Deeltijdarbeid
Deeltijdarbeid
6. a. De werkgever zal, mits de bedrijfsomstandigheden dit toelaten - dat wil zeggen binnen de grenzen van organisatorische doelmatigheid, bedrijfseconomische criteria en arbeidsmarkt- technische mogelijkheden - functies die zich daarvoor lenen, laten vervullen door meer dan één persoon, dan wel bepaalde functies verdelen in twee of meer nieuwe functies, met dien verstande dat de arbeidsduur per deeltijdfunctie tenminste 1/3 van de normale arbeidsduur met zich meebrengt.
b. Indien de bedrijfsomstandigheden de mogelijkheid van deeltijdarbeid toelaten, zal de werkgever ernaar streven hiervan bij de werving van nieuw personeel melding te maken.
c. De werkgever zal jaarlijks het vertegenwoordigend overleg desgevraagd informatie geven inzake de ontwikkeling van deeltijdarbeid in het bedrijf, alsmede over de mate waarin en de wijze waarop van losse krachten als bedoeld in artikel 1.2 lid 2 van deze cao gebruik is gemaakt.
Artikel 10.2 Employability, arbeidsvitaliteitsonderzoek, scholing, opleidingsbeleid
Employability
1. a. Onder employability wordt verstaan de mogelijkheid van de werknemer om nu, op korte en op lange termijn inzetbaar te blijven in verschillende functies binnen de onderneming maar ook daarbuiten, zodat zijn inzetbaarheid en daarmee zijn werkzekerheid toeneemt.
Toelichting
Werknemers worden geconfronteerd met kwantitatieve en kwalitatieve aanpassingen van de organisatie en van het personeelsbestand. ‘Life-time employment’, in de zin van één en dezelfde functie op één en dezelfde werkplek, is een gedateerd verschijnsel geworden. Een alternatief kan worden gevonden in ‘Life-time employability’: het vermogen van de werknemer om nu, op korte termijn en op lange termijn, functies te kunnen (blijven) vervullen, op een zodanige manier dat zijn werkzekerheid toeneemt c.q. groot blijft, primair binnen de eigen organisatie, maar ook daar buiten.
Het gaat erom dat men in staat is in verschillende vakgebieden en op meerdere niveaus te werken, dat men bereid en in staat is steeds weer nieuwe kennis en vaardigheden te verwerven en dat men veranderingen positief tegemoet treedt en bereid is geografisch mobiel te zijn.
Employability vraagt van de werknemer om in zichzelf te investeren (tijd, geld, moeite) en het vraagt van de werkgever om in de werknemer te investeren (tijd, geld, moeite).
Cao-partijen zijn van mening dat werken aan employability voor zowel de werknemer als de werkgever noodzakelijk is. De werkgever kan rekenen op optimale functievervulling, ook na veranderingsprocessen; de werknemer heeft een maximale kans op werkzekerheid ( zowel binnen als buiten de eigen onderneming) en kan meer uit zijn loopbaan halen. Belangrijke instrumenten ter bevordering van employability zijn scholing, coaching on the job en loopbaanbeleid.
b. De verantwoordelijkheid voor het op peil houden van de employability van de werknemer zowel binnen als buiten de eigen onderneming is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van werkgever en werknemer.
Arbeidsvitaliteitsonderzoek / Loopbaanscan
2. a. In het kader van de verantwoordelijkheid voor het op peil houden van de employability van de werknemer zowel binnen als buiten de eigen onderneming is de werkgever verplicht de werknemer ten minste eenmaal in de vier jaar arbeidsvitaliteitsonderzoek/loopbaanscan aan te bieden.
b. Jaarlijks wordt door werkgevers aan het Bedrijfstakbureau gerapporteerd hoeveel werknemers gebruik hebben gemaakt van het arbeidsvitaliteitsonderzoek / loopbaanscan
Het Bedrijfstakbureau houdt toezicht op uitvoering van deze cao-afspraak
Scholing en opleidingsbeleid
3. De verantwoordelijkheid voor het op peil houden van de employability van de werknemer zowel binnen als buiten de eigen onderneming vereist van de werkgever, met in achtneming van het gestelde in artikel 7.1 van deze cao, het voeren van een opleidingsbeleid dat aandacht geeft aan de ontwikkeling van de werknemers en de noodzakelijke informatie en middelen verschaft. Van de werknemer wordt verwacht dat hij van alle informatie en middelen zo goed mogelijk gebruik maakt.
Het opleidingsbeleid gaat uit van de behoeften - huidige en toekomstige - binnen de onderneming en op de arbeidsmarkt en is er op gericht de positie van de werknemer op de arbeidsmarkt (binnen of buiten de onderneming) te behouden en zonodig te versterken.
Organisatieverandering dient bij dit beleid te worden betrokken.
De scholing dient derhalve gericht te worden op:
a. de huidige functie van de werknemer (scholing voor het op peil houden en verbeteren van de kennis en bekwaamheden van de werknemers nodig voor de vervulling van hun functie en zo nodig voor de verbetering daarvan)
b. een mogelijke andere functie in het kader van het loopbaanbeleid (scholing gericht op de ontwikkeling van de werknemer waardoor deze door kan groeien naar een andere functie en/of breder inzetbaar wordt)
c. die werknemers waarvan, rekening houdend met de ontwikkelingen in de ondernemingen zoals voorzien in ondernemingsplannen, te verwachten is dat de werkzaamheden in de komende jaren zullen vervallen of drastisch zullen wijzigen. Aan hen zal reeds in een vroeg stadium de mogelijkheid geboden worden om zich door functiegerichte of loopbaangerichte scholing op deze veranderingen voor te bereiden.
d. extra scholingsinspanning wordt besteed aan werknemers die al langere tijd in dienst zijn en die de afgelopen jaren niet hebben deelgenomen aan scholingsactiviteiten, aan werknemers die onvoldoende opleiding hebben ontvangen en aan werknemers die - hoewel hun vooropleiding wel voldoende is - het volgen van onderwijs ontwend zijn.
Mede gezien het belang dat aan scholing wordt gehecht en de brede doelstelling moet scholing in principe openstaan voor alle werknemers.
Uitwerking opleidingsbeleid
4. In het kader van het opleidingsbeleid
- wordt een vorm van belangstellingsregistratie ontwikkeld, waarbij de werknemer de mogelijkheid heeft ook eigen ideeën en voorstellen naar voren te brengen,
- komt de opleidingsbehoefte, zowel van de kant van de werkgever als van de werknemer, ter sprake in het functioneringsgesprek,
- wordt specifieke aandacht besteed aan de loopbaanmogelijkheden van de oudere werknemer; daarbij kan worden gedacht aan de ontwikkeling van mentortaken en aan de inschakeling van deze oudere werknemers bij het begeleiden en inwerken van nieuw werknemers.
Op basis van deze gegevens stelt de werkgever een algemeen opleidingsplan op, waardoor scholing en opleiding planmatig kunnen worden aangepakt. In dit algemeen opleidingsplan wordt tevens aangegeven voor welke categorieën werknemers of voor welke afdelingen een extra inspanning moet worden gedaan in het kader van de punten c. en d.
Op basis van dit algemene opleidingsplan wordt gestreefd naar individuele opleidingsplannen. Het opleidingsbeleid en het algemene opleidingsplan worden aan de OR ter instemming voorgelegd voor zover de WOR dit voorschrijft. Bij verschil van mening kan de werknemer gebruik maken van de bestaande klachtrechtprocedures.
Opleidingsfaciliteiten
5. - De werkgever betaalt de kosten van de opleiding, vergoedt de benodigde leermiddelen en de eventuele reiskosten; bij b. kan de werkgever een terugbetalingsclausule overeenkomen dan wel de terugbetalingsclausule uit de bestaande studiekostenregeling van toepassing verklaren
- De werknemer wordt in principe in staat gesteld aan de opleiding, zoals vermeld onder a. en c., deel te nemen in werktijd. Voor b. en d. zal dit geschieden in nader overleg.
- De opleidingsfaciliteiten zijn ook van toepassing op parttimers;
- Van de werknemer wordt verwacht dat hij optimaal gebruik maakt van de beschikbare voorzieningen.
Artikel 10.3 Stagiair(e)s
Aanbeveling tot het creëren van stageplaatsen
1. In het kader van het opleidingsbeleid worden werkgevers gewezen op het belang van het creëren van stageplaatsen in de bedrijfstak. Werkgevers wordt aanbevolen zo mogelijk tot het creëren van stageplaatsen over te gaan.
Stagevergoedingen
2. Indien stageplaatsen binnen de onderneming zijn gerealiseerd, gelden de volgende stagevergoedingen:
- voor stagiair(e)s van VMBO-niveau geldt een stagevergoeding van € 250,- bruto per maand.
- voor stagiair(e)s van MBO-niveau geldt een stagevergoeding van € 300,- bruto per maand.
- voor stagiair(e)s van HBO- of universitair niveau geldt een stagevergoeding van € 350,- bruto per maand.
HOOFDSTUK 11 COLLECTIEVE REGELINGEN; SOCIALE FONDSEN
Artikel 11.1 Werkgeversbijdrage
Hoogte premie en bestemming
De werkgever is gehouden gedurende de looptijd van de cao jaarlijks een bedrag af te dragen aan de werkgeversorganisatie ten bedrage 0,0833% berekend over het ongemaximeerde sociaal verzekeringsloon over het voorgaande jaar.
Van dit bedrag wordt 7/10 deel overgemaakt aan de gezamenlijke vakverenigingen en 3/10 deel overgemaakt aan de werkgeversorganisaties, bestemd voor scholing en advies
Artikel 11.2
Vervallen
Artikel 11.3 VUT-Overgangsregeling m.i.v. 1-1-2006
VUT-Overgangsregeling
1. Er geldt een VUT-overgangsregeling (vrijwillig vervroegde uittreding uit de dienstbetrekking) met ingang van 1 januari 2006.
De regeling is nader uitgewerkt in het “Reglement Vrijwillig Vervroegd Uittreden m.i.v. 1-1- 2006” en wordt uitgevoerd door de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf (Bijlage 11 bij deze cao).
Voorwaarden
2. Om aan de VUT-overgangsregeling te kunnen deelnemen, dient de betrokken werknemer aan de volgende voorwaarden te voldoen.
a. De werknemer diende op 31 december 2004 55 jaar of ouder te zijn. Voorts dient de betrokken werknemer gedurende de laatste 10 jaren onmiddellijk voorafgaande aan het moment van uittreding onafgebroken in dienstverband werkzaam te zijn geweest bij één of meerdere bedrijven zoals omschreven in het reglement.
b. De werknemer dient tevens te voldoen aan de overige bepalingen van het reglement als bedoeld in lid 1 van dit artikel.
c. Tevens diende de betrokken werknemer, conform het gestelde in artikel 10.1 van Bijlage 11 bij deze cao, op 31 december 2000 in dienst te zijn van een werkgever in de zin van de cao. Aanspraak op de aanvullingsregeling vervalt, wanneer de werknemer voor het bereiken van de VUT-gerechtigde leeftijd de bedrijfstak heeft verlaten.
Premie
3. Werknemers 55+ op 31-12-2004
a. De premie voor de werknemers die op 31 december 2004 55 jaar of ouder waren, bedraagt per 1 april 2009 5,8 % van de bijdragegrondslag zoals bedoeld in artikel 4 van het in lid 1 van dit artikel bedoelde reglement. Per 1 oktober 2009 bedraagt de premie 0% van de bijdragegrondslag zoals bedoeld in artikel 4 van het in lid 1 van dit artikel bedoelde reglement.
b. Voor de werknemers die op 31 december 2004 55 jaar of ouder waren, geldt tot 1 oktober 2009 dat zij een extra VUT-bijdrage verschuldigd zijn ter grootte van de reguliere prepensioenpremie op 31 december 2005. De extra verschuldigde VUT-bijdrage door deze werknemers bedraagt per 1 oktober 2009 0%.
c. De werkgever draagt de volledige premie af en is gerechtigd de helft van de sub a. en b. bedoelde premie op het bruto loon van de werknemer in mindering te brengen.
Overige werknemers
d. De vrijvallende premies na 31 december 2006 voor de werknemers, niet vallend onder lid a. en
b. van dit artikel, worden aangewend voor verbetering van de pensioenregeling van de werknemer en/of ten behoeve van de individuele levensloopregeling (Zie Bijlage 10 van de cao).
Premierestitutie
4. De werknemer die op 1 september 2013 in dienst is van een werkgever die is aangesloten bij de Stichting VUT Boeken-en Tijdschrifruitgeverijbedrijf, ontvangt uiterlijk in december 2013 een premierestitutie in de vorm van een eenmalige bruto uitkering van 0,5% over het bruto salaris van 1 september 2012 t/m 31 augustus 2013.
Toelichting
Cao-partijen hebben voorgesteld om van de overdekking van de middelen van de Stichting VUT BTU ultimo 2014 in 2013 via een premierestitutie een eenmalige uitkering te doen aan de werknemers, die op 1 september 2013 in dienst zijn bij werkgevers die zijn aangesloten bij de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf (VUT-BTU). Het bestuur van de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf heeft desgevraagd ingestemd met dit voorstel van cao-partijen. De VUT-stichting zal hiervoor een bedrag van 2 miljoen euro beschikbaar stellen. Het werkgeversdeel, 50% van de premierestitutie, maakt onderdeel uit van de eenmalige uitkering aan de werknemers.
De werkgevers keren na 1 september 2013 een bedrag uit van 0,5% over het bruto salaris van 1 september 2012 t/m 31 augustus 2013 als een eenmalige bruto uitkering aan de op 1 september 2013 in dienst zijnde individuele werknemers.
De VUT-stichting draagt de benodigde middelen over aan de betreffende werkgevers. Voor de precieze uitvoering van deze afspraak volgt een instructiebrief aan werkgevers.
Artikel 11.4 Minimum pensioenvoorwaarden
Pensioenvoorziening
1. De werkgever is gehouden een pensioenvoorziening voor de werknemers te hebben getroffen welke ten minste voldoet aan het gestelde in Bijlage 4. Het is toegestaan ten gunste van de werknemers af te wijken van de minimum pensioenvoorwaarden, met in achtneming van het in deze minimum pensioenvoorwaarden onder XV bepaalde.
Afwijkende pensioenregeling
2. In afwijking van het voorgaande lid heeft de werkgever de mogelijkheid om binnen de eigen onderneming een pensioenregeling in het leven te roepen die kan afwijken van de minimum pensioenvoorwaarden, als bedoeld in Bijlage III bij deze cao.
Indien binnen de onderneming met alle daarbij betrokken partijen een eigen, van de minimum pensioenvoorwaarden afwijkende pensioenregeling wordt overeengekomen, dient deze pensioenregeling te worden voorgelegd aan cao-partijen, die dispensatie kunnen verlenen.
Op ondernemingsniveau: marginale toetsing door de vakorganisaties
3. Voor zover het pensioen niet is ondergebracht in een aparte stichting (waarbij overleg over deze onderwerpen plaatsvindt tussen het bestuur en de deelnemersraad) wordt er naar gestreefd het pensioen te regelen op ondernemingsniveau met de OR.
De wijze van totstandkoming op ondernemingsniveau kan door de vakorganisaties marginaal worden getoetst.
Artikel 11.5 Pensioenopbouw bij ouderschapsverlof
Tijdens het ouderschapsverlof zal de pensioenopbouw worden voortgezet en zal de pensioenpremie worden geheven, alsof door de werknemer geen gebruik van ouderschapsverlof wordt gemaakt.
HOOFDSTUK 12 REORGANISATIE, FUSIE, LIQUIDATIE
Artikel 12.1 Reorganisatie
Reorganisatie
Onder reorganisatie wordt verstaan een verandering in de organisatie van de onderneming of een belangrijk onderdeel daarvan, zoals bedoeld in artikel 25 eerste lid, onderdeel a tot en met f, van de Wet op de ondernemingsraden.
