Collectieve arbeidsovereenkomst CWI
Collectieve arbeidsovereenkomst CWI
van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2007
CAO 1 januari 2006 tot en met 31 december 2007 vs 1.1 dd 12-5-2006
Inhoudsopgave
Protocol behorende bij de CAO-CWI met een looptijd van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2007 4
1 Algemene bepalingen 6
1.1 Definities 6
1.2 Loonsverhogingen en looptijd CAO 8
1.3 Algemene verplichtingen 8
1.4 Werk voor vakorganisaties en vakbondsbijdrage 9
2 Verplichtingen van de werkgever en de werknemer 9
2.1 Verplichtingen van de werkgever 9
2.2 Verplichtingen van de werknemer 10
3 De arbeidsovereenkomst 12
3.1 Keuring en onderzoek 12
3.2 Aard en duur arbeidsovereenkomst 13
3.3 Inhoud arbeidsovereenkomst 13
3.4 Schorsing 14
3.5 Einde van de arbeidsovereenkomst 14
3.6 Uitkering na beëindiging arbeidsovereenkomst 15
Bijlage H3-II Overzicht van functies, waarvan op grond van 3.1 een verplichte aanstellingskeuring geldt 16
Bijlage H3-III Bovenwettelijke regelingen bij werkloosheid 16
4 Arbeidsduur en arbeidstijden 16
4.1 Arbeidstijd en rooster 16
4.2 Meerwerk en overwerk 17
4.3 Vaststellen arbeidspatroon op jaarbasis 17
4.4 Arbeidsduurvermindering oudere werknemers 18
Bijlage H4-IV Regeling Flexibilisering Arbeidspatroon CWI 18
Bijlage H4-V Seniorenregeling CWI 20
5 Vakantie en verlof 24
5.1 Vakantie-uren 24
5.2 Feestdagen 25
5.3 Geoorloofd verzuim 26
Bijlage H5-VI Tabellen opbouw vakantierechten 29
6 Salaris, beloning en vergoedingen 30
6.1 Maandsalaris 30
6.2 Bewust belonen 30
6.3 Vakantietoeslag 32
6.4 Eindejaarsuitkering 32
6.5 Jubileumgratificatie 33
6.6 Bijzondere toelagen 34
6.7 Kostenvergoedingen 35
6.8 Uitkering bij overlijden 36
Bijlage H6-VII Salaristabellen 37
7 Arbeid en gezondheid 37
7.1 Loonbetaling bij arbeidsongeschiktheid 37
7.2 Arbeidsongeschiktheid door schuld van de werkgever 38
7.3 Suppletie op de uitkering na beëindiging van de arbeidsovereenkomst 39
7.4 Vervallen van het recht op loon en suppletie 39
7.5 Verplichtingen van de werkgever 40
7.6 Verplichtingen van de werknemer 40
7.7 Second opinion 40
7.8 Inkomsten en verhaal bij arbeidsongeschiktheid 41
7.9 Aanpassing arbeidsovereenkomst bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid 41
7.10 Aanpassing CAO-CWI 42
Bijlage H7-VIII Regeling Tegemoetkoming Ziektekostenverzekering CWI 42
8 Keuzepensioen en FPU-overgangsregeling 42
8.2 Flexibel pensioen en uittreden (FPU) 42
Bijlage H8-IX Garanties voormalige werknemers van UVI’s, gemeentelijke Sociale diensten, LISV en SZW 42
9 Keuzemogelijkheden arbeidsvoorwaarden 43
9.1 Algemeen 43
9.2 Bronnen 43
9.3 Doelen 44
Bijlage H9-X Regeling Keuzemogelijkheden Arbeidsvoorwaarden CWI 45
Matrix Keuzeregeling 52
10 Sociale leidraad CWI 53
10.1 Doel 53
10.2 Betrokkenheid medezeggenschap en vakorganisaties 53
10.3 Uitgangspunten bij opvang personele gevolgen 53
10.4 Vaststellen omvang organisatieverandering 54
10.5 Plaatsing op geschikte functie 54
10.6 Begeleiding naar andere geschikte interne functie bij niet-plaatsing 54
10.7 Begeleiding naar andere geschikte externe functie 55
10.8 Beëindiging arbeidsovereenkomst 55
10.9 Hardheidsclausule 55
Bijlage H10-XI Ter beschikking gestelde werknemers aan derden 56
11 Klachten en geschillen 56
11.1 Individuele klachtenregeling 56
11.2 Geschillen 57
11.3 Bezwaarprocedure met betrekking tot de functiewaardering volgens de ORBA-systematiek 58
12 Slotbepalingen 59
Trefwoordenlijst 60
Protocol behorende bij de CAO-CWI met een looptijd van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2007
Partijen bij de CAO CWI zijn de volgende afspraken overeengekomen voor de looptijd van deze CAO.
Bewust belonen
Voor 2006 is in totaliteit een extra budget beschikbaar van 0,3% van het jaarsalaris voor de verschillende beloningsvormen die onder de noemer van “Bewust belonen” zijn opgenomen in artikel 6.2. van de CAO. Voor het jaar 2007 bedraagt dit percentage 0,5%. CWI zal de criteria op basis waarvan dit budget wordt verdeeld en besteed nader uitwerken in overleg met de vakorganisaties. CWI zal de CAO-partners informeren hoe dit budget wordt besteed. Indien het budget niet (geheel) besteed wordt, vindt overleg plaats tussen sociale partners over een andere bestemming van het resterende deel.
WIA
Sociale partners hebben besloten de nadere besluitvorming over de gevolgen van de WIA, als opvolger van de WAO, in de Pensioenkamer van het ABP af te wachten. CWI is aan de besluitvorming in deze Pensioenkamer gebonden. Dit betreft in elk geval de Suppletieregeling arbeidsongeschiktheid, de herplaatsingstoelage, het invaliditeitspensioen en de individuele aanvulling daarop (IPAP). Het akkoord van de Pensioenkamer zal worden vertaald naar de CAO van CWI. Vervolgens zullen sociale partners bezien of er onderwerpen overblijven met betrekking tot arbeidsongeschiktheid die nader moeten worden afgehecht. Invoering van de WIA is een stelselwijziging, waardoor de bodem onder de huidige CAO-regelingen is komen te vervallen.
Investeren in medewerkers
Evenals de voorgaande jaren heeft in 2006 investeren in medewerkers voor CWI een hoge prioriteit. In 2006 zal een samenhangend beleid met betrekking tot opleiding, beoordeling en ontwikkeling, certificering en loopbaanontwikkeling verder worden geïmplementeerd. CWI zet hiertoe vijf ontwikkelprojecten op, elk onder een eigen motto. Dit zijn de projecten competentiemanagement, CWI Academie, certificering, mobiliteit en introductie van nieuwe medewerkers. CWI zal de vakorganisaties tijdens de looptijd van de nieuwe CAO periodiek informeren over de stand van zaken rond deze projecten.
Opleidingen bij CWI
Sociale partners hebben afgesproken de bepalingen die in diverse CWI-regelingen zijn opgenomen over scholing en opleiding via dit protocol onder de aandacht te brengen van de werknemers van CWI. Het betreft de volgende regelingen/plannen:
• In artikel 5.3.1.17 van de CAO is opgenomen dat de werknemer recht heeft op 15 uur verlof om aan te wenden naar aanleiding van het individueel opleidingsplan of het persoonlijk ontwikkelingsplan. Deze scholing moet gericht zijn op het vergroten van de inzetbaarheid. De werkgever en werknemer kunnen ieder voor 7,5 uur een invulling voorstellen.
• Daarnaast is er de Regeling Studiefaciliteiten, waarin de vergoeding voor verschillende opleidingen is opgenomen.
• Er is voor de manager een budget beschikbaar per medewerker en een landelijk budget per FTE voor opleidingen.
• In 2006 wordt verder invulling gegeven aan de CWI Academie en komt er een nieuwe methodiek Beoordeling en Ontwikkeling op basis van competenties. CWI is bezig een beleid op te zetten dat erop gericht is dat er vraaggericht wordt opgeleid.
Aanpassing Werkloosheidswet
Tijdens de looptijd van de nieuwe CAO zal de nieuwe WW in werking treden, vermoedelijk per 1-10-2006. Uitgangspunt van CAO-partijen is dat eventuele negatieve effecten voor de (ex-)werknemer van wettelijke maatregelen niet automatisch worden gecompenseerd door CWI.
Zodra wordt besloten tot definitieve invoering van de nieuwe wet, zullen partijen bij de CAO van CWI met elkaar in overleg treden over de consequenties voor de CAO.
1 Algemene bepalingen
1.1 Definities
A ABP:
Stichting Pensioenfonds ABP.
Arbeidsduur:
De arbeidsduur voor de werknemer met een werkweek van gemiddeld 36 uur.
Arbeidstijd:
Het aantal contractueel overeengekomen uren dat gewerkt wordt.
Arbo-dienst:
De bedrijfsgezondheidsorganisatie, waarmee de werkgever een contract heeft afgesloten.
B Bedrijfstijd:
De bedrijfstijd is van maandag tot en met vrijdag tussen 07.00 en 22.00 uur
en op zaterdag tussen 07.00 en 18.00 uur, met uitzondering van de feestdagen als bedoeld in artikel 5.2.
Bruto-arbeidsduur:
De bruto-arbeidsduur is het aantal kalenderdagen in enig jaar, verminderd met het aantal weekenddagen en CAO-feestdagen die niet in het weekend vallen, vermenigvuldigd met het gemiddeld aantal contractueel te werken uren per dag
bij een werkweek van 36 uur (zijnde 36 gedeeld door 5 is 7,2 uur). De uitkomst wordt afgerond op hele uren. De bruto-arbeidsduur bedraagt 1836 uur voor 2006, 1828 voor 2007 en 1836 voor 2008.
C CAO:
De collectieve arbeidsovereenkomst gesloten door de werkgever en de vakorganisaties.
Contractuele arbeidsduur :
De in de individuele arbeidsovereenkomst afgesproken arbeidsduur tot maximaal 40 uur.
D Deeltijdwerker:
De werknemer met een individuele arbeidsovereenkomst van minder dan 36 uur per week. Indien op grond van de individuele arbeidsovereenkomst de bedongen arbeidsduur meer of minder bedraagt dan de arbeidsduur als bedoeld in artikel 3.1. van de Regeling Flexibilisering Arbeidspatroon (bijlage H4-IV), zijn de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst naar rato van de individuele arbeidsduur,
op overeenkomstige wijze van toepassing, tenzij bij de desbetreffende hoofdstukken anders is vermeld.
F Functie:
Het samenstel van door de werkgever opgedragen werkzaamheden, voorkomend in het functiegebouw CWI, die tussen werkgever en werknemer in de individuele arbeidsovereenkomst zijn overeengekomen.
H Handboek HRM:
Verzameling procedures, handleidingen, conceptvoorbeelden, etc. op het HRM-terrein, bestemd voor de HRM-adviseurs, HRM-medewerkers, vestigingsmanagers en directeuren/afdelingshoofden.
K Kaderlid:
De werknemer die als zodanig wordt aangemeld door de vakorganisaties.
M Maand:
Een kalendermaand.
Maandinkomen:
Het maandsalaris, vermeerderd met de maandelijkse toelagen, voor zover deze langer dan een jaar of permanent worden toegekend.
Maandsalaris:
Het toegekende bedrag gerelateerd aan de ORBA-schaal, dat maandelijks aan de werknemer wordt uitgekeerd.
N Nevenwerkzaamheden:
Het aanvaarden van nevenbetrekkingen dan wel het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van derden, het uitoefenen van een beroep of bedrijf, het bekleden van gekozen politieke functies, het zijn van commissaris, bestuurder
of vennoot van een vennootschap, stichting of vereniging, het middellijk of onmiddellijk deelnemen aan aannemingen of leveringen. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen betaalde en onbetaalde nevenwerkzaamheden.
O Ondernemingsraad (OR) respectievelijk Onderdeelcommissie (ODC): De Ondernemingsraad respectievelijk de Onderdeelcommissie als bedoeld in de Wet op de Ondernemingsraden (WOR).
ORBA-salarisgroep en schaalindeling:
Elke gecodeerde groeps- en salarisschaalindeling als opgenomen in de tabel in bijlage H6-VII van deze CAO.
P Partner:
De echtgeno(o)t(e), relatiepartner of geregistreerde partner, als bedoeld in titel 5A boek 1 Burgerlijk Wetboek, van de werknemer.
Pensioenreglement:
Het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.
R Regelingen CWI:
De overeengekomen secundaire arbeidsvoorwaarden, vastgelegd in regelingen.
Relatiepartner:
Degene met wie de werknemer een gemeenschappelijk huishouden voert met het oogmerk duurzaam samen te leven en daartoe een notarieel samenlevingscontract heeft gesloten.
S Standplaats:
De aangewezen werkplek, op basis waarvan al dan niet een tegemoetkoming in de reiskosten woon-werkverkeer wordt toegekend.
U UWV:
Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (de uitkeringsinstantie bij werkloosheid, arbeidsongeschiktheid en ziekengeld).
Uurloon:
Het 1/156 deel van het voor de werknemer geldende maandsalaris op basis van een voltijd dienstverband van 36 uur per week.
V Vakorganisaties:
De vakbonden ABVAKABO FNV, CMHF, CNV Publieke Zaak en De Unie.
W Werkgever:
De Centrale organisatie Werk en Inkomen (CWI), te dezen vertegenwoordigd door de Raad van Bestuur.
Werknemer:
Xxxxxxxx (m/v) in dienst van de werkgever op basis van een arbeidsovereenkomst. Als werknemer in de zin van deze overeenkomst wordt niet beschouwd de stagiair.
Werktijdregeling:
Een regeling die aangeeft op welke tijdstippen (groepen van) werknemers normaliter hun werkzaamheden aanvangen, deze onderbreken en vervolgens beëindigen.
1.2 Loonsverhogingen en looptijd CAO
1.2.1 Deze collectieve arbeidsovereenkomst is een standaard-CAO. Noch in positieve, noch in negatieve zin mag van in de CAO geregelde arbeidsvoorwaarden worden afgeweken, tenzij uit de tekst van een bepaling blijkt dat er sprake is van een minimum-, een maximum- of een raambepaling.
1.2.2 Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking per 1 januari 2006 en eindigt op 31 december 2007 van rechtswege, derhalve zonder dat enige opzegging is vereist. Indien de collectieve arbeidsovereenkomst van rechtswege is beëindigd en er nog geen nieuwe CAO tot stand is gekomen, zijn voor de tussenliggende periode de bepalingen van de beëindigde CAO van toepassing.
1.2.3 Per 1 januari 2006 wordt het schaalsalaris structureel verhoogd met 1,25%. Per 1 april 2007 wordt het schaalsalaris structureel verhoogd met 1,25%.
De eindejaarsuitkering, die in 2006 3,45% bedraagt, wordt met ingang van 2007 structureel verhoogd met 0,55% tot 4%.
1.2.4 De resultaatafhankelijke uitkering als bedoeld in artikel 6.2.7 wordt voor het jaar 2006 en het jaar 2007 op 0% gesteld.
1.3 Algemene verplichtingen
1.3.1 Partijen zullen gedurende de looptijd van deze CAO-CWI alle uit deze overeenkomst voortvloeiende of daarmee samenhangende verplichtingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid naleven, dan wel de naleving bevorderen.
1.3.2 De werknemers en de werkgever zijn gehouden zich zodanig te gedragen dat anderen, onder wie collega’s en cliënten, geen hinder ondervinden van ongewenste omgangsvormen zoals geformuleerd in de Regeling Bestrijding Ongewenste Omgangsvormen CWI. Partijen zullen naleving van deze bepaling bevorderen.
1.4 Werk voor vakorganisaties en vakbondsbijdrage
1.4.1 De werknemer, die kaderlid is van een vakorganisatie, krijgt voor onderstaande activiteiten tezamen maximaal 26 dagen per jaar betaald geoorloofd verlof:
- ten behoeve van het bijwonen van vergaderingen van statutaire organen van de vakorganisatie waarbij hij is aangesloten;
- voor het ontplooien van bestuurlijke of vertegenwoordigende activiteiten binnen die vakorganisatie c.q. de centrale organisatie van die vakorganisatie, indien de activiteiten ertoe strekken de doelstellingen van die vakorganisatie c.q. de centrale organisatie te ondersteunen;
- voor individuele belangenbehartiging van vakbondsleden.
1.4.2 De werknemer die lid is van een vakorganisatie kan aanspraak maken op ten hoogste drie dagen per jaar betaald geoorloofd verlof voor het bijwonen van de door de vakorganisatie, waarbij hij is aangesloten, uitgeschreven vergaderingen en/of voor het deelnemen aan door die vakorganisatie te organiseren cursussen.
1.4.3 De werkgever zal de door AWVN te Haarlem jaarlijks vast te stellen vakbondsbijdrage per werknemer volgen.
1.4.4 Jaarlijks worden door de vakorganisaties in het eerste kwartaal bij de verrekening van de vakbondsbijdrage een overzicht van het aantal leden en een nominatief overzicht van de door hen aangewezen kaderleden werkzaam bij CWI verstrekt.
Bijlage H1-I Regeling Medezeggenschap CWI
Vervalt per 1-1-2006.
2 Verplichtingen van de werkgever en de werknemer
2.1 Verplichtingen van de werkgever
2.1.1 Algemeen
De werkgever verbindt zich geen werknemers in dienst te nemen of te houden op voorwaarden die in strijd zijn met het in deze overeenkomst bepaalde.
2.1.2 Informatieplicht
De werkgever zal aan de werknemer een exemplaar van de CAO uitreiken, hem wijzen op de Regelingen CWI die vermeld staan op CWIntranet en hem schriftelijk informeren over wijzigingen van de CAO.
2.1.3 Sociale gevolgen bij fusie, sluiting, e.d.
Wanneer de werkgever overweegt een fusie aan te gaan, een belangrijke wijziging in de organisatie van de onderneming aan te brengen, een bedrijfsonderdeel te sluiten, de personeelsomvang aanmerkelijk te herzien, e.d. zal daarover in een
zo vroeg mogelijk stadium overleg worden gepleegd met de vakorganisaties.
2.1.4 Werkomstandigheden
De werkgever zal zorg dragen voor veilige werkomstandigheden in het bedrijf, de gezondheid van de werknemer zo goed mogelijk beschermen en het welzijn
van de werknemer in verband met de arbeid bevorderen.
2.1.5 Employability
Jaarlijks zal een bedrijfsopleidingsplan worden opgesteld, dat zal worden besproken met de ondernemingsraad. Dit bedrijfsopleidingsplan vormt de basis voor de individuele opleidingsactiviteiten.
2.1.6 Geheimhouding persoonsgegevens
Bij het vastleggen en verwerken van persoonsgegevens is de werkgever verplicht zich te houden aan het Privacyreglement Personeels- en Salarisadministratie CWI zoals overeenkomen met de ondernemingsraad.
2.2 Verplichtingen van de werknemer
2.2.1 Algemeen
a De werknemer zal voldoen aan redelijke opdrachten, ook wanneer deze betrekking hebben op het tijdelijk verrichten van andere dan zijn gebruikelijke werkzaamheden en/of wanneer hem voor de duur van de werkzaamheden
een andere standplaats wordt toegewezen.
b De werknemer is verplicht de eigen veiligheid en die van anderen naar vermogen in acht te nemen en de door of namens de werkgever vastgestelde te zijner kennis gebrachte veiligheids- en andere voorschriften, richtlijnen en aanwijzingen betreffende de veiligheid na te leven. De werknemer is verplicht de voorgeschreven beveiliging en veiligheidsmiddelen te gebruiken.
De werknemer kan niet worden verplicht tot het verrichten van werkzaamheden waarbij aan de wettelijke en/of bedrijfsvoorschriften omtrent veiligheid niet is voldaan.
c De werknemer is gehouden zich aan alle medische keuringen en/of psychologische onderzoeken te onderwerpen, die naar de aard van de werkzaamheden dan wel ten behoeve van de bescherming van de omgeving vereist zijn en voor de werknemer noodzakelijk zijn. Over de uitslag van de medische keuring en/of het psychologisch onderzoek wordt de werknemer te allen tijde geïnformeerd. De kosten van deze keuringen en onderzoeken komen ten
laste van de werkgever.
d De werknemer is verplicht tot geheimhouding van hetgeen hem in zijn functie ter kennis is gekomen en waarvan hij weet of redelijkerwijze kan vermoeden dat geheimhouding noodzakelijk is. Deze verplichting geldt ook na beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
e De werknemer dient bij de aanvang van het dienstverband de werkgever schriftelijk mede te delen hoeveel recht op vakantie hij bij zijn vorige werkgever(s) verworven doch niet in natura genoten heeft, opdat de werkgever
weet op xxxxxxx vakantie-uren zonder behoud van inkomen de werknemer aanspraak kan maken. Hiertoe overlegt de werknemer de verklaring, bedoeld
in artikel 7:641, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek.
f. Nieuwe werknemers dienen bij aanvang van het dienstverband te beschikken over een verklaring omtrent het gedrag. CWI betaalt de kosten van deze verklaring.
