ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST
Xxx.Xx. x.xx}l Z"'î;
le blad.
ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST
OPENBARE TERECHTZITTING VAN VIERENTWINTIG APRIL
TWEEDUIZENDEN ZEVEN.
DERDE KAMER
Bediendecontract Tegensprekelijk Definitief
In de zaak:
NV FUTSITSU SERVICES (voorheen NV ICL
Belgium, voorheen NV ICL Sorbus), met zetel te 1831 DIEGEM, Xxxxxxxxxxxxx 00X en ingeschreven in het handelsregister te Brussel onder nummer 252 147;
Tegen:
Appellante, geintimeerde op hoger beroep, vertegenwoordigd De Vuyst loco Xx. X. Xxxxxxx, Brussel;
incidenteel door Mr. B. advocaat te
C A
Geïntimeerde, appellant op incidenteel hoger beroep, vertegenwoordigd door Xx. X. Xxxxxxxxxxx loco Xx. X. Xxxxxxxx, advocaat te Brussel;
*'
*'
, •
X.X.Xx. 35.873 2e blad.
Na beraadslaging, veIt het Arbeidshof te Brussel het hiernavolgend arrest:
Gelet op de ondermeer op:
stukken van de rechtspleging en
het eensluidend verklaard afschrift van het vonnis uitgesproken op tegenspraak door de 12e kamer van de Arbeidsrechtbank te Brussel op 20 juni 1997 (AR nr 74494/90) waarvan geen betekeningsakte wordt voorgelegd;
het verzoekschrift tot hoger,beroep ontvangen op de griffie van het Arbeidshof op 19 augustus 1997;
de besluiten van geintimeerde, ontvangen
xxxxxxx op respectievelijk 14 januari 1999,
april 2000, 28 december 2001 en 23 mei 2006;
ter
14
de besluiten van appellante, ontvangen ter griffie op respectievelijk 14 april 1999, 6
oktober 2000 en 27 juni 2002;
het bundel met stukken vanwege appellante partij ontvangen ter griffie op 15 maart 2007;
Gehoord de partijen in hun middelen en verdediging op de openbare terechtzitting van 20 maart 2007. geintimeerde partij legde een bundel neer waarna de debatten gesloten werden en de zaak in beraad werd genomen.
I. FEITEN EN PROCEDUREVOORGAANDEN
De heer C trad op 1-11-85 in dienst' van de vennootschap voor een stageperiode aIs "sales trainee". Op 4-5-86 sloten partijen een arbeidsovereenkomst waarbij hij in dienst werd genomen aIs "salesman".
Voigens de termen van de overeenkomst bestond zijn taak in "het opzoeken en opsporen van nieuwe cliënten, steeds met het oog op de verkoop, het verhuren of het onderhouq van computermateriaal ICL voor rekening van, in naam van en onder het gezag de leiding en het toezicht van ICL-Belgium".
Hij werd ingedeeld bij reL European Institutions, de afdeling die gericht was op het afsluiten van
, X.X.Xx. 35.873 3e blad.
contracten met Europese instellingen voor de ICL- informaticaproducten.
Het overeengekomen loon bestond uit maandelijks gedeelte van 65.000 F en een
een vast variabel
commissieloon volgens het commissieplan dat de "sales manager" zou overhandigd worden.
hem door
Volgens art. 11 van de overeenkomst was het commissieloon verschuldigd voor ieder vast en definitief arder dat door ICL-Belgium geldig werd aanvaard. Indien het arder niet werd uitgevoerd door de schuld of de nalatigheid van de werknemer was het commissieloon niet verschuldigd.
Het zou worden berekend op de nettoprijs voorkomend op de bestelbon na aanvaarding door ICL-Belgium.
Op 21-7-87 werd er vanwege het Europees Parlement (EP) een aanbesteding bij inschrijving aangekondigd
m.b.t het project XXXXX XX, een op maat gemaakt informatie- en communicatienetwerk bestemd voor de leden van het Europees parlement. Het betrof een netwerk dat met gebruik van videotextechnieken o.m. toegang zou verlenen tot de agenda's van vergaderingen van het parlement, van de comités en van de politieke partijen, de evolutie van de wetgeving zou tonen met inbegrip van de standpunten ingenomen door de verschillende partijen.
ICL sloot een partenariaat-akkoord met VICORP en GSI am aan de voorwaarden van de aanbesteding te kunnen voldoen. Zij dienden gezamenlijk een voorstel in op 15-10-87. ICL zou instaan voor de hardware, VICORP voor de software en GSI voor dienstverlening.
In werkelijkheid was men reeds van de aanbesteding op de hoogte voorafgegaan was door het OVIDE scheen te beantwoorden aan gebruikers.
voor de publicatie van dit project dat l project dat niet de noden van de
De heer C had reeds voorafgaande contacten met de Eruopese parlementsleden en ambtenaren am hun precieze wensen te kennen en een bestek te kunnen voorbereiden. Zodra de aanbesteding werd gepubliceerd kreeg de heer Xxxxxxx de opdracht am de aanbesteding verder uit te werken. Er werd op hem een beroep gedaan wegens zijn relaties met de leden van de Commissie en van het Europees parlement. Behalve de heer C, was een heel team van technici, informaticl, managers, salesman en verantwoordelijken van GSI en VICORP betrokken bij dit project. Het was de sectie European Institutions
X.X.Xx. 35.873 4e blad.
die daarvoor werd ingeschakeld onder leiding van ICL Belgium en ICL Benelux waarvan het geheel vanuit ICL Londen werd gemanaged.
