GESCHILLENCOMMISSIE SOCIAAL DOMEIN
GESCHILLENCOMMISSIE SOCIAAL DOMEIN
BINDEND ADVIES
– inzake –
GEMEENTE
gevestigd te Verzoekster 1,
GEMEENTE
gevestigd te Verzoekster 2,
– tegen –
GEMEENTE
gevestigd te Verweerster
Procesverloop
1. Namens verzoekster 1 en namens verzoekster 2 heeft … per e-mail van 10 mei 2021 een verzoek – met twee bijlagen – ingediend bij de Geschillencommissie Sociaal Domein (hierna de “Commissie”) tot behandeling van het geschil dat is gerezen tussen de gemeenten …, … en … (hierna het “Verzoek”). Verweerster heeft met dit verzoek ingestemd. Uit het Xxxxxxx blijkt eveneens dat partijen contact met elkaar hebben gehad over het geschil, wat niet tot een minnelijke oplossing heeft geleid, waarmee voldaan is aan artikel 3.1 van het Reglement van de Commissie.
2. Per e-mail van 11 mei 2021 heeft de Commissie de ontvangst van het Verzoek bevestigd.
3. Per e-mail van 17 mei 2021 heeft de Commissie verzoekster 1 laten weten dat zij bevoegd is kennis te nemen van het geschil en hierin advies te geven, en verzoekster 1 verzocht om de Commissie binnen twee weken alle bescheiden te doen toekomen die voor de behandeling van het geschil relevant zijn.
4. Per e-mail van dezelfde datum heeft de Commissie ook aan verzoekster 2 en verweerster laten weten dat zij bevoegd is om het geschil in behandeling te nemen.
5. Per e-mail van 1 juni 2021 heeft verzoekster 1 de Commissie laten weten dat zij geen gebruik zou maken van de mogelijkheid om aanvullende stukken in te dienen.
6. Per e-mail van 1 juni 2021 heeft de Commissie verzoekster 2 verzocht om binnen een termijn van twee weken een toelichting op het Verzoek in te dienen.
7. Namens verzoekster 2 heeft … per e-mail van 9 juni 2021 een toelichting op het Verzoek naar de Commissie gestuurd.
8. Per e-mail van 9 juni 2021 heeft de Commissie verweerster verzocht om binnen een termijn van twee weken schriftelijk te reageren op de stukken van de verzoekster 1 en verzoekster 2.
9. Namens verweerster heeft … per e-mail van 22 juni 2021 het verweer aan de Commissie gestuurd (het “Verweer”).
10. Per e-mail van 5 juli 2021 heeft de Commissie verzoekster 1 om aanvullende informatie gevraagd. Verzoekster 1 heeft deze informatie op 7 juli 2021 naar de Commissie gemaild.
11. Op 8 juli 2021 heeft de Commissie een uitnodiging en link voor de digitale hoorzitting op 12 juli van 14.00 – 16.00 uur naar partijen gemaild. Per e-mail van dezelfde datum heeft de Commissie de agenda voor de hoorzitting naar partijen gemaild.
12. Op 12 juli 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Van de zijde van verzoekster 1 waren daarbij aanwezig …, …, … en …. Van de zijde van verzoekster 2 waren aanwezig … en … Van de zijde van verweerster waren aanwezig … en … Partijen hebben hun standpunt toegelicht en vragen van de Commissie beantwoord.
13. Ter zitting heeft de Commissie verzoekster 1 om aanvullende informatie verzocht. Verzoekster 1 heeft deze informatie op 14 juli 2021 naar de Commissie gemaild.
Feiten en omstandigheden
14. Cliënte (20 jaar) is op haar 18e weggelopen uit een begeleid wonen instelling. Zij heeft sindsdien een wisselende woon- en/of verblijfplaats gehad.
15. Cliënte heeft 3 maanden ingeschreven gestaan in gemeente verzoekster 1, waar zij verbleef bij vrienden (2 maart 2020 – 2 mei 2020). Cliënte is tijdens dit verblijf zwanger geraakt van één van de inwoners. Na ruzie is zij vervolgens vertrokken naar gemeente verweerster.
