SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
Bindend advies van 11 mei 2010 Kenmerk: 10/09
Het Scheidsgerecht, samengesteld als volgt:
xx. X. Xxxxxxxxxxx wonende te Arnhem, voorzitter,
H. Luik MHA, wonende te Haarlem,
drs. X.X. xx Xxxxx, wonende te Dordrecht, bijgestaan door mr. drs. M. Bitter, griffier,
heeft het navolgende bindend advies gegeven in de zaak van:
A.,
wonende te Z., eiser,
gemachtigde: mr. P.A. Xxxxxxx, tegen:
de stichting B., gevestigd te Z., verweerster,
gemachtigde: mr. X.X.X. xxx xxx Xxxx.
Partijen worden hierna aangeduid als eiser en “de Stichting”.
1. De procedure
1.1 De gemachtigde van xxxxx heeft een memorie van eis met 33 producties ingediend op 17 februari 2010. De vordering strekt primair tot nietigverklaring van de opzeggingsovereenkomst tussen partijen en tot rehabilitatie van eiser, en subsidiair tot vaststelling dat de toelatingsovereenkomst eindigt met inachtneming van de opzegtermijn van drie maanden onder toekenning van een vergoeding naar billijkheid.
1.2 De gemachtigde van de Stichting heeft een memorie van antwoord ingediend met 10 producties. De Stichting concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
1.3 Bij brieven van 16 en 19 april 2010 hebben de gemachtigden van partijen de producties 34 tot en met 54 respectievelijk 11 en 12 nagezonden.
1.4 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden te Utrecht op 26 april 2010. Xxxxx is in persoon verschenen, met zijn gemachtigde. Mede aanwezig aan de zijde van eiser
was de heer X., van 1 januari 2008 tot 1 mei 2009, lid van de maatschap chirurgen, als informant. Aan de zijde van de Stichting waren aanwezig dr. drs D., voorzitter van de raad van bestuur (rvb), mevrouw X.,- secretaris van de raad van bestuur -, F., voorzitter van het stafbestuur, G. en H., chirurgen, bijgestaan door mr. Van der Mark. De gemachtigden van partijen hebben aan de hand van pleitnota’s de wederzijdse standpunten toegelicht.
2. Samenvatting van het geschil
2.1 Eiser is sedert 1 januari 2002 werkzaam als medisch specialist voor heelkunde in een van de beide ziekenhuizen van de Stichting. Hij is destijds toegetreden tot een maatschap met drie andere chirurgen in een van de toen nog zelfstandige en later gefuseerde ziekenhuizen. Met ingang van 1 januari 2008 zijn de maatschappen chirurgie in beide ziekenhuizen opgegaan in één maatschap.
2.2 Bij brief van 1 februari 2010 heeft de voorzitter van de rvb van de stichting aan eiser de toelatingsovereenkomst opgezegd wegens dringende redenen met onmiddellijke ingang. Het voornemen daartoe is op 28 januari 2010 aan eiser kenbaar gemaakt. In de brief is als grond voor de opzegging vermeld: de vertrouwensbreuk tussen eiser en zijn collega’s. Dit is al volgt toegelicht:
a) reeds in 2005 hebben de collega’s van eiser het vertrouwen in hem opgezegd;
b) via de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH) is dr. I. aangewezen als onderzoeker, die in zijn rapport tot de conclusie komt dat er een ernstige en zeer risicovolle situatie bestond die niet zo kon voortduren en dat gewerkt moest worden aan herstel van vertrouwen;
c) daartoe is opdracht gegeven aan de chirurg X., uit wiens eindrapport blijkt dat een patstelling is ontstaan, waardoor geen verbetering meer viel te verwachten, hetgeen heeft geleid tot het advies de relatie met xxxxx te verbreken;
d) de problematiek is evenwel niet aangepakt, mede als gevolg van het overlijden van een van de chirurgen en van de in het ziekenhuis ontstane problemen van bestuurlijke en financiële aard;
e) de samenwerkingsproblemen zijn blijven bestaan en door de voorzitter van de rvb met xxxxx besproken op 7 april, 27 mei en 25 juni 2009;
f) bij brief van 26 juni 2009 heeft de vakgroep chirurgie nogmaals uitgesproken dat geen vertrouwen meer in eiser bestaat, welke brief ook aan het stafbestuur is gericht;
g) de visitatiecommissie heeft in haar rapport van eind 2009 geadviseerd dat de problematiek met eiser binnen een acceptabele termijn moet zijn opgelost omdat anders een onduidelijke en onwerkbare situatie ontstaat;
h) in verband met zijn verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de zorg binnen de
instelling acht de rvb de vertrouwenbreuk tussen eiser en zijn collega’s een ernstige en risicovolle situatie die “geen dag langer” kan voortbestaan;
i) xxxxx stelt zijn collega’s en het ziekenhuis verantwoordelijk voor de problemen in de samenwerking en ziet niet in dat hij het goed functioneren van de vakgroep belemmert en daarmee de kwaliteit van de patiëntenzorg in gevaar brengt.
