GESCHILLENCOMMISSIE SOCIAAL DOMEIN
GESCHILLENCOMMISSIE SOCIAAL DOMEIN
BINDEND ADVIES
– inzake –
ZORGAANBIEDER
gevestigd te verzoekster,
– tegen –
GEMEENTE
gevestigd te verweerster
Procesverloop
1. Namens verzoekster heeft … per mail van 9 juli 2021 een verzoek – met één bijlage – ingediend bij de Geschillencommissie Sociaal Domein (hierna de “Commissie”) tot behandeling van het geschil (hierna het “Verzoek”) dat is gerezen tussen verzoekster en verweerster. Verweerster heeft met dit verzoek van verzoekster ingestemd. Uit het Xxxxxxx blijkt eveneens dat partijen contact met elkaar hebben gehad over het geschil, wat niet tot een minnelijke oplossing heeft geleid, waarmee voldaan is aan artikel 3.1 van het Reglement van de Commissie.
2. Per e-mail van 9 juli 2021 heeft de Commissie de ontvangst van het Verzoek bevestigd.
3. Per e-mail van 16 juli 2021 heeft de Commissie verzoekster laten weten dat zij bevoegd is kennis te nemen van het geschil en hierin advies te geven, en verzoekster verzocht om de Commissie binnen twee weken alle bescheiden te doen toekomen die voor de behandeling van het geschil relevant zijn.
4. Per e-mail van dezelfde datum heeft de Commissie ook aan verweerster laten weten dat zij bevoegd is om het geschil in behandeling te nemen.
5. Per e-mail van 28 juli 2021 heeft verweerster i.v.m. de vakantieperiode om een nadere termijn verzocht voor reactie op het Verzoek. Per e-mail van 3 augustus 2021 heeft de Commissie hiervoor uitstel verleend tot en met 13 september 2021.
6. Per e-mail van 2 augustus 2021 laat verweerster weten dat er vooralsnog geen nadere toelichting op het Verzoek wordt ingediend.
7. Op 29 juli 2021 ontvangt de Commissie ter kennisname van verzoekster een brief van verweerster d.d. 26 juli 2021 en de reactie van verzoekster daarop (brief van 29 juli).
8. Op 30 augustus 2021 ontvangt de Commissie ter kennisgeving van verzoekster een brief van verweerster d.d. 16 augustus 2021 en de reactie van verzoekster (brief van 27 augustus 2021).
9. Namens verweerster heeft … per e-mail van 13 september 2021 het verweer aan de Commissie gestuurd, met een kopie aan verzoekster (hierna het “Verweer”).
10. Op 16 september 2021 heeft de Commissie een uitnodiging en agenda voor de digitale hoorzitting op 20 september van 14.00 – 16.00 uur naar partijen gemaild.
11. Namens verzoekster heeft … per e-mail van 17 september 2021 een reactie op het Verweer aan de Commissie gestuurd, met een kopie aan verweerster.
12. Op 20 september 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Van de zijde van verzoekster waren daarbij aanwezig …, … en …. Van de zijde van verweerster waren aanwezig …, … en …. Partijen hebben hun standpunt toegelicht en vragen van de Commissie beantwoord.
13. Ter zitting heeft de Commissie partijen om aanvullende informatie verzocht. Partijen hebben deze stukken op vrijdag 1 oktober 2021 naar de Commissie gemaild.
Feiten en omstandigheden
Feiten en omstandigheden volgens verzoekster:
14. Xxxxxxxxxxx heeft een overeenkomst met verweerster voor het leveren van jeugdhulp.
15. Van 20 januari 2020 tot 28 juli 2020 heeft verzoekster jeugdhulp, bestaande uit ‘jeugdhulp verblijf (incl. behandeling)’ en ‘jeugd-ggz (specialistisch)’, geleverd aan vier kinderen. Ter discussie staat de geleverde jeugdhulp in de vorm van ‘jeugdhulp verblijf (incl. behandeling)’ (hierna de “Jeugdhulp”) aan moeder en haar vier kinderen van 20 januari 2020 tot en met 15 mei 2020.