16. Cliënte woonde daar bij een vriendin in gemeente verweerster, waar zij zich heeft ingeschreven per 3 mei 2020.
17. Het sociaal team van verzoekster 1 maakte zich zorgen over cliënte en heeft om die reden overleg gehad met de consulent van verweerster. Mede als gevolg hiervan heeft verweerster in overleg met cliënte, een Babyhuis in gemeente … geïndiceerd per 26 oktober 2020. Deze voorziening werd gefinancierd op grond van de Wmo 2015. Op 27 november 2020 is het kind van cliënte geboren. Cliënte bleef – gedurende het tijdelijke verblijf te … - ingeschreven in gemeente verweerster. Verweerster betaalde deze voorziening.
18. Op 12 januari 2021 is cliënte vertrokken uit het Babyhuis. Zij is vervolgens feitelijk ingetrokken bij het bevriende stel (vader van kind) woonachtig in gemeente verzoekster 1. Cliënte kan hier door omstandigheden niet duurzaam verblijven.
19. Op 28 januari 2021 heeft op initiatief van verweerster een beschermtafel plaatsgevonden in verband met mogelijke onveiligheid van het kind. Cliënte stond namelijk ingeschreven in gemeente verweerster, alhoewel het feitelijk verblijf op dat moment was verplaatst naar gemeente verzoekster 1.
20. Op 29 januari 2021 heeft verweerster contact gezocht met de bereikbaarheidsdienst van verzoekster 1. Volgens verzoekster 1 heeft verweerster gevraagd een veiligheidsinschatting te maken en de noodzakelijke hulp in te zetten, op kosten van verweerster.
21. Hierop heeft verzoekster 1 cliënte en haar kind – bij wijze van crisismaatregel - op 29 januari 2021 in een ouder en kind groep in gemeente verzoekster 2 geplaatst. Cliënte wilde niet terug naar gemeente …, omdat zij dichter bij de vader van haar kind wilde wonen. Er is geen besluit/beschikking afgegeven voor de crisishulp omdat op dat moment nog niet bekend was welke gemeente financieel verantwoordelijk was.
22. Cliënte heeft zich op 29 januari 2021 ingeschreven in gemeente verzoekster 2.
23. Verzoekster 2 was inhoudelijk niet op de hoogte van de casus en de crisisplaatsing. Op 3 februari 2021 is verzoekster 2 per e-mail in de cc geïnformeerd over de plaatsing.
24. Verweerster heeft vervolgens contact gehad met verzoekster 2 over de financiering van de plaatsing van cliënte en haar kind in de ouder en kind groep in gemeente verzoekster 2. Verzoekster 2 was bereid tot gedeeltelijke financiering.
25. Op 22 februari 2021 heeft verweerster contact gezocht met verzoekster 1 om te spreken over de financiering.
26. Ten behoeve van de continuïteit van de hulpverlening heeft verzoekster 1 allereerst de crisishulpverlening voorgefinancierd. Voor het vervolgtraject, na afloopt van het crisisverblijf van 6 weken, heeft verzoekster 1 tevens een voorfinanciering gedaan. Voor dit traject, te weten van 13 maart 2021 tot 30 november 2021 is door verzoekster 1 wel een beschikking afgegeven
op grond van de Jeugdwet. Dit betreft echter een standaardbeschikking, die niet is aangepast aan de situatie en de voorziening.
27. Verzoekster 1 en verzoekster 2 hebben in regioverband het 'Convenant Woonplaatsbeginsel' van de VNG ondertekend. Verweerster heeft dit niet gedaan.
Het standpunt van verzoekster 1
28. Het standpunt van verzoekster 1 is zakelijk als volgt samen te vatten.
29. Verzoekster 1 stelt dat het strikt toepassen van het woonplaatsbeginsel onevenredig nadelig uitpakt voor verzoekster 2. Om deze reden leggen verzoekster 1 en verzoekster 2 de situatie voor aan de Commissie met als verzoek te bepalen welke gemeente welk deel van de kosten op zich moet nemen, rekening houdend met solidariteit.
