RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 324067 / HA ZA 08-3744
Vonnis van 12 oktober 2011
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LIVIUS BEHEER B.V.,
gevestigd te Rijnsburg, gemeente Katwijk (ZH) en kantoorhoudende te Noordwijk, 2. [A],
wonende te X, eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat: mr. M.P. Vogel te Amsterdam, tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FEWMORE HOLDING B.V.,
gevestigd te Hazerswoude Rijndijk, 2. [B],
wonende te Y, gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
advocaat: thans mr. C.H.J.M. Abeln te Amsterdam, voorheen xx. X. Xxxxxxxxxxxxx.
Partijen zullen hierna gezamenlijk Xxxxxx c.s. en Fewmore c.s. (in de derde persoon enkelvoud) genoemd worden. Afzonderlijk zullen partijen worden aangeduid als Xxxxxx, [A], Fewmore en [B].
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 maart 2009;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 8 juli 2009 met de daarin genoemde stukken;
- de akte houdende overlegging van producties zijdens Livius c.s. van
19 augustus 2009 met de in de dagvaarding genoemde producties 1 t/m 7;
- de akte uitlaten producties tevens akte houdende overlegging van producties zijdens Fewmore c.s. van 30 september 2009 met de producties 8 en 9.
1.2. Ter comparitie hebben partijen zich akkoord verklaard dat de rechtbank kennis neemt van de openbare faillissementsverslagen ter zake Bwana.
1.3. Ter comparitie heeft de rechtbank bepaald dat aan Fewmore c.s. gelegenheid wordt geboden zich bij akte uit te laten over de producties 1 t/m 9 zijdens Livius c.s. en dat Livius c.s. desgewenst daarop zou mogen reageren bij antwoord-akte. Daarbij is aangegeven dat het nadrukkelijk niet de bedoeling is dat bedoelde aktes zouden worden aangewend voor het verkapt nemen van conclusies van re- en dupliek, nu de rechtbank dit verzoek ter zitting heeft afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de antwoordakte aan de zijde van Xxxxxx x.x. van 23 december 2009 ingaat op onderwerpen die in de akte van Xxxxxxx c.s. van 30 september 2009 niet aan de orde zijn gesteld en bovendien een fors aantal nadere producties (10 t/m 31) bevat. Gelet hierop zal de antwoord-akte van Xxxxxx c.s., nu deze niet met de ter zitting gegeven instructie in overeenstemming is, in zijn geheel worden geweigerd. De daaropvolgende reactieve akte van Fewmore c.s. van 3 februari 2010 zal mitsdien ook niet aan het griffiedossier worden toegevoegd.
1.4. Ten slotte is vonnis nader bepaald op heden.
2. De feiten
2.1. [A] is apotheker. Hij is voorts bestuurder en enig aandeelhouder van Livius.
2.2. [B] is bestuurder en enig aandeelhouder van Fewmore.
2.3. [A] en [B] hebben op enig moment het idee opgevat om onder de naam ‘Kwaliteits Apotheek’ een franchiseformule voor apothekers met een bijbehorende webwinkel te ontwikkelen. [A] zou daarbij het zakelijke aspect voor zijn rekening nemen en
[B] de internetmarketing.
2.4. Op 5 februari 2004 heeft Fewmore de domeinnamen xxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx en xxxxxxxxxx-xxxxxxxx.xx geregistreerd (hierna: de domeinnamen).
2.5. Op 12 maart 2004 heeft [B] een aanvrage voor het hierna weergegeven Benelux beeldmerk gedeponeerd, welk merk vervolgens is ingeschreven onder nummer 756336 voor onder meer farmaceutische en geneeskundige producten (klasse 5) en diensten verleend door apothekers (klasse 44) (hierna: het beeldmerk):
2.6. Ter verwezenlijking van de in r.o. 2.3. genoemde formule hebben partijen besloten een vennootschap op te richten. Daarop vooruitlopend zijn [A] en [B] op 8 september 2004 via hun vennootschappen Xxxxxx en Fewmore een aandeel-
xxxxxxxxxxxxxxxxxxx aangegaan waarin zij en de nog op te richten vennootschap hun verplichtingen jegens elkaar regelen. Van deze aandeelhoudersovereenkomst maken de volgende bepalingen deel uit:
3.2 Het bestuur van de Vennootschap en de afzonderlijke bestuurders zullen alles doen en nalaten wat een goed bestuurder hoort te doen en te laten en is gehouden de belangen van de Vennootschap optimaal te behartigen en te bevorderen, een en ander met inachtneming van deze overeenkomst, de statuten en aanwijzingen van de algemene vergadering van aandeelhouders van de Vennootschap.
3.3. Het bestuur van de Vennootschap verschaft Partijen gevraagde inlichtingen over substantiële ontwikkelingen en informeert eigener beweging Partijen over alle mogelijk relevante ontwikkelingen.
[…]
5.2 Ten behoeve van de onderneming van de Vennootschap verplichten Partijen zich dat zij services, leveringen en diensten tegen kostprijs aan de Vennootschap leveren. Partijen zullen echter om niet de services en leveringen die noodzakelijk zijn voor de inrichting, exploitatie, marketing en promotie van apotheken aan de Vennootschap ter beschikking stellen en brengen dienaangaande in al hun kennis en knowhow, alsmede alle intellectuele eigendomsrechten met betrekking tot programmatuur, domeinnamen, merknamen, logo’s, handelsnamen en dergelijke die is / zijn c.q. zullen worden ontwikkeld met betrekking tot het door Partijen ontwikkelde concepten en / of de nog door partijen gezamenlijk te ontwikkelen concepten.
5.3 Partijen zullen zonodig geldleningen aan de Vennootschap verstrekken, waarbij geldt dat ieder der partijen voor gelijke bedragen gelden en / of geldsmiddelen ter beschikking zal stellen. Terzake de verstrekte geldlening zal een leningsovereenkomst worden gesloten, waarbij een marktconforme rente in rekening zal worden gebracht en ingeval van aflossing aan beide partijen gelijke bedragen worden afgelost.
