COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR OPINIEWEEKBLADJOURNALISTEN
COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR OPINIEWEEKBLADJOURNALISTEN
1 juli 2009 - 31 maart 2011
De ondergetekenden
De Groep Publiekstijdschriften, groepsvereniging binnen het Nederlands Uitgeversverbond,
Xxxxxxxxxx 0 xx Xxxxxxxxx X.X., 0000 XX, tel.: 020 - 0000000 en
De Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ), gevestigd te Amsterdam, 1071 DR, Xxx. Xxxxxxxxxxxxx 00, tel.: 020 - 0000000
verklaren per 1 juli 2009 de navolgende collectieve arbeidsovereenkomst te hebben aangegaan:
Inhoudsopgave
Inleiding tot de CAO voor Opinieweekbladjournalisten 6
CAO-artikelen
Hoofdstuk I Algemene bepalingen
Artikel | 1 | Definities | 8 |
Artikel | 1A | Normale arbeidsduur | 9 |
Artikel | 2 | Werkingssfeer | 10 |
Artikel | 3 | Vervallen | |
Artikel | 4 | Vervallen | |
Artikel | 5 | Vervallen | |
Artikel | 6 | Vervallen | |
Artikel | 7 | Vervallen | |
Artikel | 8 | Vervallen | |
Artikel | 9 | Vervallen | |
Artikel 10 | Vervallen | ||
Hoofdstuk II Artikel 10A. | Indeling en salariëring m.i.v. 1-7-2006 Indeling en salariëring | 11 | |
Hoofdstuk III Artikel 11 | Verdere rechtspositie Werkverdeling en gezagsverhouding | 13 | |
Artikel 12 | Statuut voor hoofdredactie en redactie | 14 | |
Artikel 13 | Medewerking aan andere bladen en persbureaus | 14 | |
Artikel 14 | Overmatige werktijd | 16 | |
Artikel 14A | Roostervrije dagen | 16 | |
Artikel 15 | Langdurige afwezigheid | 17 | |
Artikel 16 | Rustdag | 18 | |
Artikel 17 | Vakantie en vakantietoeslag | 18 | |
Artikel 18 | Afwezigheid met behoud van salaris | 21 | |
Artikel 18A | Inzetbaarheid en scholing | 22 | |
Artikel 19 | Regeling Werktijdvermindering oudere journalisten en | ||
overgangsregeling geboortejaren 1952 en 1953 | 23 | ||
Artikel 19A | Feestdagen | 25 | |
Artikel 20 | Militaire dienst | 25 | |
Artikel 21 Artikel 21A | Verzuim wegens arbeidsongeschiktheid Vervallen | 26 | |
Artikel 21B | Arbeidsongeschiktheidsvoorziening m.i.v. 1-1-2006 | 28 | |
Artikel 22 Artikel 23 | Vervallen Vervanging bij verlof of vacature | 29 | |
Artikel 24 | Vervallen | ||
Artikel 25 | Onkostenvergoeding | 29 | |
Hoofdstuk IV | Aanstelling en ontslag | ||
Artikel 26 | Schriftelijke aanstelling | 30 | |
Artikel 26A | Deeltijdarbeid | 31 | |
Artikel 27 | Maatwerk | 31 |
Artikel 28 Artikel 29 | Vervallen Termijn van aanstelling | 32 |
Artikel 30 | Opzegging | 33 |
Artikel 31 | Beëindiging wegens dringende redenen | 34 |
Hoofdstuk V | ||
Artikel 32 Artikel 32A | Vervallen Aanvullingsregeling m.i.v.1-1-2006 | 35 |
Artikel 33 | Uitkering bij overlijden | 35 |
Artikel 34 Artikel 34A | Pensioen Vervallen | 36 |
Artikel 34B | Pensioenopbouw bij ouderschapsverlof | 37 |
Artikel 34C | Levensloopregeling | 37 |
Artikel 35 | Werkgeversbijdrage | 37 |
Hoofdstuk VI Artikel 36 | Structuurwijziging Structuurwijziging | 38 |
Artikel 37 | Overneming van het dienstverband bij structuurwijziging | 39 |
Artikel 38 | Ontslag ten gevolge van structuurwijziging | 40 |
Hoofdstuk VII | Toezicht op de naleving van de CAO | |
Artikel 38A | Bedrijfstakbureau | 43 |
Artikel 39 | Redactiecommissie en redactievertegenwoordigers | 44 |
Artikel 39A | Vakbondswerk in de onderneming | 46 |
Artikel 39B | Inhouding en afdracht vakbondscontributie | 47 |
Artikel 40 | Raad van Uitvoering | 47 |
Hoofdstuk VIII Artikel 41 | Slotbepalingen Duur der overeenkomst | 48 |
Artikel 42 | Tussentijdse herziening van de CAO | 48 |
Protocollaire bepalingen 50
Bijlagen
-Arbeidsvoorwaarden
Bijlage I-A Functieniveaugroepen 54
Bijlage I-B Salarisschalen 56
Bijlage II Salarisverbeteringen 57
Bijlage III Minimum pensioenvoorwaarden m.i.v. 1-1-2008 58
Bijlage IV Opleidingsbeleid 62
Bijlage IV-A Arbeidsvoorwaarden à la Carte 64
-Reglementen
Bijlage V Reglement Stichting VUT Tijdschriftjournalisten
m.i.v. 1-1-2006 (Aanvullingsregeling) 65
Bijlage VI Reglement van de Stichting Arbeidsongeschiktheids-
voorziening BTU m.i.v. 1-1-2006 77
Bijlage VII Vervallen
Bijlage VIII Reglement Raad van Uitvoering 82
-Diversen
Bijlage IX Modelredactiestatuut voor opinieweekbladen 85
Bijlage X Modelarbeidsovereenkomst voor (foto)journalisten 89
Bijlage XI Modelreglement spaarloonregeling 92
Bijlage XII Modelreglement levensloopregeling per 1-1-2006 97
Bijlage XIII Bevoegdheden van de ondernemingsraad 102
Trefwoordenregister 104
Inleiding tot de CAO voor Opinieweekbladjournalisten juli 2009 – maart 2011
Tot de belangrijkse wijzigingen in deze CAO behoren de volgende onderwerpen:
1. Looptijd
Een looptijd van 21 maanden: van 1 juli 2009 t/m 31 maart 2011.
2. Salarissen
Gedurende de looptijd van de CAO worden de salarissen en salarisschalen niet verhoogd. Journalisten die op 1 juli 2010 in dienst zijn, ontvangen in de maand juli 2010 een éénmalige uitkering van 1%, berekend over 12,96 x het gemiddelde bruto maandsalaris over de afgelopen 12 maanden (1 juli 2009 t/m 30 juni 2010).
Journalisten die op 1 juli 2010 in dienst zijn, maar na 1 juli 2009 in dienst zijn getreden, ontvangen de eenmalige uitkering naar rato van het aantal maanden dat zij sedert 1 juli 2009 in dienst zijn geweest.
3. Eenmalige uitkering van de overdekking VUT
Op voorstel van CAO-partijen heeft het bestuur van de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Tijdschriftjournalisten bewilligd om van de overdekking van de middelen van de stichting in 2010 een bedrag van € 900.000,- beschikbaar te stellen, 50/50 te verdelen, ten behoeve van de aan de VUT-regeling deelnemende werkgevers en journalisten.
De VUT-stichting draagt betreffende middelen over aan de werkgevers die bij de VUT-stichting zijn aangesloten naar rato van de loonsom die als VUT-grondslag geldt. De werkgevers keren van de ontvangen middelen 50% , het werknemersdeel, uit aan de op 1 december 2010 in dienst zijnde individuele journalisten. Journalisten die op 1 december 2010 in dienst zijn, maar na 1 december 2009 in dienst zijn getreden, ontvangen de eenmalige uitkering naar rato van het aantal maanden dat zij sedert 1 december 2009 in dienst zijn geweest.
Deze eenmalige uitkering aan de individuele journalisten ten laste van de VUT-stichting komt neer op een éénmalige uitkering van 1%. Werkgevers zenden in december 2010 aan de individuele journalisten een begeleidende brief waarin de uitkering wordt toegelicht en waarin wordt benadrukt dat het bestuur van de stichting VUT Tijdschriftjournalisten adviseert om deze uitkering aan te wenden ten behoeve van pensioenverbetering of levensloop. Indien de journalist de uitkering daadwerkelijk aldus aanwendt, kan ook gebruik worden gemaakt van de fiscale voordelen, die ter zake gelden.
4. Aanvullend arbeidsvoorwaardenbeleid
De adviezen van de paritaire werkgroep “Aanvullend arbeidsvoorwaardenbeleid” betreffende afspraken over indeling in een lagere functie en werktijdvermindering van oudere journalisten worden door CAO-partijen overgenomen.
• Journalisten vanaf 60 jaar worden in de gelegenheid gesteld om in onderling overleg met de werkgever onder bepaalde voorwaarden in een lagere functie en de daarbij behorende lagere schaalsalaris te worden ingedeeld.
Werkgever en journalist moeten beiden instemmen met deze afspraak. De opbouw van het pensioen wordt voortgezet op basis van de situatie direct voorafgaand aan de lagere functie- indeling.
• Voorts is in het kader van de overgangsregeling voor de aangepaste seniorenregeling (vanaf 61 jaar i.p.v. 58 jaar) afgesproken dat journalisten uit de geboortejaren 1952 en 1953 nog gebruik kunnen maken van de oude seniorenregeling (artikel 19 van de CAO).
5. Protocollaire bepalingen
• Onderzoek naar wenselijkheid van en mogelijkheden tot scholing resp. instroom van journalisten
Er wordt een paritaire studiecommissie ingesteld die gedurende de looptijd van de CAO een inventariserend onderzoek doet naar de wenselijkheid van aanvullende CAO-afspraken ter stimulering van het volgen van opleidingen door journalisten in de sector. Voorts doet de commissie onderzoek naar de wenselijkheid resp. de mogelijkheid van een zgn. instroomproject t.b.v. jonge journalisten. De commissie rapporteert vòòr 1 april 2011 aan CAO-partijen, inclusief een kostenraming.
• Integratie van de CAO’s
Een paritaire studiecommissie richt zich op de integratie van de CAO voor Publiekstijdschriftjournalisten en de CAO voor Opinieweekbladjournalisten per 1 april 2011. De commissie rapporteert vòòr 1 januari 2011.
• Evaluatie Functiewaarderingssysteem Hay
Gedurende de looptijd van de CAO wordt in opdracht van het Bedrijfstakbureau de toepassing van het vigerende functie-indelingssysteem in de CAO geëvalueerd.
6. Voorlichting aan redactieraden
Door werkgevers en de NVJ zal aan redactieraden voorlichting worden gegeven over inhoud en werking van het redactiestatuut.
7. CAO-fondsen
De fondspremies AOV 2010 (0% t.l.v. werknemers), VUT TJ (0 %, uitsluitend t.l.v. journalisten geboren vòòr 1950) en Bedrijfstakbureau 2010 (0,03% t.l.v. werkgevers) zijn vastgesteld.
DE CAO
HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Definities
Deze overeenkomst verstaat onder:
Journalist
a.
Journalist: xxxxxx die als hoofdberoep journalistieke arbeid verricht in dienst van de werkgever;
Journalistieke arbeid
b.
Journalistieke arbeid: het inhoudelijk medewerken aan de samenstelling van een opinieweekblad;
Hoofdredacteur
c.
Hoofdredacteur: de journalist, die krachtens zijn schriftelijke aanstelling door daartoe statutair bevoegde organen van de uitgeverij verantwoordelijkheid draagt voor de inhoud van het redactionele gedeelte van het opinieweekblad, hieronder mede begrepen degene die, onder welke benaming ook, krachtens een dergelijke aanstelling voor de redactionele inhoud van een opinieweekblad verantwoordelijk is en leiding geeft aan de redactie;
Werkgever
d.
Werkgever: Nederlandse natuurlijke personen, vennootschappen onder firma of en commandite en rechtspersonen, eigenaren van in Nederland gevestigde ondernemingen, die één of meer bladen uitgeven, die als opinieweekblad worden aangemerkt, en eventuele daarvan afgeleide en/of daarmee samenhangende electronische producten ;
Directie
e.
Directie: de statutaire directie resp. de door deze directie gemachtigden;
Opinieweekblad
f.
Opinieweekblad: ieder tijdschrift dat wekelijks verschijnt en dat uitsluitend commercieel wordt geëxploiteerd door verkoop op de vrije markt van tijdschriften en advertentieruimte. Het redactionele deel dient in hoofdzaak een pakket van wekelijkse actuele opinievormende en informatieve artikelen te bevatten over de meest verschillende facetten van onze maatschappij.
Roostervrije dag
g.
Roostervrije dag: een dag waarop de journalist volgens zijn arbeidsovereenkomst journalistieke arbeid zou moeten verrichten, maar waarop hij met behoud van salaris is vrijgesteld van het
verrichten van de bedongen arbeid en welke door de werkgever eenmalig wordt vastgesteld in een tijdig tevoren bekendgemaakt schema.
Artikel 1A Normale arbeidsduur
Normale arbeidsduur
1A.1
De normale arbeidsduur bedraagt 144 uur per vier weken.
Afwijkende afspraak
1A.2
Met inachtneming van het bepaalde in artikel 27 van deze CAO kan een afwijkende afspraak worden gemaakt met betrekking tot de normale arbeidsduur, met dien verstande dat afhankelijk van het aantal roostervrije dagen de arbeidsduur per vier weken kan variëren van ten minste 144 uur (zonder roostervrije dagen) tot ten hoogste 160 uur (met 26 roostervrije dagen) .
Toelichting
Zo kan de normale arbeidsduur bijvoorbeeld ook 152 uur per vier weken bedragen in combinatie met 13 roostervrije dagen per jaar.
Deeltijd
1A.3
a. De journalist, werkzaam in deeltijd, heeft de keuze tussen 10% verkorting van de met hem overeengekomen arbeidstijd dan wel aanpassing van het deeltijdpercentage, tenzij in overleg met de hoofdredactie en de werkgever wordt vastgesteld dat de bedrijfsomstandigheden een keuzemogelijkheid niet toelaten.
b. Indien geen gebruik wordt gemaakt van verkorting van de arbeidstijd wordt het deeltijdpercentage aangepast door het overeengekomen aantal arbeidsuren per vier weken uit te drukken in een percentage van 144 uur en geldt een normale arbeidsduur van 144 uur per vier weken naar rato.
Leerling-journalisten
1A.4
Voor leerling-journalisten geldt in afwijking van het voorgaande een normale arbeidsduur van 128 uur per vier weken. Zij hebben geen recht op roostervrije dagen.
Werktijdvermindering oudere journalisten
1A.5
Voor journalisten van 61 jaar en voor journalisten uit de geboortejaren 1952 en 1953 van 58 jaar en ouder bestaat de keus om, met in achtneming van het bepaalde in artikel 19 van deze CAO, de normale arbeidsduur te stellen op 128 uur per 4 weken. Bij een normale arbeidsduur van 128 uur bestaat geen recht op roostervrije dagen.
Artikel 2 Werkingssfeer
Werkingssfeer
2.1
Deze CAO beheerst, met uitzondering van de arbeidsovereenkomst met directeuren/hoofdredacteuren, elk arbeidsovereenkomst, welke is of wordt aangegaan tussen een werkgever en een journalist.
Geen wijziging in ongunstige zin
2.2
Elk beding tussen werkgever en journalist dat voor de journalist in ongunstige zin afwijkt van bepalingen van deze CAO, is nietig. In plaats daarvan geldt de CAO.
Nakoming te goeder trouw
2.3
Werkgever en journalist zijn tegenover elk der partijen bij deze CAO gehouden al datgene dat te hunnen aanzien bij de CAO is bepaald, ter goeder trouw ten uitvoer te brengen, als hadden zij zichzelve daartoe verbonden.
Fotojournalisten
2.4
Op journalisten belast met het vervaardigen van fotografische opnamen, hierna te noemen fotojournalisten, is niet van toepassing het bepaalde in artikel 7.
Evenredigheid
2.5
Voor journalisten die minder dan een volle dagtaak/weektaak vervullen gelden de CAO- bepalingen naar evenredigheid van de met hen overeengekomen arbeidstijd.
Artikel 3
Vervallen.
Artikel 4
Vervallen.
Artikel 5
Vervallen.
Artikel 6
Vervallen.
Artikel. 7
Vervallen.
Artikel 8
Vervallen.
Artikel 9
Vervallen.
Artikel 10
Vervallen.
HOOFDSTUK II INDELING EN SALARIËRING
Artikel 10A Indeling en salariëring
Indeling in functiegroepen
10A.1
De journalisten worden naar de aard van de door hen te verrichten werkzaamheden ingedeeld in een functiegroep, met inachtneming van het (op de Hay-methode gebaseerde) functiegebouw, zoals vermeld in Bijlage I van deze overeenkomst.
De basis voor de indeling is het Handboek “Functieprofielen en Functieniveaumatrix CAO voor Publiekstijdschriftjournalisten en CAO voor Opinieweekbladjournalisten” en de bijbehorende voorlichtingsbrochure “Functie-indelingssysteem en loongebouw behorende bij de CAO PUOP”.
Functie-indeling
10A.2
a. De indeling van de journalisten geschiedt door de directie op voordracht van de hoofdredacteur.
b. Iedere journalist ontvangt in de regel bij aanstelling, doch in elk geval uiterlijk binnen 3 maanden na zijn aanstelling, schriftelijk mededeling van de functiegroep waarin zijn functie is ingedeeld en van zijn salarisschaal. Voorzover de indeling niet bij de aanstelling is meegedeeld, zal de indeling terugwerkende kracht hebben tot de datum van indiensttreding.
c. De journalist die het niet eens is met de indeling van zijn functie, heeft het recht tegen de indeling van zijn functie in beroep te gaan.
De beroepsprocedure is beschreven in de voorlichtingsbrochure “Functie-indelingssysteem en loongebouw behorende bij de CAO PUOP”.
NB. Voor journalisten die op 1-7- 2006 in dienst zijn, maar wier indeling in een functie pas plaatsvindt na 1-7-2006, wordt geacht de functie-indeling met terugwerkende kracht te zijn geschied per 1-7-2006.
Salarisschalen
10A.3
a. De indeling van de journalist vindt plaats in een zgn. groeifunctie of een zgn. eindfunctie. Het salaris wordt bepaald op basis van de indeling van de functie in een functiegroep.
Deze functiegroep is gekoppeld aan de salarisschaal, zoals vermeld in Bijlage I van deze CAO.
b. Iedere salarisschaal kent een minimum bruto salarisbedrag per maand, een zgn. tussenmaximum bruto salarisbedrag per maand en een maximum bruto salarisbedrag per maand.
Het salaris van de journalist, die een groeifunctie vervult in één van de functiegroepen, bevindt zich tussen het minimum bruto salarisbedrag en het tussenmaximum bruto salarisbedrag van de betreffende functiegroep.
Het salaris van de journalist, die een eindfunctie vervult in één van de functiegroepen, bevindt zich tussen het minimum bruto salarisbedrag en het maximum bruto salarisbedrag van de betreffende functiegroep.
c. De in Bijlage I vermelde salarisschalen gelden voor journalisten met een volledig dienstverband. Bij deeltijd dienstverbanden gelden de salarisbedragen pro rata.
Wijziging functiegroepindeling
10A.4
Verandering van functie kan leiden tot een wijziging van de functiegroepindeling.
De indeling van de functie zal plaatsvinden conform de indelingsregels zoals vastgelegd in het Handboek “Functieprofielen en Functieniveaumatrix CAO voor Publiekstijdschriftjournalisten en CAO voor Opinieweekbladjournalisten” en de bijbehorende voorlichtingsbrochure “Functie- indelingssysteem en loongebouw behorende bij de CAO PUOP”.
Van een wijziging van zijn functiegroepindeling ontvangt de journalist van de werkgever schriftelijk mededeling, onder vermelding van zijn nieuwe functiegroep en zijn nieuwe salaris.
Tijdelijke waarneming
10A.5
a. Werknemers die tijdelijk een functie volledig waarnemen welke hoger ingedeeld is dan hun eigen functie, blijven ingedeeld in de functieniveaugroep en de salarisschaal welke met hun eigen functie overeenkomen.
b. Indien de tijdelijke waarneming tenminste een betalingsperiode onafgebroken heeft geduurd ontvangt de werknemer daarvoor een toeslag. Deze toeslag bedraagt 50% van het verschil tussen het schaalsalaris, behorende bij de hogere functieniveaugroep en het feitelijke schaalsalaris van de waarnemer. Hierbij wordt uitgegaan van een voor de waarnemer gelijk aantal schaaltreden. Aan de werknemer die in een kalenderjaar een zelfde hoger ingedeelde functie reeds tweemaal heeft waargenomen, telkens voor tenminste één betalingsperiode onafgebroken, zal voor de duur van een volgende waarneming van deze functie in dat jaar een toeslag worden toegekend van 100%.
c. Een toeslag wordt niet toegekend aan de werknemer voor wie bij de indeling van zijn functie met het eventueel waarnemen van een hogere functie reeds rekening is gehouden.
Uitbetaling salaris
10A.6
a. De journalisten genieten een naar tijdsduur vastgesteld salaris.
b. De uitbetaling van het salaris geschiedt in periodieke termijnen en wel uiterlijk op de laatste dag van elke periode van ten minste vier weken en ten hoogste een maand.
Jaarlijks functioneringsgesprek
10A.7
De journalist heeft jaarlijks recht op een functioneringsgesprek met de hoofdredacteur.
Voorlopige indeling
10A.8
Indien een journalist wordt belast met een taak, vallend onder een der in Bijlage I genoemde salarisgroepen, doch de daarvoor bij de functieomschrijving veronderstelde journalistieke vakbekwaamheid of ervaring nog niet bezit, kan hij met inachtneming van onderstaande bepalingen voorlopig worden ingedeeld in de naastlagere salarisschaal.
Een beroep op deze bepalingen kan slechts worden gedaan, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. aan de betrokken journalist dient bij het opdragen van de vorenbedoelde taak door de directie schriftelijk te worden meegedeeld, dat - en met ingang van welk tijdstip - een voorlopige indeling als vorenbedoeld plaatsvindt;
b. binnen twee jaar dient de betrokken journalist tot de voorgeschreven salarisschaal te worden bevorderd, dan wel moet een zodanige reorganisatie van de redactie van het tijdschrift tot stand worden gebracht, dat de bedoelde taak wordt opgedragen aan een journalist, die in de daaraan beantwoordende salarisschaal is geplaatst.
Periodieke salarisverhoging
10A.9
a. Jaarlijks zal een beoordeling van het functioneren van de journalist plaatsvinden op basis van een beoordelingssystematiek.
b. Afhankelijk van het resultaat van de beoordeling, zal al dan niet een schaaltredeverhoging worden toegekend, voorzover het maximum in de geldende salarisgroep nog niet is bereikt.
c. In afwijking van het in lid a gestelde zal aan de journalist die tussen 1 januari en 1 juli in dienst treedt, de eerstvolgende periodieke verhoging worden toegekend op 1 januari daaropvolgend.
d. De redactieraad zal jaarlijks door de hoofdredacteur op de hoogte gesteld worden van de verdeling van de journalisten over de verschillende salarisschalen.
HOOFDSTUK III VERDERE RECHTSPOSITIE
Artikel 11 Werkverdeling en gezagsverhouding
Voortdurend overleg
11.1
Directie en hoofdredacteur zullen met betrekking tot redactionele aangelegenheden voortdurend met elkaar overleg plegen.
Andere taken
11.2
Aan een journalist kan geen andere dan journalistieke of aanvullende correctiearbeid worden opgedragen, tenzij hij, naast zijn journalistieke werk een andere taak ten behoeve van de uitgeverij, waaraan hij is verbonden, op zich heeft genomen. Van dit laatste moet blijken uit zijn aanstelling dan wel uit een door hem afgegeven schriftelijke verklaring, waarin de door hem aanvaarde taak is omschreven.
Andere journalistieke terreinen
11.3
De journalist is verplicht bij voorkomende gelegenheden op aanwijzing van de hoofdredacteur journalistieke arbeid te verrichten op ander terrein dan waarvoor hij is aangesteld.
Bevoegdheid hoofdredacteur
11.4
Bij de aanstelling van de hoofdredacteur zal de directie het terrein van de bevoegdheden van de hoofdredacteur met hem schriftelijk overeenkomen.
Artikel 12 Statuut voor hoofdredactie en redactie
Redactiestatuut
12.1
De opinieweekbladonderneming is gehouden per opinieweekbladuitgave een redactiestatuut vast te stellen dat zowel de positie van de hoofdredactie als die van de redactie regelt. Dit statuut maakt deel uit van de arbeidscontracten van alle in dienst werkzame journalisten.
Vooraf overleg
12.2
Alvorens een dergelijk statuut vast te stellen, vindt over de inhoud daarvan overleg plaats tussen directie, hoofdredactie en redactie van de opinieweekbladuitgave.
Model-redactiestatuut
12.3
Bij dit overleg zal gebruikt gemaakt worden van het model voor een dergelijk statuut Bijlage IX. Het staat de opinieweekbladonderneming vrij een voor de redactie in gunstige zin van het model afwijkende regeling overeen te komen. Het model is een basisregeling, die reeds bestaande gunstiger regelingen als vorenbedoeld niet kan aantasten.
Verplichte aanpassing
12.4
De opinieweekbladonderneming is verplicht haar statuten aan te passen voorzover die in strijd zijn met het model-redactiestatuut.
Artikel 13 Medewerking aan andere bladen en persbureaus
Nevenwerkzaamheden fulltime journalisten
13.1
De journalist die een volledige dienstbetrekking vervult mag zonder voorafgaande toestemming van de directie en de hoofdredactie geen arbeid verrichten voor andere publiciteitsorganen, zoals dagbladen, nieuwsbladen, overige tijdschriften, persbureaus, radio- en televisie-instellingen.
Toestemming
13.2
De in het eerste lid bedoelde toestemming zal slechts worden geweigerd indien door zulk een medewerking de belangen van het eigen tijdschrift zouden worden geschaad, hetzij doordat die medewerking zou plaatsvinden aan een publiciteitsorgaan dat als concurrerend is te beschouwen, hetzij doordat de journalist daardoor zou worden belet de uit zijn arbeidsovereenkomst en deze CAO tegenover zijn tijdschrift voortvloeiende verplichtingen ten volle na te komen, hetzij wegens de richting van het betrokken publiciteitsorgaan, hetzij doordat de medewerking slechts mogelijk zou worden gemaakt door, of in verband met, de vervulling van opdrachten voor het eigen tijdschrift, die een exclusief karakter hebben, of waaraan bijzondere kosten zijn verbonden.
Nevenwerkzaamheden parttime journalisten
13.3
De journalist die minder dan een volledige dienstbetrekking vervult mag zonder voorafgaande toestemming van de directie en de hoofdredactie geen arbeid verrichten voor andere opinieweekbladen. Hij mag geen arbeid verrichten voor andere publiciteitsorganen, zoals dagbladen, nieuwsbladen, overige tijdschriften, persbureaus, radio- en televisie-instellingen, indien door die arbeid de belangen van het eigen tijdschrift zouden worden geschaad, hetzij doordat die arbeid zou plaatsvinden voor een publiciteitsorgaan dat als concurrerend is te beschouwen, hetzij doordat de journalist daardoor zou worden belet de uit zijn arbeidsovereenkomst en deze CAO tegenover zijn tijdschrift voortvloeiende verplichtingen ten volle na te komen, hetzij wegens de richting van het betrokken publiciteitsorgaan, hetzij doordat de arbeid slechts mogelijk zou worden gemaakt door, of in verband met, de vervulling van opdrachten voor het eigen tijdschrift, die een exclusief karakter hebben of waaraan bijzondere kosten zijn verbonden.
De journalist is gehouden de directie en de hoofdredactie vooraf in kennis te stellen van zijn voornemen tot medewerking aan andere publiciteitsorganen.
Niet-journalistieke nevenwerkzaamheden van fulltime journalisten
13.4
De journalist die een volledige dienstbetrekking vervult mag zonder vooraf verleende schriftelijke toestemming van zijn directie en hoofdredactie geen betaalde arbeid voor derden verrichten, die niet op journalistiek terrein ligt.
Niet-journalistieke nevenwerkzaamheden van parttime journalisten
13.5
De journalist die minder dan een volledige dienstbetrekking vervult, mag betaalde arbeid op niet- journalistiek terrein voor derden verrichten, mits dit vooraf aan de directie en de hoofdredactie wordt gemeld en de journalist daardoor niet wordt belet de uit zijn arbeidsovereenkomst en deze CAO voortvloeiende verplichtingen tegenover zijn opinieweekblad ten volle na te komen.
Schriftelijke toestemming
13.6
In een schriftelijke toestemming, als in de voorgaande leden bedoeld, kunnen voorwaarden genoemd worden, waaraan de journalist bij het verrichten van zijn nevenarbeid wordt gebonden, zulks indien en voorzover deze voorwaarden ter bescherming van de ideële en/of materiële belangen van het eigen tijdschrift redelijkerwijs verantwoord kunnen worden geacht.
Eerste publicatie
13.7
Tenzij hij daartoe door zijn directie en hoofdredactie is gemachtigd, mag de journalist vóór verschijning van zijn tijdschrift van daarin voorkomende of daarvoor bestemde artikelen of berichten geen gebruik maken ten behoeve van andere publiciteitsorganen, ook indien hem een schriftelijke toestemming, als bedoeld in lid 1, is verleend. Hij mag geen door hem ontvangen berichten aan zijn blad onthouden.
Artikel 14 Overmatige werktijd
Compensatie
14.1
De journalist, wiens werktijd als gevolg van bedrijfsomstandigheden gedurende een tijdvak van vier weken overmatig is geweest, kan door tussenkomst van de hoofdredactie bij de directie aanspraak maken op compensatie, bij voorkeur in de vorm van vervangende vrije tijd, of anders in de vorm van extra beloning ter hoogte van zijn salaris verhoogd met 100%.
Extra vrije dagen
14.2
Onverminderd het hierboven bepaalde heeft iedere journalist recht op twee extra vrije dagen per jaar, waarvoor hij overmatige werktijd niet behoeft aan te tonen.
Vaststelling overmatige werktijd
14.3
Bij beoordeling van de vraag, of van een overmatige werktijd sprake is geweest, wordt in aanmerking genomen de tijd, gedurende welke de journalist in een aaneengesloten tijdvak van vier weken langer heeft gewerkt dan 160 uur. Indien de journalist in dit tijdvak één of meer roostervrije dagen, vakantiedagen, feestdagen, dagen als bedoeld in artikel 18 e.d. heeft genoten, en/of afwezig is geweest wegens ziekte wordt voor dergelijke dagen 8 uur in aanmerking genomen.