2.2.2 Geoorloofd verzuim
Tenzij anders bepaald is de werknemer verplicht de werkgever zo mogelijk ten minste één werkdag van tevoren kennis te geven van elke aanspraak op geoorloofd verzuim. De werkgever kan achteraf verlangen dat de werknemer bewijsstukken overlegt.
2.2.3 Standplaats
a Indien het voor een goede vervulling van zijn functie noodzakelijk is, kan de werkgever de werknemer verplichten te gaan wonen of te blijven wonen in of
op redelijke afstand van de gemeente die hem als standplaats is aangewezen of waartoe zijn standplaats behoort.
b De werknemer aan wie de verplichting is opgelegd in of nabij de in a) bedoelde gemeente te gaan wonen, is gehouden zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk twee
jaar nadat die verplichting is opgelegd, daaraan gevolg te geven.
c Het niet-voldoen aan de in dit lid opgelegde verplichting heeft beperking van de betaling van de reiskostenvergoeding op grond van de Regeling Reiskosten Woon-Werkverkeer CWI tot gevolg. Deze beperking houdt in dat de maximale vergoeding wordt begrensd op 50 km enkele reis. Indien er sprake is van bijzondere
omstandigheden die redelijkerwijs niet voor risico van de werknemer kunnen komen, is deze beperking niet van toepassing.
d De onder c) bedoelde begrenzing in reiskostenvergoeding woon-werkverkeer is eveneens van toepassing op de werknemer die in de loop van het dienstverband geheel op eigen initiatief verhuist naar een woonplaats welke in tegenstelling tot de oude woonplaats meer dan 50 kilometer verwijderd is van de standplaats.
2.2.4 Nevenwerkzaamheden
a Indien de werknemer voornemens is nevenwerkzaamheden te gaan verrichten, dient hij daartoe vooraf schriftelijk en gemotiveerd toestemming aan de werkgever te vragen. Dit met uitzondering van gekozen politieke functies, waarvoor slechts een meldingsplicht geldt.
b De werkgever zal binnen een maand het al dan niet verlenen van toestemming schriftelijk en gemotiveerd aan de werknemer kenbaar maken;
c de gevraagde toestemming zal in ieder geval niet worden verleend wanneer de werknemer voornemens is werkzaamheden/activiteiten te verrichten
die concurreren met de werkzaamheden van de werkgever, dan wel met zijn werkzaamheden voor de werkgever.
d De werkgever kan een eenmaal gegeven toestemming schriftelijk en gemotiveerd intrekken.
e Bij het al dan niet verlenen van toestemming voor nevenwerkzaamheden is de werkgever verplicht zich te houden aan het Toetsingskader Nevenwerkzaamheden.
Dit Toetsingskader maakt onderdeel uit van deze CAO en is opgenomen op CWIntranet. Wijzigingen van het Toetsingskader vinden plaats met in achtneming van de Wet op de Ondernemingsraden.
2.2.5 Schenkingen, leveringen, provisies, e.d.
2.2.5.1 De werknemer zal direct of indirect niet deelnemen aan ten behoeve van de werkgever uit te voeren aannemingen, leveringen of werken.
2.2.5.2 De werknemer zal direct of indirect geen geschenken met handelswaarde, provisie of beloning bedingen, vorderen of aannemen van personen of rechtspersonen, met wie hij door of vanwege zijn functie direct of indirect in aanraking komt.
2.2.5.3 De werknemer zal andere werknemers niet verplichten tot het verrichten van persoonlijke diensten.
2.2.5.4 De werknemer zal geen eigendommen van de werkgever gebruiken voor persoonlijke doeleinden.
2.2.6 Wijziging adres, burgerlijke staat, enz.
a De werknemer is verplicht de werkgever onverwijld in kennis te stellen van verandering van zijn woonadres, zijn burgerlijke staat en wijzigingen die van belang zijn voor de uitvoering van de CAO, en de hierop betrekking hebbende bewijsstukken te overleggen.
b Indien de werknemer verzuimt de werkgever overeenkomstig het bepaalde onder a. in kennis te stellen, komen de consequenties van dit nalaten voor rekening en risico van de werknemer.
c De werknemer, die een relatiepartner heeft, zal, om in aanmerking te komen voor daarop betrekking hebbende bepalingen, dit aan de werkgever kenbaar maken door schriftelijk te verklaren dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 1:3 lid 2 van de Wet Arbeid en Zorg. Er is sprake van een gezamenlijke huishouding als betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding, dan wel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien.
3 De arbeidsovereenkomst
3.1 Keuring en onderzoek
3.1.1 Verplichte aanstellingskeuring bij risicovolle functies
3.1.1.1 Een arbeidsovereenkomst voor lichamelijk en/of psychisch risicovolle functies wordt eerst aangegaan nadat de kandidaat-werknemer op grond van de uitslag van een verplichte aanstellingskeuring geschikt is verklaard voor de aan de desbetreffende functie verbonden werkzaamheden (zie H3-II).
3.1.1.2 De keuringsresultaten van de aanstellingskeuring bedoeld in lid 3.1.1.1 worden direct na de keuring besproken tussen de bedrijfsarts en de kandidaat- werknemer. De uitslag van de keuring wordt, na verkregen toestemming van de kandidaat-werknemer, binnen 14 dagen door de bedrijfsarts schriftelijk aan de werkgever meegedeeld.
3.1.1.3 De kandidaat-werknemer kan binnen 14 dagen na ontvangst van de uitslag van de keuring bedoeld in 3.1.1.1, waarin is vermeld dat hij is afgekeurd, dan wel is goedgekeurd met bepaalde beperkingen, een verzoek indienen voor een herkeuring. Aan de herkeuring zal in ieder geval niet mogen deelnemen de bedrijfsarts die de eerste keuring heeft verricht.
3.1.1.4 Ten aanzien van de werknemers die op grond van 3.1.1.1 zijn onderworpen aan een aanstellingskeuring, vindt elke twee jaar een periodieke keuring plaats om na te gaan of hun medische geschiktheid nog steeds geldig is.
3.1.2 PAGO
3.1.2.1 Iedere vier jaar vindt, op strikt vrijwillige basis, een periodiek arbeidgezondheidskundig onderzoek (PAGO) plaats voor alle werknemers.
3.1.2.2 De uitkomsten van de onderzoeken bedoeld in 3.1.2.1 worden uitsluitend aan de werknemer verstrekt, tenzij deze er uitdrukkelijk mee akkoord gaat dat overleg met de werkgever plaatsvindt voor – bijvoorbeeld – aanpassing van de werkplek. Wel zal aan de werkgever worden gemeld of de werknemer al dan niet aan het betreffende onderzoek heeft deelgenomen.
3.1.3 Kosten keuring en onderzoek
De kosten van de in 3.1 genoemde keuringen en onderzoeken komen voor rekening van de werkgever. Voor de reis- en verblijfkosten wordt een tegemoetkoming verleend overeenkomstig de Regeling Dienstreizen CWI.
3.2 Aard en duur arbeidsovereenkomst
3.2.1 De arbeidsovereenkomst wordt schriftelijk aangegaan en gewijzigd. De werkgever draagt er zorg voor dat uiterlijk op de datum van indiensttreding werkgever en werknemer in het bezit zijn van een ondertekende arbeidsovereenkomst. Bij een wijziging van de arbeidsovereenkomst geschiedt dit uiterlijk op de ingangsdatum van de wijziging.
3.2.2 Een arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor bepaalde of voor onbepaalde tijd.
3.2.3 De werknemer van wie de functie is ingedeeld in ORBA-functiegroep L of hoger, treedt in algemene dienst van de werkgever. Dat wil zeggen dat aan hem in het kader van loopbaanbeleid en mobiliteitsbevordering een andere functie kan worden aangeboden al dan niet met wijziging van standplaats, welke functie door de werknemer aanvaard zal moeten worden, tenzij aanvaarding redelijkerwijs van
de werknemer niet kan worden verlangd.
3.2.4 Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan worden aangegaan: a voor de duur van een vooraf vastgestelde periode met een begin- en einddatum;
b in het kader van de vervanging van een afwezige werknemer; c in het kader van een project;
d in het kader van werkzaamheden die uitsluitend plaatsvinden in verband met dienstverlening die niet uit de Rijksbijdrage gefinancierd wordt;
e voor de duur van maximaal drie jaar.
3.3 Inhoud arbeidsovereenkomst
3.3.1 In de arbeidsovereenkomst wordt in ieder geval opgenomen:
a de naam en vestigingsplaats van de werkgever alsmede de functie(s) van degene(n)die hem te dezen vertegenwoordigen;
b de naam, voorna(a)m(en) en geboortedatum van de werknemer; c een omschrijving van de functie, dan wel de functiebenaming;
d het maandsalaris en de ORBA-salarisgroep/salarisschaalindeling bij de aanvang van de dienstbetrekking;
e de vermelding of de arbeidsovereenkomst voor bepaalde of voor onbepaalde tijd is aangegaan; indien de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is aangegaan, de vermelding van één van de gronden als genoemd in 3.2.4 en de duur van de arbeidsovereenkomst;
f de arbeidstijd;
g de datum van indiensttreding;
h de vermelding dat de CAO van toepassing is; i de standplaats;
j dat de werkgever de werknemer bij de Stichting Pensioenfonds ABP zal aan- en afmelden als deelnemer in de Stichting Pensioenfonds ABP overeenkomstig het bepaalde in het Pensioenreglement;
k de overeengekomen proeftijd;
l de overeengekomen opzegtermijn bedoeld in artikel 3.5.2 sub d.
3.3.2 De arbeidsovereenkomst vermeldt in voorkomende gevallen: a de verplichting van de werknemer om te verhuizen;
b de nevenwerkzaamheden van de werknemer;
c een non-concurrentiebeding;
d dat de overeenkomst in algemene dienst is; e eventueel andere bijzondere bepalingen.
3.4 Schorsing
3.4.1 De werkgever kan de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schorsen:
a indien het vermoeden bestaat dat een dringende reden voor ontslag aanwezig is, voor de duur van het daaromtrent nader in te stellen onderzoek en de nadere besluitvorming;
b indien dit uit overwegingen van bedrijfsbelang noodzakelijk wordt geoordeeld voor een tijdvak van ten hoogste vier weken, welke periode zo nodig met
tijdvakken van vier weken wordt verlengd;
c indien het, nadat de datum van de beëindiging van de dienstbetrekking is vastgesteld, om bijzondere redenen ongewenst is de werknemer in de tussenliggende tijd in zijn functie te handhaven;
d indien dit uit overwegingen van bedrijfsbelang noodzakelijk wordt geoordeeld gedurende de procedure tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
3.4.2 Schorsing geschiedt steeds met behoud van alle overige rechten voortvloeiende uit de arbeidsovereenkomst.
3.4.3 Het besluit tot schorsing wordt zo mogelijk mondeling meegedeeld en zo spoedig mogelijk daarna schriftelijk bevestigd, onder vermelding van de reden, het tijdstip waarop de schorsing ingaat en de duur van de schorsing. De werkgever stelt de werknemer binnen een week na deze schriftelijke mededeling in de gelegenheid te worden gehoord, waarbij de werknemer zich kan laten bijstaan door een raadsman.
3.4.4 Xxxxxxx naderhand mocht blijken dat de werknemer ten onrechte is geschorst, zal de werkgever de werknemer openlijk en schriftelijk rehabiliteren.
3.4.5 Indien de arbeidsovereenkomst voortduurt na het verstrijken van de periode van schorsing, is de werknemer gerechtigd zijn werkzaamheden te hervatten en bevordert de werkgever de werkhervatting van de werknemer zo veel mogelijk.
3.5 Einde van de arbeidsovereenkomst
3.5.1 De arbeidsovereenkomst eindigt op één van de volgende wijzen: a met wederzijds goedvinden op het door werkgever en werknemer overeengekomen tijdstip;
b door het verstrijken van de termijn waarvoor de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is aangegaan, tenzij er gebruik wordt gemaakt van een in de arbeidsovereenkomst vastgelegde tussentijdse opzegging;
c door opzegging door de werkgever of werknemer met inachtneming van het bepaalde ten aanzien van opzegging in 3.5.2;
d door opzegging door de werkgever als gevolg van gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid na 24 maanden;
e door eenzijdige beëindiging tijdens de proeftijd bedoeld in artikel 7:652 en 7:676 van het Burgerlijk Wetboek;
f door ontslag op staande voet ingevolge artikel 7:678 en 7:679 van het Burgerlijk Wetboek;
g op de eerste van de maand, volgend op de maand waarin de werknemer gebruik maakt van het ouderdomspensioen van ABP ;
h door overlijden van de werknemer;
i door ontbinding door de rechter op grond van artikel 7:685 of 7:686 van het Burgerlijk Wetboek.
3.5.2 Ten aanzien van een eventuele opzegging gelden de volgende bepalingen: a De werkgever maakt, alvorens tot opzegging over te gaan, het voornemen daartoe schriftelijk aan de werknemer kenbaar en legt het voornemen ter
toetsing voor aan de Ontslagcommissie.
b Na daartoe verkregen toestemming van de Ontslagcommissie kan de werkgever de arbeidsovereenkomst schriftelijk en gemotiveerd opzeggen, met inachtneming van de noodzakelijke opzegtermijn.
c In afwijking van artikel 7:672, derde en zesde lid van het Burgerlijk Wetboek, geldt voor de werkgever en de werknemer een gelijke opzegtermijn van twee kalendermaanden. Dit laat onverlet de verlenging van de opzegtermijn voor de werkgever in de gevallen bedoeld in artikel 7:672, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek.
d In afwijking van artikel 7:672, derde en zesde lid van het Burgerlijk Wetboek, kunnen de werkgever en de werknemer, wiens functie in ORBA-functiegroep L
of hoger is ingedeeld, bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst schriftelijk
een wederzijds gelijke opzegtermijn van drie kalendermaanden overeenkomen. Dit laat onverlet de verlenging van de opzegtermijn voor de werkgever in de gevallen bedoeld in artikel 7:672, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek.
e Voor de bepaling van de opzegtermijn van werknemers die vóór 1 februari 1991 bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie in dienst zijn getreden, wordt onder diensttijd verstaan: de onafgebroken periode bij de burgerlijke overheidsdienst, daarbij opgeteld de aansluitende periode bij de voormalige werkgever en eventuele rechtsvoorgangers.
f Opzegging vindt plaats tegen het einde van de maand.
g Het Reglement en de Regeling van de Ontslagcommissie zijn vermeld op CWIntranet.
3.6 Uitkering na beëindiging arbeidsovereenkomst
3.6.1 De gewezen werknemer kan een uitkering aanvragen conform de Werkloosheidswet bij de UWV. Daarnaast kan hij, indien hij daarvoor in aanmerking komt, één van de uitkeringen aanvragen die zijn opgenomen in bijlage H3-III.
3.6.2 De gewezen werknemer, van wie de arbeidsovereenkomst is beëindigd in verband met gedeeltelijke ongeschiktheid voor de functie op grond van ziekte of gebreken, en die voor het gedeelte waarvoor hij arbeidsgeschikt is niet herplaatst kan worden binnen CWI, kan een aanvullende uitkering aanvragen conform de Suppletieregeling CWI, opgenomen in de Suppletieregeling ten behoeve van Gewezen Werknemers CWI. Deze regeling is op te vragen bij de afdeling HRM van het district/hoofdkantoor en te vinden op CWIntranet.
Bijlage H3-II Overzicht van functies, waarvan op grond van 3.1 een verplichte aanstellingskeuring geldt
Functie: Chauffeur
Keuringseisen: Bewustzijn, waarneming, concentratie, oordeelsvorming Functie: Medewerker Algemene zaken/huismeester, alleen indien belast met beveiligingstaken
Keuringseisen: Concentratie/vigilantie, beveiligingstaken, oordeelsvorming.
Bijlage H3-III Bovenwettelijke regelingen bij werkloosheid
Bij onvrijwillige werkloosheid geldt, indien sprake is van een arbeidsvoorwaardelijke garantie in verband met de overkomst begin 2002 naar CWI, dat in voorkomende gevallen vooralsnog de bovenwettelijke regeling bij werkloosheid van toepassing is, die op 31 december 2001 gold in de organisatie waar de werknemer werkzaam was, met uitzondering van bepalingen waarin wordt verwezen naar een CAO- beroepsprocedure. Bezwaren dienen te worden ingediend door middel van een bezwaarprocedure bij het UWV.
Dit betreft:
1. voor de voormalige werknemers van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie: Regeling bovenwettelijke uitkering bij werkloosheid Arbeidsvoorziening;
2. voor de voormalige werknemers van Cadans, GAK Nederland, XXX, LISV en SFB: Wachtgeldregeling bij onvrijwillig vertrek;
3. voor de voormalige werknemers van gemeentelijke sociale diensten: Bovenwettelijke werkloosheidsuitkering;
4. voor de voormalige werknemers van de USZO:
Regeling bovenwettelijke aanspraken bij werkloosheid ABP/USZO.
Deze regelingen blijven van kracht tot de invoering van een tussen de werkgever en de vakorganisaties overeen te komen CWI-regeling, met dien verstande dat de
totale duur van de bovenwettelijke uitkeringen van de regelingen onder 1 t/m 4 wordt bekort met 1 jaar. Dit geldt uitsluitend indien de berekende duur van de bovenwettelijke uitkering ook doorloopt na afloop van de loongerelateerde WW- periode. Tevens geldt dat winst uit eigen onderneming als inkomsten uit arbeid kunnen worden gekort op het wachtgeld.
Voor belanghebbenden zijn voornoemde regelingen te vinden op CWIntranet.
4 Arbeidsduur en arbeidstijden
4.1 Arbeidstijd en rooster
4.1.1 De tussen werknemer en werkgever overeengekomen arbeidstijd wordt vastgelegd in de individuele arbeidsovereenkomst en bedraagt maximaal 40 uur.
4.1.2 De maximaal in te roosteren arbeidstijd bedraagt 40 uur per week en 9 uur per dag (zie Regeling Flexibilisering Arbeidspatroon CWI, bijlage H4-IV). Bij het inroosteren wordt rekening gehouden met de bepalingen van de Arbeidstijdenwet.
4.1.3 Per werkweek mogen maximaal 8 uren na 18.00 uur en/of op zaterdag verplicht worden ingeroosterd.
4.1.4 In overleg met de Ondernemingsraad kunnen jaarlijks door de werkgever maximaal 2 dagen worden aangewezen als collectief verplichte vrije dagen. Het besluit hiertoe wordt tijdig voor aanvang van het nieuwe kalenderjaar genomen en aan de werknemers bekendgemaakt.
4.2 Meerwerk en overwerk
4.2.1 Er is sprake van meerwerk indien in opdracht van de werkgever, naast de ingeroosterde uren, extra incidentele werkzaamheden worden verricht, waarbij in een week de arbeidsduur van 40 uur niet wordt overschreden. Het meerwerk
kan gedurende het jaar worden gecompenseerd in tijd of aan het eind van het jaar worden verrekend (de toeslag bedraagt 20% conform hoofdstuk 6.6).
4.2.2 Er is sprake van overwerk indien in opdracht van de werkgever, naast de ingeroosterde uren, extra incidentele werkzaamheden worden verricht, waarbij: a in een week meer dan 40 uur wordt gewerkt
(de toeslag bedraagt 50% conform hoofdstuk 6.6), of
b op uren gewerkt wordt die buiten de bedrijfstijd vallen (de toeslag bedraagt 100% conform hoofdstuk 6.6).
4.2.3 Er wordt geen overwerk opgedragen aan de werknemer die: a jonger is dan 18 jaar;
b 55 jaar of ouder is; slechts bij hoge uitzondering kan hiervan worden afgeweken
c zwanger is;
d gebruikmakend van kinderopvang niet in staat is voor reguliere extra kinderopvang te zorgen. 4.2.4 Er wordt geen meerwerk opgedragen aan de werknemer die, gebruikmakend van kinderopvang, niet in staat is voor reguliere extra kinderopvang te zorgen.
4.2.5 Als meerwerk of overwerk wordt niet beschouwd het volgen van cursussen, conferenties, congressen, seminars en de reistijd die hiermee gemoeid is.
4.2.6. De werknemer wiens functie is ingedeeld in de ORBA-functiegroep L of hoger, komt niet in aanmerking voor compensatie van en toeslag op meer- en overuren.
4.3 Vaststellen arbeidspatroon op jaarbasis
Voor elke werknemer wordt het totaal aantal te werken uren per jaar vastgesteld en gebaseerd op de bruto-arbeidsduur. De procedure om het arbeidspatroon op jaarbasis vast te stellen is vastgelegd in de Regeling Flexibilisering Arbeidspatroon CWI, bijlage H4-IV.
4.4 Arbeidsduurvermindering oudere werknemers
4.4.1 In het kader van het leeftijdgericht personeelsbeleid kent CWI de Seniorenregeling CWI. Hierin wordt arbeidsduurvermindering mogelijk gemaakt ter bevordering van recuperatie van oudere werknemers.