[…]
8.2 Deze Overeenkomst eindigt van rechtswege bij faillissement of surséance van betaling of curatele met betrekking tot één van de Partijen. Alsdan zal die Partij zijn aandelen aan de andere Partijen) te koop aanbieden conform het bepaalde in artikel 12 van deze Overeenkomst.
Met de Vennootschap wordt gedoeld op de later opgerichte vennootschap Bwana Holding B.V. (hierna: Bwana).
2.7. Bij notariële akte van 30 september 2004 is Bwana opgericht. Xxxxxx en Fewmore hebben ieder 50% van de aandelen gekregen en zijn ook beiden zelfstandig bevoegde bestuurders van Bwana. Als dochterondernemingen van Bwana zijn opgericht B.V. XxxxxxxxxxXxxxxxxx.xx alsmede Kwaliteits Apotheek Beheer B.V. en haar dochter Kwaliteits Apotheek B.V. De producten die via de internetapotheek zouden worden verkocht, zouden tegen kostprijs worden geleverd door een apotheek van [A], Apotheek Rijnsoever B.V.
2.8. Vanaf 2007 bleken de ontwikkelingen van de door partijen opgezette franchiseformule minder voorspoedig te gaan dan geprognosticeerd en zijn er tussen [A] en [B] over de gang van zaken bij Bwana conflicten ontstaan. Partijen hebben geprobeerd deze via mediation onder leiding van
xx. X. xxx Xxxxxx op te lossen.
2.9. Een memorandum van mr. Xxx Xxxxxx van 6 juni 2007 luidt, voor zover relevant, als volgt:
(…) HISTORIE
(…)
Door het achterblijven van resultaten, zowel ten aanzien van het aantal nieuwe franchisenemers als ten aanzien van de bezoekersaantallen en de daarmee verbandhoudende bestellingen op de webwinkel, is de kwaliteitsapotheek in financiële moeilijkheden. De participanten zijn hetzij niet meer in staat hetzij niet meer bereid om de tekorten van de joint venture te financieren. Xxxxxx Xxxxxx heeft aangegeven per 1 juli a.s. te zullen stoppen met het financieren van de verliezen. Dat betekent in wezen, dat een faillissement onafwendbaar zou zijn, wanneer geen maatregelen worden genomen. Van de zijde van Fewmore Holding is sprake van liquiditeitstekorten, op grond waarvan verliesfinanciering van die zijde geen sprake meer kan zijn. (…)
Tussen de beide participanten bestaat onvoldoende vertrouwen meer om samen verder te gaan, althans niet op basis van de huidige structuur. (…) De erosie van het vertrouwen is veroorzaakt door onvoldoende overleg tussen partijen in combinatie met onvoldoende resultaten. (…)
2.10. In een nader memorandum van mr. Van Oosten van 7 september 2007 is vermeld dat het negatieve eigen vermogen van de vennootschap per eind 2006
€ 1.251.000,00 bedroeg. Daarnaast vermeldt dit memorandum dat een volledige ontvlechting volgens beide partijen de beste optie is en dat dat inhoudt dat één van de partijen alle aandelen in Bwana zal verkrijgen. In het memorandum zijn vervolgens verschillende mogelijkheden in deze richting besproken. Geen van de mogelijkheden is echter door beide partijen aanvaard.
2.11. Bij kort geding dagvaarding van 19 februari 2008 hebben Xxxxxx c.s. onder meer gevorderd Xxxxxxx c.s. te veroordelen om mee te werken aan ‘overdracht van de hosting’ van de website van Bwana en om Bwana een lening van € 37.500,00 te verstrekken. Bij vonnis van 14 maart 2008 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de vorderingen afgewezen op onder meer de volgende gronden:
3.1 Het geschil dat partijen verdeelt is verreweg te complex om in dit kort geding in zijn geheel te kunnen worden beslecht. Dat wordt door eisers niet miskend. De vorderingen betreffen slechts ordemaatregelen, die volgens eisers noodzakelijk zijn om voorlopig het voortbestaan van de vennootschap te waarborgen. Bij de beoordeling van de vraag of de vorderingen toewijsbaar zijn wordt het volgende vooropgesteld.
3.2 Duidelijk is dat de vennootschap niet heeft gebracht wat partijen bij de oprichting ervan voor ogen stond. Hiervoor is vooral illustratief dat slechts twee apothekers (waaronder apotheek Rijnsoever) zijn gecontracteerd als franchisenemers, terwijl het de
bedoeling was dat de franchiseformule het grootste deel van de verwachte inkomsten zou genereren. Ook de andere belangrijke pijler, de webwinkel, heeft bij lange na niet de verwachte omzet gerealiseerd. De werkelijke omzet over de laatste maanden was in elk geval niet hoger dan € 10.000,-- per maand, terwijl een veelvoud daarvan was geprognosticeerd. Een en ander heeft bijgedragen aan een negatief eigen vermogen van ruim 1,2 miljoen euro. Behalve de tegenvallende resultaten is de samenwerking tussen partijen al geruime tijd problematisch, zoals ook blijkt uit de memoranda van mr. Van Oosten. Volgens de memoranda hadden partijen reeds medio 2007 geen vertrouwen meer in een verdere samenwerking en ontbrak bij partijen de bereidheid dan wel de mogelijkheid om de verliezen nog langer te financieren. Een faillissement zou onafwendbaar zijn, indien er geen oplossing zou worden bereikt. Die oplossing zou volgens partijen en ook mr. Van Oosten gevonden kunnen worden in het overnemen door een van partijen van de aandelen van de andere partij. Partijen hebben hierover echter geen overeenstemming bereikt. Sindsdien is de situatie niet verbeterd.
