COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST
COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST
voor de
MODE-, INTERIEUR-, TAPIJT- en TEXTIEL- INDUSTRIE
2016/2019
uitgegeven door
de Vakraad voor de Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie
INHOUDSOPGAVE CAO VOOR DE MODE-, INTERIEUR-, TAPIJT- EN TEXTIEL- INDUSTRIE
Pagina
Hoofdstuk I: Algemene bepalingen. 12
Artikel 1 Werkingssfeer 12
Artikel 2 Definities 13
Artikel 3 Verplichtingen van de werknemer 16
Artikel 4 Verplichtingen van de werkgever 17
Artikel 5 Overleg op ondernemingsniveau 18
Artikel 6 Vakbondsfaciliteiten 19
Artikel 7 Nakoming 20
Artikel 8 Dispensatie van (bepalingen van) de CAO 21
Artikel 9 Handhaving gunstiger bepalingen 22
Artikel 10 Schadevergoeding 22
Artikel 11 | Indienstneming | 24 |
Artikel 12 | Ontslag | 25 |
Hoofdstuk II: Begin en einde dienstverband. 24
Hoofdstuk III: Arbeidsduur en werktijden. 29
Artikel 13 | (Normale) Xxxxxxxxxxx | 00 |
Artikel 14 | Overwerk | 29 |
Artikel 15 | Verschoven uren | 30 |
Artikel 16 | Meeruren | 30 |
Artikel 17 | Werktijden volgens dienstrooster | 30 |
Artikel 18 | Dienstrooster | 31 |
Artikel 19 | Functie-indeling | 32 |
Artikel 20 | Beroepsprocedure | 32 |
Hoofdstuk IV: Functiewaardering en -indeling; beroepsprocedure. 32
Hoofdstuk V: Beloning. 34
Artikel 21 | Loonschalen | 34 |
Artikel 22 | Lonen | 37 |
Artikel 23 | Toepassing van de salarisschalen | 40 |
Artikel 24 | Salarisdoorbetaling bij stagnatie en werktijdverkorting | 44 |
Pagina
Hoofdstuk VI: Toeslagen en uitkeringen. 45
Artikel 25 | Xxxxxxxxxxxxxx | 00 |
Artikel 26 | Vergoeding van overwerk en verschoven uren | 46 |
Artikel 27 | Toeslag voor het werken op Zaterdag, | |
Zondag en Feestdagen | 47 | |
Artikel 28 | Vakantietoeslag | 48 |
Artikel 29 | Uitkering bij overlijden | 48 |
Hoofdstuk VII: Vakantie en bijzonder verlof. 50
Artikel 30 | Vakantie | 50 |
Artikel 31 | Verwerven van vakantierechten en buitengewoon verlof | 50 |
Artikel 32 | Opnemen van vakantierechten | 52 |
Artikel 33 | Vakantierechten bij onderbreking werkzaamheden | 53 |
Artikel 34 | Samenloop vakantie met dagen waarop geen arbeid wordt | |
verricht | 54 | |
Artikel 35 | Niet (tijdig)opgenomen vakantie, verval en verjaring | 54 |
Artikel 36 | Buitengewoon verlof | 55 |
Artikel 37 | Kortdurend zorgverlof | 57 |
Hoofdstuk VIII: Arbeidsongeschiktheid (uitkering), Reïntegratie, Arbeidsomstandigheden. 59
Artikel 38 | Uitkering bij arbeidsongeschiktheid | 59 |
Artikel 39 | Geen recht op loondoorbetaling en aanvulling | 61 |
Artikel 40 | Wet Rea | 61 |
Artikel 41 | Collectieve aanvullende WIA Verzekering (WGA-hiaat) | 61 |
Artikel 42 | Ziekteverzuim | 62 |
Hoofdstuk IX: Uitzendarbeid. 63
Artikel 43 Uitzendarbeid 63
Artikel 44 | Oudere werknemers | 64 |
Artikel 45 | Pensioneringsverlof | 66 |
Hoofdstuk X: Oudere werknemers. 64
Hoofdstuk XI: Arbeidsvoorwaarden à la Carte. 67
Artikel 46 Arbeidsvoorwaarden à la Carte 67
Pagina
Hoofdstuk XII Scholing en opleiding 69
Artikel 47 | Innovatie, Beroepsopleiding, Scholing en Vorming | 69 |
Artikel 48 | Verbetering inzetbaarheid/employability | 69 |
Artikel 49 | Bedrijfsopleidingsplan (BOP) en scholingsverlof | 69 |
Artikel 50 | Opleidings- scholingskosten | 70 |
Artikel 51 | Studieovereenkomst | 70 |
Artikel 52 | Functioneringsgesprek | 71 |
Artikel 53 | Loopbaanadvies / POP / EVC | 71 |
Artikel 54 | Arbeidsduur partieel leerplichtigen en | |
kwalificatieleerplichtigen | 71 |
Hoofdstuk XIII: Bedrijfstakorganen 72
Artikel 55 | Vakraad voor de Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie | 72 |
Artikel 56 | SO MITT | 72 |
Artikel 57 | Pensioenfonds | 72 |
Artikel 58 | Sociaal Fonds | 73 |
Hoofdstuk XIV: Looptijd 76
Artikel 59 Looptijd 76
Protocol 2016/2018 77
BIJLAGEN
Pagina
I Voorbeeld voor een individuele arbeidsovereenkomst 80
IIA Functieraster en Functiegroepindeling Mode- en Xxxxxxxxxxxxxxxxxx 00
XXX Functieraster en Functiegroepindeling Tapijt- en Textielindustrie 84
III Salarisschalen 86
1 Tapijt- en Textielindustrie, vanaf 1 juli 2016 87
1A Tapijt- en Textielindustrie, vanaf 1 september 2017(+ 1,5%) 88
2 Mode- en Interieurindustrie, vanaf 1 juli 2016, 89
2A Mode- en Interieurindustrie, vanaf 1 september 2017 (+ 1,5%) 90
3A Mode- en Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie,
vanaf 1 januari 2018 91
3BA Mode- en Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie,
vanaf 1 april 2018 (+2%) 92
IV Ploegentoeslag: inconveniënte urenmatrix 93
V Meest gangbare roosters 95
VI Berekening ploegentoeslag 98
VII Voorbeeldregeling fiscaalvriendelijke behandeling
contributie lidmaatschap werknemersorganisatie 100
VIII Overlegregeling Arbeidstijdenwet oud 102
IX Wachtdagenregeling in de zin van artikel 38, lid 2, onder c van de CAO 107
X Financiële regeling bij reïntegratie in een lagere functie
in de zin van artikel 38, lid 6, voor ondernemingen die vallen
onder artikel 1, lid 3, van de CAO (Tapijt- en Xxxxxxxxxxxxxxxx) 000
XX Controle en begeleiding zieke werknemers 110
XII Reglement bindend advies Vakraad 117
XIII A. Statuten Vakraad voor de Mode-, Interieur-, Tapijt-
en Textielindustrie 119
B. Reglement R.O.S. als bedoeld in artikel 3, lid 4, van de statuten van de Vakraad voor de Mode-, Interieur-, Tapijt-
en Textielindustrie 127
XIV A Statuten Sociaal Fonds voor de Mode-, Interieur-, Tapijt-
en Textielindustrie 131
B Reglement Sociaal Fonds voor de Mode-, Interieur-, Tapijt-
en Textielindustrie 139
XV A. Statuten Stichting Opleidingsfonds voor de Mode-, Interieur-, Tapijt- 142 en Textielindustrie (SO MITT)
B. Reglement Stichting Opleidingsfonds voor de Mode-, Interieur-,
Tapijt- en Textielindustrie (SO MITT) 150
Algemeen verbindend verklaring 155
Adressen 156
ALGEMEEN TREFWOORDENREGISTER
A
Artikelnummer(s)
aanvulling bij arbeidsongeschiktheid 38, 39
ADV 17, 46
arbeidsduur 13, 54
arbeidsduurverkorting 17
arbeidsvoorwaarden à la carte 46
arbeidsongeschiktheid(s)(uitkering) 38 t/m 42, Bijlage XI arbeidsovereenkomst 11, Bijlage I
arbeidstijdverkorting 17
arbodienst 42, Bijlage XI
ATW 2, 13
B
basisvakantie 31
bedrijfsledengroep 6
bedrijfsopleidingsplan (BOP) 47, 49
Bedrijfstakpensioenfonds 57
Betalingsperiode 2
beroepsprocedure functieclassificatie 20
bevalling 33
buitengewoon verlof 36
C
collectief ontslag 5
collectieve bedrijfsvakantie 32
D
dagdienst 17, 26, 27, 31
definities 2
dienstrooster 2, 13, 14, 15, 17, 18, 25, 27
Dienstverband Dispensatie
E
14, 28
8
einde dienstverband 12
Employability EVC
48, 56
53
extra vakantie 31
Artikelnummer(s)
F
feestdagen 13, 17, 26, 27
functiegroepen 21, Bijlage II
functie-indeling 19
functiejarenschaal 21, Bijlage III
functieomschrijving 2, 20, Bijlage II
functievolwassen leeftijd 2
Functiewaardering 19
Functioneringsgesprek 52
fusie 5
G
geheimhouding 3
H
huwelijk 31
I
Indienstneming 11
Inzetbaarheid 48
K
Kalenderjaar Kortdurend zorgverlof
L
leeftijdschaal Xxxxx Xxxxxxxxxxx
Loopbaandadvies POP/EVC Looptijd
2
37
21, Bijlage III
22
21, Bijlage III
53
59
M
Meeruren 16
N
Nakoming 7
O
onbetaald verlof 33, 37
Artikelnummer(s)
Ondernemingsraad Ontslag opleidingskosten opzegging
oudere werknemers
2
12, 23
50
12
44
overlijden 29, 57
overlijdensuitkering 30
overwerk 14, 17, 21, 26, 44, 46, 53
overwerkvergoeding 22
P
Partieel leerplichtigen 54
Pensioenfonds 57
pensioneringsverlof 45
periode-inkomen 2, 4, 22
personeelsvergadering 2, 5, 6
personeelsvertegenwoordiging (PvT) 2, 5, 6 plan van aanpak bij arbeidsongeschiktheid 38 t/m 42, Bijlage XI ploegendienst 2, 6, 13, 17, 25, 27, 31, 44
ploegendienstrooster 17
ploegentoeslag POP
2, 25, 27, 44
53
proeftijd 11, 12
R
raamkarakter Preambule
reïntegratie 38 t/m 42, Bijlage XI
ROS-regeling 48
S
salaris 2
SAVAMITT 2, 29, 38, 39,
XXX XXXXXXXX
SO MITT 56
Scholing (verlof, kosten) 47, 49, 50, 53, 55
schorsen 3
snipperdag 13
Sociaal Fonds 58
spaaruren 31
stagiair 2
stagnatie 24
studieovereenkomst 51
Artikelnummer(s)
stukloon 22
T
terugplaatsing in functie 21
thuiswerker 2, 21
U
uitzendarbeid 43
uurloon 2
V
vakantie 30, 31, 32, 33, 34, 35, 46
vakantiedagen 33, 34, 45
vakantiejaar 301, 31, 323
vakantietoeslag 28
vakbondsfaciliteiten 6
Vakraad 2, 6, 8, 10, 17, 20, 25,
43, 45, 46, 55
verhuizing 31
verlof, buitengewoon 36
verschoven uren 15, 26
W
waarneming 23
WAO-/WIA aanvullende verzekering 38, CAO SAVAMITT wachtdagen 38
werkgelegenheid 5
werkgeversbijdrage 58
werkingssfeer 2
werknemer 2
werktijd 2, 13, 17
werktijdverkorting 24
Z
ziekte 33, 38 t/m 42,
Bijlage XI
ziekengeldregeling 38
zorgverlof 37
Collectieve Arbeidsovereenkomst
voor de Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie
Tussen de:
1. MODINT, ondernemersorganisatie voor mode, interieur, tapijt en textiel, te Zeist;
als partij ter ene zijde en:
1. FNV te Amsterdam;
2. CNV Vakmensen te Houten;
3. De Unie te Culemborg; elk als partij ter andere zijde
is de volgende Collectieve Arbeidsovereenkomst aangegaan voor de periode 1 juli 2016 tot en met 31 december 2018.
Preambule raamkarakter CAO
Uitgangspunt van CAO-partijen is dat maatwerk in arbeidsvoorwaarden dient te worden nagestreefd. Dit kan geschieden door overleg op individueel niveau (werkgever-werknemer), op ondernemingsniveau (werkgever- OR/PVT/Personeelsvergadering, respectievelijk vakbonden), op branche- niveau (branche-vakbonden) en op centraal niveau (CAO-partijen).
CAO-partijen zullen bij de CAO-onderhandelingen bezien op welk overlegniveau de (nadere) afwijking van een CAO-afspraak kan plaatsvinden en zullen dit indien nodig in het desbetreffende CAO-artikel aangeven.
Afspraken over de primaire arbeidsvoorwaarden loon, gemiddelde arbeidsduur op jaarbasis, pensioen en werkgelegenheid dienen in overleg met vakverenigingen te worden gemaakt.
HOOFDSTUK I: ALGEMENE BEPALINGEN.
Artikel 1: Werkingssfeer
1. CAO-partijen zijn voornemens een verzoek in te dienen om de daarvoor in aanmerking komende bepalingen van deze CAO algemeen verbindend te verklaren op grond van de Wet op het verbindend en onverbindend verklaren van bepalingen van Collectieve Arbeidsovereenkomsten, zodat deze bepalingen dan zullen gelden voor alle ondernemingen in de Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie.
2. In Nederland gevestigde ondernemingen of gedeelten van ondernemingen, die één of meer van de in de leden 3 en 4 genoemde activiteiten uitoefenen of doen uitoefenen behoren tot de Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie.
3. Onder Textiel- en Tapijtindustrie moet worden verstaan:
a. het vervaardigen en/of doen vervaardigen van ééndimensionale in dikte variërende langgerekte structuren, zoals garens, band, touw en dergelijke door middel van het verwerken van dierlijke, plantaardige, halfsynthetische, synthetische en minerale vezels;
b. het, uitgaande van de onder a bedoelde structuren (bijvoorbeeld garens of vezels), vervaardigen en/of doen vervaardigen van tweedimensionale vlakke structuren, zoals weefsels, breisels, tapijt, netten en dergelijke, met uitzondering van papier;
c. het, uitgaande van de onder a bedoelde structuren (bijvoorbeeld garens of vezels), al dan niet met als tussenstap de onder b bedoelde activiteit, vervaardigen en/of doen vervaardigen van driedimensionale producten, zoals sokken, slangen en dergelijke;
d. het veredelen en/of doen veredelen van die structuren als bedoeld onder a, b en c, door middel van een bewerking/oppervlaktebewer- king (dit is het aanpassen van eigenschappen en/of uiterlijk), zoals bleken, verven, drukken en finishen en coaten;
e. het be- en verwerken en/of doen be- en verwerken van textiele afvallen ten behoeve van hergebruik (recycling);
f. het bewerken en/of doen bewerken van kapok en dergelijk vezelmateriaal.
4. Onder Mode- en Interieurindustrie moet worden verstaan:
het vervaardigen en/of doen vervaardigen en/of het ver- en/of bewerken dan wel doen ver- en/of bewerken van kleding en/of kledingaccessoires en/of andere textielstukgoederen of hetgeen ter vervanging daarvan dient, zoals: gerubberd doek, plastic, leder, bont en dergelijke, tot een ge- of verbruiksvoorwerp dan wel halffabrikaten daarvan, met inbegrip van in Nederland gevestigde gordijnenateliers, behoudens
gordijnenateliers die lid zijn van Centrale Branchevereniging Wonen (CBW), alles met uitzondering van ondernemingen:
a. waarin de verwerking geschiedt door detailhandelsondernemingen, die uitsluitend de in de detailhandel gebruikelijke bewerkingen verrichten;
b. die uitsluitend of in hoofdzaak eindprodukten vervaardigen, waarvan de verwerkte textielstukgoederen, of hetgeen ter vervanging daarvan dient, niet een overwegend bestanddeel uitmaken, zoals schoen-, matrassen- en meubelfabrieken;
c. die in hoofdzaak artikelen vervaardigen, terzake waarvan de CAO voor de lederwarenindustrie, dan wel de CAO voor zeilmakerijen, dekkledenvervaardiging, dekkledenverhuur, scheepstuigerijen en de scheepsbenodigdhedenhandel "SZS”, dan wel lid 3 van toepassing is;
d. die in hoofdzaak het maatkledingbedrijf uitoefenen.
Van vervaardigen en/of doen vervaardigen en/of ver- en/of bewerken dan wel doen ver- en/of bewerken is sprake als een onderneming één of meer van de fasen van de voortbrengingscyclus (van ontwerp tot en met verzendklaar maken) van kleding, en/of kledingaccessoires en/of andere textielstukgoederen verricht en/of in zijn opdracht door derden laat verrichten.
5. De Vakraad voor de Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie, zoals bedoeld in artikel 2, onder 21 en artikel 55, de Stichting Opleidingsfonds voor de Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie, zoals bedoeld in artikel 2, onder 21 en artikel 56, het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie, zoals bedoeld in artikel 2, onder 21, en artikel 57, lid 2, en het Sociaal Fonds Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie, zoals bedoeld in artikel 2, onder 21, en artikel 58 strekken zich uit tot ondernemingen die vallen onder artikel 1, leden 3 en 4.
Artikel 2: Definities
In deze CAO wordt verstaan onder:
1. Werkgeversorganisatie
de partij ter ene zijde.
2. Vakverenigingen
Elk van de partijen ter andere zijde.
3. Werkgever
Iedere natuurlijke of rechtspersoon, die in zijn onderneming of afdeling(en) van zijn onderneming het Mode-, Interieur-, Tapijt- of Textielbedrijf uitoefent.
4. Werknemer
a. Ieder, die een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW met de werkgever heeft, met uitzondering van personen die geen werknemer zijn in de zin van de sociale verzekeringswetten en aldus niet verplicht verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen en personen die bestuurder zijn in de zin van het Burgerlijk Wetboek van een naamloze vennootschap of van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, alsmede met uitzondering van scholieren, vakantiewerkers en stagiaires.
Een stagiaire is ieder die in het kader van het volgen van een opleiding elders, gedurende een bepaalde periode praktische ervaring in een onderneming opdoet.
b. Ieder, die als thuiswerker en als regel met niet meer dan twee vreemde hulpen werkt indien en voor zover hij gewoon is:
I al het aangeboden werk mits het passende arbeid is dat binnen de wettelijke werkweek door de thuiswerker kan worden verricht, te aanvaarden;
II al het aangeboden werk binnen een door de werkgever naar redelijkheid - dit is met inachtneming van de wettelijke arbeidstijden en de mogelijkheden van de thuiswerker - te bepalen termijn af te leveren;
III het werk, xxxxxxx in hoofdzaak, persoonlijk te verrichten, naar de door of namens de werkgever te geven aanwijzingen;
IV zich te houden aan de met de werkgever overeengekomen vakantieperiode, waarbij vrijaf nemen buiten de vakantieperiode niet te verenigen is;
V tenminste 40% van het wettelijk minimumloon te verdienen en uit dien hoofde onder de sociale verzekeringswetten te vallen.
5. Onderneming
Een als zelfstandige eenheid optredende werkorganisatie in de Mode-, Interieur-, Tapijt- of Textielindustrie, waarin onder leiding arbeid wordt verricht.
6. Betalingsperiode
Een kalendermaand of een periode van 4 weken.
7. Uurloon respectievelijk jaarloon
Het loon per uur in de onderscheiden leeftijdschalen en functiejarenschalen zoals genoemd in Bijlage III, dan wel het overeengekomen loon per uur, respectievelijk het hiervoor genoemde
uurloon, betaald over de overeengekomen arbeidsduur gedurende een jaar.
8. Salaris
Het uurloon vermeerderd met een eventuele persoonlijke toeslag.
9. Periode-inkomen
Het salaris vermeerderd met het uurloon over meeruren, een eventuele ploegentoeslag en een vaste beloning voor structureel overwerk (niet zijnde de toeslag als bedoeld in artikel 26, leden 2 en 3 van de CAO).
10. Functievolwassen(en)
De leeftijd waarop in de betreffende functiegroep tenminste het uurloon bij 0 functiejaren moet worden gegeven.
11. Kalenderjaar
Een aaneengesloten periode van 12 maanden, beginnende op 1 januari en eindigend op 31 december van enig jaar.
12. Week
Een tijdvak van 7 maal 24 uur, welke aanvangt bij de eerste dienst die grotendeels of geheel op maandag valt.
13. Dienst/Werkdag
De volgens het geldende dienstrooster voor de werknemer per etmaal aangegeven werktijd.
14. Dienstrooster
Een regeling die aangeeft op welke dagen en tussen welke tijdstippen (groepen van) werknemers hun werkzaamheden dienen te verrichten.
15. Ploegendienst
Onder ploegendienst wordt verstaan een stelsel, waarbij voor 2 of meer werknemers of groepen van werknemers verschillende arbeidstijden gelden, waarbij zij elkaar aflossen en van dienst wisselen.
Een stelsel, waarbij wel aflossing plaatsvindt, doch de arbeidstijden elkaar gedeeltelijk overlappen, wordt mede als ploegendienst beschouwd, tenzij tussen het begin van de arbeidstijd van de eerste groep en het einde van de arbeidstijd van de tweede groep niet meer dan 12 produktie-uren gelegen zijn. Daarbij wordt niet tot produktie-uren gerekend de tijd die door een deel van de betrokken werknemers wordt besteed aan werkzaamheden die het karakter hebben van voorbereiding tot de eigenlijke produktie.
16. OR (Ondernemingsraad)
Een vertegenwoordiging van werknemers in ondernemingen met tenminste 50 werknemers als bedoeld in de Wet op de Ondernemingsraden (WOR).
17. PvT (Personeelsvertegenwoordiging)
Een vertegenwoordiging van werknemers in ondernemingen met minder dan 50 werknemers, waarvoor geen OR is ingesteld als bedoeld in de artikelen 35c, lid 1 en 35d, lid 1 van de WOR.
18. Personeelsvergadering
Alle werknemers in ondernemingen met tenminste 10 werknemers maar minder dan 50 werknemers, die geen OR of PvT hebben ingesteld als bedoeld in artikel 35b, lid 1, van de WOR.
19. BW
Burgerlijk Wetboek.
20. ATW
Arbeidstijdenwet.