Het standpunt van verzoekster 2
30. Het standpunt van verzoekster 2 is zakelijk als volgt samen te vatten.
31. Verzoekster 2 stelt dat verweerster financieel verantwoordelijk is voor de plaatsing van cliënte in de ouder en kind groep. Verweerster is op grond van de wijziging van het woonplaatsbeginsel (vanaf 1 januari 2022) financieel verantwoordelijk als verwijzende gemeente. Tevens heeft verweerster geen voorwaarden gesteld voor financiering bij haar instructie op 29 januari 2021.
32. Daarnaast stelt verzoekster 2 dat de plaatsing is ontstaan vanuit een crisisplaatsing, hetgeen betekent dat verzoekster 1 financieel verantwoordelijk is omdat zij de plaatsing heeft gerealiseerd.
33. Verzoekster 2 acht het niet redelijk dat zij de financiering zou moeten overnemen gezien zij pas na plaatsing van cliënte en haar kind in de ouder en kind groep op basis van een cc e-mail aan de zorgaanbieder kennis heeft kunnen nemen van de plaatsing.
34. Tot slot betwist verzoekster 2 de toepassing van het woonplaatsbeginsel en het Convenant Woonplaatsbeginsel nu het niet gaat om het overnemen van jeugdhulp maar een voorziening op grond van de Wmo 2015, gestart door verweerster. Verzoekster 2 had in dat geval een
eigen onderzoek en beoordeling mogen uitvoeren op grond van artikel 2.3 van de Jeugdwet. De Wmo 2015 schrijft een overgang van financiering niet voor.
Het standpunt van verweerster
35. Het standpunt van verweerster is als volgt zakelijk samen te vatten.
36. Op grond van het huidige woonplaatsbeginsel is de gemeente waar de gezaghebbende ouder staat ingeschreven financieel verantwoordelijk.
37. Cliënte heeft slechts tijdelijk in gemeente verweerster ingeschreven gestaan en gewoond in verband met dakloosheid.
38. Xxxxxxx was afkomstig uit en wederom vertrokken richting verzoekster 1, waar haar ex-partner en tevens vader van haar kind woont. Zij heeft in gemeente verzoekster 1 haar toekomstperspectief.
39. Tevens is de plaatsing door verzoekster 1 zonder afstemming met verweerster gebeurd. Verweerster betwist dat een toezegging zou zijn gedaan over de financiering van de ingezette jeugdhulpvoorzieningen.
40. Op grond van het bovenstaande is verweerster van oordeel dat zij niet verantwoordelijk is voor de financiering van de ingezette jeugdhulp.
Bevoegdheid van de Commissie
41. Alvorens toe te komen aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep dient de Commissie definitief te oordelen over de bevoegdheid van de Commissie.
42. Partijen hebben de bevoegdheid van de Commissie niet betwist. De Commissie acht zich op grond van haar Reglement bevoegd te oordelen over de vraag welke gemeente financieel verantwoordelijk is voor de plaatsing van cliënte in de ouder en kind groep te gemeente verzoekster 2.
43. Tijdens de zitting d.d. 12 juli jl. heeft de Commissie partijen de mogelijkheid geboden tot een onderlinge oplossing te komen. Partijen hebben aangegeven dat zij de voorkeur geven aan
een bindend advies. Op verzoek van partijen brengt de commissie dan ook een bindend advies uit.
Overwegingen van de Commissie
44. In casu is sprake van een crisisplaatsing voor een periode van 6 weken van cliënte en haar kind in de ouder en kind groep in gemeente verzoekster 2 en – aansluitend - een verblijfsvoorziening binnen dezelfde ouder en kind groep voor de periode van 13 maart 2021 tot 30 november 2021. Voor beide voorzieningen rijst de vraag welke gemeente financieel verantwoordelijk is. De Commissie zal allereerst de vraag rondom de financiering van de crisishulp bespreken, waarna zij vervolgens ingaat op de financiering van het verblijf van cliënte en haar kind in de ouder de kind groep in gemeente verzoekster 2 van 13 maart 2021 tot 30 november 2021.
Crisishulp van 29 januari 2021 tot 13 maart 2021
45. Verweerster heeft op 29 januari 2021 verzoekster 1 telefonisch verzocht een veiligheidsinschatting te maken met betrekking tot het kind van cliënte. Naar het oordeel van verzoekster 1 was de inzet van crisishulp noodzakelijk in de vorm van de plaatsing van cliënt en haar kind in de ouder en kind groep in gemeente verzoekster 2. Verzoekster 1 heeft de crisishulp ook georganiseerd en formeel ingezet.