3.3 Gedaagden mogen dan volgens xxxxxx nog steeds vertrouwen hebben in de potentie van het bedrijfsconcept, dat doet er niet aan af dat partijen er tot op heden, ondanks een uitgebreide bemiddelingspoging, niet in zijn geslaagd de vennootschap financieel gezond te maken. De perspectieven zijn dus weinig rooskleurig. De voorzieningenrechter is van oordeel dat onder deze omstandigheden niet van gedaagden kan worden gevergd dat zij blijven doorgaan met het financieren van de vennootschap. De strekking van artikel 5.3 van de aandeelhoudersovereenkomst gaat niet zo ver dat hieruit onder de geschetste omstandigheden een verplichting tot verdere financiering voortvloeit. De vordering tot betaling van € 37.500,-- (…) zal daarom worden afgewezen. Dat dit mogelijk het faillissement van de vennootschap tot gevolg zal hebben leidt in de gegeven omstandigheden niet tot een ander oordeel.
3.4 Met betrekking tot de webwinkel hebben eisers gesteld dat [B] tot voor kort de webwinkel draaiende heeft gehouden en dat hij deze plotseling en eigenmachtig heeft afgesloten. Inderdaad heeft [B] de webwinkel pas recentelijk overgeplaatst naar een andere provider en schreef hij in zijn e-mail van 30 januari 2008 (…) nog dat de boel wel moet blijven draaien. Uit de e-mail van 5 februari 2008 (…) lijkt te volgen dat de beslissing om met de webwinkel te stoppen verband houdt met de bij de nieuwe provider ontstane problemen.
3.5 Hoewel deze handelwijze vragen oproept is de voorzieningenrechter van oordeel dat ook voor deze vordering geldt dat onder de gegeven omstandigheden niet van gedaagden kan worden gevergd dat zij in de vennootschap blijven investeren. Hierbij is van belang dat gedaagden onbetwist hebben gesteld dat het online houden en beheren van de webwinkel gedaagden meer dan € 4.000,-- per maand kost en dat zij vooralsnog van de op de webwinkel gerealiseerde omzet niets terugzien. Ook de vordering (…) zal dus worden afgewezen.
2.12. Bij kort geding dagvaarding van 22 mei 2008 heeft Xxxxxx onder meer gevorderd Fewmore c.s. te veroordelen om het in r.o. 2.5. genoemde beeldmerk alsmede de websites xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx en xxx.xxxxxxxxxx-xxxxxxxx.xx en een volledige kopie (met inbegrip van alle bestanden, werken en databanken) van de inhoud van die websites op een gegevensdrager, aan Bwana over te dragen. Bij
xxxxxx van 25 juni 2008 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank deze vorderingen ten dele toegewezen op onder meer de volgende gronden:
4.1 Naar voorlopig oordeel hangt de gevorderde overdracht van het merk en de website dermate samen met andere aspecten van het omvangrijke geschil tussen [A] en [B] over hun mislukte samenwerking, dat het niet goed mogelijk is die vordering afzonderlijk te beoordelen. Fewmore en [B] voeren namelijk onder meer aan dat zij het merk en de website niet aan Xxxxx hebben overgedragen omdat Xxxxxx zich schuldig zou hebben gemaakt aan wanbeheer bij Bwana en omdat zij nog vorderingen hebben op Bwana en Xxxxxx. (…) Een en ander wordt door Xxxxxx betwist, maar mede gelet op de summiere motivering van die betwisting, kan er voorshands niet van worden uitgegaan dat de genoemde verweren in een bodemzaak kansloos zullen zijn. Gelet daarop past terughoudendheid bij de beantwoording van de vraag of er gronden zijn om, vooruitlopend op de definitieve beslechting van het gehele geschil tussen [A] en [B], een van de vele vorderingen die partijen en aan hen gelieerde ondernemingen over en weer op elkaar stellen te hebben, toe te wijzen als voorlopige voorziening.
4.2 Xxxxxx betoogt dat een definitieve beslechting van het gehele geschil niet kan worden afgewacht omdat de overdracht van het merk en de website noodzakelijk is voor de voortzetting van de onderneming van Bwana. Fewmore en [B] hebben echter terecht aangevoerd dat overdracht van het merk en de intellectuele eigendomsrechten met betrekking tot de content van de website niet noodzakelijk is voor de voortzetting van de onderneming van Bwana. Daartoe volstaat een gebruiksrecht (…). Derhalve wijst de voorzieningenrechter, mede gelet op hetgeen is overwogen in 4.1, de gevorderde overdracht van het merk (…) en de intellectuele eigendomsrechten met betrekking tot de content van de website (…) af.
4.3 Dit ligt anders voor de overige vorderingen. Als zodanig is onweersproken dat de zeggenschap over de domeinnamen en de beschikbaarheid van een kopie van de content van de website (dat wil zeggen van de ten behoeve van de website ontwikkelde bestanden, werken en databanken) wel noodzakelijk is voor de voorlopige voortzetting van de onderneming van Bwana. Fewmore en [B] hebben hier slechts tegenin gebracht dat de overdracht niet zinvol is omdat voortzetting van Bwana reeds om andere redenen onmogelijk is, namelijk vanwege het conflict in het bestuur en de financiële problemen van Xxxxx. Dat verweer wordt door de voorzieningenrechter gepasseerd. Vast staat namelijk dat [A] en Xxxxxx enerzijds en Fewmore en [B] anderzijds juist van mening verschillen over de vraag of voortzetting van Bwana mogelijk is. In het midden kan blijven welke opvatting juist is. Het is in ieder geval niet aan Fewmore en [B] om de discussie te beslechten door voortzetting van de onderneming daadwerkelijk onmogelijk te maken door het weigeren van de terbeschikkingstelling van de noodzakelijke content en de domeinnamen. Derhalve zal de voorzieningenrechter de daarop gerichte vorderingen (…), die afgezien van het voorgaande onweersproken zijn, toewijzen.
4.4 Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat de conclusie dat op dit moment geen grond is voor overdracht van het merk en de intellectuele eigendomsrechten met betrekking tot de content, niet impliceert dat Xxxxxxx en [B] zich op grond van die rechten kunnen verzetten tegen voortzetting van het gebruik van het merk en de content door Bwana en haar licentienemers.