2.3 Eiser betwist allereerst dat een vertrouwenbreuk tussen hem en zijn collega’s een grond voor opzegging van de toelatingsovereenkomst oplevert. Voorts betwist hij dat zijn collega’s in 2005 het vertrouwen in hem hebben opgezegd. Hij erkent, mede op basis van een brief van 24 februari 2005 van een van zijn collega’s, dat discussie was ontstaan over zijn functioneren. Hij wijst erop dat het rapport van dr. I. ook positieve
berichten over hem bevat. Wat het rapport X. betreft wijst eiser erop dat hij bij brief van 1 juni 2006 alsnog heeft ingestemd met de voorstellen tot verdeling van specifieke aandachtsgebieden, zoals ook blijkt uit een brief van 17 juli 2006 van de Stichting waarin zij haar instemming hiermee betuigt. Door de vorming van één maatschap is ook voldaan aan de adviezen van J en onjuist is dus dat de problemen niet verder zijn aangepakt. De chirurgen hebben begeleiding gekregen van dr. K.. Dit heeft geleid tot regelmatig vakgroepoverleg en tot verbetering van de onderlinge samenwerking. Er zijn belangrijke stappen gezet tot verhoging van de kwaliteit van de zorg. Dit is ook tijdens visitatie geconstateerd. Van, bij het aantreden van de huidige voorzitter van de rvb gebleken, “manifeste samenwerkingsproblemen binnen de vakgroep chirurgie” was dan ook geen sprake. Op diens verzoek heeft dr. K. – integendeel – zijn begeleiding gestaakt. Juist is wel dat de voorzitter van de rvb al vanaf februari 2009 heeft aangedrongen op vertrek van xxxxx, aanvankelijk op grond van een
“imagoprobleem” en later wegens het verwijt van “vakinhoudelijk disfunctioneren”. Xxxxx heeft de juistheid van dit een en ander steeds bestreden. Tot grote teleurstelling van eiser bleek tijdens een maatschapsvergadering van 15 juni 2009 dat bij zijn collega’s weinig bereidheid bestond hem te ondersteunen bij zijn gesprekken met de voorzitter van de rvb. Dit gebrek aan bereidheid hield echter volgens de collega’s van eiser, desgevraagd, geen verband met twijfels over technische vaardigheden van eiser. In een kort briefje van 26 juni 2009 heeft de voorzitter van de maatschap aan de rvb en het stafbestuur bericht dat de maatschap tot de conclusie is gekomen dat “er geen wederzijds vertrouwen is” tussen eiser en de andere maten. Redenen zijn daarvoor niet genoemd. Consequenties zijn daaraan ook niet verbonden. In de notulen van de maatschapvergadering van 7 oktober 2009 is vermeld dat in de toekomst geen ruimte meer bestaat voor eiser binnen de maatschap en dat er geen problemen zijn rond zijn technisch functioneren.