Artikel 12.2 Informatieverstrekking bij reorganisatie, fusie en/of liquidatie
Aanbeveling tot vroegtijdige informatieverstrekking bij reorganisaties, fusies, en/of liquidaties
1. Partijen erkennen dat aan veel veranderingen in de organisatie sociale aspecten verbonden zijn. Op grond hiervan zijn zij van oordeel dat bij de aanpak van dit soort veranderingsprocessen de vakverenigingen en het vertegenwoordigend overleg hun invloed moeten kunnen uitoefenen. Partijen zijn het erover eens dat veranderingsprocessen gedurende de looptijd een adequate sociale begeleiding vereisen.
In verband hiermee wordt dringend aanbevolen tijdig, in een stadium waarin besluitvorming nog kan worden beïnvloed, de vakverenigingen en het vertegenwoordigend overleg informatie te verschaffen bij belangrijke, de werkgelegenheid binnen de in Nederland gevestigde onderneming nadelig beïnvloedende, beleidsvoornemens ten gevolge van:
- fusies, waarbij de SER-fusie gedragsregels niet van toepassing zijn;
- invoering van nieuwe systemen van electronische gegevensverwerking c.q. invoering van ingrijpende wijzigingen hierin;
- algemene de werkgelegenheid bedreigende marktontwikkelingen;
- afstoting van belangrijke delen van activiteiten en (partiële) liquidaties, van belangrijke onderdelen van de onderneming.
De ondernemingsleiding draagt er zorg voor dat de informatie in beknopte en overzichtelijke vorm ter beschikking wordt gesteld van de betrokken werknemers en het vertegenwoordigend overleg .
Omvang van de informatieverstrekking
2. De informatieverstrekking strekt zich uit tot:
a. de motieven die aan de voorgenomen activiteiten ten grondslag liggen, de aard ervan, omvang en plaats.
b. de belangrijkste sociale aspecten, in kwantitatieve en kwalitatieve zin, van de betreffende beleidsvoornemens, zoals:
- werkgelegenheid;
- rechtspositie van de werknemers;
- inhoud en niveau van de functies, in het kader van de gegeven bestaande, dan wel te wijzigen organisatiestructuur;
- de arbeidsomstandigheden, zoals werkomgeving, gezondheid en veiligheid;
- opleidingen.
c. te treffen maatregelen met betrekking tot omscholing en bijscholing in verband met de invoering van nieuwe systemen van electronische gegevensverwerking c.q. de invoering van ingrijpende veranderingen hierin.
Uitbreiding van de informatieverstrekking tot vakverenigingen
3. Naast het overleg met het vertegenwoordigend overleg zal de werkgever desgevraagd de verstrekte informatie eveneens bespreken met vakverenigingen, waarvan hem (de werkgever) bekend is dat zij leden onder zijn werknemers tellen, zonder dat dit ertoe leidt dat de effectuering van het besluit van de werkgever na afronding van het overleg met het vertegenwoordigend overleg wordt vertraagd.
Verplichting tot vroegtijdige informatieverstrekking bij reorganisatie, fusie en/of liquidatie
4. Indien een voorgenomen besluit als bedoeld in lid 1 van dit artikel leidt tot ontslag en/of herplaatsing van tenminste 10% van de werknemers - of, indien het ondernemingen betreft met meer dan 200 werknemers, van minimaal 20 werknemers - is de werkgever verplicht de vakvereniging zo spoedig mogelijk te informeren. Deze verplichting geldt niet indien het voorgenomen besluit als bedoeld in lid 3 van dit artikel leidt tot ontslag en/of overplaatsing van 5 werknemers of minder.
De werkgever zal vervolgens het voorgenomen besluit en de daaruit voor de werknemers voortvloeiende gevolgen bespreken met de vakverenigingen en de ondernemingsraad. Bij het ontbreken van een ondernemingsraad zal de werkgever dit bespreken met het vertegenwoordigend overleg.
Vertrouwelijke behandeling op verzoek; geheimhouding
5. Door de werkgever dan wel door één der partijen in het kader van dit artikel beschikbaar gestelde informatie zal - indien de inbrenger daarom verzoekt - onder geheimhouding worden behandeld. In dat geval zal tijdens en na het gesprek over de ingebrachte informatie publicatie naar buiten slechts geschieden met instemming van de betrokken gesprekspartners.
Artikel 12.3 Sociaal Beleidskader
Sociaal Beleidskader
1. Een Sociaal Beleidskader is een contract tussen partijen om de sociale gevolgen van de besluiten als bedoeld in 12.2 lid 1 voor de betrokken werknemer(s) op te vangen.
Verplichting tot het treffen van een Sociaal Beleidskader bij reorganisatie, fusie en/of liquidatie
2. Indien als gevolg van belangrijke, de werkgelegenheid binnen de in Nederland gevestigde onderneming nadelig beïnvloedende ontwikkelingen als bedoeld in 12.2 lid1 besluiten worden genomen die leiden tot ontslag of herplaatsing van een werknemer alsmede in situaties zoals genoemd onder artikel 12.2 lid 4, zal de werkgever ter zake een aantal maatregelen en voorzieningen treffen in de vorm van een ‘Sociaal Beleidskader’.
Minimum voorwaarden voor een Sociaal Beleidskader
3. Het Sociaal Beleidskader omvat ten minste de in Bijlage 5 genoemde maatregelen en voorzieningen en wordt vastgelegd, nadat hierover inhoudelijk overleg met de vakorganisaties heeft plaatsgevonden. Met het Sociaal Beleidskader wordt bedoeld aanvullende arbeidsvoorwaarden en beleidsafspraken op het gebied van scholing, mobiliteit en werkdruk te maken.
Toelichting
Bij toekomstige fusies, reorganisaties en liquidaties is de werkgever verplicht in overleg te treden met de vakorganisaties en met het intern vertegenwoordigend overleg over een gestructureerde herschikking van de personele bezetting. Daarbij komen zaken aan de orde als: wijziging van functie-inhoud, de functie komt te vervallen, interne herplaatsing, herplaatsing naar een ander
concernonderdeel, acceptatie van een externe functie en ontslag. Het beleid dient er daarbij op gericht te zijn om, uitgaande van de employability van de betrokken werknemer, de verandering zo klein mogelijk te doen zijn:
- een gelijksoortige prevaleert boven een ongelijksoortige functie
- een gelijkwaardige prevaleert boven een functie van een duidelijk lager niveau
- herplaatsing binnen de eigen onderneming prevaleert boven overplaatsing naar een ander concernonderdeel in een andere vestigingsplaats
- overplaatsing binnen het concern prevaleert boven het aanvaarden van een werkkring elders
- werk prevaleert boven WW plus tijdelijke aanvulling.
Artikel 12.4 Afvloeiingsregeling in geval van reorganisatie
Afvloeiingsregeling
1. In geval van ontslag als gevolg van de tenuitvoerlegging van een besluit zoals bedoeld in artikel 12.1 van de cao geldt voor de werknemer de afvloeiingsregeling in geval van reorganisatie (Bijlage 6 bij deze cao).
Reparatie tijdelijke WW-gat werknemers van 57 jaar en ouder
2. Er geldt een reorganisatieregeling voor werknemers die 57 jaar of ouder zijn, én geboren zijn in 1949 of eerder, en die op of na 1 oktober 2006 in de WW komen.
Deze regeling is uitgewerkt in Bijlage 6 van deze cao.
HOOFDSTUK 13 OVERIGE BEPALINGEN
Artikel 13.1 Vakbondswerk in de onderneming
Werkgever en vakvereniging
1. a. Contacten tussen werkgever en de vakvereniging vinden plaats via de bestuursleden en secretarissen van de vakvereniging eventueel vergezeld van onbezoldigde vakbondsfunctionarissen.
b. Ten behoeve van contact met hun leden hebben bestuursleden en secretarissen van de vakvereniging toegang tot de onderneming. Tevoren zullen over dergelijke contacten afspraken met de werkgever worden gemaakt, of deze zullen vooraf worden gemeld.
c. Indien de vakvereniging daarnaast, ten behoeve van haar activiteiten binnen de onderneming, een formele organisatievorm heeft ingesteld met eigen taken en bevoegdheden binnen en onder verantwoordelijkheid van de vakvereniging, zal zij de werkgever hiervan tijdig op de hoogte stellen en daarbij tevens de samenstelling van dit orgaan bekend maken.
Vertegenwoordigers van de vakvereniging
2. a. Onder vertegenwoordigers van de vakvereniging worden verstaan: leden van het bestuur, van de verenigingsraad, het afdelingsbestuur, en eventuele werknemersleden van een vakbondsdelegatie.
b. Een vertegenwoordiger van een vakvereniging zal van het uitoefenen van deze functie geen nadelige invloed ondervinden in zijn financiële en maatschappelijke positie als werknemer.
c. Een vertegenwoordiger van een vakvereniging zal niet worden ontslagen, indien hij ook niet ontslagen zou worden als hij geen vertegenwoordiger zou zijn.
Faciliteiten
3. De werkgever verleent de volgende faciliteiten ten behoeve van de communicatie tussen de leden van de vakvereniging in de onderneming enerzijds en tussen de bestuursleden en secretarissen anderzijds.
a. het bekend maken van de namen van vertegenwoordigers of contactpersonen van de vakvereniging;
b. het aankondigen van vergaderingen van de vakvereniging;
c. het publiceren van beknopte verslagen van de vergaderingen als sub b bedoeld;
d. de kandidaatstelling van leden voor de ondernemingsraad;
e. het doen van mededelingen van zakelijke en informatieve aard betreffende de activiteiten van de werkgever.
De bestuursleden en/of secretarissen kunnen hiervoor gebruik maken van de geëigende interne publicatiemiddelen.
Bijeenkomsten vakverenigingen
4. De werkgever zal voorzover de bedrijfsomstandigheden dit naar zijn oordeel toelaten, aan een werknemer op verzoek van de vakvereniging waarvan deze lid is, in onderstaande gevallen verzuim met behoud van salaris toestaan, indien en voorzover het door hem te derven salaris niet door de betrokken vakverenigingen wordt vergoed:
a. het als officieel afgevaardigde deelnemen aan bijeenkomsten van bondscongres, bondsraad, districtsvergaderingen, bedrijfstakconferenties of andere daarmee vergelijkbare in de statuten van de vakvereniging opgenomen organen, voorzover opgenomen in de door de vakvereniging ter beschikking van de werkgeversorganisatie te stellen lijst, alsmede aan bijeenkomsten van bestuurs- en overlegorganen op bedrijfstakniveau;
b. het deelnemen aan een door de vakvereniging georganiseerde vormings- of scholingsbijeenkomst.
Het verzoek om vrijaf voor een der onder a. en b. van dit lid bedoelde activiteiten zal door de werknemer schriftelijk en tijdig bij de werkgever worden ingediend.
Artikel 13.2 Inhouding en afdracht vakbondscontributie
Faciliteit werkgever
1. Werkgevers hebben de mogelijkheid om de vakbondscontributie van werknemers fiscaal te faciliteren, voor zover de werknemer onder de cao valt en is aangesloten bij één of meer bij deze cao betrokken vakorganisaties.
Schriftelijk aanvragen
2. De werknemer, die van bovengenoemde faciliteit gebruik wenst te maken, dient dat schriftelijk aan de (loon)administratie van de werkgever te laten weten onder overlegging van een bewijs van zijn/haar lidmaatschap van de vakorganisatie.
Toelichting
Besluitvorming over de wijze waarop de verrekening van de vakbondscontributie plaatsvindt, wordt overgelaten aan het overleg op ondernemingsniveau.
Verrekeningsgrondslag
3. De werkgever verrekent de vakbondscontributie met het bruto salaris dan wel met een eenmalige uitkering zoals winstdeling, 13e maand en dergelijke.
Fiscale erkenning
4. De fiscaal-vriendelijke behandeling van de afdracht van de vakbondscontributie kan plaatsvinden zolang deze mogelijkheid door de desbetreffende belastinginspectie wordt goedgekeurd, dan wel door de fiscale wetgeving is toegestaan.
Toelichting
a. De aanpassing van het salaris dient realiteitswaarde te hebben.
b. De werknemer dient zich te realiseren dat een lager loon leidt tot onder meer een lagere sociale zekerheidsuitkering en een lagere pensioenopbouw.
HOOFDSTUK 14 TOEZICHT OP DE NALEVING VAN DE CAO
Artikel 14.1 Bedrijfstakbureau
Bedrijfstakbureau
1. Er is een Stichting Bedrijfstakbureau voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf (xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxx.xx). Het doel van de stichting is het uitvoeren van taken ter zake van: de uitvoering van afspraken, volgend uit de cao of gemaakt op bedrijfstakniveau in de sector Uitgeverijbedrijf, in opdracht van cao-partijen en/of door of namens cao-partijen opgerichte fondsen en/of stichtingen op het terrein van het sociaal beleid in de meest ruime zin.
Premie
2. De werkgever is jaarlijks per 1 januari aan de Stichting een bijdrage verschuldigd.
De premie bedraagt 0,05% berekend over het ongemaximeerde sociaal verzekeringsloon over het voorgaande jaar.
Artikel 14.2 Vaste Commissie voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf
Commissie van goede diensten
1. Partijen stellen een commissie van goede diensten in, de Vaste Commissie voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf - hierna te noemen Vaste Commissie - waarvan samenstelling, taken, bevoegdheden en werkwijze zijn geregeld in Bijlage 12.
Verplichte voorlegging
2. De werkgever en de werknemer zijn verplicht in geval van een gerezen geschil - als bedoeld in Bijlage 12, artikel 2 lid d - dit geschil ter behandeling voor te leggen aan de Vaste Commissie en de beslissing van de Vaste Commissie af te wachten, alvorens eventuele verdere stappen in rechte te ondernemen.
Artikel 14.3 Dispensatie
Partijen kunnen in gemeenschappelijk overleg aan een werkgever op diens verzoek vergunning verlenen af te wijken van de bepalingen van deze overeenkomst of van haar bijlagen. Partijen kunnen een zodanige vergunning te allen tijde wijzigen of intrekken.
HOOFDSTUK 15 CONTRACTSBEPALINGEN
Artikel 15.1 Duur van de collectieve arbeidsovereenkomst
Duur
1. Deze cao treedt in werking per 1 juli 2012 en eindigt van rechtswege, onverminderd het bepaalde in lid 2 van dit artikel op 31 december 2013 zonder dat opzegging van de cao door partijen is vereist.
Duur t.a.v. sociale fondsen
2. a. De beëindiging van deze cao van rechtswege, zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, heeft geen betrekking op de geldingsduur van artikel 9.2 en 11.2 van deze cao. Bij de beëindiging van de werking van deze CAO zal de geldingsduur van deze artikelen stilzwijgend worden verlengd tot het moment waarop een nieuwe cao tot stand is gekomen, tenzij partijen anders overeenkomen.
b. De bepaling van artikel 11.3 met bijbehorend reglement Vrijwillig Vervroegd Uittreden m.i.v. 1-1-2006 (Bijlage 11 bij deze cao), welke regeling wordt uitgevoerd door de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf, heeft een geldingsduur van 1 juni 2012 t/m 31 december 2013.
Cao-partijen hebben de intentie deze regeling na 31 december 2013 voort te zetten.
Artikel 15.2 Tussentijdse wijzigingen
In geval van ingrijpende verandering in de algemene sociaal-economische verhoudingen in Nederland, zijn partijen bevoegd om ook tijdens de duur van deze collectieve arbeidsovereenkomst wijzigingen in de salarisbepalingen aan de orde te stellen.
Aldus overeengekomen en getekend ter respectieve vestigingsplaatsen:
Partijen te ener zijde: Partijen te anderer zijde:
DEEL II PROTOCOLLAIRE BEPALINGEN
HOOFDSTUK 1 WERKGEVER EN WERKNEMER
Sociaal Beleid binnen de onderneming
1.1
Het sociaal beleid is een geïntegreerd onderdeel van het ondernemingsbeleid en richt zich als zodanig speciaal op de mens in de arbeidsorganisatie.