Artikel 14A Roostervrije dagen
Rooster
14A.1
De roostervrije dagen worden opgenomen volgens een door de hoofdredacteur op te stellen rooster, dat ter vaststelling aan de directie wordt voorgelegd. De hoofdredacteur stelt de redactiecommissie in de gelegenheid dienaangaande met voorstellen te komen.
14A.2
In het rooster zullen in principe de maanden juni tot en met xxxxxxxx buiten beschouwing worden gelaten.
Arbeid op roostervrije dagen
14A.3
Indien een journalist als gevolg van bedrijfsomstandigheden op een roostervrije dag journalistieke arbeid heeft moeten verrichten en daardoor een overmatige werktijd ontstaat, geldt het gestelde in artikel 14.
Geen samenloop met feestdagen
14A.4
Roostervrije dagen kunnen niet samenvallen met feestdagen in de zin van artikel 19A van deze CAO.
Afwijkende afspraak
14A.5
Tussen directie, hoofdredactie en redactie kan een van de CAO afwijkende afspraak worden gemaakt met betrekking tot de vorm waarin de overeengekomen arbeidsduurverkorting wordt opgenomen.
Opsparen
14A.6
Tussen hoofdredactie en een of meer journalisten kan met goedkeuring van de directie een afspraak worden gemaakt over het opsparen van roostervrije dagen, één en ander tot een maximum van 90 dagen. Afspraken hierover dienen schriftelijk te worden vastgelegd.
De hoofdredactie en/of directie zal toestemming om roostervrije dagen op te sparen slechts weigeren indien de bedrijfsomstandigheden dit niet toelaten, d.w.z. opsparen moet toelaatbaar zijn binnen de grenzen van organisatorische doelmatigheid en arbeidsmarkttechnische mogelijkheden.
Opgespaarde, doch niet opgenomen, roostervrije dagen komen niet voor uitbetaling in aanmerking. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 27 van deze CAO kunnen opgespaarde, doch niet opgenomen, roostervrije dagen worden ingezet/aangewend voor het invullen van arbeidsvoorwaarden op maat.
Oudere journalisten
14A.7
Journalisten van 61 jaar en ouder die gebruik maken van de seniorenregeling ingevolge artikel 19 van deze CAO hebben geen recht op roostervrije dagen.
Artikel 15 Langdurige afwezigheid
Verlofregeling
15.1
Indien een journalist wegens arbeid, welke hij ten behoeve van een opinieweekblad verricht, gedurende geruime tijd buiten zijn woonplaats verblijft, heeft hij recht op een redelijke extra vakantie.
Extra verlof; niet opgenomen verlof
15.2
Bij verschil van inzicht hetzij over de gegrondheid, hetzij over de duur van een extra vakantie, als bedoeld in het vorige lid, kan de directie na overleg met de hoofdredactie en gehoord de redactiecommissie c.q. de redactievertegenwoordiger ten verzoeke van een journalist vaststellen dat de journalist in het lopende c.q. volgende kalenderjaar recht heeft op een extra vakantie tot een duur als de directie – mede gelet op eventuele bijzondere omstandigheden – redelijk zal oordelen. Mocht de dienstbetrekking door welke oorzaak ook zijn geëindigd voordat de journalist de hem toegekende extra vakantie heeft kunnen genieten, dan wordt hem of in geval van zijn overlijden zijn nabestaanden een redelijke vergoeding toegekend, bij de vaststelling waarvan de directie het laatstgenoten salaris in aanmerking zal nemen. Deze laatste bepaling is van overeenkomstige toepassing, indien de journalist tengevolge van langdurige ziekte zijn extra vakantie niet kan opnemen.
Artikel 16 Rustdag
Wekelijkse rustperiode
16.1
De journalist heeft recht op een aaneengesloten wekelijkse rustperiode van 48 uur, welke, bijzondere omstandigheden voorbehouden, op zaterdag en zondag zal vallen.
Bijzondere omstandigheden
16.2
Indien zich bijzondere omstandigheden voordoen, als in het vorige lid bedoeld, zal de journalist twee andere, bij voorkeur aaneengesloten, dagen als wekelijkse rustperiode krijgen.
Artikel 17 Vakantie
Vakantiejaar
17.1
Het vakantiejaar loopt van 1 mei tot en met 30 april, tenzij in de onderneming een ander vakantiejaar geldt.
Duur der vakantie; vakantie opbouw
17.2
a. De journalist verwerft per vakantiejaar recht op vakantie, uitgaande van 25 dagen vakantie per jaar, van tenminste 180 uren met behoud van salaris. Vakantiedagen resp. rechten kunnen worden opgenomen in het vakantiejaar waarin het recht daarop wordt verworven.
Toelichting
De vakantierechten (de vakantie-opbouw) worden (wordt) als volgt vastgesteld.
Uitgaande van een gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van 36 uur per week verdeeld over vijf dagen is de waarde van één vakantiedag 36:5=7,2 uur. Uitgaande van 25 dagen vakantie per jaar wordt een vakantierecht opgebouwd van tenminste 180 uren.
b. De journalist die bij aanvang van het kalenderjaar de 50-, respectievelijk 55-
jarige leeftijd heeft bereikt, verwerft per vakantiejaar 3, respectievelijk 4 dagen extra vakantie met behoud van salaris tot het vakantiejaar waarin de 61-jarige leeftijd wordt bereikt.
Vakantie-opname
17.3
a. Uitgaande van een arbeidsduur van 144 uur per vier weken (elke dag gelijk aantal te werken uren) zonder roostervrije dagen bedraagt de waarde van een vakantiedag bij opname 7,2 uur. Uitgaande van een arbeidsduur van 152 uur per vier weken (elke dag gelijk aantal te werken uren) in combinatie met 13 roostervrije dagen bedraagt de waarde van een vakantiedag bij opname 7,6 uur.
Uitgaande van een arbeidsduur van 160 uur per vier weken (elke dag gelijk aantal te werken uren)in combinatie met 26 roostervrije dagen bedraagt de waarde van een vakantiedag bij opname 8 uur.
Toelichting
In de CAO worden vakantierechten uitgedrukt in uren en in dagen . Nu in de CAO geen gelijke verdeling van de werktijd over dagen wordt voorgeschreven kan het hanteren van dagen en uren
verwarring opleveren bij vakantie-opname. Daarom wordt aanbevolen de vakantieregistratie in uren bij te houden met in achtneming van het navolgende.
Afboeken in uren
b. Afgeboekt wordt het aantal uren dat feitelijk gewerkt zou zijn indien geen vakantie zou zijn opgenomen.
Toelichting
Voorbeelden:
- Bij werkgever wordt 144 uur gewerkt per 4 weken, zonder roostervrije dagen. Werktijden zijn van maandag t/m vrijdag: 7,2 uur.
Afschrijving vakantiedagen in een week: per dag 7,2 uur.
- Bij werkgever wordt 152 uur gewerkt per 4 weken, in combinatie met roostervrije dagen. Werktijden zijn maandag : 8 uur; dinsdag t/m vrijdag 7,5 uur.
Afschrijving vakantiedagen in een week: maandag 8 uur; dinsdag t/m vrijdag 7,5 uur.
- Bij werkgever wordt 152 uur gewerkt per 4 weken, in combinatie met roostervrije dagen. Werktijden zijn van maandag t/m donderdag: 8 uur; vrijdag 6 uur.
Afschrijving vakantiedagen maandag t/m donderdag 8 uur, op vrijdag 6 uur.
- Snipperdag (vakantiedag) op een dag waarop 8 uur zijn gewerkt: afboeken 8 uur
- Snipperdag (vakantiedag) waarop een halve roostervrije dag is ingeroosterd: af te boeken de uren die gewerkt zouden zijn wanneer er geen vakantiedag zou zijn opgenomen.
Berekening aantal vakantie-uren
17.4
Voor de berekening van het aantal vakantie-uren wordt een journalist die vóór of op de 1e van enige maand in dienst treedt resp. de dienst verlaat, geacht op de eerste van die maand in dienst te zijn getreden resp. de dienst te hebben verlaten en wordt de journalist die na de 15e van enige maand in dienst treedt resp. de dienst verlaat, geacht op de eerste van de navolgende maand in dienst te zijn getreden, resp. de dienst te hebben verlaten. In afwijking hiervan zal, indien het dienstverband korter dan één maand heeft geduurd, de journalist een zuiver proportioneel recht op vakantie krijgen.
Bij vorige werkgever(s) verworven vakantierechten.
17.5
De journalist dient bij de aanvang van de dienstbetrekking de werkgever mee te delen hoeveel recht op vakantie hij bij zijn vorige werkgever(s) verworven doch niet in natura genoten heeft, opdat de werkgever(s) weet op hoeveel verlofdagen zonder behoud van salaris de journalist aanspraak kan maken.
Opname vakantiedagen
17.6
a. Van de in lid 2 sub a genoemde vakantie zullen als regel tenminste 10 achtereenvolgende vakantiedagen worden opgenomen.
b. De journalist heeft het recht om 3/4 van de in lid 2 genoemde vakantiedagen aaneengesloten op te nemen.
c. Het tijdstip van de aaneengesloten vakantie wordt door de werkgever/hoofdredactie vastgesteld in overleg met de journalist. Als regel zal zij in de periode van mei tot en met september worden opgenomen.
d. De journalist kan na overleg met de hoofdredactie de overblijvende vakantiedagen opnemen op het tijdstip dat door hem wordt gewenst, tenzij de eisen van het bedrijf zich hiertegen naar het oordeel van de werkgever verzetten.
Niet opgenomen vakantie
17.7
a. Indien de vakantierechten niet binnen zes maanden na het verstrijken van het vakantiejaar waarin zij zijn verworven, door de journalist zijn opgenomen, is de werkgever gerechtigd na overleg data vast te stellen waarop de journalist deze dagen zal opnemen.
b. Vakantiedagen welke niet zijn opgenomen binnen de wettelijke daarvoor geldende termijn na het tijdstip waarop deze zijn verworven, vervallen.
Het niet verwerven van vakantierechten gedurende onderbreking der werkzaamheden
17.8
a. Met betrekking tot het verwerven en genieten van vakantierechten gedurende de onderbreking van de werkzaamheden zijn de artikelen 7: 635 en 7: 636/637 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing.
b. Indien de aanvankelijk vastgestelde vakantiedagen tijdens de vakantie door ziekte niet kon worden genoten zal de hoofdredacteur in overleg met de journalist nieuwe data vaststellen waarop alsnog vakantie kan worden opgenomen.
Het bovenstaande is slechts van toepassing, indien hem terzake een uitkering krachtens de Ziektewet wordt toegekend gedurende deze dagen dan wel de loonbetaling plaatsvindt op grond van de Wet Uitbreiding Loondoorbetaling Bij Ziekte (WULBZ).
Vakantie bij einde dienstverband en vervangende schadevergoeding
17.9
a. Bij het eindigen van de arbeidsovereenkomst zal de journalist desgewenst in de gelegenheid worden gesteld de hem nog toekomende vakantie op te nemen, met dien verstande dat niet eenzijdig kan worden bepaald dat deze vakantiedagen kunnen worden opgenomen gedurende de opzegtermijn.
b. In geen ander geval dan bij het einde van de arbeidsovereenkomst zullen niet opgenomen vakantiedagen worden uitbetaald.
c. Teveel genoten vakantie wordt op overeenkomstige wijze met het salaris verrekend.
d. De werkgever reikt de journalist bij het einde van de arbeidsovereenkomst een verklaring uit waaruit blijkt xxxxxxx niet opgenomen vakantiedagen aan hem zijn uitbetaald.
Arbeidsvoorwaarden op maat
17.10
In afwijking van het gestelde in artikel 17.9 en met inachtneming van het bepaalde in artikel 27 van deze CAO kunnen bovenwettelijke vakantiedagen worden aangewend/ingezet voor het invullen van arbeidsvoorwaarden op maat.
Vakantietoeslag
17.11
a. De journalist die het gehele voorafgaande vakantiejaar aaneengesloten in dienst van de werkgever is geweest, ontvangt uiterlijk in de maand juni een vakantietoeslag ten bedrage van 8% van 12 maal het salaris over de maand mei.
In de vakantietoeslag zijn begrepen eventuele vakantie-uitkeringen krachtens de sociale verzekeringswetten.
b. De journalist, die in de loop van het voorafgaande vakantiejaar in dienst is getreden van de werkgever, ontvangt een evenredig deel van deze toeslag. Het zelfde geldt met betrekking tot de journalist wiens dienstbetrekking in de loop van het vakantiejaar eindigt.
c. Indien in de loop van een vakantiejaar een volledig dienstverband overgaat in een gedeeltelijk dienstverband of omgekeerd, zal het sub a genoemde percentage worden berekend over het
salaris van de maand mei, met inachtneming van het gemiddeld in betrokken vakantiejaar gewerkte aantal werkdagen.
Artikel 18 Afwezigheid met behoud van salaris
Met uitsluiting van het anders en overigens in artikel 7:629 BW bepaalde geldt het volgende.
Arbeidsongeschiktheid
18.1
Bij arbeidsongeschiktheid van de journalist is het in artikel 21 bepaalde van toepassing.
Bijzonder verlof
18.2
In de volgende gevallen waarin hij de bedongen arbeid noodzakelijkerwijs niet heeft kunnen verrichten, wordt de journalist over de hieronder voor respectievelijk bij elk dezer gevallen bepaalde termijnen van verlof de beloning doorbetaald zoals deze gegolden zou hebben in geval van aanwezigheid van de journalist, mits hij zo mogelijk tenminste één dag tevoren en onder overlegging van bewijsstukken aan de werkgever van het verzuim kennis geeft en de gebeurtenis resp. plechtigheid in het desbetreffende geval bijwoont:
a. Van de dag van overlijden tot en met de dag van de begrafenis bij overlijden van de vaste partner of van een kind of pleegkind van de journalist zelf of van zijn vaste partner;
b. Gedurende 2 dagen bij overlijden of begrafenis één zijner ouders;
c. Gedurende één dag op de dag van begrafenis van grootouders, grootouders der vaste partner, kleinkinderen, broers en zusters en van één der ouders, zusters en broers van de vaste partner;
d. Gedurende één dag bij ondertrouw van de journalist zelf en gedurende twee dagen bij zijn huwelijk, te weten de dag van het huwelijk zelf en de daaropvolgende dag;
e. Gedurende één dag bij huwelijk van kinderen, pleegkinderen, kleinkinderen, broers, zusters, en ouders van de journalist of van zijn vaste partner;
f. Gedurende één dag bij 25-, 40- en 50-jarig huwelijk van de journalist, of van de ouders van de journalist of zijn vaste partner;
g. Gedurende twee dagen bij de bevalling van de vaste partner;
h. Gedurende een door de werkgever naar billijkheid te bepalen tijdsduur tot een maximum van twee dagen, indien de journalist ten gevolge van de vervulling van een buiten zijn schuld bij of krachtens de wet persoonlijk opgelegde verplichting verhinderd is zijn arbeid te verrichten, mits deze vervulling niet in zijn vrije tijd kan geschieden en onder aftrek van de vergoeding voor salarisderving, welke hij van derden zou kunnen ontvangen;
i. Gedurende één dag bij 25-, 40- en 50-jarig dienstjubileum van de journalist;
j. Voor het noodzakelijk bezoek aan dokter, resp. specialist, gedurende een naar redelijkheid te bepalen tijdsduur, voor zover dit bezoek niet in de vrije tijd van de journalist kan geschieden;
k. Gedurende één dag in geval van ziekte van één der huisgenoten indien de aanwezigheid van de journalist dringend vereist is teneinde noodzakelijke voorzieningen te kunnen treffen. De journalist die van de mogelijkheid gebruik maakt dient zich achteraf jegens de werkgever te verantwoorden;
l. Gedurende twee dagen per jaar bij verhuizing van de journalist.
m. Gedurende maximaal vijf dagen per geval voor het verrichten van bezigheden die verband houden met de adoptie van een kind.
In het kader van dit artikel wordt met vaste partner bedoeld de echtgenoot, echtgenote en de ongehuwde met wie de journalist zich kennelijk blijvend heeft gevestigd in een leef/woonsituatie, welke vergelijkbaar is met die van gehuwden.
Vakbondsactiviteiten
18.3
a. De journalist die lid is van de NVJ en in deze organisatie een functie vervult, heeft het recht de vergaderingen van het college waartoe hij behoort bij te wonen, mits hij tijdig de hoofdredacteur van zijn voorgenomen afwezigheid op de hoogte stelt en de regelmatige gang van de arbeid op de redactie door zijn afwezigheid niet ernstig wordt geschaad.
b. Xxxxxx met behoud van loon voor deelname aan een cursus georganiseerd door, dan wel in samenwerking met de NVJ zal de journalist die lid is van de NVJ worden toegestaan tot maximaal 5 dagen per jaar, mits de journalist tijdig een verzoek daartoe richt tot de hoofdredacteur en de regelmatige gang van de arbeid van de redactie door zijn afwezigheid niet ernstig wordt geschaad.
Niet-gehouden tot doorbetaling salaris
18.4
Het bepaalde in artikel 7:628 BW met betrekking tot de doorbetaling van het salaris is in de daar bedoelde gevallen van kracht, in zoverre, dat de werkgever niet gehouden is het salaris door te betalen in de volgende gevallen:
a. Invoering van een verkorte werkweek (een zgn. nul-uren-week daaronder begrepen) mits de werkgever voor die invoering de volgens artikel 8 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen vereiste vergunning heeft verkregen en hij niet tot het aanvragen van een vergunning overgaat dan nadat met de NVJ overleg is gepleegd. Partijen achten een termijn van twee weken voor dit voorafgaand overleg voldoende.
b. De verlenging van een verkorte werkweek, (een zgn. nul-uren-week daaronder begrepen) mits, wanneer het betreft een verlenging die ten aanzien van de aantallen erbij betrokken journalisten en/of aantal uren, dat verkort zal worden gewerkt, afwijkt van de oorspronkelijke vergunning, de werkgever die hierboven sub 1e omschreven procedure zal hebben gevolgd en wanneer het betreft een verlenging, waarbij de oorspronkelijke vergunning ongewijzigd wordt overgenomen, hij de NVJ tijdig, d.w.z. tenminste één week vóór het ingaan van de verlenging, daarvan mededeling doet.
In de gevallen waarin het salaris moet worden doorbetaald, wordt daaronder verstaan het inkomen naar rato van het aantal gewerkte uren, tenzij partijen een afwijkende regeling treffen.
Kortdurend zorgverlof
18.5
In afwijking van de Algemene Wet Arbeid en Zorg geldt dat ten aanzien van het kortdurend zorgverlof (per jaar maximaal 10 dagen) de eerste vijf dagen worden vergoed tegen een doorbetaling van maximaal 100% van het ongemaximeerde dagloon en de overige vijf dagen worden vergoed tegen een doorbetaling van maximaal 70% van het maximum dagloon.
Artikel 18A Inzetbaarheid en scholing
Inzetbaarheid
18A.1
Onder inzetbaarheid wordt verstaan de mogelijkheid van de journalist om nu, op korte en op lange termijn inzetbaar te blijven in verschillende functies binnen de onderneming maar ook daarbuiten, zodat zijn inzetbaarheid en daarmee zijn werkzekerheid toeneemt.
Toelichting
XXX-partijen zijn van mening dat werken aan inzetbaarheid voor zowel de journalist als de werkgever noodzakelijk is. De werkgever kan rekenen op optimale functievervulling, ook na
veranderingsprocessen; de journalist heeft een maximale kans op werkzekerheid ( zowel binnen als buiten de eigen onderneming) en kan meer uit zijn loopbaan halen. Belangrijke instrumenten ter bevordering van inzetbaarheid zijn scholing, coaching on the job en loopbaanbeleid.
Scholing
18A.2
De verantwoordelijkheid voor het op peil houden van de inzetbaarheid van de journalist zowel binnen als buiten de eigen onderneming is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van werkgever en journalist. Dit vereist van de werkgever het voeren van een opleidingsbeleid (verder uitgewerkt in Bijlage IV), dat aandacht geeft aan de ontwikkeling van de journalisten en de noodzakelijke informatie en middelen verschaft. Van de journalist wordt verwacht dat hij van alle informatie en middelen zo goed mogelijk gebruik maakt.
Lagere functie
18A.3
Journalisten vanaf 60 jaar worden in de gelegenheid gesteld om in onderling overleg met de werkgever in een lagere functie en de daarbij behorende lagere schaalsalaris te worden ingedeeld. Werkgever en journalist moeten beiden instemmen met deze afspraak.
De opbouw van het pensioen wordt voortgezet op basis van de pensioengrondslag die gold direct voorafgaand aan de lagere functie-indeling.
Artikel 19 Regeling werktijdvermindering
oudere journalisten
Normale gemiddelde arbeidsduur: keuze voor senioren
19.1
Voor journalisten die de leeftijd van 61 jaar hebben bereikt, geldt op hun verzoek overeenkomstig het bepaalde in artikel 1A, lid 5, een normale gemiddelde arbeidsduur van 128 uur per vier weken met behoud van salaris, met het recht om deze arbeidsduur te verdelen over vier dagen per week.
Parttime dienstverband
19.2
Voor journalisten in deeltijd zal het recht op werktijdvermindering als bedoeld in lid 1 van dit artikel naar rato worden toegepast.
Toelichting
Voor oudere journalisten vanaf 61 jaar, die in deeltijd werken, zal in dat geval de factor 128/144 (ofwel: 32/36) worden toegepast op de arbeidsduur in deeltijd, met behoud van het salaris.
Bijzondere omstandigheden
19.3
In bijzondere omstandigheden kan van een vierdaagse werkweek worden afgeweken door opsparen van de niet te werken dag over een periode van ten hoogste vier weken.
Arbeidsongeschiktheid
19.4
Gedurende gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, alsmede gedurende verlof anderszins, ontstaat geen aanspraak op vrije dagen door het niet kunnen effectueren van de vierdaagse werkweek.
Vakantierechten
19.5
De vakantierechten bedragen 185,6 uur per vakantiejaar.
Voor journalisten die vòòr 1 januari 2000 reeds in dienst waren van de werkgever bedragen de vakantierechten 200 uren per vakantiejaar.
Toelichting
Bij journalisten tot 61 jaar is de vakantieopbouw op fulltime basis als volgt: het standaard aantal vakantiedagen 25 vermeerderd met de vier extra dagen op grond van artikel 17.2 sub .b maakt: 29 dagen, maal de nominale waarde van één vakantiedag (7,2 uur) is: 208,8 uur. Wegens de verkorting van de feitelijke werktijd van Senioren vanaf 58 jaar van 144 naar 128 uur vermindert de vakantieopbouw naar rato en bedraagt derhalve:128/144 x 208,8 uur is 185,6 uur.
Géén roostervrije dagen
19.6
Het recht op roostervrije dagen vervalt (zie artikel 14A.7)
OVERGANGSREGELING VOOR DE GEBOORTEJAREN 1952 EN 1953
Normale gemiddelde arbeidsduur: keuze voor senioren
19.7
In afwijking van het hierboven in artikel 19.1 gestelde geldt voor journalisten uit de geboorte jaren 1952 en 1953 die de leeftijd van 58 jaar hebben bereikt, op hun verzoek overeenkomstig het bepaalde in artikel 1A, lid 5, een normale gemiddelde arbeidsduur van 128 uur per vier weken met behoud van salaris, met het recht om deze arbeidsduur te verdelen over vier dagen per week.
Parttime dienstverband
19.8
Voor journalisten in deeltijd zal het recht op werktijdvermindering als bedoeld in lid 1 van dit artikel naar rato worden toegepast.
Toelichting
Voor journalisten vanaf 58 jaar, die in deeltijd werken, zal in dat geval de factor 128/144 (ofwel: 32/36) worden toegepast op de arbeidsduur in deeltijd, met behoud van het salaris.
Bijzondere omstandigheden
19.9
In bijzondere omstandigheden kan van een vierdaagse werkweek worden afgeweken door opsparen van de niet te werken dag over een periode van ten hoogste vier weken.
Arbeidsongeschiktheid
19.10
Gedurende gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, alsmede gedurende verlof anderszins, ontstaat geen aanspraak op vrije dagen door het niet kunnen effectueren van de vierdaagse werkweek.
Vakantierechten
19.11
De vakantierechten bedragen 185,6 uur per vakantiejaar.
Voor journalisten die vòòr 1 januari 2000 reeds in dienst waren van de werkgever bedragen de vakantierechten 200 uren per vakantiejaar.
Toelichting
Bij journalisten tot 58 jaar is de vakantieopbouw op fulltime basis als volgt: het standaard aantal vakantiedagen 25 vermeerderd met de vier extra dagen op grond van artikel 17.2 .b maakt: 29 dagen, maal de nominale waarde van één vakantiedag (7,2 uur) is: 208,8 uur. Wegens de verkorting van de feitelijke werktijd van Senioren vanaf 58 jaar van 144 naar 128 uur vermindert de vakantieopbouw naar rato en bedraagt derhalve:128/144 x 208,8 uur is 185,6 uur.
Géén roostervrije dagen
19.12
Het recht op roostervrije dagen vervalt (zie artikel 14A.7)
Artikel 19A Feestdagen
Feestdagen
19A.1
a. Onder feestdagen wordt in deze CAO verstaan:
Nieuwjaarsdag, de beide Paasdagen, Hemelvaartsdag, de beide Pinksterdagen, de beide Kerstdagen en Koninginnedag, alsmede nationale feestdagen die door de overheid worden vastgesteld.
b. 5 Mei wordt eenmaal per vijf jaar aangemerkt als een feestdag in de zin van deze CAO en wel voor het eerst op 5 mei 2010.
c. Op feestdagen wordt als regel niet gewerkt.
Zon- en feestdagen: etmalen
19A.2
Voor toepassing van dit artikel en de andere artikelen van deze overeenkomst worden zon- en feestdagen geacht een periode van 24 aaneengesloten uren te omvatten, gerekend vanaf 0.00 uur.
Compensatie
19A.3
Indien een journalist als gevolg van bedrijfsomstandigheden op een feestdag journalistieke arbeid heeft moeten verrichten, heeft hij recht op vervangende vrije tijd.
Artikel 20 Militaire dienst
Eerste oefening
20.1
De journalist die voor eerste oefening wordt ingelijfd in militaire dienst heeft deswege geen aanspraak op salaris gedurende de diensttijd.
Herhaling
20.2
Bij vervulling van herhalingsoefeningen of van normale reserveplicht heeft de journalist recht op het volle netto salaris, onder aftrek van hetgeen hij van overheidswege ontvangt.
Indien hij van overheidswege méér ontvangt dan het netto salaris, behoudt de journalist het meerdere.
Xxxxxx wegens vervulling van normale herhalingsoefeningen of van normale reserveplicht mag, buitengewone omstandigheden voorbehouden, niet in mindering op de aan de journalist toekomende vakantie worden gebracht.
Herplaatsing
20.3
De journalist die uit militaire dienst als in lid 2 bedoeld terugkeert, heeft recht op herplaatsing in dezelfde of in een gelijkwaardige functie.
Bij tijdelijke vervanging van een journalist, die in militaire dienst is, moet de vervanger op dit recht worden gewezen.
Uitzondering
20.4
De leerling-journalist, die korter dan 90 dagen in dienst van zijn werkgever is op het moment van zijn oproeping voor eerste oefening in militaire dienst, kan geen recht op herplaatsing doen gelden.
Niet bijtekenen zonder toestemming
20.5
De journalist mag zonder schriftelijke toestemming van de werkgever geen vrijwillige verbintenis jegens de overheid aangaan ten aanzien van ‘s lands verdediging of ter bescherming van de openbare orde.
Artikel 21 Verzuim wegens arbeidsongeschiktheid
Toepasselijke bepalingen
21.1
Indien een journalist ten gevolge van een aan de werkgever ter kennis gebrachte ziekte of ongeval niet in staat is de bedongen arbeid te verrichten gelden voor hem, zulks in afwijking van het in artikel Boek 7:629 BW bepaalde, uitsluitend de bepalingen van de Wet Uitbreiding Loondoorbetalingsverplichtingen bij Ziekte (WULBZ) en voorzover van toepassing de Ziektewet (ZW), de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ) en de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten (WAJONG), voorzover hierna niet uitdrukkelijk anders is bepaald.
21.1A
Vervallen
Loondoorbetaling bij arbeidsongeschiktheid ontstaan op of na 1-1-2004
21.1B
a. Gedurende de eerste 52 weken ziekte in de zin van de WULBZ zal de werkgever het netto inkomen doorbetalen. Indien de werkgever de aangifte, bedoeld in artikel 38 lid 1 van de ZW, later doet dan in dat artikel is voorgeschreven, wordt de termijn van 52 weken met de duur van de vertraging verlengd.
Voor het tijdvak van 53 tot en met 104 weken ziekte behoudt de werknemer recht op 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon.
b. Over de in het kader van reïntegratie gewerkte uren, al dan niet op arbeidstherapeutische basis, zal 100% van het salaris worden doorbetaald. Er vindt ook 100 % doorbetaling van het
xxxxxxx plaats aan journalisten van wie - in voorkomende gevallen: ook met terugwerkende kracht
- objectief op basis van een keuring in het kader van de regeling Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) is vastgesteld dat zij 80 tot 100% arbeidsongeschikt zijn en voor wie geen zicht meer bestaat op herstel.
c. Het eerste jaar waarin de regeling Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) van toepassing is (het derde jaar van arbeidsongeschiktheid) wordt de uitkering door de werkgever aangevuld tot 85 % (ongemaximeerd).
Van werknemers van wie de arbeidsongeschiktheid na een keuring in het kader van de regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsongeschikten (WGA) is vastgesteld op 35 - 80% wordt de uitkering niet door de werkgever aangevuld.
d. Indien de werknemer bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid naast de uitkering wegens arbeidsongeschiktheid ook een uitkering geniet krachtens de WW, bestaat geen recht op loonaanvulling als hierbovenbedoeld m.b.t. de uitkering krachtens de WW.
e. Bij afwisselende perioden van gehele en gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid worden in totaal maximaal gedurende een periode van drie jaar, te rekenen vanaf de aanvang van de arbeidsongeschiktheid, aanvullende uitkeringen verleend overeenkomstig het bepaalde in lid b. Bij tussentijdse wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage danwel een onderbreking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering korter dan een maand vangt de aanvullingstermijn derhalve niet opnieuw aan.
f. De pensioenopbouw wordt voortgezet binnen de fiscale grenzen.
NB. Werkgevers wordt aanbevolen om, indien reïntegratie van de arbeidsongeschikte werknemer wordt geblokkeerd door ziekte die direct werkgerelateerd is, het salaris aan te vullen tot 100%; situationele arbeidsongeschiktheid is hiervan uitgezonderd.