16. Xxxxxx en haar vier kinderen verbleven voorafgaand aan het verblijf bij verzoekster in een Blijf van mijn lijf locatie in … (locatie in andere gemeente). In verband met de verhuizing van de moeder en haar vier kinderen naar … (verweerster) en de inschrijving in de BRP van verweerster, is verweerster verantwoordelijk geworden voor het financieren van de Jeugdhulp aan de vier kinderen en hun moeder op grond van het woonplaatsbeginsel.
17. Verweerster heeft op grond van het Convenant uitvoering woonplaatsbeginsel Jeugdwet (hierna het “Convenant”) de indicaties van … (andere gemeente) overgenomen.
18. Verweerster heeft met betrekking tot de Jeugdhulp een toewijzing afgegeven middels de verzending van een iJW 301-bericht (hierna de “Toewijzing”) voor de periode van 20 januari 2020 tot 13 januari 2021, productcode 43V01 (jeugdhulp verblijf incl. behandeling). Op 21 september 2020 heeft verweerster de Toewijzing aangepast naar de einddatum van 28 juli 2020 in verband met de beëindiging van de Jeugdhulp op 28 juli 2020, in reactie op het iJW 307-bericht (het zogenaamde ‘stop-zorg’ bericht) van verzoekster.
19. Verzoekster heeft de geleverde Jeugdhulp in de periode 20 januari 2020 tot en met 28 juli 2020 gefactureerd aan verweerster. Hiervan is 90.872 euro door verweerster voldaan. Verweerster weigert de geleverde Jeugdhulp van 20 januari 2020 tot en met 15 mei 2020 te vergoeden. Er is totaal een bedrag van 142.448 euro niet vergoed aan verzoekster.
20. Door verweerster zijn diverse vragen gesteld over de geleverde Jeugdhulp. Er hebben 2 gesprekken plaatsgevonden, op 25 augustus 2020 en 17 november 2020. Verweerster heeft toegezegd de declaraties te onderzoeken en verzoekster hierover te informeren. Geplande vervolggesprekken hierover zijn door verweerster geannuleerd.
21. Op 13 april 2021 heeft verzoekster een brief ontvangen van verweerster met daarbij een onderzoeksrapport van de gemeentelijk toezichthouder Wmo 2015 en Jeugdwet (hierna de “Toezichthouder”). In dit rapport wordt de indruk gewekt dat verzoekster geen Jeugdhulp heeft geleverd maar vrouwenopvang, hetgeen valt onder de Wmo 2015. Verzoekster heeft in 2020 geen overeenkomst meer voor het leveren van vrouwenopgang.
22. Xxxxxxxxxxx heeft zich verbaasd over het onzorgvuldige handelen van de Toezichthouder. Verzoekster stelt dat de Toezichthouder geheel niet bevoegd is tot het uitvoeren van dergelijk onderzoek. Daarnaast stelt verzoekster dat indien verweerster twijfelt aan de rechtmatigheid van de geleverde Jeugdhulp, het college van burgemeester en wethouders (hierna het “College”) bevoegd is tot het doen van een rechtmatigheids- dan wel fraudeonderzoek. Hierbij dient de Gemeente zich te houden aan de Regeling Jeugdwet.
23. Xxxxxxxxxxx heeft op 21 mei 2021 een brief gestuurd aan verweerster waarin zij uitgebreid heeft toegelicht dat er Jeugdhulp is geleverd, hetgeen wordt onderbouwd door de betrokken behandelaren. Door verweerster is niet gereageerd op de brief. Ook hebben geen gesprekken meer plaatsgevonden tussen verweerster en verzoekster.
24. Verzoekster heeft verweerster gesommeerd over te gaan tot betaling middels een ingebrekestelling. Door verweerster is niet gereageerd en is niet overgegaan tot betaling. Hiermee is verweerster in verzuim.
Feiten en omstandigheden volgens verweerster:
25. Verweerster stelt dat zij het bedrag ad 142.448 niet verschuldigd is omdat zij van mening is dat verzoekster diensten heeft geleverd die niet onder de overeenkomst vallen die verweerster met verzoekster heeft.
