting, en
b. misbruik maken van kwetsbaarheid en afhankelijkheid van ouders van een gehandicapt kind.
Ad a. Ten aanzien van de klacht over agressieve benadering en uitsluiting overweegt de commissie het volgende: de als agressief ervaren benadering en uitsluiting vloeit rechtstreeks voort uit de ontwikkelingen rond de integriteit van de eigenaar/vertegenwoordiger van zorgaanbieder. De commissie kan zich voorstellen dat in dat kader ook aan de kant van klager negatieve gevoelens zijn ontstaan en dat klager de wijze van reageren door zorgaanbieder als onprofessioneel betitelt. Desalniettemin oordeelt de commissie dat zij over dit onderdeel van de klacht geen uitspraak doet, nu de context waarin dit zich heeft voorgedaan een andere is dan het aan haar voorgelegde geschil.
Ad b. Ten aanzien van het onderdeel van de klacht dat is gericht op misbruik maken van kwetsbaarheid en afhankelijkheid van ouders van een gehandicapt kind oordeelt de commissie als volgt:
Dat zorgaanbieder zijn verplichting tot het aangaan van goed overleg over de voortzetting van de zorg gedurende de opzegtermijn niet is nagekomen is door de commissie reeds uitvoerig beargumenteerd. Dat onderdeel van de klacht is eerder in deze uitspraak gegrond verklaard. De negatieve gevoelens van klager door de eerder geschetste ontwikkelingen ten spijt gaat de commissie niet mee in het kwalificeren van het niet nakomen als misbruik van kwetsbaarheid en afhankelijkheid van ouders van een gehandicapt kind. Dit is een zware aantijging die mogelijk is beïnvloed door de ontwikkelingen als eerder geschetst, en geen recht doet aan het feit dat de zorgverlening door zorgaanbieder vanaf het begin van de overeenkomst tot opzegging zonder problemen is verlopen.
De stelling van klager dat er twijfels zijn over de bevoegdheid van eigenaar/vertegenwoordiger van zorgaanbieder tot het verrichten van medische handelingen roept bij de commissie vraagtekens op. De overeenkomst betreft individuele begeleiding en persoonlijke verzorging. In zijn mail (ongedateerd; reactie op mail van zorgaanbieder van 26 mei 2020) geeft klager een opsomming van voorwaarden waaraan een vervangende zorgverlener zou moeten voldoen. Deze voorwaarden komen de commissie op zichzelf niet
7
onredelijk voor, met uitzondering van de voorwaarde dat zorgverlener bevoegd moet zijn tot het verrichten van medische handelingen. Zonder nadere uitleg is niet duidelijk hoe dit zich verhoudt tot de bestaande opdracht tot verlenen van individuele begeleiding en persoonlijke verzorging. Nu pas in het klaagschrift enige nadere duiding wordt gegeven, acht de commissie het misplaatst om hieraan de conclusie te verbinden dat zorgaanbieder misbruik maakt van kwetsbaarheid en afhankelijkheid van ouders van een gehandicapt kind.
Het verwijt dat (de advocaat van) zorgaanbieder klager verkeerd heeft voorgelicht over de klachtenprocedure bij Xxxxxxxxxxxxxxxxx.xx doet niet ter zake nu klager zelf rechtstreeks toegang had tot de procedure en reglementen en derhalve op de hoogte was of had kunnen zijn.
Waar het gaat om de manier waarop de huissleutel terugkomt bij klager overweegt de commissie het volgende: het nog niet retourneren van de huissleutel zolang de opzegtermijn nog loopt, komt de commissie niet onredelijk voor. De kans bestond immers dat er door zorgaanbieder een vervangende zorgverlener zou worden ingezet. Zorgaanbieder heeft klager de mogelijkheid geboden de sleutel op te komen halen, dit voor het geval klager de overeenkomst alsnog vóór afloop van de opzegtermijn zou willen beëindigen. Dat daarbij een bewijs van afgifte zou moeten worden getekend, is gebruikelijk bij sleutelovereenkomsten.
Voor zover de klacht betrekking heeft op het misbruik maken van kwetsbaarheid en afhankelijkheid van ouders van een gehandicapt kind, verklaart de commissie de klacht ongegrond.
Vordering tot schadevergoeding Klager vordert
- Materiële schadevergoeding ter hoogte van € 728,49; dit bedrag is gebaseerd op 8 woensdagen van 3,75 uur à € 44,28 per uur, na aftrek van € 600,= inkomsten uit PGB. Dit zijn de uren die klager zelf voor zijn kind heeft moeten zorgen en het tarief dat hij aan arbeidsinkomsten heeft gederfd.