4.5 Naar voorlopig oordeel moet worden aangenomen dat de licentie die Fewmore en [B] stellen te hebben verleend aan Bwana in de gegeven omstandigheden nog niet rechtsgeldig kan zijn beëindigd, althans dat handhaving van de betreffende intellectuele eigendomsrechten in de gegeven omstandigheden misbruik van bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek oplevert. De belangen van Bwana (en daarmee de belangen van aandeelhouder Xxxxxx) zouden immers ernstig worden geschaad door een verbod op gebruik van het merk en de content, terwijl niet is gesteld of gebleken dat daar een redelijk belang van Fewmore of [B] tegenover staat. Daar komt bij dat Xxxxxxx en [B], vanwege hun keuze samen met Xxxxxx te participeren in Bwana, juist extra zorgvuldigheid ten opzichte van Bwana en Xxxxxx mag worden verwacht. Fewmore is ingevolge artikel 3.2 van de aandeelhoudersovereenkomst zelfs verplicht de belangen van Bwana “optimaal te behartigen”. Een en ander verdraagt zich niet met het afdwingen van een verbod op gebruik van het merk en de content hangende een discussie over de voortzetting van de onderneming.
4.6 Het gevorderde verbod op bepaalde uitlatingen (…) baseert Xxxxxx op de vermelding “Kwaliteitsapotheek is een handelsmerk van Fewmore Holding” die Fewmore en [B] hebben gepresenteerd op de internetpagina onder de domeinnamen (…). De voorzieningenrechter is met Xxxxxx van oordeel dat die uitlating onrechtmatig is jegens Xxxxxx omdat die bij de klanten en apothekers de indruk zal wekken dat de webwinkel en de franchise-formule worden beheerd door Xxxxxxx in plaats van Bwana. Die mededeling en de verwarring die daardoor bij klanten en apothekers kan ontstaan, kan de onderneming van Bwana (en daarmee de belangen van aandeelhouder Xxxxxx) schade berokkenen. Derhalve is die mededeling naar voorlopig oordeel in strijd met de zorgvuldigheid die Fewmore en [B] jegens Bwana en Xxxxxx in acht dienen te nemen, mede gelet op het feit dat zij ervoor hebben gekozen te participeren in Bwana.
2.13. Bij exploot van 23 juli 2008 heeft Fewmore c.s. Xxxxxx gedagvaard in kort geding en gevorderd dat de voorzieningenrechter van deze rechtbank Xxxxxx zal verbieden de in het vonnis van 25 juni 2008 bepaalde dwangsom te executeren. Bij vonnis van 1 september 2008 heeft de voorzieningenrechter de vordering afgewezen, onder meer overwegende:
2.6 Fewmore en [B] hebben ter uitvoering van het veroordelende vonnis op 3 juli 2008 twee gebrande compact discs met daarop de content van de webwinkel aan [B] in zijn hoedanigheid van indirect bestuurder van Bwana ter beschikking gesteld. Zij hebben daarnaast een e-mailbericht aan de advocaat van Xxxxxx verstuurd met een hyperlink, verwijzend naar de webcontent. De gegevens waarnaar de hyperlink verwijst zijn echter voorzien van een blokkade.
(…)
2.7 Bij exploot van 17 juli 2008 heeft Xxxxxx aanspraak gemaakt op een bedrag van
€ 40.000 aan verbeurde dwangsommen omdat Xxxxxxx en [B] niet aan het vonnis zouden hebben voldaan. Inmiddels is, indien vastgesteld moet worden dat de veroordeling niet is nagekomen, de bepaalde maximale dwangsom van € 50.000 verbeurd.
(…)
4.5 De voorzieningenrechter acht de kans groot dat de bodemrechter zal oordelen dat door Fewmore en [B] dwangsommen zijn verbeurd. In dit verband is van belang dat de voorzieningenrechter in zijn vonnis van 25 juni 2008 heeft overwogen dat Xxxxxx recht
heeft op afgifte van de content van de website aan Bwana omdat dat noodzakelijk is voor de voorlopige voortzetting van de onderneming van Bwana. Omdat het vonnis er kennelijk vanuit gaat dat juist Fewmore en [B] de webwinkel hadden beëindigd en alleen zij de content van de website in hun bezit hebben, kan de veroordeling moeilijk anders worden begrepen dan dat de bestanden moet worden afgegeven aan Xxxxxx in haar hoedanigheid van medebestuurder van Bwana. (…)
2.14. Bij vonnis van 30 september 2008 heeft deze rechtbank Bwana in staat van faillissement verklaard, met benoeming van xx. X. Xxxx, advocaat te Leiden, tot curator.
2.15. Bwana heeft tegen het in r.o. 2.14. genoemde vonnis hoger beroep ingesteld bij het hof alhier, doch dit later weer ingetrokken, hetgeen heeft geleid, zo is de rechtbank ambtshalve bekend, tot de niet-ontvankelijk verklaring van Xxxxx in dat hoger beroep bij arrest van 4 november 2008. Daarmee is het faillissement definitief geworden.
2.16. Het tweede openbaar faillissementsverslag van 6 april 2009 luidt, voor zover relevant, als volgt:
(…)
1.7 Oorzaak insolventie
Van de heren [B] (100% DGA Fewmore Holding B.V.) en [A] (100% DGA Xxxxxx Xxxxxx B.V.) als indirect bestuurders van curanda [bedoeld wordt: Bwana, Rb] is het volgende vernomen:
In 2003 werd nieuwe regelgeving van kracht als gevolg waarvan apothekers zich vrij mochten vestigen. Als gevolg daarvan ontstond er een behoorlijke concurrentie op de apothekersmarkt en veel apothekers sloten zich aan bij grote ketens die vaak nauwe banden hadden met farmaceutische groothandels. In deze marktomstandigheden hebben de heren [B] (marketing en communicatie) en [A] (apotheker) het plan opgevat om een nieuwe franchiseformule te lanceren, waarbij slechts zelfstandige apothekers zouden zijn aangesloten. Kenmerk van deze franchiseketen was de volledige onafhankelijkheid van farmaceutische groothandels en het hoog houden van de kwaliteit. De heer [B] zou zich bezighouden met de marketing en communicatie, de heer [A] zou zich bezighouden met de apothekers (vakinhoudelijk, contacten en contracten met de apothekers etc.)