4.4.2 Werknemers vanaf 56 jaar kunnen gebruikmaken van de Seniorenregeling CWI (zie bijlage H4-V).
Bijlage H4-IV Regeling Flexibilisering Arbeidspatroon CWI
1. Definitie
(Deel)tijdfactor: de contractuele arbeidsduur gedeeld door 36.
2. Doel van de regeling
Deze regeling biedt het kader voor het vaststellen van het arbeidspatroon op jaarbasis dat na overleg door de manager voor elke werknemer, voorafgaand aan het komende kalenderjaar, wordt vastgesteld.
3. Bruto-arbeidsduur
3.1 Voor elk kalenderjaar wordt in de CAO de bruto-arbeidsduur bij een gemiddelde werkweek van 36 uur vastgesteld.
3.2 De bruto-arbeidsduur is gebaseerd op het aantal reguliere werkdagen. Het aantal reguliere werkdagen is het aantal kalenderdagen in enig jaar, verminderd met het aantal weekenddagen en CAO-feestdagen die niet in het weekend vallen.
3.3 De bruto-arbeidsduur in uren wordt berekend door vermenigvuldiging van het aantal reguliere werkdagen (als genoemd in 3.2) met het gemiddeld aantal contractueel te werken uren per dag bij een werkweek van 36 uur
(zijnde 36 gedeeld door 5 is 7,2 uur). De uitkomst wordt afgerond op hele uren.
4. Netto-arbeidsduur
4.1 Individuele berekening algemeen
4.1.1 Voor elke werknemer wordt uiterlijk in november het te werken aantal uren vastgesteld voor het komende kalenderjaar.
4.1.2 Daartoe wordt allereerst de bruto-arbeidsduur voor het komende kalenderjaar, zoals genoemd in 3. van deze regeling, gecorrigeerd voor de (deel)tijdfactor van
de werknemer.
4.1.3 Voor zover van toepassing vindt vervolgens vermindering plaats met het aantal
uren waarop betrokkene volgens de Seniorenregeling CWI (bijlage H4-V, met uitzondering van artikel 10.5 CAO-CWI 2002-2003) aanspraak heeft.
4.2 Herrekening op basis van individuele keuzes
De berekende individuele netto-arbeidsduur, inclusief vakantie-uren, wordt voor de vaststelling van het werkelijk aantal in het komende kalenderjaar te werken uren nog gecorrigeerd voor:
a de effecten op de arbeidsduur van de keuzes die de werknemer maakt in het kader van de Regeling Keuzemogelijkheden Arbeidsvoorwaarden CWI;
b het aantal in het kalenderjaar op te nemen vakantie-uren. De werknemer moet ten minste het wettelijk aantal vakantie-uren, zijnde viermaal de contractuele arbeidsduur, in enig jaar opnemen.
5. Opstellen patroon noodzakelijke personeelsbezetting
5.1 De werkgever geeft per organisatie-eenheid weer wat in het komende kalenderjaar de noodzakelijke personele bezetting is met het oog op een optimale dienstverlening per dagdeel van elke reguliere werkdag zoals genoemd in 3.2 van deze regeling.
5.2 De werkgever geeft daarbij tevens aan wat gelet op de dienstverlening de toegestane dagelijkse begin- en eindtijd is.
6. Invullen gewenst arbeidspatroon
6.1 Het aantal te werken uren, zoals berekend op grond van 4.2 van deze regeling, wordt door de werknemer verdeeld over het komende kalenderjaar.
De werknemer geeft daartoe voor elke reguliere werkdag in een jaarrooster aan hoeveel uur hij wil werken, zodanig dat het jaartotaal in overeenstemming is met het berekende aantal te werken uren, zoals genoemd in 4.2 van deze regeling.
6.2 De werknemer kan een zodanig arbeidspatroon invullen dat sprake is van herkenbare eenheden aan vrije tijd van voldoende omvang die regelmatig terugkeren.
6.3 De werknemer houdt bij de invulling van het jaarrooster rekening met:
a de door de CAO toegestane maximale werktijd per dag, inclusief wettelijk verplichte pauzes, en per week;
b het door de werkgever met het oog op een optimale dienstverlening opgestelde patroon voor de noodzakelijke personeelsbezetting, zoals genoemd in 5 van deze regeling.
6.4 De werknemer stemt zijn gewenste arbeidspatroon af met de overige werknemers van zijn organisatie-eenheid. In onderling overleg worden zo nodig de gewenste individuele arbeidspatronen op basis van vrijwilligheid zodanig bijgesteld dat gezamenlijk het door de werkgever opgestelde patroon voor de noodzakelijke personeelsbezetting, zoals genoemd in 5 van deze regeling, zo dicht mogelijk wordt benaderd.
6.5 Op aanwijzing van de werkgever is de werknemer verplicht voor de invulling van het jaarrooster, zoals genoemd in 6.1 van deze regeling, gebruik te maken van de daartoe ter beschikking gestelde geautomatiseerde faciliteiten.
6.6 Op aangeven van de werkgever kan in een organisatie-eenheid ook sprake zijn van een voortschrijdende invulling van het arbeidspatroon, bijvoorbeeld op maand- of
kwartaalbasis, waarbij in de laatste planningsperiode van een jaar de jaarplanning volledig wordt afgerond.
6.7 Op aangeven van de werkgever kan in een organisatie-eenheid sprake zijn van een zodanige invulling van het arbeidspatroon dat de werknemer ruimte houdt voor het tussentijds in overleg opnemen van verlofuren.
7. Vaststellen arbeidspatroon
7.1 Het individuele arbeidspatroon wordt vervolgens door de werkgever na overleg met de werknemer voor de afgesproken planningsperiode vastgesteld.
7.2 Uitgangspunt daarbij is dat de wensen van de werknemer, die binnen de CAO- kaders passen, worden gehonoreerd, tenzij het bedrijfsbelang zich ertegen verzet. Daarbij worden door de werkgever meegewogen de persoonlijke omstandigheden van de werknemer en het te verwachten effect op de productiviteit.
7.3 Indien voor een organisatie-eenheid de optelsom van de door de individuele werknemers gewenste arbeidspatronen onvoldoende in overeenstemming is met het patroon van de noodzakelijke personeelsbezetting, zoals genoemd in 5. van deze regeling, worden door de werkgever de belangen van alle betrokkenen en die van het bedrijf gezamenlijk afgewogen, alvorens tot een beslissing over eventuele aanpassing van de individuele arbeidspatronen te komen.
8. Wijzigingen in het vastgestelde arbeidspatroon
8.1 Het op basis van 7. van deze Regeling vastgestelde arbeidspatroon is uitgangspunt voor de feitelijke verdeling van de arbeidsuren van de werknemer over het kalenderjaar en het opnemen van vakantie-uren in de betreffende planningsperiode.
8.2 Zowel de werknemer als de werkgever kunnen gedurende de planningsperiode aangeven dat er redenen aanwezig zijn om van het vastgestelde patroon af te wijken. Gewenste afwijkingen worden tijdig kenbaar gemaakt. In onderling overleg wordt, rekening houdend met individuele én bedrijfsbelangen, afgewogen of verzoeken om aanpassingen kunnen worden gehonoreerd. Uiteindelijk beslist de werkgever.
8.3 Afwijkingen van het vastgestelde arbeidspatroon worden op aanwijzing van de werkgever vastgelegd in de geautomatiseerde faciliteiten.
9. Referentie
Deze regeling kan worden aangehaald als ‘Regeling Flexibilisering Arbeidspatroon CWI’ en is van kracht vanaf 1 januari 2004.
Bijlage H4-V Seniorenregeling CWI
1. Werknemers van 56 jaar en ouder kunnen tot aan beëindiging van het dienstverband korter gaan werken met een maximum van 4 uur per week voor 56- en 57-jarigen, per leeftijdsjaar oplopend met 1 uur tot maximaal 10 uur voor 63- en 64- jarigen.
2. De ingangsdatum om gebruik te maken van de Seniorenregeling CWI is de eerste dag van de kalendermaand volgend op de maand waarop de leeftijd is bereikt.
3. De werknemer kan van deze mogelijkheid gebruikmaken indien hij bereid is zelf een bijdrage te leveren van 25% van de minder gewerkte uren; de werkgever draagt derhalve 75% bij. De werknemer kan niet van deze regeling gebruikmaken in combinatie met een gelijktijdige of recente verhoging van de contractuele arbeidsduur, welke combinatie kennelijk als doel heeft te komen tot een maximaal financieel voordeel voor de werknemer.
4. De verdeling van de werknemers- en werkgeversbijdrage is als volgt:
Xxxxxxxx aantal uren korter werken | Verdeling per jaar | ||||
Leeftijd | Per week | Per kwartaal | Per jaar | Werknemer | Werkgever |
56 | 4 | 52 | 208 | 52 | 156 |
57 | 4 | 52 | 208 | 52 | 156 |
58 | 5 | 65 | 260 | 65 | 195 |
59 | 6 | 78 | 312 | 78 | 234 |
60 | 7 | 91 | 364 | 91 | 273 |
61 | 8 | 104 | 416 | 104 | 312 |
62 | 9 | 117 | 468 | 117 | 351 |
63 | 10 | 130 | 520 | 130 | 390 |
64 | 10 | 130 | 520 | 130 | 390 |
5. Deeltijdwerkers kunnen naar rato van het aantal uren dat in de arbeidsovereenkomst op 55-jarige leeftijd is overeengekomen aan de Seniorenregeling CWI deelnemen.
6. De werknemer kan zijn bijdrage leveren door:
a inlevering van gespaarde uren conform hoofdstuk 9 (zie artikel 9.3.1); b inlevering van brutosalaris naar rato (op basis van het uurloon in de
betreffende periode).
7. De werknemer kan eenmaal per levensjaar zijn keuze maken, uiterlijk op 1 november van het voorafgaande kalenderjaar.
8. De minder te werken uren moeten wekelijks worden ingeroosterd en kunnen niet worden gespaard.
9. Bij afwezigheid wegens ziekte of andere redenen blijven de gemaakte afspraken voor dat levensjaar van kracht.
10. Bij deelname aan deze Seniorenregeling vindt de opbouw van verlofuren plaats conform hoofdstuk 5 van de CAO, dus naar rato van het daadwerkelijk gewerkte aantal uren.
11. Over de in het kader van deze Seniorenregeling minder gewerkte uren vindt volledige opbouw van ouderdoms- en nabestaandenpensioen plaats.
Artikel 12 (Overgangsbepalingen)
a. De werknemer die op 1 januari 2004:
1. 56 jaar of ouder is en reeds deelneemt aan de seniorenregeling van artikel 14 lid 5 van de CAO-CWI 2002-2003, kan hiervan onder de condities van dat artikel gebruik blijven maken, met dien verstande dat de regeling eindigt op de eerste dag van de maand nadat hij de FPU-spilleeftijd bereikt. Bij tussentijdse beëindiging kan alleen gekozen worden voor de nieuwe Seniorenregeling CWI of een terugkeer naar het aantal uren per week vóór gebruikmaking van deze regeling;
2. 57 jaar of ouder is en niet deelneemt aan de regeling van artikel 14 lid 5 van de CAO-CWI 2002-2003 kan ervoor kiezen gebruik te blijven maken van de bepalingen omtrent arbeidsduurverkorting oudere werknemers conform artikel 10 lid 5 van de CAO-CWI 2002-2003. Bij het bereiken van elk volgend levensjaar kan hij uiterlijk 1 november van het voorafgaande jaar ervoor kiezen in plaats van toepassing van artikel 10 lid 5 van de CAO-CWI 2002-2003 gebruik te maken van de nieuwe Seniorenregeling CWI.
b. De werknemer die geboren is voor of op 1 april 1947 en een dienstverband heeft van ten minste 10 jaar (bij CWI en bij de overkomst naar CWI direct daaraan voorafgaand de Arbeidsvoorzieningsorganisatie of één van de instellingen genoemd in bijlage H8-IX van deze CAO), kan gebruikmaken van de Seniorenregeling van artikel 14 lid 5 van de CAO-CWI 2002-2003, met dien verstande dat de leeftijd waarop de regeling ingaat 56 jaar en 2 maanden is en de regeling eindigt op de eerste dag van de maand nadat hij de leeftijd van 61 jaar en 2 maanden bereikt.
c. De werknemer die geboren is na 1 april 1947 en voor 1 januari 1954 en een dienstverband heeft van ten minste 10 jaar (bij CWI en bij de overkomst naar CWI direct daaraan voorafgaand de Arbeidsvoorzieningsorganisatie of één van de instellingen genoemd in bijlage H8-IX van deze CAO), kan gebruikmaken van de Seniorenregeling van artikel 14 lid 5 van de CAO-CWI 2002-2003, met dien verstande dat de leeftijd waarop de regeling ingaat 57 jaar en 3 maanden is en de regeling eindigt op de eerste dag van de maand nadat hij de leeftijd van 62 jaar en 3 maanden bereikt. Deze bepaling geldt ook voor die werknemer die is geboren op of na 1 januari 1950 en dus geen recht heeft op de FPU-overgangsregeling.
d. De werknemer die geboren is voor 1 januari 1954 en een dienstverband heeft van ten minste 10 jaar (bij CWI en bij de overkomst naar CWI direct daaraan voorafgaand de Arbeidsvoorzieningsorganisatie of één van de instellingen genoemd in bijlage H8-IX van deze CAO), kan bij het bereiken van de 57-jarige leeftijd tot aan beeindiging van het dienstverband gebruik maken van de bepalingen over arbeidsduurverkorting oudere werknemers op grond van artikel 10 lid 5 van de CAO-CWI 2002-2003.
e. Voorwaarde voor toepassing van het bepaalde in sub b, c en d is dat de werknemer genoemde keuzes uiterlijk 1 januari 2004 schriftelijk kenbaar heeft gemaakt aan de werkgever. Bij niet-tijdige melding vervallen deze mogelijkheden van arbeidsduurverkorting/seniorenregeling voor deze groep werknemers. Diegenen die van één van deze mogelijkheden gebruikmaken, kunnen niet deelnemen aan de nieuwe Seniorenregeling CWI.
13. Tekst artikel 10 lid 5 CAO-CWI 2002-20031: Arbeidsduurverkorting oudere werknemers:
a Het is werknemers van 57 jaar en ouder toegestaan de normale arbeidsduur per dag met behoud van maandinkomen te verkorten. Deze arbeidsduurverkorting kan uitsluitend worden toegepast op daadwerkelijk gewerkte dagen.
b De arbeidsduurverkorting vindt op de volgende wijze plaats: leeftijd: max. arbeidsduurverkorting per werkdag:
57 jaar ½uur
58 jaar 1 uur
59 jaar 1 ½ uur
60 jaar 2 uur
61 jaar en ouder 2 ½uur
c Desgewenst is de werknemer gerechtigd om de onder b. bedoelde verkorting van de arbeidsduur op te sparen tot een maximum aantal van vier uur is bereikt.
d De wijze waarop dit gebeurt, dient in overleg tussen werkgever en werknemer te worden vastgesteld.
e Voor deeltijdwerknemers wordt de arbeidsduurverkorting naar rato van de normale arbeidsduur toegepast. Het gestelde onder c. is van overeenkomstige toepassing voor deeltijdwerknemers met dien verstande, dat opsparen naar rato van de maximale tijd van vier uur mag plaatsvinden.
f Voor werknemers die gebruikmaken van de in dit artikel genoemde mogelijkheid van arbeidsduurverkorting, vervalt de mogelijkheid om gebruik te maken van het buitengewoon verlof in het kader van seniorenbeleid, opgenomen in artikel 14, vijfde lid.
14. Tekst artikel 14 lid 5 CAO-CWI 2002-20032:
5. Buitengewoon verlof in het kader van seniorenbeleid
a De werknemer van 56 jaar en ouder heeft het recht om zijn arbeidstijd te verminderen door het opnemen van buitengewoon verlof. Uitgangspunt is
om de werktijd elke week terug te brengen, in die zin dat het aantal uren in mindering wordt gebracht op het aantal uren dat de werknemer voorafgaand
aan de toepassing van het seniorenverlof gebruikelijk per week werkte.
Het seniorenverlof als bedoeld in dit lid is geen extra spaarvariant van roostervrije uren.
b De in lid 5a. bedoelde werknemer kan het buitengewoon verlof jaarlijks als volgt aanvragen:
- vanaf 56-jarige leeftijd maximaal 4 uur per week;
- vanaf 57-jarige leeftijd maximaal 8 uur per week;
- vanaf 58-jarige leeftijd maximaal 12 uur per week;
- vanaf 59-jarige leeftijd maximaal 16 uur per week;
- vanaf 60-jarige leeftijd maximaal 20 uur per week.
c oOver de uren waarvoor aan de werknemer in het kader van deze regeling buitengewoon verlof is verleend, betaalt de werkgever de werknemer 70%
van zijn uurloon tot de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin de werknemer de voor hem geldende FPU-richtleeftijd heeft bereikt.
d Over de uren dat door de werknemer buitengewoon verlof wordt genoten, vindt 100% opbouw van ouderdoms- en nabestaandenpensioen plaats.
1
Zie voor overgangsbepalingen artikel 12
2
Zie voor overgangsbepalingen artikel 12
e De werknemer die in deeltijd werkzaam is, kan naar rato van de contractueel overeengekomen arbeidstijd, van het buitengewoon verlof in het kader van dit artikel gebruikmaken.
f De werknemer die gebruikmaakt van dit buitengewoon verlof, kan niet gelijktijdig gebruikmaken van de mogelijkheid ‘arbeidsduurverkorting oudere werknemers’, opgenomen in artikel 10, vijfde lid.
g Voor de werknemer die op 31 maart 1999 gebruikmaakt van het in dit artikel genoemde buitengewoon verlof, vervalt iedere aanspraak op het gestelde in artikel 15, eerste lid, onder b, de laatste twee leeftijdscategorieën.
h Ongeacht of de werknemer gebruik maakt van deze vorm van buitengewoon verlof, bouwt hij – die geboren is vóór of op 1 april 1947 – gedurende de
FPU-periode (vanaf 61-jarige leeftijd tot aan de 65-jarige leeftijd) wettelijk 50% pensioen op. De premieverdeling voor deze pensioenopbouw zal gelijk zijn aan de premieverdeling zoals deze tijdens het actieve dienstverband was (werkgever 2/3 deel en werknemer 1/3 deel).
i De werknemer die gebruikmaakt van deze vorm van buitengewoon verlof kan tussentijds de regeling beëindigen en wordt niet meer in de gelegenheid gesteld voor een tweede maal van de regeling gebruik te maken.
* Omdat de spilleeftijd voor werknemers geboren ná 1 april 1947 maar voor 1 januari 1950, 62 jaar en 3 maanden is, kunnen zij eerst vanaf 57 jaar en 3 maanden deelnemen aan de Seniorenregeling in dit artikel en wel als volgt: 57 jaar en 3 maanden: 4 uur per week; 58 jaar en 3 maanden: 8 uur per week; 59 jaar en 3
maanden: 12 uur per week; 60 jaar en 3 maanden: 16 uur per week; 61 jaar en 3 maanden: 20 uur per week.
5 Vakantie en verlof
5.1 Vakantie-uren
5.1.1 Opbouw vakantierechten
a De werknemer heeft bij een arbeidstijd van gemiddeld 36 uur, recht op vakantie met behoud van maandinkomen gedurende 180 uur per kalenderjaar.
b De onder a. vastgestelde duur van de vakantie wordt ( in verband met de recuperatiefunctie binnen het leeftijdbewust personeelsbeleid) afhankelijk van de leeftijd die de werknemer in het betreffende kalenderjaar bereikt, verhoogd overeenkomstig de tabellen van bijlage H5-VI aan het einde van dit hoofdstuk.
c De onder a. vastgestelde duur van de vakantie wordt aan het einde van het kalenderjaar verhoogd met 16 uur indien de werknemer zich in het betreffende kalenderjaar niet heeft ziekgemeld. Indien de werknemer zich één keer in het betreffende kalenderjaar heeft ziekgemeld, wordt het aantal vakantie-uren verhoogd met 8 uur. Deze 16 respectievelijk 8 uur zijn aan het eind van het kalenderjaar uitsluitend beschikbaar als tijdbron in de keuzeregeling (zie artikel 9.2.2 van de CAO en artikel 6.3 van de Regeling Keuzemogelijkheden Arbeidsvoorwaarden Bijlage H9- X). De werknemer die zich 2 of meer keer ziekmeldt, heeft geen recht op extra vakantie-uren. Dit artikellid is niet van toepassing indien de werknemer gedurende het gehele kalenderjaar arbeidsongeschikt is. De werknemer die naar het oordeel van CAO-partijen misbruik maakt van deze bepaling, heeft geen recht op extra vakantie-
uren. De uitvoering van het bepaalde in dit artikellid zal begin 2007 worden geëvalueerd.
d Indien, op grond van een individuele arbeidsovereenkomst, de bedongen arbeid meer of minder bedraagt dan de arbeidsduur, worden de vakantierechten van minder dan een uur naar boven op één uur afgerond.
e Voor de werknemer die gebruik gaat maken van de Seniorenregeling (hoofdstuk 4.4) wordt bij de vaststelling van de vakantie-aanspraken uitgegaan van de uren waarover wordt gewerkt; deze bepaling is niet van toepassing op artikel 13 van bijlage H4-V.
f De werknemer die slechts een deel van het kalenderjaar in dienst van de werkgever is (geweest), heeft recht op een evenredig deel van de in dit artikel genoemde vakantie-aanspraak.
g Ten aanzien van de opbouw van vakantierechten tijdens perioden waarover de werknemer geen aanspraak op loon heeft en gedurende perioden waarin de werknemer arbeidsongeschikt is, is artikel 7:635 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing.