- Immateriële schadevergoeding ter hoogte van € 3000,=.
Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding oordeelt de commissie als volgt:
Materiële schadevergoeding:
Desgevraagd heeft klager aangegeven dat het bedrag zoals gespecificeerd een bruto bedrag is en uitsluitend gederfde inkomsten betreft. Het gaat dan ook niet om ten onrechte betaalde facturen. Daarover is zorgaanbieder een gerechtelijke procedure gestart.
De commissie acht een bedrag van € 500,= redelijk als materiële schadevergoeding in de zin van gederfde inkomsten uit arbeid. Dit bedrag is mede gebaseerd op het bedrag dat klager in zijn brief van 26 mei 2020 zelf rechtstreeks aan zorgaanbieder heeft voorgesteld ter finale kwijting.
8
Immateriële schadevergoeding:
De commissie ziet geen grond voor toekenning van de eis tot immateriële schadevergoeding nu [naam kind van klager] gedurende de twee maanden opzegtermijn niet verstoken is gebleven van de benodigde zorg. De door klager overgelegde verklaring van de behandelend kinderarts van [naam kind van klager] doet daaraan niet af. In de periode vóór de opzegging was er om andere redenen (corona richtlijnen) al geen zorg aan huis mogelijk. De klacht betreft uitsluitend de periode van de opzegtermijn. En juist in die periode heeft [naam kind van klager] de zorg ontvangen van iemand die het kind, naar de commissie aanneemt, beter kent dan welke professionele zorgverlener ook, namelijk de vader. Hoezeer de commissie het lijden van [naam kind van klager] ook erkent, enig causaal verband met het niet nakomen van de zorgverleningsovereenkomst door zorgaanbieder kan de commissie niet vaststellen.
Dientengevolge wijst de commissie de vordering tot immateriële schadevergoeding af.
Ook de andere door klager aangevoerde feiten en omstandigheden leiden naar het oordeel van de commissie niet tot de conclusie dat er sprake is van aantasting in de persoon ex artikel 6:106 lid 1 sub b BW zodat ook niet toe wordt gekomen aan beoordeling van de juistheid van de hoogte van de gevorderde vergoeding.
Zorgaanbieder vraagt de geschillencommissie:
1. beide partijen op te leggen zich niet langer negatief over elkaar uit te laten;
2. klager op te dragen de door diverse belanghebbenden overgelegde AVG verklaringen te respecteren en geen contact meer op te nemen met bedoelde belanghebbenden;
3. de overheidsregeling inzake corona te respecteren en klager te verplichten de daaruit voortvloeiende betalingsverplichting te voldoen.
Ten aanzien van het door zorgaanbieder gevorderde oordeelt de commissie als volgt:
Het gevorderde onder 1 en 2 valt buiten de context van het aan de commissie voorgelegde geschil. Om die reden spreekt de commissie zich daar niet over uit.
Over het gevorderde onder 3 is, zo heeft de commissie tijdens de zitting begrepen, inmiddels een gerechtelijke procedure opgestart. De commissie verklaart zorgaanbieder in die vordering dan ook niet ontvankelijk.
Beslissing
De commissie
- verklaart de klacht gegrond voor zover deze betrekking heeft op de tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst van opdracht en de zorgverleningsovereenkomst door zorgaanbieder;
- verklaart de klacht ongegrond voor wat betreft de bejegening in de zin van misbruik maken van kwetsbaarheid en afhankelijkheid van ouders van een gehandicapt kind.
9
De commissie
- bepaalt dat zorgaanbieder een bedrag van € 500,= dient te vergoeden aan klager ter zake van gederfde inkomsten uit arbeid;
- bepaalt dat zorgaanbieder het betaalde klachtengeld ten bedrage van € 35 aan klager moet vergoeden, nu klager gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld;
- bepaalt dat betaling van € 535 dient plaats te vinden binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies.
- wijst het door klager gevorderde aan immateriële schadevergoeding af.
- wijst het door zorgaanbieder gevorderde af.
Aldus beslist op 14 december 2020 door de Geschillencommissie Erisietsmisgegaan, bestaande uit de heer mr. X.X. xxx Xxxxxxxxx, voorzitter, mevrouw mr. H.J.A. Krijnen en mevrouw mr. X.X.X. xxx Xxxxxxx, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. E.E. Xxxxxxx, secretaris.
w.g. X.X. xxx Xxxxxxxxx
10