21. Bedrijfstakorganen Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie
In deze CAO wordt verstaan onder:
a. Vakraad
De Stichting Vakraad voor de Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie, zoals bedoeld in artikel 55;
b. Sociaal Fonds Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie
De Stichting Sociaal Fonds voor de Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie, zoals bedoeld in artikel 58;
c. Bedrijfstakpensioenfonds voor de Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie
Het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie, zoals bedoeld in artikel 57, lid 1;
d. SAVAMITT
De Stichting Aanvullende Voorzieningen bij Arbeidsongeschiktheid voor de Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie, zoals bedoeld in de CAO inzake Aanvullende Voorzieningen bij Arbeidsongeschiktheid voor de Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie
e. SO MITT.
De Stichting Opleidingsfonds voor de Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie, zoals bedoeld in artikel 56;
Artikel 3: Verplichtingen van de werknemer
1. De werknemer is gehouden de belangen van de onderneming van de werkgever als een goed werknemer te behartigen.
2. De werknemer is gehouden alle hem door of namens de werkgever opgedragen werkzaamheden, voor zover deze redelijkerwijze van hem kunnen worden verlangd en voor zover verband houdend met de werkzaamheden in de onderneming, zo goed mogelijk uit te voeren en daarbij alle verstrekte aanwijzingen en voorschriften in acht te nemen.
3. Het is de werknemer verboden al dan niet tegen beloning enigerlei arbeid voor derden te verrichten, als zelfstandige een nevenbedrijf te voeren of als vrijwilliger een verbintenis jegens de Overheid aan te gaan (bijvoorbeeld de vrijwillige brandweer), tenzij met schriftelijke toestemming van de werkgever.
De werkgever is bevoegd een werknemer die dit verbod overtreedt, overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het bedrijfsreglement zonder behoud van inkomen te schorsen. In geval van herhaling is de werkgever bevoegd de werknemer op staande voet te ontslaan.
De werknemer, die reeds voordat deze CAO op hem van toepassing was, als vrijwilliger een verbintenis als bedoeld in de eerste alinea heeft aangegaan, is verplicht daarvan aan de werkgever schriftelijk mededeling te doen binnen één maand na de datum waarop de CAO op hem van toepassing is geworden.
4. De werknemer is gehouden geheimhouding te betrachten tegenover eenieder van feiten en bijzonderheden, waarvan hij uit hoofde van zijn dienstbetrekking kennis draagt en waarvan hij redelijkerwijze geacht kan worden te begrijpen dat deze als geheim dienen te worden beschouwd. Deze verplichting geldt ook na beëindiging van de dienstbetrekking.
5. De werknemer is gehouden een individuele arbeidsovereenkomst te tekenen, waarbij deze CAO van toepassing wordt verklaard (Zie ook artikel 7, lid 3).
Artikel 4: Verplichtingen van de werkgever
1. De werkgever is gehouden deze CAO te goeder trouw na te komen.
2. De werkgever is gehouden geen werknemers in dienst te nemen of te houden op voorwaarden die in strijd zijn met het in deze overeenkomst bepaalde.
3. De werkgever zal met iedere werknemer die in dienst treedt schriftelijk een individuele arbeidsovereenkomst aangaan, waarin verwezen wordt naar deze CAO en de in de onderneming geldende regels.
4. De werkgever stelt aan nieuw in dienst tredende werknemers desgewenst een exemplaar van de CAO voor de Mode-, Interieur-,
Tapijt- en Textielindustrie ter beschikking, alsmede een exemplaar van het pen-sioenreglement.
5. De werknemers moeten uiterlijk op de laatste dag van elke betalingsperiode over hun periode-inkomen, dan wel het overeengekomen voorschot daarop, kunnen beschikken.
Artikel 5: Overleg op ondernemingsniveau
1. De werkgever zal desgewenst de vakverenigingen eenmaal per jaar informatie verstrekken over de ontwikkeling en de vooruitzichten van de werkgelegenheid in de onderneming en daaraan een bespreking wijden. Naar aanleiding hiervan kunnen de werkgever en de vakverenigingen afspraken maken, die betrekking hebben op kwantitatieve en/of kwalitatieve aspecten van de werkgelegenheid. Hierbij zullen tevens die plannen worden betrokken die in voorbereiding zijn en die bij realisering ingrijpende gevolgen voor de werkgelegenheid van de betrokken onderneming hebben, een en ander onverlet de taak en de bevoegdheden van de OR/PvT/Personeelsvergadering.
2. De werkgever die plannen voorbereidt, welke een belangrijke gunstige of nadelige invloed op de werkgelegenheid in kwantitatieve en/of kwalitatieve zin kunnen hebben, zal daarover zo spoedig mogelijk zowel met de OR/PvT/Personeelsvergadering als met vakverenigingen overleg plegen. De werkgever zal daarbij tevens inzicht geven in de overwegingen, die aan de voorgenomen plannen ten grondslag liggen.
3. Ingeval de realisering van de in lid 2 bedoelde plannen tot vermindering van het aantal arbeidsplaatsen zal leiden, zullen de plannen na overleg met de OR/PvT/Personeelsvergadering en de vakverenigingen worden verwezenlijkt zonder gedwongen collectieve ontslagen, tenzij bijzondere omstandigheden, zoals bijvoorbeeld het in gevaar komen van het voortbestaan van de onderneming, hiertoe noodzaken.
4. Op een werkgever die overweegt een fusie aan te gaan, rust de verplichting overeenkomstig de SER Fusiegedragsregels met de vakverenigingen overleg te plegen en is het bepaalde in de overige leden van dit artikel eveneens van toepassing.
5. In de in lid 3 bedoelde situatie zal de werkgever trachten de continuïteit van de bestaande arbeidsverhoudingen zoveel mogelijk te waarborgen door aanbieding van vervangende werkgelegenheid binnen de onderneming respectievelijk het concern.
De werknemer zal hieraan in alle redelijkheid zijn medewerking verlenen.
6. Indien de in lid 2 bedoelde plannen al dan niet met gedwongen collectieve ontslagen kunnen worden uitgevoerd, zal de werkgever in
overleg met vakverenigingen een sociaal plan opstellen, waarin de begeleiding van de betrokken werknemers naar een andere werkkring wordt bevorderd en wordt aangegeven met welke andere belangen van de betrokken werknemers in het bijzonder rekening dient te worden gehouden en welke voorzieningen in verband daarmede kunnen worden getroffen.
Onder collectief ontslag wordt verstaan de onvrijwillige beëindiging van de dienstbetrekking van twintig of meer werknemers – bij ondernemingen met minder dan 100 werknemers 20% van het personeelsbestand met een minimum van tien werknemers – binnen een tijdsbestek van drie maanden.
Artikel 6: Vakbondsfaciliteiten
1. Met inachtneming en erkenning van de eigen functie en taak van de OR/PvT/Personeelsvergadering krijgen de vakverenigingen, indien zij daartoe de wens te kennen geven, de gelegenheid contacten te onderhouden met hun leden over bedrijfsaangelegenheden, zoals in de volgende bepalingen nader is uitgewerkt.
2. Indien de vakverenigingen ten behoeve van het vakbondswerk binnen een onderneming een vakbondsorgaan (bestuur bedrijfsledengroep c.q. bedrijfsafdelingen) hebben ingesteld, dienen zij de werkgever tijdig schriftelijk de instelling en de samenstelling daarvan bekend te maken.
3. Tussen de werkgever en de vakverenigingen zal overleg worden gepleegd over aard, omvang en vorm van eventueel te verlenen faciliteiten, een en ander binnen de grenzen van de mogelijkheden in de onderneming en voor zover de goede gang van zaken in de onderneming niet wordt verstoord.
Hierbij kan met name gedacht worden aan:
a. het toestaan van aankondigingen op publicatieborden voor bijeenkomsten van bedrijfsledengroepen c.q. bedrijfsafdelingen van de vakverenigingen;
b. het vrijaf geven aan bestuursleden van een bedrijfsledengroep, werkzaam in ploegendienst, voorzover de bedrijfsomstandigheden dit toelaten, voor het bijwonen van voor hen bestemde bijeenkomsten van de vakverenigingen over bedrijfsaangelegenheden;
c. beschikbaarstelling, als regel buiten de werktijd, van bedrijfsruimte voor vergaderingen van de vakverenigingen over bedrijfsaangelegenheden;
d. beschikbaarstelling, alleen in dringende gevallen, van bedrijfsruimte binnen de werktijd voor contacten inzake bedrijfsaangelegenheden
van bestuursleden van een bedrijfsledengroep c.q. bedrijfsafdeling met bezoldigde functionarissen van de vakverenigingen;
e. het ter beschikking stellen van een aantal uren per jaar ten behoeve van het vakbondswerk.
Bij de vaststelling van een aantal uren kan onder meer rekening gehouden worden met het aantal georganiseerde werknemers. Alvorens van de verleende faciliteiten gebruik te maken, zal steeds vooraf overleg gepleegd worden met de werkgever.
4 Aan werknemers die lid zijn van een van de contracterende vakverenigingen zal, als zij als officieel afgevaardigde een statutaire dan wel bij huishoudelijk reglement geregelde bijeenkomst van hun vakverenigingen, niet zijnde een bijeenkomst in het kader van het vakbondswerk in de onderneming, moeten bijwonen, vrijaf met behoud van periode-inkomen moeten worden gegeven, voor zover de goede gang van zaken in de onderneming zulks toelaat.
De werkgevers zullen verzoeken van een van de contracterende vakverenigingen, om ook aan leden van deze vakverenigingen vrijaf met behoud van periode-inkomen te geven voor het deelnemen aan een cursus, georganiseerd door een of meer van deze vakverenigingen, mits in de regel tenminste 14 dagen tevoren aangevraagd, in welwillende overweging nemen; het ondernemingsbelang zal bij de beoordeling van dergelijke verzoeken in de overwegingen worden betrokken.
5. De werkgever draagt er zorg voor dat de bestuursleden van de bedrijfsledengroep, respectievelijk bedrijfsafdeling, niet op grond van die functie in hun positie als werknemer worden benadeeld.
De werkgever kan een werknemer op wie het bepaalde in de vorige alinea van toepassing is, niet op grond van zijn functie in het bedrijvenwerk ontslaan.
Een werknemer die meent dat zijn werkgever in strijd met het bepaalde in de vorige alinea handelt, kan een beroep doen op de Vakraad.
6. De werkgever zal aan de werknemer die daarom verzoekt, medewerking verlenen aan een fiscaalvriendelijke behandeling van zijn contributie voor het lidmaatschap van een werknemersorganisatie, conform de voor- beeldregeling in Bijlage VII, voor zover hiervoor ruimte is binnen de Werkkostenregeling.
Artikel 7: Nakoming
1. CAO-partijen verplichten zich deze CAO te goeder trouw te zullen nakomen.
2. CAO-partijen verplichten zich met alle hun ten dienste staande middelen nakoming van deze CAO door werkgevers en werknemers te zullen
bevorderen respectievelijk na te laten alle handelingen, welke aan de goede nakoming van deze overeenkomst op enigerlei wijze afbreuk zouden kunnen doen.
3. CAO-partijen verplichten zich te zullen bevorderen dat hun leden een individuele arbeidsovereenkomst tekenen op grondslag van deze CAO.
Artikel 8: Dispensatie van (bepalingen van) de CAO
1. Een werkgever kan dispensatie vragen van de toepassing van een of meer bepalingen van deze cao. De Vakraad MITT besluit over dispensa- tieverzoeken en kan de voorbereiding hiervan in handen geven van een speciale dispensatiecommissie.
2. Een verzoek om dispensatie wordt schriftelijk ingediend bij de Vakraad MITT. Uit het verzoek blijkt dat de Ondernemingsraad of, als die er niet is, de PVT of de Personeelsvergadering instemt met het verzoek en of overleg is gevoerd met bij de cao betrokken vakbonden.
Verder vermeldt het verzoek ten minste:
- Naam en adres van de verzoeker;
- Dagtekening van het verzoek;
- Ondertekening door de verzoeker;
- Een nauwkeurige beschrijving van de aard en het bereik van het dis- pensatieverzoek;
- De motivering voor het verzoek.
3. Het Bureau van de Vakraad MITT stuurt de verzoeker binnen 2 weken een ontvangstbevestiging en vermeldt daarin tevens de behandelproce- dure (eventuele voorbereiding door een dispensatiecommissie en wan- neer de Vakraad MITT het verzoek zal behandelen).
In beginsel behandelt de Vakraad MITT een verzoek in de eerstvolgende reguliere vergadering indien het verzoek ten minste 2 maanden tevoren is ingediend.
Indien sprake is van een spoedeisend belang kan de Vakraad MITT be- sluiten het verzoek eerder (eventueel via een schriftelijke ronde) te be- handelen.
4. De Vakraad MITT of het Bureau kan vragen om nadere informatie of documenten te verstrekken.
Het verzoek om dispensatie wordt niet verder in behandeling genomen zolang de gevraagde gegevens niet zijn verstrekt.
5. De Vakraad MITT kan besluiten om verzoeker, eventueel bijgestaan door een deskundige, of zijn gemachtigde te horen of daartoe de gele- genheid te bieden.
6. Dispensatie kan worden verleend als:
- sprake is van bijzondere omstandigheden of de situatie bij een werkge- ver (tijdelijk) zo afwijkend is van hetgeen in de bedrijfstak of in een van de MITT-sectoren gebruikelijk is dat in redelijkheid niet van een werkge- ver kan worden gevergd dat de cao (-bepalingen) onverkort word(t)(en) toegepast; of
- sprake is van werkgever die niet eerder deze cao toepaste en van wie in redelijkheid niet kan worden gevergd dat de cao (-bepalingen) onver- kort word(t)(en) toegepast; of
- sprake is van een andere, tenminste aan deze cao (of bepalingen daarvan) gelijkwaardige regeling die tot stand is gekomen in samen- spraak met een werknemersorganisatie die onafhankelijk is van werkge- ver.
7. De Vakraad MITT doet uitspraak binnen 13 weken nadat het verzoek door de Vakraad MITT is ontvangen. Als nadere schriftelijke gegevens worden gevraagd of een hoorzitting wordt gehouden kan de Vakraad MITT besluiten om deze termijn met 4 weken te verlengen.
8. Uiterlijk 2 weken na behandeling van het verzoek zal de Vakraad MITT schriftelijk / per mail en gemotiveerd haar besluit en eventuele voorwaar- den die hieraan verbonden worden mededelen aan verzoeker.
Artikel 9: Handhaving gunstiger bepalingen
Salarissen en andere arbeidsvoorwaarden, die afwijken van hetgeen in deze overeenkomst is neergelegd, kunnen niet eenzijdig ten nadele van de werknemers worden gewijzigd, behoudens voor zover dit in het kader van artikel 7:613 BW is toegestaan.
Artikel 10: Schadevergoeding
1. CAO-partijen dragen hun bevoegdheid ex artikel 15 (juncto artikel 16) van de Wet CAO 1927 alsmede ex artikel 3 lid 4 Wet AVV 1937 tot het vorderen van schadevergoeding van de werkgever, die in strijd handelt met de bepalingen van deze CAO, in het bijzonder het bepaalde in de artikelen 23, A lid 7 en 23, A lid 8, alsmede van de CAO inzake de Stichting Aanvullende Voorzieningen bij Arbeidsongeschiktheid voor de Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie, over aan de Vakraad.
2. a. De werkgever die niet, niet tijdig of niet volledig voldoet aan een verzoek van de Vakraad tot het verstrekken van de in de artikelen, 23, A lid 7 en 23, A lid 8, alsmede van de CAO inzake de Stichting Aanvullende Voorzieningen bij Arbeidsongeschiktheid voor de Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie, bedoelde gegevens,
respectievelijk de werkgever die onjuiste gegevens verstrekt, wordt na sommatie en ingebrekestelling een direct opeisbare schadevergoeding aan de Vakraad verschuldigd van maximaal € 5.000,= per overtreding, welke schadevergoeding op eerste verzoek van de Vakraad voldaan dient te worden.
b. De Vakraad is bevoegd om de hoogte van de ingevolge het vorige lid verschuldigde schadevergoeding vast te stellen.
3. De Vakraad wendt de ontvangen schadevergoedingen aan ten behoeve van gemeenschappelijke belangen van werkgevers en werknemers in de Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie.
De Vakraad geeft CAO-partijen jaarlijks een overzicht van de ontvangen schadevergoedingen en van het door hem gevoerde beleid inzake de bevoegdheid als bedoeld in lid 2.b, alsmede van de bestemming van de ontvangen gelden.
HOOFDSTUK II: BEGIN EN EINDE DIENSTVERBAND.
Artikel 11: Indienstneming
1. In afwijking van artikel 7:652 BW, voor zover van toepassing, geldt ter zake van de proeftijd het volgende.
a. Bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor twee jaren of langer of voor onbepaalde tijd geldt een proeftijd van twee maanden, tenzij schriftelijk expliciet een kortere of geen proeftijd wordt overeengekomen.
b. Bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor ten hoogste zes maanden geldt geen proeftijd.
c. Bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van langer dan 6 maanden, maar korter dan twee jaren en van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, waarbij de einddatum niet op een kalenderdatum is gesteld, kan in de arbeidsovereenkomst schriftelijk een proeftijd van maximaal twee maanden worden overeengekomen. Indien in deze arbeidsovereenkomst geen proeftijd wordt vermeld, geldt een proeftijd van één maand.
2. De tussen werkgever en werknemer gesloten arbeidsovereenkomst alsmede elke wijziging daarin, wordt schriftelijk vastgelegd volgens artikel 7:655 BW. Hierin dienen tenminste de punten te worden opgenomen zoals in het in Bijlage I aangegeven voorbeeld.
3. Onverminderd het hiervoor bepaalde wordt de arbeidsovereenkomst aangegaan:
a. hetzij voor onbepaalde tijd;
b. hetzij voor een bepaalde tijdsduur;
c. hetzij voor het verrichten van een bepaald karwei.
Ten aanzien van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in lid 3.b en 3.c geldt het bepaalde in artikel 7:668a BW.
4. Indien met de werknemer een arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor een bepaalde tijdsduur of voor het verrichten van een bepaald karwei worden voor de toepassing van artikel 7:668a lid 2 BW, uitzendovereenkomsten die zijn voorafgegaan aan de arbeidsovereenkomst met de werkgever mede in acht genomen, met dien verstande dat – indien en voor zover een terbeschikkingstelling aan de werkgever is onderbroken door een periode van ziekte en als gevolg daarvan in de relatie tussen uitzendbureau en uitzendkracht sprake is geweest van meerdere uitzendovereenkomsten – voor de toepassing van artikel 7:668a lid 2 BW deze uitzendovereenkomsten tezamen worden beschouwd als één arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.
Artikel 12: Ontslag
1. Behoudens in geval van ontslag op staande voet wegens een dringende reden in de zin van artikel 7:678 en 7:679 BW en behoudens tijdens of bij het eindigen van de proeftijd als bedoeld in artikel 11, lid 1, in welke gevallen de arbeidsovereenkomst wederzijds onmiddellijk kan worden beëindigd, alsmede behoudens een schriftelijk overeenkomst waarmee een arbeidsovereenkomst wordt beëindigd in de zin van artikel 7:670b, en behoudens de schriftelijke instemming van de werknemer met een opzegging, in welke gevallen de arbeidsovereenkomst op een door werkgever en werknemer te bepalen tijdtsip kan worden beeindigd, neemt de arbeidsovereenkomst een einde als volgt:
A. Voor werknemers voor onbepaalde tijd in dienst:
a. De werkgever kan de arbeidsovereenkomst opzeggen indien daar een redelijke grond als bedoeld in artikel 7: 669, lid 3 en lid 5 BW, voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt.
De werkgever die voornemens is de arbeidsovereenkomst op te zeggen op grond van artikel 669, lid 3, onder a of b BW, verzoekt hiervoor schriftelijk toestemming aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) als bedoeld in de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
De kantonrechter kan op verzoek van de werkgever de arbeidsovereenkomst ontbinden in de gevallen, genoemd in artikel 669, lid 3, onder c tot en met h, BW en de overige in artikel 7: 671b genoemde gevallen.
b. De door de werkgever in acht te nemen termijn van opzegging bedraagt bij een arbeidsovereenkomst die op de dag van opzegging:
- korter dan vijf jaar heeft geduurd: één maand;
- vijf jaar of langer, maar korter dan tien jaar heeft geduurd: twee maanden;
- tien jaar of langer, maar korter dan vijftien jaar heeft geduurd: drie maanden;
- vijftien jaar of langer heeft geduurd: vier maanden.
De door de werkgever in acht te nemen termijn van opzegging wordt verkort met de duur van de periode gelegen tussen de datum waarop het volledig verzoek om toestemming, bedoeld in artikel 7:671a, lid 4, (ontslagvergunnng UWV) is ontvangen en de dagtekening van de beslissing op het verzoek, met dien verstande dat de resterende termijn van opzegging tenminste een maand bedraagt.
c. De werknemer kan de arbeidsovereenkomst door opzegging beeindigen. De door de werknemer in acht te nemen termijn van opzegging bedraagt één maand.
d. In afwijking van sub b wordt de opzegtermijn voor werknemers voor onbepaalde tijd in dienst op 31 december 2004 gefixeerd voor werknemers die op dat tijdstip 45 jaar of ouder waren. De voor de werknemer meest gunstige opzegtermijn is op hen van toepassing, dat wil zeggen de opzegtermijn sub a of de op 31 december 2004 geldende opzegtermijn.
Op 31 december 2004 bedroeg voor de werkgever de termijn van opzegging voor werknemers die op dat tijdstip 45 jaar of ouder waren tenminste zoveel weken als de arbeidsovereenkomst na de meerderjarigheid van de werknemer in gehele jaren heeft geduurd, doch maximaal 13 weken. Deze termijn wordt verlengd met een week voor elk vol jaar, dat de werknemer na het bereiken van de 45-jarige leeftijd bij de werkgever op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaam is geweest, doch maximaal met 13 weken.
e. Indien het verzoek om ontbinding aan de kantonrechter een arbeids- overeenkomst voor onbepaalde tijd, een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd betreft die niet tussentijds kan worden opgezegd of na weigering van een ontslagvergunning, en de kantonrechter het ver- zoek inwilligt, bepaalt hij het einde van de arbeidsovereenkomst op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij opzegging zou zijn geëindigd, waarbij, indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, de duur van de periode gelegen tussen de ontvangst van het verzoek om ontbinding en de dagtekening van de ontbindingsbe- schikking in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat een termijn van ten minste een maand resteert.