De raadsman van eiser heeft bij brief van 29 november 2009 bij de Stichting aangedrongen op duidelijkheid. Deze brief is onbeantwoord gelaten. Dat geldt ook voor een brief van 26 november 2009. Op 10 januari 2010 heeft een gesprek met de voorzitter van de rvb plaatsgevonden, die vervolgens op 26 januari 2010 per sms aan xxxxx heeft laten weten te willen spreken over zijn “disfunctioneren” in verband waarmee hij “per heden op non-actief” werd gesteld. Op verzoek van de raadsman van eiser is deze schorsing ingetrokken.
2.4 Eiser is vervolgens op verzoek van de rvb niet betrokken geweest bij de visitatie in december 2009. Dat is ook opgevallen aan de Visitatiecommissie, die daarvan niet op de hoogte was gesteld. Deze commissie heeft geadviseerd dat de situatie met betrekking tot eiser binnen een acceptabele termijn (van drie maanden) moet zijn opgelost, omdat anders een onhoudbare en onwerkbare toestand ontstaat. Toen aan eiser bleek dat de Visitatiecommissie niet over zijn gegevens beschikte, heeft hij op 19 januari 2010 telefonisch contact opgenomen met een van de leden van deze commissie. Hij heeft dit op 21 januari 2010 aan de maatschap meegedeeld. Op 22 januari 2010 heeft hij het op 19 januari besprokene aan de commissie bevestigd. Volgens de Stichting heeft het contact dat eiser met de commissie heeft opgenomen, ertoe geleid, dat de visitatiecommissie de beslissing tot het toekennen van het predicaat “kwaliteitsvisitatie” heeft aangehouden en dat afbreuk is gedaan aan de positieve indruk die de vakgroep tijdens de visitatie heeft gemaakt.
2.5 In de periode van juni 2009 tot eind januari 2010 heeft xxxxx normaal zijn werkzaamheden verricht. Er is enig overleg geweest over (de voorwaarden verbonden aan) zijn mogelijke vertrek, doch overeenstemming daarover kon niet worden bereikt.
2.6 Bij brief van 28 januari 2010 is xxxxx uitgenodigd voor een gesprek in verband met het voornemen de toelating op te zeggen. Aan deze uitnodiging heeft eiser gevolg gegeven. Daarop is de reeds genoemde brief van 1 februari 2010 gevolgd.
3. Bevoegdheid
De bevoegdheid van het Scheidsgerecht volgt uit art. 14 lid 2 van de toelatingsovereenkomst, waarin is bepaald dat het geschil wordt beslecht bij wege van bindend advies.
4. Beoordeling
4.1 De door de Stichting aan de opzegging ten grondslag gelegde feiten leveren niet een dringende reden op voor onmiddellijke beëindiging van de toelatingsovereenkomst. De overige chirurgen hebben al in juni 2009 het vertrouwen in eiser opgezegd, zonder dat daaraan gevolgen zijn verbonden. Niet gebleken is dat dit gebrek aan vertrouwen
tot onaanvaardbare risico’s heeft geleid. Xxxxx is immers met medeweten van de rvb en van de overige chirurgen zijn werkzaamheden blijven verrichten. Ook is niet gebleken dat eiser de bekwaamheid mist als chirurg werkzaam te zijn. Alle feiten die in de brief van 1 februari 2010 staan vermeld, waren aan de Stichting al geruime tijd bekend.
Hoewel de kwaliteit van de zorg en de goede samenwerking van de chirurgen van groot belang zijn, kan daarin in dit geval geen reden voor onmiddellijke beëindiging worden gevonden. Er bestaat geen deugdelijke reden waarom niet een termijn van drie maanden voor de opzegging had kunnen worden aangehouden. Het Scheidsgerecht komt hierna tot de conclusie dat beëindiging van de toelatingsovereenkomst onvermijdelijk is en zal de schade die eiser lijdt doordat de opzegtermijn niet in acht is genomen, in de aan eiser toe te kennen vergoeding verdisconteren.