Van de kandidaten die inschreven op de aanbesteding werd een viertal weerhouden in een "short-list".
Hen werd verzocht een model voor te leggen waarna een tweede selectie zou volgen.
Op 11-7-88 deelde de directie van de Informaticadienst van het Europees Parlement aan ICL-Londen mee dat men overwoog het consortium ICL- VICORP-GSI te weerhouden. Dit werd afhankelijk gesteld van het voorstellen van een "vitrine" van het project. Intussen zou een ontwerp van overeenkomst worden voorbereid en ter ondertekening worden voorgelegd in geval van akkoord vanwege de Europese Overheden.
Na de voorstelling van het model, werd het consortium rond ICL aIs enige kandidaat weerhouden.
In een brief van 14-10-88 schreef de heer B Directeur van de Informaticadienst van het Europees Parlement aan de heer C
"Ingevolge het grote sucees van de demonstraties van de xxxxxxx Xxxxx XX georganiseerd in het Europese Parlement te Straatsburg op 11,12 en 13 oktober en in afwachting van de ondertekening van de overeenkomst die het Europese Parlement aan het consortium bindt, zou ik het zeer op prijs stellen indien u een gelijkaardige demonstratie zou kunnen organiseren te Brussel op 21 oktober aanstaande;"
Op 17-10-88
heer C uitgevoerde
wenste de xxxx Xxxxxxx van ICL Londen de geluk voor het grote sucees van de
demonstratie.
De officiële onderhandelingen gingen van start begin november 88. Het kwam echter niet tot de gezamenlijke ondertekening van een akkoordprotocol tussen het EP en ICL daar er moeilijkheden rezen over enkele essentiële punten. Uiteindelijk verbrak het EP de onderhandelingen in januari 89.
De heer C toonde zich ontevreden met betrekking tot de gerezen moeilijkheden die de ondertekening van een akkoord in de weg stonden en gaf te kennen dat hij niet langer bij het project betrokken wenste te worden.
X.X.Xx. 35.873 5e blad.
Met een a-angetêkende.brief van. 6-10-89 stelde de vennootschap een einde aan z~Jn arbeidsovereenkomst met een opzeggingsvergoeding gelijk aan 6 maanden loon die zou ingaan op 1-11-89 doch hij werd vrijgésteldvan prestaties.
De heer C, vennootschap vorderde:
met
spande een geding dagvaarding van
aan tegen de 30-10-90. Hij
958.664 BEF aIs verbrekingsvergoeding onder aftrek van het reeds betaalde nettobedrag van 120.832 BEF
410.856 BEF aIs uitwinningsvergoeding
3.109.589 BEF aIs commissieloon
460.219 BEF aIs vertrekvakantiegeld het commissieloon.
berekend op
Met het bestreden vonnis van 20-6-97 veroordeelde de Arbeidsrechtbank de vennootschap tot betaling van:
567.323 BEF aIs opzeggingsvergoeding
344.077 BEF aIs uitwinni~gsvergoeding
en beval de heropening der debatten voor wathet gevorderde commissieloon betrof opdat partijen haar inlichtingen zouden verstrekken m.b. t . het aandeel van ICL, GSI en VICORP in het consortium dat tussen hen werd opgericht met betrekking tot het OVIDE II. project. De vennootschap beweerde immers dat het eventueel verschuldigd commissieloon slechts in verhouding kon staan tot haar eigen aandeel in het
project.
II. VORDERINGEN IN HOGER BEROEP
De vennootschap steIde. hoger .beroep verzoekschrift van 19-8-97.
Zij vordert in hoofdorde:
het bestreden vonnis te vernietigen
in met
te zeggen voor recht dat de vordering van de heer Co verjaard is en dat de som van 321.021 BEF onder aIle voorbehoud uitbetaald, door haar niet verschuldigd is en dient te worden teruggestort met degerechtelijke intresten erop sedert de betaling.
_ de heer C te veroordelen tot de kosten van
het geding ..
6e blad.
In ondergeschikte orde verzoekt zij:
- het bestreden vonnis gedeeltelijk te vernietigen recht doende op de hoofdvordering: te zeggen voor recht dat zij geen commissieloon. verschuldigd is noch bijkomend vakantiegeld, dat zij m.b.t het Ovide II project geen fout beging in de zin van art. 1382 BW zodat de vordering tot schadevergoeding van de heer C op basis van dat artikel dient te worden afgewezen, dat zJ.] evenmin een uitwinningsvergoeding verschuldigd is bij gebreke van aanbreng van cliënteel.
recht doende op haar tegenvordering, deze
ontvankelijk en gegrond te verklaren en de heer C te veroordelen haar een bedrag te betalen van 369.640 BEF netto wegens nog verschuldigde bedragen en te zeggen voor recht dat dit bedrag het openstaande saldo van de opzeggingsvergoeding compenseert.