In afwijking hiervan kan hij het einde van de arbeidsovereenkomst bepalen op een eerder tijdstip, indien de ontbinding van de arbeids- overeenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nala- ten van de werknemer.
f. Voor beide partijen zal de termijn van opzegging na de proeftijd nooit minder dan een betalingsperiode bedragen.
g. Voor de toepassing van het onder a bepaalde worden arbeidsovereenkomsten geacht eenzelfde, niet onderbroken arbeidsovereenkomst te vormen in geval van herstel van de arbeidsverhouding ingevolge artikel 7:682 of artikel 7:683 BW.
h. Opzegging dient schriftelijk en zodanig te geschieden dat het einde van de arbeidsovereenkomst samenvalt met het einde van een betalingsperiode.
i. Bij schriftelijke overeenkomst kan tussen werkgever en werknemer een langere wederzijdse opzeggingstermijn worden overeengekomen voor de werknemer tot een maximum van 6 maanden en voor de werkgever zodanig dat deze niet korter is dan het dubbele van de termijn voor de werknemer ingevolge artikel 7:672 BW.
j. De arbeidsovereenkomst eindigt zonder dat enige opzegging vereist is met ingang van de AOW-gerechtigde leeftijd.
B. Voor werknemers voor een bepaalde tijdsduur in dienst:
a. De arbeidsovereenkomt voor een bepaalde tijdsduur eindigt van rechtswege op de laatste dag van het tijdvak genoemd in de individuele arbeidsovereenkomst.
Indien een tussentijdse opzegging is overeengekomen, eindigt deze na een tussentijdse opzegging door een der partijen, met schriftelijke instemming van de werknemer met een opzegging of door een verzoek tot ontbindig aan de kantonrechter, waarbij onderdeel A van overeenkomstige toepassing is.
b. De werkgever informeert de werknemer schriftelijk uiterlijk een maand voordat de arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijdsduur van rechtswege eindigt:
1. over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst;
2. bij voortzetting, over de voorwaarden waaronder hij de arbeidsovereenkomst wil voortzetten.
Dit geldt niet als de overeenkomst is aangegaan voor een periode die korter is dan zes maanden.
C. Voor werknemers in dienst voor het verrichten van een bepaald karwei:
De arbeidsovereenkomt voor het verrichten van een bepaald karwei eindigt van rechtswege bij het beëindigen van het karwei waarvoor de werknemer is aangenomen.
Indien een tussentijdse opzegging is overeengekomen eindigt deze na een tussentijdse opzegging door een der partijen dan wel door een verzoek tot ontbindig aan de kantonrechter, waarbij onderdeel B, van overeenkomstige toepassing is.
Indien deze arbeidsovereenkomst schriftelijk is aangegaan geldt geen aanzegverplichting als bedoeld onder B sub b.
2. De werkgever kan niet opzeggen in geval een opzegverbod geldt als bedoeld in artikel 7:670 BW.
3. Het bepaalde in artikel 7:670 BW, lid 1,onderdeel a, (opzeggingsverbod tijdens arbeidsongeschiktheid korter dan twee jaar) is niet van toepassing voor de werknemer voor onbepaalde tijd in dienst, indien de werknemer die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, zonder deugdelijke grond weigert:
a. gevolg te geven aan door de werkgever of een door hem aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en weigert mee te werken aan door de werkgever of door een door hem aangewezen deskundige getroffen maatregelen om hem in staat te stellen de eigen of andere passende arbeid te verrichten;
b. passende arbeid als bedoeld in artikel 7:658a BW, lid 4, te verrichten waartoe de werkgever hem in de gelegenheid stelt;
c. zijn medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in de vigerende wetgeving. De vorige volzin is slechts van toepassing indien de werkgever de werknemer eerst schriftelijk heeft gemaand tot nakoming van deze verplichting of om die reden de betaling van loon heeft gestaakt.
HOOFDSTUK III: ARBEIDSDUUR EN WERKTIJDEN.
Artikel 13: (Normale) Arbeidsduur
1. De arbeidsduur voor de werknemer met een volledige werkweek bedraagt op kalenderjaarbasis gemiddeld 36, 37 of 38 uur per week, behoudens het bepaalde in de leden 2 en 3 van dit artikel en het bepaalde in artikel 46 (CAO à la Carte). In overleg met de OR/PVT/Personeels-vergadering wordt per onderneming of afdeling de geldende normale arbeidsduur vastgesteld.
2. Voor werknemers die werkzaam zijn in de 4-ploegendienst bedraagt de arbeidsduur over het jaar gerekend gemiddeld 36 uur per week.
3. Voor werknemers die werkzaam zijn in de 5-ploegendienst bedraagt de arbeidsduur over het jaar gerekend gemiddeld 33,6 uur per week.
4. Op zon- en feestdagen wordt als regel niet volledig gewerkt, tenzij het arbeid in 5-ploegendienst betreft volgens het geldende dienstrooster. Werknemers werkzaam in 5-ploegendienst dienen een binnen het dienstrooster vallende feestdag in te halen door middel van een opkomstdienst (of in de gelegenheid te worden gesteld deze op te nemen als snipperdag of -dienst).
Als feestdagen worden beschouwd: Nieuwjaarsdag, de beide Paasdagen, Hemelvaartsdag, de beide Pinksterdagen, de beide Kerstdagen, de door de overheid aangewezen dag ter viering van Koningingsdag en in lustrumjaren 5 mei, ter viering van de Nationale Bevrijdingsdag.
5. De zon- en feestdagen worden geacht een periode van 24 aaneengesloten uren te omvatten. Het begin van deze 24 aaneengesloten uren kan liggen op de dag voorafgaande aan een zon- of feestdag dan wel op deze dagen zelf, een en ander volgens bestendig gebruik.
6. Afwijkingen van de leden 1 t/m 5 van dit artikel zijn mogelijk in overleg met de vakbonden.
Artikel 14: Overwerk
1. Van overwerk voor werknemers met een volledige werkweek (voltijdwerknemer) of een gedeeltelijke werkweek (deeltijdwerknemer) is sprake indien:
- de gewerkte uren het aantal uren van het dienstrooster van de voltijdwerknemer per week/dag overschrijden, én
- voor het werken gedurende deze uren uitdrukkelijk door de werkgever opdracht is gegeven.
2. Niet als overwerk wordt beschouwd de reis- en verblijftijd in verband met het bezoeken van beurzen, cursussen etcetera.
3. De normale arbeidsduur wordt geacht niet te worden overschreden, indien de werktijden zijn geregeld in een cyclus, met verschillende arbeidsduur per week en indien de arbeidsduur van de ploegen tezamen in een bepaalde week wel, doch gemiddeld over de weken van een gehele cyclus niet uitgaat boven de normale arbeidsduur.
4. Over overwerkuren worden geen vakantierechten als bedoeld in artikel 30 jo 31 en geen vakantietoeslag als bedoeld in artikel 28 opgebouwd.
Artikel 15: Verschoven uren
1. Van verschoven uren is sprake indien in opdracht van de werkgever arbeid wordt verricht:
- op tijden gelegen buiten het voor de werknemer geldende dienstrooster, zonder dat daardoor de normale arbeidsduur volgens het dienstrooster wordt overschreden, of
- buiten de tijdstippen waarop wisseling van de ploeg plaatsvindt, zonder dat daardoor de normale arbeidsduur volgens het dienstrooster wordt overschreden.
2. Van verschoven uren als bedoeld in het eerste lid is geen sprake in de situaties als bedoeld in artikel 26, lid 1, onder d en e.
Artikel 16: Meeruren
Als meeruren worden aangemerkt de uren die voor een deeltijdwerknemer zijn gelegen boven het aantal uren dat is opgenomen in de arbeidsovereenkomst, doch maximaal het aantal uren van het dienstrooster van de voltijdwerknemer per week/dag.
Artikel 17: Werktijden volgens dienstrooster
1. Dagdienstrooster
Voor een dagdienstrooster geldt dat het dagdienstvenster in een onderneming maximaal 12 uur kan omvatten. De begin- en eindtijden van het dagdienstvenster worden in overleg met de OR/PvT/Personeels- vergadering vastgesteld.
2. Indien in enige kalenderweek de werktijden volgens het (dag- of ploegen)dienstrooster van de werknemer afwijken van de normale
arbeidsduur van de werknemer wordt het verschil uitgedrukt in arbeidsduurverkorting (ADV).
Voorbeeld:
Voor ondernemingen met een werktijd van 40 uur bij een dagdienstrooster, 80 uur bij een 2-ploegendienst en 120 uur bij een 3- ploegendienst-rooster geldt de volgende ADV-tijd:
Arbeidsduur per week | ADV in uren per jaar |
36 uur | 208 uren |
37 uur | 156 uren |
38 uur | 104 uur |
3. In overleg tussen werkgever en werknemer, dan wel OR/PvT/ Personeelsvergadering, worden afspraken gemaakt over het opnemen dan wel compenseren in het dag- of ploegendienstrooster van deze ADV-uren binnen het kalenderjaar.
4. Samenloop van eenmaal vastgestelde ADV-uren met andere redenen van afwezigheid, geeft geen recht op vervangende vrije tijd.
5. De begin- en eindtijden van de ploegendienstroosters worden in overleg met de OR/PvT/Personeelsvergadering vastgesteld.
6. Bij het vaststellen van de diensten/werktijden, de dienstroosters, de pauzes en de rusttijden gelden de normen uit de overlegregeling van de tot 1 april 2008 geldende oude Arbeidstijdenwet (ATW) als standaardregeling (zie bijlage VIII), en kan op ondernemingsniveau in overleg met OR/PVT/ personeelsvergadering in incidentele gevallen, en in overleg met de vakbonden voor structurele gevallen, een uitbreiding hiervan volgens de geldende ATW plaatsvinden.
Artikel 18: Dienstrooster
1. De werkgever stelt de individuele dienstroosters vast na overleg met de werknemers. Iedere werknemer ontvangt van de werkgever mededeling van het dienstrooster, waarin hij zijn werkzaamheden dient te verrichten.
2. Het tijdstip waarop het dienstrooster wordt meegedeeld en de minimale duur van het dienstrooster worden op ondernemingsniveau in overleg met de OR/PvT/ Personeelsvergadering nader geregeld.
3. Bij het vaststellen van de diensten/werktijden, de dienstroosters, de pauzes en de rusttijden gelden de normen uit de overlegregeling van de tot 1 april 2008 geldende oude Arbeidstijdenwet (ATW) als standaardregeling (zie bijlage VIII), en kan op ondernemingsniveau in
overleg met OR/PVT/ personeelsvergadering in incidentele gevallen, en in overleg met de vakbonden voor structurele gevallen, een uitbreiding hiervan volgens de geldende ATW plaatsvinden.
HOOFDSTUK IV: FUNCTIEWAARDERING EN -INDELING;
BEROEPSPROCEDURE.
Artikel 19: Functie-indeling
1. De functies van de werknemers tot het niveau van 255 Orba-punten worden door de werkgever ingedeeld:
a. aan de hand van de in Bijlage II (tot 1-1-2016) respectievelijk de in Bijlagen IIA en IIB (uiterleijk vanaf 1-1-2016) van deze overeenkomst vermelde functierasters met referentie-functies en functiegroepindeling, welke gebaseerd zijn op de ORBA PM (Performance Management)-methode van functiewaardering, alsmede het niet bij deze CAO gevoegde Handboek Functiewaardering Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie;
NB: Bij de Vakraad is verkrijgbaar het Handboek Functiewaardering Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie 2014 met de functieomschrijvingen en diverse indelingsinstrumenten.
b. op basis van waardering van functies volgens voornoemd systeem;
c. op basis van een in de onderneming toegepast tenminste gelijkwaardig systeem van waardering ten behoeve van de functies boven 190 punten ORBA PM (Performance Management).
2. Aan iedere werknemer wordt door de leiding van de onderneming waar hij werkzaam is, schriftelijk mededeling gedaan van de functie, waarin hij is aangesteld en van de functiegroep, waarin de functie is ingedeeld.
Artikel 20: Beroepsprocedure
1. De werkgever is verantwoordelijk voor de juiste indeling van de werknemers naar functie.
2. Indien de werknemer het niet eens is met de indeling c.q. van mening is dat zijn functie zodanig is gewijzigd dat de indeling moet worden herzien kan hij een schriftelijk verzoek tot herziening van de indeling indienen bij de werkgever. Deze bevestigt schriftelijk de ontvangst van dit verzoek. De werkgever zal (eventueel na overleg met de werkgeversorganisatie) binnen twee maanden na de indiening van het verzoek de (nieuwe) indeling schriftelijk bekend maken aan de werknemer.
3. Indien langs de in lid 2 aangegeven weg geen bevredigende oplossing wordt verkregen kan de werknemer zijn bezwaar voorleggen aan de vakvereniging, partij bij de CAO, waarbij hij is aangesloten. Deze zal het bezwaar in behandeling geven aan haar functieclassificatiedeskundige, welke samen met de functieclassificatiedeskundige namens de werkgeversorganisatie (de deskundige van de systeemhouder Orba- systeem) een onderzoek zal instellen waarbij voor zover nodig de
werknemer en/of werkgever gehoord zullen worden. De functieclassificatiedeskundige van de werkgeversorganisatie zal, indien door een van beide deskundigen gewenst, ten behoeve van het onderzoek een functieomschrijving opstellen waarover met werkgever én werknemer overeenstemming dient te worden bereikt.
4. De deskundigen zullen streven naar een eensluidende uitspraak welke bindend zal zijn. Mochten de deskundigen niet tot overeenstemming komen dan zal de groepsindeling aan de Vakraad worden voorgelegd, die een bindende uitspraak doet.
5. De uiteindelijke uitspraak zal schriftelijk aan de betrokken partijen worden medegedeeld. In geval van herindeling op verzoek van de werknemer geldt de uitspraak met ingang van de datum waarop het verzoek tot herindeling is gedagtekend. In alle andere gevallen geldt de uitspraak met ingang van de datum van indeling.
6. Indien de werknemer zich niet kan verenigen met de onder 2 bedoelde uitspraak en niet is aangesloten bij een vakvereniging als bedoeld onder 3, kan hij schriftelijk een beroep doen op de werkgever die een hernieuwd onderzoek zal instellen binnen een periode van twee maanden.
HOOFDSTUK V: BELONING.
Artikel 21: Loonschalen
1. De CAO kent de volgende loonschalen:
a. leeftijdschalen;
b. aanloopschalen;
c. functiejarenschalen;
x. xxxxxxxxxx voor werknemers met een arbeidsbeperking.
2. De loonschalen voor de functiegroepen 1 t/m 4 bestaan uit een functiejarenschaal voor functievolwassen werknemers, een aanloopschaal en een leeftijdschaal.
3. De loonschalen voor de functiegroepen 5 t/m 11 bestaan uit een aanloopschaal en een functiejarenschaal voor functievolwassen werknemers.
Voor de functiegroepen 9 t/m 11 zijn de loonschalen inclusief overwerkvergoeding, tenzij in de individuele arbeidsovereenkomst een overwerkvergoeding geregeld is.
4. De functiejarenschalen kennen een open salarisschalensysteem met een minimum en een maximum uurloon per functiegroep.
Een onderneming die niet correct het open salarisschalensysteem toepast, kan door de Vakraad verplicht worden een door Vakraad opgestelde loonschaal met vaste schaalperiodieken te volgen.
5. Tot 1-1-2018
Het aantal functiejaren per functiegroep varieert van 2 in de laagste functiegroep tot 11 in de hoogste functiegroep.
Vanaf 1-1-2018
Het aantal functiejaren per functiegroep varieert van 4 in de laagste functiegroep tot 12 in de hoogste functiegroep.
Per functiegroep geldt per functiejaar een jaarlijkse procentuele verhoging (normperiodiek) van het uurloon die varieert afhankelijk van de functiegroep die van toepassing is.
Het verhogingspercentage dient toegepast te worden op het minimum uurloon van de desbetreffende functiegroep. De normperiodiek is derhalve een nominaal gelijkblijvende verhoging.
Het aantal periodieken per functiegroep en het periodiek verhogingspercentage bedraagt voor:
A. Textiel- en Tapijtindustrie als bedoeld in artikel 1, lid 3, vanaf 1 juli 2016 tot 1 september 2017
functiegroep aantal periodieken verhogingspercentage
Functiegroep 1 | 2 | 0,53% |
Functiegroep 2 | 2 | 0,92% |
Functiegroep 3 | 3 | 1,42% |
Functiegroep 4 | 4 | 2,03% |
Functiegroep 5 | 5 | 2,25% |
Functiegroep 6 | 6 | 2,74% |
Functiegroep 7 | 7 | 3,35% |
Functiegroep 8 | 8 | 4,05% |
Functiegroep 9 | 9 | 4,36% |
Functiegroep 10 | 10 | 4,63% |
Functiegroep 11 | 11 | 4,67% |
vanaf 1 september 2017 tot 1 januari 2018
functiegroep aantal periodieken verhogingspercentage
Functiegroep 1 | 2 | 0,52% |
Functiegroep 2 | 2 | 0,91% |
Functiegroep 3 | 3 | 1,42% |
Functiegroep 4 | 4 | 2,02% |
Functiegroep 5 | 5 | 2,25% |
Functiegroep 6 | 6 | 2,74% |
Functiegroep 7 | 7 | 3,36% |
Functiegroep 8 | 8 | 4,05% |
Functiegroep 9 | 9 | 4,36% |
Functiegroep 10 | 10 | 4,63% |
Functiegroep 11 | 11 | 4,67% |
B. Mode- en Interieurindustrie als bedoeld in artikel 1, lid 4: vanaf 1juli 2016 tot 1 september 2017
functiegroep aantal periodieken verhogingspercentage
Functiegroep 1 | 2 | 0,54% |
Functiegroep 2 | 2 | 0,93% |
Functiegroep 3 | 3 | 1,40% |
Functiegroep 4 | 4 | 2,03% |
Functiegroep 5 | 5 | 2,25% |
Functiegroep 6 | 6 | 2,73% |
Functiegroep 76 | 7 | 3,34% |
Functiegroep 8 | 8 | 4,05% |
Functiegroep 9 | 9 | 4,36% |
Functiegroep 10 | 10 | 4,63% |
Functiegroep 11 | 11 | 4,66% |
vanaf 1 september 2017 tot 1 janurai 2018
functiegroep aantal periodieken verhogingspercentage
Functiegroep 1 | 2 | 0,53% |
Functiegroep 2 | 2 | 0,91% |
Functiegroep 3 | 3 | 1,41% |
Functiegroep 4 | 4 | 2,04% |
Functiegroep 5 | 5 | 2,25% |
Functiegroep 6 | 6 | 2,72% |
Functiegroep 7 | 7 | 3,34% |
Functiegroep 8 | 8 | 4,05% |
Functiegroep 9 | 9 | 4,36% |
Functiegroep 10 | 10 | 4,63% |
Functiegroep 11 | 11 | 4,67% |
C. Textiel- en Tapijtindustrie en Mode- en Interieurindustrie als bedoeld in artikel 1, lid 3 en lid 4:
vanaf 1 janauri 2018 tot 1 april 2018
functiegroep aantal periodieken verhogingspercentage
Functiegroep 1 | 4 | 0,51% |
Functiegroep 2 | 4 | 0,70% |
Functiegroep 3 | 4 | 1,31% |
Functiegroep 4 | 5 | 1,84% |
Functiegroep 5 | 6 | 2,05% |
Functiegroep 6 | 7 | 2,50% |
Functiegroep 7 | 8 | 3,08% |
Functiegroep 8 | 9 | 3,75% |
Functiegroep 9 | 10 | 4,06% |
Functiegroep 10 | 11 | 4,34% |
Functiegroep 11 | 12 | 4,40% |
vanaf 1 april 2018 tot 1 januari 2019
functiegroep aantal periodieken verhogingspercentage
Functiegroep 1 | 4 | 0,50% |
Functiegroep 2 | 4 | 0,70% |
Functiegroep 3 | 4 | 1,31% |
Functiegroep 4 | 5 | 1,83% |
Functiegroep 5 | 6 | 2,05% |
Functiegroep 6 | 7 | 2,50% |
Functiegroep 7 | 8 | 3,09% |
Functiegroep 8 | 9 | 3,75% |
Functiegroep 9 | 10 | 4,06% |
Functiegroep 10 | 11 | 4,34% |
Functiegroep 11 | 12 | 4,40% |
6. Voor de werknemer van wie is vastgesteld dat hij met voltijdse arbeid niet in staat is tot het verdienen van 100% van het wettelijk mini- mum(jeugd)loon (WML), maar die wel mogelijkheden tot arbeidspartici- patie heeft en die behoort tot de doelgroep voor de loonkostensubsidie op grond van de Participatiewet, geldt de loonschaal voor werknemers met een arbeidsbeperking en gelden niet de loonschalen als bedoeld in lid 1, onder a t/m c.
Deze loonschaal begint op 100% WML en eindigt op 120% van het WML en kent 4 gelijke periodieke verhogingspercentages van 5% om van 100% WML naar 120% WML te komen.
Artikel 22: Lonen
1. De voor de functiegroepen geldende uurlonen en de omrekenfactoren zijn opgenomen in Bijlage III.
2. a. Lonen voor textiel- en tapijtindustrie als bedoeld in artikel 1, lid 3 Voor textiel- en tapijtbedrijven gelden tot 1 september 2017 de minimum en maximum uurlonen van de loonschalen opgenomen in bijlage III-1, met dien verstande dat voor werknemers in functiegroep 8 het maximum uurloon wordt afgetopt van 1 juli 2016 tot 1 januari 2017 op €18,44 en van 1 januari 2017 tot 1 september 2017 op € 18,62.
Voor deze bedrijven worden de op 30 augustus 2017 geldende minimum en maximum uurlonen van de loonschalen en de verdiende uurlonen per 1 september 2017 verhoogd met 1,5% (zie Bijlage III- 1A) Voor werknemers in functiegroep 8 wordt het maximum uurloon afgetopt van 1 september 2017 tot 1 januari 2018 op €18,90.
Het reële maximum uurloon voor werknemers in de textiel- en tapijtindustrie (functiegroep 8) in de functiejarenschalen wordt extra verhoogd met 1% per 1 januari 2017 (zie Bijlage III-1A) en per 1 januari 2018 (zie Bijlage III-3A) tot het verschil met het theoretisch maximum uurloon is overbrugd.
b. Xxxxx voor mode- en interieurindustrie als bedoeld in artikel 1, lid 4 Voor mode- en interieurbedrijven gelden tot 1 september 2017 de minimum en maximum uurlonen van de loonschalen opgenomen in bijlage III-2.
