SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
Kenmerk: 08/30
Xxxxxx in de zaak van:
De Stichting A., gevestigd te Z., eiseres in conventie,
verweerster in reconventie, tegen:
B., plastisch chirurg, wonende te Y., verweerder in conventie, eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. J.M.A. Smits.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als de stichting en de arts.
1. Het verloop van de procedure
1.1 De stichting heeft bij brief van 9 december 2008, ondertekend door het lid van haar raad van bestuur drs. C., deze procedure aanhangig gemaakt onder indiening van de memorie van eis. De vorderingen van de stichting strekken ertoe dat de arts zijn werkzaamheden in het ziekenhuis van de stichting zal beëindigen per 1 januari 2009, dat hij zich zal houden aan de procedure “Werving en selectie medische specialisten” van 26 april 2006 en aan de afspraken die zijn gemaakt op 13 november 2007 ten overstaan van de voorzitter van het Scheidsgerecht. Voorts verzoekt de stichting eiser te veroordelen tot een dwangsom bij nalatigheid aan de veroordelingen van het Scheidsgerecht te voldoen, tot schadevergoeding op te maken bij staat en tot veroordeling in de kosten van deze procedure.
1.2 De arts heeft bij conclusie van antwoord verweer gevoerd en verzocht de vorderingen van de stichting af te wijzen met veroordeling van de stichting in de kosten van rechtsbijstand, begroot op € 5.514,93. In reconventie heeft de arts gevorderd:
Primair:
a. de stichting te veroordelen hem en zijn waarnemer ongestoorde toegang tot het ziekenhuis te geven en hem of zijn waarnemer niet te hinderen of te beperken in de uitoefening van de randvoorwaarden van hun werkzaamheden;
b. de stichting te veroordelen om hem in 2009 de gelijke OK-tijd ter beschikking te stellen als in 2008;
c. de stichting te veroordelen de procedure voor toelating van medische specialisten met gezwinde spoed na te komen indien de arts te kennen geeft zijn praktijk te willen neerleggen, op straffe van een dwangsom;
d. de stichting te veroordelen aan de arts een schadevergoeding te betalen van € 184.000,- of, subsidiair:
e. de stichting te veroordelen tot schadevergoeding op te maken bij staat.
1.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden te Utrecht op 2 februari 2009. De stichting was vertegenwoordigd door mevr. C. en mevr. mr. D., secretaris raad van bestuur. De arts is in persoon verschenen met zijn gemachtigde. Partijen hebben de wederzijdse standpunten toegelicht, waarbij de stichting heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen in reconventie. De gemachtigde van de arts heeft een pleitnota overgelegd waarin een wijziging van de eis in reconventie is opgenomen, houdende oplegging van een dwangsom. De stichting heeft tegen deze aanvulling geen bezwaar gemaakt, maar zij heeft volhard bij haar verweer.
2. Samenvatting van het geschil
2.1 De arts is als medisch specialist op het gebied van de plastische chirurgie toegelaten tot het ziekenhuis van de stichting, voor een 0,6 fte plaats. Tussen partijen is een schriftelijke toelatingsovereenkomst gesloten. De arts was werkzaam in het kader van een maatschap met een andere plastisch chirurg.
2.2 De arts heeft bij brief van 4 juni 2007 aan de stichting bericht dat hij het voornemen heeft de maatschap plastische chirurgie met ingang van 1 december 2007 te verlaten. Hij heeft daaraan toegevoegd dat het zijn bedoeling is ook in de toekomst “in het dienstschema van de Maatschap te blijven participeren”. Hij heeft het bestuur van de stichting medewerking gevraagd bij het zoeken naar een geschikte opvolger. De arts heeft bij brief van 29 mei 2007 de maatschap opgezegd tegen 1 december 2007.