De heer C stelt incidenteel hoger beroep in. Hij vordert het bestreden vonnis te hervormen:
in de mate dat het de heropening der debatten beveelt om partijen toe te laten uitleg te verschaffen over het respectief aandeel van de drie leden van het consortium in de uitwerking van het Ovide II project.
in de mate dat de Arbeidsrechtbank zijn vordering.
tot het bekomen van het vertrekvakantiegeld op commissieloon niet heeft ingewilligd en de vennootschap te veroordelen tot betaling van een bedrag van 460.219 BEF als vertrekvakantiegeld berekend op de verschuldigde en onbetaalde commissielonen.
Standpunt van de vennootschap
De vennootschap beroept zich op de verjaring van de vordering ingeleid door de heer C . Aangezien de overeenkomst onmiddellijk werd beëindigd bij brief van 6-10-89 meent zij dat de vordering ingeleid bij dagvaarding op 30-10-89 niet werd ingesteld binnen de bij art. 15 WAO voorziene verjaringstermijn.
Zij meent zijn daar stand is geplaatst
verder geen commissieloon verschuldigd te er volgens haar geen akkoordprotocol tot gekomen en er geen bestelling werd door het Europees Parlement aangezien de
X.X.Xx. 35.873 7e blad.
onderhandeHingen werden verbroken tijdens de pre- coiltractuele,fase. Er was .dan ook volgens haar geen sprake van een definitief en vaststaand order waarop de heer C commissie zou kunnen vorderen.
Het akkoordprotocol dat na lang onderhandelen op 22- 1-89 werd voorgelegd werd immers geweigerd op 27-1-
89 hetgeen op 15-2-89 door de secretaris generaal van het. Europees Parlement .werd bevestigd. Het uiteindélijk contract werd gesloten met een consortium onder leiding van de Britse groep SD- Scicon.
Zij benadrukt dat het akkoordprotocol bovendien
enkel kon worden goedgekeurd door de personen van beide partijen, die bevoegd waren hen te verbinden. Zij mee~t dat haar geen fout in de zin van art. 1382 BW kan worden verweten voor het niet tot stand komen van het project en dat evenmin een inbreuk op art. 16WAO door de heer C wordt bewezen.
Het consortium tussen de drie vennootschappen zou ook nooit verder gestalte hebben gekregen daar de afspraken tussen partijen, wegens het afspringen van de onderhandelingen (met het Europees Parlement) niet werden gefinaliseerd. Zij meent dat de Arbeidsrechtbank derhalve ten onrechte de heropening der debattenheeft bevolen am het aandeel van elk van de drie vennootschappen, in het consortium te kennen met het oog op het bepalen van het commissieloon.
Zij meent evenmin een uitwinningsvergoeding verschuldigd te Zl]n nu de heer C niet aantoont cliënteel te hebbenaangebracht.
Zij betwist dat haar eigen tegenvordering zou kunnen verjaard zijn daar deze reeds in de dagvaarding ter sprake kwam en de Arbeidsrechtbank ten onrechte heeft geineend deze niet te kunnen inwilligen daar zij niet in het dispositief van haar conclusie werd
',herhaald.
Standpunt van de heer (
Aangezien de vennootschap de arbeidsovereenkomst slechts vanaf 1-11-89 heeft willen beëindigen iS,de vordering volgens hem niet verjaard. Hij beweert trouwens nog de gehele maand, oktober prestaties te hebben geleverd. hetgeen blijkt uit de uitbetaling van het loon voor de maand oktober 89.
X.X.Xx. 35.873 8e blad. r
Bovendien heeft de vennootschap volgens hem aan een eventuele verjaring van de vordering verzaakt door het vonnis van de Arbeidsrechtbank uit te voeren wat de beslissing over de opzeggingsvergoeding betreft.
Volgens de heer C was er een akkoord over alle basiselementen van de overeenkomst Ovide II en is het de schuld van de vennootschap indien de definitieve overeenkomst niet werd ondertekend. Hij meent op grond van art. 90 van de wet op de arbeidsovereenkomsten van 3.7.1978 (WAO) en het tussen partijen afgesloten commissieplan aanspraak te kunnen maken op commissieloon of in ieder geval op een schadevergoeding op basis van art. 1382 Burgerlijk Wetboek, gelijk aan het gederfd commissieloon wegens de schuld, de nalatigheid of lichtzinnigheid van de vennootschap die de reden was van de verbreking van het contract door het Europees Parlement. Hij meent dat de vennootschap zich tevens schuldig heeft gemaakt aan een inbreuk op art. 16 WAO.
Hij betwist eveneens de beslissing van de Arbeidsrechtbank tot heropening der debatten om het aandeel van elk van de drie vennootschappen in het consortium te kennen met het oog op het bepalen van het commissieloon. Volgens hem heeft de vennootschap daarmee reeds rekening gehouden op het ogenblik dat de commissieafspraken werden gemaakt daar de onderhandelingen op dat ogenblik reeds ver waren gevorderd.
Aangezien zijn arbeidsovereenkomst als een overeenkomst voor handelsvertegenwoordiging moet worden beschouwd, gelet op de inhoud van zijn functie, meent hij aanspraak te kunnen maken op een uitwinningsvergoeding daar hij zeker klanten heeft aangebracht en de vennootschap niet bewijst dat hij geen nadeel leed door verlies van cliënteel. Hij meent dat niet vereist is dat een groot aantal klanten werd aangebracht aangezien het om de verkoop van dure systemen ging.