26. Tot en met 31 december 2019 had verzoekster een overeenkomst met verweerster voor vrouwenopvang. Volgens de omschrijving van het product betreft het opvang en individuele begeleiding aan volwassenen en gezinssystemen waarbij de ouder slachtoffer is van huiselijk geweld. Meegenomen kinderen vallen ook onder de doelgroep. De belangrijkste doelstelling van de opvang en begeleiding is het duurzaam stoppen van geweld, voorkomen van uitbuiting en hulp bieden bij de gevolgen van geweld.
27. Van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 was tussen verweerster en verzoekster een overeenkomst van kracht voor het leveren van Jeugdhulp.
28. Verweerster is van mening dat verzoekster vanaf 20 januari 2020 tot en met 15 mei 2020 vrouwenopvang heeft geleverd in plaats van Jeugdhulp. Zij onderbouwt haar standpunt door te verwijzen naar diverse bevindingen van de Toezichthouder, zoals vermeld in de rapportage die op 13 april 2021 met verzoekster is gedeeld.
29. Verweerster meent dat zij niet onrechtmatig jegens verzoekster heeft gehandeld omdat zij op grond van artikel 7.4.0 jeugdwet jo. 6b.5 lid 1en 6.b.7 van de Regeling Jeugdwet bevoegd is een toezichthouder fraudeonderzoek te laten verrichten naar de geleverde prestatie.
30. Subsidiair stelt verweerster dat ook zonder het rapport van de Toezichthouder met betrekking tot het fraudeonderzoek verzoekster niet heeft aangetoond dat zij Jeugdhulp heeft geleverd in plaats van vrouwenopvang. Hierbij verwijst zij naar de door verzoekster toegezonden factuur van 14 april 2021. Het gedeclareerde bedrag is volgens verweerster oncontroleerbaar en in strijd met artikel 6a.1 lid 1 onder f Regeling Jeugdwet. Op grond van dit artikel is verzoekster verplicht het aantal eenheden op de factuur te benoemen. Daar het bedrag niet is onderbouwd, betwist verweerster dat er Jeugdhulp is geleverd ter waarde van
142.448 euro. Daarnaast wordt op de factuur de datum van 31 december 2020 genoemd, hetgeen afwijkt van de ter discussie staande periode van 1 januari tot 15 mei 2020.
31. Indien de Commissie van oordeel zou zijn dat wettelijke handelsrente vergoed moet worden, dan gaat dit volgens verweerster pas in op het moment dat verweerster op grond van de in de ingebrekestelling genoemde datum in verzuim is.
Het standpunt van verzoekster
32. Volgens verzoekster heeft verweerster vanaf begin 2020 getracht op basis van diverse argumenten de kosten van de Jeugdhulp aan de vier kinderen en hun moeder niet te hoeven dragen, waaronder het op onrechtmatige gronden starten van een fraudeonderzoek. Xxxxxxxxxxx stelt dat gezien het privaatrechtelijke karakter van het geschil meer aannemelijk zou zijn dat verweerster, indien op goede gronden twijfels zouden bestaan met betrekking tot de rechtmatigheid van de declaraties, een regulier formeel en materieel onderzoek zou starten met inachtneming van de wettelijke regels hieromtrent.
33. Verzoekster stelt dat het een feit is en blijft dat door verzoekster goede en doelmatige Jeugdhulp is geleverd. Deze Jeugdhulp is geleverd op basis van de door … (andere gemeente) gestelde indicatie, waar verweerster op grond van het Convenant aan gebonden was.
34. Verzoekster verzoekt de Commissie middels een bindend advies vast te stellen dat verweerster 142.448 euro dient te voldoen aan verzoekster en dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de factuur.
Het standpunt van de Gemeente
35. Verweerster stelt dat verzoekster niet geslaagd is voldoende bewijs te leveren om aan te tonen dat in de periode van 20 januari 2020 tot en met 15 mei 2020 Jeugdhulp is geleverd.
36. Daarnaast stelt verweerster dat op de factuur de hoogte van het gevorderde bedrag ad
142.448 euro niet is onderbouwd, hetgeen in strijd is met artikel 6a.1 lid 1 onder f Regeling Jeugdwet.