2.3 De stichting heeft daarop bij brief van 22 augustus 2007 aan de arts meegedeeld dat zijn toelating per 1 december 2007 vervalt, dat zij in de toekomst graag incidenteel gebruik blijft maken van zijn diensten en dat naar een opvolger gezocht zal worden. De (toenmalige) advocaat van de arts heeft bij brief van 27 september 2007 bericht dat de arts de toelatingsovereenkomst niet heeft opgezegd en dat van beëindiging daarvan per 1 december 2007 geen sprake is. Wel heeft de arts zijn praktijk aangeboden aan zijn maat, die deze heeft geweigerd, en is de arts bereid de praktijk aan de stichting over te dragen. Als de stichting niet bereid is de praktijk over te nemen, dan wil de arts zijn praktijk vanaf 1 december 2007 laten waarnemen door een derde. Bij brief van 4 oktober 2007 heeft de stichting hierop gereageerd. In deze brief van het lid van de raad van bestuur mevrouw X. is vermeld dat de arts aan haar persoonlijk heeft meegedeeld dat hij per 1 december 2007 zijn werkzaamheden in het ziekenhuis zal beëindigen. De stichting is niet bereid de
praktijk over te nemen. Bij brief van 18 oktober 2007 heeft de advocaat van de arts bezwaar gemaakt tegen de standpunten van de stichting en erop aangedrongen dat de arts zijn praktijk volledig kan blijven (laten) uitoefenen totdat een opvolger is gevonden. De stichting heeft daarop bij brief van 27 oktober 2007 geantwoord dat op 3 augustus 2007 afspraken met de arts zijn gemaakt over de beëindiging van zijn praktijk per 1 december 2007 en dat inmiddels belangstellenden gevonden zijn voor de overname van zijn praktijk. De stichting blijft erbij dat de arts de toelatingsovereenkomst per 1 december 2007 heeft opgezegd.
2.4 De arts heeft een kort geding bij het scheidsgerecht aanhangig gemaakt waarin hij – kort weergegeven – heeft gevorderd dat de stichting hem ook na 1 december 2007 in staat moet stellen zijn praktijk in het ziekenhuis te blijven uitoefenen. Bij de mondelinge behandeling op 13 november 2007 hebben partijen een regeling getroffen waarvan de inhoud is neergelegd in een brief van de griffier van het Scheidsgerecht van 14 november 2007. Daarin staat onder meer dat de arts in het ziekenhuis werkzaam zal blijven totdat zijn opvolger begint, met dien verstande dat in overleg met het ziekenhuis een korte periode kan zitten tussen zijn vertrek en de feitelijke start van de opvolger. Voorts zijn daarin de afspraken vermeld omtrent het ter beschikking stellen aan de arts van OK- ruimte en dergelijke.
2.5 De stichting heeft in september 2007 een advertentie geplaatst voor de werving van een 0,7 fte plastisch chirurg. Daarbij heeft de stichting de procedure “Werving en selectie van medische specialisten” gevolgd. Tussen de arts en zijn beoogd opvolger zijn onderhandelingen gevoerd over de overname van diens praktijk, doch zij zijn niet tot overeenstemming gekomen. De beoogd opvolger is niet bereid daarover te laten beslissen bij bindend advies van de Orde van Medisch Specialisten. De arts heeft bij brief van 25 augustus 2008 aan de stichting verzocht of zij bereid was de opvolger via een gerechtelijke procedure tot medewerking hieraan te dwingen. Bij brief van 29 augustus 2008 heeft de stichting geantwoord dat zij daartoe niet bereid was. Bij brief van dezelfde datum heeft de arts laten weten dat hij onder voorwaarden bereid is mee te werken aan een vrijblijvend advies van de Orde. Hij heeft voorts meegedeeld dat hij een waarnemer heeft gevonden en dat hij alleen bereid is tot overdracht als op 19 september het contract getekend is, waarna de overdracht per 1 november 2008 zal kunnen plaatsvinden. Op 13 oktober 2008 wordt een vrijblijvend advies verstrekt over de hoogte van de goodwill van de praktijk van de arts. Bij brief van 19 oktober 2008 deelt de arts mee dat de overdracht van zijn praktijk niet meer aan de orde is. Bij brief van 12 november 2008 deelt de stichting aan de arts mee dat zij ervan uitgaat dat per 1 januari 2009 zijn praktijk aan een opvolger wordt overgedragen. Bij brief van 30 november 2008 deelt de arts aan de stichting mee dat hij zijn praktijk samen met zijn waarnemer zal voortzetten.