Uit een marktonderzoek kwamen meer dan 100 positieve reacties van zelfstandige apothekers op dit plan. Een en ander is vervolgens in werking gezet, curanda en haar drie dochtermaatschappijen zijn opgericht, een complete franchiseformule is opgezet en uitgewerkt, de bijbehorende webwinkel is opgezet, apothekers werden benaderd zich daadwerkelijk aan te sluiten, enkele apotheken zijn in meer of mindere mate omgebouwd tot KwaliteitsApotheek etc. etc.
Er ontstonden echter al snel verschillen van mening tussen de heren [B] en [A] omtrent het beleid, de wijze waarop de plannen moesten worden uitgewerkt, de praktische uitvoering, de contracten met apothekers etc. etc.
Naar de waarneming van de curator hebben beide bestuurders vervolgens verzuimd daaromtrent met elkaar in overleg te treden en daaromtrent overeenstemming te bereiken, desnoods door middel van arbitrage, zoals in de aandeelhoudersovereenkomst tussen partijen is vastgelegd. De bestuurders zijn ieder in hun eigen “portefeuilles” hun eigen
gang gegaan, ondanks het feit dat zij op vele punten een tegenovergesteld beleid voerden. Uiteindelijk heeft een en ander geresulteerd in een ernstig verstoorde verhouding tussen de beide bestuurders, een drietal kort gedingen over en weer en aanzienlijke vorderingen van beide bestuurders op curanda en haar dochterondernemingen, welke vorderingen over en weer worden betwist. Door deze ontwikkelingen is de franchiseformule nauwelijks van de grond gekomen en werden er nauwelijks inkomsten gerealiseerd. De aanloopkosten waren echter wel degelijk zeer fors, waaronder ook externe (buiten de DGA’s en aan hen gelieerde ondernemingen) crediteuren. Uiteindelijk heeft een externe crediteur het faillissement aangevraagd.
3. Het geschil in conventie
3.1. Na wijziging van eis vordert Xxxxxx c.s. bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair:
Fewmore te veroordelen om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis een bedrag van € 338.987,68 ten titel van schadevergoeding wegens schending van de artikelen 2:8 BW, 2:9 BW en 6:162 BW, aan Xxxxxx te voldoen, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente van de dag van het verschuldigd worden van dit bedrag;
I. subsidiair:
Fewmore te veroordelen om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis een bedrag van € 159.493,84 ten titel van schadevergoeding wegens toerekenbare niet- nakoming van de aandeelhoudersovereenkomst tussen Fewmore en Xxxxxx en/of onrechtmatig handelen ex artikel 6:162 BW jegens Xxxxxx, aan Xxxxxx te voldoen, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente van de dag van het verschuldigd worden van dit bedrag;
I. meer subsidiair:
Fewmore te veroordelen om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis een bedrag ten titel van schadevergoeding wegens toerekenbare niet-nakoming van de aandeelhoudersovereenkomst tussen Fewmore en Livius en/of onrechtmatig handelen ex artikel 6:162 BW jegens Xxxxxx, aan Xxxxxx te voldoen, zodanige schade op te maken bij staat, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente van de dag van het verschuldigd worden van dit bedrag;
II. Fewmore c.s. te veroordelen zich te onthouden van het doen van enige mededeling, in welke vorm dan ook, die redelijkerwijs als schadelijk kan worden aangemerkt, voor de continuiteit van Bwana en de aan haar verbonden ondernemingen, hun rechtspositie, de rechtspositie van Xxxxxx als aandeelhouder van Bwana of de rechtspositie van [A] als indirect statutair bestuurder en feitelijk leidinggevende van Bwana, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,00 per overtreding;
III. Fewmore c.s. te veroordelen om zich te onthouden van het doen van enige mededeling, in welke vorm dan ook, over Livius c.s. tegenover crediteuren en andere zakelijke relaties van Bwana en aan haar gelieerde ondernemingen en vennootschappen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,00 per overtreding;
IV. Fewmore c.s. te veroordelen om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis het woord- en beeldmerk “Kwaliteits Apotheek”, ingeschreven onder nummer 0756336 in het Benelux merkenregister, over te dragen aan Bwana, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat Fewmore c.s. hiermee in gebreke blijft;
V. Fewmore c.s. te veroordelen om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis de websites xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx en xxx.xxxxxxxxxx-xxxxxxxx.xx volledig en om niet aan Bwana over te dragen, en daartoe het auteursrecht, databankenrecht en alle overige (gebruiks)rechten op de computerbestanden waarmee deze websites zijn ontwikkeld (html of anderszins), de op de website geplaatste tekstbestanden, foto’s, illustraties en andere grafische voorstellingen en de tot deze website behorende gegevensbestanden (databases) in volle omvang aan Bwana over te dragen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat Fewmore c.s. hiermee in gebreke blijft;
VI. Voor recht te verklaren dat de aandeelhoudersovereenkomst niet is geëindigd door opzegging zijdens Fewmore;
VII. Xxxxxxx te veroordelen om binnen 48 uur na betekening van dit xxxxxx een bedrag ten titel van schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen ex artikel 6:162 BW en/of artikel 2:8 BW en/of artikel 2:9 BW in verband met de door Xxxxxx geleden (afgeleide) schade als aandeelhouder van Bwana aan Xxxxxx te voldoen, zodanige schade op te maken bij staat, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente van de dag van het verschuldigd worden van dit bedrag;
VIII. Fewmore c.s. te veroordelen in de kosten van deze procedure en met verklaring dat dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal zijn.