De tegenvordering van de vennootschap is volgens hem verjaard.
"*
..
ge blad.
III. BEOO~DELING
1.'ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP
Nu geen betekeningsakte van het bestreden vonnis wordt voorgelegd. kan worden aangenomen dat het hoger beroep' tijdig isingesteld. Het is regelmatig naar vorm en ook aan de andere oritvankelijkheidvereisten is voldaan. Het is derhalve ontvankelijk.
2. TEN GRONDE
alOntvankelijkheid hoofdvordering.
van de oorspronkelijke
De vennootschap beroept zich voor het eerst in graad van beroep op de verjaring van de oorspronkelijke vordering.
De vennootschap heeft met haar aangetekende brief van 6-10-89 te kennen gegeven dat de arbeidsovereenkomst op 1-11-89' zou worden beëindigd mits betaling van een opzeggingsvergoeding, De heer C beweert tot die datum nog te hebben gewerkt en devennootschap be'taalde in ieder geval nog loon uit. Dat de heer C er niet toe gehouden was nog prestaties te leveren impliceert overigens nog niet dat de arbeidsovereenkomst op 6-10-89 ook daadwerkelijk beëindigd was. De'vennootschap heeft zelf de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op 1- 11-89 bepaald en de heer C heeft daartegen niet geprotesteerd. De opzèggingsvergoeding werd trouwens pas na die datum uitbetaald.
De vordering werd ingeleid bij dagvaarding van 30- 10-90. hetzij binnen de bij, art. 15 WAO bepaalde verjaringstermijn. De Arbeidsrechtbank heeft derhalve terecht beslist dat de vordering niet
,verjaard was.
bl Oritvankelijkheidvan de tegenvordering
De vennootschap heeft haar tegenvordering ingesteld bij conclusie neergelegd,op 101.92.
Ten onrechte meent zJ.] dat de vermelding heer C in de dagvaarding die hij op uitbracht dat er een bedrag van 320.000
door de 30-10-90
BEF ten
X.X.Xx. 35.873 10e blad. i
onrechte werd ingehouden op zijn loon, de tegenvordering zou hebben gestuit. De dagvaarding stuit inuners slechts de verjaring van de vordering die zij inleidt en van deze die daarin virtueel begrepen zijn. De vordering van de vennootschap is uiteraard niet virtueel begrepen in een door de heer Xxxxxxx ingestelde vordering.
De heer C stelt terecht dat die tegenvordering, die weI degelijk een aparte rechtsvordering en geen zuiver verweer tegen de hoofdvordering betreft, werd ingesteld buiten de bij art. 15 WAO voorziene verjaringstermijn en derhalve verjaard is.
Aangezien de vennootschap, voor zover het Hof zou oordelen dat de hoofdvordering niet is verjaard de door de Arbeidsrechtbank toegekende opzeggingsvergoeding niet betwist en dit vonnis trouwens reeds gedeeltelijk heeft uitgevoerd, is zij derhalve er niet toe gerechtigd compensatie toe te passen op het door haar nog verschuldigde bedrag op basis van haar tegenvordering, nu deze verjaard is.
c) Het conunissieloon
Art. 90 al 1 van de WAO bepaalt dat het conunissieloon verschuldigd is voor ieder order die door de werkgever wordt aanvaard, zelfs indien op die order geen uitvoering volgt, behalve in geval van niet uitvoering door de schuld van de handelsvertegenwoordiger.
De arbeidsovereenkomst bevatte een gelijkaardige bepaling volgens xxxxxxx het conunissieloon verschuldigd was voor ieder vaststaand en definitief order dat geldig door de werkgever werd aanvaard.
Bij de aanvaarding van het order een bestelling plaatst, kom de stand.
waarmee een klant overeenkomst tot
In een dergelijke complexe aangelegenheid aIs het Ovide II project, is het tot stand komen van de overeenkomst omslachtiger en gaat Zl] doorgaans gepaard met langdurige onderhandelingen waarbij heel wat personen betrokken zijn.
De vraag is of er tussen IeL en het Europees Parlement een overeenkomst tot stand was gekomen op
X.X.Xx. 35.873 11e blad.
.. .
grond waarvan de heer C..r... aanspraak kon maken op
commissieloon. Volgens de heer C was dit weI het geval en sloten de partijen in ieder geval een protocolakkoord, een voorovereenkomst of "head of agreement" waarin de voornaarnste elementen van de uiteindelijke overeenkomst waren opgenomen waarop zij niet meer terug konden komen. De vennootschap
betwist dit.
In de onderhandelingen tussen ICL en het Europees Parlement over het project Ovide II werden een aantal stadia doorlopen, zoals gebruikelijk bij een project van die omvang en complexiteit.
De aanzet werd gegeven door de bekendmaking van de aanbesteding door het Europees Parlement in juli 87 waarbij een aantal voorwaarden werden vooropgesteld waaraan de ingediende voorstellen dienden te beantwoorden.
Daarop werd tussen ICL, VICORP en GSI besloten sarnen
te werken aan de realisatie van een ontwerp. Welke afspraken er tussen hen precies werden gemaakt, is niet duidelijk.