5.1.2 Opname vakantie-uren
a De werkgever houdt, met inachtneming van het jaarrooster in de Regeling Flexibilisering Arbeidspatroon CWI (bijlage H4-IV), zoveel mogelijk rekening met de wensen van de werknemers, alvorens het tijdstip van aanvang en einde van de aaneengesloten vakantie vast te stellen.
b De werknemer dient de hem toekomende vakantie-uren zoveel mogelijk op te nemen in het jaar waarin zij worden toegekend, waarbij de werkgever erop toeziet en zo nodig maatregelen treft om normaal gebruik van vakantie-uren te kunnen garanderen.
c De aanspraak op vakantie-uren komt te vervallen 60 maanden na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is ontstaan.
5.1.3 Vakantie-uren bij einde arbeidsovereenkomst
a Bij het beëindigen van de arbeidsovereenkomst zal de werknemer in de gelegenheid worden gesteld de hem nog toekomende vakantie-uren op te nemen voor het einde van de dienstbetrekking, tenzij het bedrijfsbelang zich hiertegen verzet. De werkgever kan de werknemer verplichten de resterende vakantie-uren op te nemen.
b Indien de werknemer de hem toekomende vakantie niet heeft opgenomen,
zal hem voor elk niet-opgenomen uur een evenredig bedrag van het geldende uurloon worden uitbetaald.
c Te veel opgenomen vakantie-uren worden op overeenkomstige wijze verrekend.
d De werkgever verstrekt de werknemer bij het einde van de dienstbetrekking een verklaring, waarin het aantal uitbetaalde uren staat vermeld.
5.2 Feestdagen
Geen werkzaamheden worden verricht op zondag, alsmede op Nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, beide Kerstdagen, de dag waarop de verjaardag van de Koning(in) wordt gevierd en 5 mei (eenmaal per
5 jaar). Op andere officiële feestdagen, samenhangend met geloof en/of culturele achtergrond, wordt aan de werknemer zoveel mogelijk de gelegenheid geboden verlofuren op te nemen.
5.3 Geoorloofd verzuim
In aanvulling op en als uitwerking van het bepaalde in de hoofdstukken 4 en 5 van de Wet Arbeid en Zorg, gelden de navolgende artikelen 5.3.1 tot en met 5.3.3.5.
5.3.1. Het recht op verlof met behoud van een volledig of evenredig deel van het maandinkomen
De werknemer heeft recht op verlof met behoud van volledig maandinkomen c.q. een evenredig deel van het maandinkomen in de navolgende gevallen, mits de werknemer zo mogelijk ten minste een dag van te voren aan de werkgever van het verzuim kennis geeft en de gebeurtenis in het desbetreffende geval bijwoont. De werkgever kan achteraf van de werknemer verlangen dat hij bewijsstukken overlegt.
5.3.1.1 Bij overlijden:
a van zijn/haar partner, (xxxxxx)ouders, stiefouders, (stief)kinderen, schoonzoons en schoondochters gedurende vier dagen of een naar billijkheid – in overleg met de manager – aantal vast te stellen extra dagen;
b xxx xxxxxxxxxxx, grootouders van de partner, kleinkinderen, broers, zusters, zwagers en schoonzusters gedurende twee dagen of een naar billijkheid – in overleg met de manager – aantal vast te stellen extra dagen;
c van bloed- en aanverwanten in de derde of vierde graad gedurende ten hoogste één dag;
d van bloed- en aanverwanten in de tweede, derde of vierde graad gedurende vier dagen, indien de werknemer is belast met de regeling van de uitvaart en/of de nalatenschap.
5.3.1.2 Bij ondertrouw of het laten passeren bij de notaris van een samenlevingscontract van de werknemer zelf gedurende één dag.
5.3.1.3 Bij huwelijk of aangaan geregistreerd partnerschap van de werknemer gedurende vier dagen.
5.3.1.4 Bij bevalling van de partner gedurende twee dagen of een naar billijkheid – in overleg met de manager – aantal vast te stellen extra dagen.
5.3.1.5 Bij huwelijk van één van zijn kinderen, pleegkinderen, stiefkinderen, kleinkinderen, broers, zusters, ouders en schoonouders, zwagers en schoonzusters gedurende één dag; ten hoogste twee dagen indien dit huwelijk wordt gesloten in een gemeente die gelegen is op meer dan 50 kilometer afstand van de woonplaats van de werknemer.
5.3.1.6 Bij het 25-, 40- en 50-jarig dienst- of huwelijksjubileum van de werknemer gedurende één dag.
5.3.1.7 Bij het 25-, 40-, 50- en 60-jarig huwelijksjubileum van zijn ouders, stief- of schoonouders gedurende één dag.
5.3.1.8 a. Bij ziekte van zijn partner, ouders, stiefouders, schoonouders, kinderen, pleegkinderen, stief- of aangehuwde kinderen gedurende ten hoogste tien dagen 70% van het maandinkomen, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5:6 van de Wet Arbeid en Zorg.
b. Bij ernstige ziekte van zijn partner, ouders, stiefouders, schoonouders, kinderen, pleegkinderen, stief- of aangehuwde kinderen gedurende ten hoogste tien dagen 100% van het maandinkomen, zulks in aanvulling op het bepaalde in artikel 5:6 van de Wet Arbeid en Zorg.
5.3.1.9 In aanvulling op het bepaalde als bedoeld in artikel 3:2 van de Wet Arbeid en Zorg heeft de werknemer in verband met adoptie van een Nederlands kind gedurende ten hoogste vijf dagen verlof.
5.3.1.10 In geval van adoptie van een buitenlands kind heeft de werknemer in aanvulling op het bepaalde als bedoeld in artikel 3:2 van de Wet Arbeid en Zorg gedurende ten hoogste een maand verlof exclusief de duur van de noodzakelijke reistijd.
5.3.1.11 Voor het noodzakelijke bezoek aan de dokter c.q. specialist, voor zover dit niet in vrije tijd kan geschieden, gedurende een door de werkgever naar billijkheid te bepalen tijdsduur.
5.3.1.12 Voor het zoeken van een woning in geval van overplaatsing gedurende ten hoogste twee dagen.
5.3.1.13 Bij verplichte verhuizing als gevolg van overplaatsing of indiensttreding gedurende twee dagen.
5.3.1.14 Bij verhuizing anders dan in geval van overplaatsing, indien de werknemer een zelfstandige huishouding voert of gaat voeren, gedurende ten hoogste één dag maximaal eenmaal per kalenderjaar.
5.3.1.15 Indien de werknemer ten gevolge van de vervulling van een buiten zijn schuld bij of krachtens de wet persoonlijk opgelegde verplichting verhinderd is zijn arbeid te verrichten, gedurende een door de werkgever naar billijkheid te bepalen tijdsduur tot een maximum van twee dagen mits deze vervulling niet in zijn vrije tijd kan geschieden. Dit onder aftrek van de vergoeding voor loonderving, welke hij van derden zou kunnen ontvangen.
5.3.1.16 De werkneemster wordt in de gelegenheid gesteld om haar kind borstvoeding te geven.
5.3.1.17 Geoorloofd verzuim in het kader van xxxxxxxx
a De werknemer heeft jaarlijks een individueel trekkingsrecht op 15 uur scholing; voor deeltijdwerkers wordt het aantal uren naar rato berekend.
b De werknemer en diens leidinggevende komen jaarlijks in het individueel opleidingsplan of het persoonlijk ontwikkelingsplan overeen waarvoor
de scholingsrechten aangewend zullen worden.
c de scholing moet gericht zijn op het vergroten van de inzetbaarheid van de werknemer.
d De werkgever en werknemer kunnen ieder voor 7,5 uur een invulling voorstellen.
e Indien de werkgever van mening is, dat de door de werknemer voorgestelde scholing niet gericht is op de vergroting van de inzetbaarheid van de werknemer, dan dient hij dit schriftelijk en gemotiveerd kenbaar te maken aan de werknemer.
5.3.1.18 In buitengewone omstandigheden kan de werkgever onder xxxxx met de werknemer overeen te komen voorwaarden en met behoud van maandinkomen, geoorloofd verzuim van korte duur, anders dan in 5.3.1, toestaan.
5.3.2 Het recht op verlof met behoud van gedeeltelijk maandinkomen
5.3.2. Indien de werknemer de zorg heeft voor een terminaal ziek gezinslid of indien sprake is van een levensbedreigende ziekte van een eigen kind als bedoeld in artikel 5:9 van de Wet Arbeid en Zorg kan de werknemer na instemming van de werkgever,
aansluitend op het verlof als bedoeld in 5.3.1.8 maximaal 10 dagen zorgverlof opnemen tegen 70% van het voor hem geldende dagloon.
5.3.3. Het recht op verlof zonder behoud van maandinkomen
5.3.3.1 De werknemer wordt in de gelegenheid gesteld tot:
a het als lid bijwonen van vergaderingen van de Eerste Kamer der Staten- Generaal, van vertegenwoordigende organen van publiekrechtelijke lichamen die bij rechtstreekse verkiezing worden samengesteld, uitgezonderd echter de Tweede Kamer der Staten-Generaal, alsmede de commissies uit deze organen. Ook aan de werknemer die deel uitmaakt van een met algemeen bestuur belast orgaan van een Waterschap wordt verlof zonder behoud van maandinkomen verleend;
b het bijwonen van vergaderingen en zittingen van publiekrechtelijke colleges, waarin de werknemer is benoemd of verkozen en voor het verrichten van daaruit voortvloeiende werkzaamheden ten behoeve van deze colleges, een en ander voor zover dit niet in de vrije tijd kan geschieden. Indien één van deze werkzaamheden geen maandinkomen genereert (of een gedeelte daarvan), blijft het maandinkomen behouden (of een gedeelte daarvan).
5.3.3.2 De werknemer kan verlof van lange duur zonder behoud van maandinkomen worden toegekend. De werknemer dient het verlof schriftelijk met redenen omkleed aan te vragen bij zijn manager. Bij een positieve beslissing dient de werknemer de volledige pensioenpremies over de periode van het geoorloofd verzuim te betalen aan de werkgever. Deze bepaling is ook van toepassing voor de periode van afwezigheid vanwege ouderschapsverlof als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Wet Arbeid en Zorg. Het verlof wordt toegekend, tenzij de belangen van de werkgever zich daartegen verzetten. De werkgever kan aan de toestemming voorwaarden verbinden.
5.3.3.3. De werknemer met kinderen en/of adoptie-, stief- of pleegkinderen beneden de leeftijd van 8 jaar kan ervoor kiezen zijn arbeidsduur tijdelijk te verminderen voor ouderschapsverlof op grond van het bepaalde in hoofdstuk 6 van de Wet Arbeid en Zorg.
5.3.3.4 Arbeidsduurvermindering in verband met zorgtaken
a Het is de werknemer die belast is met zorgtaken, zoals omschreven in de Wet Arbeid en Zorg, toegestaan om gedurende een maximale periode van twee jaar de voor hem geldende arbeidstijd terug te brengen tot minimaal 18 uur per week; wanneer de werknemer reeds verlof als bedoeld in artikel 5.3.3.3 heeft genoten, wordt deze periode van verlof in mindering gebracht op de periode bedoeld in dit artikellid; b De betreffende werknemer heeft in of aansluitend aan deze periode recht op herstel van het oorspronkelijke aantal contractueel overeengekomen arbeidsuren, in zijn oorspronkelijke of een andere passende functie.
c Wanneer de werknemer van deze mogelijkheid gebruik wil maken, dient hij ten minste vier maanden vóór beëindiging van de tijdelijk gedeeltelijke vermindering van de arbeidstijd aan de werkgever kenbaar te maken dat hij het oorspronkelijke aantal arbeidsuren van de arbeidsovereenkomst wenst te herstellen. Op grond van dit verzoek vindt overleg plaats tussen werkgever en werknemer.
d Toepassing van lid b kan niet leiden tot verdringing van een andere werknemer van zijn arbeidsplaats.
e De werknemer mag hiervan geen nadelige invloed ondervinden in zijn carrièreperspectief.
f Van het onder a bedoelde recht kan een werknemer slechts éénmaal gedurende zijn arbeidsrelatie met de werkgever gebruikmaken.
5.3.3.5 De werknemer die ingevolge wettelijke verplichtingen in werkelijke militaire dienst voor eerste oefening is, wordt geacht:
a in zijn betrekking met verlof, zonder behoud van maandinkomen, te zijn; b in afwijking van het bepaalde onder a behoudt hij aanspraak op een
nettosalaris dat gelijk is aan het op hem te verhalen gedeelte van de pensioenbijdrage; c voor de overige bepalingen wordt verwezen naar de relevante artikelen uit het Algemeen Rijksambtenaren Reglement (ARAR), hoofdstuk III.
Bijlage H5-VI Tabellen opbouw vakantierechten
A. Xxxxx verlofuren werknemers met volledige arbeidstijd van 36 uur per week basisverlof inclusief leeftijdverlofuren verlof
Aantal | Basis- | 20 jaar | 19 jaar | 18 jaar | 17 jaar | 55 t/m | 60 t/m |
maanden | verlof in | en 30 | en 40 | en 45 | en | 59 | 64 jaar |
in dienst | uren | tm 39 | t/m 44 | t/m 49 | jonger | ||
jaar | jaar | jaar | en 50 | ||||
t/m 54 | |||||||
jaar | |||||||
12 | 180 | 188 | 196 | 204 | 212 | 220 | 228 |
B. Xxxxx verlofuren werknemers met volledige arbeidstijd van 38 uur per week
basisverlof inclusief leeftijdverlofuren verlof
Aantal | Basis- | 20 jaar | 19 jaar | 18 jaar | 17 jaar | 55 t/m | 60 t/m |
maanden | verlof in | en 30 | en 40 | en 45 | en | 59 | 64 jaar |
in dienst | uren | tm 39 | t/m 44 | t/m 49 | jonger | ||
jaar | jaar | jaar | en 50 | ||||
t/m 54 | |||||||
jaar | |||||||
12 | 190 | 199 | 207 | 216 | 224 | 233 | 241 |
Toelichting:
In verband met de administratieve verwerking van opbouw en opname van verlofuren zal afronding in de tabellen – op hele uren naar boven afgerond – plaatsvinden. Uitgangspunt van de berekening van het verlof voor deeltijdwerkers is het verlof van de werkweek van 36 uren.
6 Salaris, beloning en vergoedingen
6.1 Maandsalaris
6.1.1 ORBA-functiegroepen en salarisschalen
6.1.1.1 De functies van de werknemers zijn op basis van landelijk vastgestelde functie-omschrijvingen ingedeeld in ORBA-functiegroepen. Aan deze functiegroepen zijn salarisschalen verbonden, die in bijlage H6-VII aan dit hoofdstuk zijn toegevoegd.
6.1.1.2 De werknemer die bezwaren heeft tegen de voor hem vastgestelde functiewaardering wordt verwezen naar de betreffende bezwaarprocedure zoals opgenomen in hoofdstuk 11.3.
6.1.2 Inpassing in salarisschaal
6.1.2.1 De werknemer die de leeftijd van 22 jaar nog niet heeft bereikt, ontvangt met ingang van de maand waarin hij de leeftijd bereikt een maandsalaris op grond van de in bijlage H6-VII vermelde leeftijdschaal behorende bij de functies ingedeeld in A tot en met G.
6.1.2.2 De werknemer van 22 jaar of ouder ontvangt een maandsalaris volgens de ORBA-functiegroep en bijbehorende schaalindeling zoals vermeld in bijlage H6-VII.
6.1.2.3 Bij indiensttreding wordt de werknemer van 22 jaar en ouder in beginsel in de salarisschaal behorende bij de functie in trede 0 aangenomen. Indien de werknemer (nog) niet voldoet aan de functie-eisen kan betrokkene gedurende maximaal één jaar één salarisgroep lager worden ingeschaald.
6.1.3 Maandinkomen
6.1.3.1 Wanneer het maandinkomen moet worden berekend over een gedeelte van een maand, wordt het bedrag per dag vastgesteld door het maandbedrag te delen door het aantal kalenderdagen in de betreffende maand.
6.1.3.2 Het vastgestelde maandinkomen wordt uiterlijk op de laatste dag van elke maand betaalbaar gesteld. Het betaalschema van het maandinkomen wordt jaarlijks aan de ondernemingsraad meegedeeld en vervolgens gepubliceerd.
6.2 Bewust belonen
6.2.1 Individuele beloning
Jaarlijks neemt de werkgever een beslissing over de individuele beloning gebaseerd op de conclusies van de beoordeling van de werknemer conform de Regeling Beoordeling en Ontwikkeling CWI.
6.2.2 Beoordeling bij afwezigheid
Indien een werknemer gedurende de beoordelingsperiode meer dan zes maanden achtereen afwezig is geweest, kan aan het eind van het jaar geen beoordeling worden opgemaakt en kan er geen daarvan afgeleide beloningsbeslissing worden genomen. Met de werknemer wordt in dat geval afgesproken dat de beoordeling wordt opgeschort totdat wel aan het aanwezigheidscriterium van zes maanden is voldaan, mits dat vóór 1 mei van het volgende jaar is. Een eventuele positieve beloningsbeslissing aan de hand van de uitgestelde beoordeling gaat in op de datum die ook bij normale aanwezigheid zou hebben gegolden.
6.2.3 Periodiek
6.2.3.1 Aan de werknemer wordt geen periodieke salarisverhoging toegekend indien de beoordeling van het totale functioneren ‘verbetering gewenst’ of ‘onvoldoende’ is. In deze gevallen worden tevens afspraken gemaakt tot het verbeteren van het functioneren.
6.2.3.2 Aan de werknemer wordt, zolang hij nog niet het maximum van de salarisschaal heeft bereikt, een salarisverhoging van één periodiek toegekend, indien de beoordeling van het totale functioneren ‘goed’, ‘zeer goed’ of ‘uitmuntend’ is. Deze periodieke verhoging wordt toegekend per 1 januari van enig jaar.
6.2.3.3 Als bij de beoordeling sprake is van ‘zeer goed’of ‘uitmuntend’ functioneren, wordt, naast de eventuele salarisverhoging met één periodiek, een tijdelijke functioneringstoelage van maximaal 5% van het maandsalaris toegekend;
deze toelage wordt uitgekeerd als incidentele beloning voor maximaal één jaar en telt niet mee in de grondslag voor de berekening van de vakantietoeslag en de eindejaarsuitkering;
Bij ‘uitmuntend’ functioneren wordt door de werkgever zo mogelijk een indicatie gegeven voor doorstroming naar een hogere functie.
6.2.3.4 Indien geen beoordeling is opgemaakt door de manager, dan zal 1 periodiek worden toegekend, met inachtneming van het aanwezigheidscriterium in 6.2.2.
6.2.4 Bonus
De werkgever kan aan een werknemer een bonus toekennen indien er sprake is van een bijzondere inzet. In plaats van een geldelijke beloning kan ook extra verlof worden toegekend. De bonus kan zowel in één keer als in delen worden uitgekeerd. Het uit te keren bedrag is ten hoogste € 2.300,- bruto per jaar.
6.2.5 Prestatiebeloning voor individuele werknemers
Aan de werknemer kan tussentijds – eventueel los van de jaarlijkse beoordeling genoemd in 6.2.1 – een salarisverhoging van één periodiek, eventueel toe te kennen met terugwerkende kracht, of een bonus in het vooruitzicht worden gesteld, die alleen daadwerkelijk wordt toegekend indien binnen een af te spreken periode een duidelijk omschreven resultaat wordt behaald. Een en ander wordt vooraf schriftelijk overeengekomen tussen werknemer en werkgever.
6.2.6 Prestatiebeloning voor managers
Aan de vestigingsmanagers CWI en districtshoofden Juridische Zaken en Coördinatoren/Locatiehoofden Juridische Zaken wordt een individuele prestatiebeloning van maximaal 5% van het brutojaarsalaris toegekend bij het overschrijden, door de organisatorische eenheid waar zij leiding aan geven, van de jaardoelstellingen uit het bedrijfsplan/managementcontract met ten minste 5%. Deze prestatiebeloning wordt uitgekeerd in de vorm van een eenmalige bruto-uitkering en telt niet mee in de berekeningsgrondslag voor de vakantietoeslag en de eindejaarsuitkering.