Voor deze bedrijven worden de op 30 augustus 2017 geldende minimum en maximum uurlonen van de loonschalen en de verdiende uurlonen per 1 september 2017 verhoogd met 1,5% (zie Bijlage III-
2A).
c. Indien het voorgaande voor 1 januari 2018 niet wordt toegepast en dit leidt tot een loonsverhoging die minder bedraagt dan genoemde verhoging tot 1 januari 2018 gedurende maximaal 4 maanden, heeft de werknemer recht op een eenmalige uitkering ter grootte van het tekort, die uiterlijk 31 december 2017 dient te worden uitbetaald.
d. Lonen voor mode-, interieur-, tapijt en textielindustrie als bedoeld in artikel 1, lid 3 en lid 4, vanaf 1 januari 2018
1. Per 1 januari 2018 worden de loonschalen voor de mode- en interieurindustrie en tapijt- en textielindustrie geïntegreerd tot een loonschaal. Voor deze loonschaal worden de minimum uurlonen ont- leend aan de minimum uurlonen van de loonschaal voor de mode- en interieurindustrie en de maximum uurlonen ontleend aan de maximum uurlonen van de loonschaal voor de textiel- en tapijtindustrie. Het aantal periodieken wordt in verband hiermee in de functiegroepen 1 en 2 met 2 uitgebreid en in de functiegroepen 3 tot en met 11 met 1. (zie bijlage III- 3A)
Voor werknemers in de textiel- en tapijtindustrie in functiegroep 8 wordt het maximum uurloon afgetopt van 1 januari 2018 tot 1 april 2018 op €19,09.
2. Voor alle bedrijven worden de op 31 maart 2018 geldende minimum en maximum uurlonen van de loonschalen en de verdiende uurlonen per 1 april 2018 verhoogd met 2,0% (zie Bijlage III-3A). Voor werknemers in de textiel- en tapijtindustrie in functiegroep 8 wordt het maximum uurloon afgetopt vanaf 1 april 2018 op €19,47.
3. Eenmalige uitkeringen (RAM-premiecompensatie) voor mode- interieur-, tapijt- en textielindustrie
a. Werknemers die op 31 december 2016, respectievelijk op 30 juni 2017 in dienst zijn, ontvangen uiterlijk 31 december 2017 een eenmalige uitkering van 0,7% van het jaarloon over 2016, respectievelijk van 1,4% van het jaarloon over juli 2016 t/m juni 2017. Werknemers die op op 31 maart 2018, respectievelijk op 30 september 2018 in dienst zijn ontvangen een eenmalige uitkering per 1 april 2018 van 0,7% van het jaarloon over april 2017 t/m maart 2018, respectievelijk per 1 oktober 2018 van 0,7% van het jaarloon over oktober 2017 t/m september 2018.
Deze eenmalige uitkeringen gelden pro rata voor werknemers die een gedeelte van het genoemde jaar in dienst zijn geweest.
b. De werkgever besluit, na overleg met de OR, PvT, Personeelsvergade- ring, of de eenmalige uitkering(en) in geld of betaalde vrije tijd worden verstrekt. Voor de compensatie in vrije tijd is 0,7% gelijk aan 1,5 betaalde vrije dag van een volledige dienst van 7,2 / 7,4 of 7,6. uur.c.
De eenmalige uitkering geldt niet voor werknemers in dienst van on-
dernemingen die tot 2015 gedispenseerd waren van Bpf MITT en deze compensatie op andere wijze hebben ontvangen.
4. Indien de genoemde loonafspraken negatieve gevolgen hebben voor de continuïteit van het bedrijf of een onderdeel daarvan en het bedrijf in een verliesgevende situatie verkeert of in een kritieke situatie zit of dreigt te ko- men kan een werkgever aan de Vakraad MITT dispensatie vragen van de structurele loonsverhogingen in 2017 en / of in 2018 (artikel 8 Cao). Hij dient dit aan te tonen bijv. door middel van een onderbouwde toelichting en overlegging van de (gedeponeerde) financiële cijfers of een verklaring van de accountant, inclusief een prognose voor de toekomst. Daarnaast dient uit het verzoek te blijken of OR/PVT/medewerkers zijn geïnformeeerd en hierover overleg heeft plaatsgevonden. Indien de Vakraad MITT dit verzoek inwilligt vervalt /vervallen de structurele loonsverhoging(en).
5. a. Voor de werknemers beneden de leeftijd van 23 jaar in de functiegroepen 1 t/m 4 gelden de leeftijdschalen welke zijn berekend uit die, welke gelden voor de werknemers van 23 jaar en ouder met 0 functiejaren, door toepassing van de volgende percentages:
16 jaar: | 34,5% |
17 jaar: | 39,5% |
18 jaar: | 45,5% |
19 jaar: | 52,5% |
20 jaar: | 61,5% |
21 jaar: | 72,5% |
22 jaar: | 85 % |
Zij ontvangen echter ten minste het wettelijk minimum (jeugd)loon.
b. Voor de werknemers die zijn ingedeeld in een aanloopschaal als bedoeld in artikel 23, A, lid 5, gelden loonschalen welke zijn berekend uit die, welke gelden voor de werknemers van 23 jaar en ouder met 0 functiejaren, door toepassing van de volgende percentages:
in het eerste jaar 72,5%
in het tweede jaar 85 %
Na maximaal 2 jaar ontvangt de werknemer het salaris bij 0 functiejaren.
Zij ontvangen echter ten minste het wettelijk minimum (jeugd)loon.
c. Werknemers beneden de leeftijd van 23 jaar die bij indiensttreding een op de bedrijfstak gerichte vmbo-opleiding hebben afgerond en werkzaam zijn in een functie in functiegroep 3 ontvangen het bij hun leeftijd behorende uurloon + 2 extra leeftijdsjaren.
Werknemers beneden de leeftijd van 23 jaar die bij indiensttreding een op de bedrijfstak gerichte mbo-opleiding hebben afgerond en werkzaam zijn in een functie in functiegroep 4 ontvangen het bij hun leeftijd behorende uurloon + 3 extra leeftijdsjaren.
6. a. De stuklonen van thuiswerk(st)ers als bedoeld in artikel 2, lid 4.b, zullen moeten overeenkomen met de salarisnormen die in de eigen onderneming gelden voor functies van de in deze CAO vermelde functiegroepen, verhoogd met een toeslag voor de werkelijke bedrijfskosten, welke toeslag, indien gebruik wordt gemaakt zowel van eigen machine(s) als van energie, op 10% van het stukloon kan worden gesteld. Fournituren worden, voor zover niet door een toeslag vergoed, door de werkgever verstrekt.
b. Ten aanzien van thuiswerk(st)ers als bedoeld in artikel 2, lid 4.b, wordt artikel 7:628 BW voor zover nodig uitgesloten.
Artikel 23: Toepassing van de loonschalen A Toepassing van de loonschalen 1 t/m 11.
1. De werkgever deelt functies van de werknemers in functiegroepen in.
2. Werknemers, op wie de leeftijdschalen van toepassing zijn, ontvangen het uurloon dat met hun leeftijd overeenkomt met ingang van de betalingsperiode volgende op die waarin hun verjaardag valt.
3. a. Werknemers, op wie de functiejarenschalen van toepassing zijn, ontvangen het uurloon dat overeenkomt met het aantal jaren op 1 januari, dat zij na het verlaten van de leeftijdschaal in hun functiegroep ingedeeld zijn geweest, respectievelijk dat na het tijdstip, waarop zij in de functie zijn geplaatst, is verstreken. De verhoging van het uurloon op grond van functiejaren vindt plaats op 1 januari.
b. Bij het verlaten van de leeftijdschaal na 30 juni van enig jaar bestaat er geen recht op toekenning van een functiejarenverhoging per eerstvolgende 1 januari.
4. a. Indien een werknemer in een functie elders zoveel in de functie bruikbare ervaring heeft verkregen dat het op grond daarvan niet redelijk zou zijn hem op basis van 0 functiejaren te belonen, kunnen hem in overeenstemming met die ervaring functiejaren worden toegekend.
b. Indien bij indiensttreding functiejaren zijn vastgesteld zal het aantal functiejaren met ingang van 1 januari daaropvolgend slechts dan met 1 worden verhoogd indien de indiensttreding heeft plaatsgevonden vóór 1 juli.
5. Werknemers die bij hun indiensttreding of bij plaatsing in een hogere functie nog niet over de kundigheden en ervaring beschikken welke voor de vervulling van hun functie zijn vereist, kunnen gedurende maximaal twee jaar in een aanloopschaal worden ingedeeld.
6. Behoudens in gevallen waarin waarneming tot de normale functie- uitoefening behoort, ontvangen werknemers, die tijdelijk een functie volledig waarnemen, welke hoger is ingedeeld dan hun eigenlijke functie, indien de waarneming tenminste 7 achtereenvolgende diensten/werkdagen heeft geduurd, een toeslag op hun uurloon op basis van het verschil tussen de uurlonen bij 0 functiejaren van de 2 betrokken loonschalen.
7. De werkgever kan met de vakverengingen, partij bij de CAO, een voor de onderneming geldend beoordelingssysteem overeenkomen. Indien dit beoordelingssysteem is ingevoerd in de onderneming geldt, in afwijking van het in A, lid 2 t/m A, lid 4 bepaalde, de in die methodiek vastgelegde koppeling van beoordeling aan de beloning.
Het terzake bepaalde in artikel 9 van deze overeenkomst is daarbij onverkort van toepassing.
8. Voor werknemers die zijn ingedeeld in een loonschaal 10 of 11 geldt in afwijking van lid 7 het volgende.
De werkgever kan met de vakverenigingen, partij bij de CAO, een voor de onderneming geldende afwijkende, tenminste gelijkwaardige, loonstructuur overeenkomen. Indien deze loonstructuur is ingevoerd in de onderneming geldt deze structuur in afwijking van het terzake in A, lid 7 bepaalde.
Het terzake bepaalde in artikel 9 van deze overeenkomst is daarbij onverkort van toepassing.
B Toepassing van de loonschalen (algemeen).
1. a. Werknemers, die worden geplaatst in een hoger ingedeelde functie, worden in de overeenkomende hogere loonschaal ingedeeld met ingang van de betalingsperiode volgend op die waarin de plaatsing in de hogere functie heeft plaatsgevonden.
b. Bij indeling in een hogere loonschaal van een werknemer, op wie de functiejarenschaal voor functievolwassenen van toepassing is, bedraagt de verhoging van het uurloon de helft van het verschil tussen de uurlonen bij 0 functiejaren van de 2 betrokken functiejarenschalen.
c. Ingeval van een indeling op of na 1 juli, kan bij wijze van uitzondering de toekenning van de functiejarenverhoging 1 jaar later plaatsvinden dan per de eerstvolgende 1 januari.
2. a. Werknemers, die door eigen toedoen, wegens disfunctioneren of op eigen verzoek worden geplaatst in een lager ingedeelde functie, worden in de overeenkomende lagere loonschaal ingedeeld met ingang van de betalingsperiode volgend op die waarin de plaatsing in de lagere functie is geschied.
b. Bij indeling in een lagere loonschaal om bovenstaande redenen van een werknemer die onder de functiejarenschalen voor functievolwassenen valt, bedraagt de verlaging van het uurloon het verschil tussen de uurlonen bij 0 functiejaren van de twee betrokken functiejarenschalen.
3. a. Werknemers, die als gevolg van bedrijfsomstandigheden in een lager ingedeelde functie worden geplaatst, worden met ingang van de eerstkomende betalingsperiode in de met de lager ingedeelde functie overeenkomende loonschaal ingedeeld.
b. Bij indeling in een lagere loonschaal om eerder vermelde redenen van een werknemer, die onder de functiejarenschalen voor functievolwassenen valt, wordt hem via inschaling een uurloon toegekend dat zo min mogelijk onder zijn oorspronkelijke uurloon ligt. Indien het toekennen van functiejaren niet toereikend is wordt het tekort omgezet in een persoonlijke toeslag. Deze toeslag maakt geen deel uit van het uurloon.
Bij herindeling in een hogere loonschaal c.q. bij toekenning van een verhoging ingevolge de functiejarenschalen voor functievolwassenen wordt de toeslag evenveel verminderd als het uurloon stijgt.
4. Werknemers, die tijdelijk worden tewerkgesteld in een functie, die lager is ingedeeld dan hun eigenlijke functie, behouden het uurloon, dat zij in hun eigenlijke functie genoten, tenzij de tewerkstelling aan andere arbeid geschiedt om ontslag wegens slapte te voorkomen of uit andere ten bate van de werknemer strekkende overwegingen.
C. Overgangsregels nieuwe functiewaardering 2006
1. Bevriezing Persoonlijke Toeslag (PT)
Indien sprake is van een initiële salarisverhoging, dan wordt deze verhoging alleen op het maximum van de functiejarenschaal toegepast en niet op de PT. De PT wordt bevroren op het niveau zoals vastgesteld op 1 januari 2006, zolang de werknemer niet in een hogere loonschaal wordt ingedeeld. Wordt de werknemer in een hogere loonschaal geplaatst dan geldt het bepaalde in lid 3.
2. Garantie salarisperspectief
a. Indien de werknemer op 31 december 2005 het maximum van de op dat tijdstip geldende functiejarenschaal nog niet had bereikt en het salarisperspectief in de op dat tijdstip geldende functiejarenschaal hoger was dan het per 1 januari 2006 geldende nieuwe maximum, blijft het op 31 december 2005 geldende salarisperspectief bereikbaar, waarbij dat salarisperspectief is gemaximeerd op 107,5% van het op 31 december 2005 geldende uurloon.
b. De jaarlijkse periodieke verhoging van het uurloon vindt volgens artikel 21, lid 5, plaats, voor zover het maximum van het garantie salarisperspectief als bedoeld onder a. nog niet is bereikt, en wordt toegepast nadat de werknemer in de per 1 januari 2006 geldende functiejarenschaal is ingedeeld.
3. Promotie
Ingeval van promotie per 1 januari 2006 naar een functie in een hogere functiegroep werd de werknemer in de hogere loonschaal geplaatst op basis van het uurloon inclusief PT. Indien het uurloon inclusief PT nog steeds hoger is dan het maximum van de nieuwe loonschaal, dan wordt het meerdere omgezet in een (nieuwe) PT, waarvoor het bepaalde in lid 1 van overeenkomstige toepassing is.
D. Overgangsregels nieuwe functiewaardering 2015 / 2016
1. De invoering van de in Bijlage II, onder A en B, vermelde functierasters met referentiefuncties en functiegroepindeling tot het niveau van 255 punten, dient uiterlijk per 1 januari 2016 binnen de onderneming plaats te vinden. Dit betreft louter ondernemingen met functies als genoemd in Bijlage II, onder C, die opnieuw ingedeeld moeten worden..
2. Toepassing van de loonschalen 1 t/m 11 per 1 januari 2016
a. De werkgever deelt de genoemde functies van de werknemers uiterlijk per 1 januari 2016 opnieuw in functiegroepen in.
b. De werknemer die op 31 december 2015 in dienst is, wordt per
1 januari 2016 met behoud van zijn uurloon zoals dat geldt op 31 december 2015, geplaatst in de bij de betreffende functiegroep behorende nieuwe functiejarenschaal.
c. De jaarlijkse periodieke verhoging van het uurloon op basis van functiejaren conform artikel 21, lid 5, vindt, voor zover het maximum uurloon van de nieuwe functiejarenschaal nog niet is bereikt, plaats nadat de werknemer in de per 1 januari 2016 geldende functiejarenschaal is ingedeeld tot het maximum uurloon van deze functiejarenschaal is bereikt.
d. Indien het uurloon op 31 december 2015 lager is dan het minimum uurloon van de functiejarenschaal, dan wordt het huidige uurloon op 1 januari 2016 verhoogd tot het minimum uurloon van de functiejarenschaal, tenzij op de werknemer de leeftijd- of de aanloopschaal van toepassing is.
e. Indien het uurloon op 31 december 2015 hoger is dan het nieuwe maximum uurloon van de betreffende functiejarenschaal dan wordt de werknemer op 1 januari 2016 ingeschaald op het nieuwe maximum uurloon van de betreffende functiejarenschaal en wordt het meerdere ten opzichte van het maximum van de toen voor hem geldende loonschaal omgezet in een persoonlijke toeslag (PT).
3. Bevriezing Persoonlijke Toeslag (PT)
Indien sprake is van een initiële salarisverhoging, dan wordt deze verhoging alleen op het maximum van de functiejarenschaal toegepast en niet op de PT. De PT wordt bevroren op het niveau zoals vastgesteld op 1 januari 2016, zolang de werknemer niet in een hogere loonschaal wordt ingedeeld. Wordt de werknemer in een hogere loonschaal geplaatst dan geldt het bepaalde in lid 4.
4. Promotie
Ingeval van promotie naar een functie in een hogere functiegroep wordt de werknemer in de hogere loonschaal geplaatst op basis van het uurloon inclusief PT. Indien het uurloon inclusief PT nog steeds hoger is dan het maximum van de nieuwe loonschaal, dan wordt het meerdere omgezet in een (nieuwe) PT, waarvoor het bepaalde in lid 3 van overeenkomstige toepassing is.
Artikel 24: Salarisdoorbetaling bij stagnatie en werktijdverkorting
1. Indien door stagnatie van enigerlei aard de werkzaamheden in de onderneming geen voortgang vinden, gelden de volgende regels:
a. Zolang de werknemer in de onderneming aanwezig moet blijven, moet het periode-inkomen worden doorbetaald.
b. Behoeft de werknemer tijdens de normale werktijd niet in de onderneming te blijven of te komen, doch neemt de stagnatie in enige week niet meer dan 4 uur van de normale werktijd in beslag, dan is de werkgever eveneens verplicht het periode-inkomen door te betalen, ook als ontheffing ex artikel 8, lid 3 van het BBA zou zijn verleend.
c. Strekt de in lid b bedoelde situatie zich in enige week over langere tijd dan 4 uur van de normale werktijd uit, dan is de werkgever met uitsluiting in zoverre van artikel 7:628 BW tot doorbetaling ook over de eerste 4 uur niet verplicht, indien en voor zover hij een ontheffing ex artikel 8 lid 3 van het BBA heeft ontvangen.
2. In geval van werktijdverkorting is de werkgever verplicht, aan werknemers, die een uitkering ingevolge de WW genieten, deze uitkering aan te vullen tot het netto-inkomen; deze aanvulling is ten hoogste verschuldigd over 40 uitkeringsdagen per uitkeringsjaar als omschreven in de Werkloosheidswet.
HOOFDSTUK VI: TOESLAGEN EN UITKERINGEN.
Artikel 25: Ploegentoeslag
1. Voor arbeid in ploegendienst wordt een toeslag op het salaris gegeven.
2. Voor ploegendienst waarvan de arbeidstijden gelegen zijn tussen 07.00 uur en 19.00 uur bedraagt de ploegentoeslag 5% van het uurloon.
3. Voor de anders dan in lid 2 bedoelde 2-, 3-, 4- en 5-ploegendiensten bestaat de ploegentoeslag uit:
a. Een basistoeslag voor het werken in 2-, 3- en 5-ploegendienst ter hoogte van 8%. Een basistoeslag voor het werken in 4-ploegendienst ter hoogte van 14,9%.
b. Een toeslag voor het werken op inconveniënte uren. De toeslag voor een ploegenrooster wordt bepaald op basis van de inconveniënte urenmatrix, zoals opgenomen in Bijlage IV. Voor de tijdblokken uit de inconveniënte urenmatrix gelden de volgende toeslagpercentages:
Blok I | 0% |
Blok II | 15% |
Blok III | 22% |
Blok IV | 28% |
Blok V | 48% |
c Voor de 4-ploegendienst wordt de toeslag betaald over het salaris op basis van een gemiddelde arbeidsduur van 36 uur.
Voor de 5-ploegendienst wordt de toeslag betaald over het salaris op basis van een gemiddelde arbeidsduur van resp. 36, 37 of 38 uur.
d. De bepalingen in lid 3 a t/m c zijn niet van toepassing indien uit een schriftelijke overeenkomst blijkt dat de ploegentoeslag in het uurloon is opgenomen, respectievelijk op andere wijze is geregeld.
Voor de meest gangbare roosters zijn de toeslagen berekend en opgenomen in Bijlage V. De wijze van berekening van de ploegentoeslag is opgenomen in Bijlage VI.
4. Werknemers werkzaam in ploegendienst die, door bedrijfsomstandigheden dan wel op medische gronden, worden overgeplaatst naar een met een lager percentage beloonde (ploegen)dienst, behouden – afhankelijk van het tijdvak dat zij bij dezelfde werkgever in ploegendienst hebben gewerkt – op het moment van overplaatsing naar het met een lager percentage beloond (ploegen)dienstrooster, de navolgende percentages van het verschil in toeslag:
a. Indien de werknemer korter dan 6 maanden in ploegendienst heeft gewerkt:
- 100% gedurende de lopende maand.
b. Indien de werknemer langer dan 6 maanden doch korter dan 3 jaar in ploegendienst heeft gewerkt:
- 100% gedurende de lopende en de daaropvolgende maand.
c. Indien de werknemer langer dan 3 jaar doch korter dan 5 jaar in ploegendienst heeft gewerkt:
- 100% gedurende de lopende en de daaropvolgende maand en daarna:
- 75% gedurende 2 maanden
- 50% gedurende 2 maanden
- 25% gedurende 2 maanden.
d. Indien de werknemer langer dan 5 jaar in ploegendienst heeft gewerkt:
- 100% gedurende de lopende en de daaropvolgende maand en daarna:
- 75% gedurende 3 maanden
- 50% gedurende 3 maanden
- 25% gedurende 3 maanden.
Artikel 26: Vergoeding van overwerk en verschoven uren
1. De werkgever kent de werknemer voor overwerk een vergoeding toe, bestaande uit het voor hem geldende uurloon, vermeerderd met de toeslagen zoals vermeld in lid 2 en 3. De vergoeding geldt niet in de volgende gevallen:
a. Indien de functie is ingedeeld in functiegroep 9 t/m 11 tenzij in de individuele arbeidsovereenkomst een overwerkvergoeding geregeld is.
b. Indien blijkens een mededeling in de schriftelijke individuele arbeidsovereenkomst respectievelijk de aanstellingsbrief overwerk inherent is aan de functie en een vergoeding geacht wordt in het uurloon te zijn begrepen.
c. Indien er sprake is van overwerk, dat wordt verricht in aansluiting aan de normale arbeidstijd en niet langer duurt dan één uur per dag; wordt deze tijd overschreden, dan wordt ook hierover overwerkvergoeding betaald.
Functies, waarvoor het gebruikelijk is bij minder dan één uur overwerk een overwerkvergoeding te betalen, behouden deze vergoeding.
d. Indien op uren arbeid wordt verricht met het doel om bepaalde aangewezen uren, waarop niet is gewerkt (bijvoorbeeld als gevolg van stagnatie), of niet zal worden gewerkt (bijvoorbeeld in een periode rondom feestdagen of op dagen waarop in bepaalde gemeenten niet wordt gewerkt), in te halen.
e. Voor het inhalen van brugdagen – echter per kalenderjaar niet meer dan drie – waarop met instemming van de OR/PvT/Personeels- vergadering niet wordt gewerkt.