3.2. Fewmore c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.3. Fewmore c.s. vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair:
Xxxxxx te veroordelen om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis een bedrag van € 583.310,00 ten titel van schadevergoeding wegens schending met de artikelen 2:8 BW, 2:9 BW en 6:162 BW aan Fewmore te voldoen, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente van de dag van het verschuldigd worden van dit bedrag;
I. subsidiair:
Xxxxxx te veroordelen om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis een bedrag van € 291.655,00 ten titel van schadevergoeding wegens toerekenbare niet- nakoming van de aandeelhoudersovereenkomst tussen Fewmore en Livius en/of onrechtmatig handelen ex artikel 6:162 BW jegens Fewmore aan Fewmore te voldoen, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente van de dag van het verschuldigd worden van dit bedrag;
I. meer subsidiair:
Xxxxxx te veroordelen om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis een bedrag ten titel van schadevergoeding wegens toerekenbare niet-nakoming van de aandeelhoudersovereenkomst tussen Fewmore en Livius en/of onrechtmatig handelen ex artikel 6:162 BW jegens Fewmore aan Fewmore te voldoen, zodanige schade op te maken bij staat, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente van de dag van het verschuldigd worden van dit bedrag;
II. Xxxxxx te veroordelen om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis een bedrag ten titel van schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen ex artikel 6:162 BW en/of artikelen 2:8 BW en/of 2:9 BW in verband met de door Fewmore geleden (afgeleide) schade als aandeelhouder van Bwana aan Fewmore te voldoen, zodanige schade op te maken bij staat, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente van de dag van het verschuldigd worden van dit bedrag;
III. Voor recht te verklaren dat de aandeelhoudersovereenkomst tussen Xxxxxx en Fewmore is ontbonden, althans wordt ontbonden;
IV. Livius c.s. te veroordelen in de kosten van de procedure met verklaring dat dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal zijn.
3.4. Livius c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling in conventie
4.1. Aan haar vordering sub I van het petitum legt Xxxxxx, mede blijkens haar toelichting ter zitting, ten grondslag dat Xxxxxxx c.s. onrechtmatig heeft gehandeld jegens Bwana en Livius c.s. door fictieve facturen van een crediteur van Bwana te erkennen en de faillissementsaanvraag en oproep voor de zitting niet aan Xxxxxx c.s. kenbaar te maken. Voorts zou Fewmore c.s. hierdoor toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de artikelen 3.2 en 3.3 van de aandeelhoudersovereenkomst en aldus ook de artikelen 2:8 BW en 2:9 BW hebben geschonden. Daarnaast is Xxxxxxx toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van haar financieringsverplichting ex artikel 5.3 van de aandeelhouders- overeenkomst. Als gevolg van dit alles, zo begrijpt de rechtbank de stellingen van
Livius c.s. ter zake, is de vordering van Xxxxxx op Bwana uit hoofde van geldlening ten bedrage van ruim € 338.987,68 waardeloos geworden.
4.2. De rechtbank overweegt als volgt. De door Xxxxxx sub I van het petitum gevorderde schade ziet op het door het faillissement onvoldaan blijven van haar vordering uit hoofde van geldlening, welke bij een verwacht gebrek aan baten waardeloos is geworden. Deze vordering is door Xxxxxx ingesteld, zo begrijpt de rechtbank haar stellingen, in haar hoedanigheid van schuldeiser van Bwana, niet ook als aandeelhouder van die vennootschap. De in het arrest ABP/Poot (HR 2 december 1994, NJ 1995, 288; LJN ZC1564) door de Hoge Raad neergelegde norm ter zake van afgeleide schade is blijkens zijn arrest van 16 februari 2007 (NJ 2007, 256; LJN AZ0419) niet (mede) van toepassing indien door de aandeelhouder, hier Xxxxxx, vergoeding wordt gevorderd van schade die hij op andere wijze lijdt dan door vermindering van de waarde van zijn aandelen in de vennootschap, hetgeen Xxxxxx ten grondslag legt aan haar vordering sub VII van het petitum, waarover meer hierna. Bij de thans te bespreken vordering dient te worden beoordeeld – kort gezegd – of de door Xxxxxx aan Xxxxxxx verweten handelwijze, indien bewezen, jegens Xxxxxx in strijd is met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, bij welke beoordeling de rechter mede dient te betrekken dat de bestuurder van een vennootschap en aandeelhouder(s) daarvan zich als zodanig jegens elkaar moeten gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid in de zin van artikel 2:8 lid 1 BW wordt gevorderd. Daarbij zal de rechter de ter zake dienende omstandigheden van het geval in zijn beoordeling dienen te betrekken, zoals de hoedanigheid van alle betrokken partijen, de aard en de strekking van de rechtsverhouding, de wijze waarop de belangen van derden daarbij zijn betrokken, de vraag of die betrokkenheid voor de aangesproken partij kenbaar was, de vraag of de derde erop mocht vertrouwen dat zijn belangen zouden worden ontzien, de vraag in hoeverre het voor de aangesproken partij bezwaarlijk was met de belangen van de derde rekening te houden en de aard en de omvang van het nadeel dat voor de derde dreigt (vgl. HR 24 september 2004, NJ 2008, 587; LJN AO9069).