6.2.7 Resultaatafhankelijke uitkering.
Met ingang van 2004 wordt een resultaatafhankelijke uitkering toegekend,
die zal zijn gekoppeld aan de door de organisatie te leveren prestaties en resultaten, vertaald naar individuele afspraken met vestigingen, afdelingen en werknemers.
De resultaatafhankelijke uitkering is niet pensioendragend. De hoogte van deze uitkering is afhankelijk van de jaarlijkse loonruimte en de tussen partijen overeen te komen verdeling ervan over de verschillende beloningscomponenten.
Als uitwerking van deze bepaling geldt de Regeling Resultaatafhankelijke Uitkering CWI. Deze regeling wordt overeengekomen met de ondernemingsraad conform het bepaalde in de Wet op de Ondernemingsraden. De doelen worden per kalenderjaar in
overleg met de Ondernemingsraad vastgesteld. De hoogte van de maximale uitkering (overeengekomen met de vakorganisaties) en de jaarlijkse doelen (overeengekomen met de ondernemingsraad) worden vastgelegd in een afzonderlijk jaarlijks vast te stellen protocol. De uitbetaling van de uitkering vindt jaarlijks plaats in de maand januari zo spoedig mogelijk na afloop van het betreffende kalenderjaar.
6.2.8 Een manager kan voor prestaties geleverd in hetzelfde kalenderjaar niet zowel een prestatiebeloning op grond van art. 6.2.5 (prestatiebeloning individuele medewerkers) als een prestatiebeloning op grond van artikel 6.2.6 (prestatiebeloning managers) toegekend krijgen. Samenloop van een van beide vormen van prestatiebeloning met de functioneringstoelage op grond van artikel 6.2.3.3 is wel mogelijk.
6.3 Vakantietoeslag
6.3.1 De werknemer heeft aanspraak op een vakantietoeslag van 8% van de door de werknemer ontvangen maandinkomens conform het in 6.3.3 bepaalde.
6.3.2 Voor de werknemer van 22 jaar of ouder wordt de vakantietoeslag vastgesteld op ten minste het niveau dat op basis van de Regeling inzake Vakantietoeslag voor Rijksambtenaren geldt. Voor de werknemer die jonger is dan 22 jaar wordt deze toeslag verminderd met 10% voor elk leeftijdsjaar of gedeelte van een leeftijdsjaar dat hij jonger is dan 22 jaar, met een maximumaftrek van 50%. De vakantietoeslag bedraagt in ieder geval niet minder dan de vakantietoeslag op basis van het brutominimumjeugdloon ingevolge de Wet Minimumloon en Vakantiebijslag.Voor de deeltijdwerker wordt het minimumbedrag naar evenredigheid van de arbeidsduur vastgesteld.
6.3.3 De vakantietoeslag wordt éénmaal per jaar in de maand mei uitbetaald over de periode van 12 maanden, aangevangen met de maand juni van het voorafgaande kalenderjaar. In geval van ontslag vindt betaling plaats over het tijdvak, gelegen tussen het einde van de laatst verstreken periode waarover vakantietoeslag is betaald en de datum van het ontslag.
6.3.4 Xxxxxxx de werknemer een aaneengesloten vakantie geniet van ten minste 5 dagen in de periode van 1 oktober van enig jaar en 1 mei van het daaropvolgende jaar, wordt op zijn verzoek een voorschot op zijn vakantietoeslag uitbetaald.
Het voorschot kan niet meer bedragen dan het bedrag waarop de werknemer op dat tijdstip aanspraak heeft verworven, gerekend vanaf de laatste uitbetaling van de vakantietoeslag.
6.4 Eindejaarsuitkering
6.4.1 De eindejaarsuitkering bedraagt 3,45% (met ingang van 2007: 4%).
6.4.2. De eindejaarsuitkering wordt berekend over 12 maandinkomens over het betreffende kalenderjaar, inclusief 8% vakantiegeld. De eindejaarsuitkering is pensioendragend.
6.4.3 Uitbetaling van de eindejaarsuitkering vindt plaats in de maand december. Werknemers die in de loop van het kalenderjaar CWI verlaten, ontvangen de eindejaarsuitkering naar rato van de gewerkte maanden in de maand van hun vertrek. Werknemers die in de loop van een kalenderjaar in dienst treden, ontvangen in december een uitkering naar rato van het aantal gewerkte maanden.
6.5 Jubileumgratificatie
6.5.1 Algemeen
Aan de werknemer, die 12½ jaar, 25 jaar, respectievelijk 40 jaar in dienst is, wordt een jubileumgratificatie toegekend van een brutobedrag gelijk aan een percentage van het laatstgenoten maandinkomen, inclusief de vakantie-uitkering en vermeerderd met de toelagen (eindejaarsuitkering en eventuele maandelijkse BHV-toelage) en wel als volgt:
- bij 12½jaar: 50%;
- bij 25 jaar: 100%;
- bij 40 jaar: 150%.
Over de uitbetaling van de jubileumgratificatie wordt belasting ingehouden conform de wettelijke regeling en fiscale vrijstelling.
6.5.2 Jubileumgratificatie bij ontslag
Aan de werknemer wordt bij een FPU-ontslag, een reorganisatieontslag, alsmede bij een ontslag wegens arbeidsongeschiktheid, een proportionele jubileumgratificatie bruto verstrekt, indien de werknemer binnen tweeënhalf jaar na het ontslag een 12½- jarig jubileum, respectievelijk binnen vijf jaar een 25- of 40-jarig jubileum zou hebben bereikt. De gratificatie bedraagt een evenredig gedeelte van de jubileumgratificatie waarop belanghebbende aanspraak zou hebben gehad indien hij in dienst zou zijn gebleven.
Over de proportionele gratificatie wordt belasting ingehouden conform de wettelijke regeling.
6.5.3 Diensttijd
6.5.3.1. Voor werknemers die vóór 1 juli 1993 in dienst zijn getreden bij de voormalige Arbeidsvoorzieningsorganisatie wordt voor de toepassing van dit artikel onder
het begrip diensttijd verstaan, de tijd gewerkt:
a in een burgerlijke dienstbetrekking bij de Nederlandse overheid, waaronder mede worden begrepen de NV Nederlandse Spoorwegen en de voormalige
NV Artillerie-Inrichtingen;
b in een betrekking (vóór 1 januari 1966) bedoeld in artikel 4, eerste lid van de Pensioenwet 1922 (Stb. 1922, 240), een betrekking bedoeld in artikel B2
van de ABP-wet (Stb. 1996) of een betrekking bedoeld in artikel B3 van evengenoemde wet, alsmede (vóór en na 1 januari 1966) in een betrekking bedoeld in artikel U2 van die wet en/of – m.b.t. voornoemde artikelen uit de opeenvolgende ABP-wetten – een betrekking bedoeld in overeenkomstige vervangende bepalingen in het per 01-01-1996 van kracht geworden Pensioenreglement;
c in burgerlijke dienst bij de overheid in de landen Suriname (tot 25 november 1975), de Nederlandse Antillen en Aruba, bij de voormalige gouvernementen van Suriname, Curaçao en Nieuw-Guinea;
d in dienst bij het niet-openbaar onderwijs in de onder c. genoemde landen en voormalige overzeese rijksdelen, voor zover zulks de belanghebbende onder
de werkingssfeer van een overheidspensioenregeling bracht of zou hebben gebracht indien hij in vaste dienst was geweest;
e in Nederlandse militaire dienst of daarmee voor de toepassing van het Algemeen Rijksambtenarenreglement gelijkgestelde dienst, waaronder begrepen dienst bij het voormalige KNIL en de troepen in Suriname
(tot 25 november 1975) en de Nederlandse Antillen en Aruba;
f als volontair met een volledige dagtaak;
g in een periode waarover rechtsherstel is verleend;
h in dienst bij de voormalige Arbeidsvoorzieningsorganisatie vanaf 01-01-1991; i als WSW’er bij de voormalige Arbeidsvoorzieningsorganisatie, indien de werknemer direct hierop volgend bij de voormalige Arbeidsvoorzieningsorganisatie in dienst is getreden.
6.5.3.2. Voor werknemers die op of na 1 juli 1993 in dienst zijn getreden van de voormalige Arbeidsvoorzieningsorganisatie, wordt voor de toepassing van
dit artikel onder het begrip diensttijd uitsluitend verstaan de aaneengesloten diensttijd doorgebracht bij de voormalige Arbeidsvoorzieningsorganisatie.
6.5.4 Diensttijd voormalige werknemers UVI’s, LISV en Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Voor werknemers afkomstig van gemeenten, UVI’s, LISV en Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt ter vaststelling van de jubileumgratificatie als diensttijd meegeteld de tijd in dienst van hun voormalige werkgever (inclusief eventuele rechtsvoorgangers), zoals die op grond van de bij deze werkgever geldende CAO werd vastgesteld.
De meetelling geldt onder de voorwaarde dat de betreffende werknemers tussen 1 oktober 2001 en 1 juni 2002 in dienst zijn getreden bij CWI.
6.5.5 Onbetaald verlof
Perioden waarin onbetaald (geoorloofd) verlof wordt genoten, tellen niet mee als diensttijd ter vaststelling van de tijd voor de jubileumgratificatie. Deze tijd wordt echter niet als onderbreking van het dienstverband beschouwd.
6.6 Bijzondere toelagen
6.6.1 Meerwerk- en overwerktoeslag
6.6.1.1 De werknemer wiens functie is ingedeeld in de ORBA-functiegroep L of hoger, komt niet in aanmerking voor een compensatie en toeslag voor verricht meer- of overwerk.
6.6.1.2 De toeslagvoor meer- en overwerkuren in bedrijfstijd als bedoeld in artikel 4.2 bedraagt:
a 20% voor meerwerkuren, voor zover deze uren niet in de loop van het jaar zijn gecompenseerd in tijd: tot en met 40 uur per week of 2080 uur per jaar;
b 50% voor overwerkuren.
6.6.1.3 De toeslag voor overwerkuren buiten bedrijfstijd bedraagt 100%.
6.6.1.4 Meer- en overwerkuren worden berekend op hele uren, waarbij delen van uren tot een half uur naar beneden en vanaf een half uur naar boven worden afgerond.
6.6.1.5 Overwerkuren en overwerktoeslag worden op verzoek van de werknemer uitgekeerd in geld of in uren. Meerwerkuren kunnen conform het bepaalde in artikel 4.2.1 gedurende het jaar worden gecompenseerd in vrije tijd of aan het eind van het jaar worden verrekend.
6.6.2 Avond- en zaterdagdiensten
6.6.2.1 De werknemer van wie de functie is ingedeeld in de salarisschaal K of lager en van wie de werkzaamheden in opdracht van de werkgever zijn ingeroosterd op avonden en/of op zaterdagen krijgt hiervoor een toeslag.
6.6.2.2 De toeslag bedraagt per gewerkt uur een percentage van het voor de werknemer geldende uurloon en wel:
a voor de uren op maandag t/m vrijdag tussen 18.00 en 22.00 uur 15%; b voor de uren op zaterdag tussen 07.00 en 18.00 uur 30%.
6.6.3 Bereik- en beschikbaarheid
De werknemer die, buiten de voor hem geldende normale werktijden, in opdracht van de werkgever zich bereikbaar en/of beschikbaar houdt, ontvangt daarvoor in
de maand december een brutobedrag van € 225,-. Bij daadwerkelijke inzet zal de gewerkte tijd met een afronding in uren naar boven worden vergoed als overwerk (6.6.1).
6.6.4 Bedrijfshulpverlening
De werknemer die aangewezen is als bedrijfshulpverlener ontvangt hiervoor een vaste toelage en bij langdurige inzet een gratificatie volgens de in de Regeling Bedrijfshulpverlening CWI genoemde bedragen.
6.7 Kostenvergoedingen
6.7.1 Tegemoetkoming ziektekosten
De werknemer heeft aanspraak op een vast bedrag van bruto € 240,- per jaar als bijdrage in de kosten van de zorgverzekering. Dit vaste bedrag wordt verstrekt aan de werknemer van CWI ongeacht de arbeidstijd en is niet pensioendragend. Het bedrag wordt in 12 delen van € 20,- maandelijks uitgekeerd voor zover de medewerker op dat moment in dienst is.
6.7.2 Kinderopvang
De werknemer kan een vergoeding ontvangen voor de kosten van kinderopvang. De vergoeding en voorwaarden zijn opgenomen in de Regeling Kinderopvang CWI.
6.7.3 Verhuiskosten
De werknemer heeft aanspraak op een tegemoetkoming overeenkomstig de Regeling Verhuiskosten CWI indien hij door een verplaatsing of indiensttreding verplicht is te verhuizen.
6.7.4 Reiskosten woon-werkverkeer
De werknemer die reiskosten moet maken in verband met het dagelijks heen en weer reizen tussen de woonplaats en standplaats, wordt een abonnement openbaar vervoer of een tegemoetkoming in de kosten toegekend ingevolge de Regeling Reiskosten Woon-Werkverkeer CWI.
6.7.5 Dienstkleding
Indien de werkgever het dragen van dienstkleding verplicht stelt, zal de werkgever deze dienstkleding, dan wel een adequate vergoeding daarvoor, aan de werknemer verstrekken.
6.7.6 Dienstreizen
De werknemer komt bij het verrichten van dienstreizen in aanmerking voor vergoeding van de kosten van openbaar vervoer of eigen vervoer en maaltijden conform de Regeling Dienstreizen CWI.
6.7.7 Studiefaciliteiten
De werknemer die een studie volgt in opdracht van de werkgever of op eigen initiatief een bepaalde opleiding wil volgen, kan geheel of gedeeltelijk kosten van cursusgeld, reizen, lesmateriaal en examens/tentamens vergoed krijgen via de Regeling Studiefaciliteiten CWI.
6.7.8 Communicatie-apparatuur
Indien dit voor het functioneren noodzakelijk is, kan de werkgever aan de werknemer communicatie-apparatuur beschikbaar stellen in de vorm van een (mobiele) telefoon of fax. Daarnaast verstrekt de werkgever een vergoeding in de aanschaf
van ADSL- en kabelaansluitingen en abonnementen vastgelegd in de Regeling Communicatie-apparatuur CWI.
6.7.9 Beeldschermbrillen
Uitsluitend op advies van de bedrijfsarts van de Arbo-dienst is het voor de werknemer mogelijk kosten te declareren voor het aanschaffen van een montuur en glazen conform de Regeling Beeldschermbrillen CWI.
6.7.10 Thuis- en telewerken
Onder bepaalde voorwaarden kan de werknemer in overleg met zijn manager één of twee dagen thuis zijn werkzaamheden verrichten. Daarbij gaat de werkgever ervan uit dat de werknemer zelf zorg draagt voor de aanschaf van een computer. Wel draagt de werkgever bij in de totstandkoming van een aantal randvoorwaarden die zijn vastgelegd in de Regeling Communicatieapparatuur.
6.7.11 Levensloop
De werknemer geboren op of na 1 januari 1950 heeft aanspraak op een werkgeversbijdrage levensloop van 0,9% van het schaalsalaris. Als uitzonderingsbepaling geldt dat de werknemer geboren op of voor 31 december 1949, die geen recht heeft op FPU-overgangsregeling, eveneens aanspraak heeft op genoemde 0,9%. Dit percentage is niet pensioendragend. De werkgever keert het percentage uit als bruto bedrag, tenzij de werknemer via de daartoe beschikbaar gestelde formulieren aangeeft dat hij het bedrag bruto wil sparen op een levenslooprekening. De werkgeversbijdrage levensloop is niet pensioengevend. De voorwaarden voor levensloopsparen zijn opgenomen in het Reglement Levensloopregeling CWI . Dit reglement wordt overeengekomen met de vakorganisaties.
6.8 Uitkering bij overlijden
6.8.1 In geval van overlijden betaalt de werkgever aan de nagelaten betrekkingen het brutomaandinkomen van de overleden werknemer door tot en met de dag van overlijden, inclusief de tot en met de dag van overlijden opgebouwde vakantietoeslag, eindejaarsuitkering en de geldwaarde van de niet-genoten vakantie-uren tot een maximum van vijfmaal het aantal vakantie-uren waarop de werknemer jaarlijks recht had.
6.8.2 In geval van overlijden van de (gewezen) werknemer keert de werkgever aan de nagelaten betrekkingen van de (gewezen) werknemer, onder toepassing van de fiscaal geldende regelgeving, een bedrag uit gelijk aan driemaal het laatstgenoten brutomaandinkomen, inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering, vermeerderd met de rest van het brutomaandinkomen, inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering over de resterende dagen van de maand van overlijden.
6.8.3 Na het overlijden van een gewezen werknemer die op de dag van zijn overlijden recht had op doorbetaling van ziekengeld, wordt aan de in 6.8 genoemde nagelaten betrekkingen en met overeenkomstige toepassing van dat artikel een bedrag uitgekeerd, gelijk aan het maandinkomen dat de gewezen werknemer op de dag van zijn overlijden genoot, berekend over een tijdvak van drie maanden. Op deze uitkering wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering overeenkomstig artikel 53 van de WAO en naar aard en strekking daarmee overeenkomende uitkeringen.
Indien het overlijden van een werknemer in overwegende mate zijn oorzaak
vindt in de aard van de aan de werknemer opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten, wordt aan degene die in verband met dit overlijden krachtens het Pensioenreglement een nabestaandenpensioen geniet een uitkering toegekend ten bedrage van 18% van dit pensioen. De uitkering eindigt met ingang van de maand waarin de overledene de leeftijd van 65 jaar zou hebben bereikt, dan wel indien de weduwe of de weduwnaar aan wie een pensioen is toegekend, hertrouwt, met ingang van de maand volgende op de datum van het hertrouwen.
6.8.4 Artikel 7:674 Burgerlijk Wetboek is van toepassing, mede ter bepaling van degenen die als nagelaten betrekkingen moeten worden aangemerkt.
Bijlage H6-VII Salaristabellen
Bijlage H6-VIIa
Salarisbedragen per 1 januari 2006 voor een 36-urige werkweek en Salarisbedragen per 1 april 2007 voor een 36-urige werkweek
Bijlage H6-VIIc Salarisbedragen per 1 januari 2006 en 1 april 2007 voor in- en doorstroomprojecten (voorheen Melkert-banen)
7 Arbeid en gezondheid
Inleiding
Het ziekteverzuimbeleid is een onderdeel van het sociaal beleid van CWI. Uitgangspunt daarbij is om de capaciteiten van werknemers zo goed mogelijk te ontwikkelen en in te zetten ten behoeve van een doelgericht functionerende organisatie en een optimale werkbeleving van werknemers. Het ziekteverzuimbeleid dient de voorwaarden te scheppen om de werknemer zo lang mogelijk in staat te stellen, eventueel met aanpassingen, te werken. Daarbij gaat het zowel om de preventie van uitval als een spoedige reïntegratie van de zieke werknemer naar de (aangepaste) eigen of alternatieve werkplek. Het management en werknemers spelen een centrale rol bij de aanpak van het ziekteverzuim. Zij zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het voorkomen en beperken van uitval vanuit een eigen en gezamenlijk belang.
In aansluiting hierop is in dit hoofdstuk een evenwicht aangebracht tussen de rechten en plichten van de betrokkenen. Enerzijds is er een goede inkomensvoorziening voor de werknemer bij uitval wegens ziekte. Anderzijds wordt van de arbeidsongeschikte werknemer verwacht dat hij er alles aan doet om de reïntegratie tot een succes te maken.
7.1 Loonbetaling bij arbeidsongeschiktheid
7.1.1 De werknemer die de bedongen arbeid niet heeft verricht omdat hij daartoe
verhinderd was in verband met ongeschiktheid als gevolg van ziekte, zwangerschap of bevalling, heeft vanaf de eerste ziektedag gedurende 12 maanden recht op doorbetaling van 100% van het maandinkomen.
7.1.2 De werknemer heeft aansluitend aan de periode van 12 maanden als bedoeld in lid 1 bij voortdurende arbeidsongeschiktheid tot en met 24 maanden vanaf de 1e ziektedag recht op doorbetaling van 70% van het maandinkomen. Overgangsbepaling: Op de werknemer die ziek is geworden voor 1 januari 2004 is artikel 7.1 van de CAO met een looptijd van 1 mei 2004 tot en met 31 december 2004 van toepassing. Voor de werknemer die ziek is geworden op of na 1 januari 2004 geldt de verlaging van de loondoorbetaling van 100% naar 70% als bedoeld in dit lid niet eerder dan met ingang van 1 mei 2005.
7.1.3 De arbeidsongeschikte werknemer, die bij de werkgever werkzaamheden verricht in een passende functie, heeft vanaf de eerste ziektedag tot en met 24 maanden aanspraak op 100% van het maandinkomen voor de uren die feitelijk worden gewerkt en waarvoor de werknemer arbeidsgeschikt is verklaard, dan wel op therapeutische basis werkzaam is.