37. Voorts stelt verweerster dat het fraudeonderzoek door de Toezichthouder nog niet is afgerond en er derhalve nog geen definitieve rapportage is opgesteld. Het College heeft nog geen besluit kunnen nemen over de gevolgen van de uitkomst van het fraudeonderzoek. Verweerster is om die reden van mening dat het verzoek van verzoekster aan de Commissie om een bindend advies uit te brengen niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Bevoegdheid van de Commissie
38. Alvorens toe te komen aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep dient de Commissie definitief te oordelen over de bevoegdheid van de Commissie.
39. Partijen hebben de bevoegdheid van de Commissie niet betwist. De Commissie acht zich op grond van haar Reglement bevoegd te oordelen over de vraag of verweerster gehouden is tot vergoeding van de door verzoekster geleverde Jeugdhulp in de periode 20 januari 2020 tot en met 15 mei 2020.
Ontvankelijkheid verzoeker
40. Verweerster stelt dat het Verzoek van verzoekster aan de Commissie tot het geven van een bindend advies niet-ontvankelijk moet worden verklaard gezien het feit dat het fraudeonderzoek door de Toezichthouder nog niet is afgerond.
41. De Commissie verklaart het Verzoek van verzoekster ontvankelijk op grond van artikel 6 jo. artikel 5.2 van het Reglement van de Commissie.
Overwegingen van de Commissie
42. Het geschil tussen partijen betreft de financiering van de Jeugdhulp aan moeder en haar vier kinderen bij verzoekster van 20 januari 2020 tot en met 15 mei 2020. Het verblijf van moeder en haar vier kinderen van 16 mei tot en met 28 juli 2020 is volledig betaald door verweerster. De levering en financiering van ‘jeugd-ggz (specialistisch)’ staat niet ter discussie. Derhalve gaat de Commissie in haar advies slechts in op de levering en financiering van de geleverde Jeugdhulp tussen 20 januari 2020 en 15 mei 2020.
43. De Commissie zal allereerst ingaan op de financiële verantwoordelijkheid van verweerster alvorens zij toekomt aan de beoordeling van de standpunten met betrekking tot het door verweerster uitgevoerde fraudeonderzoek.
44. … (andere gemeente) heeft jeugdhulp, bestaande uit gezinsopname en individuele behandeling, geïndiceerd ten behoeve van de vier kinderen. Zij heeft hiertoe voor ieder kind een plan van aanpak opgesteld. In verband met de verhuizing van moeder en haar vier kinderen naar de locatie van verzoekster in … (verweerster) en de inschrijving van cliënten in het BRP van verweerster, is verweerster op grond van het woonplaatsbeginsel financieel verantwoordelijk voor het verblijf bij en de behandeling van de kinderen door verzoekster. De Commissie verwijst hierbij naar de definiëring van het begrip woonplaats dat volgt uit artikel
1.1 Jeugdwet:
"– woonplaats:
1. woonplaats als bedoeld in titel 3 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
2. ingeval de voogdij over de jeugdige berust bij een gecertificeerde instelling: de plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige;
3. ingeval de woonplaats, bedoeld onder 1° en 2°, onbekend is dan wel buiten Nederland is: de plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige op het moment van de hulpvraag;
4. ingeval de jeugdige de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt: de woonplaats van de jeugdige, bedoeld in artikel 10 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek."
45. De gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, is verantwoordelijk op grond van de Jeugdwet. Aangesloten wordt bij het woonplaatsbeginsel van artikel 1:12 BW. Een jeugdige onder de achttien jaar volgt de woonplaats van degene die het gezag over hem uitoefent, dat wil zeggen de ouder met gezag of de voogd (onder 1°). Oefenen beide ouders (of pleegoudervoogden) gezamenlijk het gezag uit en hebben zij geen gezamenlijke woonplaats, dan volgt het kind de woonplaats van ouder bij wie hij feitelijk verblijft dan wel laatstelijk heeft verbleven (artikel 1:12 lid 5 BW).