Ret consortium van die drie vennootschappen diende op 15-10-87 een gezamenlijk voorstel in.
In een volgende fase gaf het Europees Parlement te kennen dat het uit de lijst van de ingediende voorstellen, het voorstel van het Consortium sarnen met dat van drie andere bieders had weerhouden. De concrete voorstelling ervan aan de parlementaire overheden zou dan een beslissende factor zijn voor de uiteindelijke selectie.
De presentatie van het voorstel, waarvoor de heer C instond, was succesvol. Ret Europees Parlement gaf op 11-7-88 te kennen dat het door het consortium ingediende voorstel haar voorkeur kreeg en geselecteerd werd om te onderhandelen over de definitieve overeenkomst waarvan de duurtijd door partijen op 5 jaar was geraamd en die voor het Europees Parlement een investeringskost van
15.564.495 Ecu met zich meebracht en een jaarlijkse kostprijs van 1452.360 Ecu.
De onderhandelingen met het oog op'het afsluiten van een overeenkomst, startten op 9-11-88.
Tijdens de onderhandelingen rezen discussiepunten. Deze worden uiteengezet document van 23-2-89 opgesteld door de heer
m.b.t een briefingmeeting.
enkele in een F
A. R. Nr. 35. 873 12e blad. ,
rCL stelt dat de kostprijs van het voorgestelde pakket 7,6 miljoen Ecu bedroeg over een periode van
5 jaar, doch dat het Europees Parlement pas tijdens de week van 16 en 17-11-88 voor het eerst een specifieke lijst meedeelde van de items voor een Voorlopig en Definitief systeem (de P en D lijst) waarin meer voorzieningen waren opgenomen die in het systeem moesten geïntegreerd worden dan oorspronkelijk voorzien en waarop rCL haar prijs had berekend, zonder dat de totale kostprijs 7,8 miljoen Ecu mocht te boven gaan (plafondprijs). Dit bleek voor het consortium niet haalbaar. Het voornaamste bezwaar van het consortium was dat zij zich tot een vaste prijs en vaste leveringsdata moesten verbinden waaraan fikse strafbedingen waren verbonden indien ze niet werden nageleefd, zonder dat in detail was vastgelegd wat precies geleverd diende te worden
Eind november zou een akkoordprotocol worden afgesloten over de essentiële punten die in het definitieve contract zouden moeten worden opgenomen (lijst van de functionele bijzonderheden, prijs, waarborgen, datum van het ter beschikking zijn van de diensten) waarover een principeakkoord zou bereikt zijn tijdens de verschillende onderhandelingsrondes, doch dit protocol werd niet bekrachtigd door de algemene directie van rCL.
Een overeenkomst kan slechts tot stand komen vanaf het ogenblik dat de partijen of de personen die zij hebben aangewezen om hen te vertegenwoordigen en hen te verbinden het eens geworden zijn over aIle punten van de overeenkomst. Het blijkt dat slechts de Algemene Directie van rCL te Londen bevoegd was om de vennootschap te verbinden. Dit wordt door de heer ( niet tegengesproken.
Er blijkt niet dat een schriftelijk protocolakkoord door de partijen werd ondertekend.
WeI werd door de Directeur rnformatica van het Europees Parlement een ontwerp van overeenkomst opgesteld op basis van de punten waarover tijdens de onderhandelingen op 28-11-88 een overeenkomst zou zijn bereikt. Zo wordt althans gesteld in een brief van het Europees Parlement van 27-1-89.
Dat er werkelijk een akkoord bestond over die punten staat niet vast. Bovendien kon enkel de algemene
directie van v~rbinden.
ICL te Londen de
vennootschap
In een brief van 7-12-88 deelde de heer H van ICL Londen, in opdracht van de heer F die de algehele verantwoordelijkheid droeg mee dat "het concept van een voorovereenkomst ("heads of agreement") voor het eerst werd besproken op 5 december 1988 doch dat het door de EP voorgesteld ontwerp het consortium voor belangrijke problemen stelde die eerst moesten worden besproken met de partners vooraleer ICL bindende afspraken kon maken en dat de aangelegenheden van die aard waren dat zij de goedkeuring behoefden van het hoogste niveau binnen ICL zodat het onmogelijk was tegen 9 december een bevestiging te geven.
Hieruit blijkt duidelijk dat er nog geen
overeenstemming was bereikt over de volledige inhoud van het protocolakkoord.
De woordvoerder antwoordde bij daarmee niet eens
van het brief van was daar:
Eruopees
8-12-88 dat
Parlement hij het
het concept van protocol akkoord de punten bevatte waarover een akkoord werd bereikt tijdens de onderhandelingen te Londen en dat het niet ging om een nieuw feit of een nieuw voorstel van het EP dat hij geschokt was vast te stellen dat na drie onderhandelingsrondes het EP kennelijk nog niet de verantwoordelijken van ICL had ontmoet.
dat na de onderhandelingen in Londen, voor ICL gematerialiseerd door de telex van de heer C
in naam van de heer T er geen problemen zouden moeten zijn om die akkoorden op schrift te stellen.
Dit schrijven, uitgaande van een contractpartij, vormt geen bewijs dat er een volledig akkoord bestond over aIle punten van het ontwerp dat door die partij werd opgesteld.