3. De bevoegdheid van het Scheidsgerecht
Artikel 26 van de toelatingsovereenkomst bevat een geschillenregeling waarin het Scheidsgerecht bevoegd is verklaard. Partijen zijn het hierover eens.
4. Beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie
4.1 De vraag of de arts de toelatingsovereenkomst tegen 1 december 2007 heeft opgezegd behoeft geen beantwoording, omdat de arts na die datum in het ziekenhuis werkzaam is gebleven met toestemming van de stichting. Daaromtrent zijn partijen het eens geworden op 13 november 2007. Beslissend is wat partijen toen hebben afgesproken en wat zij uit hun wederzijdse gedragingen toen en daarna over en weer in redelijkheid hebben mogen begrijpen.
4.2 Er kan geen twijfel over bestaan dat partijen hebben afgesproken dat de arts zijn praktijk in het ziekenhuis van de stichting zou neerleggen op of omstreeks het tijdstip dat voor hem een opvolger zou zijn gevonden, waarbij tussen de arts en zijn opvolger overeenstemming diende te zijn bereikt over de betaling van de goodwill van de praktijk. De arts heeft bij de mondelinge behandeling bevestigd dat dit ook zijn bedoeling was. De stichting mocht ervan uitgaan dat zij een opvolger voor de arts kon aantrekken en de arts zijn praktijk in het ziekenhuis zou beëindigen en overdragen aan de door de stichting toe te laten opvolger. De arts heeft ook in zijn schriftelijke berichten aan de stichting bij herhaling zijn voornemen geuit dat hij zijn praktijk in het ziekenhuis zou overdragen.
4.3. De arts stelt zich op het standpunt dat hij op zijn voornemen mocht terugkomen en dat de stichting hem daarom de toelating niet kan ontzeggen, temeer nu van de zijde van de stichting de toelatingsovereenkomst niet is opgezegd. Dit standpunt kan niet worden aanvaard. De arts zou alleen dan de overeengekomen beëindiging van zijn toelating ter discussie kunnen stellen als sprake is van een wijziging van omstandigheden die het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zouden maken dat de stichting hem aan deze overeenstemming hield. Daarvan is in dit geval geen sprake. Dat de arts zijn mogelijkheid elders werkzaam te zijn, heeft verloren, is een omstandigheid die alleen voor zijn rekening komt en niet aan de stichting kan worden verweten. Nadat de arts te kennen had gegeven zijn praktijk te willen overdragen heeft de stichting activiteiten ondernomen om een opvolger voor de arts te werven. Niet gebleken is dat de arts de stichting erover heeft geïnformeerd dat hij vanwege mogelijkheden voor emplooi elders belang erbij had om binnen een bepaalde termijn zijn praktijk te kunnen overdragen, zodat de mogelijkheid hier in onderling overleg een regeling voor te treffen verloren is gegaan. Partijen zijn over en weer onduidelijk geweest over de vaststelling van het tijdstip waarop de toelating van de arts zou eindigen, doch dit heeft in zoverre alleen maar in het voordeel van de arts gewerkt dat hij langer aan het ziekenhuis verbonden is gebleven. De stichting heeft aan de onzekerheid een einde gemaakt in haar brief van 12 november 2008. Het zou weliswaar duidelijker zijn geweest als de stichting op dat moment de toelating van de arts formeel had opgezegd, doch de inhoud van de brief laat op dit punt geen mogelijkheid voor misverstand open: de stichting wilde de toelating van de arts nu definitief beëindigen omdat zij een opvolger voor hem had gevonden. Ook de omstandigheid dat de arts geen overeenstemming heeft bereikt over de hoogte van de aan hem te betalen vergoeding van goodwill, komt niet zonder meer voor risico van de stichting, al had de stichting dit risico wel bij de arts kunnen wegnemen door zijn praktijk van hem over te nemen.
