Contract
Uitspraak van de Geschillencommissie Bureau Krediet Registratie, nr. 18.17 d.d. 17 mei 2018 te Amsterdam (mr. H.M. Xxxxxx, mr. C.P. Xxxxxxx, X.X. Xxxxxxxxxx, mr. X.X. Xxxxxxxxxx).
0. Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Commissie te laten beslechten, binnen de door het Reglement Geschillencommissie BKR (hierna: het Reglement) gestelde grenzen. De Commissie heeft kennis genomen van de door partijen overgelegde stukken.
Op eensluidend verzoek van partijen heeft de Commissie besloten tot schriftelijke afdoening van het geschil (artikel 13 lid 2 Reglement).
2. Standpunt van de betrokkene
De betrokkene maakt bezwaar tegen de registratie in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van een doorlopend krediet met contractnummer ******705. De overeenkomst wordt gekenmerkt door een achterstandsmelding (A) op 27 februari 2015 en een bijzonderheidscode 2 ((restant)vordering geheel opeisbaar) op 31 maart 2015. De overeenkomst heeft een werkelijke einddatum per 1 december 2016.
De betrokkene heeft zijn klacht als volgt toegelicht.
De betrokkene stelt dat hij is opgelicht door zijn inmiddels overleden accountant. De erven hebben nu een vordering op betrokkene van EUR 120.000. Betrokkene werd gedagvaard en er werd beslag gelegd op zijn vermogen (huis en schip). Dit beslag kwam tot stand tussen advocaat [X] en [incassobureau]. [Bank] heeft in corrupte samenwerking met [X] EUR 240.000 weggesluisd van de rekening van betrokkene naar de rekening van de accountant. Betrokkene heeft een klacht ingediend en gedagvaard. Xxxxxxxxxx had een betaalrekening bij de deelnemer met een roodstandfaciliteit van EUR 1.000. Hij had een maandelijkse voedingsverplichting van EUR 20, maar wist dat niet en stelt dat dat ook nergens staat. Hij maakte niet elke maand 20 euro over maar af en toe een hoger bedrag, waardoor hij in een jaar tijd in plaats van 240 euro, 330 euro had betaald. Hij heeft éénmaal op 31 oktober 2014 EUR 10,54 rood gestaan. Xxxxxxxxxx heeft verder nimmer een achterstand gehad.
Betrokkene vindt het overdreven daarvoor een registratie te doen.
Op het verweer van de deelnemer reageert de betrokkene dat het antwoord van de deelnemer niets toevoegt aan het geschil. Betrokkene herhaalt wat staat in zijn klachtbrief. Er is nimmer een
oneigenlijk “roodstand” geweest van betrokkene bij de deelnemer, afgezien van eenmaal EUR 10,54. Betrokkene verwacht excuses van de deelnemer en een aantrekkelijke rekening courant lening.
3. Standpunt van de deelnemer
De deelnemer stelt dat betrokkene op 19 juli 2004 een betaalrekening bij de deelnemer heeft afgesloten. Daaraan was een doorlopend krediet gekoppeld van EUR 1.000. Maandelijks moest een bedrag van EUR 50 worden voldaan. Dat was de voedingsverplichting. Op 16 mei 2014 is een nieuwe overeenkomst met de deelnemer gesloten. Er bleef een doorlopend krediet van EUR 1.000 van toepassing. De voedingsverplichting was EUR 20 per maand. De betrokkene was hiervan op de hoogte. De voedingsverplichting is opgenomen in de Algemene Voorwaarden. Bovendien heeft de deelnemer de betrokkene per email d.d. 20 januari 2014 hier nog eens op gewezen. De deelnemer stuurt meerdere kopieën van brieven aan betrokkene waarin hij is gewezen op de voedingsverplichting en de achterstand. De Algemene Voorwaarden 2014 waren van toepassing. In 2014 zijn op verschillende momenten betalingsachterstanden ontstaan, doordat betrokkene niet aan de voedingsverplichting van EUR 20 per maand voldeed. Omdat betrokkene ondanks herhaald verzoek niet aan zijn verplichtingen voldeed is de A en de code 2 gemeld. De deelnemer stuurt een overzicht van de betalingsachterstanden in de periode januari 2014 tot en met december 2014.
Betrokkene heeft wel betalingen verricht. Die werden toegewezen aan de oudst vervallen vordering. Bij brief d.d. 1 december 2014 heeft de deelnemer betrokkene erop gewezen dat als hij niet vóór 15 december 2014 aan zijn verplichtingen zou voldoen, de overeenkomst per direct zou worden beëindigd. Toen betaling uitbleef, is het dossier op 31 maart 2015 overgedragen aan de Gerechtsdeurwaarder en is het krediet opeisbaar gesteld. Code 2 is daardoor correct. Op 1 december 2016 is de vordering voldaan aan de deurwaarder, waarna een einddatum is gemeld. De registratie is niet disproportioneel. Er was veelvuldig sprake van een achterstand in de betalingsverplichting.