Voor het realiseren van dat beleid gelden afhankelijk van aard en omvang van de onderneming de volgende aanbevelingen:
- Kenbaarheid van het sociaal beleid in de onderneming
a. De werkgever geeft de hoofdlijnen van het te voeren beleid op een herkenbare wijze aan.
b. De werkgever zal bij het vaststellen en het uitwerken van het sociaal beleid het vertegenwoordigend overleg betrekken.
c. De uitwerking van het sociaal beleid in concrete maatregelen en voorzieningen zal ter bevordering van rechtszekerheid door de werkgever zoveel mogelijk schriftelijk worden geformuleerd.
Deze maatregelen en voorzieningen kunnen bijvoorbeeld betreffen:
- het personeelsbeleid, w.o. aanstellings-, opleidings-, promotie-, beoordelings- en ontslagbeleid,
- de organisatie en taakverdeling binnen de onderneming,
- een zodanige planning van het werk dat bovenmatige werkdruk en/of structureel overwerk wordt voorkomen.
- het inkomensbeleid (openheid omtrent gehanteerde functieclassificatie, eventuele beoordelingssystemen en andere regelen die leiden tot de vaststelling van het inkomen).
d. De werkgever zal, waar mogelijk, door middel van een verslag het personeel informeren over het sociaal beleid alsmede de werkgelegenheidsontwikkeling in kwantitatieve en kwalitatieve zin en de uitwerking daarvan.
e. Mede aan de hand van dat verslag zal het gevoerde sociaal beleid periodiek onderwerp zijn van bespreking met het vertegenwoordigend overleg .
- Zorgvuldigheid werkgever t.a.v. persoonlijke gegevens en levenssfeer werknemer
f. De werkgever zal de uiterste zorgvuldigheid betrachten ten aanzien van de persoonlijke gegevens van de in zijn onderneming werkzame werknemer.
Desgevraagd zal hij de werknemer xxxxxx verschaffen in diens bij de werkgever geregistreerde gegevens. De werkgever zal geen registratie houden van politieke visie, kerkelijke gezindheid en seksuele geaardheid van de werknemers.
i. De werkgever zal maatregelen nemen, bijvoorbeeld door middel van het aanstellen van een vertrouwenspersoon, ter voorkoming en bestrijding van sexuele intimidatie. Degene die zich aan seksuele intimidatie schuldig maakt loopt het risico te worden ontslagen op grond van het gestelde in artikel 7: 678 van het Burgerlijk Wetboek.
j. Indien de werknemer gewetensbezwaren heeft ten aanzien van door hem uit te voeren taken en die voor hem onoverkomelijk zijn, dient de werkgever hiermee zorgvuldig om te gaan en zo mogelijk tijdelijk vervangend werk trachten te vinden voor betrokkene.
Beleid gehandicapte en arbeidsongeschikte werknemers
1.2
Door cao-partijen zijn aanbevelingen opgesteld, gericht op preventie en reïntegratie van gehandicapte en arbeidsongeschikte werknemers.
De werkgever wordt aanbevolen, voorzover dat redelijkerwijs in het vermogen ligt, de volgende algemene maatregelen te nemen:
- maatregelen die er op gericht zijn dat er of geen handicaps ontstaan, of als ze al ontstaan, deze niet zodanig zijn dat ze problemen opleveren voor het functioneren binnen de functie (preventie gericht op de fysieke arbeidsomstandigheden en de kwaliteit van de arbeid);
- maatregelen waardoor een werknemer die niet meer volledig in staat is de eigen functie te verrichten, een aangepaste functie kan blijven vervullen (preventie, gericht op vroegtijdige signalering, herplaatsing en functie-aanpassingen, dan wel aanpassingen van de werkplek);
- maatregelen die er op gericht zijn partieel geschikten van buiten de onderneming in dienst te nemen (reïntegratie, met inschakeling van het Centrum voor Werk en Inkomen en een arbo- dienst).
Telewerk
1.3
Ondernemingen, die afspraken willen maken over telewerken, kunnen een beroep doen op ondersteuning van het Bedrijfstakbureau.
1.4
Vervallen
1.5
Vervallen
1.6
Vervallen
Onderzoek arbeidsvoorwaardenvorming
1.7
Werkgevers zullen desgevraagd schriftelijk reageren indien vakorganisaties informatie wensen over de vraag hoe de arbeidsvoorwaarden in de betreffende onderneming tot stand komen.
1.8
Vervallen
HOOFDSTUK 2 BEDRIJFSTAK
Xxx-xxxxxx bij daling SV-uitkeringen en stijging aanvulling door werkgever
2.1
Indien door overheidsmaatregelen de uitkeringen krachtens de sociale verzekeringswetgeving absoluut dan wel relatief worden verlaagd en de aanvulling van de zijde van de werkgever daardoor relatief zal stijgen, zullen partijen zich over deze situatie beraden, waarbij het niveau van de aanvulling ter discussie wordt gesteld.
2.2
Vervallen.
2.3
Vervallen.
2.4
Vervallen.
Periodiek onderhoud Hay-functiewaarderingssysteem
2.5
Gedurende de looptijd van de cao wordt in opdracht van het bedrijfstakbureau door Hay Group periodiek onderhoud gepleegd aan het functie-indelingssysteem.
CAO voor het Uitgeverijbedrijf
2.6
In het najaar van 2013 vindt tussen cao-partijen overleg plaats over de doorlopende tekst van de nieuwe CAO voor het Uitgeverijbedrijf. Deze nieuwe cao is het resultaat van het project Raam- cao dat in april 2013 is afgerond.
Aanpak bovenmatigheid
2.7
Er is een procedurele afspraak gemaakt over de mogelijkheid tot aanpak van bovenmatigheid in salarissen op ondernemingsniveau. Deze afspraak zal rechtstreeks voortvloeien uit de bepaling die hierover tussen NDP Nieuwsmedia en NVJ ten behoeve van de CAO voor Dagbladjournalisten worden overeengekomen.
DEEL III BIJLAGEN BIJ DE CAO
Bijlage 1 Regeling partieel leerplichtigen
(Artikel 3.2 lid 5; art. 5.1 lid 2; art. 8.1 lid 2 van de cao)
Werktijd
Artikel 1
Voor een werknemer, die partieel leerplichtig is, geldt dat de in de cao vastgelegde normale werktijd voor hem naar evenredigheid wordt verminderd met het aantal uren, waarop hij aan de verplichtingen van de leerplicht voldoet, met dien verstande, dat hij wekelijks niet langer dan 24 uur werkt.
Salariëring
Artikel 2
Over de tijd, waarop een werknemer ter vervulling van zijn wettelijke leerplicht een onderwijsinstelling moet bezoeken, is geen salaris verschuldigd en geldt dat het in de cao vastgestelde salaris voor hem naar evenredigheid wordt verminderd.
Vakantie
Artikel 3
Het aantal in de cao bepaalde basis-vakantiedagen zal met inachtneming van de relatie, die bestaat tot de normale werktijd van betrokkene, in evenredigheid voor hem worden verminderd.
Leerplicht
Artikel 4
Op de dag waarop een werknemer een onderwijsinstelling bezoekt of zou hebben moeten bezoeken of van die instelling vakantie geniet, kan hij niet verplicht worden in de onderneming werkzaam te zijn.
Vrijwillige arbeid op schooldag
Artikel 5
In geval een werknemer toch op een van de in die bedoelde dagen vrijwillig arbeid verricht, zal hij daarvoor het normale voor een dag geldende salaris ontvangen (zonder overwerktoeslag).
Pas als de voor die dag in de onderneming volgens dienstrooster geldende arbeidstijd wordt overschreden, gaat de dan geldende overwerktoeslag in.
Het werken op een zgn. schooldag of een schoolvakantiedag brengt geen wijziging in het berekende aantal vakantiedagen, zoals bepaald in artikel 3 van deze bijlage.
Bijlage 2 Regeling bescherming zwangere
werkneemsters
Bezwaarlijke omstandigheden
Artikel 1
Als er sprake is van bezwaarlijke omstandigheden voor moeder en kind zal de werkgever desgewenst, voorzover dat redelijkerwijs in zijn vermogen ligt, ander werk en/of andere werkomstandigheden, waaronder zonodig extra rustpauzes, aanbieden. Bezwaarlijke omstandigheden kunnen onder andere zijn: langdurig staan, veelvuldig rekken en/of bukken, schokken, temperatuurverwisseling, en/of abnormale hitte of koude, zwaar tillen en verhoogd risico op ongelukken.
Bij verschil van mening en/of onduidelijkheid over de gezondheidsrisico’s kan advies worden ingewonnen bij deskundige instanties of personen, zoals de huisarts, de bedrijfsgezondheidsdienst en de Arbeidsinspectie.
Geen verplichting tot overwerk
Artikel 2
Voorzover dat redelijkerwijs in zijn vermogen ligt, zal de werkgever een zwangere vrouw in de laatste drie maanden van haar zwangerschap niet verplichten tot het verrichten van overwerk.
Verschuiving zwangerschapsverlof
Artikel 3
Aan de verschuiving van het betaalde zwangerschapsverlof zal de werkgever desgewenst zijn medewerking verlenen.
Bijlage 3 Werknemers op provisiebasis
(Regeling van arbeidsvoorwaarden overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.2, lid 3 van de cao)
Volledig of gedeeltelijk dienstverband
Werkingssfeer
Deze regeling heeft betrekking op werknemers die een volledig dienstverband hebben. Bij een gedeeltelijk dienstverband worden onderstaande arbeidsvoorwaarden naar rato vastgesteld.
Onder een volledig dienstverband wordt verstaan een takenpakket dat wordt opgedragen aan een werknemer die geacht wordt gedurende de normale arbeidsduur te werken.
Werknemer
Artikel 1
Werknemer is de man of vrouw in volledige of gedeeltelijke dienst van de werkgever.
Algemene verplichtingen van de werkgever
Artikel 2
1. De werkgever verplicht zich alle uit deze regeling en de daarop gebaseerde arbeidsovereenkomst voortvloeiende of daarmee samenhangende verplichtingen te goeder trouw na te komen.
2. De werkgever verplicht zich tijdens de duur van deze regeling generlei actie te voeren of te steunen welke ten doel heeft wijzigingen te brengen in deze regeling.
3. De werkgever zal met iedere werknemer schriftelijk een individuele arbeidsovereenkomst aangaan, waarin verwezen wordt naar deze regeling. De werkgever zal ervoor zorg dragen dat aan iedere werknemer een exemplaar van deze regeling wordt uitgereikt.
Algemene verplichtingen van de werknemer
Artikel 3
1. De werknemer is verplicht alle uit deze regeling en de daarop gebaseerde arbeidsovereenkomst voortvloeiende of daarmee samenhangende verplichtingen te goeder trouw na te komen.
2. De werknemer is gehouden alle hem door of namens de werkgever opgedragen werkzaamheden voorzover deze redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd, zo goed mogelijk uit te voeren en daarbij alle verstrekte aanwijzingen en voorschriften, ook ten aanzien van tijd en plaats, waarop de werkzaamheden moeten worden verricht, in acht te nemen.
3. De werknemer is gehouden om - indien de werkgever dit nodig acht - tijdelijk ook andere dan zijn gewone dagelijkse werkzaamheden te verrichten, voor zover dit redelijkerwijs van hem verwacht mag worden, doch maximaal gedurende zes weken aaneengesloten.
4. De werknemer dient tenminste 14 dagen van tevoren aan de werkgever schriftelijk mededeling te doen van door hem te verrichten betaalde arbeid voor derden, het zaken voor eigen rekening doen of het als agent voor derden optreden. Tegen nevenfuncties als hier bedoeld zal de werkgever geen bezwaar maken zolang zij naar het oordeel van de werkgever niet door omvang en/of aard een beletsel dreigen te vormen om de eigen functie naar behoren te blijven vervullen. Het is de werknemer, indien de werkgever binnen 14 dagen na mededeling van de werknemer schriftelijk bezwaar heeft gemaakt, niet toegestaan bovenbedoelde arbeid te verrichten. Het is de werkgever toegestaan aan de toestemming bepaalde voorwaarden te verbinden.
Die werknemer die arbeidsongeschikt wordt als gevolg van niet toegestane arbeid voor derden, verliest elke aanspraak op de in artikel 12 van deze bijlage geregelde aanvullingen op de wettelijke uitkeringen in geval van arbeidsongeschiktheid.
5. De werknemer is verplicht tot geheimhouding van alles wat hem omtrent het bedrijf van de werkgever bekend is geworden en waaromtrent hem geheimhouding is opgelegd of waarvan hij het vertrouwelijke karakter redelijkerwijs kan vermoeden.
Deze verplichting blijft ook na het einde van de arbeidsovereenkomst bestaan.
6. De werknemer dient in geval van beëindiging van de arbeidsovereenkomst de eigendommen van de onderneming bij vertrek in te leveren bij de werkgever.
7. De werknemer dient, wanneer de werkgever zulks wenselijk acht in het persoonlijk belang van de overige werknemers, een medisch onderzoek of een periodiek herhaald medisch onderzoek te ondergaan.
De kosten van dit medisch onderzoek worden gedragen door de werkgever.
Algemene verplichtingen van de vakverenigingen
Artikel 4
De algemene verplichtingen van de vakverenigingen zoals vermeld in artikel 1.5 van de cao zijn onverkort van toepassing op hetgeen in deze bijlage is bepaald.
Arbeidsovereenkomst
Artikel 5
Zie hoofdstuk 2 van de cao.
Zon- en feestdagen
Artikel 6
1. Op zon- en feestdagen wordt in de regel niet gewerkt.
2. Onder feestdagen wordt verstaan: Nieuwjaarsdag, 2e Paasdag, Koningsdag, Hemelvaartsdag, 2e Pinksterdag, 1e en 2e Kerstdag en voorts de dagen welke de overheid tot nationale feestdag verklaart.
3. 5 Mei wordt eenmaal per vijf jaar aangemerkt als een feestdag in de zin van de cao en wel voor het eerst op 5 mei 2015.
4. Het recht op het garantie-inkomen wordt in deze gevallen niet aangetast.
Bijzonder verlof
Artikel 7
Indien de werknemer de bedongen arbeid noodzakelijkerwijs niet heeft kunnen verrichten in een van de gevallen zoals genoemd in artikel 8.4 van de cao dan wordt het recht op het garantie- inkomen daardoor niet aangetast.
Vakantie; salaris
Artikel 8
Met betrekking tot de vakantierechten is het bepaalde in artikel 8.1 van de cao van toepassing met dien verstande dat onder het begrip salaris, zoals vermeld in artikel 8.1 lid 2 sub a wordt verstaan: het gemiddelde dagloon over het afgelopen vakantiejaar.
Bij de berekening van het gemiddelde dagloon dient rekening gehouden te worden met alle genoten bruto loonbestanddelen over het afgelopen vakantiejaar, uitgezonderd loon over vakantiedagen, vergoeding voor niet genoten vakantiedagen en éénmalige jaarlijkse uitkeringen. Bij het vaststellen van het gemiddelde dagloon wordt uitgegaan van 260 te werken dagen waarop in mindering wordt gebracht het aantal vakantiedagen waarop de werknemer krachtens art. 15 van de cao recht heeft.
Beloning: garantie-inkomen; maandelijks voorschot
Artikel 9
1. De beloning van de werknemer geschiedt volgens een door de werkgever te treffen provisieregeling met inachtneming van de in deze bijlage geldende bepalingen.
2. Onder beloning wordt verstaan: alle bruto loonbestanddelen zoals: salaris, provisie, éénmalige jaarlijkse uitkeringen, doorbetaalde vakantiedagen, ziekengelduitkeringen, aanvullingen op ziekengelduitkeringen gerekend over een periode van 12 maanden met uitzondering van vakantietoeslag.
3. De werknemer die 25 jaar of ouder is en die gedurende 12 maanden daadwerkelijk bij werkgever werkzaam is geweest heeft recht op een beloning die op jaarbasis tenminste gelijk is aan 12 maal het schaalsalaris genoemd in artikel 5.2 van de cao, schaal VI bij twee schaaltreden van de cao (garantie-inkomen).
4. De werknemer zoals bedoeld in lid 3 van dit artikel heeft per maand recht op een voorschot dat tenminste gelijk is aan 1/12 van het garantie-inkomen.