2. Overwerktoeslag dagdienst
Voor werknemers in dagdienst geldt een overwerktoeslag op het uurloon zoals opgenomen in de volgende tabel:
Incidenteel % | MA | DI | WO | DO | VR | ZA | ZO/FE |
00.00 uur 06.00 uur | 50 | 50 | 50 | 50 | 50 | 50 | 100 |
06.00 uur 14.00 uur | 25 | 25 | 25 | 25 | 25 | 50 | 100 |
14.00 uur 20.00 uur | 25 | 25 | 25 | 25 | 25 | 100 | 100 |
20.00 uur 24.00 uur | 50 | 50 | 50 | 50 | 50 | 100 | 100 |
3. Overwerktoeslag ploegendienst
Voor werknemers in ploegendienst geldt een overwerktoeslag op het uurloon (inclusief ploegentoeslag) zoals opgenomen in de navolgende tabel:
Incidenteel % | MA | DI WO | DO | VR | ZA | ZO/FE | |
00.00 uur 14.00 uur | 25 | 25 | 25 | 25 | 25 | 50 | 100 |
14.00 uur 00.00 uur | 25 | 25 | 25 | 25 | 25 | 100 | 100 |
4. Compensatie overwerk door vrije tijd of geld
De overuren en de overwerktoeslag kunnen in vrije tijd of in geld worden verstrekt. In overleg met de werknemer worden nadere afspraken gemaakt over de wijze waarop de compensatie in geld of vrije tijd wordt uitgevoerd.
5. De werkgever kent de werknemer voor de in artikel 15 bedoelde verschoven uren een vergoeding toe bestaande uit het voor hem geldende uurloon, vermeerderd met de toeslagen zoals vermeld in lid 2 en 3.
Artikel 27: Toeslag voor het werken op zaterdag, zondag en feestdagen
1. Als regel geldt voor een dagdienst een 5-daagse werkweek, waarbij gewerkt wordt van maandag tot en met vrijdag. Indien de zaterdag en/of de zondag deel uitmaken van de 5-daagse werkweek, geldt een toeslag van 25% voor werken op zaterdag en een toeslag van 100% voor werken op zondag, tenzij uit een schriftelijke overeenkomst blijkt dat de toeslag in het salaris is opgenomen.
2. Feestdagtoeslag
Een werknemer, die moet werken op een feestdag die op een werkdag valt, ontvangt naast de doorbetaling die - zonder dat er gewerkt wordt - al gegeven moet worden op grond van het bepaalde in artikel 13 lid 4:
a. het uurloon, als bedoeld in artikel 2 lid 7;
b. een toeslag van 100% van de onder a. bedoelde beloning.
De onder a. bedoelde beloning is niet verschuldigd indien:
- de werknemer werkzaam is in de 5-ploegendienst;
- de werknemer vervangend vrijaf krijgt op een andere dag.
Artikel 28: Vakantietoeslag
1. De werknemer verwerft voor iedere betalingsperiode die hij bij een werkgever in dienst is aanspraak op vakantietoeslag ten bedrage van 8% van het periode-inkomen.
Bij honorering van het recht op vakantietoeslag wordt uitgegaan van het inkomen over de periode van 1 mei van enig jaar tot en met 30 april van het volgende jaar of van een daarmee gelijk te stellen tijdsperiode.
De vakantietoeslag wordt uiterlijk eind mei uitbetaald, onder aftrek van eventueel eerder verstrekte voorschotten, danwel bij het einde van het dienstverband.
2. Voor werknemers met een volledige werkweek die op 1 juli in dienst zijn bij de werkgever en op dit tijdstip 23 jaar en ouder zijn en een vol jaar bij de werkgever in dienst zijn, wordt bij de berekening van de vakantietoeslag een minimum op jaarbasis in acht genomen ter hoogte van € 1730 in 2017 en 2018.
Bij een niet volledige werkweek bestaat recht op een evenredig deel van vermeld bedrag.
Artikel 29: Uitkering bij overlijden
1. Indien een werknemer overlijdt, zal aan de rechthebbende(n) een overlijdensuitkering worden verstrekt conform artikel 7:674 BW, met dien verstande dat in afwijking van dit artikel de overlijdensuitkering gelijk is aan het de werknemer laatstelijk rechtens toekomend periode-inkomen over het resterende deel van de kalendermaand waarin het overlijden plaatsvond plus de twee daarop volgende kalendermaanden.
2. Op het in lid 1 bedoelde bedrag wordt door de werkgever in mindering gebracht, hetgeen de rechthebbende(n) xxxxxxx van het overlijden van de werknemer toekomt ingevolge de Ziektewet, de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Wet Werk en Inkomen naar
Arbeidsvermogen (WIA) en eventueel de WAO-/WIA-aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering als bedoeld in de CAO SAVAMITT.
HOOFDSTUK VII: VAKANTIE EN BIJZONDER VERLOF.
Artikel 30: Vakantie
1. Het vakantiejaar
Het vakantiejaar loopt vanaf 1 juli van enig jaar tot en met 30 juni van het daaropvolgende jaar of vanaf 1 januari van enig jaar tot en met 31 december van hetzelfde jaar. De werkgever maakt in overleg met de OR/PvT/Personeelsvergadering hierover nadere afspraken.
2. De werkgever is verplicht aan de werknemer met een volledige arbeidsovereenkomst over elk vakantiejaar dat de arbeidsovereenkomst heeft geduurd het aantal vakantie-uren met behoud van salaris te verlenen als bepaald in artikel 31, A.
Eenzelfde verplichting geldt ten aanzien van de deeltijdwerknemer naar evenredigheid van de arbeidstijd.
De deeltijdwerknemer die in uitdrukkelijke opdracht respectievelijk met goedkeuring van de werkgever meer uren arbeid verricht dan werd overeengekomen, heeft over deze meeruren eveneens recht op vakantie met behoud van salaris.
Heeft op enig tijdstip de arbeidsovereenkomst nog geen vakantiejaar of nog niet wederom een vakantiejaar geduurd, dan heeft de werknemer tenminste aanspraak op vakantie in verhouding tot het verstreken deel van het vakantiejaar.
3. Partieel leerplichtige werknemers
a. Voor werknemers, die partieel leerplichtig zijn, zullen de in het voorgaande geregelde vakantie-aanspraken naar evenredigheid worden verminderd, met inachtneming van het aantal dagen dat zij minder dan normaal plegen te werken.
b. De werknemer die op 1 mei van het kalenderjaar de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt en niet meer leerplichtig is, verwerft de vakantierechten over de tijd welke hij besteedt aan het volgen van onderwijs, waartoe de werkgever hem krachtens de wet in de gelegenheid moet stellen.
Artikel 31: Verwerven van vakantierechten
Bij de vakantieuren wordt een onderscheid gemaakt tussen wettelijke uren en bovenwettelijke uren.
De wettelijke vakantieuren bedragen het viervoudige van de met de werknemer overeengekomen arbeidsduur per week. Het meerdere is bovenwetteliijke vakantieuren. De uren extra vakantie bij ploegendienst (onder B) en bij leeftijdvakantie (onder C) zijn bovenwettelijke vakantieuren.
A. Basisvakantie.
1. Voor werknemers in dagdienst, 2- en 3- ploegendienst bestaat recht op het volgende aantal vakantie-uren:
Gemiddelde Arbeidsduur per week | Xxxxxx in uren per jaar | ||
wettelijk | boven wettelijk | Totaal | |
36 uur | 144 | 36 | 180 |
37 uur | 148 | 37 | 185 |
38 uur | 152 | 38 | 190 |
2. Voor werknemers in 4- en 5-ploegendienst bestaat recht op het benodigde aantal vakantie-uren voor een vakantie van 3 aaneengesloten weken plus 10 diensten.
B. Extra vakantie.
Bij ploegendienst
a. Voor werknemers die in ploegendienst werken wordt aan de vakantie-aanspraken bij een gemiddelde arbeidsduur van respectievelijk 36, 37 of 38 uur, één dienst van respectievelijk 7,2, 7,4 of 7,6 toegevoegd.
b. Voor werknemers die gedeeltelijk in ploegendienst en gedeeltelijk in dagdienst werken, gelden de volle extra vakantie-aanspraken als zij gedurende het vakantiejaar in totaal 6 maanden of langer in ploegendienst werken en de helft van deze extra vakantie- aanspraken als zij gedurende het vakantiejaar minder dan 6 maanden in ploegendienst werken.
C. Leeftijdsvakantie.
1. Dit onderdeel luidt tot 1 januari 2018:
De werknemer die in een vakantiejaar tenminste de leeftijd van 45½ 50½, 55½ of 60½ jaar bereikt, heeft in dit vakantiejaar – boven het door hem op grond van het in A en B genoemde opgebouwde vakantierecht – aanspraak op extra uren betaalde vakantie.
Deze extra vakantie is voor de werknemer met een gemiddelde werkweek van respectievelijk 36, 37 of 38 uur en een leeftijd van, 45 ½ t/m 50 jaar: resp. 7,2, 7,4 of 7,6 uur
50 ½ t/m 55 jaar: resp. 21,6, 22,2 of 22,8 uur
55 ½ t/m 60 jaar: resp. 36, 37 of 38 uur
60 ½ jaar en ouder: resp. 43,2, 44,4 of 45,6 uur.
Dit onderdeel luidt vanaf 1 januari 2018:
De werknemer die in een vakantiejaar tenminste de leeftijd van 46 51, 56 of 61 jaar bereikt, heeft in dit vakantiejaar – boven het door
hem op grond van het in A en B genoemde opgebouwde vakantierecht – aanspraak op extra uren betaalde vakantie. Deze extra vakantie is voor de werknemer met een gemiddelde werkweek van respectievelijk 36, 37 of 38 uur en een leeftijd van, 46 t/m 50 jaar: resp. 7,2, 7,4 of 7,6 uur
51 t/m 55 jaar: resp. 21,6, 22,2 of 22,8 uur
56 t/m 60 jaar: resp. 36, 37 of 38 uur
61 jaar en ouder: resp. 43,2, 44,4 of 45,6 uur.
2. De extra vakantie geldt niet indien en voor zover een eventueel reeds bestaande ondernemingsregeling daarmee is gelijk te stellen of daar boven uitgaat.
3. Voor een deeltijdwerknemer geldt deze extra vakantie naar evenredigheid van de arbeidstijd.
4. Heeft op enig tijdstip de arbeidsovereenkomst nog geen vakantiejaar of nog niet wederom een vakantiejaar geduurd, dan heeft de werknemer tenminste aanspraak op deze extra vakantie in verhouding tot het verstreken deel van het vakantiejaar.
5. Voor de werknemer die op 30 april 2005 in dienst was bij een werkgever die valt onder artikel 1, lid 3, worden de extra uren in verband met leeftijdsvakantie gefixeerd op het aantal extra uren dat de werknemer in de desbetreffende leeftijdscategorie had op 30 april 2005. Indien de werknemer overgaat naar een andere leeftijdscategorie gelden de extra uren behorende bij deze leeftijdscategorie, zoals vermeld in lid 1. Tot 1 mei 2005 gold voor werknemers in de Tapijt- en Textielindustrie die de leeftijd van 40, 45, 50, 55 of 60 jaar hadden bereikt het recht op respectievelijk 1, 2, 3, 4 of 5 maal 7,2 extra uren bij een gemiddelde 36-urige arbeidsduur of 7,6 extra uren bij een gemiddelde 38-urige arbeidsduur.
Artikel 32: Opnemen van Vakantierechten
A. Aaneengesloten vakantie.
1. Algemeen
a. In overleg met de werknemer of de OR/PvT/Personeelsverga- dering kunnen nadere afspraken worden gemaakt over de minimale duur van de aaneengesloten vakantie en over de aanwijzing door de werkgever van vaste verlofdagen of – diensten.
b. Indien de werkgever de onderneming of een gedeelte van de onderneming stopzet teneinde gedurende die stopzetting aan alle of een deel van de werknemers de aaneengesloten vakantie te geven, moeten de betrokken werknemers gedurende het
daarvoor door de werkgever, met instemming van de OR/PvT/Personeelsvergadering, aangewezen tijdvak met vakantie gaan. De hiervoor bedoelde beslissing bindt alsdan alle werknemers.
c. Het tijdstip van de aaneengesloten vakantie wordt door de werkgever bij de aanvang van een vakantiejaar vastgesteld na verkregen instemming van de OR/PvT/Personeelsvergadering.
d. Indien daartoe gewichtige redenen bestaan, kan de werkgever in overleg met de werknemer of de OR/PvT/Personeelsvergadering het vastgestelde tijdstip van de individuele resp. collectieve vakantie wijzigen.
De schade, welke de werknemer ten gevolge van deze wijziging lijdt, wordt door de werkgever vergoed.
Artikel 33: Vakantierechten bij onderbreking werkzaamheden
1. De werknemer verwerft geen of geen volledige wettelijke en bovenwettelijke vakantierechten over de tijd, gedurende welke hij wegens het niet verrichten van zijn werkzaamheden geen aanspraak op in geld vastgesteld periode-inkomen heeft.
2. a. Het in lid 1 bepaalde is niet van toepassing gedurende het tijdvak dat de werknemer geen aanspraak op in geld vastgesteld periode- inkomen heeft, omdat hij:
- anders dan voor oefening of opleiding, als dienstplichtige is opgeroepen ter vervulling van zijn militaire dienstplicht of vervangende dienst;
- geniet van xxxxxx, gebaseerd op in de vorige dienstbetrekking verworven doch niet opgenomen verlof;
- met toestemming van de werkgever deelneemt aan een door de vakvereniging waarvan de werknemer lid is georganiseerde bijeenkomst;
- anders dan ten gevolge van arbeidsongeschiktheid, bedoeld in de onderdelen b t/m f, tegen zijn wil niet in staat is om de overeengekomen arbeid te verrichten;
- onbetaald verlof geniet voor het als lid bijwonen van vergaderingen van vertegenwoordigende organen, bedoeld in artikel 7:643 BW;
- onbetaald verlof geniet als bedoeld in artikel 37 lid 1 en 2.
b. Het in lid 1 bepaalde is niet van toepassing op de vrouwelijke werknemer die wegens zwangerschap of bevalling niet gedurende een geheel jaar aanspraak op periode-inkomen verwerft; zij verwerft ook over de volledige overeengekomen arbeidsduur aanspraak op vakantie over het tijdvak dat zij recht heeft op een uitkering als bedoeld in hoofdstuk 3, afdeling 2, van de Wet arbeid en zorg (zwangerschaps-of bevallingsverlof).
c. Het in lid 1 bepaalde is niet van toepassing op de werknemer die wegens adoptieverlof of verlof voor het opnemen van een pleegkind niet gedurende een geheel jaar aanspraak op periode-inkomen verwerft; hij verwerft ook over de volledige overeengekomen arbeidsduur aanspraak op vakantie over het tijdvak dat hij recht heeft op een uitkering als bedoeld in hoofdstuk 3, afdeling 2, van de Wet arbeid en zorg (adoptie- of pleegouderverlof).
3. a. Indien de ziekte door opzet van de werknemer is ontstaan of het gevolg is van een gebrek waarover hij in het kader van een aanstellingskeuring opzettelijk valse inlichtingen heeft gegeven, verwerft de werknemer geen aanspraak op vakantie.
b. De werknemer heeft evenmin aanspraak op vakantie voor de tijd gedurende welke hij door zijn toedoen zijn genezing belemmert of vertraagt dan wel hij, hoewel hij daartoe in staat is, zonder deugdelijke grond passende arbeid als bedoeld in artikel 7:658a BW, lid 3 voor de werkgever of voor een door de werkgever met toestemming van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) aangewezen derde, waartoe de werkgever hem in de gelegenheid stelt, niet verricht dan wel hij zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan door de werkgever of door een door hem aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en getroffen maatregelen die er op gericht zijn om de werknemer in staat te stellen passende arbeid te verrichten.
Artikel 34: Samenloop vakantie met dagen waarop geen arbeid wordt verricht
Dagen of gedeelten van dagen waarop de werknemer de bedongen arbeid niet verricht door omstandigheden als bedoeld in artikel 33 lid 2.a, worden niet als vakantiedagen aangemerkt.
Doet zich een van de omstandigheden voor als bedoeld in artikel 33 lid.2.a, tijdens een vastgestelde vakantie- of verlofdag, dan zullen de betreffende verzuimdagen als vakantie- of verlofdag worden geteld, tenzij de verhindering voor de aanvang van de vakantie of het verlof aan de werkgever is medegedeeld.
Artikel 35: Niet (tijdig) opgenomen vakantie, verval en verjaring
1. Indien vakantierechten niet voor 1 oktober direct volgende op het vakantiejaar, waarin zij zijn verworven, door de werknemer zijn opgenomen, is de werkgever gerechtigd na overleg met de werknemer, data vast te stellen waarop de werknemer deze dagen of diensten zal opnemen, tenzij de werknemer concrete bestedingsdoelen formuleert. (Zie ook artikel 46, Arbeidsvoorwaarden à la Carte.)
2 De in enig vakantiejaar vanaf 1 januari 2012 opgebouwde wettelijke vakantieuren dienen in beginsel binnen het (kalender)jaar volgend op het vakantiejaar waarin de uren zijn opgebouwd door de werknemer te zijn opgenomen. Deze wettelijke vakantieuren vervallen één (kalender)jaar na de laatste dag van het (kalender)jaar waarin het recht is verworven, tenzij de werknemer tot aan dat tijdstip redelijkerwijs niet in staat is geweest vakantie op te nemen.
3. Ieder vorderingsrecht tot toekenning van bovenwettelijke vakantieuren en wettelijke vakantieuren, opgebouwd vóór 1 januari 2012, verjaart conform de wettelijke regeling in deze na verloop van vijf jaar na de laatste dag van het (kalender)jaar waarin het recht op vakantie is ontstaan.
Artikel 36: Buitengewoon verlof
1. Overeenkomstig artikel 4.2 van de Wet arbeid en zorg heeft de werknemer recht op kraamverlof.
2. In geval van calamiteiten-, of ander kortverzuimverlof als bedoeld in artikel 4:1 van de Wet arbeid en zorg heeft de werkgever per vakantiejaar –juli/juli of januari/januari afhankelijk van het gebruik in de onderneming- de keuze tussen de onder 2 en 3 genoemde regelingen. Indien de werkgever kiest voor de regeling onder 2 dient hij dit schriftelijk te melden aan de Vakraad.
3. Met uitsluiting van het anders en overigens in artikel4:1 van de Wet arbeid en zorg bepaalde heeft de werknemer voor het in die artikelen genoemde calamiteiten- en ander kortverzuimverlof voor zover dit verlof binnen arbeidstijd noodzakelijk is en hiervan tijdig aan de werkgever mededeling is gedaan, recht op maximaal 7,2, 7,4 of 7,6 uur extra verlof per vakantiejaar met behoud van periode-inkomen, bij een gemiddelde arbeidsduur van respectievelijk 36, 37 of 38 uur.
De nadere concretisering hiervan gebeurt door de werkgever in overleg met de OR/PvT/Personeelsvergadering.
Voor een deeltijdwerknemer geldt de extra vrije verlofdag naar evenredigheid van de arbeidstijd.
4. Met uitsluiting van het anders en overigens in artikel 4:1 van de Wet arbeid en zorg bepaalde geldt het volgende.
In de volgende gevallen waarin de werknemer de bedongen arbeid noodzakelijkerwijs niet heeft kunnen verrichten, wordt hij over de hieronder voor de respectievelijk bij elk dezer gevallen bepaalde termijnen van verlof het periode-inkomen doorbetaald, mits hij zo mogelijk tenminste 1 dag tevoren en onder overlegging van bewijsstukken aan de werkgever of diens gemachtigde, van het verzuim
kennis geeft en de gebeurtenis c.q. plechtigheid in het desbetreffende geval bijwoont:
Aantal dagen | Reden |
Van de dag van overlijden t/m de dag van de begrafenis of crematie | • Bij overlijden van echtgeno(o)t(e) of tot het gezin van de werknemer behorend (pleeg)kind • Bij het aantoonbaar verzorgen van de begrafenis/ crematie van één van de ouders, schoonouders, (schoon) grootouders, broer, zuster, zwager, schoonzuster, schoonzoon, schoondochter of kleinkind van de werknemer, dan wel van een niet tot het gezin van de werknemer behorend kind Bij het overlijden van genoemde familieleden in het buitenland, wordt maximaal 4 dagen het salaris doorbetaald. |
3 dagen | Verhuizing van de werknemer op verzoek van de werkgever |
Aantal dagen | Reden |
2 dagen | • Huwelijk van de werknemer • Overlijden van de volgende inwonende personen: één van de ouders of schoonouders, één van de (schoon) grootouders van de werknemer, broer of zuster, schoonzoon of schoondochter, zwager of schoonzuster, kleinkind |
1 dag | • Huwelijk van kind of pleegkind, van broer of zuster, zwager of schoonzuster, van één van de ouders of schoonouders (tweede huwelijk), 25/40-jarig huwelijk van de werknemer, 25/40/50/60-jarig huwelijk van ouders en schoonouders, 50/60-jarig huwelijk van xxxxxxxxxxx • Registratie van het partnerschap van de werknemer • Xxxxxxxxx van echtgenote • 25/40/50-jarig dienstjubileum van de werknemer • Professie, Priesterwijding of toelating predikambt van (pleeg)kind, broer, zuster of zwager en schoonzuster |
• Bijwonen begrafenis of crematie van de volgende niet-inwonende personen: één van de ouders of schoonouders, één van de (schoon) grootouders van de werknemer, broer of zuster, (pleeg)kind schoonzoon of schoondochter, zwager of schoonzuster, kleinkind | |
De daarvoor benodigde tijd (max. 2 dagen) | Bij het uitvoeren van wettelijke verplichtingen |
De daarvoor benodigde tijd | Bij het afleggen van een vakexamen voor de vervulling van de functie |
5. Bij de toepassing van het bepaalde onder 2 en 3 wordt onder echtgeno(o)t(e) mede verstaan de geregistreerd partner en de persoon met wie de werknemer met het oogmerk duurzaam samen te leven, een gemeenschappelijke huishouding voert, hetgeen moet blijken uit een notariële verklaring. Tevens dient in het kader van dit artikel onder schoonouders, schoonzuster en zwager, te worden verstaan de ouders, zus en broer van de geregistreerde partner.