Netto inkomen
21.2
Onder netto inkomen als bedoeld in lid 1B van dit artikel wordt verstaan het gederfde inkomen exclusief overwerkvergoeding, dat de journalist verdiend zou hebben indien hij arbeidsgeschikt ware geweest, onder aftrek van de sociale verzekeringspremies, loonbelasting, eventuele pensioen- en ziektekostenverzekeringspremie, de VUT-premie en de premie Arbeidsongeschiktheidsvoorziening, welke normaliter worden ingehouden.
Gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid
21.3
Indien de journalist minder dan 45 procent arbeidsongeschikt is, wordt de in lid 1B, sub c bedoelde aanvulling alleen verstrekt, indien hij zich als werkzoekende bij het UVW WERKbedrijf laat inschrijven.
Indien de journalist zich niet als werkzoekende laat inschrijven resp. zijn inschrijving niet laat verlengen, weigert passende arbeid te aanvaarden of in onvoldoende mate tracht passende arbeid te verkrijgen, wordt geen aanvulling verstrekt, resp. wordt de aanvulling beëindigd.
Inschrijving UVW
21.4
Indien de journalist voor 45 procent of meer arbeidsongeschikt is, heeft de werkgever de bevoegdheid aan de verstrekking van de aanvulling de voorwaarde te verbinden, dat de journalist zich als werkzoekende bij het UVW WERKbedrijf laat inschrijven.
Indien de journalist hieraan geen gevolg geeft, resp. zijn inschrijving niet laat verlengen, weigert passende arbeid te aanvaarden of in onvoldoende mate tracht passende arbeid te verkrijgen, wordt geen aanvulling verstrekt, resp. wordt de aanvulling beëindigd.
Opzegverboden
21.5
Tijdens de periode, gedurende welke de journalist recht heeft op uitkering krachtens de Ziektewet of de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen/ Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten/Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering, mag de werkgever, tenzij om een dringende reden, de arbeidsovereenkomst met de journalist niet opzeggen, behoudens wanneer de arbeidsongeschiktheid langer heeft geduurd dan drie jaar.
Een journalist die na afloop van de in de vorige alinea genoemde termijn van drie jaar gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, kan tenzij tussen directie en journalist overeenstemming bestaat, niet worden ontslagen dan nadat door de directie het uiterste is beproefd de journalist voor zijn restvaliditeit bij de opinieweekbladuitgever of daarbuiten passend werk te bezorgen. Het opzegverbod voor de werkgever geldt niet indien de journalist arbeidsongeschikt is geworden nadat het verzoek om toestemming tot opzegging van de arbeidsovereenkomst door de Regionaal Directeur van het UVW WERKbedrijf is ontvangen.
Second opinion
21.6
Het staat ieder der partijen vrij om, indien één der partijen het niet eens is met het oordeel van de ARBO-dienst over de arbeids(on)geschiktheid van de journalist, een ‘second opinion’ te vragen bij een andere erkende medische instantie dan die zou zijn aangewezen door de bedrijfsvereniging ingevolge artikel Boek 7:692a BW.
Sancties
21.7
De werkgever is gerechtigd om na overleg met de Ondernemingsraad in een Ziekteverzuimreglement sancties op te nemen voor journalisten die de voorschriften van het reglement niet naleven.
Artikel 21A
Vervallen
Artikel 21B Arbeidsongeschiktheidsvoorziening
m.i.v. 1-1-2006
Regeling Arbeidsongeschiktheidsvoorziening m.i.v. 1-1-2006
21B.1
Er geldt een Regeling Arbeidsongeschiktheidsvoorziening met ingang van 1 januari 2006. Deze regeling is nader uitgewerkt in het ‘Reglement van de Stichting Arbeidsongeschiktheids- voorziening m.i.v. 1-1-2006’ (Bijlage VI bij deze CAO). De uitvoering van de regeling is opgedragen aan de Stichting Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Boeken- en Tijdschrift- uitgeverijbedrijf te Amsterdam.
Uitgangspunten
21B.2
De uitgangspunten van de regeling AOV m.i.v. 1-1-2006 zijn:
a. Er zullen door de Stichting aanvullingen worden verstrekt op de vervolguitkering ingevolge de WGA aan (ex)werknemers, die op of ná 1 januari 2004 ziek zijn geworden en vervolgens in de
WGA-regeling terecht komen, nadat de maximale periode van loondoorbetaling bij ziekte (104 weken) is bereikt.
Hoogte en duur aanvulling
b. De hoogte van de aanvulling is gelijk aan het verschil tussen de loonaanvulling en de vervolguitkering (‘WGA-hiaat’).
Aanspraak op de aanvulling bestaat zolang de deelnemer recht heeft op een vervolguitkering krachtens de WGA. Indien als gevolg van vermeerdering of vermindering van de bestaande arbeidsongeschiktheid de WGA-vervolguitkering wordt aangepast, wordt de aanvulling door de Stichting hierop eveneens aangepast
Bijdrage werknemer
c. De bijdrage wordt jaarlijks door CAO-partijen, na advies van het bestuur van de Stichting Arbeidsongeschiktheidsvoorziening BTU, vastgesteld. De bijdrage komt voor rekening van de werknemer en bedraagt met ingang van 1 januari 2009 0% van de heffingsgrondslag voor de WGA.
Artikel 22
Vervallen
Artikel 23 Vervanging bij verlof of vacature
Vervanging bij verlof of vacature
De journalist is verplicht de werkzaamheden van collega’s die met verlof zijn, ge- durende drie maanden zonder vergoeding waar te nemen.
Indien de waarneming echter langer heeft geduurd dan drie maanden en er geen uitzicht is op een spoedig einde daarvan, heeft de vervangende journalist, die naast zijn normale taak een belangrijk deel van de werkzaamheden van de afwezige journalist waarneemt, recht op 10% van zijn salaris voor de overige tijd der waarneming.
Het in dit artikel bepaalde is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van werkzaamheden als gevolg van het ontstaan van een vacature.
Artikel 24
Vervallen
Artikel 25 Onkostenvergoeding
Onkostenvergoeding
De journalist heeft recht op vergoeding van de kosten, welke hij bij het verrichten van zijn werkzaamheden ten behoeve van zijn tijdschrift heeft gemaakt.
Omtrent de noodzakelijkheid der onkosten wordt de directie door de hoofdredactie geadviseerd.
HOOFDSTUK IV AANSTELLING EN ONTSLAG
Artikel 26 Schriftelijke aanstelling
Aanstelling door directie
26.1
De journalist wordt aangesteld door de directie in overleg met de hoofdredacteur.
Schriftelijke aanstelling
26.2
De directie is verplicht er zorg voor te dragen aan de journalisten bij de aanvang van de dienstbetrekking een schriftelijke aanstelling uit te reiken - bij voorkeur overeenkomstig het als Bijlage X bij deze CAO opgenomen formulier - welke onder meer het volgende zal bevatten:
a. Een algemene verwijzing naar de inhoud van deze CAO;
b. De functie, waarin de journalist werkzaam zal zijn;
c. De eventuele verantwoordelijkheid, die de journalist overeenkomstig artikel 8 voor het redactionele gedeelte van een opinieweekblad draagt;
d. Het bij het begin der dienstbetrekking geldende salaris;
e. De eventueel aan een journalist toegekende bijzondere vergoedingen, zoals representatietoeslag e.d.;
f. Eventuele afwijkingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst ten gunste van de journalist;
g. Eventueel een nadere regeling inzake de uitoefening van het - behoudens afwijkende bedingen
- ingevolge artikel 7 van de Auteurswet 1912 aan de uitgever toekomende auteursrecht op alle door de journalist in dienstverband vervaardigde artikelen, berichten en andere journalistieke producten;
h. Een omschrijving van de beginselen en/of het karakter van het opinieweekblad, indien de journalist daaraan uitdrukkelijk wordt gebonden;
i. De bepaling van een proeftijd of van een termijn ingeval van tijdelijke aanstelling, een en ander met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 29;
j. De omschrijving van een andere dan de journalistieke taak ten behoeve van het opinieweekblad, indien partijen daaromtrent zijn overeengekomen ingevolge het bepaalde bij artikel 11, lid 3;
k. De bepaling dat een uit te reiken legitimatiebewijs eigendom blijft van de uitgever en op eerste vordering van directie of hoofdredactie moet worden ingeleverd;
l. De bepaling, dat door de journalist geen gegevens - de uitgever of de door deze uitgegeven tijdschriften betreffende of betrekking hebbende op enig ander onderwerp, waarvan hij kan begrijpen dat geheimhouding is gewenst - aan derden zullen worden verstrekt, dan met toestemming van de directie;
m. Het in artikel 13 bepaalde.
Wijzigingen: schriftelijk
26.3
Wijzigingen in bestaande arbeidsovereenkomsten dienen schriftelijk te worden vastgelegd.
Geen discriminatie
26.4
Bij het aangaan of beëindigen van de arbeidsovereenkomst en bij het toepassen van arbeidsvoorwaarden zal de werkgever geen onderscheid maken naar geslacht, sexuele geaardheid,
burgerlijke staat, huidskleur, ras, etnische afkomst of nationaliteit, alsmede godsdienst en politieke keuze, met inachtneming van de functie en het karakter van het blad.
Dit dient tot uitdrukking te worden gebracht in de personeelsadvertenties, sollicitatieprocedures, om- en bijscholingsmogelijkheden, promotiekansen e.d.
Artikel 26A Deeltijdarbeid
Gelegenheid tot deeltijdarbeid
26A.1
Tenzij de bedrijfsomstandigheden zich daar aantoonbaar tegen verzetten, zal aan de journalist die daarom verzoekt, de gelegenheid worden gegeven een voltijd-dienstverband om te zetten in een deeltijd-dienstverband. De functie van de betreffende journalist verandert door de hierboven bedoelde omzetting in beginsel niet, tenzij uitoefening van de functie redelijkerwijs niet in deeltijd mogelijk is.
Kenbaarheid deeltijd bij werving
26A.2
Tenzij de bedrijfsomstandigheden zich daar aantoonbaar tegen verzetten zal de werkgever bij werving van nieuwe journalisten de mogelijkheid van deeltijdarbeid kenbaar maken.
Vervangende functie
26A.3
Indien de arbeidsplaats niet in deeltijd kan worden vervuld, zal de werkgever in overleg met de journalist nagaan of elders in de organisatie een gelijkwaardige functie is die wel in deeltijd vervulbaar is.
Voorrangspositie deeltijdjournalisten
26A.4
Indien journalisten die in deeltijd zijn gaan werken hun dienstverband willen omzetten in een arbeidsovereenkomst met een groter aantal arbeidsuren, genieten zij gedurende een periode van vier jaar een voorrangspositie. Na deze periode vervalt niet de mogelijkheid om te opteren voor een arbeidsovereenkomst met een groter aantal arbeidsuren maar wel de voorrangspositie om daarvoor in aanmerking te komen.
Artikel 27 Maatwerk
Arbeidsvoorwaarden op maat
27.1
Op initiatief van de werkgever en/of ondernemingsraad, al dan niet daartoe uitgenodigd door de journalist en/of de redactiecommissie, kan in de onderneming maatwerk in arbeidsvoorwaarden op individueel niveau worden toegestaan ten aanzien van de volgende onderwerpen: arbeidsduur (art. 1A) en arbeidstijden; verlofsparen door o.a. de inzet van overmatige werktijd (art. 14), bovenwettelijke vakantiedagen (art. 17), roostervrije dagen (art. 14A); invulling van inzetbaarheid en scholing (art. 18A); en pensioenregelingen.
Als gevolg van maatwerk mag de waarde van het totale pakket aan arbeidsvoorwaarden niet worden verslechterd.
Als er geen maatwerk wordt afgesproken of als de journalist van deze mogelijkheid van maatwerk geen gebruik wenst te maken, geldt de CAO.
Procedure
27.2
De volgorde in de besluitvorming rond maatwerk is als volgt:
1. Regelingen met betrekking tot bovengenoemde onderwerpen worden op initiatief van de werkgever en/of ondernemingsraad voor instemming op grond van de WOR voorgelegd aan het vertegenwoordigend overleg.
2. Regelingen met betrekking tot arbeidsduur, arbeidstijden, overmatige werktijd en roostervrije dagen worden op initiatief van de werkgever besproken met de redactiecommissie/redactieraad.
3. Besluiten ter zake worden gemeld aan de vakorganisaties, opdat zij, indien gewenst, deze besluiten marginaal kunnen toetsen aan de CAO;
4. Voor zover door betrokken partijen nodig wordt geacht, vindt een marginale toetsing plaats door de Raad van Uitvoering.
Vrijwilligheid
27.3
Deelname aan een uitruilsysteem door de journalist geschiedt te allen tijde op basis van vrijwilligheid.
Arbeidsvoorwaarden à la carte
27.4
Om op ondernemingsniveau afspraken te kunnen maken over de uitruil van arbeidsvoorwaarden, dienen de uitruilmogelijkheden (bronnen en doelen) te zijn afgestemd op en afhankelijk te zijn gesteld van het binnen de onderneming geldende arbeidsvoorwaardenpakket. Voor het realiseren van maatwerk in arbeidsvoorwaarden in de onderneming is een aantal onderwerpen benoemd (bronnen en doelen) dat voor uitruil in aanmerking kan komen. Deze onderwerpen zijn nader opgesomd in Bijlage IV-A van deze CAO.
Artikel 28
Vervallen.
Artikel 29 Termijn van aanstelling
Proeftijd
29.1
Indien een proeftijd wordt overeengekomen wordt deze schriftelijk aangegaan en geldt deze wederzijds.
Bij arbeidsovereenkomsten korter dan twee jaar bedraagt de proeftijd een maand. Bij arbeidsovereenkomsten van twee jaar of langer bedraagt de proeftijd ten hoogste twee maanden
Arbeidsovereenkomst
29.2
Onverminderd het hiervoor bepaalde wordt de arbeidsovereenkomst aangegaan voor:
a. hetzij onbepaalde tijd
b. hetzij voor een bepaalde tijdsduur
In de individuele arbeidsovereenkomst wordt vermeld welke vorm van arbeidsoverkomst van toepassing is; bij ontbreken van deze vermelding wordt de arbeidsovereenkomst geacht voor onbepaalde tijd te zijn aangegaan.
Arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd
29.3
a. Een journalist kan voor bepaalde tijd worden aangesteld voor een termijn van ten hoogste drie jaar.
b. Een bij de aanstelling overeengekomen termijn van kortere duur dan drie jaar kan binnen de genoemde termijn meerdere malen worden verlengd, in dier voege dat de minimum termijn vanaf het tweede tijdelijke contract zes maanden bedraagt.
c. Na verloop van de overeengekomen duur wordt de arbeidsovereenkomst omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, tenzij een der partijen tenminste twee maanden voor het verstrijken van de overeengekomen duur schriftelijk aan de andere partij te kennen heeft gegeven het dienstverband niet voor onbepaalde tijd te willen voortzetten.
d. Indien een journalist met een arbeidsoverkomst voor bepaalde tijd, als bedoeld in lid 2 sub b, drie jaar of langer in dienst is, wordt hij geacht voor onbepaalde tijd in dienst te zijn.
Tussentijdse opzegging
29.4
In de in artikel 29 lid 3 genoemde gevallen blijft tussentijdse opzegging der arbeidsovereenkomst mogelijk, tenzij partijen anders zijn overeengekomen. Tussentijdse opzegging kan slechts geschieden met in achtneming van het bepaalde in artikel 30.1 en 30.2.
Beëindiging van rechtswege
29.5
De dienstbetrekking tussen de werkgever en de journalist eindigt van rechtswege op de laatste dag van de maand, waarin de 65-jarige leeftijd is bereikt, of op een hiervan afwijkend tijdstip waarop krachtens een bij de werkgever geldende pensioenregeling het ouderdomspensioen ingaat.
Artikel 30 Opzegging
Schriftelijke opzegging
30.1
Een journalist wordt door de directie niet ontslagen dan na diepgaand overleg met de hoofdredacteur.
Een opzegging is slechts rechtsgeldig, indien zij schriftelijk geschiedt.
Opzegtermijnen
30.2
a. Opzegging geschiedt tegen het einde van de maand, tenzij bij schriftelijke overeenkomst of door het gebruik een andere dag daarvoor is aangewezen.
b. De door de werkgever in acht te nemen termijn van opzegging bedraagt bij een arbeidsovereenkomst die op de dag van opzegging:
- korter dan vijf jaar heeft geduurd: één maand
- vijf jaar of langer, maar korter dan tien jaar heeft geduurd: twee maanden
- tien jaar of langer, maar korter dan vijftien jaar heeft geduurd: drie maanden
- vijftien jaar of langer heeft geduurd: vier maanden
c. De door de journalist in acht te nemen termijn van opzegging bedraagt één maand.
Indien in de individuele arbeidsovereenkomst de wettelijke opzegtermijn voor de journalist wordt verlengd, tot een maximum van drie maanden, geldt voor de werkgever een verdubbeling van de opzegtermijn.
d. In afwijking van het hiervoor onder de leden a., b., en c. bepaalde geldt voor journalisten die op 31 december 1998 reeds in dienst waren van de werkgever dat de op dat moment in de arbeidsovereenkomst overeengekomen opzegtermijnen van kracht blijven gedurende de duur van het dienstverband of tot het moment waarop partijen andersluidende afspraken terzake maken met inachtneming van het bepaalde in lid c.
e. Voor de journalist die op 31 december 1998 45 jaar of ouder was en voor wie op dat moment voor de werkgever een langere termijn van opzegging gold dan volgens het in de eerste volzin van lid c. bepaalde, blijft voor de werkgever de oude termijn gelden zolang hij bij dezelfde werkgever in dienst blijft.
Ontslagbescherming van leden van redactieraden en redactiecommissies
30.3
a. Onverminderd krachtens wettelijke bepalingen vereiste toestemming is voor beëindiging van de dienstbetrekking van een lid van de redactieraad of van de redactiecommissie resp. redactievertegenwoordiger door de werkgever een voorafgaande toestemming van de Raad van Uitvoering nodig, zolang het lid van de redactieraad of van de redactiecommissie resp. redactievertegenwoordiger in functie is of nog geen twee jaar zijn verlopen sedert de laatste dag, waarop hij als zodanig fungeerde.
x. Xx Xxxx van Uitvoering verleent deze toestemming slechts, indien het hem aannemelijk voorkomt dat de opzegging geen verband houdt met het vervullen van de functie van lid van de redactieraad of van de redactiecommissie resp. redactievertegenwoordiger.
c. De sub a. bedoelde toestemming is niet vereist, als de beëindiging geschiedt wegens een dringende reden of door ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van gewichtige redenen.
Artikel 31 Beëindiging wegens dringende redenen
Zonder uitkering van schadeloosstelling of wachtgeld
31.1
Het bepaalde in de voorgaande vier artikelen laat onverlet de bevoegdheid van elk der partijen om de dienstbetrekking onmiddellijk te doen eindigen, zonder uitkering van schadeloosstelling of wachtgeld, wegens een dringende, aan de wederpartij onverwijld meegedeelde reden in de zin van artikel 7:677 en volgende BW.
Binnen 48 uur
31.2
De beëindiging van de overeenkomst en de mededeling van de dringende reden kan mondeling geschieden, mits een en ander binnen 48 uur na de beëindiging schriftelijk wordt bevestigd.
Overleg met hoofdredacteur
31.3
Beëindiging van de overeenkomst door de directie geschiedt niet dan na diepgaand overleg met de hoofdredacteur, tenzij deze niet op korte ter mijn kan worden gehoord.
HOOFDSTUK V VUT, PENSIOEN, LEVENSLOOP
Artikel 32
Vervallen
Artikel 32A Aanvullingsregeling m.i.v. 1-1-2006
32A.1
Er geldt een aanvullingsregeling (m.b.t. vrijwillig vervroegde uittreding uit de dienstbetrekking) met ingang van 1 januari 2006.
De regeling is nader uitgewerkt in het “Reglement Vrijwillig Vervroegd Uittreden m.i.v. 1-1- 2006” en wordt uitgevoerd door de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Tijdschriftjournalisten (Bijlage V bij deze CAO).
Leeftijd en dienstjaren
32A.2
Om aan de Aanvullingsregeling te kunnen deelnemen, dient de betrokken werknemer op 31 december 2004 55 jaar of ouder te zijn.
Overige voorwaarden
32A.3
Om aan de Aanvullingsregeling te kunnen deelnemen, dient de betrokken werknemer tevens te voldoen aan de overige bepalingen van het reglement als bedoeld in lid 1 van dit artikel.
Premie
32A.4
a. De premie voor de werknemers die op 31 december 2004 55 jaar of ouder waren, bedraagt 0
% van de bijdragegrondslag zoals bedoeld in artikel 4 van het in lid 1 van dit artikel bedoelde reglement.
b. Voor de werknemers die op 31 december 2004 55 jaar of ouder waren geldt dat zij een aanvullende VUT-bijdrage verschuldigd zijn ter grootte van de reguliere prepensioenpremie op 31 december 2005. De aanvullende verschuldigde VUT-bijdrage door deze werknemers blijft gehandhaafd tot de uittredingsrichtdatum.
c. De werkgever draagt de volledige premie af en is gerechtigd de helft van de sub a. en b. bedoelde premie op het bruto loon van de werknemer in mindering te brengen.
d. . Voor de werknemer, niet vallend onder lid a. en b. van dit artikel geldt dat d e vrijvallende premies na 31 december 2006 worden aangewend voor verbetering van de pensioenregeling van de werknemer en/of ten behoeve van de levensloopregeling.
Artikel 33 Uitkering bij overlijden
Uitkering bij overlijden
33.1
Indien een journalist overlijdt, zal aan zijn nagelaten betrekkingen een overlijdensuitkering worden verstrekt, gelijk aan het bedrag van het de journalist laatstelijk toekomende salaris over het resterende deel van de maand van overlijden plus de twee daarop volgende maanden.
Op dit bedrag zal door de werkgever in mindering worden gebracht, hetgeen de nagelaten betrekkingen ter zake van het overlijden van de journalist toekomt ingevolge de Ziektewet en/of de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet/de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Onder nagelaten betrekkingen wordt verstaan:
a. De langstlevende der echtgenoten mits dezen niet duurzaam gescheiden leefden:
b. Indien deze niet meer in leven is of echtgenoten duurzaam gescheiden leefden: de minderjarige wettige of erkende natuurlijke kinderen;
c. Indien er geen nagelaten betrekkingen zijn als in sub a en sub b van dit lid genoemd, zal de in dit artikel bedoelde uitkering tegen kwijting worden betaald aan diegene die door de overledene bij leven is aangewezen, mits deze zich kennelijk blijvend met de journalist had gevestigd in een leef/woonsituatie, welke vergelijkbaar is met die van gehuwden.
Xxxxxxxx aanwijzing dient geschied te zijn door deponering van een verklaring bij leven van de journalist bij de werkgever.
Aanvulling laatstgenoten salaris bij pensioenvoorziening
33.2
Indien de overleden journalist een pensioenvoorziening had, zal de werkgever aan de nagelaten betrekkingen nog één maand de uitkering aanvullen tot 100% van het door de overleden journalist laatstelijk genoten salaris.
Aanvulling laatstgenoten salaris zonder pensioenvoorziening
33.3
Indien de overleden journalist geen pensioenvoorziening had getroffen zal aan de nagelaten betrekkingen, gedurende nog zoveel maanden als het dienstverband heeft geduurd, na de in lid 1 bedoelde uitkering, een maandelijkse uitkering van 70% van het laatstgenoten salaris worden uitbetaald door de werkgever, tot een maximum van 15 maanden.
Laatstgenoten salaris
33.4
Onder laatstgenoten salaris wordt in dit artikel verstaan het salaris vermeerderd met de vakantietoeslag en een evenredig deel van de overeengekomen vaste salarisbestanddelen.
Artikel 34 Pensioen
Pensioen
34.1
De werkgever is gehouden een pensioenvoorziening voor de werknemers te hebben getroffen welke ten minste voldoet aan het gestelde in Bijlage III.
34.2
Vervallen.
Totstandkoming
34.3
Voorzover het pensioen niet is ondergebracht in een aparte stichting (waarbij overleg plaatsvindt tussen het bestuur en de deelnemersraad) wordt er naar gestreefd het pensioen te regelen op ondernemingsniveau met de OR. De wijze van totstandkoming op ondernemingsniveau kan door de vakorganisaties marginaal worden getoetst.
Artikel 34A
Vervallen
Artikel 34B Pensioenopbouw bij ouderschapsverlof
Voortzetting pensioenopbouw
Tijdens het ouderschapsverlof zal de pensioenopbouw worden voortgezet en zal de pensioenpremie worden geheven alsof door de journalist geen gebruik van ouderschapsverlof is gemaakt.
Artikel 34C Levensloopregeling
Verplichte aanbieding door werkgever
34C.1.
De werkgever is gehouden in het kader van de wettelijke levensloopregeling m.i.v. 1 januari 2006 een faciliteit aan te bieden. Afspraken daaromtrent worden op ondernemingsniveau gemaakt.
In Bijlage XII van deze CAO is een modelregeling opgenomen.
Vrijwillige deelname door werknemer
34C.2.
Werknemers kunnen op vrijwillige basis meedoen aan de levensloopfaciliteit, die door de werkgever wordt aangeboden.
Artikel 35 Werkgeversbijdrage
De werkgevers zullen bijdragen in de kosten van het vakbondswerk van de NVJ.
De werkgever is gehouden gedurende de looptijd van de CAO jaarlijks een bedrag af te dragen aan de werkgeversorganisatie ten bedrage van 0,06%, berekend over het premieloon over 12x de maand januari (resp. over 13x die periode) tot ten hoogste 1,5 maal het maximum premieloon WAO/WIA op jaarbasis, van de werknemers die in januari van dat jaar in dienst zijn bij de werkgever
(NB. Maximum premiegrondslag op peildatum 1 januari 2009 is: € 71.703,- en per 1-1-2010:
€ 73.073,-)
Dit bedrag wordt door de werkgeversorganisatie afgedragen aan de NVJ.
HOOFDSTUK VI STRUCTUURWIJZIGING
Artikel 36 Structuurwijziging
Structuurwijziging
36.1
De opinieweekbladuitgever, die voornemens is als gevolg van een structuurwijziging door opheffing van een zelfstandig opinieweekblad, samensmelting, samenwerking met een andere uitgever, dan wel anderszins, de werksituatie voor de opinieweekbladjournalisten ingrijpend te wijzigen, is gehouden in een zo vroeg mogelijk stadium, doch in ieder geval zodra de verwachting is gewettigd dat de structuurwijziging tot stand zal komen, daarvan mededeling te doen aan het bestuur van de NVJ, alsmede om - indien genoemd bestuur dit wenselijk acht - terstond de nodige mondelinge toelichting te verstrekken. Het bestuur van de NVJ is omtrent het medegedeelde tot geheimhouding gehouden tot het tijdstip waarop de structuurwijziging door de betrokken opinieweekbladuitgever bekend wordt gemaakt.
Indien een opinieweekbladuitgever, hetzij in samenhang met een beoogde structuurwijziging, hetzij als gevolg van een reeds eerder tot stand gekomen structuurwijziging, het voornemen heeft over te gaan tot een ingrijpende wijziging in de werksituatie van journalisten zal hij, zodra de verwachting is gewettigd dat deze wijziging tot stand zal komen, in elk stadium van de uitwerking van de plannen het bestuur van de NVJ onverwijld raadplegen. Hij zal geen maatregelen treffen, waarbij de ideële en/of materiële positie van de journalisten in het geding is, dan na voorafgaand overleg met het bestuur van de NVJ. Dit bestuur is, tenzij anders is overeengekomen, tot geheimhouding gehouden tot het tijdstip waarop een en ander door de opinieweekbladuitgever wordt bekend gemaakt.
Onverminderd het overigens in dit lid bepaalde zal de opinieweekbladuitgever, die een andere vakvereniging dan de NVJ over een structuurwijziging of de voorgenomen of mogelijke uitvoering daarvan op enigerlei wijze inlicht, resp. bij enige vorm van overleg daarover betrekt, te zelfder tijd gelijk handelen ten aanzien van de NVJ.
Mededeling aan de werkgeversorganisatie, NVJ en redactiecommissie
36.2
Zodra het overleg over een structuurwijziging tot overeenstemming heeft geleid, dient zulks aan de besturen van de werkgeversorganisatie en de NVJ te worden medegedeeld. Op hetzelfde tijdstip zal ook de redactiecommissie resp. redactievertegenwoordiger - zo nodig vertrouwelijk - worden ingelicht en geraadpleegd over de uitwerking en de uitvoering van de desbetreffende overeenkomst, voorzover deze onmiddellijk of op den duur van invloed kan zijn op de positie van de redactie.
Wijziging samenstelling redactie
36.3
Zodra in beginsel tot een structuurwijziging is besloten, kan de samenstelling van de redactie slechts na overleg met de hoofdredactie en NVJ worden gewijzigd.
Bij de vervulling van ontstane vacatures dient rekening te worden gehouden met de mogelijke gevolgen van de structuurwijziging.
Xxxxxxxxx positie journalist
36.4
Indien een wijziging in de positie van een journalist zich voordoet in een tijdvak van twee jaar voorafgaande aan of volgende op het intreden van een wijziging in de werksituatie, als bedoeld in
lid 1 van dit artikel, zal de Raad van Uitvoering, indien tussen bedoelde wijzigingen verband blijkt te bestaan, op verzoek van de betrokken journalist beslissen welke op structuurwijziging betrekking hebbende bepalingen van deze CAO te zijnen aanzien dienen te worden toegepast, dan wel bij gebreke van dier, op welke schadeloosstelling hij eventueel aanspraak kan maken.
Artikel 37 Overneming van het dienstverband bij structuurwijziging
Overneming dienstverband
37.1
Bij verkoop van een opinieweekblad of elke andere structuurwijziging die in beginsel de mogelijkheid inhoudt dat het dienstverband dat tussen journalisten en een opinieweekbladuitgever bestaat (deze uitgever verder “verkoper” te noemen) wordt overgenomen door een andere uitgever (deze uitgever verder ”verkrijger” te noemen), gelden onderstaande bepalingen.
Niet-overneming dienstverband
37.2
De verkrijger zal binnen een maand nadat de structuurwijziging bekend is gemaakt, aan de in lid 1 bedoelde journalisten hoofdelijk meedelen of hij het dienstverband wenst over te nemen.
In geval hij het dienstverband niet overneemt, dan wel een mededeling als hiervoor bedoeld achterwege laat, kan de verkoper het slechts doen eindigen met inachtneming van het in artikel 38 bepaalde.
Handhaving arbeidsvoorwaarden
37.3
Bij overneming van het dienstverband mogen de arbeidsvoorwaarden van de journalist (zijn pensioenregeling daaronder begrepen) niet in voor hem nadelige zin worden gewijzigd, tenzij met goedkeuring van de Raad van Uitvoering.