7.1.4 Bij het bepalen van de periode van 12 maanden zoals bedoeld in de vorige leden, worden de perioden waarin de werknemer in verband met ziekte verhinderd is geweest zijn arbeid te verrichten samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. Bij de vaststelling van de periode van vier weken blijven perioden waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten krachtens hoofdstuk 3 van de Wet Arbeid en Zorg buiten beschouwing.
7.1.5 De werknemer die vanwege zwangerschap en bevalling, dan wel adoptie, recht heeft op een uitkering krachtens hoofdstuk 3 van de Wet Arbeid en Zorg en voor wie die uitkering lager is dan het maandinkomen zoals bedoeld in artikel 7.1.1 heeft gedurende het zwangerschaps- en bevallingsverlof recht op een aanvulling tot 100% van het maandinkomen.
7.2 Arbeidsongeschiktheid door schuld van de werkgever
7.2.1 Indien de arbeidsongeschiktheid in overwegende mate voortvloeit uit de aard van de werkzaamheden van de werknemer of de omstandigheden waarin deze verricht zijn, de ongeschiktheid niet aan de werknemer te verwijten is en de werkgever terzake de wettelijke zorgplicht niet is nagekomen, heeft de werknemer tijdens de duur van de arbeidsovereenkomst ook na de in artikel 7.1.2 bedoelde periode van 12 maanden aanspraak op 100% van het maandinkomen.
7.2.2 De werknemer dient te bewijzen dat er sprake is van causaal verband tussen de arbeidsongeschiktheid en de aard en omstandigheden van het werk.
7.2.3 Indien door de werkgever toepassing wordt gegeven aan dit artikel, worden aan de werknemer tevens de kosten van geneeskundige behandeling of verzorging vergoed, mits die kosten ten laste komen van de werknemer, het naar het oordeel van de werkgever noodzakelijke kosten betreft en voor zover die kosten niet door een (aanvullende) ziektekostenverzekering worden gedekt.
7.3 Suppletie op de uitkering na beëindiging van de arbeidsovereenkomst
7.3.1 De werknemer heeft recht op een suppletie tot 100% van het maandinkomen op een door UWV te betalen uitkering vanwege arbeidsongeschiktheid, als en zolang aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a het dienstverband tussen de werkgever en de werknemer is beëindigd;
b de werknemer heeft recht op een uitkering krachtens de Ziektewet dan wel krachtens de WIA;
c de arbeidsongeschiktheid is ontstaan tijdens het dienstverband met de werkgever;
d in verband met die arbeidsongeschiktheid heeft de werknemer onder toepassing van artikel 7.1.1 korter dan 12 maanden doorbetaling van loon ontvangen; e de werknemer is na beëindiging van het dienstverband niet bij een andere werkgever in dienst getreden dan wel gestart als zelfstandige;
f de werknemer is niet herplaatst zoals bedoeld in artikel 9 van het Pensioenreglement.
7.3.2 De werknemer heeft tevens recht op suppletie overeenkomstig de bepalingen van dit artikel, indien er recht op uitkering is ontstaan op grond van artikel 46 van de Ziektewet of op grond van artikel 3: 10, lid 1 van de Wet Arbeid en Zorg.
7.3.3 De aanspraak op suppletie op grond van dit artikel eindigt in ieder geval: a 12 maanden na de eerste ziektedag onder toepassing van 7.1.4;
b één jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst;
c op de eerste dag van de maand waarin de leeftijd van 65 jaar wordt bereikt.
7.3.4 De werknemer ten aanzien van wie toepassing is gegeven aan artikel 7.2 en die recht heeft op een uitkering krachtens de WIA, heeft ook na afloop van de in artikel 7.3.3 sub a en sub b genoemde termijnen recht op suppletie, zolang er recht op een uitkering krachtens de WIA bestaat.
De hoogte van de suppletie is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA en zal nader worden ingevuld door CAO-partijen
7.3.5 Bij het bepalen van de hoogte van de suppletie wordt rekening gehouden met een algemene herziening van de CAO-salarissen die voor de werknemer zou hebben gegolden, indien de arbeidsovereenkomst niet zou zijn beëindigd.
7.4 Vervallen van het recht op loon en suppletie
7.4. De werknemer kan geen rechten ontlenen aan de artikelen 7.1, 7.2 en 7.3 indien hij
a de verplichtingen niet nakomt zoals vermeld in dit hoofdstuk;
b op grond van verwijtbaar gedrag of verwijtbaar handelen is ontslagen; c ontslag genomen heeft of een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft ingediend;
d het recht op uitkering op grond van een bovenwettelijke uitkering bij werkloosheid heeft afgekocht;
e onder toepassing van artikel 7:629, lid 3 van het Burgerlijk Wetboek geen recht heeft op doorbetaling van het loon;
f gedetineerd is.
7.5 Verplichtingen van de werkgever
7.5.1 De werkgever is verplicht om zo tijdig mogelijk, zodanige maatregelen te treffen en voorschriften te geven als redelijkerwijs nodig zijn, opdat de werknemer die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, in staat wordt gesteld de eigen of andere passende arbeid te verrichten. Indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden verricht en in het bedrijf van de werkgever geen andere passende arbeid voorhanden is, bevordert de werkgever de inschakeling van de werknemer in voor hem passende arbeid in het bedrijf van een andere werkgever.
7.5.2 De werkgever is verplicht om in overeenstemming met de arbeidsongeschikte werknemer een plan van aanpak op te stellen gericht op een spoedige reïntegratie. Dit plan van aanpak wordt met medewerking van de werknemer regelmatig geëvalueerd en zo nodig bijgesteld.
7.6 Verplichtingen van de werknemer
7.6.1 De werknemer is verplicht zich te houden aan de door de werkgever opgestelde controlevoorschriften bij ziekte. De werkgever stelt de werknemer bij de aanvang van het dienstverband op de hoogte van deze voorschriften. De werknemer is verplicht zich te onderwerpen aan een onderzoek van de bedrijfsarts of een door deze aangewezen derde. De arbeidsongeschikte werknemer wordt geacht tijdens
de verhindering om zijn werkzaamheden te verrichten geen arbeid voor zichzelf of derden uit te voeren, tenzij de bedrijfsarts van de Arbo-dienst dit wenselijk oordeelt.
7.6.2 De werknemer is verplicht:
a gevolg te geven aan redelijke voorschriften van de werkgever of van een door de werkgever aangewezen deskundige en mee te werken aan door de werkgever of een door de werkgever aangewezen deskundige getroffen maatregelen gericht op zijn reïntegratie;
b medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak gericht op zijn reïntegratie;
c passende arbeid te verrichten waartoe de werkgever hem in de gelegenheid stelt.
7.6.3 Niet-naleving van de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 7.6.1 heeft tot gevolg dat de werkgever in geval van arbeidsongeschiktheid van de werknemer in afwijking van de artikelen 7.1 en 7.2 maximaal aan loon slechts verschuldigd is hetgeen op grond van artikel 7:629 BW dient te worden betaald.
Niet-naleving van de verplichtingen zoals genoemd in artikel 7.6.2 heeft tot gevolg dat de werknemer geen recht heeft op doorbetaling van loon. Ook is het mogelijk dat de werknemer wordt ontslagen, waarbij het ontslagverbod wegens ziekte niet van toepassing is.
7.7 Second opinion
7.7.1 Indien de werknemer het niet eens is met het standpunt van de werkgever over
de (mate van) arbeidsgeschiktheid of over het wel of niet beschikbaar zijn van passende arbeid, kan de werknemer een second opinion aanvragen bij UWV.
7.7.2 De werknemer is verplicht de second opinion bij UWV schriftelijk aan te vragen binnen een week nadat hem mededeling is gedaan over de mate van arbeidsongeschiktheid of nadat hem passend werk is aangeboden. De werknemer verstrekt de werkgever een afschrift van de schriftelijke aanvraag om een second opinion.
Indien de werknemer zich niet houdt aan het voorschrift van artikel 7.7.2, is de werkgever, als deze naar aanleiding van de uitkomst van de second opinion terugkomt op het eerder ingenomen standpunt, in afwijking van de artikelen 7.1 en 7.2 maximaal aan loon verschuldigd hetgeen op grond van artikel 7:629 BW dient te worden betaald. De verminderde aanspraak op loondoorbetaling geldt slechts over de vertraagde termijn van aanvraag van de second opinion.
7.7.3 Het aanvragen van een second opinion heeft geen opschortende werking ten aanzien van het standpunt van de werkgever over de mate van arbeidsongeschiktheid en het wel of niet beschikbaar zijn van passende arbeid.
7.8 Inkomsten en verhaal bij arbeidsongeschiktheid
7.8.1 Het bedrag dat de werkgever op grond van dit hoofdstuk dient te betalen wordt verminderd met:
a de uitkeringen die de werknemer toekomen krachtens enige sociale verzekeringswet;
b de uitkeringen die de werknemer toekomen krachtens enige door de werkgever aangegane collectieve verzekering;
c de uitkeringen die de werknemer toekomen krachtens een toegekend pensioen of uitkering vanwege vervroegde pensionering;
d de uitkeringen die de werknemer toekomen krachtens enige door de werknemer bij of via de werkgever aangegane aanvullende verzekering;
e een suppletie op grond van een suppletieregeling ten behoeve van gewezen werknemers van CWI of rechtsvoorgangers van CWI;
f inkomsten uit arbeid of bedrijf, xxxxxxx voor werkzaamheden die geacht kunnen worden in de plaats te zijn gekomen van de bedongen arbeid.
7.8.2 De werknemer verleent zijn medewerking aan:
a het verkrijgen van de uitkeringen zoals genoemd in artikel 7.8.1; b door de werkgever ingezette verhaalprocedures jegens derden.
Indien de werknemer zonder deugdelijke grond deze medewerking niet verleent, is de werkgever in afwijking van de artikelen 7.1 en 7.2 maximaal aan loon slechts verschuldigd hetgeen op grond van artikel 7:629 BW dient te worden betaald.
7.9 Aanpassing arbeidsovereenkomst bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid
7.9.1 Indien bij een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid de voortzetting van de arbeidsovereenkomst aan de orde is in dezelfde functie of in een andere functie, wordt het dienstverband na 24 maanden, te rekenen vanaf de eerste ziektedag, aangepast aan de feitelijke omvang van de werkzaamheden qua functieniveau en aantal te werken uren. Voor de uren waarop niet meer gewerkt wordt door arbeidsongeschiktheid wordt de arbeidsovereenkomst beëindigd.
7.9.2 De werkgever en de werknemer leggen de wederzijds te maken afspraken schriftelijk vast, waarna de werkgever voorzover mogelijk bij ABP een verzoek indient om toekenning van een herplaatsingstoelage (HPT).
7.9.3 Indien er een verschil van mening is over de toepassing van dit artikel, leggen partijen dit voor aan de Beroepscommissie CWI. De uitspraak van de Beroepscommissie is voor beide partijen bindend.
7.10 Aanpassing CAO-CWI
7.10.1 Indien een wijziging in wet- en regelgeving dan wel afspraken op centraal niveau tussen werkgevers- en werknemersorganisaties daartoe aanleiding geven, treden partijen met elkaar in overleg over de aanpassing van de hoogte van het loon te betalen tijdens de arbeidsongeschiktheid.
Bijlage H7-VIII Regeling Tegemoetkoming Ziektekostenverzekering CWI
Vervalt per 1-1-2006
8 Keuzepensioen en FPU-overgangsregeling
8.1 Algemeen
De pensioenregelingen van de werknemer zijn ondergebracht bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds te Heerlen. Uitvoerige informatie over alle ABP-regelingen is te vinden op CWIntranet en op xxx.xxx.xx.
8.2 Flexibel pensioen en uittreden (FPU)
De werknemer geboren op of voor 1 april 1947 kan de opbouw voor het ouderdoms- en nabestaandenpensioen vrijwillig voortzetten, maximaal 4 jaar voor de helft. De premie hiervoor wordt voor 67% betaald door de werkgever en voor 33% door de werknemer.
De werknemer geboren na 1 april 1947, maar voor 1 januari 1950 en die in dienst was op of voor 1 april 1997 kan op 62 jaar en 3 maanden met FPU-ontslag met een uitkeringspercentage van 70%, maar voor hem bestaat er geen wettelijke mogelijkheid meer om 50% extra pensioen op te bouwen.
Bijlage H8-IX Garanties voormalige werknemers van UVI’s, gemeentelijke Sociale diensten, LISV en SZW
In verband met de overkomst van werknemers van Cadans, GAK Nederland, GUO, SFB, USZO, LISV, gemeentelijke Sociale diensten en het ministerie van SZW zijn partijen de volgende garantie-afspraken overeengekomen:
1. De werkgever zal zorg dragen voor een collectieve waarde-overdracht van het pensioen van de werknemers van Cadans, GAK Nederland, GUO, SFB en LISV.
Conform het sociaal statuut UWV is de waarde-overdracht één op één, waarbij de werkgever zal zorg dragen voor de betaling van eventuele kosten aan het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP).
2. Om de VUT-rechten van de werknemers van Cadans, GAK Nederland, GUO, SFB en LISV veilig te stellen, zal de werkgever het zogenaamde overgangsrecht FPU inkopen bij de stichting VUT-fonds.
3. De werkgever garandeert de toegezegde en schriftelijk vastgelegde FPU- regeling die van toepassing is voor de overgekomen werknemers van de gemeenten, die
op 1 juni 2002 56 jaar of ouder zijn. Daartoe zal de werkgever een suppletie- overeenkomst met het ABP aangaan.
4. Ter vaststelling van de diensttijd in het kader van hoofdstuk 6.5 van de CAO- CWI zal worden meegeteld de diensttijd doorgebracht bij Cadans, GAK Nederland, GUO, SFB, USZO, LISV, gemeentelijke Sociale diensten en het ministerie van SZW en eventuele rechtsvoorgangers.
5. Werknemers van de UVI’s en het LISV die op vrijwillige basis uiterlijk op 1 juni 2002 zijn overgegaan naar CWI krijgen de garanties als genoemd onder punt 1, 2 en 4.
6. Naast de afspraken vastgelegd in het sociaal plan UWV zullen schriftelijk vastgelegde afspraken met werknemers van Cadans, GAK Nederland, GUO, SFB, USZO, LISV, gemeentelijke Sociale diensten en het ministerie van SZW door CWI onverkort worden overgenomen.
9 Keuzemogelijkheden arbeidsvoorwaarden
9.1 Algemeen
9.1.1 De werknemer kan onderdelen van zijn individuele arbeidsvoorwaarden als bron inzetten om deze te ruilen tegen andere vormen van arbeidsvoorwaarden. Uitsluitend de bronnen en doelen zoals vermeld in 9.2. en 9.3. kunnen worden uitgeruild in de aangegeven omvang.
9.1.2 Als bron geldt elk onderdeel van het individuele arbeidsvoorwaardenpakket dat door de werknemer wordt gebruikt als ruilmiddel om een ander arbeidsvoorwaardenelement te verwerven.
9.1.3 Als doel geldt elk arbeidsvoorwaardenelement dat de werknemer verwerft in ruil tegen een bron.
9.1.4 De randvoorwaarden waaronder de bronnen voor bepaalde doelen kunnen worden ingezet zijn geregeld in de Regeling Keuzemogelijkheden Arbeidsvoorwaarden CWI.
9.2 Bronnen
9.2.1 Arbeidsuren
De extra arbeidsuren bij een tijdelijke uitbreiding in het keuzejaar van het aantal te werken uren.
9.2.2 Vakantie-uren
Het beschikbare saldo aan vakantie-uren dat het wettelijk aantal vakantie-uren op jaarbasis (zijnde viermaal het aantal contractuele uren per week) te boven gaat en het aantal toegekende vakantie-uren indien de werknemer zich niet ziek heeft gemeld op grond van artikel 5.1.1.c.
9.2.3 Overwerkuren
Het opgebouwde beschikbare saldo aan overwerkuren en daarbij verkregen toeslaguren op grond van 4.2 en 6.6.1.
9.2.4 Eindejaarsuitkering
Het bedrag van de eindejaarsuitkering waarop de werknemer aanspraak heeft op grond van 6.4.
9.2.5 Vakantietoeslag
Het bedrag van de opgebouwde en tot en met de eerstkomende maand mei op te bouwen nog niet uitgekeerde vakantietoeslag op grond van 6.3.
9.2.6 Brutosalaris
Het deel van het uit te keren brutosalaris dat het brutominimumloon te boven gaat.
9.3 Doelen
9.3.1 Sparen voor uitgesteld betaald verlof
De bronnen 9.2.1 tot en met 9.2.3 kunnen worden ingezet om tot een saldo van maximaal 1800 aan verlofuren op te sparen. Deze uren kunnen in overleg met de werkgever als betaald verlof worden opgenomen ter aanvulling op:
a gedeeltelijk betaald zorgverlof op grond van 5.3.2; b onbetaald zorgverlof op grond van 5.3.3.4;
c ouderschapsverlof op grond van 5.3.3.3;
d werktijdvermindering oudere werknemers op grond van 4.4; e ontbrekend studieverlof;
f onbetaald verlof van lange duur op grond van 5.3.3.2.
9.3.2 Extra verlofuren
De bronnen 9.2.4 tot en met 9.2.6 kunnen worden ingezet om per jaar maximaal het aantal contractuele uren per week als extra verlofuren te kopen.
9.3.3 Tijdelijke vermindering arbeidsduur
De bronnen 9.2.4 tot en met 9.2.6 kunnen worden ingezet ten behoeve van een tijdelijke vermindering in het keuzejaar van het aantal te werken uren.
9.3.4 Bruto-uitbetaling in geld
De bronnen 9.2.1 tot en met 9.2.3 kunnen worden ingezet voor het verkrijgen van een extra bruto-uitbetaling in geld tegen de in 9.1.4 genoemde uurwaarde. Uitbetaling vindt plaats als eenmalige bruto-uitbetaling in geld na feitelijke en volledige realisatie van de bron, zonder aanspraak op vakantietoeslag of eindejaarsuitkering.
9.3.5 Fiets ten behoeve van woon-werkverkeer
Alle in 9.2 genoemde bronnen kunnen onder de voorwaarden van de Regeling Fiets ten behoeve van woon-werkverkeer CWI fiscaal vrijgesteld worden aangewend voor de (gedeeltelijke) financiering van de aanschaf van een fiets ten behoeve van woon- werkverkeer.
9.3.6 Studiekosten
Alle in 9.2 genoemde bronnen kunnen worden ingezet voor de financiering van de kosten van een studie in aanvulling op de tegemoetkoming op grond van de Regeling Studiefaciliteiten CWI voor zover de werkgever de kosten niet volledig vergoedt.
9.3.7 Vakbondscontributie
Alle in 9.2. genoemde bronnen kunnen worden ingezet voor de financiering van de contributie die de werknemer verschuldigd is vanwege het lidmaatschap van een vakorganisatie.
9.3.8 Kinderopvang
Alle in 9.2 genoemde bronnen kunnen worden ingezet ter verhoging van de werkgeversbijdrage kinderopvang.
9.3.9 Reiskosten woon-werkverkeer
Alle in 9.2 genoemde bronnen kunnen worden ingezet voor het verkrijgen van een hogere tegemoetkoming in de reiskosten tot aan het fiscaal maximaal toegestane bedrag, in aanvulling op de tegemoetkoming door de werkgever op grond van de Regeling Reiskosten Woon-Werkverkeer CWI.
9.3.10 Xxxxxxxxx
Alle in 9.2 genoemde bronnen kunnen worden aangewend voor de financiering van het spaarloon van de werknemer overeenkomstig de Regeling Spaarloon CWI.
Bijlage H9-X Regeling Keuzemogelijkheden Arbeidsvoorwaarden CWI
Artikel 1: Definities
Deze regeling verstaat onder:
Bron: een onderdeel van het individuele arbeidsvoorwaardenpakket dat door de werknemer wordt gebruikt als ruilmiddel om een ander arbeidsvoorwaardenelement te verwerven.
De bronnen zijn:
Tijdbronnen
a Extra arbeidsuren op grond van tijdelijke uitbreiding arbeidsduur; b 1. Beschikbaar saldo aan vakantie-uren;
2. Bovenwettelijke vakantie-uren keuzejaar;
c Meeruren, overwerkuren, toeslaguren en vakantie-uren indien de werknemer zich niet ziek heeft gemeld;
Geldbronnen
d Eindejaarsuitkering;
e Vakantietoeslag;
f Brutosalaris.
Doel: het arbeidsvoorwaardenelement dat de werknemer verwerft in ruil voor een bron.
De doelen zijn:
Tijddoelen
a Sparen voor uitgesteld betaald verlof; b Extra verlofuren;
c Tijdelijke vermindering arbeidsduur; Gelddoelen (bruto)
d Bruto-uitbetaling in geld;
Gelddoelen (bruto voor netto)
e Fiets voor woon-werkverkeer (fiscale vrijstellingsmogelijkheid); f Studiekosten (in aanvulling op bijdrage werkgever);
g Vakbondscontributie (fiscale vrijstellingsmogelijkheid); h Verhoging werkgeversbijdrage kinderopvang;
i Reiskosten woon-werkverkeer (tot aan fiscaal maximum in aanvulling op bijdrage werkgever);
Gelddoelen (sparen) x Xxxxxxxxx.