Artikel 37: Kortdurend zorgverlof
1. De werknemer heeft recht op ten hoogste twee maal de arbeidsduur per week zorgverlof in elke periode van 12 achtereenvolgende maanden voor de noodzakelijke verzorging in verband met ziekte van:
x. xx xxxxxxxx(o)t(e), de geregistreerd partner of de persoon met wie de werknemer ongehuwd samenwoont;
b. een inwonend kind tot wie de werknemer als ouder in een familierechtelijke betrekking staat;
c. een inwonend kind van de echtgeno(o)t(e), de geregistreerd partner of de persoon met wie de werknemer ongehuwd samenwoont;
d. een pleegkind dat blijkens verklaringen uit de gemeentelijke basisadministratie op hetzelfde adres woont als de werknemer en door hem in diens gezin duurzaam wordt verzorgd en opgevoed op basis van een pleegouder contract;
e. een inwonende bloedverwant in de eerste graad, niet zijnde een kind. De periode van 12 maanden gaat in op de eerste dag waarop het verlof wordt genoten.
2. Gedurende de eerste 5 dagen van dit verlof heeft de werknemer recht op doorbetaling van 70% van het periode-inkomen, voorzover het loon niet meer bedraagt dan het maximumdagloon als bedoeld in artikel 17, lid 1 van de Wet financiering sociale verzekeringen, doch tenminste het voor hem geldende wettelijke minimumloon. Daarna bestaat recht op 5 dagen onbetaald verlof. Individueel kunnen werkgever en werknemer andere
afspraken maken over de verdeling van betaald en onbetaald zorgverlof over de periode van 10 dagen.
Bij een niet volledige werkweek geldt zowel het doorbetaalde als het onbetaalde verlof naar evenredigheid.
3. De werknemer meldt, indien mogelijk, vooraf aan de werkgever dat hij dit verlof opneemt onder opgave van de reden, de omvang ervan, de wijze van opnemen en de vermoedelijke duur van het verlof.
4. Het verlof gaat niet in of eindigt zodra de werkgever aan de werknemer heeft kenbaar gemaakt dat hij tegen het opnemen respectievelijk het voortzetten ervan een zodanig zwaarwegend bedrijfsbelang heeft dat het belang van de werknemer daarvoor naar de maatstaven van de redelijkheid en de billijkheid moet wijken.
5. De werkgever kan achteraf van de werknemer verlangen dat hij aannemelijk maakt dat hij zijn arbeid niet heeft verricht in verband met de noodzakelijke verzorging van een persoon als bedoeld in lid 1.
HOOFDSTUK VIII: ARBEIDSONGESCHIKTHEID (UITKERING), REÏNTEGRATIE, ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN.
Artikel 38: Uitkering bij arbeidsongeschiktheid
1. In geval van arbeidsongeschiktheid heeft de werkgever per kalenderjaarde keuze tussen de onder 2 of 3 genoemde regelingen inzake loondoorbetaling bij ziekte.
Voordat de werkgever zijn keuze bepaalt, informeert hij de OR/PVT/Personeelsvergadering hierover en voert hij met hen overleg. Indien de werkgever voor zijn onderneming kiest voor de regeling onder 2 dient hij dit schriftelijk te melden aan de Vakraad. Indien de werkgever na 1 juli 2012 kiest voor de regeling onder 2 dient dit te geschieden met instemming van de OR/PVT/Personeelsvergadering. Indien een werkgever wisselt van regeling, geldt deze wisseling niet voor een werknemer indien en voor zolang deze werknemer als gevolg hiervan in een periode van 24 maanden zowel geconfronteerd wordt met toepassing van wachtdagen als bedoeld in lid 2, sub c, als met een verlaging van het bruto inkomen als bedoeld in lid 3 onder a.
2. In afwijking van het in artikel 7:629, lid 1 en lid 11, BW bepaalde terzake van de loondoorbetaling bij arbeidsongeschiktheid, is de werkgever, onverminderd het bepaalde onder c, verplicht:
a. 100 % van het bruto periode-inkomen door te betalen, over de eerste twee jaar van arbeidsongeschiktheid, waarbij perioden waarin de werknemer ten gevolge van ziekte niet heeft gewerkt, worden samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen;
b. met ingang van 1 januari 2006 vanaf het derde t/m zevende jaar 85% van het bruto periode-inkomen door te betalen in geval de werknemer minder dan 35% arbeidsongeschikt is in de zin van de WIA en arbeid verricht bij de werkgever.
Voor de toepassing van de onderdelen a en b wordt onder bruto periode- inkomen verstaan, het periode-inkomen dat de werknemer verdiend zou hebben indien hij volgens het in de periode van zijn arbeidsongeschiktheid normaal geldende dienstrooster gewerkt zou hebben in zijn functie.
c. In afwijking van het bepaalde onder a, is de werkgever niet verplicht het bruto periode-inkomen door te betalen:
- over de eerste dag van ziekte bij de tweede en derde ziekmelding per kalenderjaar;
- over de eerste twee dagen van ziekte bij de vierde en vijfde ziekmelding per kalenderjaar;
- indien de werknemer recht heeft op een uitkering krachtens de Ziektewet, in welk geval het bruto periode-inkomen onder aftrek van deze uitkering wordt doorbetaald;
Voor de toepassing van de vorige volzin wordt voor de bepaling van het bruto periode-inkomen over een dag uitgegaan van de gemiddelde verdienste per dag op basis van een vijfdaagse werkweek overeenkomstig de systematiek zoals bepaald in bijlage IX.
d. Op verzoek van een werknemer die ten gevolge van een chronische ziekte een substantieel hogere verzuimfrequentie heeft dan het gemiddelde in de onderneming, kan de werkgever na advies van de bedrijfsarts afwijken van de wachtdagenregeling als bedoeld in onderdeel c.
3. In afwijking van het in artikel 7:629, lid 1 en lid 11, BW bepaalde terzake van de loondoorbetaling bij arbeidsongeschiktheid, is de werkgever verplicht tot de volgende loondoorbetalingen bij arbeidsongeschiktheid, waarbij perioden waarin de werknemer ten gevolge van ziekte niet heeft gewerkt, worden samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen:
a. -100% van het bruto periode-inkomen over de eerste 6 maanden van arbeidsongeschiktheid;
-95% van het bruto periode-inkomen over de 7e t/m 12e maand van arbeidsongeschiktheid;
-90% van het bruto periode-inkomen over de 13e t/m 18e maand van arbeidsongeschiktheid;
-85% van het bruto periode-inkomen over de 19e t/m 24e maand van arbeidsongeschiktheid.
Gedurende de 13e t/m 24e maand wordt aan een fulltime werknemer daarbij ten minste het wettelijke minimum(jeugd)loon uitbetaald.
b. met ingang van 1 januari 2006 vanaf het derde t/m zevende jaar 85% van het bruto periode-inkomen doorbetalen in geval de werknemer minder dan 35% arbeidsongeschikt is in de zin van de WIA en arbeid verricht bij de werkgever.
Voor de toepassing van de onderdelen a en b wordt onder bruto periode- inkomen verstaan, het periode-inkomen dat de werknemer verdiend zou hebben indien hij volgens het in de periode van zijn arbeidsongeschiktheid normaal geldende dienstrooster gewerkt zou hebben in zijn functie.
4. De werknemer die een second opinion aanvraagt ten aanzien van passendheid van de aangeboden arbeid en besluit het werk niet te hervatten heeft recht op loondoorbetaling zoals bepaald in onderdeel B, sub 7, van Bijlage XI.
5. Indien de arbeidsongeschiktheid van de werknemer het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor een derde aansprakelijk is, heeft de werkgever een vordering tot schadevergoeding jegens deze ander ten bedrage van het door hem betaalde loon met inachtneming van het
bepaalde in artikel 6:107a BW.
6. Voor werknemers in dienst van ondernemingen die vallen onder artikel 1, lid 3, geldt de financiële regeling bij reïntegratie in een lagere functie bij de eigen werkgever of bij een andere werkgever van Bijlage X.
Artikel 39: Geen recht op loondoorbetaling en aanvulling
De werknemer heeft het in artikel 38, leden 2 en 3, bedoelde recht niet:
a. Indien de ziekte door opzet is veroorzaakt of het gevolg is van een gebrek waarover hij in het kader van een aanstellingskeuring valse informatie heeft verstrekt en daardoor de toetsing aan de voor de functie opgestelde belastbaarheidseisen niet juist kon worden uitgevoerd;
b. Voor de tijd, gedurende welke door zijn toedoen zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd;
c. Voor de tijd, gedurende welke hij, hoewel hij daartoe in staat is, zonder deugdelijke grond passende arbeid als bedoeld in artikel 7:658a BW, lid 3, voor de werkgever of voor een door de werkgever met toestemming van UWV, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen aangewezen derde, waartoe de werkgever hem in de gelegenheid stelt, niet verricht. Een reïntegratiebedrijf stelt vast of de werknemer de passende arbeid had kunnen verrichten;
d. Voor de tijd gedurende welke hij zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan door de werkgever of door een door hem aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen die erop gericht zijn om werknemer in staat te stellen passende arbeid als bedoeld in artikel 7:658a BW, lid 3, te verrichten;
e. Voor de tijd, gedurende welke hij zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 7:658a BW lid 2.
Artikel 40: Wet Rea
Een werknemer die valt onder de vangnetvoorziening Ziektewet of die als arbeidsgehandicapte in de zin van de Wet (re)ïntegratie arbeidsgehandicapten valt aan te merken, dient daarvan onmiddellijk bij indiensttreding dan wel bij het intreden van de arbeidsongeschiktheid, melding te maken aan de Arbo-arts of de gecertificeerde arts.
Artikel 41: Collectieve Aanvullende WIA-verzekering (WGA-hiaat)
CAO-partijen hebben met betrekking tot een collectieve regeling voor de reparatie van de teruggang in de uitkeringshoogte tengevolge van de invoering van de Wet TBA en de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA), afspraken gemaakt welke zijn neergelegd in een
afzonderlijke CAO inzake de Stichting Aanvullende Voorzieningen bij Arbeidsongeschiktheid Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie (SAVAMITT).
Artikel 42: Ziekteverzuim
1. Overeenkomstig artikel 14 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 kan de werkgever de deskundige bijstand bij het beleid op het terrein van arbeidsomstandigheden, verzuim en vroege reïntegratie organiseren door zich op vrijwillige basis aan te sluiten bij MODINT Arbo.
Hiermee voldoet de werkgever aan de wettelijke eis dat hij beschikt over een gecertificeerde bedrijfsarts voor:
a. medische beoordelingen in het kader van de verzuimbegeleiding en voor de uitvoering van wettelijke taken in het kader van de Wet Verbetering Poortwachter;
b. de uitvoering van het (vrijwillig) Periodiek Arbeid Gezondheidskundig Onderzoek (indien van toepassing);
c. de uitvoering van aanstellingskeuringen (indien van toepassing);
d. het houden van een arbeidsomstandighedenspreekuur voor werknemers.
Voorts legt de werkgever de branche-RIE ter toetsing voor aan één van de gecertificeerde kerndeskundigen (bedrijfsarts, veiligheidskundige, arbeidshygiënist of arbeids- & organisatiedeskundige) via MODINT Arbo. Ook adviseert deze deskundige over het plan van aanpak. Voor ondernemingen met 10 medewerkers of minder vervalt deze toetsing bij gebruik van de ontwikkelde branche-RIE.
2. Indien de werkgever de wettelijk verplichte deskundige bijstand op een andere wijze wenst te organiseren dan bepaald in lid 1, dan dient hij de bepalingen van de vangnetregeling in artikel 14a van de Arbeidsomstandighedenwet na te leven, tenzij hij een ondernemingsovereenkomst afsluit met de OR of PVT, conform de maatwerkregeling in artikel 14 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
3. Voor zover de werkgever geen afspraken heeft gemaakt over de preventie, controle, begeleiding, reïntegratie, claimbeoordeling en sancties van zieke werknemers zullen de bepalingen van Bijlage XI van toepassing zijn.
HOOFDSTUK IX: UITZENDARBEID
Artikel 43: Uitzendarbeid
1. Werkgevers zijn verplicht om gebruik te maken van in Nederland gevestigde uizendbureaus die NEN 4400-1 gecertificeerd zijn, dan wel die door SNA (Stichting Normering Arbeid) geregistreerd zijn als aangemelde onderneming die bezig zijn met NEN 4400-1 certificering. Indien het een in het buitenland gevestigd uitzendbureau betreft, dient aan gelijkwaardige voorwaarden te worden voldaan en dient sprake te zijn van een NEN 4400-2 certificering.
2. De werkgever is verplicht aan een uitzendkracht vanaf de eerste dag van zijn terbeschikkingstelling bij de werkgever ten minste een uurloon te be- talen conform deze cao dat aan werknemers in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van werkgever wordt betaald.
HOOFDSTUK X: OUDERE WERKNEMERS.
Artikel 44: Oudere werknemers
1. CAO-partijen zullen bevorderen, dat voor werknemers, die gedurende een groot deel van hun leven hun werkkracht in dienst van de Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie hebben gesteld en wier capaciteiten gaan verminderen, een redelijke regeling zal worden getroffen zodanig dat én hun gevoel van eigenwaarde én hun materiële positie zo weinig mogelijk worden aangetast.
2. De werkgever draagt zorg voor een goed personeelsbeleid en zal daartoe in het kader van het leeftijdsbewust personeelsbeleid tenminste twee keer per jaar met de OR/PvT/Personeelsvergadering onderwerpen bespreken als werkoverleg, functioneringsgesprekken, loopbaanbeleid, taakverruiming en taakroulatie.
3. Tot 1 januari 2018 is een werknemer van 55,5 jaar of ouder ontheven van de verplichting tot het verrichten van overwerk. Vanaf 1 januari 2018 geldt deze ontheffing voor een werknemer van 56 jaar of ouder.
4. Een werknemer van 55,5 jaar of ouder, doch jonger dan 60,5 jaar tot 1 januari 2018 en vanaf 1 januari 2018 een werknemer van 56 jaar of ouder, doch jonger dan 61 jaar, die 10 jaar of langer in dienst van eenzelfde werkgever is en die wordt overgeplaatst op medische indicatie, dan wel op grond van technologische veranderingen in de onderneming, waartegen hij tengevolge van zijn verminderde capaciteiten niet meer is opgewassen, zal gedurende een periode van 12 maanden geen uit de overplaatsing voortvloeiend geldelijk nadeel ondervinden.
De werkgever is gerechtigd, na deze 12 maanden het verschil tussen het oude periode-inkomen en het periode-inkomen in de nieuwe functie af te bouwen:
a. De ploegentoeslag die in dit verschil begrepen is, wordt in dier voege afgebouwd, dat daarvan nog wordt gecompenseerd:
- 75% gedurende 4 maanden, vervolgens,
- 50% gedurende 4 maanden, en tenslotte,
- 25% gedurende 4 maanden.
b. Het overige verschil wordt in dier voege afgebouwd dat daarvan nog wordt gecompenseerd:
Tot 1 januari 2018:
Bij een leeftijd
van: 56,5 jaar 57,5 jaar 58,5 jaar 59,5 jaar
75% gedurende 3 maanden 4 maanden 5 maanden 6 maanden
50% gedurende 3 maanden 4 maanden 5 maanden 6 maanden
25% gedurende 3 maanden 4 maanden 5 maanden 6 maanden
Vanaf 1 januari 2018:
Bij een leeftijd
van: | 57 jaar | 58 jaar | 59 jaar | 60 jaar |
75% gedurende | 3 maanden | 4 maanden | 5 maanden | 6 maanden |
50% gedurende | 3 maanden | 4 maanden | 5 maanden | 6 maanden |
25% gedurende | 3 maanden | 4 maanden | 5 maanden | 6 maanden |
c. Bij het bereiken van de 60,5-jarige leeftijd voor 1 januari 2018, rspectievelijk de 61-jarige leeftijd vanaf 1 januari 2018 wordt de in lid
4.a en 4.b vermelde afbouw beëindigd.
5. Tot 1 januari 2018 zal een werknemer van 58 jaar of ouder, respectievelijk vanaf 1 januari 2018 zal een werknemer van 58,5 jaar of ouder bij plaatsing in een functie die in een lagere functiegroep is ingedeeld zijn salaris en het recht op toekomstige salarisverhogingen behouden.
6. Bij overplaatsing van een werknemer van 60,5 jaar of ouder voor 1 januari 2018, respectievelijk van 61 jaar of ouder vanaf 1 januari 2018 uit een ploegendienst naar een andere ploegendienst of naar de dagdienst zal de procentuele ploegentoeslag die geldt op het moment van overplaatsing worden gehandhaafd.
7. Wanneer voor 1 januari 2018 een werknemer van 60,5 jaar of ouder, respectievelijk vanaf 1 januari 2018 een werknemer van 61 jaar of ouder op grond van een medische verklaring zijn normale werkzaamheden niet meer kan uitoefenen kan hij overplaatsing naar een andere functie of een ander werkrooster vragen. Het bepaalde in lid 5 is dan van overeenkomstige toepassing.
8. De werknemer van 60,5 jaar of ouder tot 1 januari 2018 en vanaf 1 januari 2018 een werknemer van 61 jaar of ouder, die tenminste 10 jaar onafgebroken in ploegendienst werkzaam is bij eenzelfde werkgever, kan op eigen verzoek naar een dagdienstfunctie worden overgeplaatst, indien daarvoor mogelijkheden in de onderneming aanwezig zijn.
De ploegentoeslag zal dan vanaf het tijdstip van overplaatsing in dier voege worden afgebouwd dat nog wordt gecompenseerd:
- 75% gedurende 3 maanden, vervolgens,
- 50% gedurende 3 maanden, en tenslotte,
- 25% gedurende 3 maanden.
9. De werkgever zal eventuele uitkeringen krachtens de Ziektewet of de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen met het periode-inkomen verrekenen.
Artikel 45: Pensioneringsverlof
In het jaar voorafgaande aan pensionering kan de werknemer, op zijn verzoek, maximaal 5 dagen extra vrijaf met behoud van periode-inkomen opnemen voor het deelnemen aan cursussen ter voorbereiding op de pensionering.
HOOFDSTUK XI: ARBEIDSVOORWAARDEN À LA CARTE.
Artikel 46: Arbeidsvoorwaarden à la Carte
1. CAO-partijen achten het van belang dat de ondernemingen in de Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie aan de werknemers meer keuzemogelijkheden bieden binnen hun pakket arbeidsvoorwaarden; dit is het zogenaamde Arbeidsvoorwaarden à la Carte-systeem waaraan de werknemer desgewenst kan deelnemen.
2. Indien een onderneming overgaat tot een Arbeidsvoorwaarden à la
Carte-systeem, dient men uit te gaan van de uitgangspunten, neergelegd in de brochure: “Arbeidsvoorwaarden à la Carte in de Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie”. Deze brochure wordt door de Vakraad uitgegeven.
3. In het kader van een Arbeidsvoorwaardensysteem à la Carte is het mogelijk bovenwettelijke vakantie-uren als bronelementen in te zetten voor de bestemmingselementen pensioen en (zorg-) verlof.
4. Het Arbeidsvoorwaarden à la Carte-systeem gaat er vanuit dat aan de werknemer de mogelijkheid wordt geboden één of meer aangegeven elementen van het arbeidsvoorwaardenpakket (CAO + specifieke regelingen per onderneming) als bron, tegen een bepaalde ruilwaarde, te ruilen tegen andere elementen van het arbeidsvoorwaardenpakket als bestemming.
5. Het Arbeidsvoorwaarden à la Carte-systeem zal in een schriftelijke regeling worden vastgelegd.
6. Afhankelijk van de inrichting van het spaarsysteem moet een uurwaarde worden vastgelegd.
7. a. Voor ondernemingen die overgaan tot invoering van een Arbeidsvoorwaarden à la Carte-systeem worden navolgende CAO- bepa-lingen buiten werking gezet:
1. artikel 26 lid 4 (compensatie overwerkuren)
2. artikel 35, lid1 (vaststellen niet opgenomen vakantie)
b. In afwijking van het bepaalde in artikel 13 lid 1, kan op ondernemings- niveau gekozen worden voor een verlenging van de normale arbeidsduur met een uur, waarbij tevens wordt vastgesteld of dit uur wordt uitbetaald of gespaard.
c. In afwijking van het bepaalde in artikel 31 kan het aantal vakantie- uren dat uitstijgt boven het wettelijk vastgestelde minimum (viervoudige van de met de werknemer overeengekomen arbeidsduurper week) als bronelementen worden ingezet voor de
bestemmingselementen pensioen respectievelijk levensloop respectievelijk (zorg-)xxxxxx. Deze bovenwettelijke vakantie-uren kunnen worden ingezet als koop- en verkoopuren.
d. Voor deeltijdwerknemers geldt deze bepaling naar rato.
e. In afwijking van het bepaalde in artikel 26 lid 1 kunnen overuren en de toeslag voor overuren als bronelementen worden ingezet voor de bestemmingselementen pensioen respectievelijk levensloop respectievelijk (zorg-)verlof.
f. In afwijking van artikel 17 lid 3 kunnen voor werknemers met een jaarloon, exclusief toeslagen, boven € 36.640 afspraken worden gemaakt over het kopen en verkopen van ADV-uren.
In de overeenkomstig lid 4 opgestelde regeling zullen afspraken moeten worden opgenomen met betrekking tot de zekerheidstelling van de spaarelementen.
Na 1 januari 2012 wordt dit jaarloon jaarlijks per 1 januari geïndexeerd conform het indexcijfer zoals bedoeld onder g. Het aldus gevonden bedrag wordt op een hele euro naar boven afgerond.
g. Onder indexcijfer zoals bedoeld onder f wordt verstaan het percentage in twee decimalen nauwkeurig vastgesteld, waarmee de lonen in de CAO stijgen of dalen in de periode van een jaar lopend van 1 oktober liggend voor de datum waarop het cijfer moet worden toegepast tot 2 oktober van het daaraan voorafgaande jaar.
h. Op ondernemingsniveau kan worden geëxperimenteerd met de inzet van diverse HR-instrumenten ter bevordering van duurzame inzetbaarheid in het kader van het à la Carte-systeem.
8. De overeenkomstig dit artikel overeengekomen regeling in de onderneming behoeft de instemming van de vakverenigingen respectievelijk de OR/PvT/Personeelsvergadering.
De volledige regeling terzake in de onderneming dient te worden gemeld aan de Vakraad.
HOOFDSTUK XII: SCHOLING EN OPLEIDING.
Artikel 47: Innovatie, Beroepsopleiding, Scholing en Vorming
1. CAO-partijen beogen het ontwikkelen, beheren, in stand houden en distribueren van innovatie, leermiddelen en opleidingen ten behoeve van werknemers en werkgevers in de mode-, interieur-, tapijt en textielindustrie, en het aanvragen van subsidies of andere financiële middelen, en het verstrekken van subsidies en voorzieningen primair ten behoeve van genoemde industriële sectoren.