46. Verzoekster 1 heeft geprobeerd telefonisch overleg te voeren over de inzet van de crisishulp met verweerster, maar de betrokken consulent was niet bereikbaar. Hierop heeft verzoekster 1 op haar initiatief de plaatsing van cliënte en haar kind in de ouder en kind groep geëffectueerd voor een termijn van 6 weken op grond van de Jeugdwet.
47. Op grond van artikel 2.3 lid 1 van de Jeugdwet kan de gemeente op grond van de Jeugdwet een voorziening treffen voor jeugdhulp aan een jeugdige, indien dit naar het oordeel van het college nodig is. Het college treft een voorziening ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente:
“Indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, treft het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente,
voorzieningen op het gebied van jeugdhulp en waarborgt het college een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld: “
48. De definiëring van het begrip woonplaats volgt uit artikel 1.1 Jeugdwet:
"– woonplaats:
1. woonplaats als bedoeld in titel 3 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
2. ingeval de voogdij over de jeugdige berust bij een gecertificeerde instelling: de plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige;
3. ingeval de woonplaats, bedoeld onder 1° en 2°, onbekend is dan wel buiten Nederland is: de plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige op het moment van de hulpvraag;
4. ingeval de jeugdige de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt: de woonplaats van de jeugdige, bedoeld in artikel 10 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek."
49. Het woonplaatsbegrip is van belang om te bepalen welke gemeente verantwoordelijk is om jeugdhulpvoorzieningen voor een jeugdige te treffen. De gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, is verantwoordelijk op grond van de Jeugdwet. Aangesloten wordt bij het woonplaatsbeginsel van artikel 1:12 BW. Een jeugdige onder de achttien jaar volgt de woonplaats van degene die het gezag over hem uitoefent, dat wil zeggen de ouder met gezag of de voogd (onder 1°). Oefenen beide ouders (of pleegoudervoogden) gezamenlijk het gezag uit en hebben zij geen gezamenlijke woonplaats, dan volgt het kind de woonplaats van ouder bij wie hij feitelijk verblijft dan wel laatstelijk heeft verbleven (artikel 1:12 lid 5 BW).
50. In het onderhavige geval is het verblijfplaats van het kind bij cliënte (moeder).
51. Daarbij wordt opgemerkt dat de wijziging van de Jeugdwet met betrekking tot het woonplaatsbeginsel nog niet inwerking is getreden. De gronden van verzoekster 2 die uitgaan van het nieuwe woonplaatsbeginsel slagen derhalve niet.
52. Op het moment dat verzoekster 1 de crisishulp heeft ingezet, stond cliënte ingeschreven in de BRP van verweerster. Op grond van artikel 2.3 lid 1 jo. 1.1. van de Jeugdwet was verweerster derhalve primair verantwoordelijk voor het treffen en financieren van een voorziening.
53. In het onderhavige geval heeft verzoekster 1 – in de veronderstelling dat zij dit deed voor verweerster – de jeugdhulp ingezet.
54. Aangezien verzoekster 1 en verzoekster 2 het Convenant Woonplaats hebben ondertekend zijn zij gehouden aan de in dat kader gemaakte afspraken. Verweerster heeft niet ingestemd met deze afspraken. In het Convenant staat – voor zover relevant - over de verhuizing van een gemeente naar een andere gemeente:
"Bij verhuizing van een gezin/jeugdige naar een andere gemeente tijdens de jeugdhulpverlening zal de ontvangende gemeente – als het gezin dat wenst – deze jeugdhulp zonder nadere indicering, en bij de huidige hulpverlener overnemen en de kosten daarvan vergoeden.
Deze continuering van de lopende afspraken geldt bij trajecten of indicaties, die maximaal 1 jaar duren, voor de gehele looptijd van het hulpverleningstraject. Bij indicaties, die langer dan 1 jaar duren, kán de ontvangende gemeente na verloop van 1 jaar nieuwe afspraken maken, en eventueel tot een nadere of aangepaste indicering komen. De ontvangende gemeente neemt in dat geval het initiatief om dat met de latende gemeente en de hulpverlener te overleggen. In ieder geval vindt er tussen de beide gemeenten een warme overdracht van het hulpverleningstraject plaats.