Betrokkene is meerdere malen gewezen op zijn verplichtingen jegens de deelnemer en op de hoogte gesteld van het verzaken van zijn verplichtingen.
De deelnemer stelt tot slot, dat betrokkene wel op de hoogte is gebracht van het beëindigen van de rekening. Dit is aangekondigd in de brief van 1 december 2014. De voedingsverplichting van EUR 20 per maand wordt vermeld in de overeenkomst van 2004 en van 2014 en de toepasselijke algemene voorwaarden. Ook is dat per email d.d. 20 januari 2014 genoemd. Betrokkene ontkent niet de brieven te hebben ontvangen. Het feit dat betrokkene de brieven niet goed heeft gelezen komt voor zijn eigen rekening. Als hij de brieven niet goed begreep had hij contact kunnen opnemen. De deelnemer kan betrokkene niet volgen in zijn berekeningen.
4. Beoordeling van het geschil
Uit de stukken is het volgende komen vast te staan.
De betrokkene maakt bezwaar tegen de registratie in het CKI van een doorlopend krediet met contractnummer ******705. De overeenkomst wordt gekenmerkt door een A op 27 februari 2015 en een code 2 op 31 maart 2015. De overeenkomst heeft een werkelijke einddatum per 1 december 2016.
De deelnemer legt onder andere een kopie over van een door de betrokkene ondertekende [overeenkomst] d.d. 16 mei 2014 waarin de voedingsverplichting ad EUR 20 per maand wordt vermeld. Tevens staat vermeld dat de maandtermijn uiterlijk op de laatste dag van de maand aan de deelnemer betaald moet zijn. De betrokkene was hier aldus van op de hoogte.
Alvorens de deelnemer overgaat tot registratie van een achterstand, is zij reglementair verplicht daarvoor te waarschuwen (een zogenaamde ‘vooraankondiging’), zodat men nog in de gelegenheid wordt gesteld de registratie te voorkomen. In beginsel rust op de deelnemer de plicht om aannemelijk te maken dat zij een vooraankondiging heeft verzonden, indien de klager dat betwist.
De administratie van de deelnemer kan tot bewijs strekken. Het is vaste jurisprudentie van de Geschillencommissie dat de deelnemer door overlegging van kopieën van brieven de verzending van de vooraankondiging aannemelijk kan maken. De deelnemer heeft daaraan voldaan. Uit de door de deelnemer overgelegde stukken is voldoende gebleken dat de deelnemer op 1 december 2014 een brief heeft verzonden naar het bij haar bekende adres met daarin de vereiste vooraankondiging. De betrokkene heeft de ontvangst van de brief overigens niet betwist. Hiermee is de registratie van de A conform de feiten en correct.
Doordat betaling uit bleef is de vordering op 1 december 2014 opgeëist en eind maart 2015 overgedragen aan de deurwaarder. De deelnemer heeft dat gemeld met een code 2. Ook deze registratie is conform de feiten en correct.
De registratie is technisch juist. De Commissie heeft vervolgens getoetst of de registratie voldoet aan het proportionaliteitsbeginsel. Het proportionaliteitsbeginsel houdt in dat de inbreuk op de belangen van de betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de registratie te dienen doel. Het belang van de registratie is enerzijds de betrokkene te beschermen tegen het aangaan van financiële verplichtingen die hij niet kan dragen en anderzijds dat kredietverstrekkers middels het
kredietregistratiesysteem in staat zijn de gegoedheid en het betaalgedrag van potentiële kredietnemers te toetsen en de afweging kunnen maken geen krediet te verlenen aan potentiële wanbetalers. Het hiertegenover staande belang van betrokkene is dat hij in de gelegenheid is kredieten af te sluiten voor het doen van aankopen of zelfs van een woonhuis en daarin niet wordt belemmerd door een negatieve registratie die in veel gevallen verhindert dat de betrokkene een krediet kan afsluiten.
De Commissie ziet echter geen aanleiding deze belangenafweging in het voordeel van betrokkene te laten slagen. De betrokkene heeft geen zwaarwegend belang voor schrapping van de registratie aangetoond. Er zijn geen, althans onvoldoende, bijzondere omstandigheden gesteld om de registratie te schrappen vanwege disproportionaliteit. Hoewel het gaat om een laag bedrag (een voedingsverplichting van 20 euro per maand), was sprake van een onregelmatig betalingspatroon. De aangevochten registratie is voorts niet de enige negatieve registratie op naam van betrokkene. In die omstandigheden weegt het belang van betrokkene (in verband met het risico op overkreditering) en kredietaanbieders bij handhaving van de registratie zwaarder dan het belang van betrokkene om (nieuwe) leningen aan te kunnen gaan.
Op grond van het vorenstaande acht de Commissie het geschil ongegrond.
5. De beslissing
De Commissie, in aanmerking genomen de toepasselijke reglementen, beslist dat de klacht van de betrokkene ongegrond is.