2. CAO-partijen zullen ter bevordering van de deelname aan vakopleiding en scholing door de werknemers in de mode-, interieur-, tapijt en textielindustrie, zo veel mogelijk, samenwerken met opleidings- en scholingsinstellingen voor de bedrijfstak.
Artikel 48: Verbetering inzetbaarheid/employability
1. De werkgever is verantwoordelijk voor het op peil houden en/of brengen van de vakbekwaamheid van al zijn medewerkers.
2. De werkgever stelt de werknemer in staat scholing te volgen die noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn functie en, voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd, voor het voortzetten van de arbeidsovereenkomst indien de functie van de werknemer komt te vervallen of hij niet langer in staat is deze te vervullen.
Artikel 49: Bedrijfsopleidingsplan (BOP) en scholingsverlof
1. De werkgever kan op ondernemingsniveau in overleg met de ondernemingsraad / PvT / Personeelsvergadering een bedrijfsopleidingsplan (BOP) opstellen, gericht op alle werknemers (inclusief thuiswerk(st)ers), waarin afspraken kunnen worden gemaakt over scholingsactiviteiten en over de kosten en de tijd. De werkgever die geen OR / PvT / Personeelsvergadering heeft, dient eveneens te beschikken over een bedrijfsopleidingsplan.
2. Indien de werkgever geen BOP wil afspreken heeft de werknemer per jaar recht op 3 dagen vrijaf met behoud van loon, dan wel het equivalent hiervan in geld, voor het volgen van een scholing die naar het oordeel van de werkgever in het belang is van de inzetbaarheid van de werknemer in of buiten de onderneming en die niet in de avonduren door de werknemer kan worden gevolgd, of voor een loopbaancheck/EVC- scan. De werknemer heeft in dit kader het recht en de plicht zelf met opleidingsvoorstellen te komen.
3. De werknemer in de mode- en interieurindustrie (zie artikel 1, lid 4) heeft in de situatie, genoemd in lid 2, bovendien het recht om zelf ROS- subsidie aan te vragen bij het bestuur van de Vakraad voor een opleiding of scholing die hij wil volgen in het belang van de bedrijfstak.
Artikel 50: Opleidings- scholingskosten
1. De werkgever dient op ondernemingsniveau in overleg met de ondernemingsraad dan wel de personeelsvertegenwoordiging afspraken te maken over de kosten en de tijd gemoeid met scholing en opleiding. De volgende uitgangspunten gelden hierbij:
a. Met betrekking tot opleiding en scholing gericht op het functioneren van de werknemer in zijn huidige functie, zijn tijd en kosten voor rekening van de werkgever.
b. Met betrekking tot opleiding en scholing gericht op een vergroting van de inzetbaarheid van de werknemer binnen de onderneming geldt het volgende:
-indien de werkgever het initiatief neemt en de opleiding en scholing binnen de werktijd plaatsvindt, zijn de kosten en de tijd voor rekening van de werkgever; indien de opleiding buiten de werktijd plaatsvindt, zijn de kosten voor rekening van de werkgever en komt de tijd voor rekening van de werknemer;
-indien de werknemer het initiatief neemt en de opleiding en scholing binnen of buiten de werktijd plaatsvindt, zijn de kosten voor rekening van de werkgever en komt de tijd voor rekening van de werknemer.
2. Met betrekking tot opleiding en scholing, die alleen van belang is voor de loopbaanvooruitzichten van de werknemer buiten de onderneming, komen tijd en kosten voor rekening van de werknemer.
Artikel 51: Studieovereenkomst
XXX-partijen bevelen aan dat de werkgever en de werknemer een studieovereenkomst aangaan waarin de individuele opleidings- en scholingsafspraken zijn vastgelegd.
Artikel 52: Functioneringsgesprek
Eén keer per jaar voert de werkgever of direct leidinggevende met de werknemer een voortgangs- en of functioneringsgesprek. Hierin kan de werknemer aangeven welke wensen voor verdere ontwikkeling hij/zij heeft ten aanzien van het huidige werk, functie en loopbaan. Een model format voor zo’n functioneringsgesprek wordt aan de werkgevers ter beschikking
gesteld.
Artikel 53: Loopbaanadvies / POP / EVC
Onder verantwoordelijkheid van de Vakraad MITT worden pilots gehouden om verschillende HR-instrumenten voor de branche uit te testen, zoals een loopbaanscan, een POP / Digitale POP via Xxxxxxxxx.xx of Digitale EVC/EVP, MDI-instrument of WAI (workability scan). Per instrument wordt een maximumbedrag van € 750 per werknemer vergoed.
Afhankelijk van de uitkomst van de HR-pilots zullen de instrumenten Vaktalent en andere HR-instrumenten definitief worden uitgerold in de sector, een en ander met gebruikmaking van de inzet van (personeels) adviseurs.
Artikel 54: Arbeidsduur partieel leerplichtigen en kwalificatieleerplichtigen
1. De tussen de werkgever en de werknemer bestaande arbeidsovereenkomst strekt zich niet uit over de tijd waarvoor voor een jongere die nog geen 18 jaar is, de leerplicht geldt, of voor een jongere die nog geen 18 jaar is en nog geen startkwalificatie (een diploma van een havo-, vwo- of mbo2-opleiding) heeft behaald, de
kwalificatieplicht geldt als bedoeld in paragraaf 2 en 2a van de Leerplichtwet 1969.
2. Voor een werknemer, die leerplichtig of kwalificatieplichtig is, wordt de in de CAO vastgestelde normale arbeidsduur verminderd naar evenredigheid met het aantal dagen, waarop de werknemer aan de leerplicht respectievelijk kwalificatieplicht is onderworpen. Over de dagen, waarop een werknemer ter vervulling van zijn wettelijke leerplicht of kwalificatieplicht een onderwijsinstelling moet bezoeken, is geen periode-inkomen verschuldigd. Het periode-inkomen wordt naar evenredigheid met de voor hem geldende arbeidstijd berekend.
3. Op de dag waarop een werknemer een onderwijsinstelling bezoekt of zou hebben moeten bezoeken of van die instelling vakantie geniet, kan hij niet verplicht worden in de onderneming werkzaam te zijn.
Xxxxxxx een werknemer vrijwillig arbeid verricht op genoemde dagen, waarop hij de onderwijsinstelling niet behoeft te bezoeken, zal hij daarvoor het normale voor een dag geldende periode-inkomen ontvangen (zonder overwerktoeslag).
HOOFDSTUK XIII: BEDRIJFSTAKORGANEN.
Artikel 55: Vakraad voor de Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie
1. Er is een Stichting Vakraad voor de Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie. Alle hierna te noemen “Vakraad”.
2. De statuten en reglementen van de Vakraad, alsook de door de Vak- raad met betrekking tot de uitvoering of interpretatie van de bepalingen van de CAO vast te stellen toelichting, reglementen en voorschriften, worden geacht onderdeel van de CAO uit te maken (Bijlage XIII A en XIII B).
3. De Vakraad heeft ten doel goede sociale verhoudingen in de bedrijfstakken te bevorderen, in het bijzonder door het geven van leiding aan de uitvoering en toepassing van deze CAO.
4. De Vakraad treedt niet in aangelegenheden die zijn voorbehouden aan de onderhandelingen van CAO-partijen of die behoren tot de dagelijkse werkingssfeer van andere paritaire bedrijfstakorganen.
5. Waar in de CAO sprake is van de bevoegdheid van de Vakraad tot het nemen van beslissingen, het verlenen van dispensaties, het toestaan van afwijkingen en dergelijke, geldt dat de desbetreffende uitspraken van de Vakraad schriftelijk ter kennis worden gebracht van de betrokkene(n).
Artikel 56: SO MITT
1. Er is een Stichting Opleidingsfonds voor de Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textieindustrie, hierna te noemen SO MITT. De werkingssfeer van SO MITT strekt zich uit over de ondernemingen genoemd onder artikel 1 lid 3 en lid 4. De statuten en reglementen van SO MITT zijn onderdeel van de CAO (Bijlage XV A en XV B).
2. SO MITT heeft ten doel:
het in stand houden van opleidingen ten behoeve van de mode-, interieur-, tapijt en textielindustrie, en het aanvragen van of bemidde ling verlenen ter verkrijging van subsidies of andere financiële middelen en het verstrekken van subsidies en voorzieningen primair ten behoeve van genoemde industriële sectoren.
Artikel 57: Pensioenfonds
1. Er is een Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie welke ten doel heeft het overeenkomstig zijn reglement verstrekken van pensioenen aan deelnemers of gewezen
deelnemers in geval van ouderdom of in geval van hun overlijden aan hun nagelaten betrekkingen.
2. De reglementen van het fonds – vastgesteld, aangevuld, respectievelijk gewijzigd in overleg tussen CAO-partijen – houden onder meer de regeling in met betrekking tot:
het deelnemerschap van de werknemers; de uitkeringen uit de fondsen;
de premieheffing.
3. Van de bij de aangesloten werkgever te heffen premie komt eenderde gedeelte ten laste van de werknemer.
4. De werkgever is verplicht vanaf 1 januari 2015 zijn werknemers met een salaris boven €103.317 (2017), welk bedrag jaarlijks per 1 januari wordt aangepast conform de Wet verlaging maximumopbouw en maximering pensioengevend inkomen, een verzekering voor het nabestaandenpensi- oen tot ten hoogste het huidige niveau van het maximum pensioengevend salaris (2017: € 160.953) aan te bieden.
Artikel 58: Sociaal Fonds voor de Mode-, Interieur-, Tapijt en Textielindustrie (SF MITT)
1. Er is een Stichting Sociaal Fonds voor de Mode-, Interieur-, Tapijt en Textielindustrie (nader te noemen SF MITT) waarvan de werkingssfeer zich uitstrekt over de ondernemingen die vallen onder artikel 1.
De statuten en reglementen van SF MITT zijn onderdeel van de CAO (Bijlage XIV A en XIV B).
2. Het SF MITT heeft ten doel:
a. Het innen, beheren en distribueren van gelden ter financiering van de gemaakte kosten voor de mode-, interieur-, tapijt- en textielindustrie conform de statuten en reglementen.
b. Het aanvragen van of bemiddeling verlenen ter verkrijging van subsidies of andere financiële middelen in het belang van de mode-, interieur-, tapijt- en textielindustrie conform de statuten en reglementen.
c. Onderdeel van het Sociaal Fonds zijn de geoormerkte gelden, genaamd “Werkgelegenheidsfonds Tapijt en Textiel”, waarvan de gelden bestemd worden voor promotie- en werkgelegenheidsprojecten in de Tapijt- en Textielindustrie in relatie tot arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden om een positief imago van de sector te handhaven of te verbeteren.
3. a. De werkgever is jaarlijks een heffing verschuldigd aan het SF MITT.
b. De heffing moet door de werkgever worden voldaan aan een door het
SF MITT aan te wijzen administrateur.
c. De werkgever is verplicht op eerste aanvrage van de administrateur de vereiste informatie te verstrekken voor het vaststellen van de heffing en op de eerste aanvrage van de administrateur de voor hem vastgestelde (voorschot) heffing te betalen.
d. De hoogte van de heffing wordt vastgesteld door CAO-partijen, nadat hierover advies is ingewonnen bij het bestuur van het SF MITT. CAO- partijen zijn eveneens bevoegd om, na advies van het bestuur van het SF MITT te hebben ingewonnen, een korting op de in het derde lid, onder h, bedoelde percentages te verlenen indien de financiële toestand van het SF MITT dit mogelijk maakt. CAO-partijen bepalen dan tevens welk deel van de korting ten goede komt aan de werknemer respectievelijk de werkgever.
e. Vanaf 1 juli 2016 tot en met 31 december 2020 wordt de heffing uitgedrukt in een percentage van de door de werkgever aan zijn werknemers uitbetaalde loonsom zoals bedoeld onder f tot een maximum per 1 januari 2017 van € 160.953,- per werknemer. Na 1 januari 2017 wordt dit maximumbedrag jaarlijks per 1 januari geïndexeerd conform het indexcijfer zoals bedoeld onder g. Het aldus gevonden bedrag wordt op een hele euro naar boven afgerond.
f. Onder loonsom zoals bedoeld onder e wordt verstaan het voor de werknemer op de peildatum geldende tot een jaarbedrag herleide vaste bruto-salaris in geld, daaronder begrepen de vakantietoeslag, ploegentoeslag, de 13e maanduitkeringen, kerst- of eindejaarsuitkeringen, vaste persoonlijke toeslagen, toeslag voor structureel roostermatig overwerk en overige vaste toeslagen, mits schriftelijk met de werkgever overeengekomen, en provisietoeslagen die in het jaar voorafgaand aan het lopende jaar zijn vastgesteld, het geheel op een euro naar boven afgerond.
Voor het (opnieuw) vaststellen van de loonsom van een werknemer geldt als peildatum:
- de eerste dag van elk kalenderjaar;
- indien de werknemer in de loop van een kalenderjaar (opnieuw) onder de CAO komt te vallen: bij
- ( hernieuwde) aanvang van de deelname aan de CAO;
- indien de werknemer in de loop van een kalenderjaar een arbeidsovereenkomst met een andere werkgever aangaat: bij aanvang van de nieuwe arbeidsovereenkomst.
Indien op de datum van (hernieuwde) vaststelling van de loonsom, zoals bedoeld in de vorige volzin, de werkgever aan de werknemer tijdelijk geen bruto-salaris of niet het normale bruto-salaris is verschuldigd, omdat de werknemer:
- wegens gehele of gedeeltelijke werkloosheid tijdens het bestaan van de arbeidsovereenkomst een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet geniet;
- gebruik maakt van xxxxxx ingevolge de Xxx op het ouderschapsverlof;
wordt met inachtneming van het in het vorige onderdeel bepaalde als bruto-salaris van de werknemer beschouwd het bruto-salaris dat zonder het verzuim voor hem zou hebben gegolden.
g. Onder indexcijfer zoals bedoeld onder e wordt verstaan het percentage in twee decimalen nauwkeurig vastgesteld, waarmee de lonen in de CAO stijgen of dalen in de periode van een jaar lopend van 1 oktober liggend voor de datum waarop het cijfer moet worden toegepast tot 2 oktober van het daaraan voorafgaande jaar.
h. De door de werkgever aan het SF MITT te betalen heffing bedraagt vanaf 1 juli 2016:
- voor ondernemingen die vallen onder artikel 1, lid 3, en artikel 1, lid 4, 0,2% van de door de werkgever in een kalenderjaar uitbetaalde loonsom in de zin van onderdeel e.
Het bestuur van SF MITT kan een korting geven op deze premie. vanaf 1 januari 2018:
- voor ondernemingen die vallen onder artikel 1, lid 3, en artikel 1, lid 4, 0,3% van de door de werkgever in een kalenderjaar uitbetaalde loonsom in de zin van onderdeel e.
Het bestuur van SF MITT kan een korting geven op deze premie.
HOOFDSTUK XIV: LOOPTIJD.
Artikel 59: Looptijd
Deze CAO is aangegaan voor de periode van 1 juli 2016 tot en met 31 december 2018, behoudens de artikelen 1 en 2, sub 3, 4 en 21, alsmede de
artikelen 55, 56 en 58, welke van kracht zijn tot en met 31 december 2020. De CAO eindigt van rechtswege zonder dat daartoe enige opzegging vereist is.
PROTOCOL 2016/2018
1. Inkomensontwikkeling
In de volgende CAO-periode(s) zal het verschil tussen het theoretisch maximum uurloon en het reële maximum uurloon voor textiel-tapijt (functiegroep 8) in de loonschalen in stappen van maximaal 1%, op 1 januari van enig kalenderjaar, worden overbrugd totdat het theoretisch maximum is bereikt.
2. Pensioenen: Bpf MITT en AOW
De huidige pensioenregeling wordt wat betreft pensioenpremie, opbouwpercentage, franchise en maximum pensioengevend loon (conform fiscale maximum) ongewijzigd voortgezet.
Cao-partijen zullen nadere afspraken met elkaar maken in verband met de fiscale verhoging van de pensioen-richtleeftijd met ingang van 1-1-2018 van 67 naar 68 jaar. Het blijft mogelijk om eerder met pensioen te gaan, bijv. op de AOW-gerechtigde leeftijd, waarbij dan de pensioenaanspraken actuarieel neutraal worden omgezet.
Leeftijdsgrenzen
Cao-partijen spreken af dat de leeftijden / leeftijdsgrenzen van de seniorendagen en andere ontziemaatregelen meelopen met de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd in die zin dat:
per 1 januari 2018 de leeftijden / leeftijdsgrenzen opschuiven met 6 maanden. Voor de periode daarna spreken cao-partijen af dat de verhoging van de AOW- gerechtigde leeftijd op dezelfde wijze wordt gevolgd.
3. Duurzame Inzetbaarheid
Cao-partijen spreken af op basis van de ESF-subsidieaanvrage van SO MITT het beleid inzake het ondersteunen, stimuleren en enthousiasmeren van werkgevers en werknemers bij Duurzame Inzetbaarheid voort te zetten onder de titel “Tailormade gezond & energiek werken nu én in de toekomst!: Duurzame Inzetbaarheid in de MITT-branche”.
De intentie van cao-partijen is om het zgn. PKB (Persoonlijk Keuze Budget) in plaats van zgn. seniorendagen in de volgende cao-periode in te voeren. Bij deze discussie worden ook de andere zgn. ontziemaatregelen in de CAO MITT betrokken.
4. Modernisering Xxx XXXX / herschrijven XXX XXXX
Er wordt naar gestreefd de technische voorbereidingen voor de invoering van de gemoderniseerde herschreven XXX XXXX uiterlijk op 1-1-2018 af te ronden, waarna gestreefd wordt naar invoering uiterlijk per 1-7-2018. Uit- gangspunt daarbij voor cao-partijen is een budgettair neutrale modernisering en voorafgaande instemming door cao-partijen.
In dit kader worden onder andere de regelingen inzake arbeidsduur, werktij-
den, toeslagen (overwerk, feestdagen en ploegendienst) geharmoniseerd en geüniformeerd.
Daarnaast zijn doelstellingen van deze modernisering het vergroten van de flexibiliteit en het realiseren van een eerlijke beloning. Er wordt voorzien in een overgangsregeling in verband met de invoering van een nieuwe ploe- gentoeslagmatrix. Er zullen voorlichtings-bijeenkomsten worden georgani- seerd over deze modernisering van de XXX XXXX.
5.Sociaal Akkoord / Participatie mensen met een arbeidsbeperking Cao-partijen doen een beroep op werkgevers in de sector een bijdrage te leveren aan het verhogen van de arbeidsparticipatie van mensen met een
achterstand op de arbeidsmarkt. Cao-partijen zullen zich daartoe samen met individuele werkgevers in de sector inspannen ommedewerkers met een arbeidsbeperking te plaatsen bij werkgevers in de sector.
6. Toekomstige 3e WW-(en WGA-)jaar
Cao-partijen spreken af dat de duur en de opbouw van de WW en loongerelateerde WGA worden gerepareerd conform de afspraken die hierover in het Sociaal Akkoord van april 2013 zijn gemaakt. De premie hiervoor, inclusief de uitvoeringkosten, komt conform de brief van de Stichting van de Arbeid van 24 november 2015 voor rekening van de werknemer en wordt ingehouden op het nettoloon, zodra een overeenkomst met een uitvoerder is gesloten.
Zodra de Stichting van de Arbeid een keuze heeft gemaakt voor een landelijke uitvoeringsorganisatie zullen cao-partijen, met inachtneming van dit advies en de StvdA-aanbevelingen van 24 december 2013 en 11 juli 2014, overleg voeren om inhoudelijk afspraken te maken over een private aanvullende WW- en WGA-verzekering, waarmee de huidige hoogte en duur van de wettelijke WW- en loongerelateerde WGA-uitkering worden gehandhaafd. Zo nodig wordt de cao opengebroken.
7. Arbeidsmarkt / scholing / werken met behoud van uitkering
Cao-partijen besluiten de sectorcampagne “Wat maak jij ervan” voort te zetten om jongeren te interesseren voor een opleiding / beroep in de sector, indien mogelijk in samenwerking met scholen en andere partners.
8. Financiële foto en Scan keurmerk mantelzorgvriendelijke werkplek
Cao-partijen spreken af dat in de Vakraad MITT een presentatie gegeven zal worden van de zgn. financiële foto, die werknemers inzicht moet geven in hun positie op de arbeidsmarkt en hun mobiliteitsmogelijkheden. Ook zal een presentatie gegeven worden in de Vakraad MITT van de scan m.b.t. mantelzorg door de stichting Werk & Mantelzorg.
9. SAVAMITT
De CAO SAVAMITT wordt met een jaar verlengd (januari 2017 t/m decem- ber 2017). Het contract met verzekeraar CBA over de collectief verplichte WGA-Hiaatverzekering Uitgebreid wordt eveneens verlengd met een jaar.
De premie voor deze verzekering bedraagt in 2017 0,097%; de werkgever mag deze premie op het loon van de werknemer inhouden. Voor zgn. oude gevallen blijft de korting van kracht en is de premie 0%.
Medio 2017 worden de gesprekken over een integrale branchegerichte aanpak van verzuim, re-integratie en arbeidsongeschiktheid met CBA en andere partijen hervat.
10. Internationale solidariteit
CAO-partijen zullen tijdens de looptijd van de CAO € 25.000 ter beschikking stellen voor arbeidsomstandigheden-, scholing- en/of kinderopvangprojecten in het buitenland in regio’s waar ondernemingen uit de bedrijfstak actief zijn.
11. Diversen
Bevallingsverlof / Kraamverlof
Naast het recht op 1 dag doorbetaald verlof voor het bijwonen van de beval- ling wordt in de CAO MITT het recht op 2 dagen betaald kraamverlof vastge- legd.
Vakbondscontributie
De regeling inzake medewerking van de werkgever aan de fiscale facilitering van de vakbondscontributie (artikel 6, lid 6, Xxx XXXX) wordt voortgezet.
Heffing Sociaal Fonds MITT
De heffing wordt per 1 januari 2017 gecontinueerd op 0,2% van de relevante loonsom. Per 1 januari 2018 wordt de heffing verhoogd naar 0,3% van de relevante loonsom. Op de premie kan een korting worden toegepast, zodanig dat de premie in enig jaar minder dan het genoemde percentage bedraagt.
IMVO-convenant kleding
Cao-partijen spreken af zich te zullen inspannen om bedrijven tot het IMVO- convenant te laten toetreden.