Kortere aanvullingstermijnen
37.4
In de gevallen, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, kan de Raad van Uitvoering op verzoek van de betrokken uitgever bepalen, dat kortere termijnen dan de in artikel 38 genoemde termijnen in acht mogen worden genomen, indien de Raad, na afweging van de belangen van alle betrokkenen, zulks redelijk oordeelt.
Ontslag journalist
37.5
Indien een journalist, als bedoeld in lid 1, niet bereid is in dienst van de verkrijger te treden, resp. indien omtrent een eventuele wijziging van zijn functie of taak geen overeenstemming kan worden bereikt, zal hij slechts kunnen worden ontslagen met inachtneming van het in artikel 38 bepaalde, met dien verstande evenwel dat de Raad van Uitvoering op verzoek van de betrokken uitgever, bevoegd zal zijn de in dat artikel genoemde termijnen te verkorten.
Indien een journalist, als bedoeld in lid 1, niet bereid is in dienst van de verkrijger te treden, uitsluitend omdat hij zich niet kan verenigen met een door de verkrijger noodzakelijk geachte wijziging van zijn woonplaats, is het in de vorige alinea bepaalde op hem van overeenkomstige toepassing ingeval redelijkerwijze niet van hem kan worden gevergd dat hij zich met de bedoelde wijziging verenigt.
Beëindiging dienstverband na voortzetting
37.6
Indien het dienstverband met een journalist is voortgezet, zal de verkrijger, behoudens een dringende reden, deze journalist binnen twee jaar slechts kunnen opzeggen met inachtneming van de in lid 4 en volgende van artikel 38 vervatte bepalingen. Wordt een journalist na bedoelde twee jaar door de verkrijger ontslagen met ingang van een datum waarop hij, indien het dienstverband bij de structuurwijziging niet zou zijn voortgezet, nog recht had kunnen doen gelden op het ontvangen van uitkeringen krachtens lid 5 en volgende van artikel 38, dan is de verkrijger - behoudens bij ontslag wegens dringende reden - gehouden het bepaalde in de leden 4 en volgende van artikel 38 ten aanzien van deze journalist toe te passen.
Voor deze toepassing wordt de journalist geacht ten tijde van de overneming van zijn dienstverband te zijn ontslagen en gedurende het aantal maanden dat het dienstverband heeft voortgeduurd de voor die maanden voorgeschreven uitkering te hebben ontvangen.
Bevordering naleving CAO
37.7
Indien een uitgever de exploitatie van een door hem uitgegeven opinieweekblad overdraagt aan een andere persoon of onderneming in wiens of welker dienst een of meer van de aan dat opinieweekblad verbonden journalisten krachtens arbeidsovereenkomst werkzaam zijn of indien een uitgever van een opinieweekblad zich op enige soortgelijke wijze bedient van zodanige personen of ondernemingen, is die uitgever tegenover de bedoelde journalisten gebonden met deze personen of ondernemingen overeen te komen met alle ter beschikking staande middelen te bevorderen dat de bepalingen van deze CAO, voorzover rechtens mogelijk, ten aanzien van deze journalisten toepassing vinden als waren zij in dienst van die uitgever.
Artikel 38 Ontslag ten gevolge van structuurwijziging
Beëindiging dienstverband
38.1
Indien een opinieweekbladuitgever ten gevolge van of in verband met een structuurwijziging, als bedoeld in artikel 36, lid 1, de dienstbetrekking met bij deze uitgever werkzame journalisten wenst te doen beëindigen, zal hij gehouden zijn te hunnen opzichte de in lid 4 en volgende leden van dit artikel vervatte regelingen toe te passen.
Ontheffing uit functie
38.2
Indien de gevolgen van een structuurwijziging voor een journalist van zo ingrijpende aard zijn dat van hem om principiële redenen, verband houdende met zijn levensbeschouwelijke of politieke beginselen, in redelijkheid niet kan worden gevergd dat hij de hem opgedragen werkzaamheden geheel of ten dele blijft verrichten, zal hij, zodra hij zijn gemotiveerd standpunt schriftelijk via de hoofdredactie ter kennis van de directie heeft gebracht, van zijn desbetreffende verplichtingen zijn ontheven en slechts kunnen worden ontslagen met inachtneming van het in lid 1 van dit artikel bepaalde.
Indien de directie de door de journalist aangevoerde bezwaren niet van principiële aard acht, en de journalist na kennisneming van de hem, eveneens schriftelijk mede te delen of te bevestigen, zienswijze van de directie in zijn standpunt volhardt, zal de Raad van Uitvoering op verzoek van de meest gerede partij omtrent de gegrondheid van de bezwaren van de journalist een beslissing nemen.
Hangende deze beslissing zullen aan de betrokken journalist slechts die journalistieke werkzaamheden kunnen worden opgedragen, waarvan de uitvoering, gelet op de door hem aangevoerde principiële bezwaren, in redelijkheid van hem kan worden gevergd.
Wijzigingen in functie of functie-eisen
38.3
Indien bij een structuurwijziging de opinieweekbladuitgever bereid is het met een journalist bestaande dienstverband voort te zetten, doch omtrent een eventuele wijziging van zijn functie of taak geen overeenstemming kan worden bereikt, is het bepaalde in artikel 37, lid 5, eerste alinea, van overeenkomstige toepassing.
Indien de opinieweekbladuitgever het met een journalist bestaande dienstverband wil voortzetten, doch deze laatste daartoe niet bereid is, uitsluitend omdat hij zich niet kan verenigen met een door de opinieweekbladuitgever noodzakelijk geachte wijziging van zijn woonplaats, is het bepaalde in artikel 37, lid 5, tweede alinea, van overeenkomstige toepassing.
Bruto salaris
38.4
Indien een journalist voor het einde van de in artikel 30 bedoelde opzegtermijn elders een functie aanvaardt, heeft hij aanspraak op het bruto salaris dat hij in de periode gelegen tussen het tijdstip van de beëindiging van het dienstverband en het einde van de anders geldende opzegtermijn zou hebben genoten. Indien de journalist deze functie heeft aanvaard met een proeftijd zoals bepaald in artikel 29, lid 3 kan hij, indien de aanstelling niet wordt gevolgd door een vast dienstverband, aanspraak maken op de in de leden 5 en volgende opgenomen regelingen voorzover deze te zijnen opzichte nog zouden gelden indien hij niet vervroegd zijn dienstverband zou hebben beëindigd en onder verrekening van het eventueel reeds ontvangene wegens vervroegd vertrek.
Duur en hoogte van de aanvulling
38.5
Na ontslag t.g.v. structuurwijziging wordt de WW-uitkering gedurende de eerste 4 maanden aangevuld tot 95% bruto en daarna tot een navolgend gedifferentieerd aanvullingsniveau:
- bij een fulltime salaris tot € 3.000,- : aanvulling tot 89% bruto
- bij een fulltime salaris van € 3.000,- tot € 4.000,- : aanvulling tot 87% bruto
- bij een fulltime salaris van € 4.000,- en hoger : aanvulling tot 85% bruto van het laatst verdiende brutoloon gedurende een periode die gelijk staat aan:
* 60% van de periode waarop recht bestaat op een WW-uitkering voor tijdschriftjournalisten die op de datum van het ontslag nog geen 40 jaar zijn en nog geen 10 jaar in dienst zijn;
* 80% van de WW-periode voor tijdschriftjournalisten die 40 jaar of ouder zijn maar nog geen 50 jaar en nog geen 10 jaar in dienst;
* de gehele WW-periode voor journalisten die op de datum van ontslag tenminste 10 jaar in dienst zijn of 50 jaar zijn of ouder;
* er geldt een minimum aanvullingstermijn van 6 maanden.
* De aanvullingen worden geïndexeerd met de structurele loonstijgingen ingevolge de XXX XXXX
Indien recht op VUT
38.6
a. Journalisten van 58 jaar en ouder en geboren in 1949 of eerder, die wegens ontslag na structuurwijziging in aanmerking komen voor een uitkering krachtens de Werkloosheidswet, ontvangen van de (ex) werkgever de aanvulling als bedoeld in artikel 38 lid 5 tot aan de de VUT- gerechtigde leeftijd. Vanaf de VUT-gerechtigde leeftijd bestaat de mogelijkheid vervroegd uit te treden.
b. Indien vervroegde uittreding nog niet mogelijk is op grond van het niet voldoen aan het zgn. 10-dienstjarencriterium, behoudt de (ex) journalist recht op deze aanvulling tot aan het moment dat hij/zij VUT-gerechtigd wordt.
Indien géén recht op VUT
38.7
a. Voor de oudere tijdschriftjournalisten, die op moment van ontslag 60 jaar of ouder zijn en geen gebruik meer kunnen maken van de VUT overgangsregeling, is een 60+ regeling afgesproken. Deze regeling vervangt de bestaande 58+ regeling. De WW-uitkering wordt gedurende de eerste 4 maanden aangevuld tot 95% bruto en daarna tot het onder punt 2 aangegeven aanvullingsniveau van het laatst verdiende brutoloon voor de verschillende salariscategorieën. De aansluitende IOW-uitkering wordt tot aan de pensioengerechtigde leeftijd aangevuld tot 70% van het laatst verdiende brutoloon, onder verrekening van de tussen 2002 en 2006 opgebouwde prepensioenaanspraken. Een deel of de gehele aanvullingsverplichting wordt als een bruto kapitaaluitkering uitgevoerd, op basis van de contante waarde van het moment van uitkering.
b. Voor 58- en 59-jarigen wordt een tijdelijke afspraak gemaakt over een beperkte aanvulling op de IOW-uitkering gedurende maximaal de looptijd van de nieuwe CAO PUOP. Daarbij is nadrukkelijk afgesproken dat de tijdelijke regeling bij ommekomst van de nieuwe CAO komt te vervallen. De aanvulling op de IOW-uitkering kan worden afgesproken tot 70% bruto over een periode van maximaal 8 maanden. De totale aanvullingsverplichting wordt als een bruto kapitaaluitkering uitgevoerd op basis van de contante waarde.
c. Voor 53-plussers wordt een tijdelijke afspraak gemaakt over een beperkte aanvulling
op de IOW-uitkering gedurende maximaal de looptijd van de nieuwe CAO PUOP. Daarbij is nadrukkelijk afgesproken dat de tijdelijke regeling bij ommekomst van de nieuwe CAO komt te vervallen. De aanvulling op de IOW-uitkering kan worden afgesproken tot 70% over een periode van maximaal 4 maanden. De totale aanvullingsverplichting wordt als een kapitaalsuitkering uitgevoerd op basis van de contante waarde.
Reparatie tijdelijke WW-gat 58+
38.8
Voor journalisten van wie de WW-uitkering eindigt in verband met de maximering van de duur van deze uitkering tot drie jaar en twee maanden voordat de VUT-uittredingsrichtdatum is bereikt, wordt de ingangsdatum van de VUT-uitkering vervroegd zodat deze uitkering aansluit op de WW-uitkering.
De door deze vervroeging verlaagde VUT-uitkering zal door de werkgever worden aangevuld tot 75% bruto van de uitkeringsgrondslag zoals omschreven in artikel 9 van het VUT-reglement (Bijlage V van deze CAO).
Aanvulling op lager salaris
38.9
De journalist die wegens het vervallen van zijn functie buiten het bedrijf resp. concern een werkkring aanvaardt tegen een lager salaris, komt - voorzover hiervoor geen wettelijke voorzieningen bestaan - gedurende de voor hem geldenden aanvullingsperiode in aanmerking voor een aanvulling tot het laatst verdiende bruto salaris. De aanvulling bedraagt ten hoogste het bedrag aan bruto aanvullingen dat de werknemer zou hebben ontvangen indien artikel 1 van deze bijlage op hem van toepassing zou zijn. Deze uitkering is slechts verschuldigd indien tijdig deugdelijke loonspecificaties worden overgelegd.
Opschorting verplichting werkgever
38.10
Indien de journalist overeenkomstig het bepaalde in artikel 29, lid 1, een dienstbetrekking op proef aanvaardt, zullen de verplichtingen die ingevolge dit artikel te zijnen opzichte anders nog bestaan - behoudens dan die welke uit het hierboven in lid 9 bepaalde zouden kunnen voortvloeien - slechts worden opgeschort; zij herleven voor het niet nagekomen gedeelte indien de aanstelling op proef niet wordt gevolgd door een vast dienstverband.
Opleiding en outplacement
38.11
In het geval dat een bij een structuurwijziging betrokken tijdschriftjournalist (jonger dan 60 jaar) kan aantonen dat sprake is van onvoldoende investering gedurende zijn/haar
dienstverband in opleiding en scholing, is de werkgever gehouden om een bedrag ter beschikking te stellen ten behoeve van extra opleiding (€ 2.500,-) en outplacement (€ 2.500,-), met name indien de tijdschriftjournalist niet in de gelegenheid wordt gesteld gebruik te maken van een herplaatsings- of zoektermijn.
Voortzetting pensioenregeling
38.12
Gedurende de WW aanvullingsperiode wordt de pensioenregeling onder de geldende voorwaarden voortgezet. In verband met het vervallen, naar verwachting in 2010, van de zogeheten FVP (een regeling, waarbij het werknemersdeel in de pensioenpremie door de overheid wordt gecompenseerd), geldt voor de 60+ regeling dat de pensioenregeling dan ook zal worden voortgezet, met dien verstande dat de pensioenpremie conform de geldende premieverdeling (werkgevers-/werknemersdeel) voor rekening komt van werkgever en tijdschriftjournalist
Paritair overleg tussen contractspartijen
38.13
Maatregelen van de overheid die een materiële wijziging van de rechten en verplichtingen, voortvloeiend uit deze afspraken tot gevolg hebben, leiden tot een overlegplicht en eventuele onderhandelingsplicht tussen de contractspartijen.
HOOFDSTUK VII TOEZICHT OP DE NALEVING VAN DE CAO
Artikel 38A Bedrijfstakbureau
Bedrijfstakbureau
38A.1
Er is een Stichting Bedrijfstakbureau voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf (xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxx.xx). Het doel van de stichting is het uitvoeren van taken ter zake van: de uitvoering van afspraken, volgend uit de CAO of gemaakt op bedrijfstakniveau in de sector Uitgeverijbedrijf, in opdracht van CAO-partijen en/of door of namens CAO-partijen opgerichte fondsen en/of stichtingen op het terrein van het sociaal beleid in de meest ruime zin.
Premie
38A.2
De werkgever is met ingang van 1 januari 2009 aan de Stichting jaarlijks een bijdrage verschuldigd van 0,03% op jaarbasis berekend over het premieloon over 12 x de maand januari (resp. over 13 x die periode) tot ten hoogste 1,5 maal het maximum premieloon WAO/WIA op jaarbasis, van de werknemers die in januari van dat jaar in dienst zijn bij de werkgever
(NB. Maximum premiegrondslag op peildatum 1 januari 2009 is: € 71.703,- en per 1-1-2010: € 73.073,-)
Artikel 39 Redactiecommissie en redactie-
vertegenwoordigers
Redactiecommissie
39.1
Teneinde het overleg van de bij een uitgever van een opinieweekblad werkzame journalisten met de directie en de hoofdredactie omtrent de toepassing van deze CAO, alsmede omtrent de werkomstandigheden der journalisten, te bevorderen, zijn de journalisten bij elk werkgever, waarbij meer dan zes opinieweekbladjournalisten in vaste dienst werkzaam zijn, verplicht een redactiecommissie van tenminste twee leden in te stellen.
Vaststelling aantal commissieleden
39.2
Bij de in lid 1 bedoelde berekening van het aantal journalisten, welke bij een werkgever in dienst zijn, telt of tellen de hoofdredacteur of hoofdredacteuren niet mee.
Verkiesbaarheid
39.3
Tot lid van de redactiecommissie zijn verkiesbaar journalisten in dienst van de werkgever, die bij wijze van hoofdberoep werkzaam zijn voor een opinieweekblad en die lid zijn van de NVJ.
De verkiezing geschiedt door de journalisten.
De termijn van benoeming en de wijze van verkiezing worden bij elke werkgever in onderling overleg geregeld.
Periodiek overleg met directie en hoofdredactie
39.4
Het overleg tussen de redactiecommissie, de directie en de hoofdredactie zal geschieden op in onderling overleg vast te stellen periodieke tijdstippen, doch tenminste tweemaal per jaar, alsmede wanneer de redactiecommissie, de directie of de hoofdredactie, daartoe het verlangen te kennen geeft met opgave van de te behandelen onderwerpen.
In dit overleg dient de directie mede aan de hand van concrete bedrijfsgegevens aan te geven welke gevolgen de tot dusver gerealiseerde arbeidsduurverkorting naar haar mening heeft gehad op de redactionele bezetting, rekening houdend met andere processen die van invloed zijn geweest op deze bezetting.
Aan het begin van ieder kalenderjaar en voorts telkenmale wanneer vorenbedoeld overleg zulks vordert, zal de directie aan de redactiecommissie de gegevens verstrekken, die nodig zijn ter beoordeling van de rechtspositie der journalisten.
Redactievertegenwoordiger
39.5
Bij elke uitgeverij, waarbij niet meer dan zes, doch tenminste twee opinieweekbladjournalisten in dienst zijn, wordt het overleg van directie en hoofdredactie met deze journalisten gevoerd door een redactievertegenwoordiger.
De leden 1 tot en met 4 van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing.
Goede samenwerking
39.6
In alle uitgeverijen zullen de betrokkenen ernaar streven in een geest van goede samenwerking en van onderling begrip voor elkanders verantwoordelijkheid alle rijzende kwesties tot een oplossing te brengen.
Beroep op Raad van Uitvoering
39.7
Indien bij toepassing van één der hiervoor vermelde bepalingen een zodanig gebrek aan overeenstemming bestaat, dat de krachtens deze bepalingen beoogde regeling niet tot stand komt, is de Raad van Uitvoering - indien te dier zake een beroep op hem wordt gedaan - bevoegd, zulks aan te merken als een geschil en bij wijze van bindend advies een dergelijke regeling vast te stellen.
Toelichting
Het is de taak van de redactiecommissie toe te zien op de naleving van de CAO en op de werkomstandigheden van de journalisten. Daartoe kan de redactiecommissie in overleg treden met de directie en hoofdredactie. Krachtens lid 4 kunnen redactiecommissie, directie en hoofdredactie onderling periodieke tijdstippen vaststellen maar dat sluit overleg op verzoek van een der drie partijen uiteraard niet uit.Het overleg zal minstens tweemaal per jaar dienen te geschieden.
Het toezicht op de naleving van de CAO en de werkomstandigheden van de journalist houdt tevens in het toezicht op de naleving van in dit kader gemaakte afspraken.
Het behoort aldus tot de taak van de redactiecommissie erop toe te zien dat overmatige werktijden in vrije tijd worden gecompenseerd; dit heeft tot gevolg dat de redactiecommissie, wanneer zij structurele problemen signaleert in de werktijden van de journalist, de taak heeft directie en hoofdredactie te wijzen op mogelijke onderbezetting van de redactie of op de noodzaak van nadere organisatorische maatregelen.
In het algemeen kan gezegd worden dat, waar van werktijdverkorting sprake is - bijvoorbeeld voor oudere journalisten, uitbreiding van de vakantie, invoering van educatief verlof e.d. - de redactiecommissie erop dient toe te zien dat deze lasten niet worden afgewenteld op de andere journalisten.
Tenslotte kan het vanuit het oogpunt van de werkomstandigheden van de journalisten tot de taak van de redactiecommissie behoren erop toe te zien dat vacatures zo snel mogelijk worden vervuld. Onder vacature wordt verstaan iedere negatieve afwijking van de normbezetting zoals deze bezetting per redactie is vastgelegd in het jaarplan van de begroting, omgerekend op fulltime basis. Indien geen jaarplan en begroting aanwezig zijn, wordt de bestaande bezetting beschouwd als minimale normbezetting.
Bij de uitvoering van het onderhavige artikel zal wel rekening dienen te worden gehouden met de competentie van de eventueel in de onderneming aanwezige ondernemingsraad. De taak van de redactiecommissie dient ook onderscheiden te worden van die van de op grond van artikel 13 ingestelde redactieraad.
In de redactieraad wordt voornamelijk overleg gepleegd over de inhoudelijke aspecten van de journalistiek bij het desbetreffende tijdschrift.
De redactiecommissie daarentegen houdt zich met het oog op de desbetreffende CAO-bepalingen bezig met de werkomstandigheden.
Artikel 39A Vakbondswerk in de onderneming
Contacten tussen werkgever en vakvereniging
39A.1
Contacten tussen werkgever en de vakvereniging vinden plaats via de bestuursleden en secretarissen van de vakvereniging eventueel vergezeld van onbezoldigde vakbondsfunctionarissen.
Toegang tot de onderneming
39A.2
Ten behoeve van contact met hun leden hebben bestuursleden en secretarissen van de vakvereniging toegang tot de onderneming. Tevoren zullen over dergelijke contacten afspraken met de werkgever worden gemaakt, of deze zullen vooraf worden gemeld.
Informatieplicht
39A.3
Indien de vakvereniging daarnaast, ten behoeve van haar activiteiten binnen de onderneming, een formele organisatievorm heeft ingesteld met eigen taken en bevoegdheden binnen en onder verantwoordelijkheid van de vakvereniging, zal zij de werkgever hiervan tijdig op de hoogte stellen en daarbij tevens de samenstelling van dit orgaan bekend maken.
Faciliteiten
39A.4
De werkgever verleent de volgende faciliteiten ten behoeve van de communicatie tussen de leden van de vakvereniging in de onderneming enerzijds en tussen de bestuursleden en secretarissen anderzijds.
a. het bekend maken van de namen van vertegenwoordigers of contactpersonen van de vakvereniging;
b. het aankondigen van vergaderingen van de vakvereniging;
c. het publiceren van beknopte verslagen van de vergaderingen als sub b bedoeld;
d. de kandidaatstelling van leden voor de ondernemingsraad;
e. het doen van mededelingen van zakelijke en informatieve aard betreffende de activiteiten van de werkgever.
De bestuursleden en/of secretarissen kunnen hiervoor gebruik maken van de geëigende interne publicatiemiddelen.
Vertegenwoordigers van de vakvereniging
39A.5
Onder vertegenwoordigers van de vakvereniging worden verstaan: leden van het bestuur, van de verenigingsraad, het afdelingsbestuur, en eventuele werknemersleden van een vakbondsdelegatie en daarmee krachtens artikel 13, lid 3 sub a gelijk te stellen verenigingsorganen.
Geen nadelige invloed
39A.6
Een vertegenwoordiger van een vakvereniging zal van het uitoefenen van deze functie geen nadelige invloed ondervinden in zijn financiële en maatschappelijke positie als journalist.
Ontslagbescherming
39A.7
Een vertegenwoordiger van een vakvereniging zal niet worden ontslagen, indien hij ook niet ontslagen zou worden als hij geen vertegenwoordiger zou zijn.
Artikel 39B Inhouding en afdracht vakbondscontributie
Faciliteit werkgever
39B.1
Werkgevers hebben de mogelijkheid om de vakbondscontributie van journalisten fiscaal te faciliteren, voor zover de journalist onder de CAO valt en is aangesloten bij één of meer bij deze CAO betrokken vakorganisaties.
Schriftelijk aanvragen
39B.2
De journalist, die van bovengenoemde faciliteit gebruik wenst te maken, dient dat schriftelijk aan de (loon)administratie van de werkgever te laten weten onder overlegging van een bewijs van zijn/haar lidmaatschap van de vakorganisatie.
Toelichting
Besluitvorming over de wijze waarop de verrekening van de vakbondscontributie plaatsvindt, wordt overgelaten aan het overleg op ondernemingsniveau.
Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
00X.0
De werkgever verrekent de vakbondscontributie met het bruto salaris dan wel met een eenmalige uitkering zoals winstdeling, 13e maand en dergelijke.
Fiscale erkenning
39B.4
De fiscaal-vriendelijke behandeling van de afdracht van de vakbondscontributie kan plaatsvinden zolang deze mogelijkheid door de desbetreffende belastinginspectie wordt goedgekeurd, dan wel door de fiscale wetgeving is toegestaan.
Toelichting
a. De aanpassing van het salaris dient realiteitswaarde te hebben.
b. De journalist dient zich te realiseren dat een lager loon leidt tot onder meer een lagere sociale zekerheidsuitkering en een lagere pensioenopbouw.
Artikel 40 Raad van Uitvoering
Raad van Uitvoering
40.1
Teneinde de getrouwe naleving van deze CAO te bevorderen wordt een Raad van Uitvoering ingesteld, - hierna te noemen Raad - waarvan samenstelling, taken, bevoegdheden en werkwijze zijn geregeld in het reglement van de Raad (Bijlage VIII).
Verplichte voorlegging
40.2
Werkgevers, journalisten en partijen bij deze CAO zijn verplicht ingeval van een geschil, klacht of verzoek naar aanleiding van deze CAO of uit hoofde van andere daartoe strekkende bepalingen, dezer ter behandeling voor te leggen aan de Raad.
Indiening
40.3
Geschillen, klachten of verzoeken als bedoeld in het vorige lid worden ingediend bij de secretariaten van de werkgeversorganisatie of de NVJ ter attentie van de Raad.
HOOFDSTUK VIII SLOTBEPALINGEN
Artikel 41 Duur der overeenkomst
Duur der overeenkomst
41.1
Deze CAO treedt in werking per 1 juli 2009 en eindigt van rechtswege, onverminderd het bepaalde in artikel 41.4, op 31 maart 2011.
41.2
Vervallen.
Uitzonderingen
41.3
De beëindiging van rechtswege van deze CAO als in lid 2 bedoeld, heeft geen betrekking op de geldingsduur van de artikelen 21B, 38A en 40 van deze CAO.
Bij de beëindiging van de werking van deze CAO zal de geldingsduur van deze artikelen stilzwijgend worden verlengd tot het moment waarop een nieuwe CAO tot stand is gekomen, tenzij partijen anders overeenkomen.
Vervroegde uittreding
41.4
De bepaling van artikel 32A met bijbehorend reglement Vrijwillig Vervroegd Uittreden m.i.v. 1- 1-2006 (Aanvullingsregeling, Bijlage V bij deze CAO), welke regeling wordt uitgevoerd door de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Tijdschriftjournalisten, heeft een geldingsduur van 1 juli 2009 t/m 31 maart 2011. CAO-partijen hebben de intentie de regeling na 31 maart 2011 voort te zetten.
Artikel 42 Tussentijdse herziening van de CAO
Tussentijdse herziening
Mochten zich ter zake van de regeling van salarissen in het maatschappelijk sociale verkeer ontwikkelingen voordoen, betrekking hebbende op de in deze CAO geregelde onderwerpen, dan zal - op voorstel van de meest gerede partij - tussen de werkgeversorganisatie en de NVJ terstond loyaal overleg worden gepleegd over een aanpassing van de CAO aan de nieuwe situatie.
Partij te ener zijde: Partij te anderer zijde:
PROTOCOLLAIRE BEPALINGEN
A.V.V.
1.
De algemeen verbindendverklaring van deze CAO zal worden aangevraagd.
Redactiestatuut
2.
De werkgeversorganisatie en de NVJ verplichten zich elke twee jaar overleg te plegen over een eventueel noodzakelijk geworden herziening van het model-redactiestatuut.
Bedrijfstakoverleg
3.
Partijen zijn overeengekomen regelmatig, doch tenminste eenmaal per jaar beraad te houden over de economische situatie en vooruitzichten van het tijdschriftuitgeverijbedrijf, in het bijzonder ten aanzien van de werkgelegenheid.
Dit beraad heeft ten doel relevante informatie te verkrijgen teneinde de ontwikkelingen van de werkgelegenheid continu en systematisch te volgen.
De werkgeversorganisatie zal binnen dit kader aan de NVJ de volgende informatie verstrekken met betrekking tot de ontwikkeling van de personeelsbezetting:
Aantal personen:
1. Personeelsbestand aan het begin van de periode:
2. Uitdiensttreding:
- als gevolg van XXX, pensioen, overlijden:
- op initiatief van de werknemer:
- op initiatief van de werkgever:
3. Indiensttreding:
4. Personeelsbestand aan het eind van de periode: alsmede informatie over de personeelssamenstelling M/V, en over het aantal voltijd- en deeltijdcontracten.
Prikkels ziekteverzuim
4.
Partijen zien in de huidige situatie bij het huidige ziekteverzuimpercentage geen aanleiding tot het opnemen in de CAO van prikkels ter terugdringing van het ziekteverzuim, maar behouden zich het recht voor bij wijziging van de omstandigheden de invoering van prikkels opnieuw in overweging te nemen.
M/V
5.
Afgesproken is een inventarisatie onder de aangesloten ondernemingen van vrouwelijke journalisten in de sector publieks- en opinietijdschriften, gekoppeld aan functie en beloning in vergelijking tot mannelijke journalisten in deze sector.
Aanvang CAO-besprekingen
6.
Drie maanden voor het einde van het contract zullen partijen met elkaar in overleg treden met betrekking tot de totstandkoming van een nieuw contract.
7.
Vervallen
Xxxxxxx, hergebruik en misbruik van redactionele bijdragen
8.
De paritaire studiecommisie, belast met de taak te inventariseren hoe de praktijk is inzake ‘gebruik, hergebruik en misbruik’ van redactionele bijdragen die door journalisten in dienstverband zijn vervaardigd, zet haar werkzaamheden voort en brengt zo spoedig mogelijk verslag van haar bevindingen uit aan CAO-partijen.
Indien CAO-partijen beide constateren dat er sprake is van een problematische situatie, zal er door de paritaire studiecommissie verder worden gestudeerd worden op een procedure ter voorkoming van dergelijke problematische situaties.
Persoonlijke ontwikkeling
9.
CAO-partijen hebben afgesproken dat een evaluatie-onderzoek zal plaatsvinden naar de uitvoering van de CAO-afspraken met betrekking tot opleidingsbeleid (waaronder opleidingsplannen). Op basis hiervan zal aan CAO-partijen worden gerapporteerd.
Afgesproken is dat werkgevers bereid zijn informatie te geven of er systematisch met functionerings-, beoordelings- en loopbaanontwikkelingsgesprekken wordt gewerkt binnen de afzonderlijke uitgeverijen
Rapportage contacten voor bepaalde tijd
10.
Afgesproken is dat werkgevers bereid zijn informatie (over aantallen, verlengingen en omzettingen naar vaste dienstverbanden) te verstrekken over tijdelijke contracten binnen de afzonderlijke uitgeverijen
Opleiding leerlingjournalisten
11.
Zolang geen bepalingen omtrent opleiding van leerling-journalisten in de CAO zijn opgenomen, zullen geen leerling-journalisten worden aangetrokken, tenzij de uitgever tevoren overleg pleegt met de NVJ inzake o.a. een leerplan.
Geen discriminatie
12.