Vakantietoeslag
Artikel 10
1. Jaarlijks ontvangt de werknemer een vakantietoeslag van 8%.
2. De vakantietoeslag wordt berekend over het totaal van alle bruto loonbestanddelen over het afgelopen vakantiejaar met uitzondering van éénmalige jaarlijkse uitkeringen.
3. De vakantietoeslag voor de werknemer van 23 jaar en ouder wordt vastgesteld met inachtneming van de minimum vakantietoeslag zoals vermeld in artikel 6.1 lid 3 van de cao.
4. Indien de werknemer niet gedurende het gehele vakantiejaar in dienst is geweest, wordt de vakantietoeslag naar rato uitgekeerd.
Artikel 11
Vervallen
Arbeidsongeschiktheid door ziekte en ongeval
Artikel 12
1. In afwijking van het in artikel 7: 629 BW bepaalde zijn, indien een werknemer ten gevolge van aan de werkgever ter kennis gebrachte ziekte of ongeval niet in staat is de bedongen arbeid te verrichten, uitsluitend de bepalingen van de Wet Uitbreiding Loondoorbetalingsverplichting bij Ziekte (WULBZ) en voor zover van toepassing de Ziektewet (ZW), de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ) en de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten (Wajong) van toepassing onverminderd het in artikel 6.5 (slot) van de cao bepaalde.
2. Gedurende de eerste 52 weken ziekte in de zin van de WULBZ zal de werkgever het garantie inkomen doorbetalen. Indien de werkgever de aangifte, bedoeld in artikel 38 lid 1 van de ZW later doet dan in dat artikel is voorgeschreven, wordt de termijn van 52 weken met de duur van de vertraging verlengd.
3. Na beëindiging van de loondoorbetalingsverplichting wordt - bij arbeidsongeschiktheid - de uitkering krachtens de WAZ/Wajong en de WAO gedurende het tweede jaar van arbeidsongeschiktheid aangevuld tot 100% van het voor de werknemer krachtens de WAZ/Wajong en de WAO geldende uitkeringsdagloon.
4.a. Bij afwisselende perioden van gehele en gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid worden in totaal maximaal gedurende een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de aanvang van de arbeidsongeschiktheid, aanvullende uitkeringen verleend overeenkomstig het bepaalde in lid 2 van dit artikel. Bij tussentijdse wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage danwel een onderbreking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering korter dan een maand vangt de aanvullingstermijn derhalve niet opnieuw aan.
4.b. Indien na een onderbreking van de arbeidsongeschiktheid de WAZ/Wajong en de WAO- uitkering door de bedrijfsvereniging wordt heropend en als voortzetting van de ingetrokken uitkering wordt beschouwd, dan vangt de aanvullingstermijn niet opnieuw aan.
Arbeidsongeschiktheidsvoorziening
Artikel 12A
Van toepassing is de Regeling Arbeidsongeschiktheidsvoorziening zoals vastgesteld in artikel 9.1 van de cao.
Uitkering bij overlijden
Artikel 13
Bij overlijden van de werknemer geldt het bepaalde in artikel 6.5 van de cao, met dien verstande dat onder laatstelijk genoten salaris wordt verstaan: het gemiddelde maandinkomen berekend over alle bruto loonbestanddelen gedurende de 12 maanden voorafgaand aan de maand van overlijden.
Regeling Vrijwillig Vervroegde Uittreding
Artikel 14
Van toepassing is de VUT-overgangsregeling m.i.v. 1-1-2006 zoals vastgesteld krachtens artikel
11.3 van de cao met dien verstande dat onder bijdrageplichtig loon- en uitkeringsgrondslag wordt verstaan het garantie-inkomen.
Pensioenvoorziening
Artikel 15
De werkgever zal een passende pensioenvoorziening treffen in de geest van de minimum pensioenvoorwaarden, zoals geregeld in Bijlage 4 van deze cao.
Bijlage 4 Minimum pensioenvoorwaarden per 1 januari 2008
(Artikel 11.4 van de cao)
Tijdstip opname in een pensioenregeling
Artikel 1
De werknemer wordt opgenomen in de pensioenregeling op de eerste dag van de maand waarin hij in dienst treedt; echter de werknemer die bij indiensttreding jonger is dan 21 jaar, wordt eerst bij het bereiken van de 21-jarige leeftijd in de pensioenregeling opgenomen.
Pensioendatum
Artikel 2
Voor alle (gewezen) deelnemers is de pensioendatum de eerste dag van de maand waarin de 65- jarige leeftijd wordt bereikt.
Het is evenwel mogelijk om de pensioenleeftijd (actuarieel neutraal) flexibel te maken en om een hoog/laag constructie te maken:
* de deelnemer of gewezen deelnemer kan het ouderdomspensioen of een gedeelte daarvan laten ingaan vóór de pensioendatum, mits de dienstbetrekking wordt beëindigd. Uitstel is mogelijk, indien het dienstverband met de werkgever daadwerkelijk wordt voortgezet.
* de deelnemer of gewezen deelnemer heeft het recht om het ouderdomspensioen om te zetten in een ouderdomspensioen:
- dat gedurende een bepaalde periode hoger is dan het oorspronkelijke ouderdomspensioen en in de periode daarna lager;
- dat gedurende een bepaalde periode lager is dan het oorspronkelijke ouderdomspensioen en in de periode daarna hoger
Daarbij wordt uitgegaan van een verhouding tussen het hogere bedrag en het lagere bedrag van 4:3. De berekening moet worden vastgesteld op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid.
Pensioensalaris
Artikel 3
Het pensioensalaris is het jaarsalaris (= 12 x het maandsalaris van de deelnemer per 1 januari), verhoogd met de vakantietoeslag op jaarbasis. Het maandsalaris is ten hoogste gelijk aan het maximum salaris van de cao.
NB: Indien er sprake is van een eindloonregeling wordt met ingang van het jaar waarin de 56- jarige leeftijd wordt bereikt, de jaarlijkse stijging van het pensioensalaris gemaximeerd op de algemene aanpassing van de salarissen in het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf.
Franchise
Artikel 4
De franchise is ten hoogste gelijk aan € 21.513,- (01-01-2012) (in beginsel gekoppeld aan eindloon). Dit bedrag wordt geïndexeerd met de structurele loonronden van de CAO voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf.
Het wordt aanbevolen een geleidelijke verlaging van de franchise te realiseren indien een middelloonregeling van toepassing is, in overeenstemming met de maatschappelijke ontwikkelingen.
Pensioengrondslag
Artikel 5.
De pensioengrondslag is het verschil tussen het pensioensalaris en de franchise.
Ouderdomspensioen per jaar
Artikel 6
Naast voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregelingen zijn ook eindloonregelingen en mengvormen van eindloonregelingen en middelloonregelingen toegestaan, mits voldaan wordt aan de Pensioenwet.
A. Eindloonregelingen
Het ouderdomspensioen per jaar is gelijk aan de middelsom over de laatste vijf jaren van het hieronder bij a. en b. genoemde:
a. 1,75% per deelnemersjaar van de laatst vastgestelde pensioengrondslag, die niet hoger wordt gesteld dan op het bedrag van het maximumpremieplichtig loon WAO op jaarbasis minus de franchise vermeerderd met:
b. 1% per deelnemersjaar van het bedrag waarmee de laatst vastgestelde pensioengrondslag (welke grondslag, conform het hierboven gestelde onder III, maximaal is vastgesteld op het maximum salaris in de cao) het onder a. bedoelde maximale bedrag overtreft.
Indien het bovenstaande niet te realiseren valt, gelet op het in punt XIV genoemde kostenpercentage, zal in plaats van een vijfjaars gemiddelde voor de berekening van het ouderdomspensioen worden uitgegaan van een gemiddelde over zoveel meer dan vijf jaren als gedekt kan worden door het genoemde kostenpercentage.
Indien een eindloonregeling is ingevoerd, zijn VI a en b van toepassing.
Indien een geïndexeerd middelloonregeling is ingevoerd, geldt dezelfde knip als bij de eindloonregeling (zie VI a en b).
B. Middelloonregelingen
De jaarlijkse indexatie van de opgebouwde rechten vindt plaats ingevolge de structurele (procentuele) loonsverbeteringen van de cao, mits er sprake is van voldoende financiële middelen.
Partnerpensioen
Artikel 7.
a. Het recht op partnerpensioen bestaat indien het huwelijk/partnerschap is gesloten/aangegaan vóór de pensioendatum. Het recht op partnerpensioen kan worden geëffectueerd via een opbouwmodule of via een overlijdensrisicoverzekering.
Het partnerpensioen bedraagt 70% van het op het moment van overlijden in het vooruitzicht gestelde ouderdomspensioen, waarbij voor elk jaar dat de overlevende partner méér dan 10 jaar jonger is dan de (gewezen) deelnemer, het partnerpensioen gekort wordt met maximaal 3% b.Indien het partnerpensioen op risicobasis is geregeld, worden de opbouwpercentages voor het ouderdomspensioen verhoogd met 14% en is het op de pensioendatum mogelijk te kiezen voor een levenslang partnerpensioen in combinatie met een verlaagd ouderdomspensioen
Indien het recht op partnerpensioen geëffectueerd is via een opbouwsysteem heeft de deelnemer dan wel de gewezen deelnemer het recht om het vanaf 1 januari 2002 opgebouwde partnerpensioen op de pensioendatum uit te ruilen voor een hoger ouderdomspensioen.
Wezenpensioen
Artikel 8
Het wezenpensioen bedraagt op basis van de geldende richtlijnen ingevolge de Wet Loonbelasting maximaal 14 % van het ouderdomspensioen voor elk kind van de (gewezen) deelnemer.
In dit artikel wordt onder kind verstaan: het wettige, gewettigde of geadopteerde kind van de werknemer tot de 18-jarige leeftijd dan wel, indien en zolang het kind vanaf de 18-jarige leeftijd onderwijs of een beroepsopleiding volgt in de zin van de Wet op de Studiefinanciering of de Algemene Kinderbijslagwet, uiterlijk tot en met de maand waarin het kind de 27-jarige leeftijd bereikt. Niet als kind worden aangemerkt zij die een uitkering genieten ingevolge de Wet Wajong.
Gemaximeerde uitkering
Artikel 9
Het totaal van alle nabestaanden- en wezenpensioenen, waar ook verworven, exclusief de ANW- uitkering, wordt - gerekend naar de hoogte van deze pensioenen bij ingang - gemaximeerd op 80% van de pensioengrondslag van de (gewezen) deelnemer op het moment van overlijden.
Indexering pensioenen
Artikel 10
Er wordt gestreefd in de pensioenregeling een bepaling op te nemen aangaande de jaarlijkse verhoging van de pensioenaanspraken en van de ingegane pensioenen. Dit streven naar indexering van de reeds opgebouwde (premievrije) pensioenaanspraken en ingegane pensioenen op basis van ten minste het Consumenten Prijsindexcijfer alle huishoudens (afgeleid) wordt begrensd door de dekkingsgraad en de financiële middelen van het fonds dan wel door de hoogte van de overrente.
Rechten bij ontslag
Artikel 11
a. Heeft bij tussentijds ontslag het deelnemerschap minder dan twee jaar geduurd, dan worden de pensioenaanspraken afgekocht indien de op basis van de op het tijdstip van beëindiging opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen op jaarbasis op de reguliere ingangsdatum minder bedragen dan € 400,- per jaar (niveau 2007), tenzij de gewezen deelnemer een procedure tot waardeoverdracht heeft gestart
b. Bij tussentijds ontslag na een deelnemerschap van twee jaar of langer blijven de aanspraken op basis van de voorwaarden behouden, berekend naar de op de datum van ontslag verstreken deelnemersjaren.
Vrijstelling van deelnemersbijdrage
Artikel 12
Wanneer op grond van volledige arbeidsongeschiktheid (ingevolge WIA/WAO) de arbeidsovereenkomst eindigt, wordt de pensioenregeling premievrij voortgezet zolang de arbeidsongeschiktheid voortduurt. Indien ten gevolge van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid het arbeidspercentage van een werknemer wordt verminderd, geldt met betrekking tot de minder gewerkte uren het vorenstaande naar rato van de vermindering van het arbeidspercentage en wordt gedeeltelijke vrijstelling van premiebetaling verleend. Hierbij gelden in beginsel de staffels die bij de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA/WAO worden gehanteerd.
Een verlaging van de mate van arbeidsongeschiktheid na het einde van het deelnemerschap resulteert tevens in een navenante verlaging van de hoogte van de premievrije opbouw.
Partnerpensioen (anders dan op risicobasis) bij echtscheiding
Artikel 13
Indien het huwelijk dan wel partnerschap van de deelnemer eindigt anders dan door overlijden, verkrijgt de gewezen echtgeno(o)t(e) resp. partner van de deelnemer een premievrije aanspraak op dat deel van het partnerpensioen dat zou zijn verkregen indien op de datum van beëindiging van het huwelijk resp. partnerschap de deelnemer met ontslag was gegaan.
Premieverdeling
Artikel 14
De werkgever is niet gehouden per jaar méér dan 18% (inclusief de deelnemersbijdrage) van het totaal der pensioengrondslagen van de deelnemers in zijn bedrijf te besteden aan een pensioenregeling.
Het aandeel van de deelnemers zal 1/3 deel van de totaal door de werkgever verschuldigde pensioenpremie bedragen.
Dispensatie
Artikel 15
De navolgende dispensatiemogelijkheid is niet van toepassing op partnerpensioen. Onverminderd het bepaalde in de vorige zin is het bepaalde in deze bijlage niet van toepassing op die werkgevers die een pensioenregeling hebben getroffen voor zover deze regeling in haar totaliteit inhoudelijk niet in ongunstige zin afwijkt van hetgeen hieromtrent in deze voorwaarden is vastgesteld.
Waarde-overdracht op verzoek
Artikel 16
Op verzoek van de gewezen deelnemer worden de verkregen premievrije pensioenaanspraken overgedragen aan de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever onder de voorwaarden en met inachtneming van de termijnen zoals gesteld bij of krachtens de Pensioenwet.
Dit geldt evenzeer voor de werknemer die deelnemer wordt in de pensioenregeling van het fonds en van wie de vorige dienstbetrekking op of na 8 juli 1994 is beëindigd.
Bijlage 5 Sociaal beleidskader bij fusies en reorganisaties
Werkingssfeer
Artikel 1
Het Sociaal Beleidskader als bedoeld in artikel 12.3 van de cao is van toepassing op de werknemers wier arbeidsplaats tengevolge van de reorganisatie, fusie of liquidatie komt te vervallen, dan wel wier functie tengevolge hiervan een ingrijpende wijziging ondergaat.
Het Sociaal Beleidskader is niet van toepassing op:
- de werknemers in proeftijd;
- de werknemer die heeft opgezegd voordat de directie definitief een besluit omtrent de voorgenomen maatregel heeft genomen, tenzij het duidelijk is dat de opzegging verband houdt met deze reorganisatie en het initiatief hiertoe bij de werkgever lag;
- de werknemers die ontslagen worden wegens een dringende reden in de zin van artikel 7:678 BW;
- de werknemers die ten tijde van ten uitvoerlegging van dit plan VUT- dan wel pensioengerechtigd zijn/worden, dan wel deel kunnen nemen aan een éénmalige VUT-regeling.
Uitgangspunten
Artikel 2
1. De werknemers kunnen geconfronteerd worden met een ingrijpende wijziging van de functie of met een opheffing van de functie. Ook overplaatsing kan aan de orde zijn. Het streven is om werknemers zoveel mogelijk binnen de onderneming, dan wel het concern een alternatieve functie aan te bieden. De werkgever zal het nodige aan interne en externe arbeidsbemiddeling doen, rekening houdend met de capaciteit van de werknemers. De wijze waarop deze arbeidsbemiddeling zal plaatsvinden wordt vastgelegd in een procedure. Deze procedure en de daarbij behorende beroepsprocedure wordt ter hand gesteld van de werknemer en het vertegenwoordigend overleg.