Dat de woordvoerder van het Europees Parlement er inderdaad niet op de hoogte van was of moest zijn dat de onderhandelaars de vennootschap niet definitief konden verbinden staat niet vast. In ieder geval lijdt het geen twijfel dat de personen die namens ICL onderham:l.eldendaar weI van op de hoogte waren. Mocht het Europees Parlement hiervan inderdaad niet op de hoogte zijn geweest, dan rijst de vraag of de onderhandelaars geen fout begingen door de contractpartner daarover niet in te lichten.
X.X.Xx. 35.873 14e blad.
In een brief van 12-12-88 bevestigde de xxxx Xxxxxxx van ICL Londen nogmaals dat het protocolakkoord ("heads of agreement") niet kon worden ondertekend omdat eerst met de partners van het consortium moest onderhandeld worden om na te gaan of zij zich konden engageren om de eisen van het Europees Parlement volledig in te willigen. Hij beloofde er dringend werk van te maken en de nodige inspanningen te doen om hun akkoord te bekomen.
Op 14-12-88 werd vervolgens instructie gegeven om opnieuw contact op te nemen met de heer B
directeur informatica van het Europees Parlement opdat hij ermee zou instemmen in te gaan op de eisen van ICL Lv.m. het definiëren van de voorzieningen die binnen de Ovide II dienst moesten geleverd worden en een realistische grens aan het strafbeding te stellen.
Uit de brief van 14-12-88 van de heer T waarin hij verslag doet van zijn contact met de heer B blijkt nogmaals dat op die datum nog steeds geen eensgezindheid bestond over een voorovereenkomst. Hij behandelt daarin de punten waarop de heer E aanpassingen aanvaardde.
Nadat het protocol-akkoord op sommige punten werd gewijzigd legde het EP het op 15-12-88 opnieuw voor aan ICL doch rCL meende dat dit ontwerp nog steeds. niet tegemoet kwam aan haar voornaamste bezwaar nI. dat ze ertoe gehouden was een vaste prijs en tijdschema na te leven, terwijl de voorzieningen nog steeds niet volledig waren gespecificeerd.
Een laatste onderhandelingsfase had plaats op 27-12-
88. Er zou mondeling. zijn overeengekomen dat het protocol zou worden ondertekend mits het Europees Parlement een brief met de interpretatieve punten van ICL zou aanvaarden. Binnen ICL ontstond echter discussie orntrent de vraag of een dergelijke brief voorrang kon hebben op de terrnen van het protocolakkoord
In een brief van 15-2-89 door het EP gericht aan de directie van ICL worden de verschillende fases in de
.onderhandelingen nogmaals overlopen en ook daaruit blijkt dat nooit een vol~edig akkoord over de inhoud van de voorovereenkomst werd bereikt.
Bij brief Directeur
van 5 -1-89, stelde de heer 1
van de inforrnaticadiensten namens het
'. X.X.Xx. 35.873 15e blad.
. ~ .-.
Europees Parlement, ICL een ultimatum am voor 13-1-
89 zijn beslissing mee te delen - ofwel te verzaken aan het project ofwel het akkoord protocol te ondertekenen, zoniet zou het Europees Parlement het project intrekken.
ICL aritwoordde op 12-1-89 dat het bereid was het protocolakkoord te ondertekenen met opgave van de punten waarover op 27-12-88 overeenstemming was bereikt en met een voorbehoud over de prijs in de vorm van een bijlage III aan het protocolakkoord.
Ret Europees Parlement antwoordde op 19-1 dat de bijlage III onaanvaardbaar was en dat 'het ervan uitging dat de vennootschap aan het .project verzaakte. Ret Europees Parlement achtte die bijlage onaanvaardbaar omdat het, daardoor geen enkele waarborg mèer. had wat de nakoming van de termijnen en de inhoud van de overeenkomst betrof en haar contractueel het recht werd ontnomen eventuele schade te kunnen inroepen indien latere onderhandelingen mislukten.
Uiteindelijk werd het protocolakkoord voor ICL ondertekendop 21-1-89, nadat daarin de bijlage III was opgenomen zoals door ICL gewij zigd in die zin dat het prijsvoorbehoud werd opgeheven doch met de vermelding dat de gedetailleerde opgave van de voorzieningen slechts faciliteiten ("facilities") kan bekomen tot de plafondprijs.
Met een aangetekende brief' van 27-1-89 antwoordde het Europees Parlement dat het niet bereid was terug te komen op het standpunt dat het reeds per brief van 19-1-89 had meegedeeld, namelijk dat het zich geen eenzi]dig door ICL opgesteld document, de bij lage III zou laten opdringen en het bevestigde dat de onderhandelingen tussen partijen definitief beëindigd waren
Ret Europees Parlement' weigerde opnieuw te onderhandelen en de termen van het akkoordprotocol opnieuw ter discussie te stellen.
Ret Rof dient vast te stellen dat tussen partijen nooit een voorovereenkomst ("head of agreement")werd ondertekend waarin zij ~et eens waren geworden over de .essentiële bestanddelen van hun uiteindelijke overeenkomst en waarop zij niet meer konden terugkomen, op straffe van contractuele aansprakelijkheid.