Het is de werkgever niet toegestaan om onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen, hetzij direct, hetzij indirect. Het is echter wel toegestaan om een onderscheid te maken door personen van een bepaald geslacht in een bevoorrechte positie te plaatsen met de bedoeling feitelijke ongelijkheden op te heffen. In het kader van de rapportage werkgelegenheid worden inlichtingen verstrekt per functie-niveau omtrent de samenstelling van het personeelsbestand naar mannen en vrouwen in de respectievelijke bedrijven.
Xxxxxxxxxxxxxxxxx
00.
Partijen bevelen de werkgever dringend aan een spaarloonregeling in te voeren zoals bedoeld in de wet Vermeend/Vreugdenhil.
Een modelreglement van een spaarloonregeling is opgenomen in Bijlage XI.
Xxxxxxxxxx met freelance journalisten
14.
Alle geschillen, voortvloeiend uit een overeenkomst tot het verrichten van journalistieke diensten tussen een free lance journalist en een uitgever van een Opinieweekblad, kunnen door de meest gerede partij voor bindend advies voorgelegd worden aan de Raad van Uitvoering, als bedoeld in artikel 40. De Raad zal een beslissing nemen aan de hand van de tussen partijen geldende overeenkomst, de bepalingen van deze CAO en voorts alle verdere relevante feiten en omstandigheden.
Arbocatalogus
15.
CAO-partijen hebben een arbocatalogus ontwikkeld ten behoeve van de uitgeverijsector. De arbocatalogus is beschikbaar via xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxx.xx
Mantelpolis Zorgverzekering
16.
M.i.v. 1 januari 2006 zal op bedrijfstakniveau een faciliteit worden aangeboden ten behoeve van een zorgverzekering in de vorm van een mantelpolis.
Op concernniveau wordt aanbevolen een collectieve verzekering af te sluiten.
Onderzoek naar wenselijkheid van en mogelijkheden tot scholing resp. instroom van journalisten
17.
Er wordt een paritaire studiecommissie ingesteld die gedurende de looptijd van de CAO een inventariserend onderzoek doet naar de wenselijkheid van aanvullende CAO-afspraken ter stimulering van het volgen van opleidingen door journalisten in de sector. Voorts doet de commissie onderzoek naar de wenselijkheid resp. de mogelijkheid van een zgn. instroomproject
t.b.v. jonge journalisten. De commissie rapporteert vòòr 1 april 2011 aan CAO-partijen, inclusief een kostenraming.
Leeftijdsfasegericht personeelsbeleid
18.
In het kader van het stimuleren van leeftijdsfasegericht personeelsbeleid binnen de ondernemingen in de sector zijn twee instrumenten ontwikkeld: een model loopbaanscan ten behoeve van de werknemers in de ondernemingen en een voorbeeldbeleid t.b.v. de werkgevers. Beide instrumenten zijn te vinden op xxx.xxxxxxxxxxxxxx.xx.
Paritaire werkgroep “Modernisering van de CAO”
19.
CAO-partijen hebben afgesproken een paritair samengestelde werkgroep in te stellen om gedurende de looptijd van deze CAO te komen tot modernisering van de CAO, inclusief verlofregelingen en arbeidstijden gerelateerd aan de inmiddels vigerende wet- en regelgeving. De paritaire redactiecommissie zal zich voorts richten op het zoveel mogelijk uniformeren van teksten in de CAO’s PU en OP (gelijke/gelijkwaardige regelingen gelijk verwoorden). Bij deze modernisering kunnen ook de CAO’s VAK en BTU worden betrokken en de betreffende partijen worden uitgenodigd.
De commissie rapporteert vóór 31 december 2008.
Evaluatie Functiewaarderingssysteem Hay
20.
Gedurende de looptijd van de CAO wordt in opdracht van het Bedrijfstakbureau de toepassing van het vigerende functie-indelingsysteem in de CAO geëvalueerd.
Voorlichting over het redactiestatuut
21.
Door werkgevers en de NVJ zal aan redactieraden voorlichting worden gegeven over inhoud en werking van het redactiestatuut.
Opleidingsbudgetten
22.
Werkgevers zijn desgevraagd bereid om inzicht te geven aan de NVJ in de opleidingsbudgetten binnen de onderneming.
Vrijval VUT-premies
23.
Werkgevers zullen desgevraagd aan de NVJ inzage geven in de besteding van de premievrijval in 2006 i.v.m. afschaffing prepensioen en VUT.
Integratie van de CAO’s
24
Een paritaire studiecommissie richt zich op de integratie van de CAO voor Publiekstijdschriftjournalisten en de CAO voor Opinieweekbladjournalisten per 1 april 2011. De commissie rapporteert vòòr 1 januari 2011.
Bijlage I-A Functieniveaugroepen
1. Functieniveaugroepen
De functieniveaugroepen 1 t/m 5 en A t/m C maken met ingang van 1 juli 2006 onderdeel uit van het erkende functieindelingsinstrument voor Publiekstijdschrift - en Opinieweekbladjournalisten. Kern van het indelingsinstrument is de op de Hay-methode gebaseerde functiegebouw, waarin de functiegroepen zijn ondergebracht. Het functiegebouw is hierna in zijn geheel opgenomen.
De salarisschalen behorende bij de functiegroepen zijn eveneens hierna opgenomen. Het salarisgebouw vindt aansluiting op de niveaus 1 t/m 5 uit de functiematrix.
2. Functieniveaumatrix
Functie -niveau | Hoofdredactie | Vormgeving | Redactie | |||
C | Hoofdredacteur A | PU | ||||
B | Hoofdredacteur A Hoofdredacteur B | OP PU | ||||
A | Hoofdredacteur B Hoofdredacteur C Adj.-hoofdredacteur A Adj.-hoofdredacteur A | OP PU PU OP | Art director A | |||
5 | Adj.-hoofdredacteur B Hoofdredacteur X Xxx.-hoofdredacteur X | XX OP OP | Art director B | Chef redactie Chef deelredactie Redacteur A Redacteur A | PU OP OP PU | |
4 | Chef vormgeving Vormgever A | Chef eindredactie Redacteur B Redacteur B | OP PU | |||
3 | Vormgever B | Eindredacteur A Redacteur C Redacteur C | OP PU | |||
2 | Technisch eindredacteur | PU | Eindredacteur B Redacteur D Redacteur D | OP PU | ||
1 | Redacteur E | PU |
PU = Publiekstijdschriftjournalisten OP = Opinieweekbladjournalisten
3. Bijzondere indelingsregels m.b.t. leerlingjournalisten
Voor wat betreft de indeling van de leerlingjournalist geldt dat deze functie in de regel vergelijkbaar is met de lichtste vorm van de redacteursfunctie PU.
4. Volledig functie-indelingsinstrument
Voor het volledige functie-indelingsinstrument wordt verwezen naar het Handboek “Functieprofielen en Functieniveaumatrix CAO voor Publiekstijdschriftjournalisten en CAO voor Opinieweekbladjournalisten” en de bijbehorende voorlichtingsbrochure “Functie- indelingssysteem en loongebouw behorende bij de CAO PUOP”.
De integrale tekst van het functie-indelingsinstrument inclusief de onderliggende functie- omschrijvingen, is verkrijgbaar op CD-ROM bij het Vaksecretariaat Sociale Zaken van het Nederlands Uitgeversverbond, Postbus 12040, 1100 AA Amsterdam Z.O.
De integrale tekst van de voorlichtingsbrochure “Functie-indelingssysteem en loongebouw behorende bij de CAO PUOP” staat ook vermeld op de web site xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxx.xx => Downloads en op xxx.xxxxxxxxxx.xx
Bijlage I-B Salarisschalen
Onderstaande salarisschalen zijn in euro’s en corresponderen met het Functiegebouw zoals weergegeven in Bijlage I-A.
De periodiekstappen zijn afgeleid van het schaalmaximum. In de basisschaal, tussen het minimum en het tussenmaximum, bedraagt de periodiekstap 4% van het schaalmaximum, éénmaal boven het tussenmaximum, bedraagt de periodiekstap 2%.
MAANDSALARISSEN PER 1 JULI 2009
Minimum | Periodiekstap voor de basisschaal | Tussen- maximum voor groeifuncties | Periodiekstap voor de topschaal | Schaalmaximum voor eindfuncties | |
Schaal V | 3.289 | 219 | 4.384 | 110 | 5.482 |
Schaal IV | 2.763 | 184 | 3.684 | 92 | 4.603 |
Schaal III | 2.305 | 154 | 3.073 | 77 | 3.841 |
Schaal II | 2.067 | 123 | 2.515 | 62 | 3.077 |
Schaal I | 1.846 | 88 | 2.192 | 44 |
Bijlage II Salarisverbeteringen
Gedurende de looptijd van de CAO worden de salarissen en salarisschalen niet verhoogd.
Eenmalige uitkering
Journalisten die op 1 juli 2010 in dienst zijn, ontvangen in de maand juli 2010 een éénmalige uitkering van 1%, berekend over 12,96 x het gemiddelde bruto maandsalaris over de afgelopen 12 maanden (1 juli 2009 t/m 30 juni 2010).
Journalisten die op 1 juli 2010 in dienst zijn, maar na 1 juli 2009 in dienst zijn getreden, ontvangen de eenmalige uitkering naar rato van het aantal maanden dat zij sedert 1 juli 2009 in dienst zijn geweest.
Eenmalige uitkering uit de overdekking van de VUT
1. Er vindt per 1 december 2010 een eenmalige uitkering plaats van 1% aan de journalisten die op dat moment in dienst zijn, welke uitkering ten laste komt van de middelen van de Stichting VUT Tijdschriftjournalisten.
2. Journalisten die op 1 december 2010 in dienst zijn, maar na 1 december 2009 in dienst zijn getreden, ontvangen de eenmalige uitkering naar rato van het aantal maanden dat zij sedert 1 december 2009 in dienst zijn geweest.
De journalist die na 1 december 2009 in dienst is getreden, maar daaraan voorafgaand sedert 1 december 2009 aantoonbaar werkzaam is geweest bij een werkgever die is aangesloten bij de Stichting VUT Tijdschriftjournalisten, komt eveneens in aanmerking voor de eenmalige uitkering van 1 %.
Toelichting
Op voorstel van CAO-partijen heeft het bestuur van de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Tijdschriftjournalisten bewilligd om van de overdekking van de middelen van de stichting in 2010 een bedrag beschikbaar te stellen, 50/50 te verdelen over de aan de VUT-regeling deelnemende werkgevers en journalisten. De VUT-stichting draagt betreffende middelen over aan de werkgevers die bij de VUT-stichting zijn aangesloten naar rato van de loonsom die als VUT- grondslag geldt. De werkgevers keren van de ontvangen middelen 50% , het werknemersdeel, uit aan de op 1 december 2010 in dienst zijnde individuele journalisten.
Werkgevers zenden in december 2010 aan de individuele journalisten een begeleidende brief waarin de uitkering wordt toegelicht en waarin wordt benadrukt dat het bestuur van de Stichting VUT Tijdschriftjournalisten adviseert om deze uitkering aan te wenden ten behoeve van pensioenverbetering of levensloop. Indien de journalist de uitkering daadwerkelijk aldus aanwendt, kan ook gebruik worden gemaakt van de fiscale voordelen, die ter zake gelden.
Bijlage III Minimum pensioenvoorwaarden per 1 januari 2008
(Artikel 34.1 van de CAO)
Tijdstip opname in een pensioenregeling
I.
De werknemer wordt opgenomen in de pensioenregeling op de eerste dag van de maand waarin hij in dienst treedt;echter de werknemer die bij indiensttreding jonger is dan 21 jaar, wordt eerst bij het bereiken van de 21-jarige leeftijd in de pensioenregeling opgenomen.
Pensioendatum
II.
Voor alle (gewezen) deelnemers is de pensioendatum de eerste dag van de maand waarin de 65- jarige leeftijd wordt bereikt. Het is evenwel mogelijk om de pensioenleeftijd (actuarieel neutraal) flexibel te maken en om een hoog/laag constructie te maken:
*De deelnemer of gewezen deelnemer kan het ouderdomspensioen of een gedeelte daarvan laten ingaan vóór de pensioendatum, mits de dienstbetrekking wordt beëindigd. Uitstel is mogelijk, indien het dienstverband met de werkgever daadwerkelijk wordt voortgezet.
* De deelnemer of gewezen deelnemer heeft het recht om het ouderdomspensioen om te zetten in een ouderdomspensioen
- dat gedurende een bepaalde periode hoger is dan het oorspronkelijke ouderdomspensioen en in de periode daarna lager;
- dat gedurende een bepaalde periode lager is dan het oorspronkelijke ouderdomspensioen en in de periode daarna hoger.
Daarbij wordt uitgegaan van een verhouding tussen het hogere bedrag en het lagere bedrag van 4:3. De berekening moet worden vastgesteld op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid.
Pensioensalaris
III.
Het pensioensalaris is het jaarsalaris (= 12 x het maandsalaris van de deelnemer per 1 januari), verhoogd met de vakantietoeslag op jaarbasis. Het maandsalaris is ten hoogste gelijk aan het maximum salaris van de CAO.
NB. Indien er sprake is van een gemitigeerde eindloonregeling wordt met ingang van het jaar waarin de 56-jarige leeftijd wordt bereikt, de jaarlijkse stijging van het pensioensalaris gemaximeerd op de algemene aanpassing van de salarissen in het Boeken- / Tijdschriftuitgeverijbedrijf.
Franchise
IV.
De franchise is ten hoogste gelijk aan € 21.300,- (in beginsel gekoppeld aan eindloon). Dit bedrag wordt geïndexeerd met de structurele loonronden van de CAO voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf.
Het wordt aanbevolen een geleidelijke verlaging van de franchise te realiseren indien een middelloonregeling van toepassing is, in overeenstemming met de maatschappelijke ontwikkelingen.
Pensioengrondslag
V.
De pensioengrondslag is het verschil tussen het pensioensalaris en de franchise.
Ouderdomspensioen per jaar
VI.
Naast voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregelingen zijn ook (gemitigeerde) eindloonregelingen en mengvormen van eindloonregelingen en middelloonregelingen toegestaan, mits voldaan wordt aan de Pensioenwet.
Eindloonregelingen
Het ouderdomspensioen per jaar is gelijk aan de middelsom over de laatste vijf jaren van het hieronder bij a. en b. genoemde:
a. 1,75% per deelnemersjaar van de laatst vastgestelde pensioengrondslag, die niet hoger wordt gesteld dan op het bedrag van het maximumpremieplichtig loon WAO op jaarbasis minus de franchise vermeerderd met:
b. 1% per deelnemersjaar van het bedrag waarmee de laatst vastgestelde pensioengrondslag (welke grondslag, conform het hierboven gestelde onder III, maximaal is vastgesteld op het maximum salaris in de CAO) het onder a. bedoelde maximale bedrag overtreft.
Indien het bovenstaande niet te realiseren valt, gelet op het in punt XIV genoemde kostenpercentage, zal in plaats van een vijfjaars gemiddelde voor de berekening van het ouderdomspensioen worden uitgegaan van een gemiddelde over zoveel meer dan vijf jaren als gedekt kan worden door het genoemde kostenpercentage.
Indien een (gemitigeerde) eindloonregeling is ingevoerd, zijn VI a en b van toepassing. Indien een geïndexeerd middelloonregeling is ingevoerd, geldt dezelfde knip als bij de (gemitigeerde) eindloonregeling (zie VI a en b).
Middelloonregelingen
De jaarlijkse indexatie van de opgebouwde rechten vindt plaats ingevolge de structurele (procentuele) loonsverbeteringen van de CAO, mits er sprake is van voldoende financiële middelen.
Partnerpensioen
VII.
a. Het recht op partnerpensioen bestaat indien het huwelijk/partnerschap is gesloten/aangegaan vóór de pensioendatum. Het recht op partnerpensioen kan worden geëffectueerd via een opbouwmodule of via een overlijdensrisicoverzekering.
Het partnerpensioen bedraagt 70% van het op het moment van overlijden in het vooruitzicht gestelde ouderdomspensioen, waarbij voor elk jaar dat de overlevende partner méér dan 10 jaar jonger is dan de (gewezen) deelnemer, het partnerpensioen gekort wordt met maximaal 3% b.Indien het partnerpensioen op risicobasis is geregeld, worden de opbouwpercentages voor het ouderdomspensioen verhoogd met 14% en is het op de pensioendatum mogelijk te kiezen voor een levenslang partnerpensioen in combinatie met een verlaagd ouderdomspensioen
Indien het recht op partnerpensioen geëffectueerd is via een opbouwsysteem heeft de deelnemer dan wel de gewezen deelnemer het recht om het vanaf 1 januari 2002 opgebouwde partnerpensioen op de pensioendatum uit te ruilen voor een hoger ouderdomspensioen.
Wezenpensioen
VIII.
Het wezenpensioen bedraagt op basis van de geldende richtlijnen ingevolge de Wet Loonbelasting maximaal 14 % van het ouderdomspensioen voor elk kind van de (gewezen) deelnemer.
In dit artikel wordt onder kind verstaan: het wettige, gewettigde of geadopteerde kind van de werknemer tot de 18-jarige leeftijd dan wel, indien en zolang het kind vanaf de 18-jarige leeftijd onderwijs of een beroepsopleiding volgt in de zin van de Wet op de Studiefinanciering of de Algemene Kinderbijslagwet, uiterlijk tot en met de maand waarin het kind de 27-jarige leeftijd bereikt. Niet als kind worden aangemerkt zij die een uitkering genieten ingevolge de Wet Wajong.
Gemaximeerde uitkering
IX.
Het totaal van alle nabestaanden- en wezenpensioenen, waar ook verworven, exclusief de ANW- uitkering, wordt - gerekend naar de hoogte van deze pensioenen bij ingang - gemaximeerd op 80% van de pensioengrondslag van de (gewezen) deelnemer op het moment van overlijden.
Indexering pensioenen
X.
Er wordt gestreefd in de pensioenregeling een bepaling op te nemen aangaande de jaarlijkse verhoging van de pensioenaanspraken en van de ingegane pensioenen. Dit streven naar indexering van de reeds opgebouwde (premievrije) pensioenaanspraken en ingegane pensioenen op basis van ten minste het Consumenten Prijsindexcijfer alle huishoudens (afgeleid) wordt begrensd door de dekkingsgraad en de financiële middelen van het fonds dan wel door de hoogte van de overrente.
Rechten bij ontslag
XI.
a. Heeft bij tussentijds ontslag het deelnemerschap minder dan twee jaar geduurd, dan worden de pensioenaanspraken afgekocht indien de op basis van de op het tijdstip van beëindiging opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen op jaarbasis op de reguliere ingangsdatum minder bedragen dan € 400,- per jaar (niveau 2007), tenzij de gewezen deelnemer een procedure tot waardeoverdracht heeft gestart
b. Bij tussentijds ontslag na een deelnemerschap van twee jaar of langer blijven de aanspraken op basis van de voorwaarden behouden, berekend naar de op de datum van ontslag verstreken deelnemersjaren.
Vrijstelling van deelnemersbijdrage
XII.
Wanneer op grond van volledige arbeidsongeschiktheid (ingevolge WIA/WAO) de arbeidsovereenkomst eindigt, wordt de pensioenregeling premievrij voortgezet zolang de arbeidsongeschiktheid voortduurt
Indien ten gevolge van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid het arbeidspercentage van een werknemer wordt verminderd, geldt met betrekking tot de minder gewerkte uren het vorenstaande naar rato van de vermindering van het arbeidspercentage en wordt gedeeltelijke vrijstelling van premiebetaling verleend.
Hierbij gelden in beginsel de staffels die bij de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA/WAO worden gehanteerd.
Een verlaging van de mate van arbeidsongeschiktheid na het einde van het deelnemerschap resulteert tevens in een navenante verlaging van de hoogte van de premievrije opbouw.
Partnerpensioen (anders dan op risicobasis) bij echtscheiding
XIII.
Indien het huwelijk c.q. partnerschap van de deelnemer eindigt anders dan door overlijden, verkrijgt de gewezen echtgeno(o)t(e) c.q. partner van de deelnemer een premievrije aanspraak op dat deel van het partnerpensioen dat zou zijn verkregen indien op de datum van beëindiging van het huwelijk c.q. partnerschap de deelnemer met ontslag was gegaan.
Premieverdeling
XIV.
De werkgever is niet gehouden per jaar méér dan 18% (inclusief de deelnemersbijdrage) van het totaal der pensioengrondslagen van de deelnemers in zijn bedrijf te besteden aan een pensioenregeling.
Het aandeel van de deelnemers zal 1/3 deel van de totaal door de werkgever verschuldigde pensioenpremie bedragen.
Dispensatie
XV.
De navolgende dispensatiemogelijkheid is niet van toepassing op partnerpensioen. Onverminderd het bepaalde in de vorige zin is het bepaalde in deze bijlage niet van toepassing op die werkgevers die een pensioenregeling hebben getroffen voor zover deze regeling in haar totaliteit inhoudelijk niet in ongunstige zin afwijkt van hetgeen hieromtrent in deze voorwaarden is vastgesteld.
Waarde-overdracht op verzoek
XVI.
Op verzoek van de gewezen deelnemer worden de verkregen premievrije pensioenaanspraken overgedragen aan de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever onder de voorwaarden en met inachtneming van de termijnen zoals gesteld bij of krachtens de Pensioenwet.
Dit geldt evenzeer voor de werknemer die deelnemer wordt in de pensioenregeling van het fonds en van wie de vorige dienstbetrekking op of na 8 juli 1994 is beëindigd.
XVII.
Vervallen
XVIII.
Vervallen
Bijlage IV Opleidingsbeleid
(Artikel 18A van de CAO)
Doelstelling
1.
Het opleidingsbeleid gaat uit van de behoeften - huidige en toekomstige - binnen de onderneming en op de arbeidsmarkt en is er op gericht de positie van de journalist op de arbeidsmarkt (binnen of buiten de onderneming) te behouden en zonodig te versterken.
De scholing dient derhalve gericht te worden op:
a. de huidige functie van de journalist (scholing voor het op peil houden en verbeteren van de kennis en bekwaamheden van de journalisten nodig voor de vervulling van hun functie en zo nodig voor de verbetering daarvan)
b. een mogelijke andere functie in het kader van het loopbaanbeleid (scholing gericht op de ontwikkeling van de journalist waardoor deze door kan groeien naar een andere functie en/of breder inzetbaar wordt)
c. die journalisten van wie, rekening houdend met de ontwikkelingen in de ondernemingen zoals voorzien in ondernemingsplannen, te verwachten is dat de werkzaamheden in de komende jaren zullen vervallen of drastisch zullen wijzigen. Aan hen zal reeds in een vroeg stadium de mogelijkheid geboden worden om zich door functiegerichte of loopbaangerichte scholing op deze veranderingen voor te bereiden.
d. extra scholingsinspanning wordt besteed aan journalisten die al langere tijd in dienst zijn en die de afgelopen jaren niet hebben deelgenomen aan scholingsactiviteiten, aan journalisten die onvoldoende opleiding hebben ontvangen en aan werknemers die - hoewel hun vooropleiding wel voldoende is - het volgen van onderwijs ontwend zijn.
Mede gezien het belang dat aan scholing wordt gehecht en de brede doelstelling moet scholing in principe openstaan voor alle journalisten.
Uitwerking
2.
In het kader van het opleidingsbeleid
- wordt een vorm van belangstellingsregistratie ontwikkeld, waarbij de journalist de mogelijkheid heeft ook eigen ideeën en voorstellen naar voren te brengen,
- komt de opleidingsbehoefte, zowel van de kant van de werkgever als van de journalist, ter sprake in het functioneringsgesprek,
- wordt specifieke aandacht besteed aan de loopbaanmogelijkheden van de oudere journalist; daarbij kan worden gedacht aan de ontwikkeling van mentortaken en aan de inschakeling van deze oudere journalisten bij het begeleiden en inwerken van nieuw journalisten.
Op basis van deze gegevens stelt de werkgever een algemeen opleidingsplan op, waardoor scholing en opleiding planmatig kunnen worden aangepakt. In dit algemeen opleidingsplan wordt tevens aangegeven voor welke categorieën journalisten of voor welke afdelingen een extra inspanning moet worden gedaan in het kader van de punten c. en d.
Op basis van dit algemene opleidingsplan wordt gestreefd naar individuele opleidingsplannen. Het opleidingsbeleid en het algemene opleidingsplan worden aan de OR ter instemming voorgelegd voorzover de WOR dit voorschrijft. Bij verschil van mening kan de journalist gebruik maken van de bestaande klachtrechtprocedures.
Opleidingsfaciliteiten
3.
- De werkgever betaalt de kosten van de opleiding, vergoedt de benodigde leermiddelen en de eventuele reiskosten; bij b. kan de werkgever een terugbetalingsclausule overeenkomen dan wel de terugbetalingsclausule uit de bestaande studiekostenregeling van toepassing verklaren
- De journalist wordt in principe in staat gesteld aan de opleiding, zoals vermeld onder a. en c., deel te nemen in werktijd. Voor b. en d. zal dit geschieden in nader overleg.
- De opleidingsfaciliteiten zijn ook van toepassing op parttimers;
- Van de journalist wordt verwacht dat hij optimaal gebruik maakt van de beschikbare voorzieningen.
Bijlage IV-A Arbeidsvoorwaarden à la Carte
(Artikel 27.4 van de CAO)
1. Onderwerpen, die voor uitruil in het kader van het realiseren van arbeidsvoorwaarden op maat binnen de onderneming in aanmerking kunnen komen, zijn:
Bronnen | Doelen |
Bovenwettelijke vakantiedagen | Extra verlof (bijv. sabattical) |
Bovenwettelijke vakantietoeslag | Spaarloon |
Bruto maandsalaris | Kinderopvang |
Variabele uitkeringen (winstdeling, bonus, 13e | Aanvulling pensioenopbouw buiten het |
maand e.d.) | pensioenfonds |
Meerwerk-/overwerkvergoeding | PC privé |
Verlof à la carte | Fiets van de zaak |
2. Bij het realiseren van arbeidsvoorwaarden op maat dient mede aandacht te worden besteed aan de gevolgen in de fiscale, sociaal-verzekeringstechnische en pensioentechnische sfeer. Deze gevolgen zijn als volgt samen te vatten:
Ruil | Fiscale aspecten | Sociaalverzekerings- technische aspecten (tot aan het maximum dagloon) | Pensioentechnische aspecten |
Tijd voor tijd (vanuit extra vakantiedagen en vakantiestuwmeren) | Geen gevolgen | Geen gevolgen | Geen gevolgen |
Tijd voor geld | Xxxxxxxxx verschuldigd | Sociale premies verschuldigd | Geen gevolgen |
Geld voor tijd winstdeling,tantième en bonus ruilen voor langdurig verlof | Xxxxxxxxx verschuldigd op het moment van genieten | Xxxxxx verschuldigd op het moment dat de aanspraak ontstaat | Geen gevolgen |
3. Vanuit het Bedrijfstakbureau kan ondersteuning worden verleend bij het opzetten van een uitruilsysteem van bronnen en doelen.
Bijlage V Reglement Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Tijdschriftjournalisten m.i.v.1-1-2006
(Artikel 32A van de CAO)
Preambule
Per 1 januari 2006 heeft de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Tijdschriftjournalisten een overgangsregeling voor werknemers die op 31 december 2004 55 jaar of ouder zijn ingevoerd. De overgangsregeling die per 1 januari 2006 ingaat geldt niet voor werknemers die op 31 december 2004 jonger dan 55 jaar zijn. Edoch zijn zij verplicht vut-bijdrage te betalen tot 1 januari 2007.
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Begripsbepalingen
Artikel 1
In dit reglement wordt verstaan onder:
Regeling
a.
Regeling: de regeling vrijwillig vervroegd uittreden uit de dienstbetrekking zoals overeengekomen bij de CAO zoals deze regeling thans luidt of in de toekomst zal komen te luiden;
Stichting
b.
Stichting: de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Tijdschriftjournalisten, gevestigd te Amsterdam;
Tijdschriftuitgeverijbedrijf
c.
Tijdschriftuitgeverijbedrijf: de Nederlandse natuurlijke persoon of rechtspersoon of vennootschap onder firma of en commandite, gevestigd in Nederland, wiens/welks voornaamste bedrijvigheid is het uitgeven van één of meer bladen die commercieel geëxploiteerd worden en ten minste viermaal per jaar verschijnen en op wie de CAO van toepassing is;
CAO
d.
CAO: de collectieve arbeidsovereenkomst voor Publiekstijdschriftjournalisten dan wel de collectieve arbeidsovereenkomst voor Opinieweekbladjournalisten;
Werkgever
e.
Werkgever:de werkgever in de zin van de CAO;
Werknemer
f.
Werknemer: degene op wie de CAO van toepassing is;
Werkloze werknemer
g.
Werkloze werknemer: de ex-werknemer die in aanmerking komt voor een volledige WW- uitkering als gevolg van als gevolg van een structuurwijziging in de zin van artikel 36 van de CAO;
Arbeidsovereenkomst
h.
Arbeidsovereenkomst: een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7: 610 van het Burgerlijk Wetboek;
Free-lance werkzaamheden
i. Free-lance werkzaamheden: de werkzaamheden die worden verricht op grond van een overeenkomst van opdracht;
Deelnemer
j.
Deelnemer: degene wiens verzoek om aan de regeling te mogen deelnemen is ingewilligd door de Stichting;
Administrateur
k.
Administrateur: een door de Stichting aangestelde functionaris of instelling die is belast met de uitvoering van de regeling;
SV-uitkering
l.
SV-uitkering: een uitkering krachtens de ZW, WAO/Wajong/WAZ/WIA, WW of IOAW, dan wel een combinatie van genoemde uitkeringen, één en ander eventueel aangevuld met (een) uitkering(en) ingevolge de Toeslagenwet, een aanvullende op ondernemings- of bedrijfstakniveau afgesloten collectieve arbeidsongeschiktheidsverzekering (zoals een zogenaamde WAO-gat verzekering), dan wel (een) vergelijkbare uitkering(en) op grond van een vrijwillige op ondernemings- of bedrijfstakniveau afgesloten collectieve verzekering, zulks ter beoordeling van het bestuur van de Stichting;
Prepensioenuitkering
m.
Prepensioenuitkering: de uitkering die de deelnemer verkrijgt krachtens de op hem ingevolge de CAO van toepassing zijnde prepensioenregeling;
Uittredingsrichtdatum
n. Uittredingsrichtdatum: dit is de datum waarop de werknemer zijn dienstverband met een werkgever als bedoeld in artikel 1 van de CAO beëindigt en daadwerkelijk uittreedt. De peildatum is de eerste dag van de maand waarin de werknemer in:
2006: 62 jaar
2007: 62 jaar en drie maanden
2008: 62 jaar en zes maanden
2009: 62 jaar en zes maanden
2010: 62 jaar en zes maanden
2011: 62 jaar en zes maanden, wordt;
Uittredingsdatum
o.