2. Bij het zoeken naar alternatieven zal het uitgangspunt zijn dat werknemers primair binnen de eigen onderneming werkzaam blijven in hetzelfde vakgebied en op gelijkwaardig niveau, dan wel in een gelijkwaardige functie in een ander werkgebied. Hierbij dient echter wel in aanmerking te worden genomen dat deze werknemers met een wijziging van de functie-inhoud of vestigingsplaats kunnen worden geconfronteerd. Als dit niet slaagt, zal gezocht worden naar mogelijkheden tot herplaatsing binnen de eigen onderneming in een functie op een lager niveau in het zelfde vakgebied, of in een ander vakgebied.
3. Voor werknemers die hun arbeidsplaats verliezen en bij de eigen onderneming niet herplaatst kunnen worden, zal op dezelfde wijze als hierboven sub 2 is aangegeven, gezocht woren naar een alternatieve functie buiten de eigen onderneming, maar binnen het concern.
4. Als er geen mogelijkheden tot herplaatsing blijken te zijn binnen de eigen onderneming of het concern, zal gezocht worden naar een passende functie buiten het concern.
5. Betrokken werknemers worden in de gelegenheid gesteld om zich bij-/her- of om te scholen, indien dat noodzakelijk is voor de vervulling van een aangeboden functie. Daarbij kan worden aangesloten bij het gevoerde opleidingsbeleid.
6. Er zal gezocht worden naar alternatieve functies voor de betrokken werknemers. Als uiteindelijk blijkt dat er geen concreet uitzicht is op een alternatieve functie, zal de werkgever een ontslagvergunning aanvragen bij het UWV Werkbedrijf, dan wel een procedure tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst starten bij de Kantonrechter.
7. Van de betrokken werknemers wordt verwacht dat zij optimaal gebruik maken van de hen geboden ondersteuning, begeleiding en bemiddeling en dat zij ook overigens al het mogelijke ondernemen om een andere functie of betrekking te verwerven. Indien een betrokken werknemer
weigert op een redelijk aanbod in te gaan, zal gedwongen ontslag volgen. Het Sociaal Beleidskader is dan niet van toepassing.
Bijzondere afspraken m.b.t. arbeidsbemiddeling
Artikel 3
De wijze waarop arbeidsbemiddeling bij concerngebonden ondernemingen plaatsvindt wordt vastgelegd in een procedure die tenminste de volgende bepalingen bevat:
1. De werkgever draagt er zorg voor dat de werknemers wier arbeidsplaats c.q. wier functie inhoudelijk ingrijpend wordt gewijzigd, op een zo vroeg mogelijk tijdstip worden geïnformeerd.
2. De werkgever is er verantwoordelijk voor dat deze werknemers geregistreerd worden bij de instantie die belast is met interne en externe arbeidsbemiddeling.
3. Door of namens de directie wordt met elke werknemer die zijn functie verliest overleg gevoerd over de :
- wensen van de werknemer ten aanzien van vervangende functies
- vacatures die mogelijk geschikt zijn
- consequenties die met de vervulling van een aangeboden functie samenhangen.
4. De duur van de arbeidsbemiddeling is situationeel bepaald.
5. De bemiddeling is erop gericht voor betrokkene de mogelijkheden van vervangende werkgelegenheid te onderzoeken en daartoe te bemiddelen, uitgaande van zijn werkervaring, kennis, aanleg en vaardigheden.
6. Gedurende de periode dat de werknemer wordt bemiddeld kan hij gedetacheerd worden bij andere ondernemingen van het concern. De betrokken werknemer is verplicht hieraan zijn medewerking te geven, terzij er sprake is van een onredelijk aanbod.
7. Indien de werknemer meent een aangeboden functie te moeten afwijzen, dient hij dit binnen twee weken nadat hem de functie schriftelijk is aangeboden, onder opgave van redenen schriftelijk ter kennis te brengen van de werkgever.
8. Indien de werkgever vindt dat voor de afwijzing gegronde redenen zijn, zal getracht worden de werknemer een andere passende functie aan te bieden.
9. Indien de werkgever van oordeel is dat voor de afwijzing van een aangeboden functie geen gegronde redenen zijn en de werkgever de betrokken werknemer niet van de juistheid van deze mening kan overtuigen, kan de werknemer zich wenden tot een in te stellen begeleidingscommissie. De commissie zal binnen twee weken een oordeel uitspreken over de afwijzing van de functie en over de validiteit van de redenen die aan de afwijzing ten grondslag liggen. Indien de commissie van oordeel is dat voor de afwijzing van de functie onvoldoende gegronde redenen zijn, krijgt de werknemer gedurende één week de gelegenheid de aangeboden functie alsnog te aanvaarden. Als betrokkene die functie dan evenmin aanvaardt, zal gedwongen ontslag onvermijdelijk zijn en zijn de bepalingen van het Sociaal Beleidskader op de werknemer niet van toepassing. Indien de Commissie van oordeel is dat de afwijzing van de aangeboden functie door de werknemer wèl op gegronde redenen steunt, geldt weer de procedure zoals hierboven omschreven.
10. Indien de afwijzing van een aangeboden functie naar de mening van de werkgever om
gegronde redenen plaatsvindt en bovendien blijkt dat in het concern geen andere passende functie aangeboden kan worden en ook buiten het concern geen zicht is op een andere functie, zal gedwongen ontslag onvermijdelijk zijn. In dat geval is de afvloeiingsregeling uit dit Sociaal Beleidskader van toepassing, met dien verstande dat voor betrokkene de bemiddelingsactiviteiten zullen voortduren gedurende de ontslagprocedure, de opzegtermijn en de in het Sociaal Beleidskader geregelde aanvullingsperiode.
Herplaatsing
Artikel 4
Het Sociaal Beleidskader, inhoudende maatregelen en voorzieningen terzake van herplaatsing binnen een uitgeverijbedrijf of binnen een tot een concern behorende groep uitgeverijbedrijven, dient tenminste aan het het volgende te beantwoorden:
- voldoen aan het gestelde in deze Bijlage 5 van deze cao
- geen nadelig salarisverschil, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 6 en 7 van deze Bijlage.
- geen proeftijd,
- behoud van anciënniteit voor pensioen (mits binnen dezelfde pensioenregeling), jubileum, opzegtermijn etc.,
- tegemoetkoming in eventuele verhuiskosten,
- voor zover mogelijk voortzetting van eventuele ziektekostenverzekering, pensioenverzekering, studiekostenregeling etc.,
- een regeling met betrekking tot eventueel benodigde om-, her- en bijscholing,
- regelingen t.a.v. eventuele geldleningen, hypotheken, spaartegoeden, fondsen, gratificaties.
Ontslag
Artikel 5
Het Sociaal Beleidskader, inhoudende maatregelen en voorzieningen terzake van ontslag, dient tenminste het volgende te omvatten:
- een afvloeiingsregeling conform het gestelde in Bijlage 6 van deze cao,
- verlof voor sollicitatie,
- vergoeding van reiskosten, gemaakt in verband met sollicitatiebezoeken, indien en voorzover deze niet uit andere hoofde worden vergoed,
- de werknemer wijzen op de verplichting zich als werkzoekende in te schrijven bij het UWV Werkbedrijf,
- regeling voor beëindiging leningen en beëindiging studiekostenvergoeding,
- naleving van de Wet Melding Collectief Ontslag,
- opheffing van eventuele concurrentiebedingen.
Inschaling in lager ingedeelde functies binnen de eigen onderneming; garantietoeslag
Artikel 6
1. Werknemers die als gevolg van de tenuitvoerlegging van besluiten zoals bedoeld in dit artikel, in een lager ingedeelde functie binnen de eigen onderneming worden geplaatst, worden met ingang van de eerstvolgende betalingsperiode in de met de lager ingedeelde functie overeenkomende salarisschaal ingedeeld.
2. De werknemer wordt ingeschaald in de nieuw voor hem geldende salarisschaal, voor zover mogelijk met behoud van het oorspronkelijke salaris.
3. Indien het oorspronkelijk salaris hoger is dan het maximum van de nieuwe schaal, wordt het meerdere omgezet in een garantietoeslag. De garantietoeslag wordt meegeteld bij de bepaling van de pensioengrondslag, de vakantietoeslag, de VUT-premiegrondslag, premie Arbeidsongeschiktheidsvoorziening en de gratificatie of dergelijke.
4. Voor werknemers voor wie de bovenbedoelde lagere inschaling plaatsvond vòòr 1 januari 2004 geldt dat deze garantietoeslag niet wordt afgebouwd en niet wordt geïndexeerd met de structurele loonsverbeteringen ingevolge deze cao.
5. Voor werknemers voor wie de bovenbedoelde lagere inschaling plaatsvond met ingang van of na 1 januari 2004 tot 1 januari 2007 geldt dat deze garantietoeslag niet wordt afgebouwd en wordt geïndexeerd met de structurele loonsverbeteringen ingevolge deze CAO. Deze bepaling geldt ook voor werknemers met wie voor 1 januari 2004 reeds afspraken waren gemaakt over
garantietoeslag op grond van de toen geldende bepalingen, maar waarvan de garantietoeslag pas is ingegaan met ingang van of na 1 januari 2004.
6. Voor werknemers voor wie de bovenbedoelde lagere inschaling plaatsvindt met ingang van of na 1 januari 2007 geldt dat deze garantietoeslag wordt afgebouwd in tien jaar en wordt geïndexeerd met de structurele loonsverbeteringen ingevolge deze cao. Vanaf de 55-jarige leeftijd wordt niet (meer) afgebouwd.
7. Indien de werknemer later geplaatst wordt in een functie op het niveau dat hij voordien uitoefende, vervalt de garantietoeslag.
Indien de werknemer later geplaatst wordt in een functie op het niveau gelegen tussen het niveau van de functie die hij oorspronkelijk uitoefende en het niveau van de functie waarin hij werd geplaatst, wordt de garantietoeslag herzien.
Inschaling bij lager ingedeelde functies buiten de eigen onderneming; afkoop garantietoeslag
Artikel 7
Indien de herplaatsing wordt gerealiseerd buiten de eigen onderneming, maar binnen een tot hetzelfde concern behorend uitgeverijbedrijf, wordt bovengenoemde garantietoeslag door de ex- werkgever afgekocht door een bedrag ineens uit te keren (contante waarde van 3% rente cumulatief). Deze afkoop vindt niet plaats indien de nieuwe werkgever bereid is de garantietoeslag over te nemen
Bijlage 6 Afvloeiingsregeling in geval van reorganisatie
Aanvulling op de werkloosheidsuitkering
Artikel 1
In geval van ontslag als gevolg van de tenuitvoerlegging van een besluit zoals bedoeld in artikel
12.1 van de cao kan de werknemer met wie de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd, aanspraak maken op de volgende voorzieningen:
1. De werknemer die wordt ontslagen en daarna een uitkering geniet krachtens de werkloosheidswet, komt gedurende een bepaalde periode, vast te stellen conform het bepaalde in artikel 2, in aanmerking voor een bruto aanvulling op de wettelijke uitkering.
2. De aanvulling wordt vastgesteld op een zodanig bruto bedrag dat de som van de bruto werkloosheidsuitkering inclusief vakantietoeslag en de bruto aanvulling gelijk is aan 80% van het laatstverdiende bruto salaris, inclusief vakantietoeslag.
3. Het bruto aanvullingsbedrag wordt eenmalig, op het moment van ontslag vastgesteld en blijft gedurende de van toepassing zijnde aanvullingsperiode ongewijzigd.
De werknemer heeft aanspraak op de in lid 1 bedoelde aanvulling vanaf het moment dat de WW- uitkering is ingegaan.
Toelichting
De aanvang van de uitbetaling van de loonaanvullingen kan dus ook plaatsvinden pas na afloop van een periode waarin de werknemer een uitkering krachtens de Ziektewet genoot omdat hij wegens ziekte niet beschikbaar was voor de arbeidsmarkt.
4. De bruto aanvulling wordt uitgekeerd onder aftrek van de op dergelijke betalingen van toepassing zijnde wettelijke inhoudingen.
De werkgever dient voor het geval waarin de loonaanvullingsuitkering nog niet direct aansluitend aan het ontslag ingaat, een voorziening te treffen en alsnog tot loonaanvulling over te gaan op het moment dat de werkloosheidsuitkering voor de ex-werknemer ingaat.
Duur van de aanvulling
Artikel 2
1. a. De aanvulling wordt uitgekeerd gedurende de onderstaande periode:
- 60% van de periode waarop recht bestaat op een WW-uitkering voor werknemers die op de datum van het ontslag nog geen 40 jaar zijn en nog geen 10 jaar in dienst zijn;
- 80% van de WW-periode voor werknemers die 40 jaar of ouder zijn maar nog geen 50 jaar en nog geen 10 jaar in dienst;
- de gehele WW-periode voor werknemers die op de datum van ontslag tenminste 10 jaar in dienst zijn of 50 jaar zijn of ouder;
b. Er geldt een minimum aanvullingstermijn van 6 maanden.
2. Voor de bepaling van leeftijd en diensttijd van de werknemer geldt het moment van ontslag.
3. De aanvullingsperiode vangt aan op de eerste dag na het beëindigen van de arbeidsovereenkomst en eindigt na het verstrijken van de hierboven genoemde periode of zoveel eerder als de loongerelateerde werkloosheidsuitkering wordt gestaakt.
Indien recht op VUT
Artikel 3
1. Werknemers van 57 jaar en ouder en geboren in 1949 of eerder, die wegens reorganisatie in aanmerking komen voor een uitkering krachtens de Werkloosheidswet, ontvangen van de (ex) werkgever de aanvulling als bedoeld in artikel 1 lid 2 van deze bijlage tot aan de de VUT-
gerechtigde leeftijd. Vanaf de VUT-gerechtigde leeftijd bestaat de mogelijkheid vervroegd uit te treden.
2. Indien vervroegde uittreding nog niet mogelijk is op grond van het niet voldoen aan het zgn. 10-dienstjarencriterium, behoudt de (ex) werknemer recht op deze aanvulling tot aan het moment dat hij/zij VUT-gerechtigd wordt.
Indien geen recht op VUT
Artikel 4
1. Werknemers, die op het moment van ontslag 60 jaar of ouder zijn en geen recht hebben op een VUT-uitkering, hebben na afloop van de WW-periode aanspraak op een uitkering ineens. De hoogte van de uitkering ineens bedraagt 70% van het laatstverdiende bruto loon onder aftrek van de uitkering ingevolge de IOW over de periode ingaande op het moment van beëindiging van de WW-uitkering tot aan het bereiken van de 65-jarige leeftijd (m.i.v. 1 oktober 2013: de aow- gerechtigde leeftijd), en onder verrekening van de opgebouwde prepensioenaanspraken.
De uitkering ineens wordt toegekend op basis van de contante waarde op het moment van uitkering.
2. Gedurende de looptijd van deze cao geldt dat werknemers van 58 en 59 jaar na afloop van de WW-periode aanspraak hebben op een uitkering ineens waarvan de hoogte 70% van het laatstverdiende bruto loon bedraagt onder aftrek van een bedrag ter grootte van de uitkering ingevolge de IOW over een periode van maximaal 8 maanden*.
3. Gedurende de looptijd van deze cao geldt dat werknemers in de leeftijdscategorie 53 t/m 57 jaar na afloop van de WW-periode aanspraak hebben op een uitkering ineens waarvan de hoogte 70% van het laatstverdiende bruto loon bedraagt onder aftrek van een bedrag ter grootte van de uitkering ingevolge de IOW over een periode van maximaal 4 maanden*.
* Het bedrag van de uitkering van de IOW is hier slechts bedoeld als rekengrondslag ten behoeve van de vaststelling van de in deze artikelleden bedoelde uitkering ineens.
Reparatie tijdelijke WW-gat 57+
Artikel 5
Voor werknemers van wie de WW-uitkering eindigt in verband met de maximering van de duur van deze uitkering tot drie jaar en twee maanden voordat de VUT-uittredingsrichtdatum is bereikt, wordt de ingangsdatum van de VUT-uitkering vervroegd zodat deze uitkering aansluit op de WW-uitkering.
De door deze vervroeging verlaagde VUT-uitkering zal door de werkgever worden aangevuld tot 70% bruto van de uitkeringsgrondslag zoals omschreven in artikel 11 van het VUT-reglement (Bijlage 11 van deze cao).