A. X.Xx. 35.873 16e blad.
Er kwam nooit een overeenkomst met het Europees Parlement die het project verder zette met een andere bieder. Het Europees Parlement heeft kennelijk geen stappen ondernomen tegen rCL wegens contractbreuk van harentwege.
Het Hof meent dat derhalve geen sprake is vast en definitief order waarop de heer C
van een een
recht op commissieloon zou kunnen vestigen bedoeldin art. 90 al 1 van de WAO en arbeidsovereenkomst.
zoals
in de
Met betrekking tot art. 90.werd in de voorbereidende werken .overwogen dat wanneer na complexe en langdurige onderhandelingen geen overeenkomst werd bereikt,geen comniissieloon zou verschuldigd zijn op grond van die bepaling, tenzij overeengekomen zou zijn dat de werkgever ook de inspanningen van de werknemer zou belonen. (verslag Senaat, 1962-63, 56-
60)
De heer C meent in ondergeschikte orde gerechtigd te zl.Jn op een schadevergoeding gelijk aan het gederfde commissieloon daar het niet tot stand komen van het contractmet het Europees Parlement enkel te wijten zou zijn aan een fout van rCL.
Uit de stukken blijkt .dat: het spaak lopen van de onderhandelingen in een ver gevorderd stadium verband hieId met het feit dat het Europees Parlement althans volgens rCL nog nieuwe specificaties had aangebracht (en nog kon aanbrengenl die geintegreerd moesten worden in het project zonder dat rCL zijn prijs in verhouding kon aanpassen.
Dit raakt het voorwerp en derhalve de essentie zelf van de overeenkomst en het kan rCL niet ten kwade worden geduid aanpassingen te hebben gevraagd die haar voldoende waarborgen gaven en de zekerheid dat zij haar verbintenissen zou kunnen nakomen. Bovendien diende zij hierover ook garanties van haar partners te bekomen.
Kennelijk bestortd er weI discussie. over de vraag of het Europees Parlement nieuwe elementen had toegevoegd aan hetgeen oorspronkelijk was voorzien,. doch aangezien er een aanpassing gebeurde van de oorspronkelijk voorziene prijs komt dit weI waarschijnlijk voor. Het Europees Parlement heeft kennelijk geen stappen ondernomen om een
X.X.Xx. 35.873 17e blad.
wanprestatie van rCL tijdens de preeontraetuele fase te laten sanetioneren.
Ret Rof aeht op grond van de voorliggende stukken
niet bewezen dat rCL, door, weliswaar op de vaIreep, te hebben geijverd voor het opnemen van waarborgen in de overeenkomst, om haar belangen en die van haar partners veilig te stelIen, een fout heeft begaan, waarop de heer ( een reeht op sehadevergoeding zou kunnen putten.
Ret blijkt al hebben gemaakt
evenmin dat rCL
aan een inbreuk op
zieh art.
sehuldig 16WAO.
zou
d) De Uitwinningsvergoeding
Art. 101 WAO onderwerpt de toekenning van de uitwinningsvergoeding aan volgende voorwaarden:
de werknemer moet de hoedanigheid van handelsvertegenwoordiger bezitten.
xxxxxx dan één jaar in dienst te zijn van de
onderneming
de werknemer mag de arbeidsovereenkomst niet
hebben beëindigd tenzij om dringende reden en mag niet om dringende reden ontslagen zijn
de werknemer moet eIiënteel hebben aangebraeht.
Enkel over die Iaatste voorwaarde bestaat er betwisting.
sleehts wanneer de arbeidsovereenkomst een
eoneurrentiebeding bevat kan de handelsvertegenwoordiger zieh beroepen op een vermoeden van aanbreng van eliënteel. Dit was niet het geval zodat de heer C de bewijsIast
draagt.
volgens de voorbereidende werken moet het begrip aanbreng van eIiënteel ruim geinterpreteerd worden. Onder aanbreng van eIiënteel verstaat men dat de handelsvertegenwoordiger bij z~Jn indiensttreding eIiënteel heeft meegebraeht dat hij reeds voordien had verworven, of dat hij tijdens zijn tewerksteIIing nieuw eIiënteel werft of het bestaand eliënteel verder uitbreidt hetzij in aantal hetzij wat de omvang van de bestellingen betreft. (ParI. St. Senaat,1962-1963, nr.185 p. 94, Ann. ParI. Senaat 1962-63, zitting 4-6-1963, p 1249)
Er is niet vereist dat het bekomen van bestellingen uitsIuitend aan de tussenkomst van de handelsvertegenwoordiger is toe te sehrijven. Ret
X.X.Xx. 35.873 18e blad.
volstaat dat hij hierbij een effectieve roI heeft gespeeld. (A. De Theux, o.c. p 3)
Aanbreng van cliénteel veronderstelt een niet onbeduidend aantal klanten doch het is niet vereist dat dit aantal aanzienlijk zou xxxx.Xx rechter zal in concreto oordelen rekening houdend met de aard van de handelsactiviteit, de verkochte goederen en diensten, de markt, de tijd gevergd voor de contacten en onderhandelingen en de duur van. het verkoopproces, de mogelijkheid van toekomstige bestellingen (Cass.15-6-88,TSR 88, 297).