Bij de aanpassing van de hulpverlening staat het belang van de jeugdige/ het gezin en de continuïteit van de hulpverlening centraal. De verhuizing op zich is geen aanleiding voor aanpassing of beëindiging van de jeugdhulpverlening".
55. Uit de toelichting van het Convenant Woonplaatsbeginsel maakt de Commissie op dat bij de gemaakte afspraken wordt uitgegaan van de situatie waarbij een gemeente – die op grond van de Jeugdwet – verantwoordelijk is voor de in te zetten jeugdhulp en in dat kader ten aanzien van een inwoner een beschikking heeft afgegeven en vervolgens de inwoner verhuist, de ontvangende gemeente de afgegeven beschikking dient over te nemen. Het gaat daarbij om twee gemeenten, namelijk 1. de latende gemeente alwaar de cliënt vandaan vertrekt en 2. de ontvangende gemeente.
56. In het onderhavige geval zijn er drie gemeenten betrokken, waarbij de jeugdhulp is ingezet door een gemeente die niet behoort tot één van de partijen zoals opgenomen in het Convenant Woonplaatsbeginsel. Verzoekster 1 – die de jeugdhulp heeft geïndiceerd – is immers niet de
latende gemeente. De Commissie is van oordeel dat de gemaakte afspraken in het Convenant om die reden niet opgaan, aangezien verzoekster 1 niet de latende gemeente betreft en op grond van de Jeugdwet niet gehouden is om ten aanzien van cliënte jeugdhulpvoorzieningen in te zetten. Verweerster heeft het Convenant daarnaast niet ondertekend. Dat betekent dat in beginsel dient te worden teruggevallen op de regels zoals opgenomen in de Jeugdwet.
57. Daarbij komt het volgende.
58. Hoewel partijen het eens zijn over het feit dat verweerster verzoekster 1 heeft verzocht een veiligheidsinschatting te maken, nemen partijen een ander standpunt in over de vraag of verweerster verzoekster 1 daadwerkelijk heeft verzocht direct jeugdhulp in te zetten en daarvoor verweerster financieel de verantwoordelijkheid zou nemen. Verzoekster 1 heeft in dat kader geen onderbouwing kunnen aanleveren.
59. Verzoekster 1 heeft daarnaast aangegeven dat zij getracht heeft telefonisch in contact te komen met de betrokken consulent op het moment van het inzetten van de crisisvoorziening, maar dat deze niet beschikbaar was.
60. Ondanks dat een onderbouwing van de gestelde concrete toezegging vanuit verweerster ontbreekt voor de financiering van de ingezette jeugdhulp, wordt in een e-mail d.d. 2 februari 2021 van de consulent van verweerster aan verzoekster 1 evenwel de indruk gewekt dat verweerster de financiering van de crisishulp (gedeeltelijk) op zich zal nemen. In deze e-mail wordt door de consulent van verweerster aangegeven:
“Verder ontvang ik graag de gegevens van de instelling waar (cliënte) momenteel verblijft om een maatwerkovereenkomst te kunnen gaan onderhandelen/maken.”
61. Op grond van het vertrouwensbeginsel kan worden gesteld dat door deze opmerking verzoekster 1 er redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat er een bepaalde toezegging is gedaan over de financiering van de in te zetten jeugdhulp. Uit de e-mail kan echter niet worden afgeleid dat er sprake is van een toezegging van verweerster dat zij de door verzoekster 1 ingezette hulp volledig zou financieren, ongeacht het type jeugdhulp en het bijbehorende tarief.
62. De Commissie concludeert dan ook dat verweerster primair verantwoordelijk was om jeugdhulp in te zetten, indien dat in de situatie van cliënte daadwerkelijk nodig was. Uiteindelijk is de jeugdhulp door verzoekster 1 ingezet. Zij ging er echter vanuit dat de jeugdhulp door
verweerster zou worden vergoed en heeft daar gezien de e-mail van 2 februari jl. ook gedeeltelijk vanuit mogen gaan. Verzoekster 2 heeft geen jeugdhulp ingezet.