Minimum opzegtermijn
Artikel 6
De door de werkgever in acht te nemen minimum opzegtermijn bedraagt voor werknemers van 30 tot 45 jaar 2 maanden, en voor werknemers van 45 jaar en ouder 3 maanden.
Voortzetting pensioenregeling
Artikel 7
1. Vervallen
2. Deelname aan de pensioenregeling op basis van de pensioengrondslag bij het einde van de arbeidsovereenkomst gedurende de aanvullingsperiode zal onder de geldende voorwaarden worden voortgezet, met dien verstande dat:
- voor werknemers jonger dan 60 jaar de voortzetting slechts plaatsvindt gedurende de aanvullingsperiode zoals vermeld in artikel 2 van deze bijlage
- voor de werknemers van 60 jaar en ouder de voortzetting zal plaatsvinden tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
3. Vervallen
4. Vervallen
Vertrekpremie
Artikel 8
Wanneer de werknemer, aan wie door de werkgever is meegedeeld dat zijn arbeidsplaats zal vervallen een andere werkkring buiten de onderneming c.q. het concern vindt en de arbeidsovereenkomst met de werkgever wenst te beëindigen, heeft hij recht op:
- de helft van het salaris over de opzegtermijn die de werkgever ten opzichte van hem in acht zou moeten nemen, of indien de werknemer reeds door de werkgever is opgezegd:
- de helft van het salaris over de resterende opzegtermijn.
Aanvulling op lager salaris
Artikel 9
De werknemer die wegens het vervallen van zijn functie buiten het bedrijf resp. concern een werkkring aanvaardt tegen een lager salaris, komt – voor zover hiervoor geen wettelijke voorzieningen bestaan - gedurende de periode als genoemd in artikel 2 van deze bijlage, in aanmerking voor een aanvulling tot het laatst verdiende bruto salaris. De aanvulling bedraagt ten hoogste het bedrag aan bruto aanvullingen dat de werknemer zou hebben ontvangen indien artikel 1 van deze bijlage op hem van toepassing zou zijn. Deze uitkering is slechts verschuldigd indien tijdig deugdelijke loonspecificaties worden overgelegd.
Opleiding en outplacement
Artikel 10
In het geval dat een bij een reorganisatie betrokken werknemer (jonger dan 60 jaar) kan aantonen dat er sprake is van onvoldoende investering in opleiding en scholing gedurende zijn/haar dienstverband, is de werkgever gehouden om een bedrag ter beschikking te stellen ten behoeve van extra opleiding (€ 2.500,-) en outplacement (€ 2.500,-), met name indien de werknemer niet in de gelegenheid wordt gesteld gebruik te maken van een herplaatsings- of zoektermijn.
Overleg tussen contractspartijen
Artikel 11
Maatregelen van de overheid die een materiële wijziging van de rechten en verplichtingen, voortvloeiend uit deze afspraken tot gevolg hebben, leiden tot een overlegplicht en eventuele onderhandelingsplicht tussen de contractspartijen.
Bijlage 7
Vervallen
Bijlage 8 Reglement van de Stichting Arbeidsongeschikt- heidsvoorziening Boeken- en Tijdschrift- uitgeverijbedrijf m.i.v. 1-1-2006
(Artikel 9.2 van de cao)
Begripsbepalingen
Artikel 1
In dit reglement wordt verstaan onder:
Stichting
a. Stichting: Stichting Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf, gevestigd te Amsterdam.
Bestuur
b. Bestuur: het bestuur van de Stichting.
Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf
c. Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf: de ondernemingen die gehouden zijn de cao toe te passen, alsmede aanverwante en dienstverlenende ondernemingen welke door het bestuur van de Stichting worden geacht hiermede te zijn gelijkgesteld.
Werkgever
d. Werkgever: iedere werkgever in het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf.
Deelnemer
e. Deelnemer:
1. De werknemer op wie de cao van toepassing is.
2. De werknemer in dienst van de in lid c bedoelde gelijkgestelde ondernemingen.
3. Directeuren, adjunctdirecteuren, directeuren/hoofdredacteuren en uitgevers/hoofdredacteuren in dienst van de werkgever mits de directeuren, adjunctdirecteuren, directeuren/hoofdredacteuren en hoofdredacteuren als zodanig collectief bij de Stichting door de werkgever zijn aangemeld voor 1 juli 1993.
Verzekerde
f. Verzekerde: de deelnemer.
Jaarinkomen
g. Jaarinkomen: het vastgestelde bruto jaarloon per werknemer dat hij /zij verdient bij volledige afwezigheid van arbeidsongeschiktheid, opgebouwd uit de vaste loonbestanddelen. Voor de bepaling welke loonbestanddelen tot het jaarloon behoren wordt verwezen naar artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen en gemaximeerd op het SV-loon
CAO
h. CAO: de collectieve arbeidsovereenkomst voor
- het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf en/of
- Publiekstijdschriftjournalisten en/of
- Opinieweekbladjournalisten en/of
- Vaktijdschriftjournalisten.
Statuten
i. Statuten: de statuten van de Stichting
WAO/WIA
j. WAO: de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering zoals deze geldt vanaf 1 augustus 1993.
WIA: De Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen zoals deze geldt vanaf 29 december 2005.
WIA-loongrens
k. WIA-loongrens: Het op 1 januari van het kalenderjaar geldende maximum dagloon voor de toepassing van de WIA vermenigvuldigd met het aantal sociale verzekeringsdagen in dat kalenderjaar;
Arbeidsongeschiktheid
l. Arbeidsongeschiktheid: Arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO/WIA, zoals deze wordt vastgesteld door het UWV;
UWV
m. Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, als bedoeld in artikel 30 van de Wet SUWI;
Verzekeraar
n. Verzekeraar: Achmea Schadeverzekeringen N.V. handelend onder de naam Centraal Beheer Achmea, gevestigd te Apeldoorn.
Verzekeringsvoorwaarden
o. Verzekeringsvoorwaarden WAO: de verzekeringsvoorwaarden WAO-Zekerheidsplan en de aanvullende voorwaarden in verband met de toepassing van de Pensioen- en spaarfondsenwet (B- regeling, schadeverzekering) van de verzekeraar voorzover er sprake is van arbeidsongeschiktheid ontstaan voor 1 januari 2004.
Verzekeringsvoorwaarden WIA: de Rubriekenvoorwaarden Werkgevers AOV/Hiaat, voorzover er sprake is van arbeidsongeschiktheid ontstaan na 1 januari 0000
XX
p. ZW: de Ziektewet
Aanspraak op arbeidsongeschiktheidsuitkering en de grootte daarvan
Artikel 2
1. Ter uitvoering van de in dit reglement omschreven regeling zijn door de Stichting arbeidsongeschiktheidsverzekeringen gesloten bij de verzekeraar, een en ander conform het bepaalde in de statuten. Het reglement is onderworpen aan de verzekeringsvoorwaarden welke deel uitmaken van de verzekerings- en beleggingsovereenkomst. De verzekeringsvoorwaarden liggen bij de werkgever ter inzage.
De verzekerde verkrijgt ingeval van arbeidsongeschiktheid, overeenkomstig de bepalingen van dit reglement, aanspraak op een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
2. Voorzover er sprake is van arbeidsongeschiktheid, ontstaan voor 1 januari 2004: voor iedere verzekerde is in geval van volledige arbeidsongeschiktheid verzekerd tot aan zijn aow- gerechtigde leeftijd (eindleeftijd) een uitkering bij arbeidsongeschiktheid ter grootte van het verschil tussen de loondervingsuitkering en de vervolguitkering ingevolge de WAO op basis van het dagloon zoals dit wordt vastgesteld door de uitvoeringsinstelling. Indien de verzekerde geen
recht heeft op een loondervingsuitkering, is een uitkering bij arbeidsongeschiktheid verzekerd alsof de verzekerde wel recht zou hebben gehad op een loondervingsuitkering.
Het verschil wordt vastgesteld op dezelfde dag als de datum met ingang waarvan de arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de WAO voor de verzekerde ingaat. Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid geldt de tabel als bedoeld in artikel 8 van de verzekeringsvoorwaarden WAO.
3. Voor (ex)werknemers, die ná januari 2004 ziek zijn geworden en vervolgens in de WGA regeling terecht komen, geldt dat een aanvulling wordt verstrekt op de WGA vervolguitkering aan werknemers die de maximale periode van loondoorbetaling bij ziekte (104 weken) hebben bereikt èn niet of niet meer in aanmerking komen voor de suppletiebetaling van de werkgever krachtens artikel 18 van de CAO.
De hoogte van de aanvulling is het verschil tussen de loonaanvulling en de vervolguitkering, ook wel aangeduid als het ‘WGA hiaat’. De aanspraak op de aanvulling bestaat zolang er recht is op de WGA-vervolguitkering.
4. Voor deelnemers in dienst van de ondernemingen die op een latere datum dan de ingangsdatum van deze regeling als werkgever in de zin van dit reglement worden aangemerkt geldt dat alleen aanspraak op een arbeidsongeschiktheidsuitkering kan worden gemaakt als gevolg van arbeidsongeschiktheid welke is ontstaan vanaf deze latere datum.
Indexering uitkering
Artikel 3
De ingegane uitkering alsmede de uitkering waarop voorwaardelijk recht is ontstaan zal worden geïndexeerd conform de indexatie van de WIA-uitkering, mits de financiële middelen daartoe toereikend zijn.
Afwijkende bepalingen
Artikel 4
1. In afwijking van het bepaalde in de eerste volzin van artikel 7 lid 1 van de verzekeringsvoorwaarden gaat de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet eerder in dan twee jaar na de dag waarop de uitkering ingevolge de WAO c.q. de WIA ingaat.
2. Artikel 7 lid 2 sub a. van de verzekeringsvoorwaarden WAO is niet van toepassing.
Bijdrage van de deelnemer
Artikel 5
1. De hoogte van de bijdrage van de deelnemer wordt jaarlijks door cao-partijen, na advies van het bestuur, vastgesteld en uitgedrukt in een percentage van het premieloon voor de uitvoering van de WIA, verminderd met de een door cao-partijen na advies van het bestuur te bepalen franchise, met dien verstande dat van een individuele deelnemer niet meer salaris in aanmerking wordt genomen dan tot de WIA-loongrens.
2. De werkgever zal de bijdrage van de deelnemer in opeenvolgende termijnen bij iedere salarisbetaling aan de deelnemer op het salaris inhouden.
Overdracht aan de verzekeraar
Artikel 6
1. De werkgever draagt de bijdragen genoemd in artikel 5 bij wijze van voorschot in drie- maandelijkse termijnen over aan de verzekeraar. Definitieve afrekening van de verschuldigde bijdragen vindt plaats na afloop van het betreffende kalenderjaar.
2. Indien de werkgever de bijdragen niet binnen vastgestelde termijnen voldoet, is de verzekeraar bevoegd bij de werkgever in rekening te brengen:
- wettelijke rente over het verschuldigde bedrag, een en ander vanaf de dag dat het bedrag betaald had moeten zijn;
- vergoeding van de buitengerechtelijke invorderingskosten, onverminderd de overige kosten van vervolging volgens de wet.
3. De werkgever is verplicht, op de tijdstippen, op de wijze en over de tijdvakken als door het bestuur bepaald, de gegevens te verstrekken die de verzekeraar nodig heeft om de door de deelnemer verschuldigde, doch door de werkgever af te dragen bijdrage als bedoeld in lid 1, vast te stellen.
4. Indien de werkgever weigert de gegevens te verstrekken, is de verzekeraar bevoegd bedoelde gegevens naar beste weten vast te stellen.
5. Als op een later tijdstip blijkt dat de gegevens onjuist zijn opgegeven, heeft de verzekeraar het recht een navordering in te stellen.
Aanmelding binnen 30 dagen na toekenning WAO/WIA
Artikel 7
1. Zodra de deelnemer in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de WAO/WIA, of er sprake is van een wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid, dient hij dit te melden bij de administrateur onder overlegging van de toekenningsbeslissing WAO/WIA. De melding dient te gebeuren binnen 30 dagen nadat deze beslissing door het UWV is afgegeven.
2. Indien de deelnemer de arbeidsongeschiktheid niet binnen de in lid 1 van dit artikel gestelde termijn heeft gemeld, kan het bestuur besluiten dat een eventuele uitkering in verband met arbeidsongeschiktheid niet eerder zal ingaan dan op de dag van deze melding.
3. Eventueel teveel betaalde uitkeringen kunnen door de Stichting worden teruggevorderd.
Wijzigingen
Artikel 8
De in dit reglement omschreven arbeidsongeschiktheidsregeling kan door het bestuur worden gewijzigd indien er in de voor de regeling relevante wetten wijziging worden aangebracht.
Onvoorziene gevallen
Artikel 9
In alle gevallen waarin dit reglement niet voorziet beslist het bestuur.
Inwerkingtreding
Artikel 10
Dit reglement is in werking getreden op 1-1-2006.
Bijlage 9 Reglement Verlof à la carte
(Artikel 8.3 van de XXX)
Artikel 1
Vervallen.
Begrippen
Artikel 2
Voor een verklaring van de gehanteerde begrippen wordt verwezen naar de cao.
Reserveren van verlofuren à la carte
Artikel 3
1. In het kader van deze regeling is het de werknemer met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd toegestaan bij het begin van elk vakantiejaar van het hem in dat vakantiejaar toekomende aantal vakantiedagen, met in achtneming van het bepaalde in artikel 5 van dit reglement, maximaal vijf maal de waarde van een vakantiedag uitgedrukt in uren te reserveren als verlofuren à la carte.
2. In afwijking van het in lid 1 van dit artikel bepaalde is het de werknemer die langer dan zes maanden arbeidsongeschikt is niet langer toegestaan verlofuren à la carte te reserveren.
Artikel 4
Vervallen
Minimum aantal vakantiedagen in natura
Artikel 5
De in artikel 3 bedoelde werknemer dient op grond van het bepaalde in artikel 7:634 BW per vakantiejaar tenminste 20 vakantiedagen (bij een volledig dienstverband) in natura te genieten.
Registatie verlofuren à la carte
Artikel 6
Verlof à la carte dient separaat van de overige vakantiedagen te worden geregistreerd. De registratie van verlof à la carte geschiedt in uren. De werknemer ontvangt van de werkgever aan het begin van het vakantiejaar een overzicht van het totale aantal geregistreerde verlofuren à la carte, uitgesplitst naar het tijdstip waarop deze zijn verworven.
Geen vervallen van vakantiedagen
Artikel 7
Tenzij hierna anders bepaald, zal de werkgever ten aanzien van de verlofuren à la carte geen beroep doen op het bepaalde in artikel 7: 642 BW (verjaring vorderingsrecht tot toekenning van vakantie door verloop van vijf jaren na de laatste dag van het kalenderjaar waarin het recht is ontstaan).
Vervallen verlofuren à la carte
Artikel 8
1. Verlofuren à la carte welke niet zijn opgenomen binnen acht jaar na het tijdstip waarop deze zijn verworven, vervallen. Uiterlijk zes maanden voor het verstrijken van het tijdstip waarop verlofuren à la carte vervallen, treden werkgever en werknemer met elkaar in overleg teneinde data vast te stellen waarop de werknemer deze uren zal opnemen.
2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 van dit artikel vervallen verlofuren à la carte niet zodra de werknemer langer dan zes maanden onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest.
Aanwending verlofuren à la carte
Artikel 9
1. De in artikel 3 bedoelde werknemer heeft het recht de verlofuren à la carte aan te wenden voor extra vrije tijd in aansluiting op of tijdens zijn wettelijk ouderschapsverlof, en wel één verlofuur à la carte voor één uur vrije tijd.
Voorbeeld 1.
Een werknemer met een volledig dienstverband (36 uur per week) heeft in zes jaar 30 verlofdagen (=30 x 7,2 = 216 verlofuren) gespaard. Hij neemt zijn wettelijke ouderschapsverlof op en gaat gedurende zes maanden 20 uur per week werken (onbetaald deeltijdverlof van 16 uur per week). Door aanwending van 216 verlofuren kan hij na afloop van die periode van zes maanden nog gedurende 13,5 week 20 uur per week werken (betaald deeltijdverlof gedurende nog eens 13,5 week).