De uitwinningsvergoeding beoogt de handelsvertegenwoordiger te vergoeden voor het verlies van cliënteel ten gevolge van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst dat hij zijn werkgever heeft aangebracht en zodoende zelf niet meer kan bezoeken. (Cass. 20-3-2000, CDS 2001 P 246, zie ook noot X. Xxxxxx onder dit Cassatiearrest, p 249 en
X. Xxxxxx, het juridisch statuut van de handelsvertegenwoordiger, Or. 2004 p 123; A. De Theux, représentation commerciale, conditions d'octroi de l'indemnité d'éviction, CDS 94 P 1 en aldaar in voetnoot vermelde verwijzingen.)
Vanaf het begin van z1.]n tewerkstelling heeft de heer C zich geconcentreerd op het bezoeken van de Europese Instellingen en vanaf 87 heeft hij zich' uitsluitend bezig gehouden met de uitwerking van de aanbesteding voor het Europees Parlementm.b.t. het Ovide II project.
Bij zijn aanwerving had ICL haast geen contacten binnen de Europese instellingen. In een memorandum van 3-9-84 vermeldt Z1.] dat zij in het verleden "zerà-relaties" met het Europees Parlement had.
In een metno van 1-5-87 stelde zij een lijst op met Europese "doelgroepen" die zij aan iedere vertegenwoordigèr bezorgde. Aan de heer C ~erd het Europees Parlement, het Europees Gerechtshof en het Hof dêr Auditoren, de opzoekingcentra, het Aigemeen Secretariaat en de Gerechtelijke dienst toevertrouwd.
Door zijn volgehouden contacten bij het Europees Parlement en de Europese parlementsleden heeft de heer Xxxxxxx ervoor gezorgd dat een voorstel kon. worden uitgewerkt op de aanbesteding van het Ovide II project waardoor ICL werd geselecteerd voor het
X.X.Xx. 35.873 1ge blad.
project en inzet tot geraakt.
de onderhandelingen waren mede door z~Jn een definitief akkoord in een eindfase
Het betrof een belangrijk project met een duurtijd van 5 jaar en voor een belangrijk bedrag.
Nu het contract met het Europees Parlement niet tot stand kwam, kan het niet aIs een aangebrachte klant worden beschouwd zodat de heer ( het na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst kon blijven bezoeken.
Hij stelt trouwens zelf in conclusie dat hij na de
beëindiging van de arbeidsovereenkomst met deze klant verder is blijven onderhandelen voor rekening van zijn nieuwe werkgever, de firma Bull.
De heer C toont enkel aan dat hij op 29-12-86 en 28-7-87 nog twee belangrijke bestellingen bevestigde bij de Europese Commissie, DG IV, waarvoor hij een belangrijk commissieloon ontving. Volgens de vennootschap was de Europese Commissie al klant bij ICL. Er dient echter rekening mee gehouden worden dat de Europese Commissie uit verschillende directies bestaat en dat het verwerven aIs klant van een van die directies nog niet impliceert dat men ook de andere directies aIs klant
heeft.
Hoe dan ook acht het Hof het aanbrengen van die.
klant onvoldoende om aIs aanbreng van cliënteel te kunnen gelden in de zin van art. 101 WAO
Het Hof acht de toekenningvoorwaarden uitwinningsvergoeding derhalve niet vervuld uitwinningsvergoeding niet verschuldigd is.
*
voor de zodat de
*
OM DEZE REDENEN,
Ret Arbeidshof,
Gelet op de wet van 15 juni 1935 op het talen in gerechtszaken, zoals tot gewijzigd, inzonderheid op artikel 24,
20e blad.
gebruik der op heden
Rechtsprekend op tegenspraak,
Verklaart het principaal en het incidenteel hoger beroep beide ontvankelijk, verklaart het principaal hoger beroep hoger beroep gegrond in de mate het de uitspraak van de Arbeidsrechtbank met betrekking tot het recht op commissieloon en de toekenning van een uitwinningsvergoeding aanvecht, het incidenteel hoger beroep gegrond in de mate dat het een heropening der debatten aanvecht.
Rervormt het bestreden vonnis.
Verklaart de vordering van de heer C bekomen van commissieloon, vakantiegeld een uitwinningsvergoeding ongegrond.
tot het daarop en
Verklaart de in ondergeschikte orde ingestelde vordering tot het bekomen van schadevergoeding wegens het derven van commissieloon eveneens ongegrond.
Bevestigt het bestreden vonnis voor het overige.
Stelt de verjaring tegenvordering.
vast van de ingestelde
Veroordeelt de heer C tot de kosten in hoger beroep, tot op heden als volgt begroot:
- voor appellante:
- rechtsplegingsvergoeding hoger beroep € 267,73
- voor geïntimeerde:
- rechtsplegingsvergoeding hoger beroep € 285,57
Aldus gewezen en uitgesproken op terechtzitting van de derde kamer van te Brussel op vierentwintig april zeven.
de openbare het Arbeidshof tweeduizend en
Waren aanwezig:
X. XXXXX:
X. XXXXXXXXX:
X. XXXXXXX:
X. XXXX:
21e blad.
Kamervoorzitter.
Raadsheer in Sociale Zaken als werkgever.
Raadsheer in sociale Zaken als werknemer-bediende.
Griffier.
X. XXXXX.
i