4.4 Op grond van het vorenstaande mag de stichting in redelijkheid van de arts verlangen dat hij meewerkt aan de overdracht van zijn praktijk en zijn werkzaamheden in het ziekenhuis beëindigt. Omdat beide partijen gedurende geruime tijd een onduidelijke situatie hebben laten voorturen en beide partijen verweten kan worden dat de kwestie van de overname van de praktijk nog steeds niet geregeld is, acht het Scheidsgerecht het redelijk dat de toelating eindigt per 1 juni 2009. Daarmee is in zoverre ook voldaan aan de termijn van opzegging van zes maanden, dat de arts vanaf de aanzegging in de brief van 12 november 2008 tot 1 juni 2009 in feite een termijn van zes maanden heeft gehad voordat hij zijn werkzaamheden bij de stichting definitief moest beëindigen. Partijen hebben nog een termijn van drie maanden om de overdracht van de praktijk vorm te geven en om de goodwill te laten vaststellen op basis van de OMS-maatstaven, waarbij het Scheidsgerecht ervan uitgaat dat de stichting haar toezegging deze praktijk over te nemen gestand zal doen. De arts heeft dan voldoende tijd gehad om uit te zien naar werk elders, zodat in zoverre ook met zijn belang is rekening gehouden en zijn eventuele schade beperkt wordt. Het Scheidsgerecht heeft de vorderingen van partijen over en weer aldus opgevat dat dit geschilpunt is voorgelegd en op deze wijze kan worden beslecht, zoals ook bij de mondelinge behandeling met partijen is besproken.
4.5 Nu de arts tot 1 juni 2009 tot het ziekenhuis van de stichting is toegelaten, is de stichting gehouden hem op de gebruikelijke wijze in staat te stellen zijn praktijk uit te oefenen. De arts mag zich daarbij alleen laten vervangen voorzover hij daartoe gerechtigd is op basis van de toelatingsovereenkomst of de benodigde toestemming van de stichting heeft verkregen. Het Scheidsgerecht ziet, nu beide partijen gehouden zijn de wederzijdse verplichtingen uit de toelatingsovereenkomst en de daarmee verband houdende regelingen, na te komen, geen grond daartoe een veroordeling met een dwangsom uit te spreken.
4.6 Beide partijen vorderen over en weer betaling van schadevergoeding. De grondslagen van deze vorderingen zijn nog onvoldoende toegelicht. De omvang van de gestelde schade staat in het geheel niet vast. Daarom zal het Scheidsgerecht iedere verdere beslissing aanhouden en een nadere mondelinge behandeling bepalen na 1 juni 2009. Ook voor het overige wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
5. Beslissing
Het Scheidsgerecht wijst het navolgende arbitrale vonnis:
5.1. Verstaat dat de toelating van de arts tot het ziekenhuis van de stichting per 1 juni 2009 eindigt en dat partijen tot deze datum hun verplichtingen uit de toelatingsovereenkomst dienen na te komen.
5.2 Verstaat dat de stichting de praktijk van de arts zal overnemen per 1 juni 2009 tegen betaling van de goodwill zoals deze op de gebruikelijke wijze wordt bepaald en, als daarover geen overeenstemming wordt bereikt, bij bindend advies zal worden vastgesteld door de Orde van medische specialisten.
5.3 Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen te Utrecht op 10 februari 2009 door xx. X. Xxxxxxxxxxx, voorzitter, dr.
C.H.R. Xxxxxx en xx. xxx. X. Xxxxx, arbiters, met bijstand van mr. A.C. de Die, griffier.