Voorbeeld 2.
De werknemer uit voorbeeld 1 had de gespaarde 216 verlofuren ook kunnen gebruiken voor een hoger inkomen tijdens de periode van het wettelijk ouderschapsverlof. In plaats van zes maanden 20 uur per week betaald krijgen, had hij de 216 uren kunnen spreiden over zes maanden (=26 weken), waardoor hij bij 20 uur per week werken 28,3 uur per week betaald krijgt (d.w.z. betaald deeltijdverlof van 8,3 uur en onbetaald deeltijdverlof van 7,7 uur gedurende de periode van het wettelijk ouderschapsverlof).
2. In afwijking van het in lid 1 van dit artikel bepaalde kan de in artikel 3 bedoelde werknemer in overleg met de werkgever zijn tegoed verlofuren à la carte al of niet aaneengesloten opnemen - ook voor andere doeleinden dan in lid 1 genoemd - en wel één verlofuur à la carte voor één uur vrije tijd, mits de werknemer het verzoek tot opname van de verlofuren à la carte uiterlijk zes maanden van tevoren bij de werkgever heeft ingediend. De werkgever zal zijn instemming slechts weigeren indien zwaarwegende bedrijfsomstandigheden zich hiertegen verzetten. Het bepaalde in lid 1, 3 en 4 van artikel 7:638 BW is van overeenkomstige toepassing.
Einde arbeidsovereenkomst
Artikel 10
Bij het eindigen van de arbeidsovereenkomst zal er naar worden gestreefd dat de werknemer in de gelegenheid wordt gesteld de hem nog toekomende verlofuren à la carte op te nemen, met dien verstande dat niet eenzijdig kan worden bepaald dat de verlof-uren à la carte kunnen worden opgenomen gedurende de opzegtermijn. In geen ander geval dan bij het einde van de arbeidsovereenkomst zullen niet opgenomen verlofuren à la carte worden uitbetaald.
Aanvullende afspraken
Artikel 11
De werkgever kan in aanvulling op het bepaalde in dit reglement afspraken inzake verlofuren à la carte maken in overleg met zijn Ondernemingsraad, of bij ontstentenis daarvan, met de voltallige personeelsvergadering.
Bijlage 10
Vervallen
Bijlage 11 Reglement van de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf m.i.v. 1-1-2006
(Artikel 11.3 van de cao)
Maart 2012
Preambule
Per 1 januari 2006 heeft de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Boeken en Tijdschriftuitgeverijbedrijf een overgangsregeling voor werknemers die op 31 december 2004 55 jaar of ouder zijn ingevoerd. De overgangsregeling die per 1 januari 2006 ingaat, geldt niet voor werknemers die op 31 december 2004 jonger dan 55 jaar zijn. Edoch zijn zij verplicht vut- bijdrage te betalen tot 1 januari 2007. Vanaf 1 november 2008 zijn werknemers die niet kunnen voldoen aan de 10-dienstjaren-eis geen vut-bijdrage verschuldigd.
HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE BEPALINGEN & DEFINITIES
Begripsbepalingen
Artikel 1
1. Krachtens dit reglement kunnen alleen aanspraak maken op een uitkering de werknemers die voor de periode 1 januari 2006 tot en met 31 december 2011 de uittredingsrichtdatum als bedoeld in artikel 1, tweede lid onder p, (al dan niet juncto artikel 9, vierde en vijfde lid) respectievelijk artikel 13, eerste lid, respectievelijk artikel 18 tweede en derde lid, bereiken en voldoen aan de in dit reglement genoemde voorwaarden.
2. In dit reglement wordt verstaan onder:
Regeling
a. Regeling: De regeling vrijwillig vervroegd uittreden zoals overeengekomen bij de CAO voor het Boeken-en Tijdschriftuitgeverijbedrijf, artikel 11.3, c.q. de CAO voor Vaktijdschriftjournalisten, artikel 19, zoals deze regeling thans luidt of in de toekomst zal komen te luiden.
Stichting
b. De Stichting: De Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Boeken-en Tijdschriftuitgeverijbedrijf, gevestigd te Amsterdam.
Boeken-en Tijdschriftuitgeverijbedrijf
c. Boeken-en Tijdschriftuitgeverijbedrijf: De ondernemingen die gehouden zijn de collectieve arbeidsovereenkomst voor het Boekenen Tijdschriftuitgeverijbedrijf toe te passen, alsmede aanverwante en dienstverlenende ondernemingen welke door het bestuur van de Stichting worden geacht hiermede te zijn gelijkgesteld.
Cao
d. Xxx: De collectieve arbeidsovereenkomst voor het Boeken-en Tijdschriftuitgeverijbedrijf, dan wel de collectieve arbeidsovereenkomst voor Vaktijdschriftjournalisten.
Werkgever
e. Werkgever: De werkgever in de zin van de cao.
Werknemer
f. Werknemer: De werknemer op wie de cao van toepassing is, dan wel de werknemer die op grond van een arbeidsovereenkomst in dienst is van bovengenoemde gelijkgestelde ondernemingen, alsmede directeuren en adjunct-directeuren en/of directeuren-hoofdredacteuren en uitgevers/hoofdredacteuren in dienst van ondernemingen die gehouden zijn de cao toe te passen of van bovengenoemde gelijkgestelde ondernemingen, mits de betreffende onderneming voor zijn directeuren en adjunct-directeuren en/of directeuren/hoofdredacteuren als zodanig collectief bij de Stichting is aangesloten.
Arbeidsovereenkomst
g. Arbeidsovereenkomst: Een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7: 610 van het Burgerlijk Wetboek.
Freelance
h. Freelance werkzaamheden: De werkzaamheden die anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst worden verricht.
Werkloze werknemer
i.. Werkloze werknemer: De ex-werknemer die in aanmerking komt voor een WW-uitkering als gevolg van een reorganisatie in de zin van de cao.
Deelnemer
j. Deelnemer: Xxxxxx van wie het verzoek om aan de regeling te mogen deelnemen door de Stichting is ingewilligd.
Administrateur
k. Administrateur: Een door de Stichting aangestelde functionaris of instelling die belast is met de uitvoering van dit reglement.
SV-uitkering
l. SV-uitkering: Een uitkering krachtens de ZW, WAO/Wajong/WAZ, WW, IOAW en WIA, dan wel een combinatie van genoemde uitkeringen, één en ander eventueel aangevuld met (een) uitkering(en) ingevolge de Toeslagenwet, een aanvullende op ondernemings-of bedrijfstakniveau afgesloten collectieve arbeidsongeschiktheidsverzekering (zoals een zogenaamde WAO-gat verzekering), dan wel (een) vergelijkbare uitkering(en) op grond van een vrijwillige op ondernemings-of bedrijfstakniveau afgesloten collectieve verzekering, zulks ter beoordeling van het bestuur van de Stichting.
Prepensioenregeling
m. Prepensioenregeling: De door de werkgever getroffen prepensioenregeling ter uitvoering van de minimum prepensioenvoorwaarden zoals die luiden of in de toekomst zullen komen te luiden in de cao.
Prepensioenuitkering
n. Prepensioenuitkering: De uitkering die de deelnemer verkrijgt of zou verkrijgen als hij aan de prepensioenregeling deelneemt of zou hebben deelgenomen.
o. Peildatum: De datum waarop overeenkomstig de prepensioenregeling voor de deelnemer de prepensioengrondslag wordt vastgesteld.
Uittredingsrichtdatum
p. Uittredingsrichtdatum: De eerste dag van de maand waarin de werknemer in: 2006: 61 jaar en 3 maanden; 2007: 61 jaar en 6 maanden; 2008: 61 jaar en 9 maanden; 2009: 62 jaar; 2010: 62 jaar; 2011: 62 jaar, wordt.
Uittredingsdatum
q. Uittredingsdatum: Dit is de datum waarop de werknemer zijn dienstverband met een Werkgever als bedoeld in artikel 1.1 van de cao beëindigt en daadwerkelijk uittreedt. Deze datum is op zijn vroegst de eerste dag van de maand waarin de Deelnemer de 60-jarige leeftijd bereikt en uiterlijk de eerste dag van de maand waarin de werknemer 64 jaar en 11 maanden wordt.
r. Salaris: Het vaste, op een normale wekelijkse arbeidsduur gebaseerde, bruto jaarsalaris (inclusief eventuele vaste maandelijkse toeslagen en vakantiegeld) gemaximeerd tot 1 1/2 maal het maximum uitkeringsdagloon als bedoeld in artikel 17, eerste lid van de Wet financiering sociale verzekeringen op jaarbasis bij 261 dagen. Onder vaste maandelijkse toeslagen worden verstaan de vaste maandelijkse door de werkgever aan de werknemer uitgekeerde toeslagen gebaseerd op de cao, met uitzondering van de vaste toeslag ter grootte van de werkgeversbijdrage prepensioen bestemt voor de levensloopregeling. Het salaris wordt vastgesteld bij aanvang van de deelneming en vervolgens op de peildatum.
Franchise
s. Franchise: € 17.849,44
Loon
t. Loon: Loon is gelijk aan het pensioensalaris als bedoeld in Bijlage 4A minimum pensioenvoorwaarden van de cao, onder III. Dit houdt in dat het loon gelijk is aan het jaarsalaris (=12 x maandsalaris van de deelnemer per 1 januari) verhoogd met de vakantietoeslag op jaarbasis. Met ingang van het jaar waarin de 56-jarige leeftijd wordt bereikt, wordt de jaarlijkse stijging van het pensioensalaris gemaximeerd op de algemene aanpassing van de salarissen in het Boeken-/Tijdschriftenuitgeverijbedrijf.
Einde Arbeidsovereenkomst
Artikel 2
Bij de aanvang van de vervroegde uittreding eindigt de arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer.
Verplichting tot opgave van gegevens
Artikel 3
De werknemer, die een verzoek tot vervroegde uittreding indient en zijn werkgever zijn verplicht de door de administrateur voor de behandeling van de aanvrage benodigde gegevens te verstrekken.
De werknemer, die een uitkering ingevolge de regeling geniet, is verplicht om aan de administrateur opgave te doen van die gegevens die de administrateur voor de uitvoering van dit reglement behoeft.
Verplichting tot opgave van een accountantsverklaring
Artikel 3a
De werkgever is verplicht om eenmaal in de drie jaar een accountantsverklaring bij de gegevens die nodig zijn voor de berekening van de totale vutbijdrage mee te sturen. Indien de werkgever dit verzuimt zal op kosten van de werkgever een accountantscontrole worden uitgevoerd.
HOOFDSTUK 2 FINANCIERING
Vaststelling en betaling van de bijdrage
Artikel 4
1. In dit artikel wordt verstaan onder de bijdragegrondslag: het vaste bruto jaarsalaris, inclusief een eventuele via de werkgever uitbetaalde ZW/WAO/WIA-uitkering, een aanvulling ZW/WAO/WIA of een vergelijkbare uitkering op grond van een vrijwillige verzekering en inclusief vaste toeslagen die periodiek worden uitbetaald, verhoogd met de vakantietoeslag, met uitzondering van de vaste toeslag ter grootte van de werkgeversbijdrage prepensioen bestemd voor de levensloopregeling.
2. a. De werkgever is voor zijn werknemer een bijdrage aan de Stichting verschuldigd. Na 31 december 2006 is voor werknemers geboren op of na 1 januari 1950 geen bijdrage aan de Stichting meer verschuldigd. Na 1 november 2008 is voor werknemers die niet kunnen voldoen aan de voorwaarde genoemd in artikel 5, sub c, is geen bijdrage aan de Stichting meer verschuldigd.
b. De bijdrage, bedoeld onder a, bestaat uit een bijdragedeel dat geheven wordt ten behoeve van de basis-uitkering en een bijdragedeel dat geheven wordt ten behoeve van de aanvullingsuitkering.
c. Naast het bijdragedeel dat geheven wordt ten behoeve van de aanvullingsuitkering, bedoeld onder b., wordt ook een aanvullende vutbijdrage ten behoeve van de aanvullingsuitkering geheven die per werkgever wordt vastgesteld, onverminderd het bepaalde in artikel 10 tweede lid
. Alleen werknemers geboren voor 1 januari 1950 (en hun werkgevers) zijn verplicht per 1 januari 2006 deze aanvullende vutbijdrage te betalen. Na 1 november 2008 is voor werknemers die niet kunnen voldoen aan de voorwaarde genoemd in artikel 5, sub c, geen bijdrage aan de Stichting meer verschuldigd. De aanvullende vutbijdrage wordt door de werkgever per werknemer berekend over het salaris minus franchise. De werkgever is verplicht van de totale premie aan de administrateur opgave te doen.
d. De bijdragedelen bedoeld in dit artikel onder b worden uitgedrukt in een door cao-partijen, na advies van het bestuur van de Stichting, vastgesteld percentage over de bijdragegrondslag. De aanvullende vutbijdrage wordt per werkgever vastgesteld conform de in de CAO gemaakte afspraken.
e. Het bijdragedeel ten behoeve van de basis-uitkering wordt geheven over ten hoogste € 17.849,44. Het bijdragedeel ten behoeve van de aanvullingsuitkering wordt geheven over ten hoogste 1½ x het maximum dagloon als bedoeld in artikel 17, eerste lid van de Wet financiering sociale verzekeringen op jaarbasis uitgaande van 261 dagen. Het salaris waarover de aanvullende vutbijdrage ten behoeve van de aanvullingsuitkering wordt geheven is ten hoogste gelijk aan 1½ x het maximum dagloon als bedoeld in artikel 17, eerste lid van de Wet financiering sociale verzekeringen op jaarbasis uitgaande van 261 dagen;
f. In afwijking van het vermelde in lid 1 wordt ten aanzien van de werknemer belast met colporteurs-en acquisitiewerkzaamheden van wie de beloning voor een belangrijk deel uit provisie bestaat als bijdragegrondslag gebruikt: het garantie-inkomen bedoeld in artikel 9, lid 3 van bijlage VII van de collectieve arbeidsovereenkomst voor het Boeken-en Tijdschriftuitgeverijbedrijf, vermeerderd met de vakantietoeslag.
g. Indien een werknemer een arbeidsovereenkomst voor minder dan de normaal bij de werkgever geldende wekelijkse arbeidsduur heeft, wordt de bijdragegrondslag herrekend naar een bijdragegrondslag op basis van een voltijd arbeidsovereenkomst. Vervolgens wordt de aldus berekende bijdragegrondslag, met inachtneming van het maximum, vermenigvuldigd met het deeltijdpercentage. Het deeltijdpercentage wordt vastgesteld naar de verhouding tussen de overeengekomen en de normale wekelijkse arbeidsduur, waarbij de teller wordt gevormd door het overeengekomen aantal wekelijkse uren en de noemer door de normale wekelijkse uren.
3. a. De werkgever is een voorschot op de in het tweede lid bedoelde bijdrage aan de Stichting verschuldigd. De hoogte en wijze van bepaling van dit voorschot wordt door cao-partijen na advies van het bestuur van de Stichting vastgesteld.
b. Het werknemersdeel in de in het tweede lid bedoelde bijdrage bedraagt 50%. Het werknemersdeel wordt door de werkgever ingehouden op het salaris van de werknemer.
4. a. De in het tweede en derde lid bedoelde bijdrage is voor werknemers geboren voor 1 januari 1950 die voldoen aan de voorwaarden genoemd in artikel 5, sub a tot en met h, verschuldigd tot de uittredingsrichtdatum, indien er sprake is van uitstel tot datum van vervroegd uittreden.
b. Indien een werknemer voor het bereiken van de uittredingsrichtdatum deelneemt aan de regeling, blijft de in het tweede lid bedoelde bijdrage verschuldigd totdat hij de de uittredingsrichtdatum bereikt. De in dit onderdeel bedoelde deelnemer is gehouden het werknemersdeel in de bijdrage af te dragen aan zijn laatste werkgever. De bijdragegrondslag die gold onmiddellijk voor het tijdstip van deelneming, is bepalend voor de vaststelling van de bijdrage. De in de vorige volzin bedoelde bijdragegrondslag dient te worden verhoogd met de algemene loonsverhogingen ingevolge de voor betrokken deelnemer geldende CAO, die hij zou hebben ontvangen als hij niet voor de uittredingsrichtdatum zou hebben deelgenomen.
c. Indien een werknemer voor het bereiken van de uittredingsrichtdatum gedeeltelijk deelneemt aan de regeling, is sub b van overeenkomstige toepassing, voor het deel dat de werknemer deelneemt aan de regeling. Voor het deel dat de werknemer nog werkzaam is, is de bijdrage verschuldigd op basis van lid 2.