Keuzejaar: het kalenderjaar, waarop de keuze van de werknemer betrekking heeft. Artikel 1a: Algemene bepalingen
1a.1 Indien de werknemer niet deelneemt aan de Regeling Keuzemogelijkheden
Arbeidsvoorwaarden CWI, blijven de arbeidsvoorwaarden voor deze werknemer gehandhaafd op het niveau, zoals bepaald in de CAO en de individuele arbeidsovereenkomst.
1a.2 Met in achtneming van het bepaalde in artikel 11.3, honoreert de werkgever de door de werknemer gewenste keuzes, tenzij zwaarwegende bedrijfsbelangen zich hiertegen nadrukkelijk verzetten.
1a.3 Deze regeling geldt niet ten aanzien van ruilkeuzes die uitsluitend als doel hebben te komen tot een maximaal financieel voordeel voor de werknemer.
Artikel 2: Doel van de regeling
2.1 Het keuzesysteem heeft ten doel de werknemer de mogelijkheid te bieden binnen de daarvoor aangegeven grenzen de vormgeving van zijn individuele arbeidsvoorwaardenpakket periodiek af te stemmen op zijn persoonlijke wensen en behoeften. De ruil vindt in beginsel plaats op basis van kostenneutraliteit voor
de werkgever.
2.2 In de artikelen 6 tot en met 9 van deze regeling is aangegeven welke bronnen voor welke doelen kunnen worden ingezet.
2.3 Uit het voorgaande volgt dat een uitruil niet kan leiden tot een wijziging in de totale omvang van het individuele arbeidsvoorwaardenpakket. Evenmin kunnen
de individuele keuzes verandering brengen in de overige rechten en verplichtingen die de werkgever en de werknemer jegens elkaar hebben.
Artikel 3: Keuzemoment
3.1 De werknemer wordt éénmaal per jaar, uiterlijk vóór 1 november voor de aanvang van een keuzejaar, in de gelegenheid gesteld zijn keuze schriftelijk voor het desbetreffende keuzejaar bekend te maken, tenzij in deze regeling uitdrukkelijk anders is aangegeven. Enkele malen per jaar kan de keuzeregeling extra worden opengesteld voor de werknemer die onder de werkingssfeer valt.
3.2 De werknemer, die op of na 1 januari van het betreffende keuzejaar in dienst treedt, kan voor het eerst een ruilkeuze maken bij de eerstvolgende keuzeronde. Werknemers die tussen 1 november en 1 januari in dienst treden, mogen hun ruilkeuze bij aanname aangeven.
Artikel 4: Werkingssfeer
4.1 De Regeling Keuzemogelijkheden Arbeidsvoorwaarden CWI is van toepassing op alle werknemers in de zin van de CAO, met uitzondering van:
a de werknemer die een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt krachtens de WAO/WIA;
b de werknemer die werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, welke is afgesloten voor een periode van 3 maanden of korter.
4.2 Voor de werknemer met een contractuele arbeidsduur anders dan 36 uur gelden de aan de arbeidsduur gerelateerde faciliteiten in deze regeling naar rato van het aantal contractuele uren, tenzij hierover in deze regeling uitdrukkelijk een bepaling is opgenomen.
4.3 De werknemer die gedeeltelijk arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO/WIA en minder uren werkt dan gemiddeld 36 uur per week, wordt voor de toepassing
van deze regeling voor het werkzame gedeelte aangemerkt als deeltijdwerker.
Artikel 5: Uurwaarde
De waarde van een uur is voor deze regeling bepaald op het uurloon zoals gedefinieerd in de CAO, dat geldt in de maand waarin de keuze kan worden gemaakt. Deze wijziging wordt zo spoedig mogelijk in 2006 doorgevoerd.
,
Artikel 6: Tijdbronnen
6.1 Arbeidsuren
6.1.1 De werknemer kan de extra arbeidsuren inzetten die worden verkregen door een tijdelijke uitbreiding in het keuzejaar van het aantal te werken uren. Tijdelijke uitbreiding is mogelijk met maximaal 4 uur per week of 208 uur per jaar bij een contractuele arbeidsduur van 36 uur. De arbeidsduur per week mag niet hoger
zijn dan 40 uur.
6.1.2 De tijdelijke uitbreiding van het aantal uren heeft geen gevolgen voor de individuele contractuele arbeidsduur en is niet van invloed op aan de arbeidsduur gerelateerde arbeidsvoorwaarden.
6.1.3 De werknemer die gebruikmaakt van een regeling voor werktijdvermindering voor oudere werknemers kan geen arbeidsuren als bron inzetten.
6.2 Vakantie-uren
6.2.1 Beschikbaar saldo
De werknemer kan het op het keuzemoment beschikbare saldo aan nog niet opgenomen vakantie-uren inzetten als bron in de keuzeregeling, na aftrek van
het nog niet in het betreffende jaar genoten wettelijk deel als bedoeld in artikel 7:634 van het BW.
6.2.2 Bovenwettelijke uren keuzejaar
De werknemer kan tevens de bovenwettelijke vakantie-uren, zijnde de vakantie-uren boven viermaal het aantal contractuele uren per week, van het keuzejaar inzetten als bron in de keuzeregeling.
6.3 Meeruren, overwerkuren en toeslaguren
6.3.1 De werknemer kan het beschikbare saldo (op grond van hoofdstuk 4 en hoofdstuk 6 van de CAO) aan meeruren, overwerkuren en de daarvoor verkregen toeslag in uren en verkregen vakantieuren indien de werknemer zich niet ziek heeft gemeld als bedoeld in artikel 5.1.1. sub c van de CAO als bron inzetten.
6.3.2 Meeruren, overwerkuren en de daarvoor verkregen toeslag in uren en vakantie-uren indien de werknemer zich niet ziek heeft gemeld, kunnen alleen na feitelijke opbouw als bron worden ingezet. Als peildatum geldt het saldo per 1
oktober van het jaar voorafgaand aan het keuzejaar, dan wel bij extra keuzemomenten het saldo op het keuzemoment. Als peildatum voor verkregen vakantie-uren indien de werknemer zich niet ziek heeft gemeld en voor het saldo meeruren, geldt het saldo per 31 december van het jaar voorafgaand aan het keuzejaar.
Artikel 7: Geldbronnen
7.1 Eindejaarsuitkering
De werknemer kan de eindejaarsuitkering van het jaar voorafgaand aan het keuzejaar inzetten als bron.
7.2 Vakantietoeslag
De werknemer kan de vakantietoeslag inzetten als bron, met dien verstande dat het inzetten van de vakantietoeslag er niet toe mag leiden dat de vakantietoeslag lager is dan 8% van het minimumloon. Dit betreft het bedrag van de vanaf juni (van het jaar voorafgaand aan het keuzejaar) opgebouwde en tot en met mei van het keuzejaar op te bouwen en nog niet uitbetaalde vakantietoeslag op grond van hoofdstuk 6 van de CAO. Voor de berekening van de hoogte van de vakantietoeslag voor nog niet verstreken maanden wordt uitgegaan van het maandsalaris van oktober van het jaar voorafgaand aan het keuzejaar.
7.3 Brutosalaris
De werknemer kan het brutosalaris inzetten als bron. Het inzetten van het brutosalaris als bron mag er niet toe leiden dat het maandsalaris onder het voor de werknemer geldende wettelijk brutominimumloon komt.
Artikel 8: Tijddoelen
8.1 Sparen voor uitgesteld betaald verlof
De werknemer kan de bronnen a, b en c inzetten om tot een saldo van maximaal 1800 uur - inclusief het saldo aan verlofuren - aan uren op te sparen ten behoeve van (langdurig) betaald verlof.
De werknemer kan het verlofsaldo in overleg met de werkgever opnemen voor:
- Aanvulling op het gedeeltelijk betaald (palliatief) verlof op grond van de artikelen 5.3.2 van de CAO en 5.1. van de Wet Arbeid en Zorg.
Het verlof kan uit het spaarsaldo worden aangevuld van 70% tot 100% van het voor de werknemer geldende dagloon.
- Aanvulling op het onbetaald verlof in verband met zorgtaken op grond van artikel 5.3.3.4. van de CAO.
Het verlofsaldo kan worden ingezet om gedurende het langdurig zorgverlof een maandsalaris tot 100% van het voor de werknemer geldende dagloon te ontvangen.
- Aanvulling ouderschapsverlof op grond van artikel 5.3.3.3. van de CAO.
Het verlofsaldo kan worden ingezet om gedurende het ouderschapsverlof een maandsalaris tot 100% van het voor de werknemer geldende dagloon te ontvangen.
- Aanvulling bij gedeeltelijk betaalde werktijdvermindering oudere werknemers op grond van artikel 4.4. van de CAO.
Het verlof in het kader van de regeling voor werktijdvermindering van oudere werknemers kan worden aangevuld van 70% of 75% tot 100% van het voor de werknemer geldende dagloon.
- Aanvulling op ontbrekend studieverlof op grond van de Regeling Studiefaciliteiten CWI.
De werknemer kan het verlofsaldo aanwenden voor het verrichten van studie in aanvulling op de Regeling Studiefaciliteiten CWI artikel 6.
- Aanvulling op het onbetaald verlof van lange duur op grond van artikel
5.3.3.2. van de CAO.
Het verlofsaldo kan worden ingezet om gedurende het onbetaald verlof voor lange duur een maandsalaris tot 100% van het voor de werknemer geldende dagloon te ontvangen. In dat geval betaalt de werkgever de gebruikelijke werkgeversbijdragen voor de pensioen- en ziektekostenpremies.
8.2 Extra verlofuren
De werknemer kan de bronnen d, e en f aanwenden om jaarlijks maximaal het aantal contractuele uren per week als extra verlofuren te kopen. Het opnemen
van deze extra verlofuren geschiedt in overleg met de leidinggevende.
8.3 Tijdelijke vermindering arbeidsduur
De werknemer kan de bronnen d, e en f aanwenden ten behoeve van een tijdelijke vermindering in het keuzejaar van het aantal te werken uren. Tijdelijke vermindering is mogelijk met maximaal 4 uur per week of 208 uur per jaar bij een contractuele arbeidsduur van 36 uur.
De tijdelijke vermindering van het aantal uren heeft geen gevolgen voor de individuele contractuele arbeidsduur en is niet van invloed op aan de arbeidsduur gerelateerde arbeidsvoorwaarden.
Artikel 9: Gelddoelen
9.1 Bruto-uitbetaling in geld
De werknemer kan de bronnen a, b en c inzetten voor het verkrijgen van een extra bruto-uitbetaling in geld. Deze zal ineens worden uitgekeerd na feitelijke en volledige realisatie van de bron in het keuzejaar. Voor wat betreft bron c vindt uitbetaling plaats na realisatie in enig jaar. De uitkering is niet pensioengevend.
9.2 Fiets ten behoeve van woon-werkverkeer
De werknemer kan onder de voorwaarden van de Regeling Fiets ten behoeve van woon-werkverkeer CWI door het inzetten van één of meer van de bronnen a t/m f gebruikmaken van fiscale vrijstellingsmogelijkheden voor de aanschaf van een fiets, van met de fiets samenhangende zaken en een fietsverzekering.
9.3 Studiekosten
In aanvulling op de Regeling Studiefaciliteiten CWI kan de werknemer alle bronnen inzetten ter (mede)financiering van een studie, indien en voor zover
de werkgever de studiekosten niet volledig vergoedt.
9.4 Vakbondscontributie
De werknemer kan alle bronnen inzetten voor de financiering van de contributie die de werknemer verschuldigd is vanwege het lidmaatschap van een vakorganisatie.
9.5 Verhoging werkgeversbijdrage kinderopvang
In aanvulling op de Regeling Kinderopvang CWI kan de werknemer alle bronnen inzetten om de werkgeversbijdrage voor kinderopvang te verhogen.
9.6 Vergoeding reiskosten woon-werkverkeer tot aan fiscaal maximum
In aanvulling op de Regeling Reiskosten Woon-Werkverkeer CWI kan de werknemer naar keuze afzien van een of meer van de bronnen en in plaats daarvan een hogere tegemoetkoming reiskosten woon-werkverkeer verkrijgen tot aan het fiscaal
maximaal toegestane bedrag. De werknemer kan de keuze aan het eind van elk kalenderjaar maken.
9.7 Spaarloon
De werknemer kan alle bronnen aanwenden voor de financiering van spaarloon conform het bepaalde in de Regeling Spaarloon CWI.
Artikel 10: Gevolgen
10.1 De werknemer is zelf verantwoordelijk voor de gevolgen van zijn keuze(s).
10.2 Indien een deel van het brutosalaris en/of de vakantietoeslag als bron wordt ingezet, leidt dit tot een verlaging van de grondslag voor :
a. de heffing van loonbelasting/premies volksverzekeringen
b. het brutoloon sociale verzekeringen
c. salarisgerelateerde uitkeringen zoals vakantietoeslag, eindejaarsuitkering, het salaris tijdens ziekte en verhuiskostenvergoeding, met uitzondering van de bijzondere toelagen als bedoeld in artikel 6.6.1. en 6.6.2. van de CAO
d. inkomensafhankelijke voorzieningen, zoals de individuele huursubsidie. De verlaging van het brutoloon en de gevolgen daarvan hebben geen gevolgen voor de grondslagen voor pensioen, met uitzondering van een verlaging voor de vakbondscontributie en de reiskosten voor woon-werkverkeer.
10.3 Indien uren als bron worden ingezet voor de doelen a en e t/m j heeft dit geen gevolgen in fiscale zin voor het brutoloon sociale verzekeringen of voor de pensioengrondslag. Indien uren als bron worden ingezet voor een bruto-uitkering (d), dan wordt dat aangemerkt als loon voor de heffing van loonbelasting/premie volksverzekeringen en de premies werknemersverzekeringen en in het geval van de tijdbronnen a en b als grondslag voor de vakantietoeslag en de eindejaarsuitkering. Bij de inzet als bedoeld in de vorige volzin, wordt de uitkering niet opgenomen in de grondslagen voor pensioen.
10.4 Het inzetten van de bronnen als ruilmiddel tegen fiscale vrijstellings- mogelijkheden zal tot gevolg hebben dat de bronnen niet als loon voor de heffing van loonbelasting/premie volksverzekeringen of premies werknemersverzekeringen worden beschouwd.
Artikel 10a: Ziekte en verlof
10a.1 Bij arbeidsongeschiktheid (ziekte, zwangerschaps- en bevallingsverlof) en gedeeltelijk geoorloofd verzuim blijven afspraken over verlaging van het salaris in het kader van de keuzeregeling ongewijzigd. Indien en voor zover hierdoor het salaris onder het minimumloon komt, zal deelname aan de keuzeregeling worden opgeschort. 10a.2 Bij arbeidsongeschiktheid (ziekte, zwangerschaps- en bevallingsverlof) worden afspraken over verhoging van het salaris in het kader van de keuzeregeling gedurende het keuzejaar ongewijzigd voortgezet. Na afloop van het keuzejaar geldt de contractuele arbeidsduur als bedoeld in artikel 1.1.C en 4.1.1 van de CAO.
10a.3 Bij arbeidsongeschiktheid (ziekte, zwangerschaps- en bevallingsverlof) worden afspraken over sparen voor uitgesteld betaald verlof gedurende het keuzejaar ongewijzigd voortgezet. Na afloop van het keuzejaar geldt de contractuele arbeidsduur als bedoeld in artikel 1.1.C en 4.1.1 van de CAO.
10a.4 Bij verlof zonder behoud van maandinkomen wordt, ter beoordeling van de werkgever, deelname aan de keuzeregeling opgeschort dan wel vindt - voorafgaand aan de verlofverlening - verrekening met het nettosalaris plaats.
Artikel 11: Verzoek, aanvraagprocedure en beslissing
11.1 De werknemer xxxxxx over keuzes die leiden tot wijziging van zijn arbeidsuren tijdig in overleg met zijn leidinggevende.
11.2 De werknemer maakt zijn keuze kenbaar door het invullen en ondertekenen van het aanvraagformulier keuzemogelijkheden arbeidsvoorwaarden CWI met behulp van een door de werkgever ter beschikking gestelde applicatie. Het formulier dient door de leidinggevende van de werknemer voor akkoord te worden ondertekend. De leidinggevende draagt zorg voor de verdere afhandeling.
11.3 De werkgever kent het verzoek van de werknemer toe tenzij er sprake is van zwaarwegende bedrijfsbelangen. De inzet van de uren te verkrijgen met een tijdelijke uitbreiding van het aantal te werken uren (bron a) wordt alleen toegestaan indien er voldoende formatie of financiële ruimte is in de organisatorische eenheid waar betrokkene werkzaam is. Bij afwijzing zal de werkgever de werknemer schriftelijk op de hoogte stellen van de reden van afwijzing.
Artikel 12: Uitdiensttreding
Indien de arbeidsovereenkomst met de werknemer om wat voor reden dan ook wordt beëindigd, vindt verrekening van eventueel nog verschuldigde bedragen
in verband met deelname aan de Regeling Fiets ten behoeve van het woon- werkverkeer CWI conform deze regelingen plaats. In het algemeen vindt deze verrekening plaats uit het nettosalaris van de werknemer.
Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst zal het spaarsaldo als bedoeld in artikel 8.1 worden uitbetaald.
Artikel 13: Wijziging in persoonlijke omstandigheden
De werknemer is verplicht elke wijziging in de persoonlijke omstandigheden die van invloed kan zijn op de toepassing van deze regeling, terstond en schriftelijk aan de werkgever te melden.
Artikel 14: Hardheidsclausule
In alle gevallen waar deze regeling niet in voorziet, beslist de werkgever.
Artikel 15: Fiscale regelgeving
Indien wijziging van fiscale regelgeving van invloed is op de inhoud van deze regeling, vindt geen compensatie of brutering van vervallen netto voordelen voor de werknemer plaats.
Artikel 16: Referentie en inwerkingtreding
Deze regeling kan worden aangehaald als ‘Regeling Keuzemogelijkheden Arbeidsvoorwaarden CWI’ en is van kracht vanaf 1 januari 2004.
Matrix Keuzeregeling
BRONNEN | ||||||||
tijd | geld | |||||||
extra beschikbare uren als gevolg van tijdelijk meer uren werken dan contractueel (max.4 u. p.w. = 208 u. p.j. meer; tot max. werktijd 40 u. a p.w.; deeltijd naar rato) | op keuzemoment beschikbaar saldo aan b1 vakantie-uren uit periode voor keuzejaar | bovenwettelijke vakantie-uren (aantal uren boven b2 4 maal aantal contractuele uren) van keuzejaar | opgebouwd saldo aan uren als gevolg van meerwerk en overwerk incl. toeslag, en c toegekende uren voor niet ziek melden | eindejaarsuitkering jaar voorafgaand aan d keuzejaar | vakantie-toeslag; aanspraak vanaf juni van voorafgaande jaar tot en met mei van keuzejaar e boven wettelijk minimum | f bruto-salaris; bedrag boven bruto minimumloon | ||
DOELEN | ||||||||
a | verlofsparen; op te bouwen tot saldo van maximaal 1800 uur | niet | niet | niet | ||||
b | extra verlofuren; maximaal 36 uur per jaar; deeltijd naar rato | niet | niet | niet | niet | |||
c | tijdelijk minder uren werken dan contractueel; max. 4 uur p.w. = 208 uur p.j. minder; deeltijd naar rato | niet | niet | niet | niet | |||
d | bruto uitbetaling in geld; waarde 1 uur = 1/156 maandsalaris (deeltijd naar rato) | niet | niet | niet | ||||
e | fiets woon-werkverkeer overeenkomstig regeling CWI en fiscale vrijstellingen | |||||||
f | kosten van studie, voor zover niet door werkgever gefinancierd | |||||||
g | vakbondscontributie (fiscale vrijstelling) | |||||||
h | verhoging werkgeversbijdrage kinderopvang | |||||||
i | vergoeding tegemoetkoming reiskosten woon-werk op grond van Regeling CWI tot fiscaal maximum | |||||||
j | financiering spaarloon conform regeling CWI en fiscale regelgeving |
10 Sociale leidraad CWI
10.1 Doel
De sociale leidraad geeft het kader voor het opvangen door de werkgever van de personele gevolgen van organisatieveranderingen.
10.2 Betrokkenheid medezeggenschap en vakorganisaties
10.2.1 Bij voorgenomen organisatieveranderingen zal de medezeggenschap nauw worden betrokken; zij zal conform de WOR haar rechten kunnen uitoefenen.