4.3. Voornoemde maatstaf hanterend, is de rechtbank van oordeel dat de door Xxxxxx
c.s. aan Fewmore gemaakte verwijten grotendeels ongegrond zijn. Uit het faillissementsverslag van 6 april 2009 (vgl. r.o. 2.16.) komt naar voren, zoals eerder ook in het verslag van de mediator van 6 juni 2007 (vgl. r.o. 2.9. en 2.10), dat – kort gezegd – de malaise bij Bwana is veroorzaakt door onvoldoende overleg tussen de bestuurders over het te voeren beleid in combinatie met hoge kosten en tegenvallende resultaten. Onder die omstandigheden kon van ieder van hen, gelet ook op het feit dat partijen blijkens de memoranda van de mediator reeds in 2007 geen vertrouwen meer in een verdere samenwerking hadden en bij hen de bereidheid dan wel de mogelijkheid ontbrak om de verliezen nog langer te financieren, anders dan Xxxxxx c.s. stelt, uit een oogpunt van redelijkheid en billijkheid niet langer worden gevergd dat zij daarmee bleven doorgaan. De strekking van artikel 5.3 van de aandeelhoudersovereenkomst gaat, zoals de voorzieningenrechter in het vonnis van 14 maart 2008 reeds oordeelde (vgl. r.o. 2.11.), niet zo ver dat hieruit onder de geschetste omstandigheden een verplichting tot verdere financiering voorvloeide. Dat betekent dat Fewmore artikel 5.3 van de aandeelhoudersovereenkomst niet heeft geschonden. Hieruit volgt tegelijkertijd dat
van de verweten handelwijze evenmin gezegd kan worden dat die in strijd is met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
4.4. Ook de andere door Xxxxxx c.s. in haar akte wijziging van eis gemaakte verwijten treffen geen doel. Ten aanzien van het gesteld niet informeren over de faillissementsaanvraag en de oproeping voor de zitting geldt dat Xxxxxxx zulks gemotiveerd heeft betwist. Zij heeft aangevoerd het faillissementsrekest voor de zittingsdatum van 30 september 2008 per fax aan Xxxxxx c.s. te hebben verstuurd en heeft in dit verband een zogenaamd verzendjournaal overgelegd waaruit blijkt dat op 23 september 2008 tweeëntwintig pagina’s aan het telefaxnummer van Xxxxxx
c.s. zouden zijn verzonden. Livius c.s. heeft haar andersluidende stelling in het licht hiervan vervolgens onvoldoende gemotiveerd onderbouwd, zodat die stelling wordt verworpen. Ook het door Xxxxxx gestelde erkennen van fictieve facturen van een externe crediteur wordt, gelet op de betwisting daarvan zijdens Fewmore, als onvoldoende onderbouwd verworpen. Xxxxxx heeft namelijk onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat de in het faillissementsrekest opgenomen vorderingen van deze crediteur, Pijl, waarvan een bedrag van € 2.498,00 betrekking heeft op Bwana, niet daadwerkelijk zouden hebben bestaan.
4.5. Van één gedraging van Xxxxxxx c.s. moet aan Xxxxxx evenwel worden toegegeven dat die niet-toelaatbaar jegens haar is geweest. Dit betreft het niet aan haar ten behoeve van Bwana ter beschikking stellen van de content van de website, ook niet nadat de voorzieningenrechter van deze rechtbank zulks bij vonnis van 25 juni 2008 aan Fewmore c.s. had bevolen (vgl. r.o. 2.12. en 2.13.). Hoewel zulks in de gewijzigde eis niet meer met zoveel woorden aan de vorderingen ten grondslag wordt gelegd, heeft Livius c.s. ter comparitie niettemin aangegeven dat het bij die gelegenheid (hiervoor) besproken gestelde onrechtmatig handelen in aanvulling komt op de gronden die bij de dagvaarding aan de vorderingen ten grondslag zijn gelegd, waar dit punt wel is uitgewerkt, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat deze grond onverkort is gehandhaafd. Fewmore c.s. heeft hiertegen slechts als verweer aangevoerd dat zij ‘naar stellige overtuiging aan [de] strekking van het vonnis [heeft] voldaan’, doch verzuimt zulks nader toe te lichten. Voor zover Fewmore
c.s. hiermee bedoelt te stellen dat het aan [B] in zijn hoedanigheid van indirect bestuurder van Bwana ter beschikking stellen van twee gebrande compact discs met daarop de content van de webwinkel en het verzenden van een e-mail aan de advocaat van Xxxxxx c.s. met een van een blokkade voorziene hyperlink, verwijzend naar de webcontent, zou inhouden dat aldus op genoegzame wijze uitvoering is gegeven aan het veroordelende vonnis van 25 juni 2008, wordt zulks verworpen. In dit verband is van belang dat de voorzieningenrechter in zijn vonnis van 25 juni 2008 heeft overwogen dat Xxxxxx recht heeft op afgifte van de content van de website aan Bwana omdat dat noodzakelijk is voor de voorlopige voortzetting van de onderneming van Bwana. Omdat het vonnis er kennelijk vanuit gaat dat juist Fewmore en [B] de webwinkel hadden beëindigd en alleen zij de content van de website in hun bezit hebben, kan de veroordeling moeilijk anders worden begrepen dan dat de bestanden moeten worden afgegeven aan Xxxxxx in haar hoedanigheid van medebestuurder van Bwana. Daaraan heeft Xxxxxxx echter niet voldaan, hetgeen in strijd komt met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
4.6. Ofschoon uit het faillissementsverslag niet naar voren komt dat voornoemde omstandigheid een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest en derhalve niet zonder meer in causaal verband lijkt te staan met de door Xxxxxx als gevolg van het faillissement geleden schade, valt niettemin niet uit te sluiten dat het saldo van de boedel in het faillissement mogelijk voordeliger was geweest was geweest indien Fewmore c.s. de content wél aan Xxxxxx ter beschikking had gesteld, nu Bwana in dat geval mogelijk nog enige inkomsten had kunnen genereren uit de webwinkel. De toets voor verwijzing naar de schadestaat, i.e. dat het bestaan of de mogelijkheid van schade als gevolg van het onrechtmatig handelen aannemelijk is, wordt hier wel gehaald, zodat Xxxxxxx wordt veroordeeld tot vergoeding van deze schade, welke nader in een schadestaatprocedure dient te worden opgemaakt.
4.7. Uit het vorenstaande volgt dat de meer subsidiaire vordering sub I van het petitum voor toewijzing gereed ligt.
4.8. Xxxxxx vordert ook vergoeding van (xxxxxxxxx) schade in haar hoedanigheid van aandeelhouder van Bwana. Dit is de grondslag van de vordering sub VII van het petitum. Die vordering komt echter niet voor toewijzing in aanmerking. Daartoe geldt dat de Hoge Raad in zijn arrest van 2 december 1994, NJ 1995, 288; LJN ZC1564 (ABP/Poot) heeft geoordeeld – kort samengevat – dat indien aan een naamloze of besloten vennootschap door een derde schade wordt toegebracht door toerekenbaar tekortschieten of onrechtmatig handelen, alleen de vennootschap het recht heeft uit dien hoofde van de derde vergoeding van deze aan haar toegebrachte schade te vorderen. In beginsel kunnen de aandeelhouders op grond van voor hen (door waardevermindering van de aandelen in de vennootschap) ontstaan nadeel niet een eigen vordering tot schadevergoeding tegen de bedoelde derde geldend maken. Dit beginsel kan slechts uitzondering lijden indien als de door een aandeelhouder geleden schade het gevolg is van schending van een jegens hem geldende specifieke zorgverplichting. Deze regel is blijkens zijn arrest van
16 februari 2007 (NJ 2007, 256; LJN AZ0419) eveneens van toepassing in gevallen als het onderhavige, waarin de bestuurder van een vennootschap tekort zou zijn geschoten in de nakoming van de uit zijn aanstelling/opdracht voortvloeiende verplichtingen tegenover die vennootschap.