46. In casu verblijven de vier kinderen bij hun moeder in … (verweerster).
47. Gemeenten hebben onderling afspraken gemaakt over de praktische toepassing van het woonplaatsbeginsel in het Convenant uitvoering woonplaatsbeginsel Jeugdwet1. Zowel … (andere gemeente) als verweerster hebben het Convenant ondertekend. Het Convenant bepaalt:
1 Microsoft Word - Convenant Woonplaatsbeginsel Jeugd VNG.docx
Bij verhuizing van een gezin/jeugdige naar een andere gemeente tijdens de jeugdhulpverlening zal de ontvangende gemeente – als het gezin dat wenst – deze jeugdhulp zonder nadere indicering, en bij de huidige hulpverlener overnemen en de kosten daarvan vergoeden. Deze continuering van de lopende afspraken geldt bij trajecten of indicaties, die maximaal 1 jaar duren, voor de gehele looptijd van het hulpverleningstraject.
48. Op grond van het Convenant is verweerster als ontvangende gemeente gehouden de door
… (andere gemeente) gestelde indicatie over te nemen. Dit betekent dat verweerster de door verzoekster ingezette Jeugdhulp in beginsel dient te bekostigen zonder nadere indicering.
49. Uit de brief van 16 augustus 2021 van verweerster aan verzoekster, waarin de Toezichthouder een overzicht geeft van wat er feitelijk heeft plaatsgevonden in het betreffende dossier, blijkt dat verweerster de indicaties van … (andere gemeente) heeft overgenomen. De Commissie verwijst hierbij meer specifiek naar de volgende passage:
“Op 28-02-2020 vond een mailwisseling plaats tussen de jeugdconsulent van de gemeente
… en de specialist 2de lijn Jeugd van verweerster. In de mailwisseling werd door de gemeente … verzocht om de gestelde indicaties over te nemen. De reden van het verzoek was dat het gezin zich had laten inschrijven in …. (verweerster). Op grond van het woonplaatsbeginsel van de verantwoordelijkheid voor de jeugdhulp van de gemeente … overgegaan naar verweerster.
Voor de genoemde producten gezinsopname en ambulante begeleiding is verzoekster een gecontracteerde aanbieder bij verweerster. De Specialiste van verweerster nam de gestelde indicaties van gezinsopname en ambulante begeleiding over.”
50. De Commissie merkt volledigheidshalve op dat de Toezichthouder in haar communicatie spreekt over gezinsopname en ambulante begeleiding, echter wordt in het door gemeente … opgestelde plan van aanpak gesproken over gezinsopname en individuele behandeling, hetgeen aansluit bij de door verweerster afgegeven toewijzing ‘Jeugd-ggz (specialistisch)’. De Commissie gebruikt in haar advies derhalve het begrip ‘behandeling’.
51. De overname van de door gemeente … gestelde indicaties door verweerster wordt tevens bevestigd in de e-mail van 16 juli 2020 van verweerster aan verzoekster. De Commissie verwijst hierbij naar de volgende passage:
“Op 28 februari 2020, 2 weken na de melding bij ons, heeft mw. … laten weten dat verweerster de kosten betaalt miv 14-01-2020 en dat verzoekster hiervoor een 315-bericht kan versturen.”
52. Daarnaast heeft verweerster met de toezending van de Toewijzing, verzoekster toestemming gegeven de geïndiceerde jeugdhulp, bestaande uit ‘jeugdhulp verblijf’ en ‘jeugd-ggz (specialistisch)’, te leveren. Verweerster bevestigt dat zij de Toewijzing heeft verzonden. Daarbij geeft zij aan dat de overname van de door gemeente … gestelde indicatie een administratieve handeling betreft en er pas nadien vragen waren aan de zijde van verweerster over welk product is geleverd.
53. De Commissie is van mening dat op grond van het vertrouwensbeginsel verzoekster er vanuit mocht gaan dat zij met de Toewijzing de geïndiceerde Jeugdhulp mocht leveren en zij hiervoor het overeengekomen tarief zou ontvangen. Uit bovengenoemde passages uit de berichten van verweerster blijkt dat verweerster de indicaties van gemeente … heeft overgenomen conform het woonplaatsbeginsel en het Convenant. Op grond hiervan dient verweerster in beginsel dan ook de door verzoekster geleverde Jeugdhulp volledig te vergoeden.