63. Door onvoldoende communicatie en het ontbreken van duidelijke afspraken rondom de inzet en financiering van de crisishulp kan naar het oordeel van de Commissie niet één van de partijen volledig financieel verantwoordelijk worden geacht voor de financiering van de crisishulp.
Verblijf in de ouder en kind groep van 18 maart 2021 tot 30 november 2021
64. Verzoekster 1 heeft aansluitend op de crisishulp een voorziening getroffen voor cliënte en haar kind, te weten verblijf binnen de ouder en kind groep te gemeente verzoekster 2 voor de periode van 18 maart 2021 tot 30 november 2021. Voor deze voorziening heeft verzoekster 1
– los van het feitelijk inzetten van de jeugdhulp - ook een schriftelijke beschikking afgegeven op grond van de Jeugdwet, te weten op naam van het kind.
65. Op het moment dat verzoekster 1 de voorziening heeft ingezet, stonden cliënte en haar kind ingeschreven in de BRP van verzoekster 2. Over de inzet en financiering van jeugdhulp, aansluitend aan de crisishulp, is geen overleg geweest met verzoekster 2.
66. Op grond van artikel 2.3 lid 1 jo. 1.1. van de Jeugdwet is de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft verantwoordelijk voor het treffen en financieren van een voorziening op grond van de Jeugdwet. De Commissie verwijst hierbij volledigheidshalve naar de punten 46 tot en met 48 van het advies.
67. In casu betekent dit dat verzoekster 1 een voorziening heeft getroffen voor cliënte en haar kind terwijl verzoekster 2 – gezien de woonplaats van cliënte en haar kind - op grond van de Jeugdwet verantwoordelijk was voor het inzetten en financieren van de jeugdhulp.
68. Verzoekster 1 was op grond van de Jeugdwet niet verantwoordelijk voor cliënte en haar kind en kan geen besluiten nemen namens verzoekster 2. Aangezien het hier gaat om een opvolgende jeugdhulpvoorziening (na de crisisopvang) had het ook voor de hand gelegen dat verzoekster 2 de vervolgbeoordeling op grond van de Jeugdwet verder zou oppakken.
69. De Commissie begrijpt dat verzoekster 1 ook de voorziening - opvolgend op de crisisopvang - heeft ingezet in het belang van de zorgcontinuïteit voor cliënte en haar kind. Vanuit
maatschappelijk belang is dat te waarderen. Echter, verzoekster 1 heeft door haar handelen verzoekster 2 niet in de mogelijkheid gesteld haar verantwoordelijkheid op grond van de Jeugdwet te nemen. Tevens is verzoekster 2 niet inhoudelijk op de hoogte gebracht van de (voortgang) van de casus, waardoor een warme overdracht van de casus ook niet mogelijk is geweest.
De Commissie stelt vast:
a. Dat voor de crisisplaatsing van cliënte en haar kind in de ouder en kind groep in … (gemeente verzoekster 2) verweerster en verzoekster 1 geen duidelijke afspraken hebben gemaakt rondom de inzet en financiering van de door verzoekster 1 feitelijk ingezette crisishulp. Verweerster was op grond van de Jeugdwet verantwoordelijk voor de inzet van jeugdhulpverlening aan cliënte en haar kind.
Dat verzoekster 1 niet kan worden beschouwd als latende gemeente, gezien zij formeel juridisch niet de verantwoordelijke gemeente was voor het inzetten van jeugdhulp. De Commissie is - nog los van het gegeven dat verweerster dit Convenant niet heeft ondertekend - van mening dat het Convenant Woonplaatsbeginsel derhalve niet van toepassing is.
De Commissie adviseert:
b. Verweerster en verzoekster 1 de kosten voor de jeugdhulp in het kader van de crisisplaatsing van 29 januari 2021 tot 13 maart 2021 gezamenlijk te financieren op grond van een 50/50 verdeling
c. Verzoekster 1 de voorgezette jeugdhulp van 13 maart 2021 tot 30 november 2021 volledig te financieren.
Aldus gegeven op 6 september 2021 door de Geschillencommissie Sociaal Domein,
X. Xxxxxx (voorzitter), M.S. Melssen-Kruijthof en X. Xxxxxxx