4.9. De verwijten die Livius c.s. Xxxxxxx in dit verband maakt zijn echter enerzijds grotendeels ongegrond, zoals hiervoor is geoordeeld, terwijl deze overigens binnen de verhouding tussen Bwana als vennootschap en Fewmore als haar bestuurder blijven, zonder dat, ook desgevraagd, voldoende is aangegeven in welk opzicht daarmee een norm is geschonden die Fewmore specifiek jegens Livius in acht had behoren te nemen. Dat betekent dat deze verwijten geen grondslag voor aansprakelijkheid van Fewmore jegens Xxxxxx opleveren. De vordering sub VII van het petitum wordt dan ook afgewezen.
4.10. Resteert de beoordeling van de vorderingen II, III, IV, V en VI. Livius c.s. heeft desgevraagd onvoldoende aannemelijk kunnen maken dat zij nog belang heeft bij haar vorderingen sub II en III van het petitum, gegeven het feit dat Xxxxx inmiddels in staat van faillissement is verklaard. Die vorderingen worden daarom afgewezen.
4.11. Nu [B] zich ter zitting niet heeft verzet tegen toewijzing van de sub IV van het petitum gevorderde overdracht van het beeldmerk1 met nummer 0756336 aan Bwana (althans de boedel), zal die vordering worden toegewezen. Omwille van de praktische uitvoerbaarheid zal de termijn worden bepaald op 7 werkdagen.
4.12. De vordering sub V van het petitum is ter zitting ingetrokken, zodat daarop niet langer behoeft te worden beslist.
4.13. De sub VI van het petitum gevorderde verklaring voor recht kan worden toegewezen. Daartoe geldt dat ter zitting duidelijk is geworden dat aan de opzegging van de aandeelhoudersovereenkomst door Xxxxxxx in 2006 geen concrete uitvoering is gegeven omdat, zo heeft Fewmore c.s. erkend, partijen nadien tot in 2008 betrokken zijn gebleven bij Bwana, hetgeen bijvoorbeeld ook wordt bevestigd door het feit dat Xxxxxxx tot het laatst toe bestuurder is gebleven van Bwana en als zodanig ook vermeld stond in het uittreksel van de Kamer van Koophandel. Bovendien hebben beide partijen ter zitting erkend dat de aandeelhoudersovereenkomst eerst is geëindigd door het faillissement van Bwana. Nu niet uitgesloten is dat Xxxxxx c.s. bij de door haar gevorderde verklaring voor recht enig belang kan hebben, zoals zij ter zitting nog heeft toegelicht, zal deze worden toegewezen als na te melden.
4.14. In de uitkomst van de procedure in conventie ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
4.15. De vorderingen in reconventie zijn ingesteld onder de voorwaarde dat de vordering sub I of VII in conventie toewijsbaar is. Nu aan die voorwaarde blijkens hetgeen in conventie is overwogen is voldaan, behoeft de beoordeling in reconventie bespreking.
4.16. De vorderingen sub I en II van het petitum worden afgewezen reeds omdat Xxxxxxx c.s. niet aan haar stelplicht heeft voldaan. Deze vorderingen, die Livius
c.s. xxxxxxx, komen in feite neer op een spiegelbeeldige actie zonder dat zij, zoals Xxxxxx c.s. terecht heeft aangevoerd, ook maar op enigerlei wijze gemotiveerd zijn onderbouwd. Aan het bewijsaanbod wordt mitsdien voorbijgegaan.
4.17. De vordering sub III van het petitum wordt afgewezen nu Fewmore c.s. daarbij geen belang heeft. Tussen partijen is immers in confesso dat de aandeel- houdersovereenkomst is geëindigd door het faillissement van Bwana.
4.18. Fewmore c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie, tot op heden aan de zijde van Xxxxxx x.x. xxxxxxx op
€ 2.000,00 aan salaris advocaat (1 punt x tarief € 2.000,00). Nu zulks niet is gevorderd, zal de proceskostenveroordeling in reconventie niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
1 Ter zitting is gebleken dat een woordmerk niet bestaat.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. veroordeelt Xxxxxxx tot vergoeding van de schade die Xxxxxx als gevolg van het in deze procedure vastgestelde onrechtmatig handelen heeft geleden, vermeerderd met de wettelijke rente van de dag van het verschuldigd worden van dit bedrag tot de dag van de voldoening, een en ander nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
5.2. veroordeelt [B] om binnen 7 werkdagen na betekening van dit vonnis het beeldmerk “Kwaliteits Apotheek”, ingeschreven onder nummer 0756336 in het Benelux merkenregister, over te dragen aan Bwana, althans de boedel, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [B] hiermee in gebreke blijft;
5.3. verklaart voor recht dat de aandeelhoudersovereenkomst ter zake Bwana niet is geëindigd door opzegging zijdens Fewmore in 2006;
5.4. compenseert de proceskosten des dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6. wijst af het meer of anders gevorderde.
in reconventie
5.7. wijst de vorderingen af;
5.8. veroordeelt Fewmore c.s. in de kosten van de procedure aan de zijde van Xxxxxx c.s. tot op heden begroot op € 2.000,00 aan salaris advocaat.
Dit vonnis is gewezen door mr. X.Xx. xxx Xxxxxxxxxx en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.