54. Voorts stelt verweerster dat de door verzoekster toegezonden factuur niet te controleren is in verband met het ontbreken van het aantal eenheden. Verweerster verwijst hierbij naar artikel 6a.1 lid 1 onder f van de Regeling Jeugdwet. Gezien het bedrag niet is onderbouwd betwist verweerster dat er jeugdhulp is geleverd ad 142.448 euro. Tevens stelt verweerster dat de op de factuur genoemde datum van 31 december 2020 onjuist is.
55. De Commissie volgt het standpunt van verweerster dat de factuur d.d. 14 april 2021 geen eenheden bevat en begrijpt dat door het ontbreken van verifieerbare gegevens op de factuur verweerster op basis hiervan niet zonder meer tot uitbetaling overgaat.
56. In een dergelijke situatie ligt het echter voor de hand dat verweerster verzoekster verzoekt een gespecificeerde factuur toe te zenden zodat verweerster in staat wordt gesteld de factuur te controleren en te voldoen. Het enkele feit dat een factuur in eerste instantie onvoldoende gegevens bevat om de factuur te kunnen controleren en betalen, houdt volgens de Commissie niet in dat het verweerster ontslaat van de verplichting verzoekster hierop te wijzen. Ook volgt de Commissie verweerster niet in haar redenatie dat indien een factuur geen eenheden bevat zonder meer gesteld kan worden dat de Jeugdhulp niet is geleverd.
57. Op de vraag van de Commissie waarom de geleverde Jeugdhulp na 15 mei 2020 wel vergoed is, heeft verweerster ter zitting aangegeven dat er na 15 mei 2020 wel betaald is voor de ingezette jeugdhulp omdat dit contractueel overeen was gekomen. Verweerster stelt dat op grond van deze afspraken verzoekster geen vergoeding zou ontvangen voor Jeugdhulp geleverd tot 15 mei 2020.
58. De Commissie vindt onvoldoende onderbouwing van dit standpunt van verweerster in de aangeleverde documenten en de door verweerster gegeven toelichting. De datum van 15 mei 2020 blijkt gebaseerd op het moment dat verweerster contact heeft opgenomen met verzoekster in verband met de inzet en financiering van de Jeugdhulp. Voorts merkt de Commissie op dat de Toewijzing door verweerster reeds op 12 mei 2020 is verzonden aan verzoekster.
59. De Commissie concludeert dan ook dat bij de start van de door verzoekster ingezette Jeugdhulp op 20 januari 2020 tussen partijen kennelijk onvoldoende duidelijke afspraken waren gemaakt over de (beperkingen c.q. voorwaarden van) financiering van de Jeugdhulp. Verweerster heeft ter zitting bevestigd dat de afspraken met betrekking tot de voorwaarden voor financiering pas in de loop van 2020 zijn gemaakt. Daarnaast blijkt uit de e-mail van verweerster aan verzoekster dat op 21 april 2020 slechts mondelinge afspraken (zouden) zijn gemaakt over de inzet van Jeugdhulp.
60. Verweerster stelt zich op het standpunt dat zij niet gehouden is tot de vergoeding van de door verzoekster geleverde Jeugdhulp daar uit – het nog niet afgeronde - fraudeonderzoek door de Toezichthouder zou blijken dat verzoekster geen Jeugdhulp op grond van de Jeugdwet zou hebben geleverd, maar vrouwenopvang op grond van de Wmo 2015. Voor het product vrouwenopvang had verzoekster in 2020 geen overeenkomst meer met verweerster. Om deze reden stelt verweerster dat zij dan ook niet gehouden is tot de vergoeding van de geleverde Jeugdhulp.
61. De Commissie merkt op dat niet alleen het geschil met betrekking tot de financiering van de geleverde Jeugdhulp slechts betrekking heeft op de periode 20 januari 2020 tot en met 15 mei 2020, maar dat uit de brief van verweerster van 13 april 2021 (kenmerk 1751170) blijkt dat ook het onderzoek door de Toezichthouder slechts betrekking heeft op deze periode. Xxxxxxxxxxx heeft vanaf 15 mei 2020 tot en met 28 juli 2020 dezelfde geïndiceerde Jeugdhulp geleverd, op grond van dezelfde Toewijzing. Over deze periode is de Jeugdhulp wel door verweerster betaald. Daarnaast benadrukt de Commissie dat verweerster heeft aangegeven dat het fraudeonderzoek nog niet is afgerond.