ROS-regeling
De ROS-regeling voor de mode- en interieursector wordt per 1-1-2017 beëin- digd.
RAM-premiecompensatie
Over de aanwending van het resterende werkgeversdeel van de vervallen RAM-premie t/m 2020 worden in de volgende cao-periode(s) afspraken ge- maakt.
12. Bijdrage collectieve belangenbehartiging
De bijdrage collectieve belangenbehartiging / AWVN-bijdrage zal worden gecontinueerd.
BIJLAGE I
VOORBEELD VOOR EEN INDIVIDUELE ARBEIDSOVEREENKOMST, ALS BEDOELD IN ARTIKEL 3 LID 3 EN
ARTIKEL 4 LID 3.
1 ………………………………………….....................................
.
gevestigd te ,
hierna te noemen de werkgever, en
2. de heer/mevrouw ,
geboren d.d..............................................................................
wonende te .............................................................................
hierna te noemen de werknemer,
verklaren hiermede een arbeidsovereenkomst te hebben gesloten. De werknemer heeft zich daardoor verbonden met ingang van
.................................................................................................
op de afdeling ...............................................….......................
te ..........................................................................................1..
in de functie van ......................................................................
in.dienst met een arbeidstijd van 2
tegen een aanvangsalaris van € .............................................
bruto per maand
1 Hier dient de plaats te worden vermeld waar de arbeid wordt verricht. Indien de werknemer voor een langere termijn dan een maand werkzaam zal zijn buiten Nederland, dient mede de duur van die werkzaamheid, de huisvesting, de toepasselijkheid van de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving dan wel opgave van de voor de uitvoering van die wetgeving verantwoordelijke organen, de geldsoort waarin betaling zal plaatsvinden, de vergoedingen waarop de werknemer recht heeft en de wijze waarop de terugkeer is geregeld, vermeld te worden.
2 Volledige dienst of deeltijddienst met een arbeidstijd van …
uur per week of 2-, 3-, 4- of 5-ploegendienst.
(functiegroep .........................met periodieken) in
dienst van de werkgever arbeid te verrichten op de voorwaarden van de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor de Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie .
Er wordt een proeftijd overeengekomen conform artikel 12 lid 1 van de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor de Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie .
Onverminderd het in de artikelen 7:678 en 679 van het Burgerlijk Wetboek bepaalde, heeft gedurende de proeftijd elke partij het recht de dienstbetrekking met een termijn van één dag te beëindigen.
Onverminderd het in de voorgaande alinea bepaalde, wordt de dienstbetrekking aangegaan voor: 3
- onbepaalde tijd
- een bepaalde tijdsduur, en wel tot......................................
- het verrichten van een bepaald geheel van werkzaamheden (dan wel een bepaald karwei) en wel
............................................................................................
- het verrichten van tijdelijke werkzaamheden, gedurende maximaal een half jaar en wel tot
...................................……..................................................
De opzeggingstermijnen van artikel 12 van deze CAO zijn van toepassing.
Bij een volledig kalenderjaar dienstverband heeft de werknemer recht op vakantiedagen.
Voor dit jaar bestaat nog recht op dagen.
3 Kies de betreffende formulering.
BIJLAGE I/2
De werknemer verklaart een exemplaar van de Collectieve Arbeidsovereenkomst van de werkgever te hebben ontvangen, van de daarin neergelegde bepalingen goede nota te hebben genomen en zich met de inhoud hiervan te verenigen.
Tevens ontvangt de werknemer hierbij de voor hem/haar geldende pensioenregeling, welke regeling op
............................……............... ingaat.
Tenslotte zijn (is) op de werknemer nog de volgende regeling(en) van toepassing:
…………………………………………………………………..
…………………………………………………………………..
…………………………………………………………………..
………………………………………………………………….. Plaats: Datum:
…………………………………………………………………..
De werkgever: De werknemer:
………………………………. ……………………………..
Wij verzoeken u bijgaande exemplaren te ondertekenen en ons per omgaande één hiervan terug te sturen.
BIJLAGE IIA : FUNCTIERASTER EN FUNCTIEGROEPSINDELING MODE- EN INTERIEURINDUSTRIE
BIJLAGE IIB : FUNCTIERASTER EN FUNCTIEGROEPSINDELING TAPIJT- EN TEXTIELINDUSTRIE – PRODUCTIE
BIJLAGE IIB : FUNCTIERASTER EN FUNCTIEGROEPSINDELING TAPIJT- EN TEXTIELINDUSTRIE – OVERIGE DISCIPLINES
BIJLAGE III SALARISSCHALEN
Voor omrekening naar een 38-urige werkweek gelden de volgende factoren:
• 1 dag = 7,6 uur
• 1 week = 38 uur
• 4 weken = 152 uur
• 1 maand = 165,23 uur = 4,35 week
• 1 jaar = 260,89 dagen = 52,18 weken
261 dagen = 52,2 weken
Voor omrekening naar een 37-urige werkweek gelden de volgende factoren:
• 1 dag = 7,4 uur
• 1 week = 37 uur
• 4 weken = 148 uur
• 1 maand = 160,95 uur = 4,35 week
• 1 jaar = 260,89 dagen = 52,18 weken
261 dagen = 52,2 weken
Voor omrekening naar een 36-urige werkweek gelden de volgende factoren:
• 1 dag = 7,2 uur
• 1 week = 36 uur
• 4 weken = 144 uur
• 1 maand = 156,54 uur = 4,35 week
• 1 jaar = 260,89 dagen = 52,18 weken
261 dagen = 52,2 weken
88
LOONSCHALEN IN UURLONEN als bedoeld in artikel 22, lid 2a, XXX XXXX
III-1 TAPIJT- EN TEXTIELINDUSTRIE, VAN 1 JULI 2016 TOT 1 SEPTEMBER 2017
Leeftijdschaal
Functiegroep | 1 | 2 | 3 | 4 | |
Xxxxxxxx | |||||
00 | 34,50% | € 3,91 | € 3,94 | € 3,98 | € 4,04 |
17 | 39,50% | € 4,47 | € 4,51 | € 4,56 | € 4,63 |
18 | 45,50% | € 5,15 | € 5,20 | € 5,25 | € 5,33 |
19 | 52,50% | € 5,94 | € 6,00 | € 6,06 | € 6,15 |
20 | 61,50% | € 6,96 | € 7,02 | € 7,10 | € 7,20 |
21 | 72,50% | € 8,21 | € 8,28 | € 8,37 | € 8,49 |
22 | 85,00% | € 9,62 | € 9,71 | € 9,81 | € 9,95 |
23 | 100,00% | € 11,32 | € 11,42 | € 11,54 | € 11,71 |
Functiejarenschaal
Functiegroep | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | |
Minimum uurloon | € 11,32 | € 11,42 | € 11,54 | € 11,71 | € 12,20 | € 12,78 | € 13,55 | € 14,47 | € 15,66 | € 16,73 | € 17,79 | |
Xxx. uurloon textiel/tapijt tot 1-1-2017 | € 18,44 | |||||||||||
Xxx. uurloon textiel/tapijt tot 1-9-2017 | €18,62 | |||||||||||
Maximum uurloon (theoretisch) | € 11,44 | € 11,63 | € 12,03 | € 12,66 | € 13,57 | € 14,88 | € 16,73 | € 19,16 | € 21,80 | € 24,47 | € 26,93 | |
Aantal periodieken | 2 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | |
Periodiek verhogingspercentage | 0,53% | 0,92% | 1,42% | 2,03% | 2,25% | 2,74% | 3,35% | 4,05% | 4,36% | 4,63% | 4,67% |
LOONSCHALEN IN UURLONEN als bedoeld in artikel 22, lid 2a, XXX XXXX
III-1A TAPIJT- EN TEXTIELINDUSTRIE, VAN 1 SEPTEMBER 2017 TOT 1 JANUARI 2018 (+ 1,5%)
Leeftijdschaal
Functiegroep | 1 | 2 | 3 | 4 | |
Xxxxxxxx | |||||
00 | 34,50% | € 3,96 | € 4,00 | € 4,04 | € 4,10 |
17 | 39,50% | € 4,54 | € 4,58 | € 4,63 | € 4,70 |
18 | 45,50% | € 5,23 | € 5,27 | € 5,33 | € 5,41 |
19 | 52,50% | € 6,03 | € 6,08 | € 6,15 | € 6,24 |
20 | 61,50% | € 7,07 | € 7,13 | € 7,20 | € 7,31 |
21 | 72,50% | € 8,33 | € 8,40 | € 8,49 | € 8,62 |
22 | 85,00% | € 9,77 | € 9,85 | € 9,95 | € 10,11 |
23 | 100,00% | € 11,49 | € 11,59 | € 11,71 | € 11,89 |
Functiejarenschaal
Functiegroep | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | |
Minimum uurloon | € 11,49 | € 11,59 | € 11,71 | € 11,89 | € 12,38 | € 12,97 | € 13,75 | € 14,69 | € 15,89 | € 16,98 | € 18,06 | |
Bijz. maximum uurloon textiel/tapijt van 1-9-2017 tot 0-0-00000 | € 18,90 | |||||||||||
Maximum uurloon (theoretisch) | € 11,61 | € 11,80 | € 12,21 | € 12,85 | € 13,77 | € 15,10 | € 16,98 | € 19,45 | € 22,13 | € 24,84 | € 27,33 | |
Aantal periodieken | 2 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | |
Periodiek verhogingspercentage | 0,52% | 0,91% | 1,42% | 2,02% | 2,25% | 2,74% | 3,36% | 4,05% | 4,36% | 4,63% | 4,67% |
LOONSCHALEN IN UURLONEN als bedoeld in artikel 22, lid 2b, XXX XXXX
III-2 MODE-, INTERIEURINDUSTRIE VAN 1 JULI 2016 TOT 1 SEPTEMBER 2017
Leeftijdschaal
Functiegroep | 1 | 2 | 3 | 4 | |
Xxxxxxxx | |||||
00 | 34,50% | € 3,87 | € 3,90 | € 3,94 | € 4,00 |
17 | 39,50% | € 4,43 | € 4,47 | € 4,51 | € 4,58 |
18 | 45,50% | € 5,10 | € 5,15 | € 5,20 | € 5,28 |
19 | 52,50% | € 5,89 | € 5,94 | € 6,00 | € 6,09 |
20 | 61,50% | € 6,89 | € 6,96 | € 7,03 | € 7,13 |
21 | 72,50% | € 8,13 | € 8,20 | € 8,29 | € 8,41 |
22 | 85,00% | € 9,53 | € 9,61 | € 9,72 | € 9,86 |
23 | 100,00% | € 11,21 | € 11,31 | € 11,43 | € 11,60 |
Functiejarenschaal
Functiegroep | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | |
Minimum uurloon | € 11,21 | € 11,31 | € 11,43 | € 11,60 | € 12,08 | € 12,66 | € 13,42 | € 14,33 | € 15,51 | € 16,56 | € 17,62 | |
Maximum uurloon | € 11,33 | € 11,52 | € 11,91 | € 12,54 | € 13,44 | € 14,73 | € 16,56 | € 18,97 | € 21,59 | € 24,23 | € 26,66 | |
Aantal periodieken | 2 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | |
Periodiek verhogingspercentage | 0,54% | 0,93% | 1,40% | 2,03% | 2,25% | 2,73% | 3,34% | 4,05% | 4,36% | 4,63% | 4,66% |
LOONSCHALEN IN UURLONEN als bedoeld in artikel 22, lid 2b, XXX XXXX
III-2 MODE-, INTERIEURINDUSTRIE VAN 1 SEPTEMBER 2017 tot 1 JANUARI 2018 (+1,5%)
Leeftijdschaal
Functiegroep | 1 | 2 | 3 | 4 | |
Xxxxxxxx | |||||
00 | 34,50% | € 3,93 | € 3,96 | € 4,00 | € 4,06 |
17 | 39,50% | € 4,50 | € 4,53 | € 4,58 | € 4,65 |
18 | 45,50% | € 5,18 | € 5,22 | € 5,28 | € 5,36 |
19 | 52,50% | € 5,97 | € 6,03 | € 6,09 | € 6,18 |
20 | 61,50% | € 7,00 | € 7,06 | € 7,13 | € 7,24 |
21 | 72,50% | € 8,25 | € 8,32 | € 8,41 | € 8,53 |
22 | 85,00% | € 9,67 | € 9,76 | € 9,86 | € 10,00 |
23 | 100,00% | € 11,38 | € 11,48 | € 11,60 | € 11,77 |
Functiejarenschaal
Functiegroep | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | |
Minimum uurloon | € 11,38 | € 11,48 | € 11,60 | € 11,77 | € 12,26 | € 12,85 | € 13,62 | € 14,54 | € 15,74 | € 16,81 | € 17,88 | |
Maximum uurloon | € 11,50 | € 11,69 | € 12,09 | € 12,73 | € 13,64 | € 14,95 | € 16,81 | € 19,25 | € 21,91 | € 24,59 | € 27,06 | |
Aantal periodieken | 2 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | |
Periodiek verhogingspercen- tage | 0,53% | 0,91% | 1,41% | 2,04% | 2,25% | 2,72% | 3,35% | 4,05% | 4,36% | 4,63% | 4,67% |
LOONSCHALEN IN UURLONEN als bedoeld in artikel 22, lid 2c, XXX XXXX
III-3 MODE-, INTERIEUR-, TAPIJT- EN TEXTIELINDUSTRIE VAN 1 JANUARI 2018 tot 1 APRIL 2018
Leeftijdschaal
Functiegroep | 1 | 2 | 3 | 4 | |
Xxxxxxxx | |||||
00 | 34,50% | € 3,93 | € 3,96 | € 4,00 | € 4,06 |
17 | 39,50% | € 4,50 | € 4,53 | € 4,58 | € 4,65 |
18 | 45,50% | € 5,18 | € 5,22 | € 5,28 | € 5,36 |
19 | 52,50% | € 5,97 | € 6,03 | € 6,09 | € 6,18 |
20 | 61,50% | € 7,00 | € 7,06 | € 7,13 | € 7,24 |
21 | 72,50% | € 8,25 | € 8,32 | € 8,41 | € 8,53 |
22 | 85,00% | € 9,67 | € 9,76 | € 9,86 | € 10,00 |
23 | 100,00% | € 11,38 | € 11,48 | € 11,60 | € 11,77 |
Functiejarenschaal
Functiegroep | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | |
Minimum uurloon | € 11,38 | € 11,48 | € 11,60 | € 11,77 | € 12,26 | € 12,85 | € 13,62 | € 14,54 | € 15,74 | € 16,81 | € 17,88 | |
Bijz. maximum uurloon textiel/tapijt van 1-1-2018 tot 0-0-00000 | € 19,01 | |||||||||||
Max..uurloon (theoretisch) | € 11,61 | € 11,80 | € 12,21 | € 12,85 | € 13,77 | € 15,10 | € 16,98 | € 19,45 | € 22,13 | € 24,84 | € 27,33 | |
Aantal periodieken | 4 | 4 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | |
Periodiek verhogingspercen- tage | 0,51% | 0,70% | 1,31% | 1,84% | 2,05% | 2,50% | 3,08% | 3,75% | 4,06% | 4,34% | 4,40% |
LOONSCHALEN IN UURLONEN als bedoeld in artikel 22, lid 2c, XXX XXXX
III-3 MODE-, INTERIEUR-, TAPIJT- EN TEXTIELINDUSTRIE VAN 1 APRIL 2018 tot 1 JANUARI 2019 (+ 2%)
Leeftijdschaal
Functiegroep | 1 | 2 | 3 | 4 | |
Xxxxxxxx | |||||
00 | 34,50% | € 4,01 | € 4,04 | € 4,08 | € 4,14 |
17 | 39,50% | € 4,59 | € 4,63 | € 4,67 | € 4,74 |
18 | 45,50% | € 5,28 | € 5,33 | € 5,38 | € 5,46 |
19 | 52,50% | € 6,10 | € 6,15 | € 6,21 | € 6,31 |
20 | 61,50% | € 7,14 | € 7,20 | € 7,28 | € 7,39 |
21 | 72,50% | € 8,42 | € 8,49 | € 8,58 | € 8,71 |
22 | 85,00% | € 9,87 | € 9,95 | € 10,06 | € 10,21 |
23 | 100,00% | € 11,61 | € 11,71 | € 11,83 | € 12,01 |
Functiejarenschaal
Functiegroep | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | |
Minimum uurloon | € 11,61 | € 11,71 | € 11,83 | € 12,01 | € 12,51 | € 13,11 | € 13,89 | € 14,83 | € 16,05 | € 17,15 | € 18,24 | |
Bijz. maximum uurloon textiel/tapijt van 1-4-2018 tot 0-0-00000 | € 19,47 | |||||||||||
Xxx.uurloon theoretisch | € 11,84 | € 12,04 | € 12,45 | € 13,11 | € 14,05 | € 15,40 | € 17,32 | € 19,84 | € 22,57 | € 25,34 | € 27,88 | |
Aantal periodieken | 4 | 4 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | |
Periodiek verhogingspercen- tage | 0,50% | 0,70% | 1,31% | 1,83% | 2,05% | 2,50% | 3,09% | 3,75% | 4,06% | 4,34% | 4,40% |
BIJLAGE IV PLOEGENTOESLAG: INCONVENTIËNTE URENMATRIX
Toelichting op de matrix:
De inconveniënte urenmatrix is van toepassing op werknemers die in ploegendienst werken. In de matrix zijn voor een hele week tijdblokken aangegeven (I t/m V) waarover een bepaalde toeslag is verschuldigd.
De hoogte van de toeslagen voor de blokken I t/m V is opgenomen in artikel 25 lid 3 van de CAO.
De hoogte van de toeslag varieert naar gelang uren meer of minder inconveniënt zijn.
Basis percentage | 8% of 14,9% | |
I | tarief I | 0% |
II | tarief II | 15% |
III | tarief III | 22% |
IV | tarief IV | 28% |
V | tarief V | 48% |
PLOEGENTOESLAG: INCONVENTIËNTE URENMATRIX
uur | maandag | dinsdag | woensdag | donderdag | vrijdag | zaterdag | zondag | uur |
0:00 | 0:00 | |||||||
1:00 | 1:00 | |||||||
2:00 | IV | III | III | III | III | IV | 2:00 | |
3:00 | 3:00 | |||||||
4:00 | 4:00 | |||||||
5:00 | 5:00 | |||||||
6:00 | II | II | II | II | II | 6:00 | ||
7:00 | I | I | I | I | I | 7:00 | ||
8:00 | 8:00 | |||||||
9:00 | 9:00 | |||||||
10:00 | 10:00 | |||||||
11:00 | V | 11:00 | ||||||
12:00 | 12:00 | |||||||
13:00 | 13:00 | |||||||
14:00 | 14:00 | |||||||
15:00 | 15:00 | |||||||
16:00 | 16:00 | |||||||
17:00 | 17:00 | |||||||
18:00 | II | II | II | II | 18:00 | |||
19:00 | 19:00 | |||||||
20:00 | 20:00 | |||||||
21:00 | IV | V | 21:00 | |||||
22:00 | III | III | III | III | IV | 22:00 | ||
23:00 | 23:00 | |||||||
24.00 | 24.00 |
BIJLAGE V
MEEST GANGBARE ROOSTERS
• De toeslagen zijn berekend op grond van de toeslagen zoals vermeld in artikel 25, lid 3.a en 3.b.
• De toeslag (met één decimaal achter de komma) dient te worden betaald over het salaris.
toeslagpercentage | |
basis | 8,0 of 14,9 |
I | 0,0 |
II | 15,0 |
III | 22,0 |
IV | 28,0 |
V | 48,0 |
Meest gangbare roosters:
De 36 uur bedrijven kunnen ingeroosterd zijn in een bedrijfstijd van 72, 76, 80 uur bij 2 ploegendienst
De 38 uur bedrijven kunnen ingeroosterd zijn in een bedrijfstijd van 76, 80 uur bij 2 ploegendienst
De 36 uur bedrijven kunnen ingeroosterd zijn in een bedrijfstijd van 108, 112, 120 uur bij 3 ploegendienst
De 38 uur bedrijven kunnen ingeroosterd zijn in een bedrijfstijd van 112, 120 uur bij 3 ploegendienst
MEEST GANGBARE ROOSTERS
Bij 36/38 uur bedrijven | ||||
arbeidstijd | bedrijfstijd | |||
2 ploegen | ||||
2*36 uur | 72 | ma 06.00-vrij 14.00 | ma 07.00-vrij 15.00 | ma 08.00-vrij 16.00 |
12,8 | 12,9 | 14,2 | ||
2*36/38 uur | 76 | ma 06.00-vrij 18.00 | ma 07.00-vrij 19.00 | ma 08.00-vrij 20.00 |
12,5 | 13,1 | 14,6 | ||
2*36/38 uur | 80 | ma 06.00-vrij 22.00 | ma 07.00-vrij 23.00 | ma 08.00-vrij 24.00 |
13,7 | 14,2 | 15,7 | ||
1*32+1*40 | 72 | ma 06.00-do/vrij 22.00 | ma 07.00-do/vrij 23.00 | ma 08.00-do/vrij 24.00 |
13,4 | 13,9 | 15,3 | ||
1*36+1*40 | 76 | ma 06.00-vrij 14.00 | ma 07.00-vrij 15.00 | ma 08.00-vrij 16.00 |
(1*32=3*40) | 13,3 | 13,6 | 14,9 | |
2*40 uur Pauze | 80 | ma 05.30-vrij 22.30 | ma 06.00-vrij 23.00 | |
in eigen tijd | 14,6 | 14,6 |
Bij 36/38 uur bedrijven | ||||
arbeidstijd | bedrijfstijd | |||
3 ploegen | ||||
3*36/38 uur | 112 | ma 06.00-vrij 22.00 | ma 07.00-vrij 23.00 | ma 08.00-vrij 24.00 |
18,3 | 18,5 | 18,7 | ||
114 | ma 06.00-vrij 24.00 | ma 07.00-za 01.00 | ma 08.00-za 02.00 | |
18,7 | 18,8 | 19,0 | ||
120 | ma 06.00-za 06.00 | ma 07.00-za 07.00 | ma 08.00-za 08.00 | |
19,5 | 19,6 | 19,9 | ||
Bij 36/38 uur bedrijven | ||||
arbeidstijd | bedrijfstijd | |||
4 ploegen | ||||
144 | zo 22.00-za 22.00 | zo 24.00-za 24.00 | ma 06.00-zo 06.00 | |
30,3 | 30,6 | 31,4 | ||
Bij 36/38 uur bedrijven | ||||
arbeidstijd | bedrijfstijd | |||
5 ploegen | ||||
168 | volcontinurooster | |||
28,0 |