Uittredingsdatum: dit is de datum waarop de werknemer zijn dienstverband met een werkgever als bedoeld in artikel 1 van de CAO beëindigt en daadwerkelijk uittreedt. Deze datum is op zijn vroegst de eerste dag van de maand waarop de deelnemer de 60-jarige leeftijd bereikt en uiterlijk de eerste dag van de maand waarop de werknemer 64 jaar en 6 maanden wordt;
Salaris
p.
Salaris: het salaris is het vaste, op de normale wekelijkse arbeidsduur gebaseerde bruto jaarsalaris, inclusief eventuele vaste maandelijkse toeslagen en vakantiegeld, gemaximeerd tot 1,5 maal uitkeringsdagloon als bedoeld in artikel 17, eerste lid van de Wet financiering sociale verzekeringen op jaarbasis bij 261 dagen. Het salaris wordt vastgesteld bij aanvang van de deelneming en vervolgens op peildatum.
Loon
q.
Loon: het loon is gelijk aan het pensioensalaris als bedoeld in Bijlage III-A minimum pensioenvoorwaarden van de CAO, onder III. Het pensioensalaris is het jaarsalaris (= 12 x het maandsalaris van de deelnemer per 1 januari) verhoogd met de vakantietoeslag op jaarbasis. Het maandsalaris is ten hoogste gelijk aan het maximum salaris van de CAO. Met ingang van het jaar waarin de 56-jarige leeftijd wordt bereikt, wordt de jaarlijkse stijging van het pensioensalaris gemaximeerd op de algemene aanpassing van de salarissen in het Boeken- / Tijdschriftuitgeverijbedrijf.
Einde arbeidsovereenkomst
Artikel 2
Bij de aanvang van de vervroegde uittreding eindigt de arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer.
Verplichting tot opgave van gegevens
Artikel 3
De werknemer, die een verzoek tot vervroegde uittreding indient en zijn werkgever zijn verplicht de door de administrateur voor de behandeling van de aanvrage benodigde gegevens te verstrekken. De werknemer, die een aanvullingsuitkering ingevolge de regeling geniet, is verplicht om aan de administrateur opgave te doen van die gegevens die de administrateur voor de uitvoering van dit reglement behoeft.
Verplichting tot opgave van een accountantsverklaring
Artikel 3a
De werkgever is verplicht om eenmaal in de drie jaar een accountantsverklaring bij de gegevens die nodig zijn voor de berekening van de totale vutbijdrage mee te sturen. Indien de werkgever dit verzuimt zal op kosten van de werkgever een accountantscontrole worden uitgevoerd.
HOOFDSTUK 2 FINANCIERING
Vaststelling en betaling van de bijdrage
Artikel 4
1. De werkgever is aan de Stichting verschuldigd:
a. een door cao-partijen na advies van het bestuur van de Stichting vastgesteld percentage van het bijdrageplichtige loon van zijn werknemers;
b. bij wijze van voorschot een percentage van het voorschotloon.
Het percentage en de wijze van betaling van het voorschotloon worden door cao-partijen na advies van het bestuur van de Stichting vastgesteld.
Onder bijdrageplichtige loon wordt verstaan:
het vaste bruto jaarsalaris (inclusief WAO/WIA-uitkering, aanvulling WAO/WIA en vaste toeslagen), verhoogd met de vakantietoeslag, met uitzondering van de vaste toeslag (ter grootte van de werkgeversbijdrage prepensioen) bestemd voor de levensloopregeling. Het bijdrage- plichtige loon bedraagt ten hoogste 1 ½ x het maximum dagloon als bedoeld in artikel 17, eerste lid van de Wet financiering sociale verzekeringen op jaarbasis uitgaande van 261 dagen.
2. Naast het percentage van het bijdrageplichtige loon als een percentage van het voorschotloon is ook een aanvullende vutbijdrage ten behoeve van de aanvullingsuitkering verschuldigd die per werkgever wordt vastgesteld. Alleen werknemers geboren voor 1 januari 1950 (en hun werkgevers) zijn verplicht per 1 januari 2006 deze aanvullende vutbijdrage te betalen. De aanvullende vutbijdrage wordt door de werkgever per werknemer berekend over het salaris. De werkgever is verplicht van de totale premie aan de administrateur opgave te doen. De aanvullende vutbijdrage wordt per werkgever vastgesteld conform de in de CAO gemaakte afspraken. Het salaris is gemaximeerd tot 1,5 maal uitkeringsdagloon als bedoeld in artikel 17, eerste lid van de Wet financiering sociale verzekeringen op jaarbasis bij 261 dagen
3. De werkgever is verplicht op de tijdstippen, op de wijze en over de tijdvakken als door de Stichting bepaald, de gegevens te verstrekken die de Stichting nodig heeft om de door de werkgever volgens lid 1 verschuldigde bijdrage vast te stellen. Als de werkgever niet of niet tijdig aan deze verplichting voldoet, is het bestuur bevoegd de verschuldigde bijdrage of het voorschot naar beste weten zelf vast te stellen.
De kosten van het vergaren en verstrekken van de door de Stichting gewenste gegevens komen voor rekening van de werkgever.
4. a. De werkgever is verplicht de bijdrage en het voorschot te voldoen binnen 14 dagen na de dagtekening van de desbetreffende nota van de Stichting. Bij niet tijdige betaling van de voorschottermijn wordt tevens het gehele resterende bedrag van de voorschotnota direct opeisbaar.
b. ndien een werknemer vóór het bereiken van de uittredingsrichtdatum volledig uittreedt overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 blijft de werkgever ten aanzien van hem bijdrage verschuldigd. Een dergelijke deelnemer is gehouden het werknemersdeel in de bijdrage af te dragen aan zijn laatste werkgever. De werkgever en de werknemer blijven ook een bijdrage verschuldigd tot uittredingsdatum indien de werknemer na de uittredingsrichtdatum uittreedt. De bijdragegrondslag die gold onmiddellijk voor het tijdstip van deelneming, is bepalend voor de vaststelling van de bijdrage. De in de vorige volzin bedoelde bijdragegrondslag dient te worden verhoogd met de algemene loonsverhogingen ingevolge de voor betrokken deelnemer geldende CAO, die hij zou hebben ontvangen als hij niet voor de uittredingsrichtdatum zou hebben deelgenomen.
5. De werkgever is voor de werkloze werknemer die gebruik maakt van de regeling op grond van artikel 7 van het reglement een bedrag van € 20.000,- aan de stichting verschuldigd. Indien deze werknemer voor een periode korter dan drie jaar aan de regeling deelneemt, is de werkgever een bijdrage naar rato verschuldigd.
Daarnaast dient de werkgever gedurende de periode van werkloosheid de op grond van artikel 32 van de CAO verschuldigde bijdrage aan de stichting af te dragen. De bijdrage wordt berekend
over het laatstgenoten bruto-maandsalaris voor de ingang van de werkloosheid, welk salaris verhoogd wordt met de algemene loonsverhogingen ingevolge de voor de betrokken werkloze voorheen geldende CAO die hij ontvangen zou hebben indien hij niet werkloos geworden zou zijn. De werkloze werknemer dient het door hem verschuldigde deel van de bijdrage af te dragen aan zijn voormalige werkgever.
6. Bij niet tijdige betaling van de verschuldigde bijdrage of de verschuldigde voorschotbijdrage is de werkgever door het enkele verloop van de termijn in verzuim.
De Stichting is dan bevoegd te vorderen:
- rente over het verschuldigde bedrag van de dag af dat het verschuldigde bedrag betaald had moeten zijn;
- vergoeding van de buitengerechtelijke invorderingskosten, onverminderd de overige kosten van vervolging verschuldigd volgens de wet.
De rente wordt berekend naar het percentage van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 119 jo 120 Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. De buitengerechtelijke invorderingskosten worden gesteld op 15% van het verschuldigde bedrag, met een minimum van € 50,-.
HOOFDSTUK 3 DEELNEMING
Voorwaarden van deelneming
Artikel 5
Om in de periode 1 januari 2006 tot en met 31 december 2011 aan de regeling te kunnen gaan deelnemen moet de betrokken werknemer:
a. op 31 december 2004 ten minste de leeftijd van 55 jaar hebben bereikt en;
b. de uittredings(richt)datum hebben bereikt dan wel bereiken in de maand met ingang waarvan hij uittreedt; en
c. zowel op 31 december 2001 als op 1 januari 2002 werknemer zijn geweest en vanaf die datum tot de gewenste uittredingsdatum onafgebroken als werknemer krachtens een arbeidsovereenkomst in dienst zijn geweest bij één of meer werkgever(s); en
d. gedurende de laatste 10 jaren onmiddellijk voorafgaand aan het moment van deelneming onafgebroken krachtens een arbeidsovereenkomst werkzaam zijn geweest in het boekenuitgeverijbedrijf, het tijdschriftuitgeverijbedrijf of een aanverwant/dienstverlenend bedrijf, behoudens beperkte onderbrekingen buiten zijn schuld, een en ander ter beoordeling van het bestuur van de Stichting; en
e. niet in aanmerking komen voor een volledige SV-uitkering en evenmin onder een afvloeiingsregeling, een nonactiviteitsregeling of een daarmee gelijk te stellen regeling vallen; en
f. zich schriftelijk verbinden tot de eerste van de maand waarin hij 65 jaar wordt:
1. alle nevenwerzaamheden die hij verricht of gaat verrichten te melden aan de Stichting evenals uitbreiding in die werkzaamheden en de inkomsten uit deze werkzaamheden en veranderingen in de inkomsten;
2. geen arbeidsovereenkomst aan te gaan in het uitgeverijbedrijf;
3. geen betaalde werkzaamheden voor zijn laatste ex-werkgever te zullen verrichten;
4. de werkzaamheden die worden verricht op grond van een reeds bestaande arbeidsovereenkomst niet uit te breiden en;
g. ten minste 3 maanden voor de gewenste uittredingsdatum zijn werkgever van zijn voornemen tot uittreden in kennis hebben gesteld; en
h. in de derde maand voor de gewenste uittredingsdatum een aanvraagformulier bij de Stichting hebben ingediend met een afschrift aan zijn werkgever. Eerder ingediende aanvraagformulieren worden niet in behandeling genomen en aan de werknemer geretourneerd;
i. op de gewenste uittredingsdatum onder de groep van werknemers vallen waarvoor krachtens de CAO de mogelijkheid tot deelneming is geopend.
Aanvullende voorwaarden van deelneming voor de volledig arbeidsongeschikte werknemer
Artikel 6
1. In afwijking van het in artikel 5, sub d bepaalde kan een werknemer die aan de in artikel 5, sub b, gestelde uittredingsrichtdatum voldoet en in aanmerking komt voor een uitkering gebaseerd op volledige arbeidsongeschiktheid krachtens de WAO/Wajong/WAZ/WIA, dan wel een ZW- uitkering ontvangt, (eventueel aangevuld met een uitkering krachtens de Toeslagenwet), aan de regeling deelnemen indien:
- hij bij de aanvang van de arbeidsongeschiktheid ten minste 58 jaar was;
- gedurende de periode van arbeidsongeschiktheid zijn arbeidsovereenkomst met de werkgever wordt gehandhaafd;
- ook overigens aan de in dit reglement gestelde voorwaarden is voldaan.
2 De jaren dat men een WAO/Wajong/WAZ/WIA-uitkering gebaseerd op volledige arbeidsongeschiktheid, dan wel een ZW-uitkering, dan wel een vergelijkbare uitkering op grond van een vrijwillige verzekering gebaseerd op volledige arbeidsongeschiktheid (eventueel aangevuld met een uitkering ingevolge de Toeslagenwet) ontvangen heeft, wordt men geacht op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaam te zijn geweest, zoals bedoeld wordt in artikel 5, sub c en d.
Aanvullende voorwaarden van deelneming voor de volledig werkloze werknemer
Artikel 7
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 5, sub c en d, kan de werkloze werknemer die aan de in artikel 5, sub b, gestelde uittredingsrichtdatum voldoet deelnemen aan de regeling voor zover de ingang van zijn WW-uitkering is gelegen op of na het moment van het bereiken van de 58-jarige leeftijd en de ontslagdatum op of na 1 januari 2006 en niet later dan de invoering van de nieuwe WW- regeling zijnde 1 oktober 2006. Hiertoe dient naast in de in artikel 5 genoemde voorwaarden te worden voldaan aan de in het tweede lid van dit artikel genoemde voorwaarden.
2. De nadere voorwaarden zoals bedoeld in het eerste lid zijn:
a. de werkloosheid dient te zijn ontstaan als gevolg van een structuurwijziging in de zin van artikel 36 van de CAO;
b. de werkloze werknemer dient gedurende de periode van werkloosheid het op grond van de CAO in verband met de regeling verschuldigde deel van de bijdrage dat voor rekening van de werknemer komt af te dragen aan zijn voormalige werkgever. De bijdrage wordt berekend over zijn laatstgenoten bruto-maandsalaris voor de ingang van de werkloosheid, welk salaris verhoogd wordt met de algemene loonsverhogingen ingevolge de voor de betrokken werknemer geldende collectieve arbeidsovereenkomst, die hij ontvangen zou hebben, indien hij niet werkloos geworden zou zijn. De werkgever zal de volledige bijdrage aan de Stichting afdragen.
3. Gedurende de periode dat deze werknemer in aanmerking komt voor een volledige WW- uitkering wordt hij geacht krachtens een arbeidsovereenkomst in dienstverband werkzaam te zijn geweest, zoals bedoeld in artikel 5, sub c en d.
Rechten uit deelneming, einde deelneming en terugvordering
Artikel 8
1. De Stichting willigt het verzoek tot deelneming in als naar haar oordeel aan alle voorwaarden is voldaan.
2. Wanneer de deelnemer niet of niet langer voldoet aan een van de voorwaarden in dit reglement of handelt in strijd met zijn reglementaire verplichtingen, kan de Stichting zijn deelnemerschap en het recht op aanvullingsuitkering vervallen verklaren.
3. Het deelnemerschap eindigt:
- op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer 65 jaar wordt.
- bij het overlijden van de deelnemer; in dat geval eindigt de aanvullingsuitkering op de laatste dag van de maand waarin het overlijden plaatsvond en wordt aan de nagelaten betrekkingen, zoals omschreven in artikel 7: 674 Burgerlijk Wetboek, een overlijdensuitkering verstrekt.
Deze uitkering is gelijk aan een bedrag van twee maal de hoogte van de reglementaire aanvullingsuitkering over de maand waarin het overlijden van de deelnemer plaatsvond, met in achtneming van het bepaalde in het besluit van 12 juni, CPP2003, 1510M.
4. Indien de Stichting te veel of ten onrechte (aanvullings)uitkering heeft betaald doordat de deelnemer gehandeld heeft in strijd met zijn verplichtingen voortvloeiend uit dit reglement kan deze uitkering worden teruggevorderd.
HOOFDSTUK 4 AANVULLINGSUITKERING
Aanvullingsuitkering
Artikel 9
1. Voor de deelnemer die uittreedt krachtens het bepaalde in artikel 5, wordt de aanvullingsuitkering bij aanvang, voor zover de uittreding aanvangt bij het bereiken van de uittredingsrichtdatum, berekend volgens de volgende formule:
( A – B ) + C
--------------- x 2,027 x U 12
Hierin is:
A = de leeftijd in maanden op 1 januari 2002
B = 300 maanden (= 25 jaar, aanvangsleeftijd deelname prepensioen)
C = het aantal maanden die resteren in het kalenderjaar na het beoogde moment van uittreden
U = de uitkeringsgrondslag
Hierbij wordt verstaan onder uitkeringsgrondslag:
- voor de deelnemer als bedoeld in artikel 5: het laatstgenoten vaste bruto salaris op jaarbasis (inclusief vaste toeslagen) vermeerderd met de bruto vakantietoeslag;
- voor de deelnemer als bedoeld in artikel 6: het laatstgenoten xxxxx xxxxxxx op jaarbasis (inclusief vaste toeslagen) vermeerderd met de bruto vakantietoeslag direct vóór de ingangsdatum van de arbeidsongeschiktheid verhoogd met de algemene loonsverhogingen ingevolge de op hem van toepassing zijnde CAO die hij zou hebben ontvangen tot het moment van uittreding, indien hij niet volledig arbeidsongeschikt zou zijn geworden;
- voor de deelnemer als bedoeld in artikel 7: het laatstgenoten vaste bruto salaris op jaarbasis (inclusief vaste toeslagen) vermeerderd met de bruto vakantietoeslag direct vóór de ingangsdatum van de volledige werkloosheid verhoogd met de algemene loonsverhogingen ingevolge de op hem van toepassing zijnde CAO die hij zou hebben ontvangen tot het moment van uittreding, indien hij niet volledig werkloos zou zijn geworden.
2. De uitkeringsgrondslag als bedoeld in de vorige lid is ten hoogste gelijk aan 1½ maal maximum dagloon als bedoeld in artikel 17, eerste lid van de Wet financiering sociale
verzekeringen op jaarbasis uitgaande van 261 dagen. Indien de werknemer vervroegd uittreedt met toepassing van artikel 13, tweede lid, dan zal het in de vorige volzin vermelde maximum naar evenredigheid worden verlaagd.
3. Indien de deelnemer direct vóór uittreden onder de CAO viel en de salarissen op grond daarvan worden verhoogd, wordt de aanvullingsuitkering van die deelnemer verhoogd met hetzelfde percentage. Indien de deelnemer direct vóór uittreden niet onder de CAO viel, wordt de uitkering verhoogd met hetzelfde percentage als waarmee de salarissen op grond van de collectieve arbeidsovereenkomst voor Publiekstijdschriftjournalisten worden verhoogd indien daarvan sprake is.
4. De aanvullingsuitkering en de prepensioenuitkering mogen tezamen op uittredingsrichtdatum niet meer bedragen dan 85 % van het laatste verdiende loon (besluit van 8 juli 2004, nr. CPP2004/244M)
Gedeeltelijke aanvullingsuitkering
Artikel 10
1. Voor de werknemer die voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 5, sub b. tot en met x. bestaat aanspraak op een gedeeltelijke aanvullingsuitkering vanaf één jaar voor de uittredingsrichtdatum met ingang van de eerste dag van de maand. Indien de werknemer van deze mogelijkheid gebruik maakt, wordt de voor de betrokken werknemer geldende normale wekelijkse arbeidsduur verminderd tot 18 uur.
Van de werknemers met een parttime arbeidsovereenkomst en werknemers die een gedeeltelijke SV-uitkering ontvangen, wordt de normale wekelijkse arbeidsduur eveneens verminderd tot 18 uur.
2. Om krachtens dit artikel te kunnen deelnemen dient de werknemer te voldoen aan de volgende extra voorwaarden:
a. werkgever en werknemer dienen in onderling overleg te hebben besloten tot gebruikmaking van deze regeling;
b. het overblijvende aantal arbeidsuren per week gedurende de periode waarin de deelnemer deelneemt krachtens dit artikel moet voor werknemers 18 zijn;
c. degene die krachtens dit artikel deelnemer is, is verplicht om één jaar na uittredingsrichtdatum krachtens artikel 9 uit te treden. Het bepaalde in artikel 2 en artikel 5, sub a. is in dat geval niet op hem van toepassing.
3. De uitkeringsgrondslag van de deelnemer die deelneemt krachtens dit artikel is gelijk aan de uitkeringsgrondslag op de uittredingsrichtdatum. De uitkering wordt verkregen door de volgende formule: A x (B x C). Hierbij is:
A de uitkeringsgrondslag als bedoeld in artikel 9, eerste lid;
B het gelet op zijn leeftijd op 1 januari 2002 van toepassing zijnde percentage, dat de uitkomst is van toepassing van de in artikel 9, eerste lid, genoemde formule; en
C een breuk waarbij de teller gelijk is het aantal uren waarvoor van de regeling als bedoeld in het eerste lid gebruik wordt gemaakt en de noemer het aantal uren dat geldt indien een volledige aanvullingsuitkering zou zijn ontvangen.
4. Op deelnemer die deelneemt krachtens dit artikel is het bepaalde in artikel 2 niet van toepassing en het bepaalde in de overige artikelen van dit reglement van overeenkomstige toepassing naar rato van het aantal uren waarvoor wordt deelgenomen krachtens dit artikel. Voorts is het bepaalde in artikel 5, sub f, onderdeel 2, niet van toepassing ten aanzien van het overblijvende deel van het dienstverband.
5. Gedurende de periode dat de deelnemer deelneemt krachtens dit artikel geldt in afwijking van het bepaalde in artikel 16 dat een bij aanvang van die uitkering reeds aangevangen SV-uitkering niet in mindering gebracht wordt op de aanvullingsuitkering krachtens dit artikel.
6. Indien de deelnemer die deelneemt krachtens dit artikel de leeftijd zoals genoemd in tweede lid, onder c van dit artikel heeft bereikt, geldt als grondslag voor de aanvullingsuitkering als bedoeld in artikel 9 het laatstgenoten, tot een full-time salaris herleide, vaste bruto-salaris op jaarbasis (inclusief vaste toeslagen, met uitzondering van de vaste toeslag ter grootte van de werkgeversbijdrage prepensioen bestemd voor de levensloopregeling) vermeerderd met de bruto- vakantietoeslag.
Inhoudingen
Artikel 11
De Stichting houdt op de aanvullingsuitkering in:
a. de verschuldigde loonheffing;
b. het wettelijk verplichte werknemersaandeel in de inkomensafhankelijke bijdrage conform de Zorgverzekeringswet;
c. het werknemersaandeel in de pensioenpremie conform de bepalingen van de pensioenregeling; de hoogte van de pensioenpremie wordt vastgesteld als ware de arbeidsovereenkomst met de werkgever niet geëindigd.
Verplichtingen van de Stichting c.q. de ex-werkgever
Artikel 12
1. De Stichting neemt voor haar rekening:
a. het wettelijk verplichte werkgeversdeel in de inkomensafhankelijke bijdrage conform de Zorgverzekeringswet;
b. in verband met de voortzetting van de geldende pensioenvoorziening:
8,5% van het loon dat is gehanteerd bij de berekening van de aanvullingsuitkering van de deelnemer.
2. De Stichting draagt de op de aanvullingsuitkering ingehouden premies alsmede de premies, respectievelijk de bijdragen die zij voor haar rekening neemt, af aan de desbetreffende instanties, respectievelijk aan de ex-werkgever.
3. De ex-werkgever is verplicht de werkgeversbijdrage aan de pensioenvoorziening te continueren.
Lopende verzekeringen
Artikel 13
De voor het tijdstip van vervroegde uittreding geldende pensioenregeling en wordt voortgezet op de voorwaarden als ware de arbeidsovereenkomst niet geëindigd.
Ingang uitkering
Artikel 14
1. De aanvullingsuitkering als bedoeld in artikel 9 gaat in op de eerste dag van de maand waarin de werknemer de leeftijd als bedoeld in artikel 5, sub b. bereikt. De aanvullingsuitkering als bedoeld in artikel 10 gaat in op de eerste dag van de maand, één jaar voor het bereiken van de uittredingsrichtdatum. De aanvullingsuitkering gaat niet eerder in dan wanneer de werknemer naar het oordeel van de Stichting aan alle voorwaarden voldoet.
2. Op verzoek van de werknemer gaat de aanvullingsuitkering als bedoeld in artikel 9 in:
a. vóór de uittredingsrichtdatum maar niet eerder dan de eerste dag van de maand waarin hij de 60-jarige leeftijd bereikt;
b. na de uittredingsrichtdatum maar niet later dan 6 maanden voor de eerste dag van de maand waarin hij de 65-jarige leeftijd bereikt.
3. Voorwaarde voor toepassing van het tweede lid is dat op de gewenste uittredingsdatum reeds wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 5 en (voor zover van toepassing) artikel 6 en/of 7. Indien het bepaalde in het tweede lid sub a. toepassing heeft gevonden, wordt de aanvullingsuitkering actuariëel verlaagd. Indien het in het tweede lid sub b. toepassing heeft gevonden, wordt de aanvullingsuitkering actuariëel verhoogd, met inachtneming van algemeen aanvaardbare actuariële grondslagen.
4. Indien de aanvullingsuitkering door het bepaalde in het derde lid van dit artikel uitkomt boven 100% van de uitkeringsgrondslag, wordt het meerdere indien mogelijk overgeheveld naar de uitvoerder van de pensioenregeling van de werknemer ten behoeve van het ouderdomspensioen. Alsdan wordt rekening gehouden met het fiscale maximum voor ouderdomspensioen zoals aangegeven in artikel 18a, lid 7, van de Wet op de loonbelasting 1964. Dit betekent dat het ouderdomspensioen niet uit mag gaan boven 100% van het loon op het tijdstip van ingang. Het ouderdomspensioen gaat alsdan in bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd. Het meerdere wordt met in achtneming van wettelijke inhoudingen als periodieke uitkering bij het bereiken van de 64- jarige leeftijd en 6 maanden tot de 65-jarige leeftijd uitgekeerd. Dat betekent dat tot dat moment de aanvullingsuitkering niet hoger zal zijn dan 100% van de uitkeringsgrondslag.
Tijdstip uitkering
Artikel 15
De aanvullingsuitkering krachtens artikel 9, respectievelijk 10, wordt in gelijke maandelijkse termijnen uitbetaald en het tijdstip van betaling ligt in de tweede helft van de maand waarin deze is verschuldigd.
Wijziging van rechten
Artikel 16
1. Wanneer de deelnemer bij het begin van of tijdens zijn deelnemerschap in aanmerking komt voor een SV-uitkering dan dient hij zulks te melden aan de Stichting. De SV-uitkering wordt in mindering gebracht op de door de door de Stichting te verstrekken aanvullingsuitkering. Hierbij geldt dat:
a. indien de deelnemer uitsluitend aanspraak maakt op een aanvullingsuitkering krachtens de regeling deze vermindering volledig plaatsvindt;
b. Indien de deelnemer die naast zijn aanspraak op een aanvullingsuitkering krachtens de regeling tevens aanspraak maakt op een prepensioenuitkering deze vermindering gedeeltelijk plaatsvindt op de aanvullingsuitkering en gedeeltelijk op de prepensioenuitkering naar rato van de hoogte van de beide uitkeringen.
2. Wanneer de deelnemer bij het begin van of tijdens zijn deelnemerschap in aanmerking komt voor een ouderdomspensioen op basis van een op ondernemings- of bedrijfstakniveau getroffen collectieve ouderdomspensioenregeling, dan dient hij zulks te melden aan de Stichting. De hiervoor bedoelde pensioenuitkering wordt in mindering gebracht op de door de Stichting te verstrekken aanvullingsuitkering. Hierbij geldt dat:
a. indien de deelnemer uitsluitend aanspraak maakt op een aanvullingsuitkering krachtens de regeling deze vermindering volledig plaatsvindt;
b.Indien de deelnemer die naast zijn aanspraak op een aanvullingsuitkering krachtens de regeling tevens aanspraak maakt op een prepensioenuitkering deze vermindering gedeeltelijk plaatsvindt op de aanvullingsuitkering en gedeeltelijk op de prepensioenuitkering naar rato van de hoogte van de beide uitkeringen.
Het bepaalde in dit lid is niet van toepassing indien de deelnemer gebruik maakt van pensioenvervroeging en de vervroegd ingegane ouderdomspensioenuitkering dient ter aanvulling van de door de Stichting te verstrekken uitkering(en). Daarbij gelden de volgende voorwaarden:
- de door de Stichting te verstrekken uitkering(en) en de vervroegd ingegane ouderdomspensioenuitkering bedragen tezamen op jaarbasis niet meer dan de uitkeringsgrondslag.
- indien er tevens inkomsten zijn uit toegestane werkzaamheden als bedoeld in het zesde lid, dan bedragen de door de Stichting te verstrekken uitkering(en), de vervroegd ingegane ouderdomspensioenuitkering en de inkomsten uit toegestane werkzaamheden als bedoeld in het zesde lid tezamen op jaarbasis niet meer dan de uitkeringsgrondslag.
Bij de berekening van de uitkeringsgrondslag in het kader van dit lid geldt het in artikel 9, derde lid, bedoelde maximum niet.
3. Indien het bepaalde in de eerste volzin van het tweede lid van toepassing is en de deelnemer maakt tevens gebruik van pensioenuitstel dan wordt de aanvullingsuitkering verminderd op de wijze als bedoeld in het tweede lid met de ouderdomspensioenuitkering die hij zou hebben ontvangen indien geen pensioenuitstel had plaatsgevonden. Deze vermindering vindt uitsluitend plaats indien sprake is van pensioenuitstel krachtens een bepaling in de pensioenregeling inhoudende dat het pensioen wordt uitgesteld zodra de deelnemer in aanmerking komt voor een vut-uitkering. Indien het bepaalde in de eerste volzin van toepassing is, is de werknemer verplicht de hoogte van de bedoelde ouderdomspensioenuitkering naar genoegen van de Stichting aan te tonen.
4. De deelnemer is verplicht elke wijziging in de SV-uitkering, respectievelijk in het ouderdomspensioen, direct te melden aan de Stichting. De deelnemer moet tevens aan de Stichting melden of hij betaalde nevenwerkzaamheden verricht of gaat verrichten, hij moet uitbreiding van deze nevenwerkzaamheden melden en hij moet de bruto inkomsten van deze nevenwerkzaamheden en de eventuele veranderingen daarin opgeven aan de Stichting.
5. Tijdens de deelneming zijn niet toegestaan:
a. werkzaamheden op grond van een arbeidsovereenkomst in het Tijdschriftuitgeverijbedrijf;
b. free-lance werkzaamheden voor de laatste ex-werkgever.
6. Tijdens de deelneming zijn toegestaan:
a. werkzaamheden buiten het Tijdschriftuitgeverijbedrijf op grond van een arbeidsovereenkomst; de inkomsten uit die werkzaamheden worden in mindering gebracht op de bruto aanvullingsuitkering, voor zover de som van deze inkomsten en de bruto aanvullingsuitkering op jaarbasis meer bedraagt dan de uitkeringsgrondslag;
b. free-lance werkzaamheden voor anderen dan de laatste ex-werkgever; de inkomsten uit deze werkzaamheden worden niet op de aanvullingsuitkering in mindering gebracht indien de free- lance werzaamheden reeds 1 jaar vóór de aanvang van het uittreden waren begonnen. Indien de werkzaamheden worden begonnen of indien de in de vorige volzin bedoelde werkzaamheden worden uitgebreid later dan 1 jaar vóór uittreden, dan worden de inkomsten uit die werkzaamheden in mindering gebracht op de bruto aanvullingsuitkering, voor zover de som van deze inkomsten en de bruto aanvullingsuitkering op jaarbasis meer bedraagt dan de uitkeringsgrondslag.
Bij de berekening van de uitkeringsgrondslag als bedoeld onder a en b geldt niet het in artikel 9, derde lid, bedoelde maximum.
HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN
Lopende uitkeringen
Artikel 17
1. Het tot en met 31 december 2005 geldende reglement treedt met ingang van 1 januari 2006 buiten werking. Dit buiten werking getreden reglement blijft echter op de vóór deze datum aangevangen vervroegde uittredingen van toepassing;
2. De artikelen 11 en 12 van dit reglement blijven onverlet van toepassing op alle uitkeringen.
Bijzondere gevallen
Artikel 18
In alle zaken betreffende de toelating, de aanvullingsuitkering en het vervallen van deelnemerschap, waarin dit reglement niet voorziet en in gevallen waarin toepassing van dit reglement leidt tot uitkomsten die door één van de betrokkenen in strijd worden geacht met de bedoeling van de regeling, beslist het bestuur der Stichting.
Beroep
Artikel 19
Degene ten aanzien van wie door het bestuur een beslissing is genomen over al of niet toelating, aanvullingsuitkering en vervallen van deelnemerschap, kan binnen één maand na dagtekening van de beslissing hiertegen in beroep gaan bij de Raad van Uitvoering als bedoeld in artikel 40 van de CAO.
Inwerkingtreding
Artikel 20
Dit reglement treedt in werking met ingang van 1 januari 2006 en is laatstelijk gewijzigd op 13 november 2006 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2006.
Bijlage VI Reglement van de Stichting
Arbeidsongeschiktheidsvoorziening
m.i.v. 1-1-2006
(Artikel 21.B van de CAO)
Begripsbepalingen
Artikel 1
In dit reglement wordt verstaan onder:
Stichting
a.
Stichting: Stichting Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf, gevestigd te Amsterdam.
Bestuur
b.
Bestuur: het bestuur van de Stichting.
Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf
c.
Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf: de ondernemingen die gehouden zijn de CAO toe te passen, alsmede aanverwante en dienstverlenende ondernemingen welke door het bestuur van de Stichting worden geacht hiermede te zijn gelijkgesteld.
Werkgever
d.
Werkgever: iedere werkgever in het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf.
Deelnemer
e.
Deelnemer:
1. De werknemer op wie de CAO van toepassing is.
2. De werknemer in dienst van de in lid c bedoelde gelijkgestelde ondernemingen.
3. Directeuren, adjunctdirecteuren, directeuren/hoofdredacteuren en uitgevers/hoofdredacteuren in dienst van de werkgever mits de directeuren, adjunctdirecteuren, directeuren/hoofdredacteuren en hoofdredacteuren als zodanig collectief bij de Stichting door de werkgever zijn aangemeld voor 1 juli 1993.
Verzekerde
f.
Verzekerde: de deelnemer.
Jaarinkomen
g.
Jaarinkomen: het vastgestelde bruto jaarloon per werknemer dat hij /zij verdient bij volledige afwezigheid van arbeidsongeschiktheid, opgebouwd uit de vaste loonbestanddelen. Voor de bepaling welke loonbestanddelen tot het jaarloon behoren wordt verwezen naar artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen en gemaximeerd op het SV-loon
CAO
h.
CAO: de collectieve arbeidsovereenkomst voor
- het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf en/of
- Publiekstijdschriftjournalisten en/of
- Opinieweekbladjournalisten en/of
- Vaktijdschriftjournalisten.
Statuten
i.
Statuten: de statuten van de Stichting
WAO/WIA
j.
WAO: de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering zoals deze geldt vanaf 1 augustus 1993. WIA: De Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen zoals deze geldt vanaf 29 december 2005.
WIA-loongrens
k.
WIA-loongrens: Het op 1 januari van het kalenderjaar geldende maximum dagloon voor de toepassing van de WIA vermenigvuldigd met het aantal sociale verzekeringsdagen in dat kalenderjaar;
Arbeidsongeschiktheid
l.
Arbeidsongeschiktheid: Arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO/WIA, zoals deze wordt vastgesteld door het UWV;
UWV
m.
Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, als bedoeld in artikel 30 van de Wet SUWI;
Verzekeraar
n.
Verzekeraar: Achmea Schadeverzekeringen N.V. handelend onder de naam Centraal Beheer Achmea, gevestigd te Apeldoorn.
Verzekeringsvoorwaarden
o.
Verzekeringsvoorwaarden WAO: de verzekeringsvoorwaarden WAO-Zekerheidsplan en de aanvullende voorwaarden in verband met de toepassing van de Pensioen- en spaarfondsenwet (B- regeling, schadeverzekering) van de verzekeraar voorzover er sprake is van arbeidsongeschiktheid ontstaan voor 1 januari 2004.
Verzekeringsvoorwaarden WIA: de Rubriekenvoorwaarden Werkgevers AOV/Hiaat, voorzover er sprake is van arbeidsongeschiktheid ontstaan na 1 januari 0000
XX
p.
ZW: de Ziektewet
Aanspraak op arbeidsongeschiktheidsuitkering en de grootte daarvan
Artikel 2
1. Ter uitvoering van de in dit reglement omschreven regeling zijn door de Stichting arbeidsongeschiktheidsverzekeringen gesloten bij de verzekeraar, een en ander conform het
bepaalde in de statuten. Het reglement is onderworpen aan de verzekeringsvoorwaarden welke deel uitmaken van de verzekerings- en beleggingsovereenkomst. De verzekeringsvoorwaarden liggen bij de werkgever ter inzage.
De verzekerde verkrijgt ingeval van arbeidsongeschiktheid, overeenkomstig de bepalingen van dit reglement, aanspraak op een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
2. Voorzover er sprake is van arbeidsongeschiktheid, ontstaan voor 1 januari 2004: voor iedere verzekerde is in geval van volledige arbeidsongeschiktheid verzekerd tot aan zijn 65-jarige leeftijd (eindleeftijd) een uitkering bij arbeidsongeschiktheid ter grootte van het verschil tussen de loondervingsuitkering en de vervolguitkering ingevolge de WAO op basis van het dagloon zoals dit wordt vastgesteld door de uitvoeringsinstelling. Indien de verzekerde geen recht heeft op een loondervingsuitkering, is een uitkering bij arbeidsongeschiktheid verzekerd alsof de verzekerde wel recht zou hebben gehad op een loondervingsuitkering.
Het verschil wordt vastgesteld op dezelfde dag als de datum met ingang waarvan de arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de WAO voor de verzekerde ingaat. Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid geldt de tabel als bedoeld in artikel 8 van de verzekeringsvoorwaarden WAO.
3. Voor (ex)werknemers, die ná januari 2004 ziek zijn geworden en vervolgens in de WGA regeling terecht komen, geldt dat een aanvulling wordt verstrekt op de WGA vervolguitkering aan werknemers die de maximale periode van loondoorbetaling bij ziekte (104 weken) hebben bereikt èn niet of niet meer in aanmerking komen voor de suppletiebetaling van de werkgever krachtens artikel 21 van de CAO.
De hoogte van de aanvulling is het verschil tussen de loonaanvulling en de vervolguitkering, ook wel aangeduid als het ‘WGA hiaat’. De aanspraak op de aanvulling bestaat zolang er recht is op de WGA-vervolguitkering.
4. Voor deelnemers in dienst van de ondernemingen die op een latere datum dan de ingangsdatum van deze regeling als werkgever in de zin van dit reglement worden aangemerkt geldt dat alleen aanspraak op een arbeidsongeschiktheidsuitkering kan worden gemaakt als gevolg van arbeidsongeschiktheid welke is ontstaan vanaf deze latere datum.
Indexering uitkering
Artikel 3
De ingegane uitkering alsmede de uitkering waarop voorwaardelijk recht is ontstaan zal worden geïndexeerd conform de indexatie van de WIA-uitkering, mits de financiële middelen daartoe toereikend zijn.
Afwijkende bepalingen
Artikel 4
1. In afwijking van het bepaalde in de eerste volzin van artikel 7 lid 1 van de verzekeringsvoorwaarden gaat de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet eerder in dan twee jaar na de dag waarop de uitkering ingevolge de WAO c.q. de WIA ingaat.
2. Artikel 7 lid 2 sub a. van de verzekeringsvoorwaarden WAO is niet van toepassing.
Bijdrage van de deelnemer
Artikel 5
1. De hoogte van de bijdrage van de deelnemer wordt jaarlijks door CAO-partijen, na advies van het bestuur, vastgesteld en uitgedrukt in een percentage van het premieloon voor de uitvoering van de WIA, verminderd met de een door CAO-partijen na advies van het bestuur te bepalen franchise, met dien verstande dat van een individuele deelnemer niet meer salaris in aanmerking wordt genomen dan tot de WIA-loongrens.
2. De werkgever zal de bijdrage van de deelnemer in opeenvolgende termijnen bij iedere salarisbetaling aan de deelnemer op het salaris inhouden.
Overdracht aan de verzekeraar
Artikel 6
1. De werkgever draagt de bijdragen genoemd in artikel 5 bij wijze van voorschot in drie- maandelijkse termijnen over aan de verzekeraar. Definitieve afrekening van de verschuldigde bijdragen vindt plaats na afloop van het betreffende kalenderjaar.
2. Indien de werkgever de bijdragen niet binnen vastgestelde termijnen voldoet, is de verzekeraar bevoegd bij de werkgever in rekening te brengen:
- wettelijke rente over het verschuldigde bedrag, een en ander vanaf de dag dat het bedrag betaald had moeten zijn;
- vergoeding van de buitengerechtelijke invorderingskosten, onverminderd de overige kosten van vervolging volgens de wet.
3. De werkgever is verplicht, op de tijdstippen, op de wijze en over de tijdvakken als door het bestuur bepaald, de gegevens te verstrekken die de verzekeraar nodig heeft om de door de deelnemer verschuldigde, doch door de werkgever af te dragen bijdrage als bedoeld in lid 1, vast te stellen.
4. Indien de werkgever weigert de gegevens te verstrekken, is de verzekeraar bevoegd bedoelde gegevens naar beste weten vast te stellen.
5. Als op een later tijdstip blijkt dat de gegevens onjuist zijn opgegeven, heeft de verzekeraar het recht een navordering in te stellen.
Aanmelding binnen 30 dagen na toekenning WAO/WIA
Artikel 7
1. Zodra de deelnemer in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de WAO/WIA, of er sprake is van een wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid, dient hij dit te melden bij de administrateur onder overlegging van de toekenningsbeslissing WAO/WIA. De melding dient te gebeuren binnen 30 dagen nadat deze beslissing door het UWV is afgegeven.
2. Indien de deelnemer de arbeidsongeschiktheid niet binnen de in lid 1 van dit artikel gestelde termijn heeft gemeld, kan het bestuur besluiten dat een eventuele uitkering in verband met arbeidsongeschiktheid niet eerder zal ingaan dan op de dag van deze melding.
3. Eventueel teveel betaalde uitkeringen kunnen door de Stichting worden teruggevorderd.
Wijzigingen
Artikel 8
De in dit reglement omschreven arbeidsongeschiktheidsregeling kan door het bestuur worden gewijzigd indien er in de voor de regeling relevante wetten wijziging worden aangebracht.
Onvoorziene gevallen
Artikel 9
In alle gevallen waarin dit reglement niet voorziet beslist het bestuur.
Inwerkingtreding
Artikel 10
Dit reglement is in werking getreden op 1-1-2006.
Bijlage VII
Vervallen.
Bijlage VIII Reglement van de Raad van Uitvoering
(Artikel 40 van de CAO)
Raad van Uitvoering
Artikel 1
Raad van Uitvoering: de Raad van Uitvoering als bedoeld in de CAO voor Publiekstijdschriftjournalisten, hierna te noemen Raad.
Samenstelling
Artikel 2
a. Er is een commissie bestaande uit tien leden van wie vijf leden worden benoemd door de werkgeversorganisatie en vijf leden worden benoemd door de NVJ.
De leden moeten allen werkzaam zijn in het tijdschriftuitgeverijbedrijf.
b. Per geval benoemen de werkgeversorganisatie en de NVJ elk twee leden uit de commissie als bedoeld onder lid 2, sub a. Per geval benoemde leden vormen alsdan de Raad. Deze leden mogen niet afkomstig zijn uit de onderneming of het concern waar het geval zich voordoet of heeft voorgedaan.
c. De in lid 2, sub b genoemde leden benoemen uit hun midden een voorzitter. De secretarissen van de werkgeversorganisatie en van de NVJ of hun plaatsvervangers treden in onderling overleg bij toerbeurt op als secretaris en tweede secretaris van de Raad.
d. De benoeming van leden van de Commissie geschiedt voor onbeperkte duur totdat door de werkgeversorganisatie respectievelijk door de NVJ een ander lid resp. andere leden worden benoemd.
Bevoegdheden
Artikel 3
De Raad is bevoegd en heeft tot taak:
1. Alle geschillen, behoudens die met betrekking tot beëindiging van het dienstverband, welke ontstaan hetzij naar aanleiding van de bepalingen van de CAO, hetzij over enige andere zaak, welke betrekking heeft op de verhouding van uitgevers en journalisten bij de arbeid en welke niet in onderling overleg door de betrokkenen tot oplossing kunnen worden gebracht, door het uitbrengen van een bindend advies tot beslissing te brengen. Geschillen met betrekking tot beëindiging van het dienstverband zal de Raad van Uitvoering slechts in behandeling nemen indien de werkgever en de journalist gezamenlijk aan de Raad van Uitvoering hebben verzocht het geschil door het uitbrengen van een bindend advies tot oplossing te brengen.
2. Aangelegenheden, waaronder is te verstaan ieder onderwerp hetzij de uitlegging en/of toepassing van de CAO’s betreffende, hetzij enige andere zaak, welke betrekking heeft op de verhouding tussen uitgevers en journalisten bij de arbeid, voorzover niet aan te merken als een geschil als sub 1 bedoeld, tot beslissing te brengen door het uitbrengen van een met redenen omkleed advies, dat - onverminderd het hierna sub 3 gestelde - niet bindend is voor de rechtstreekse betrokkenen, dan wel voor de betrokken redactiecommissie resp. redactievertegenwoordiger, dan voorzover dezen daarmee uitdrukkelijk akkoord gaan.
De beslissing kan behelzen het advies om het onderhavige onderwerp bij wijze van geschil aanhangig te maken bij de Raad;
3. In gevallen waarin de CAO voorziet op verzoek dispensatie toe te staan van de bepalingen van de CAO voor enig tegelijkertijd te stellen tijdsverloop;
4. Voorts alles te verrichten wat de Raad bij de CAO wordt opgedragen.
Ingeval van een geschil als bedoeld in 3.1 neemt de Raad van Uitvoering, zo een minnelijke schikking niet mogelijk blijkt, een beslissing die voor partijen bindend is.
Met betrekking tot de geschillen als bedoeld in 3.1 is de Raad van Uitvoering bij uitsluiting bevoegd, met dien verstande dat, wanneer de Raad wegens het staken der stemmen partijen heeft meegedeeld niet tot een uitspraak te kunnen komen, het partijen vrijstaat het geschil aanhangig te maken bij de burgerlijke rechter.
Overigens kunnen partijen een bindend advies steeds voor marginale toetsing - d.w.z. toetsing op redelijkheid en billijkheid - voorleggen aan de burgerlijke rechter.
Procedure
Artikel 4
a. Alle gevallen als bedoeld in art. 3 van dit reglement worden door de meest gerede partij, door partijen tezamen, door betrokkenen of door CAO-partijen aanhangig gemaakt bij de Raad.
b. Het aanhangig maken geschiedt door indiening van een schriftelijke, met redenen omklede, uiteenzetting van het geval en zonodig een omschrijving van de beslissing welke wordt gewenst. De secretaris xxxxx onverwijld afschriften van alle ingediende stukken aan de wederpartij, dan wel aan de andere betrokkenen en zonodig aan de betrokken redactiecommissie.
Deze zijn bevoegd hun zienswijze met betrekking tot het aanhangig gemaakte geval schriftelijk kenbaar te maken binnen een termijn van een maand na verzending van de stukken door de secretaris.
De secretaris zendt onverwijld afschrift van de ontvangen reactie(s) aan de partij respectievelijk betrokkene(n) die het geval aanhangig heeft/hebben gemaakt.
c. In gevallen waarvan het spoedeisende karakter aannemelijk is, is de voorzitter bevoegd, op verzoek van de meest gerede partij of betrokkenen de secretaris op te dragen om, in afwijking van het hiervoor bepaalde, partijen direct voor mondelinge behandeling op te roepen.
d. De secretaris zendt onverwijld afschrift van alle ingediende stukken aan ieder van de aangestelde leden van de Raad die met de behandeling van de zaak zijn belast.
De Raad komt zo spoedig mogelijk bijeen ter behandeling van de zaak.
Op verzoek van partijen respectievelijk betrokkenen kan de voorzitter echter gelegenheid geven voor repliek en dupliek; de secretaris zorgt voor onverwijlde toezending van afschriften over en weer.
x. Xx Xxxx neemt geen beslissing zonder dat de partijen resp. betrokkenen, in de gelegenheid zijn gesteld te worden gehoord, tenzij geen der partijen daarop prijs stelt.
De Raad is bevoegd de betrokken redactiecommissie eveneens te horen.
f. Elke partij of rechtstreeks betrokkene kan zich doen bijstaan door een raadsman, of deskundige. Zonodig kan hij zich doen vertegenwoordigen door een van een schriftelijke volmacht voorziene gemachtigde.
g. Iedere beslissing wordt genomen bij meerderheid van stemmen, zonder dat uit de beslissing van het gevoelen der leden afzonderlijk blijkt.
De Raad kan zich onthouden van het geven van een beslissing.
Beslissingen
Artikel 5
a. Xxxxxxx van een geschil zal de Raad allereerst beproeven of partijen alsnog langs de weg van een minnelijke schikking tot elkaar te brengen zijn. Indien een schikking wordt bereikt, legt de secretaris de inhoud ervan in een proces-verbaal vast, dat dezelfde kracht heeft als ware het een bij wijze van bindend advies genomen beslissing van de Raad. De secretaris zendt een gewaarmerkt afschrift van het procesverbaal aan partijen. Indien dit niet mogelijk blijkt neemt de Raad een beslissing die voor partijen bindend is.
b. Een beslissing is steeds met redenen omkleed. De secretaris xxxxx binnen vier weken na de uitspraak een gewaarmerkt afschrift bij aangetekend schrijven aan partijen respectievelijk betrokkenen en voorzover van toepassing aan de betrokken redactiecommissie.
x. Xx Xxxx zal zijn beslissing in dier voege openbaar maken als hij wenselijk zal oordelen.
Kosten
Artikel 6
De kosten, aan werkzaamheden van de Raad verbonden, worden door de werkgeversorganisatie en de NVJ gezamenlijk gedragen.
Geheimhouding
Artikel 7
De leden en secretarissen van de Raad zijn tot geheimhouding verplicht ter zake van al datgene, wat hun als zodanig in verband met aan het oordeel van de Raad onderworpen gevallen ter kennis komt.
Slotbepaling
Artikel 8
Dit reglement maakt onderdeel uit van de CAO voor Opinieweekbladjournalisten.
Bijlage IX Model redactiestatuut voor opinieweekbladen
(Artikel 12.3 van de CAO)
Considerans: het opinieweekblad en zijn functie
Artikel 1
1. Het opinieweekblad beoogt te voldoen aan de behoefte van de lezers aan informatie en opinievorming.
– Het geeft gestalte aan het in Nederland geldende grondrecht van vrijheid van meningsuiting, informatieverwerving, informatievermenigvuldiging en informatieverstrekking, zoals vastgelegd in onder meer artikel 7 van de Grondwet en artikel 10 van het Verdrag van Rome.
– Het maakt als massacommunicatiemiddel, in het bijzonder gericht op de opinievorming, mede het functioneren van de democratie mogelijk.
– Het is als massacommunicatiemiddel in het algemeen tevens medium voor het tegen betaling overbrengen van reclameboodschappen van particulieren, bedrijfsleven en overheden aan zijn lezers.
2. De bijzondere aard van een opinieweekblad stelt bijzondere eisen aan de structuur van de organen die bij het produceren van de redactionele inhoud van een opinieweekblad zijn betrokken. Hoofdredactie en redactie dienen hun informatieverwervende, informatieverstrekkende en opiniërende taak binnen het kader van hetgeen in de beginselverklaring van het opinieweekblad is vastgelegd, te kunnen uitvoeren zonder rechtstreekse beïnvloeding door wie dan ook, noch van binnen uit, noch van buitenaf, anders dan op de wijze als in dit statuut wordt geregeld.
– Het redactiestatuut, dat overleg en betrokkenheid voor de redactie op grond van het vorenstaande in het bedrijf regelt, geeft derhalve een vorm van medezeggenschap van een andere aard dan de medezeggenschap die op grond van de Wet op de Ondernemingsraden voor alle werknemers in het bedrijf gelijkelijk geldt.
– Krachtens de wet berust de leiding van de onderneming bij de directie. Zij is aansprakelijk en verantwoordelijk voor en heeft beslissingsbevoegdheid ten aanzien van de financiële gang van zaken in de onderneming en de exploitatie van het opinieweekblad, c.q. de opinieweekbladen, door haar uitgegeven.
– Onder leiding en verantwoordelijkheid van de hoofdredacteur is de redactie belast met de inhoudelijke verzorging van het opinieweekblad, zoals geregeld in dit statuut.
Beginselverklaring
Artikel 2
1. Bij elke opinieweekblad dienen de beginselen en/of het redactionele karakter duidelijk schriftelijk te zijn vastgelegd. Van deze uitgangspunten resp. het redactionele karakter kan een nadere uitwerking zijn vastgelegd in richtlijnen.
2. De hoofdredactie en redactie beschouwen de beginselen en/of het redactionele karakter als gegeven indien en voor zover deze aan iedere in dienst van het betrokken opinieweekblad zijnde journalist schriftelijk zijn meegedeeld.
De organen en hun bevoegdheden
Artikel 3
1. Er is een redactievergadering die het belangrijkste orgaan is van overleg van de redactie over redactionele aangelegenheden.
2. Er is een redactieraad die de redactie vertegenwoordigt bij het overleg met de directie en de bevoegdheden uitoefent die de redactievergadering aan hem delegeert. Deze redactieraad en de
redactiecommissie, die krachten de CAO functioneert, kunnen dezelfde personele samenstelling hebben.
3. De hoofdredactie voert in het kader van de beginselen en/of het redactionele karakter en/of de richtlijnen van het opinieweekblad in overeenstemming met de redactievergadering het algemene politieke, maatschappelijke en levensbeschouwelijk beleid.
4. De hoofdredactie heeft de leiding van de redactie van het opinieweekblad en is verantwoordelijk voor de redactionele inhoud ervan.
5. In alle gevallen waarin de directie weet of kan vermoeden dat haar beslissingen t.a.v. de algemene bedrijfsvoering rechtstreeks of zijdelings invloed van belang kunnen hebben op het redactionele beleid, pleegt zij vooraf overleg met de hoofdredactie en de redactieraad.
6. In alle gevallen waarin de hoofdredactie weet of kan vermoeden dat de redactionele beslissingen rechtstreeks of zijdelings invloed kunnen hebben op de algemene bedrijfsvoering pleegt zij vooraf overleg met de directie.
7. Voorafgaand aan de besluitvorming omtrent benoeming of ontslag van een hoofdredacteur is de door de statuten van de onderneming aangewezen benoemende instantie verplicht advies in te winnen bij de redactievergadering die mede het recht heeft tot voordracht voor benoeming of ontslag.
8. Een hoofdredacteur wordt niet benoemd of ontslagen dan overeenkomstig de procedure als bepaald in artikel 3.14, onverminderd de bevoegdheid van de benoemende instantie tot ontslag op staande voet.
9. Binnen het kader van het in de onderneming op grond van het overleg tussen directie en ondernemingsraad te voeren personeelsbeleid dienen hoofdredactie en redactievergadering tot overeenstemming te komen over de hoofdlijnen van het redactionele personeelsbeleid. Op grond daarvan voert de hoofdredactie het redactionele personeelsbeleid uit.
10. De hoofdredactie pleegt met de redactievergadering overleg over de hoogte en de verdeling over de verschillende posten van het redactiebudget alsmede over ingrijpende wijzigingen in de besteding.
11. Hoofdredactie en redactieraad worden door de directie geregeld vertrouwelijk op de hoogte gesteld van de financiële positie van de onderneming onder overlegging van de exploitatierekening en een prognose van de rendementspositie.
12. Besluiten tot wijzigingen van de beginselen en/of het redactionele karakter en/of de richtlijnen worden niet genomen dan volgens de procedure als bepaald in artikel 3.14. De redactievergadering is bevoegd dergelijke wijzigingen te doen.
13. Besluiten, die naar de mening van de redactievergadering van fundamenteel belang zijn voor de taak en functie van de redactie worden niet genomen dan volgens de procedure als bepaald in artikel 3.14. Dit geldt met name voor wijziging van karakter en verschijningsvorm van het opinieweekblad, wijziging van de samenstelling en positie van redactie en hoofdredactie en besluiten als bedoeld in artikel 5.6.
14. In de gevallen bedoeld in de artikelen 3.8, 3.12, 3.13, 5.6 en 6 neemt de directie c.q. andere beslissende instantie van de opinieweekbladuitgeverij pas een beslissing nadat diepgaand overleg heeft plaatsgehad met de redactievergadering. Wanneer directie en redactievergadering niet tot overeenstemming komen brengt de redactievergadering ongeacht of zij reeds eerder van het recht tot voordracht c.q. het doen van voorstellen gebruik maakte, binnen veertien dagen schriftelijk en gemotiveerd advies uit. De directie c.q. andere beslissende instantie wijkt niet af van het advies van de redactievergadering dan om zwaarwichtige redenen die zij schriftelijk aan de redactievergadering heeft kenbaar gemaakt. De uitvoering van dit besluit heeft niet eerder plaats dan 14 dagen na dagtekening van deze schriftelijke motivering. Geschillen over de toepassing van de procedurevoorschriften van dit artikel kunnen in afwijking van het in artikel 3 van het Reglement van Uitvoering bepaalde aanhangig worden gemaakt bij de president van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam in hoogste ressort. Het geschil dient aanhangig te zijn gemaakt uiterlijk op de veertiende dag volgend op die van dagtekening van vorenbedoeld
schriftelijke motivering. Vanaf het moment waarop de dagvaarding aan de directie is betekend, schort zij de uitvoering van het aan de procedure onderworpen besluit op tot de rechter een uitspraak heeft gedaan.
Samenstelling en werkwijze organen
Artikel 4
1. De redactievergadering bestaat uit de volgende stemgerechtigde leden:
a. Alle journalisten die tenminste voor 50% in dienstverband voor onbepaalde tijd aan het opinieweekblad zijn verbonden.
b. De redactionele medewerkers t.a.v. wie de redactievergadering, bestaan de uit de leden onder 1 genoemd,met instemming van directie heeft besloten hen met stemrecht tot de vergadering toe te laten. De redactievergadering, bestaande uit de leden onder 1 genoemd, beslist welke redactionele medewerkers zonder stemrecht vergaderingen kunnen bijwonen.
2. De redactievergadering komt tenminste eenmaal per jaar bijeen.
3. Op verzoek van de hoofdredactie, de redactieraad of tenminste een vijfde van het totaal aantal leden dient een redactievergadering te worden gehouden. Binnen één week na indiening van het verzoek roept de voorzitter de redactievergadering bijeen.
4. De hoofdredacteur of een der hoofdredacteuren is voorzitter van de redactievergadering behoudens zijn vrijwillige afstand van dit recht of een afwijkend onderling akkoord ten deze.
5. De redactievergadering kan slechts geldige besluiten nemen wanneer tweederde van de stemgerechtigde leden aan de stemming deelneemt. Er wordt besloten met gewone meerderheid van stemmen. In de gevallen bedoeld in het artikel 3.14 wordt besloten met een meerderheid van tenminste tweederde van het aantal aanwezige stemgerechtigde leden, tenminste overeenkomende met de gewone meerderheid van de onder 4.1.a. genoemde journalisten.
6. Jaarlijks kiest de redactievergadering een redactieraad. Actief en passief kiesrecht hebben alle onder 4.1.a. genoemde journalisten. Indien de redactievergadering in een speciaal daartoe bijeengeroepen vergadering als oordeel uitspreekt, dat de redactie door de zittende redactieraad niet meer naar behoren wordt vertegenwoordigd treedt de redactieraad af.
7. De redactieraad zal tenminste drie leden tellen. Hij kiest uit zijn midden een voorzitter.
8. De vergaderingen van de redactieraad zijn in principe toegankelijk voor alle stemgerechtigde leden van de redactievergadering. Alleen wanneer de redactieraad zelf meent dat een vergadering een besloten karakter moet dragen kan van deze openbaarheid worden afgeweken. Van elke vergadering van de redactieraad wordt verslag uitgebracht aan de redactievergadering. Besluiten worden schriftelijk vastgelegd.
9. De hoofdredactie kan zich op eigen initiatief op verzoek van de redactieraad in specifieke gevallen in het overleg met de directie en/of raad van commissarissen laten bijstaan door een of meer leden van de redactieraad.
Overige bepalingen
Artikel 5
1. Wanneer een lid van de redactie gewetensbezwaren heeft tegen een aan hem verstrekte opdracht en hij zich niet kan neerleggen bij een door de hoofdredactie ter zake genomen beslissing, kan hij zich wenden tot de redactievergadering met het verzoek om een uitspraak.
2. Wanneer de hoofdredactie ingrijpende wijzigingen aanbrengt of doet aanbrengen in verslagen of artikelen van redacteuren kan de betrokkene verlangen dat het stuk niet wordt geplaatst. Indien de hoofdredacteur niettemin tot plaatsing besluit, zal het artikel niet van de naam van betrokkene worden voorzien en kan betrokkene zich tot de redactievergadering wenden met het verzoek om een uitspraak.
3. Indien de hoofdredactie besluit een verslag of artikel niet te plaatsen kan de betrokkene zich eveneens wenden tot de redactievergadering met het verzoek om een uitspraak. Indien de
hoofdredactie meent een conclusie van de redactievergadering niet te kunnen aanvaarden, maakt zij haar standpunt gemotiveerd kenbaar aan de redactievergadering.
4. Indien besloten wordt in het kader van de dienstbetrekking gemaakt werk van een lid van de redactie of van een journalist, niet zijnde redactielid, te plaatsen in een ander publiciteitsorgaan, is daarvoor de toestemming van betrokkene nodig. Toestemming zal slechts mogen worden onthouden om redenen van principiële aard, verband houdende met het journalistieke karakter, de aard of richting van het andere publiciteitsorgaan.
5. De hoofdredactie wordt van de aanvang af vertrouwelijk geïnformeerd over voornemens tot reorganisatie, fusie, koop, verkoop of liquidatie van de uitgeverij of de opinieweekbladuitgaven, tot uitgave of liquidatie van een titel, tot opneming in een concernverband en/of verbindingen van andere aard.