62. Het College van de Gemeente is bevoegd een formele dan wel materiële controle in te stellen om voldoende zekerheid te verkrijgen dat verzoekster de gefactureerde Jeugdhulp daadwerkelijk heeft geleverd. Verweerster is hierbij gehouden aan de Regeling Jeugdwet. De Commissie verwijst hierbij volledigheidshalve naar de ‘Handreiking materiële controle voor
Jeugdwet’ van de VNG.2
63. De Commissie is van mening dat de bevoegdheid tot het instellen van een formele of materiële controle echter niet betekent dat verweerster haar verplichting met betrekking tot het vergoeden van de door verzoekster geleverde Jeugdhulp zonder meer kan opschorten. Indien uit onderzoek zou blijken dat er sprake is van onrechtmatigheden dan wel fraude, heeft verweerster de mogelijkheid over te gaan tot (gedeeltelijke) terugvordering van reeds betaalde Jeugdhulp.
BINDEND ADVIES
De Commissie adviseert:
a. Verweerster de door verzoekster geleverde Jeugdhulp gedurende de periode 20 januari 2020 tot en met 15 mei 2020 ad 142.448 euro volledig aan verzoekster te vergoeden
b. Verweerster wettelijke rente te vergoeden aan verzoekster, te rekenen vanaf de vervaldatum van de factuur.
Aldus gegeven op 12 november 2021 door de Geschillencommissie Sociaal Domein,
K. Xxxxxxxx (voorzitter), X. Xxxxxxxxx en X. Xxxxxxxxx
Ten overvloede
64. Alhoewel dit niet direct relevant is voor de beoordeling van het onderhavige geschil merkt de Commissie volledigheidshalve het volgende op.
65. De Commissie concludeert dat in casu onvoldoende (duidelijke) afspraken zijn gemaakt tussen partijen met betrekking tot de (voorwaarden van) financiering van jeugdhulp. De Commissie begrijpt dat de complexiteit en hoeveelheid aan afspraken tussen gemeenten en zorgaanbieders maakt dat partijen niet altijd alle mogelijke situaties vooraf met elkaar hebben doorgenomen en hierop hebben geanticipeerd middels duidelijke, schriftelijk vastgelegde
2 Handreiking Materiële controle voor Jeugdwet | VNG
afspraken.
66. Echter, het is essentieel dat partijen duidelijke afspraken dienen te maken rondom de inzet en financiering van (jeugd)hulp vóór aanvang van de hulpverlening. Niet alleen geschillen tussen partijen kunnen hiermee worden voorkomen, maar dit is tevens voorwaardelijk voor de tijdige aanvang en continuïteit van de hulpverlening. Het is immers een zeer ongewenste situatie indien een aanbieder geïndiceerde jeugdhulp niet kan starten dan wel vervolgen in verband met het ontbreken van financiële afspraken.
67. De Commissie adviseert gemeenten en zorgaanbieders dan ook tijdig duidelijke afspraken te maken rondom de inzet en financiering van (jeugd)hulp in het belang van (het behouden van) een goede verstandhouding tussen partijen, maar vooral in het belang van cliënten.
68. Daarnaast vraagt de Commissie aandacht voor de wijze waarop gemeenten (onderling) en met zorgaanbieders communiceren. Van alle betrokken partijen mag verwacht worden dat zij actief en constructief met elkaar communiceren in geval er geen overeenstemming bestaat over bijvoorbeeld de financiering van jeugdhulp. Dit impliceert dat partijen tijdig met elkaar communiceren en bereidheid tonen teneinde tijdig tot een oplossing te komen. Daarbij merkt de Commissie op dat ook de toonzetting van de communicatie bepalend is voor de bereidheid van alle partijen om tot een oplossing te komen.