4.2 Hoewel de Stichting aan de opzegging geen vakinhoudelijk disfunctioneren van eiser ten grondslag heeft gelegd, heeft zij bij de mondelinge behandeling gesteld dat daarvan wel sprake was en dat zij daarin ook aanleiding heeft gevonden voor deze opzegging. Zij beroept zich daarbij op eerdere rapporten, op het standpunt van het stafbestuur en op door haar overgelegde mededelingen van een aantal in haar ziekenhuizen werkzame medische specialisten. Het Scheidsgerecht gaat hieraan voorbij op grond van het volgende. Daargelaten dat de Stichting bij haar opzegging deze grond niet heeft gebruikt, heeft zij ook in het geheel niet aannemelijk kunnen maken dat eiser vakinhoudelijk onder de maat heeft gewerkt. Het valt niet te lezen in de door haar overgelegde rapporten, het volgt niet uit de talrijke verslagen die door beide partijen zijn overgelegd, en het blijkt niet uit enig onderzoek. Volgens de oud- collega C. is in de periode dat hij verbonden was aan de maatschap chirurgen, geen sprake geweest van disfunctioneren van eiser. Dat de Stichting, naar zij stelt, door de ernstige situatie in haar ziekenhuizen, geen gelegenheid heeft gehad disfunctioneren van eiser te doen vaststellen, kan geen reden zijn om aan te nemen dat haar standpunt juist is. Het moge zo zijn dat de andere chirurgen kritiek hadden op eiser en wellicht zonder veel succes eiser op zijn fouten hebben gewezen, maar dat wil niet zeggen dat eiser vakinhoudelijk disfunctioneerde. De pas na de opzegging overgelegde
verklaringen van andere medische specialisten zijn te vaag om daaraan enige betekenis te kunnen toekennen. De voorzitter van het stafbestuur heeft weliswaar bevestigd dat het stafbestuur mondeling signalen hebben bereikt waaruit zorgen bleken over het functioneren van eiser, maar dit is verder onvoldoende concreet toegelicht. Het stafbestuur is over de opzegging van de toelatingsovereenkomst door de rvb ook pas achteraf geraadpleegd.
4.3 De Stichting maakt xxxxx een ernstig verwijt van het feit dat hij in januari 2010 contact heeft opgenomen met de Visitatiecommissie. Daardoor is volgens haar bij de andere
leden van de maatschap chirurgie “de vlam in de pan geslagen” en is het laatste vertrouwen in eiser verdwenen. Dit heeft volgens haar de doorslag gegeven bij de onmiddellijke opzegging. Ook daarin volgt het Scheidsgerecht de Stichting niet. Bij de opzegging heeft deze kwestie immers geen enkele rol gespeeld. Er wordt geen melding van gemaakt in de brief van 1 februari 2010. Het is, naar eiser onweersproken heeft aangevoerd, niet aan de orde geweest toen hij op 28 januari 2010 werd gehoord. Ook valt niet in te zien waarom het optreden van eiser ernstig verwijtbaar is. Volgens de Stichting zou de kwaliteitsvisitatie hiermee in gevaar komen, doch dit argument is slechts toegelicht met een onjuiste verwijzing naar het verleden, waarin, naar eiser voldoende heeft aannemelijk gemaakt, geen sprake is geweest van een soortgelijke gebeurtenis. Dit blijkt al uit de als productie 36 overgelegde brief van de NHvH van 23 februari 2007. Xxxxx had in de gegeven omstandigheden niet zonder medeweten van zijn maten met de Visitatiecommissie moeten communiceren, maar dit kan geen reden zijn voor een ernstig verwijt, al zeker niet nu de overige chirurgen zelf aan een onduidelijke situatie hebben bijgedragen door eiser geheel buiten de visitatie te houden zonder dat op dat moment vaststond dat hij binnen afzienbare tijd zou vertrekken en dus geheel nodeloos op een mogelijke en kennelijk door hen gewenste opzegging van de toelating zijn vooruitgelopen.