6. Alvorens aan de in lid 5.4 genoemde voornemens enig begin van uitvoering te geven, pleegt de directie vertrouwelijk overleg met de redactieraad over boven genoemde aangelegenheden, tenzij redelijkerwijze kan worden aangenomen dat deze geen invloed zullen hebben op de redactionele functie van het betrokken opinieweekblad.
7. a. Zodra de verwachting gewettigd is, dat de in lid 5.5 bedoelde plannen tot uitvoering zullen komen, stelt de directie te zelfder tijd als zij de ondernemingsraad verplicht is in te lichten de redactieraad in de gelegenheid zich een oordeel hierover te vormen.
b. Alvorens de directie een definitieve beslissing neemt te dezer zake stelt zij de redactieraad in de gelegenheid overleg te plegen met de redactievergadering en pleegt ook zelf overeenkomstig artikel 3.14 overleg met de redactievergadering. De redactieraad kan zich, zo mogelijk in samenwerking met de ondernemingsraad, laten bijstaan door een, in overeenstemming met de directie c.q. uitgever uit te nodigen deskundige, die vertrouwelijk inzage krijgt in alle bescheiden die voor de te nemen beslissing van belang zijn.
8. De directie licht de redactieraad zo spoedig mogelijk in over een voorgenomen wijziging in de samenstelling van de kring van eigenaren van de uitgeverij, alsmede van de raad van commissarissen en/of een ander college van toezicht.
9. Indien een onderwerp behoort tot de bevoegdheden van de ondernemingsraad belet zulks niet de uitoefening van de bevoegdheden van de redactievergadering en/of redactieraad, zoals in dit statuut omschreven.
10. Indien de hoofdredactie wordt uitgenodigd om deel te nemen aan een gedachtenwisseling in de ondernemingsraad zal zij daaraan gevolg geven. De redactieraad zal de ondernemingsraad geregeld op de hoogte stellen van zijn werkzaamheden.
11. De redactieraad treedt niet in de bevoegdheden die krachtens de CAO behoren tot die van redactiecommissie.
Geschillenregeling
Artikel 6
Tenzij de president van de rechtbank te Amsterdam op grond van het bepaalde in artikel 3.14 bevoegd is een uitspraak te doen, is op geschillen over de toepassing van het statuut artikel 40 van de CAO voor Opinieweekbladjournalisten van toepassing.
Slotbepaling
Artikel 7
Wijziging van het redactiestatuut wordt vastgelegd door de opinieweekbladonderneming en geschiedt in overleg tussen directie, hoofdredactie en redactievergadering. De wijziging heeft de instemming van de redactievergadering volgens de procedure als bepaald in artikel 3.14.
Bijlage X Model arbeidsovereenkomst voor (foto)journalisten
(Artikel 26.2 van de CAO)
De ondergetekenden: .
............... 1), gevestigd te , hierna te noemen A,
en
............... 2), wonende te ....................., hierna te noemen B,
in aanmerking nemende het bepaalde in artikel 26 van de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor Opinieweekbladjournalisten (welke verder wordt aangeduid als “de CAO”) verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
Aanstelling
Artikel 1
1. A stelt B aan 3) / bevestigt B te hebben aangesteld 4) met ingang van....................20 om
in zijn/haar dienst journalistieke arbeid te verrichten ten behoeve van het door A uitgegeven opinieweekblad (alsmede ten behoeve van de volgende door A verder
uitgegeven bladen en periodieken )
2. B wordt 3) / is thans 4) belast met de functie van 5)
Daarnevens wordt 3) / is 4) hij belast met 6)
3. De aanstelling geschiedt 3) / is geschied 4) voor onbepaalde tijd 7) / op proef voor de duur van
.............................., zijnde tot ............................... 8) / voor de duur van ,
zijnde tot 9)
Artikel 2
1.A. 11) Hoewel B uit hoofde van de door hem, hierboven in artikel 1. lid 2, vermelde en met ingang van .............. 20 ........ te vervullen 3) / vervulde 4) functie onder afdeling valt, is
hij ingedeeld in de naast-lagere afdeling, zoals hierboven vermeld in artikel 4 lid 4 van de CAO, op welke bepaling A bij dezen een beroep doet (en zulks voor een termijn van ten
hoogste ...................... ... zijnde tot 12)
1.B. B wordt / is thans ingedeeld in afdeling 10) als bedoeld onderscheidenlijk in
artikel 4 (voor fotojournalisten artikel 8) van de CAO.
2. 13) Op 20 14) bedraagt de door B vervulde journalistieke diensttijd die overeenkomstig de
artikelen 5 en 6 (voor fotojournalisten artikelen 9 en 10) van de CAO voor de berekening van het hem in zijn afdeling toekomende minimumsalaris in rekening dient te worden gebracht, jaren en
....... maanden 15)
Artikel 3
1A. Het salaris van B bedraagt, per jaar berekend, op de in artikel 2, lid 2, vermelde datum:
a. persoonlijk minimumsalaris € ............................
b. bovenminimaal salaris € ............................
c. een vaste toelage wegens..................... 18) van ......................., zijnde thans / zijnde € ...............
d. ..................................... .............. 14) € ............................
1.B. 22)Ten aanzien van het in dit artikel in lid 1A, sub b, bedoelde bovenminimale salaris wordt bepaald, dat dit voor een bedrag van €.............. / in zijn geheel niet kan worden ingewacht.)
2. De uitbetaling van het salaris geschiedt maandelijks / om de vier weken en wel op 23)
Artikel 4
B zal de werkzaamheden die hem krachtens deze overeenkomst en de artikelen 11, lid 2. en 26, lid 2. sub b en c. van de CAO worden opgedragen, naar zijn beste kunnen verrichten met inachtneming van
a. de hem door de hoofdredactie en directie – overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de CAO – gegeven voorschriften en aanwijzingen;
b. de hem in artikel 26, lid 2, sub 1. van de CAO opgelegde geheimhoudingsplicht, welke meebrengt dat hij geen gegevens – de onderneming van A of de door haar uitgegeven tijdschriften betreffende of betrekking hebbende op enig ander onderwerp, waarvan hij kan begrijpen dat geheimhouding is gewenst – aan derden zal verstrekken, noch tijdens noch na beëindiging van het dienstverband, dan met toestemming van A.
c. de beginselen / het karakter van 24) die / dat hier als volgt worden / wordt
omschreven:
Artikel 5
Een door A en B eventueel uit te reiken legitimatiebewijs blijft eigendom van A. B verklaart bij voorbaat deze eigendom te zullen erkennen en op eerste vordering, en in ieder geval bij het einde van de dienstbetrekking, het betrokken legitimatiebewijs bij A te zullen inleveren.
Artikel 6
Partijen komen bovendien het volgende overeen: 1e 2e 3e enz.
Artikel 7
1. Partijen verklaren de bepalingen van de CAO voor Opinieweekbladjournalisten ook voor zover in deze overeenkomst niet uitdrukkelijk vermeld – op deze overeenkomst van toepassing te achten en zich bij de naleving en uitvoering van deze overeenkomst stipt aan deze bepalingen te zullen houden. Zij zullen deze overeenkomst te goeder trouw en gelijk een goede werkgever en goede werknemer betaamt uitvoeren.
2. Indien deze overeenkomst bedingen mocht bevatten die in strijd zijn met de CAO, zijn zij nietig en wordt het recht van partijen om zich op de nietigheid van deze bedingen te beroepen door de bepalingen van deze overeenkomst niet aangetast.
Plaats .............. Datum .....
(Handtekening)
Toelichting
1) Naam van de onderneming
2) Naam van de journalist
3) Voor het geval dat de journalist in dienst wordt genomen
4) Voor het geval dat de journalist reeds in dienst is
5) Omschrijving van de journalistieke functie, dus bijv.: hoofdredacteur, redacteur-verslaggever, kunstcriticus enz.
6) Omschrijving van bijzondere, niet uit zijn functie voortvloeiende, journalistieke werkzaamheden en/of van niet-journalistieke werkzaamheden, als bedoeld in artikel 11 leden 2 en 3 van de CAO, waarmee de journalist eventueel mocht worden belast.
7) Van toepassing, tenzij een der hieronder in noot 8) of 9) genoemde gevallen aanwezig is.
8) Van toepassing bij een aanstelling op proef overeenkomstig artikel 29, lid 3 van de CAO.
9) Van toepassing bij een tijdelijke aanstelling (artikel 29, lid 2 of lid 4 van de CAO).
10) Niet van toepassing op de hoofdredacteuren.
11) Alleen van toepassing indien op artikel 4, lid 4 van de CAO een beroep wordt gedaan.
12) Alleen van toepassing indien de overgangsperiode bij voorbaat op een kortere termijn dan twee jaar wordt of is bepaald.
13) Dit lid is niet van toepassing op hoofdredacteuren.
14) De datum waarop de journalist in dienst wordt genomen, c.q. de datum waarop de reeds voordien bestaande arbeidsovereenkomst wordt bevestigd.
15) Voor de wijze van berekening van het aantal dienstjaren zie men in het bijzonder artikel 6 leden 1 en 5 van de CAO.
16) Hier in te vullen het persoonlijke minimumsalaris dat de journalist toekomt, zulks ingevolge het bepaalde in de artikelen 5 en 6 c.q. 9 en 10 van de CAO, gelet op het in artikel 2 van de individuele overeenkomst omtrent zijn indeling en diensttijd vermelde. Bij de vermelding van het minimumsalaris van hoofdredacteuren en waarnemende hoofdredacteuren dient rekening te worden gehouden met de bepalingen resp. vervat in de leden 1 en 2 van artikel 7 van de CAO.
17) Hier te vermelden het bovenminimale salaris dat de journalist eventueel geniet uit hoofde van het bepaalde in de leden 2 t/m 5 van artikel 5 dan wel leden 2, 3 en 4 van artikel 9 van de CAO.
18) In te vullen indien aan de journalist - bijv. wegens de regelmatige vervulling van een bijzondere neventaak (vgl artikel 5 lid 4. sub b van de CAO) - een vaste toelage boven zijn salaris mocht zijn toegekend.
19) Van toepassing in de gevallen dat de toelage op een percentage van het salaris is gebaseerd.
20) Van toepassing wanneer de toelage op een vast bedrag is gefixeerd.
21) Hier kunnen eventuele andere salarisbestanddelen of -bijslagen worden vermeld, zoals niet in de schalen verwerkteAOW/AWW-compensatie.
22) Alleen van toepassing indien de directie van haar inwachtingsbevoegdheid, als bedoeld in artikel 6 lid 4, geheel of gedeeltelijk afstand heeft gedaan.
23) Hier de vaste datum of het op andere wijze bepaalde tijdstip van uitbetaling vermelden.
24) De naam van het (de) betrokken blad(en).
25) Van toepassing voor het geval dat ten gunste van de journalisten van de CAO wordt afgeweken (vgl. artikel 26, lid 2, sub f) dan wel dat van de in sommige artikelen van de CAO voorziene mogelijkheid om t.a.v. bepaalde punten speciale regelingen te treffen gebruik wordt gemaakt.
Bijlage XI Modelreglement voor een spaarloonregeling
(Protocollaire bepaling nr. 10 van de CAO)
Begripsbepalingen
Artikel 1
In dit reglement wordt verstaan onder:
Werkgever
a.
Werkgever/ onderneming:
Werknemer
b.
Werknemer: degene die op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam is bij werkgever.
Deelnemer
c.
Deelnemer: de werknemer die overeenkomstig artikel 3 tot de spaarloonregeling is toegetreden.
Partner
d.
Partner: degene met wie de ongehuwde deelnemer duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voert.
Spaarloon
e.
Spaarloon: ieder overeenkomstig de bepalingen van deze regeling ingehouden en op de spaarloonrekening van de deelnemer gestort bedrag.
Spaarinstelling
f.
Spaarinstelling:
NB. Onder spaarinstelling kan ook de werkgever worden verstaan.
Spaarlooninstelling
g.
Spaarloonrekening: een bij de spaarinstelling ten name van de deelnemer geopende spaarloonrekening, waarop het spaarloon door de werkgever wordt gestort.
Doel
Artikel 2
Deze spaarloonregeling heeft ten doel het verwerven van duurzaam bezit door de werknemers van de onderneming te bevorderen.
Toetreding
Artikel 3
1. Iedere werknemer kan tot de spaarloonregeling toetreden.
2. De toetreding geschiedt door het indienen van een aanmeldingsformulier. Hierdoor wordt de werkgever gemachtigd periodiek een bepaald bedrag in te houden op het bruto inkomen en dit bedrag te storten op de spaarloonrekening.
3. De deelnemer onderwerpt zich door de ondertekening van dit aanmeldingsformulier aan de bepalingen van dit reglement en aan de beslissingen ten uitvoering daarvan van de werkgever of de spaarinstelling.
Spaarloon
Artikel 4
1. Het spaarloon is het bedrag dat de deelnemer door de werkgever laat inhouden op zijn bruto maandsalaris, respectievelijk één van de bijzondere uitkeringen. (NB. Zoals vakantietoeslag, 13e maand en overwerktoeslag.)
2. De hoogte van het spaarloon wordt door de deelnemer bij de toetreding op het aanmeldingsformulier vastgelegd.
3. Het spaarloon dient te zijn afgerond op hele euro’s en bedraagt minimaal € 12,- per jaar. Het spaarloon bedraagt in ieder kalenderjaar niet meer dan het in artikel 11, 1e lid, onderdeel h. onder 2e , van de Wet op de loonbelasting 1964 vermelde bedrag.
NB. Met ingang van 2003 bedraagt het wettelijk toegestane maximum € 613,- per jaar.
4. Wijziging van het spaarloon kan geschieden per 1 januari en/of 1 juli van elk jaar, mits de deelnemer minstens één maand tevoren de werkgever hiervan schriftelijk in kennis stelt.
Wijze van sparen
Artikel 5
1. Het ingehouden spaarloon van de deelnemer wordt door de werkgever onmiddellijk na de inhouding op de spaarloonrekening gestort.
2. Het is deelnemer niet toegestaan rechtstreeks bij de spaarinstelling gelden op zijn spaarloonrekening te storten.
3. Het is de deelnemer niet toegestaan op zijn spaarloonrekening uitstaande bedragen te vervreemden of te bezwaren.
4. Het tegoed op de spaarloonrekening mag uitsluitend bestaan uit het ingehouden spaarloon en de op het tegoed gekweekte inkomsten.
Blokkeringstermijn
Artikel 6
1. Alle in enig jaar op de spaarloonrekening gestorte bedragen dienen gedurende 48 maanden op de spaarloonrekening te blijven staan.
2. Xxxxxxxxx, waarover door een deelnemer in strijd met dit reglement wordt beschikt, wordt voor de toepassing van de Wet op de loonbelasting 1964 aangemerkt als loon verstrekt door de werkgever, niet zijnde spaarloon.
Opname van tegoeden
Artikel 7
1. In geval van bestedingen ten laste van de spaarloonrekening ten behoeve van een erkend bestedingsdoel als genoemd in artikel 8 mag de deelnemer over het tegoed op de spaarloonrekening beschikken.
2. Voor het opnemen van spaarloon zoals bedoeld in lid 1 dient ten behoeve van de spaarinstelling bewijs te worden geleverd van de van belang zijnde feiten.
3. Indien een bedrag van de spaarloonregeling wordt opgenomen geschiedt dit ten laste van het spaarloon dat het laatst op de rekening is gestort; is dit niet toereikend dan van het voorlaatste en zo vervolgens.
Erkende bestedingsdoelen
Artikel 8
Als bestedingsdoelen worden erkend:
a. uitgaven tot verwerving van een tot hoofdverblijf dienende eigen woning door de deelnemer of zijn echtgenoot, dan wel zijn partner. Hieronder wordt mede verstaan de verkrijging door de deelnemer van het lidmaatschap van een coöperatie waarvan de leden enkel op grond van hun lidmaatschap het recht van uitsluitend gebruik hebben van een aan de coöperatie in eigendom toebehorend gebouw, dan wel een afzonderlijk gedeelte van een zodanig gebouw.
b. voldoening van premies, andere dan premies ingevolge een pensioenregeling, verschuldigd ingevolge een overeenkomst van levenverzekering waarbij een lijfrente als bedoeld in artikel 45, eerste lid, onderdeel g,onder 10, 30, 40 of 50, en vierde lid van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 is verzekerd, mits voldaan is aan het bepaalde in artikel 9.
c. voldoening van premies, andere dan premies ingevolge een pensioenregeling, verschuldigd ingevolge een overeenkomst van levensverzekering waarbij een kapitaaluitkering is verzekerd, mits voldaan is aan het bepaalde in artikel 9.
d. regelmatige inleggingen, waartoe de deelnemer, zijn echtgenoot dan wel zijn partner zich heeft verplicht ingevolge een overeenkomst met een spaarinstelling tot het sparen met levensverzekering, mits voldaan is aan het bepaalde in artikel 9.
Levensverzekering
Artikel 9
1. In geval van besteding van spaarloon voor voldoening van premies, als bedoeld in artikel 8, sub b:
a. dient de overeenkomst van levensverzekering te zijn aangegaan met een verzekeraar als bedoeld in artikel 45, lid 5, van de Wet op de inkomstenbelasing 1964.
b. dient de polis van de overeenkomst van levensverzekering onbezwaard deel uit te maken van het vermogen van de deelnemer of dat van zijn echtgenoot.
c. dienen de termijnen voor de lijfrente, behoudens in geval van overlijden, niet eerder in te gaan dan in het vijfde jaar nadat de premies zijn voldaan.
2. In geval van besteding van spaarloon voor voldoening van premies, als bedoeld in artikel 8, sub c dient:
a. de overeenkomst van levensverzekering te voldoen aan artikel 1, lid 1, onderdeel van b, van de Wet toezicht Verzekeringsbedrijf en te zijn aangegaan met een levensverzekeraar als bedoeld in onderdeel g van dat lid.
b. de overeenkomst van levensverzekering te zijn gesloten door de deelnemer, zijn echtgenoot dan wel zijn partner tenzij op zijn eigen leven, hetzij op dat van zijn echtgenoot, partner of kinderen voor wie de deelnemer, zijn echtgenoot of partner op 1 januari van het jaar waarin de premie is voldaan recht had op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet of die zelf recht hadden op studiefinanciering, ingevolge hoofdstuk II van de Wet op de Studiefinanciering.
c. de overeenkomst van levensverzekering, voorzover het tijdstip van de uitkering niet wordt bepaald door het overlijden van de verzekerde, te voorzien in een looptijd van tenminste vier jaren.
d. de polis van de overeenkomst van levensverzekering onbezwaard deel uit te maken van het vermogen van de deelnemer of dat van zijn echtgenoot, dan wel dat van zijn partner.
3. In geval van besteding van spaarloon voor voldoening van regelmatige inleggingen, als bedoeld in artikel 8, sub d dient de polis te voldoen aan het in het vorige lid bepaalde.
4. Rechtstreekse betalingen van premies voor levensverzekeringen als bedoeld in artikel 8, sub b en c en van inleggingen voor een spaarovereenkomst door de deelnemer als bedoeld in artikel 8,
sub d worden voor de toepassing van artikel 8 gelijkgesteld met ten laste van de spaarloonrekening voldane premies.
Aankoop van effecten
Artikel 10
1. Indien en voorzover spaarloon, dat minder dan vier jaren heeft uitgestaan, wordt besteed voor de aankoop van effecten, wordt het in de aankoopprijs begrepen bedrag aan spaarloon gelijkgesteld aan het spaarloon op de spaarloonrekening.
2. Om voor gelijkstelling, bedoeld in lid 1, in aanmerking te komen dient aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan:
a. de aan- en verkoop van effecten dient te geschieden door bemiddeling van de spaarinstelling.;
b. de bewaring geschiedt door of onder verantwoordelijkheid van de spaarinstelling;
c. de effecten dienen onbezwaard deel uit te maken van het vermogen van de deelnemer.
d. bij de verkoop van effecten dient uit de opbrengst onverwijld het voor de aankoop ervan bestede bedrag op de spaarloonrekening te worden teruggestort.
e. indien de opbrengst bij aankoop van de aandelen lager is dan het voor de aankoop ervan bestede bedrag mag de deelnemer het verschil uit eigen middelen bijstorten.
3. De transactiekosten die gemoeid zijn met de aankoop van effecten mogen mede gerekend worden tot het bedrag voor de aankoop van de effecten als bedoeld in lid 1.
4. Onder opbrengst bij verkoop van de aandelen dient te worden verstaan de opbrengst onder aftrek van de transactiekosten.
Rente en vrijgekomen spaarloon
Artikel 11
Door de spaarinstelling wordt aan ieder deelnemer over het spaartegoed op zijn spaarloonrekening rente vergoed. Het in artikel 5 lid 4 bedoelde spaartegoed wordt na ommekomst van de in artikel 6 genoemde termijn naar een door de deelnemer op te geven rekening overgeboekt.
Beëindiging van de deelneming door de werknemer
Artikel 12
1. De deelneming aan de spaarloonregeling eindigt door:
a. beëindiging van de arbeidsovereenkomst, waaronder begrepen het overlijden van de deelnemer;
b. het opzeggen van de deelneming door de deelnemer.
2. Indien de deelneming eindigt door beëindiging van de arbeidsovereenkomst, kan de deelnemer, respectievelijk zijn rechthebbenden, de spaarloonrekening:
a. aanhouden, waarbij het bepaalde in de artikelen 5.2 e.v. t/m 16 onverminderd van kracht blijft;
b. opheffen, waarbij voor toepassing van de Wet op de loonbelasting 1964 voor elke volle maand gedurende welke het spaarloon binnen een termijn van vier jaren is opgenomen een evenredig deel van het spaarloon wordt aangemerkt als loon verstrekt door de werkgever niet zijnde spaarloon.
3. De opzegging bedoeld in lid 1 sub b kan geschieden met ingang van een nieuw deelnemersjaar door herroeping van de machtiging als bedoeld in artikel 3 lid 2, mits de werkgever tenminste één maand voor het begin van een nieuw deelnemersjaar schriftelijk in kennis is gesteld van deze herroeping. De deelnemer dient na beëindiging van de deelneming de spaarloonrekening aan te houden waarbij het bepaalde in de artikelen 5.2 e.v. t/m 16 onverminderd van kracht blijft.
Beëindiging van de deelneming door de werkgever
Artikel 13
De werkgever kan de deelneming van een deelnemer beëindigen in verband met niet naleving van bepalingen uit het reglement of beslissingen van de werkgever of de spaarinstelling ten uitvoering van dit reglement. In dat geval dient de deelnemer de spaarloonrekening aan te houden waarbij het bepaalde in de artikelen 5.2 e.v. t/m 16 onverminderd van kracht blijft
Wijziging en opheffing
Artikel 14
1. De werkgever heeft het recht dit reglement te wijzigen, dan wel de spaarloonregeling op te heffen.
2. In geval van opheffing beslist de werkgever over de wijze van afwikkeling van de spaarloonregeling.
Bevoegdheid werkgever
Artikel 15
In alle gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist de werkgever.
Rol van de Ondernemingsraad
Artikel 16
Met betrekking tot de artikelen 14 en 15 moet het daarin bepaalde worden toegepast met inachtneming de Wet op de ondernemingsraden.
Inwerkingtreding
Artikel 17
Deze spaarloonregeling treedt in werking op.....
Bijlage XII Modelreglement voor een levensloopregeling per 1-1-2006
(Artikel 34C van de CAO)
Definities
Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
Spaarinstelling
a. Spaarinstelling: .....
Werkgever
b. Werkgever ;
Werknemer
c. Werknemer: een werknemer als gedefinieerd in artikel 2 van de Wet op de loonbelasting 1964 en die een dienstbetrekking heeft bij de Werkgever;
Levensloopregeling
d. Levensloopregeling: de levensloopregeling in de zin van artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964;
Levenslooploon
e. Levenslooploon: het ingehouden loon vermeerderd met de daarop gekweekte inkomsten en de daarmee behaalde rendementen bij de Levenslooprekening;
Levenslooprekening
f. Levenslooprekening: de rekening van de Werknemer bij de Spaarinstelling in verband met de door de Werknemer en de Spaarinstelling overeengekomen Levensloopregeling;
Wet
g. Wet: de Wet op de loonbelasting 1964;
Voorwaarden
h. Voorwaarden: de Voorwaarden Levenslooprekening;
Inhoudingsplichtige
i. Inhoudingsplichtige: de Inhoudingsplichtige in de zin van artikel artikel 6, eerste lid, sub a, van de Wet.
Doel
Artikel 2
De regeling heeft ten doel het treffen van een voorziening in geld uitsluitend ten behoeve van het opnemen van een periode van extra verlof.
Deelname
Artikel 3
1. Iedere Werknemer die in dienst is bij de Werkgever als genoemd in artikel 1, heeft het recht deel te nemen aan de Levensloopregeling.
2. De Werknemer verklaart dat hij geen aanspraken ingevolge een Levensloopregeling heeft opgebouwd bij een of meer gewezen inhoudingsplichtigen. Indien de Werknemer wel aanspraken heeft opgebouwd bij een of meer gewezen inhoudingsplichtigen verklaart hij eenmalig, schriftelijk, aan de werkgever wat zijn inleg in het kalenderjaar van de ondertekening van de verklaring is geweest.
3. De Werknemer verklaart aan het begin van ieder kalenderjaar schriftelijk aan de Werkgever wat de omvang is van de opgebouwde aanspraken ingevolge een Levensloopregeling bij een of meer gewezen inhoudingsplichtigen, tenzij is overeengekomen dat de Spaarinstelling deze verklaring aan de Werkgever zendt.
4. De Werknemer verklaart schriftelijk dat hij geen voorziening ingevolge een Levensloopregeling opbouwt in het kalenderjaar waarin hij bij een inhoudingsplichtige ingevolge een spaarloonregeling spaart als bedoeld in artikel 32 van de Wet.
5. Toetreding als Werknemer aan de Levensloopregeling kan geschieden door het inleveren van een ingevuld en ondertekend aanvraagformulier bij de Spaarinstelling, een en ander volgens de Voorwaarden.
Omschrijving Levensloopregeling
Artikel 4
1. Het opbouwen van een voorziening ingevolge een Levensloopregeling vindt plaats door inhouding op het loon, waarbij het ingehouden loon wordt aangewend voor het treffen van een voorziening voor een periode van extra verlof.
2. Het ingevolge een Levensloopregeling ingehouden loon wordt overgemaakt naar een rekening
– de Levenslooprekening – bij de Spaarinstelling, waar het tegoed voor iedere Werknemer afzonderlijk wordt geadministreerd.
3. De op de Levenslooprekening gekweekte inkomsten en de daarmee behaalde rendementen worden op de Levenslooprekening bijgeschreven.
4. De Spaarinstelling maakt (een gedeelte van) het Levenslooploon over naar de Inhoudingsplichtige ter betaling van het loon van de Werknemer gedurende de periode van extra verlof voorzover de Inhoudingsplichtige en de Werknemer tezamen daarvoor toestemming hebben verleend.
5. In afwijking in zoverre van het vierde lid maakt de Spaarinstelling (een gedeelte van) het Levenslooploon op verzoek van de Werknemer over naar de Werknemer indien geen Inhoudingsplichtige kan worden aangewezen; in dit geval wordt de Spaarinstelling als Inhoudingsplichtige aangemerkt.
Inhouding ten behoeve van de Levensloopregeling
Artikel 5
1. De inhouding per kalenderjaar door de Inhoudingsplichtige ingevolge de Levensloopregeling bedraagt:
a. indien aan het begin van het kalenderjaar het Levenslooploon minder bedraagt dan 2,1 maal het loon op jaarbasis gerelateerd aan het in het voorafgaande kalenderjaar genoten loon: ten hoogste 12% van het loon in het kalenderjaar. Dit percentage geldt niet indien de Werknemer op 31 december 2005 51 jaar of ouder is maar op die datum nog niet de leeftijd van 56 jaar heeft bereikt;
Dit percentage is eveneens niet van toepassing voor werknemers die met toepassing van artikel 32, vierde lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet prepensioenaanspraken afkopen en deze afkoop aanwenden voor het opbouwen van een voorziening ingevolge een Levensloopregeling
waardoor er in het kalenderjaar meer aanspraken ontstaan dan overeenkomt met 12% van het loon van het jaar. De totale aanspraken mogen echter aan het einde van het kalenderjaar door de in het kalenderjaar opgebouwde aanspraken een periode van extra verlof van 2,1 jaar niet te boven gaan.
b. indien aan het begin van het kalenderjaar het Levenslooploon gelijk is aan of meer bedraagt dan 2,1 maal het loon op jaarbasis gerelateerd aan het in het voorafgaande kalenderjaar genoten loon: nihil.
2. Voor zover het op grond van de Levensloopregeling ingehouden bedrag uitgaat boven hetgeen ingevolge het eerste lid is toegestaan en deze inhouding in hetzelfde kalenderjaar door de Spaarinstelling wordt teruggestort naar de Inhoudingsplichtige en deze de terugstorting als loon uitkeert aan de Werknemer, wordt aangenomen dat is gebleven binnen de begrenzingen van het eerste lid.
3. Voor de toepassing van het eerste lid mag een loonsverlaging buiten beschouwing blijven, voorzover deze het gevolg is van:
a. het aanvaarden van een deeltijdfunctie in de periode die aanvangt 10 jaar direct voorafgaande aan de in de pensioenregeling vastgestelde ingangsdatum, dan wel
b. het terugtreden naar een lager gekwalificeerde functie, in de periode die aanvangt 10 jaar direct voorafgaande aan de in de pensioenregeling vastgestelde ingangsdatum.
De eerste volzin is bij een loonsverlaging die het gevolg is van het aanvaarden van een deeltijdfunctie uitsluitend van toepassing, voor zover de omvang van het dienstverband na het aanvaarden van de deeltijdfunctie niet lager is dan 50% van de omvang van het dienstverband aan het eind van de periode direct voorafgaande aan de aanvang van de in de eerste volzin bedoelde periode.
4. Indien de aanspraken ingevolge een Levensloopregeling die door de Werknemer werd gebruikt bij een gewezen Inhoudingsplichtige niet zijn ingebracht in een Levensloopregeling van de Inhoudingsplichtige bij wie de Werknemer in dienstbetrekking is, worden die aanspraken voor de toepassing van de in dit artikel gestelde grenzen mede in aanmerking genomen.
5. Ook indien bij het begin van het kalenderjaar de in het eerste lid bedoelde begrenzing op basis waarvan wordt beoordeeld of in het kalenderjaar nog aanspraken ingevolge een Levensloopregeling kunnen worden opgebouwd is bereikt, leiden nadien (op het levenslooptegoed gekweekte inkomsten en daarmee) behaalde rendementen niet tot de constatering dat de regeling niet meer voldoet aan de eisen die worden gesteld aan een Levensloopregeling.
6. Wijziging van de inleg kan geschieden per ….(facultatief)..., mits de Werknemer minstens één maand tevoren de Werkgever hiervan schriftelijk in kennis stelt.
Levenslooprekening