10.2.2 Bij belangrijke organisatieveranderingen, met name wanneer sprake is van belangrijke gevolgen voor de werknemers, zullen de vakorganisaties tijdig worden geïnformeerd en op de hoogte gehouden van de voortgang. De door de werkgever te verstrekken informatie zal inzicht geven in de overwegingen die aan de in 10.1 genoemde plannen ten grondslag liggen, de aard, de omvang en de plaats alsmede de te verwachten werkgelegenheidseffecten en de eventuele gevolgen voor de bestaande rechtspositie van de werknemers. Tevens geeft de werkgever aan hoe
hij de personele gevolgen van de verandering(en) zal opvangen.
10.2.3 Indien zich belangrijke organisatieontwikkelingen voordoen binnen CWI, waarvan de gevolgen naar de mening van partijen niet met deze leidraad op te vangen zijn, zal de werkgever, conform hoofdstuk 2.1.3 van deze CAO, daarover
in een zo vroeg mogelijk stadium overleg plegen met de vakorganisaties.
10.3 Uitgangspunten bij opvang personele gevolgen
10.3.1 Bij veranderingen in de organisatie volgt de werknemer in beginsel zijn werk.
10.3.2 De werkgever zal zich tot het uiterste inspannen om de werknemer een zo geschikt mogelijke functie aan te bieden, primair binnen de organisatie. De werknemer is ook zelf verantwoordelijk om door een actieve en voldoende flexibele opstelling
zo spoedig mogelijk een geschikte functie te verkrijgen.
10.3.3 Als geschikte functie wordt aangemerkt het samenstel van werkzaamheden dat naar aard, niveau en beloning zoveel mogelijk gelijkwaardig is aan de werkzaamheden die laatstelijk door de werknemer zijn uitgevoerd.
10.3.4 Het accent ligt op het vergroten van de inzetbaarheid van de werknemer door deze geschikt te maken voor andere functies onder meer door scholing en door
het vergroten van de geografische mobiliteit.
10.3.5 Voor de opvang van de personele consequenties dienen relevante aantoonbare afspraken, die tussen werknemer en werkgever zijn gemaakt, te worden nagekomen.
10.3.6 Sociale omstandigheden van de individuele werknemer, zoals werktijden, loopbaanperspectieven, belangstelling, kinderopvang en ouderschapsverlof, worden nadrukkelijk meegewogen.
10.4 Vaststellen omvang organisatieverandering
De werkgever stelt voor de organisatorische eenheid, waar de organisatieverandering plaatsvindt, vast welke werkzaamheden – dat wil zeggen welke functies, met welke functievereisten en op welk salarisniveau – na de organisatieverandering aanwezig dienen te zijn. Hij geeft tevens aan welke van de huidige werkzaamheden vervallen en welke werkzaamheden na de organisatieverandering al dan niet op hoofdlijnen terugkeren in de organisatorische eenheid.
10.5 Plaatsing op geschikte functie
10.5.1 De werkgever verbindt zich, in het geval zich een organisatieverandering voordoet waarbij de huidige werkzaamheden voor één of meer werknemers vervallen, voor de werknemer een zo geschikt mogelijke functie te vinden die maximaal één salarisgroep hoger of lager is ingedeeld dan het huidige functieniveau.
10.5.2 Bij de beoordeling of een werknemer binnen de organisatorische eenheid in aanmerking komt voor een geschikte functie betrekt de werkgever primair de functiebeschrijving en het functieprofiel. Daarnaast worden betrokken de samenstelling van de groep werknemers van het organisatieonderdeel, de aanwezige werkniveaus en -prestaties, interesses, sociale omstandigheden, leeftijd, deeltijdmogelijkheden, mogelijkheden van overplaatsing en/of verhuizing en de mogelijkheden van scholing of training van de betreffende werknemer. De werkgever betrekt mede de vastgestelde beoordelingen. Bij gelijke geschiktheid komt de werknemer met het grootste aantal dienstjaren, het eerst in aanmerking voor de functie.
10.5.3 Indien de werknemer wordt geplaatst op een functie die in een lagere salarisgroep is ingedeeld, dan behoudt de werknemer recht op zijn laatstelijk verkregen salaris. Een eventuele verdere doorloop naar het maximum van de salarisgroep is afhankelijk van de jaarlijkse beoordeling.
10.5.4 Indien de werknemer wordt geplaatst op een functie die in een hogere salarisgroep is ingedeeld, vindt inschaling op normale wijze plaats overeenkomstig de CAO.
10.5.5 De werknemer neemt deel aan noodzakelijk geachte scholing of training en aanvaardt het aanbod van een geschikte functie als bedoeld in 10.5.1. Indien de werknemer zonder gegronde redenen hieraan niet voldoet, zal hij in aanmerking worden gebracht voor ontslag.
10.6 Begeleiding naar andere geschikte interne functie bij niet- plaatsing
10.6.1 De werkgever zal de werknemer die niet op grond van 10.5. is geplaatst, begeleiden naar een zo geschikt mogelijke functie buiten de organisatorische eenheid.
10.6.2 De werkgever gaat na of er een geschikte interne vacature binnen CWI is en zal de werknemer daar zo mogelijk naar verwijzen.
10.6.3 Voor de beoordeling van het geschikt zijn van een functie qua reisafstand wordt daarbij als grens aangehouden een reistijd van woning naar werk met het openbaar vervoer van 1,5 uur enkele reis. Bij een deeltijddienstverband kan een lager
maximum naar redelijkheid worden gehanteerd. Werkgever en werknemer kunnen in overleg afspreken dat door de werkgever naar een functie wordt gezocht met een langere reistijd. Indien de werknemer een dergelijke functie aanvaardt, kan de werkgever een verhuisverplichting opleggen en komt de werknemer bij verhuizing in aanmerking voor een verhuiskostenvergoeding overeenkomstig de Regeling Verhuiskosten CWI.
10.6.4 Indien scholing of training een bijdrage kan zijn bij het vinden van een interne geschikte functie kan de werkgever de werknemer hiervoor in aanmerking brengen en daartoe de nodige voorzieningen in tijd en geld treffen.
10.7 Begeleiding naar andere geschikte externe functie
10.7.1 Bij niet-plaatsing en het niet kunnen vinden binnen redelijke termijn van een geschikte andere interne functie stelt de werkgever de werknemer in staat een geschikte externe functie te zoeken.
10.7.2 Bij het vinden van een geschikte externe functie kunnen scholing, training, outplacement of detachering een bijdrage van de werkgever zijn. Bij de vaststelling van de geschiktheid van de externe vacature worden onder meer de persoonlijke omstandigheden en de huidige arbeidsvoorwaarden van de werknemer in aanmerking genomen. Indien de werknemer van scholing, training, outplacement of detachering gebruik wenst te maken, stelt de werkgever daartoe de nodige voorzieningen in tijd en geld ter beschikking.
10.8 Beëindiging arbeidsovereenkomst
10.8.1 Indien de wederzijdse inspanningen om binnen redelijke termijn een andere interne of externe functie te verkrijgen niet succesvol zijn nadat gebleken is dat de werknemer niet geplaatst kan worden binnen de eigen organisatorische eenheid, kan de arbeidsovereenkomst worden beëindigd. De werkgever vraagt hiertoe op grond van hoofdstuk 3.5.2 van deze CAO toestemming aan de ontslagcommissie.
10.8.2 De werkgever kan een brutomobiliteitspremie toekennen aan de werknemer met wie de arbeidsovereenkomst met CWI met wederzijds goedvinden eindigt. Indien de werknemer een mobiliteitspremie toegekend krijgt, vervallen daarmee voor die werknemer alle verdere aanspraken op grond van deze arbeidsovereenkomst.
10.8.3 Gewezen werknemers met een uitkering op grond van de Werkloosheidswet of een Bovenwettelijke uitkering bij werkloosheid worden door de werkgever in begeleiding genomen voor het vinden van een zo geschikt mogelijke functie binnen of buiten CWI. De gewezen werknemer heeft tijdens de duur van de genoemde uitkering het recht als interne kandidaat te solliciteren naar vacatures binnen CWI.
10.9 Hardheidsclausule
Indien een strikte toepassing van de bepalingen in dit hoofdstuk in een individueel geval tot een situatie leidt waardoor de werknemer onevenredig in zijn belangen wordt getroffen, kan de werkgever van deze bepalingen afwijken.
Bijlage H10-XI Ter beschikking gestelde werknemers aan derden
Artikel 1:
Geen werknemer in de zin van de CAO-CWI is degene die een overeenkomst heeft gesloten met de werkgever met het oogmerk om bij een derde te werk gesteld te worden, onder toezicht en leiding van die derde.
Artikel 2:
1. De werkgever kent aan de ter beschikking gestelde arbeidskracht bedoeld in artikel 1, een overeenkomstig loon en overige vergoedingen toe als die welke worden toegekend aan werknemers, werkzaam in gelijke of gelijkwaardige functies, in dienst van de inlenende onderneming.
2. Indien op de inlenende onderneming een CAO van toepassing is waarin bepalingen zijn opgenomen ten aanzien van lonen en overige vergoedingen betrekking hebbend op ter beschikking gestelde arbeidskrachten, kent de werkgever de ter beschikking gestelde, bedoeld in artikel 1, een dienovereenkomstig loon en overige vergoedingen toe.
11 Klachten en geschillen
11.1 Individuele klachtenregeling
11.1.1 De werknemer kan een klacht indienen over zijn persoonlijke arbeidssituatie, tenzij in een afzonderlijke regeling hierin reeds is voorzien. Op deze klachtenregeling kan geen beroep worden gedaan bij klachten over algemeen verbindende voorschriften en publiekrechtelijke regelingen.
11.1.2 De werknemer bespreekt waar mogelijk zijn ongenoegen eerst met zijn direct leidinggevende uiterlijk binnen één maand na het ontstaan ervan. De werknemer kan zich bij dit gesprek laten bijstaan door een begeleider naar keuze. De werknemer kan eventueel bij zijn klacht aangeven dat een dergelijk gesprek in redelijkheid niet van hem verlangd kan worden.
11.1.3 De werknemer xxxxx zijn klacht, schriftelijk en beargumenteerd, uiterlijk binnen 15 werkdagen na het gesprek genoemd onder 11.1.2, aan de leidinggevende van zijn direct leidinggevende. De werknemer xxxxx tevens een kopie van zijn klacht aan de direct leidinggevende. De naasthogere leidinggevende bevestigt schriftelijk de ontvangst van de klacht.
11.1.4 De werknemer kan zich bij de indiening en de behandeling van zijn klacht laten bijstaan door een begeleider naar keuze. De werknemer kan op zijn verzoek zijn klacht mondeling toelichten.
11.1.5 Een klacht tegen een beslissing schort deze beslissing niet op.
11.1.6 De klacht wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vijftien werkdagen schriftelijk en gemotiveerd beantwoord. Deze termijn kan eenmaal met vijftien werkdagen worden verlengd.
11.1.7 Indien de klacht gegrond is, geeft de naasthogere leidinggevende aan op welke wijze aan de klacht tegemoet wordt gekomen. Een bestreden beslissing wordt
met terugwerkende kracht ongedaan gemaakt, tenzij de direct leidinggevende gemotiveerd aangeeft dat ongedaan maken in redelijkheid niet kan worden gevergd.
11.1.8 De afhandeling van de klacht is definitief:
a zodra de termijn waarbinnen een klacht bij een naasthogere leidinggevende aanhangig kan worden gemaakt, onbenut is verstreken;
b als de werknemer aangeeft de klacht als behandeld te beschouwen; c als de werknemer de klacht intrekt;
d als de hoogst leidinggevende de klacht heeft beantwoord.
11.1.9 De werknemer kan met eenzelfde klacht slechts eenmaal de gehele klachtenprocedure, als bepaald in deze regeling, doorlopen.
11.2 Geschillen
11.2.1 Algemeen
De uitleg van deze collectieve arbeidsovereenkomst berust bij partijen. Geschillen omtrent de toepassing en de naleving van de CAO, de bijbehorende bijlagen en de Regelingen CWI, kunnen door zowel partijen bij de CAO als door de individuele werknemer worden voorgelegd aan de in 11.2.2 genoemde Beroepscommissie. Alvorens men bezwaar indient bij de CAO-beroepscommissie, dient men zich eerst in te zetten om in goed onderling overleg het geschil op te lossen.
Geschillen worden binnen zes weken, met overlegging van
de bestreden beslissing, gemotiveerd voorgelegd aan de CAO-beroepscommissie. Nadrukkelijk dienen betrokken partijen vooraf te hebben geprobeerd tot overeenstemming te komen. Afhankelijk van het organisatieonderdeel wordt het bestreden besluit in eerste instantie genomen door de direct leidinggevende. De werknemer kan vervolgens bezwaar maken bij de naasthogere leidinggevende (districtsmanager, het hoofd Juridische Zaken of lid Raad van Bestuur).
11.2.2 Beroepscommissie
11.2.2.1 Er is een Beroepscommissie die tot taak heeft de behandeling van geschillen omtrent toepassing en naleving van de CAO, inclusief de daarvan deel uitmakende bijlagen alsmede de Regelingen CWI, voor zover niet in een afzonderlijke interne rechtsgang is voorzien.
11.2.2.2 De Beroepscommissie bestaat uit een voorzitter en twee leden, alsmede één plaatsvervangend voorzitter en twee plaatsvervangende leden. De (plaatsvervangend) voorzitter en (plaatsvervangende) leden worden door de Raad van Bestuur benoemd.
11.2.2.3 Benoeming
a Op voordracht van de werkgever worden één lid en één plaatsvervangend lid benoemd. Op voordracht van de gezamenlijke vakorganisaties worden eveneens één lid en één plaatsvervangend lid benoemd. Op gezamenlijke voordracht van de werkgever en de vakorganisaties worden een voorzitter en een plaatsvervangende voorzitter benoemd. De functie van (plaatsvervangend) voorzitter wordt uitgeoefend door een onafhankelijke deskundige die niet in dienst mag zijn van één der partijen betrokken bij de CAO.
b De voorzitter, de leden en de plaatsvervangers worden benoemd voor drie jaar en zijn opnieuw benoembaar.
c De Commissie wordt bijgestaan door een door de werkgever aan te wijzen secretaris. De secretaris heeft een adviserende stem.
11.2.2.4 De Beroepscommissie regelt haar werkwijze en bevoegdheden in een reglement waarin ten minste de volgende onderwerpen geregeld worden:
a einde van het lidmaatschap;
b vergaderingen en de wijze van bijeenroepen daarvan;
c de verschillende procedures;
d geheimhoudingsverplichting van de (plaatsvervangende) voorzitter en leden; e de besluitvorming.
Het reglement van de Beroepscommissie is opgenomen op CWIntranet.
11.2.2.5 In de gevallen bedoeld in 11.2.2.1 heeft de beslissing van de Beroepscommissie het karakter van een bindend advies, met uitzondering van bezwaren met betrekking tot de functiewaardering volgens de ORBA-systematiek. De beslissing met betrekking tot deze bezwaren heeft het karakter van een advies.
11.3 Bezwaarprocedure met betrekking tot de functiewaardering volgens de ORBA-systematiek
11.3.1 Verzoek tot heroverweging
11.3.1.1 De werknemer die het niet eens is met de beslissing van de werkgever omtrent de indeling van zijn huidige functie in een ORBA-functiegroep, kan een schriftelijk gemotiveerd verzoek tot heroverweging indienen. Dit verzoek wordt ingediend bij de afdeling HRM van het hoofdkantoor (verder te noemen: de werkgever) binnen drie weken na verzending van de beslissing.
11.3.1.2 Indien de werkgever het verzoek tot heroverweging kennelijk ongegrond acht, doet de werkgever hiervan schriftelijk en gemotiveerd mededeling aan de werknemer binnen twee weken na ontvangst van het verzoek.
11.3.1.3 Is het voorgaande lid niet van toepassing, dan legt de werkgever het verzoek ter advisering voor aan AWVN.
Na ontvangst van het advies van AWVN zal de werkgever binnen drie weken, schriftelijk en met redenen omkleed, zijn beslissing op het verzoek tot heroverweging aan de werknemer meedelen.
11.3.2 Bezwaar tegen beslissing werkgever
11.3.2.1 De werknemer kan tegen de beslissing van de werkgever op het verzoek tot heroverweging zoals genoemd in 11.3.1.2 en 11.3.1.3 bezwaar maken door
het indienen van een bezwaarschrift bij de Raad van Bestuur.
11.3.2.2 Het bezwaarschrift wordt door de werknemer ondertekend en bevat ten minste:
a de naam en het adres van de werknemer; b de dagtekening;
c de gronden van het bezwaar;
d een afschrift van de beslissing waartegen bezwaar wordt ingesteld; e de functiebeschrijving van de werknemer.
11.3.2.3 Het bezwaarschrift wordt ingediend binnen drie weken na toezending door de werkgever van de beslissing op het verzoek tot heroverweging zoals genoemd in 11.3.1.
Een na afloop van deze termijn ingediend bezwaarschrift wordt niet-ontvankelijk verklaard tenzij de overschrijding redelijkerwijs niet aan de werknemer te wijten is.
11.3.2.4 Alvorens een beslissing op het bezwaarschrift te nemen, vraagt de Raad van Bestuur advies aan de CAO-beroepscommissie genoemd in 11.2.2.1..
11.3.2.5 De Raad van Bestuur neemt een beslissing op het bezwaarschrift binnen drie weken na ontvangst van het advies van de CAO-beroepscommissie CWI. Een afschrift van de beslissing wordt toegestuurd aan de werkgever.
12 Slotbepalingen
Alle bijlagen bij deze CAO vormen een onlosmakelijk deel van de CAO.
De Regelingen CWI als bedoeld in artikel 1.1. sub R, vormen onderdeel van de collectieve arbeidsvoorwaarden. Bijstellingen in die regelingen vormen overeenkomstig de WOR onderwerp van overleg tussen de werkgever en de ondernemingsraad CWI, tenzij in deze CAO of in overleg met de vakorganisaties anders wordt bepaald.
Aldus overeengekomen en ondertekend te Amsterdam op 25 april 2006. Partij ter ene zijde Partijen ter andere zijde
Centrale organisatie ABVAKABO FNV
voor Werk en Inkomen mw. X.X.X. xxx xxx Xxxxxx
X. Xxxxxx
CNV Publieke Zaak
H. Van der Wind
De Unie
X. Xxxxxxxx
CMHF
X.X. xxx xxx Xxxxx
Trefwoordenlijst
arbeidsduur 6; 17; 18; 19; 23; 25; 28;
32; 44; 45; 47; 49; 50
Xxxxxxxxxxx 0; 16
Arbeidsduurvermindering oudere werknemers 18
arbeidsongeschiktheid 8; 14; 33; 37;
38; 39; 40; 41; 42; 50
arbeidsovereenkomst 1; 6; 8; 10; 12;
13; 14; 15; 16; 21; 25; 28; 29; 30;
38; 39; 41; 42; 46; 47; 51; 55; 57
arbeidstijden 16
beloning. 11; 30; 31; 53
Bijzondere toelagen 34
Bovenwettelijke regelingen 16
Bruto-arbeidsduur 6; 18
Contractuele arbeidsduur 6
Deeltijdwerker 6
eindejaarsuitkering.. 31; 32; 33; 36; 44;
48; 50
Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx 00; 44; 45; 48
Feestdagen. 25
Flexibel pensioen 42
Flexibilisering Arbeidspatroon 18
FPU 23; 24; 33; 42; 43
functie 10; 11; 12; 13; 14; 15; 17; 28;
30; 31; 34; 38; 41; 42; 53; 54; 55;
57; 58; 59
Functie 6; 16
functies 7; 11; 12; 16; 30; 53; 54; 56
Garanties 42
Geoorloofd verzuim 10; 26; 27
geschillen 56; 57
Jubileumgratificatie 33
Kaderlid. 7
Keuring 12
Keuzemogelijkheden arbeidsvoorwaarden 24
Klachten 56
Kostenvergoedingen 35
Loonsverhogingen 8
looptijd 8
Maand 7
Maandinkomen 7; 30
Maandsalaris 7; 30
medezeggenschap 9; 53
Meerwerk 17; 34
Nevenwerkzaamheden 7; 11
Ondernemingsraad 7; 10; 17; 32
organisatieverandering 54
ouderschapsverlof 28; 29; 30; 44; 48;
53
overlijden 15; 26; 36; 37; 42
overwerk 17; 34; 35; 48
Partner 7
Pensioen 42
Regelingenboek 7; 35; 57; 59
resultaatafhankelijke uitkering 31
Salaris 30
Schorsing 14
Second opinion 40
Seniorenregeling 18; 19; 20; 21; 22
Sociale leidraad 53
Xxxxxxxxxxx 0; 10
tegemoetkoming ziektekostenverzekering 42
Uurloon 8
Vakantie 24; 25; 43; 47
vakantierechten 24; 25; 29
Vakantietoeslag 32; 44; 45; 48
vakbondsbijdrage 9
Vakorganisaties 8
vergoedingen 30; 35; 56
verlof.9; 23; 24; 26; 27; 28; 29; 30; 31;
34; 42; 44; 45; 48; 49; 50
Werkgever 8; 55
Werknemer 8
ziektekostenverzekering 30; 38; 42