4.4 Het Scheidsgerecht moet vaststellen dat de vertrouwensbreuk tussen eiser en de overige leden van de maatschap niettemin onherstelbaar is geworden. Ook de rvb heeft geen vertrouwen in een goede samenwerking en heeft daarbij de steun van het stafbestuur. Dit betekent dat de basis ontbreekt voor de samenwerking die noodzakelijk is voor de verlening van kwalitatief verantwoorde zorg. Daarbij komt dat aan eiser al in februari 2009 duidelijk is gemaakt dat het vertrouwen in hem wankel was en dat het beter zou zijn als hij elders zou gaan werken en dat in juni 2009 de maatschap onomwonden het vertrouwen in hem heeft opgezegd, waardoor de positie van eiser in feite onhoudbaar is geworden. Hoewel aan eiser zonder meer kan worden toegegeven dat, zoals hiervoor al is vermeld, de vakinhoudelijke argumenten geen steek houden, is wel aannemelijk dat eiser nooit het volle vertrouwen van de overige leden van de maatschap heeft gehad en dat, ondanks het maatschapscontract, de samenwerking verre van optimaal was, zoals ook wel blijkt uit de vele vormen van begeleiding. Daaraan kan niet afdoen dat klaarblijkelijk ook de overige leden van de maatschap niet in alle opzichten behoorlijk functioneerden en dat de samenwerking tussen de chirurgen ook afgezien van eiser in de afgelopen duidelijk verbetering behoefde.
4.5 De opzegging wordt daarom in stand gelaten. Aan eiser komt deswege een vergoeding naar billijkheid toe. In de eerste plaats vanwege het niet in acht nemen van de opzegtermijn. Vervolgens ook vanwege de onzorgvuldigheid waarmee hij is bejegend. Daarbij laat het Scheidsgerecht zwaar wegen dat aan eiser verwijten zijn gemaakt die
volstrekt onvoldoende zijn gestaafd met concreet bewijsmateriaal. Ten slotte ook vanwege de ernstige gevolgen voor eiser. Hij heeft van de ene dag op de ander zijn werk als chirurg verloren waardoor het voor hem bijzonder moeilijk zal zijn ander werk te vinden, al moet dat op den duur wel mogelijk zijn gelet op zijn leeftijd (51 jaar) en op zijn loopbaan.
De vergoeding wordt bepaald op een bedrag van € 190.000,--. Bij de vaststelling van de hoogte van dit bedrag heeft het Scheidsgerecht enerzijds in aanmerking genomen dat volgens de onweersproken gegevens eiser gemiddeld ongeveer € 17.690,-- per maand aan inkomen had en anderzijds rekening gehouden met het feit dat een vergoeding als de onderhavige ook voor de Stichting in verband met de positie waarin zij verkeert, draaglijk en “maatschappelijk verantwoord” moet zijn. Voor een vergoeding van € 15.000,-- ter zake van betaalde goodwill bestaat geen grond.
4.6 De toewijzing van een vergoeding acht het Scheidsgerecht voldoende “rehabilitatie” voor eiser. De overige vorderingen worden hem dus ontzegd. De kosten van het Scheidsgerecht komen voor rekening van de Stichting. Voor het overige dient iedere partij de eigen kosten te dragen.
5. Beslissing
Het Scheidsgerecht stelt het navolgende bindend advies vast:
5.1 De Stichting dient aan eiser een vergoeding te betalen van € 190.000,-- met de wettelijke rente vanaf zeven dagen na de datum van deze uitspraak tot aan de dag van voldoening;
5.2 De overige vorderingen zijn niet toewijsbaar;
5.3 De kosten van het Scheidsgerecht, vastgesteld op € 5.847,--, komen voor rekening van de Stichting en worden verhaald op het door eiser betaalde voorschot, zodat de Stichting dit bedrag aan eiser dient te voldoen, met wettelijke rente vanaf zeven dagen na de datum van deze uitspraak tot de dag van voldoening.
5.4 Partijen dragen voor het overige ieder de eigen kosten.
Dit bindend advies is gewezen te Utrecht en op 11 mei aan partijen verstuurd.