5. Bij niet-tijdige betaling van de verschuldigde bijdrage of de verschuldigde voorschotbijdrage is de werkgever door het enkele verloop van de termijn in verzuim. De stichting is dan bevoegd te vorderen: rente over het verschuldigde bedrag vanaf de dag volgend op de dag dat het verschuldigde bedrag betaald had moeten zijn; vergoeding van de buitengerechtelijke invorderingskosten, onverminderd de overige kosten van vervolging verschuldigd volgens de wet. De rente wordt berekend naar het percentage van de wettelijke interessen, dat geldt op de dag waarop de rente door de Stichting wordt gevorderd, als bedoeld in artikel 6:119 j° 120 van het Burgerlijk Wetboek. De buitengerechtelijke invorderingskosten worden gesteld op 15% van het verschuldigde bedrag met een minimum van € 35,--.
6. De werkgever is verplicht de bijdrage te voldoen binnen 14 dagen na de dagtekening van de desbetreffende nota van de Stichting. Bij niet tijdige betaling van de voorschottermijn wordt tevens het gehele resterende bedrag van de voorschotnota direct opeisbaar.
7. Indien de werkgever zijn lidmaatschap van de Groep Algemene Uitgevers, de Groep Educatieve Uitgeverijen, de vereniging Media voor Vak en Wetenschap of de Groep Publiekstijdschriften, behorend tot het Nederlands Uitgeversverbond, opzegt en tevens de aansluiting bij de Stichting beëindigt, zal de werkgever ter vereffening van de lasten die voortvloeien voor de Stichting uit de uitkeringen aan de ex-werknemers van de werkgever, die zijn ingegaan vóór de einddatum van de aansluiting tot aan de reglementaire einddata van die uitkeringen, een door de Stichting vast te stellen vergoeding betalen. Daarnaast is de werkgever verplicht tot betaling van een door de Stichting vast te stellen vergoeding ter vereffening van het door de beëindiging ontstane financiële nadeel voor de Stichting.
8. Indien de aansluiting van de werkgever bij de Stichting voor de Stichting binnen een termijn van 5 jaar na het moment van aansluiting naar verwachting financieel nadelig is, is de werkgever verplicht tot betaling van een door de Stichting vast te stellen inkoopsom. De in de vorige volzin bedoelde inkoopsom dient ter vereffening van het financiële nadeel, is maximaal hieraan gelijk en kan niet negatief zijn.
HOOFDSTUK 3 DEELNEMING
Voorwaarden van deelneming
Artikel 5
Om aan de regeling te kunnen deelnemen gelden de volgende voorwaarden: De werknemer moet:
a. op 31 december 2004 ten minste de leeftijd van 55 jaar hebben bereikt en;
b. de uittredings(richt)datum bereikt hebben dan wel bereiken in de maand waarin de deelneming aanvangt;
c. gedurende de laatste 10 jaren onmiddellijk voorafgaand aan het moment van deelneming onafgebroken op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaam zijn geweest in het Boeken-en Tijdschriftuitgeverijbedrijf zoals omschreven in artikel 1 of in een aanverwant/ dienstverlenend bedrijf en/of als journalist bij een werkgever welke gehouden is de collectieve arbeidsovereenkomst voor Vaktijdschriftjournalisten toe te passen, behoudens beperkte onderbrekingen buiten zijn schuld, één en ander ter beoordeling van het bestuur van de Stichting en
d. onmiddellijk voorafgaand aan het moment van deelneming in dienst zijn van een werkgever die aangesloten is bij de stichting onverminderd het bepaalde in artikel 7 en;
e. niet in aanmerking komen voor een volledige SV-uitkering en evenmin onder een afvloeiingsregeling , een nonactiviteitsregeling of een daarmee gelijk te stellen regeling vallen onverminderd het bepaalde in artikel 7 en;
f. zich schriftelijk verbinden tot de eerste van de maand waarin hij 65 jaar wordt:
1e alle nevenwerkzaamheden die hij verricht of gaat verrichten te melden aan de Stichting evenals uitbreiding in die werkzaamheden en de inkomsten uit deze werkzaamheden en veranderingen in de inkomsten;
2e geen arbeidsovereenkomst aan te gaan in het Boeken-en Tijdschriftuitgeverijbedrijf;
3e geen betaalde werkzaamheden voor zijn laatste ex-werkgever te zullen verrichten;
4e de werkzaamheden die worden verricht op grond van een arbeidsovereenkomst niet uit te breiden en;
g. ten minste 3 maanden voor de gewenste uittredingsdatum zijn werkgever van zijn voornemen tot uittreden in kennis hebben gesteld en;
h. in de 3e maand voor de gewenste uittredingsdatum een aanvraagformulier bij de Stichting hebben ingediend met een afschrift aan zijn werkgever. Eerder ingediende aanvraagformulieren worden niet in behandeling genomen en aan de werknemer geretourneerd.
Aanvullende voorwaarden van deelneming voor de volledig arbeidsongeschikte werknemer
Artikel 6
1. In afwijking van het in artikel 5, sub e bepaalde kan een werknemer die aan de in artikel 5, sub b, gestelde uittredingsrichtdatum voldoet en in aanmerking komt voor een uitkering gebaseerd op volledige arbeidsongeschiktheid krachtens de WAO/Wajong/WAZ/WIA, dan wel een ZW- uitkering ontvangt, (eventueel aangevuld met een uitkering krachtens de Toeslagenwet), aan de regeling deelnemen indien:
-hij bij de aanvang van de arbeidsongeschiktheid ten minste 57 jaar was;
- gedurende de periode van arbeidsongeschiktheid zijn arbeidsovereenkomst met de
werkgever wordt gehandhaafd; -ook overigens aan de in dit reglement gestelde voorwaarden is voldaan.
2. Het bepaalde in het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op directeuren en adjunct- directeuren en/of directeuren-hoofdredacteuren en uitgevers/hoofdredacteuren als bedoeld in artikel 1, sub f.
3. De jaren dat men een WAO/Wajong/WAZ/WIA-uitkering gebaseerd op volledige arbeidsongeschiktheid, dan wel een ZW-uitkering, dan wel een vergelijkbare uitkering op grond van een vrijwillige verzekering gebaseerd op volledige arbeidsongeschiktheid (eventueel
aangevuld met een uitkering ingevolge de Toeslagenwet) ontvangen heeft, wordt men geacht op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaam te zijn geweest, zoals bedoeld wordt in artikel 5, onder c.
4. De voorwaarde voor deelneming dat men niet in aanmerking komt voor een volledige SV- uitkering als bedoeld in artikel 5, onder e, is niet van toepassing ten aanzien van de in de beide eerste leden van dit artikel bedoelde werknemers.
Aanvullende voorwaarden van deelneming voor de volledig werkloze werknemer
Artikel 7
1. In afwijking van het gestelde in artikel 5, sub d en e, kan de werknemer die in aanmerking komt voor een volledige uitkering ingevolge de Werkloosheidswet deelnemen aan de regeling: op de geldende uittredingsrichtdatum, indien betrokkene op of na het bereiken van de 57-jarige leeftijd in aanmerking is gekomen voor een uitkering krachtens de Werkloosheidswet. Hiertoe dient naast de in artikel 5 genoemde voorwaarden aan de in het tweede lid van dit artikel genoemde nadere voorwaarden te worden voldaan.
2. De nadere voorwaarden zoals bedoeld in het eerste lid zijn:
a. de werkloosheid dient te zijn ontstaan als gevolg van een reorganisatie in de zin van artikel
12.1 van de CAO;
b. de werkloze werknemer dient gedurende de periode van werkloosheid het op grond van artikel
11.3 van de collectieve arbeidsovereenkomst voor het Boeken-en Tijdschriftuitgeverijbedrijf dan wel artikel 19 van de collectieve arbeidsovereenkomst voor Vaktijdschriftjournalisten verschuldigde deel van de bijdrage af te dragen aan zijn voormalige werkgever. De bijdrage wordt berekend over zijn laatstgenoten bruto-maandsalaris voor de ingang van de werkloosheid, welk salaris verhoogd wordt met de algemene loonsverhogingen ingevolge de voor de betrokken werknemer geldende collectieve arbeidsovereenkomst, die hij ontvangen zou hebben, indien hij niet werkloos geworden zou zijn. De werkgever zal de volledige bijdrage aan de Stichting afdragen;
c. De vooraanmelding dat de werkloze werknemer gaat deelnemen aan de regeling dient uiterlijk twee maanden na de datum van ontslag door de werkgever schriftelijk bij de Stichting te zijn ingediend.
3. Gedurende de periode dat de in het eerste lid bedoelde werkloze werknemer voor een volledige uitkering krachtens de Werkloosheidswet in aanmerking komt, wordt hij geacht op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaam te zijn geweest.
4. In afwijking van artikel 18 geldt dat indien de periode waarover de werknemer een volledige uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontvangt niet aansluit op de uittredingsrichtdatum als bedoeld in artikel 1, onder p, na het doorlopen van de maximale periode waarover een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet is ontvangen de ingangsdatum van de vut-/prepensioenuitkering wordt vervroegd tot maximaal de 60-jarige leeftijd, met inachtneming van artikel 9, vierde lid en 10, vierde lid.
5. Voor de werknemer als bedoeld in dit artikel geldt dat de werkgever de vutuitkering tot 70% van de uitkeringsgrondslag aanvult. De aanvullingsuitkering bestaat voor de in het eerste lid bedoelde werknemer uit: een bruto uitkering van 70% van de uitkeringsgrondslag zoals bedoeld in artikel 11, eerste lid minus de basisuitkering en minus de prepensioenuitkering op grond van de prepensioenregeling met inachtneming van het bepaalde in artikel 12.
Rechten uit deelneming, einde deelneming en terugvordering
Artikel 8
1. De Stichting willigt het verzoek tot deelneming in als naar het oordeel van de Stichting aan alle voorwaarden is voldaan. De deelneming geeft recht op de in hoofdstuk 4 bedoelde basisuitkering en aanvullingsuitkering.
2. Wanneer de deelnemer niet of niet langer voldoet aan een van de voorwaarden in dit reglement of handelt in strijd met zijn reglementaire verplichtingen, kan de Stichting zijn deelnemerschap en het recht op uitkering(en) ingevolge de regeling vervallen verklaren.
3. Het deelnemerschap eindigt:
- op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer 65 jaar wordt.
- bij het overlijden van de deelnemer; in dat geval eindigt/eindigen de door de stichting verstrekte uitkering(en) op de laatste dag van de maand waarin het overlijden plaatsvond en wordt aan de nagelaten betrekkingen, zoals omschreven in artikel 7: 674 Burgerlijk Wetboek, een overlijdensuitkering verstrekt. Deze uitkering is gelijk aan een bedrag van twee maal de hoogte van de reglementaire uitkering over de maand waarin het overlijden van de deelnemer plaatsvond, met in achtneming van het bepaalde in het besluit van 16 maart 2007, nr.
CPP2007/483M.
4. Indien de Stichting te veel of ten onrechte uitkering(en) ingevolge de regeling heeft betaald doordat de deelnemer gehandeld heeft in strijd met zijn verplichtingen voortvloeiend uit dit reglement kan/kunnen deze uitkering(en) worden teruggevorderd.
HOOFDSTUK 4 BASIS VUT-UITKERING EN AANVULLINGSREGELING
Basisvut-uitkering
Artikel 9
1. De deelneming aan de regeling geeft recht op een jaarlijkse basisuitkering van € 13.386,97. Als de deelneming aanvangt, dan wel eindigt in de loop van het kalenderjaar, wordt het bedrag van de jaarlijkse basisvut-uitkering van het jaar waarin de deelneming aanvangt, respectievelijk eindigt, naar evenredigheid verlaagd.
2. De in het eerste lid bedoelde uitkering is gebaseerd op basis van fulltime werkzaamheid. Indien een werknemer in de laatste vijf jaar voor uittreden op enig tijdstip een arbeidsovereenkomst voor minder dan de normaal bij de werkgever geldende wekelijkse arbeidsduur heeft gehad, wordt de in het eerste lid genoemde basisuitkering vermenigvuldigd met het deeltijdpercentage. Het deeltijdpercentage wordt vastgesteld naar de verhouding tussen de overeengekomen en de normale wekelijkse arbeidsduur, waarbij de teller wordt gevormd door het gewogen gemiddelde van het aantal overeengekomen wekelijkse uren in de laatste vijf jaar en de noemer door de normale wekelijkse uren.
3. Indien de deelnemer direct vóór uittreden onder de cao viel en de salarissen op grond daarvan worden verhoogd, wordt de uitkering van die deelnemer verhoogd met hetzelfde percentage. Indien de deelnemer direct vóór uittreden niet onder de cao viel, wordt de uitkering verhoogd met hetzelfde percentage als waarmee de salarissen op grond van de collectieve arbeidsovereenkomst voor het Boeken-en Tijdschriftuitgeverijbedrijf worden verhoogd indien daarvan sprake is.
4. Indien de werknemer (gedeeltelijk) vervroegd uittreedt met toepassing van artikel 18, tweede lid dan zal de in het eerste lid bedoelde uitkering evenredig worden verlaagd. De in de vorige volzin bedoelde evenredige verlaging vindt als volgt plaats: het bedrag van de uitkering dat zonder de vervroeging van de uittreding zou hebben gegolden, wordt vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller wordt gevormd door het aantal maanden dat zonder de vervroeging van de uittreding een uitkering zou zijn genoten en de noemer door het aantal maanden dat door de vervroeging een uitkering zal worden genoten.
5. Indien, met toepassing van artikel 18, derde lid, de (gedeeltelijk) vervroegde uittreding of de volledige uittreding na gedeeltelijk vervroegde uittreding later plaatsvindt dan de uittredingsrichtdatum vindt actuariële verhoging plaats, met inachtneming van algemeen aanvaardbare actuariële grondslagen. Bij gedeeltelijk vervroegde uittreding na de uittredingsrichtdatum of bij volledige uitdiensttreding na de uittredingsrichtdatum na gedeeltelijk
vervroegde uittreding vindt de actuariële verhoging plaats voor het nog niet ingegane gedeelte van de uitkeringen.
Aanvullingsregeling
Artikel 10
1. Voor de werknemer die op 31 december 2000 als werknemer in dienst is van een werkgever en tot het bereiken van de uittredingsrichtdatum onafgebroken in dienst is gebleven van een werkgever geldt de navolgende aanvullingsregeling.
2. De aanvullingsuitkering bestaat voor de in het eerste lid bedoelde werknemer uit: een bruto uitkering van 70% van de uitkeringsgrondslag zoals bedoeld in artikel 11, minus de basisuitkering en minus de prepensioenuitkering op grond van de prepensioenregeling met inachtneming van het bepaalde in artikel 12.
3. De in het tweede lid bedoelde uitkering is gebaseerd op basis van fulltime werkzaamheid. Indien een werknemer in de laatste vijf jaar voor uittreden op enig tijdstip een arbeidsovereenkomst voor minder dan de normaal bij de werkgever geldende wekelijkse arbeidsduur heeft gehad, wordt de in het tweede lid genoemde aanvullingsuitkering vermenigvuldigd met het deeltijdpercentage. Het deeltijdpercentage wordt vastgesteld naar de verhouding tussen de overeengekomen en de normale wekelijkse arbeidsduur, waarbij de teller wordt gevormd door het gewogen gemiddelde van het aantal overeengekomen wekelijkse uren in de laatste vijf jaar en de noemer door de normale wekelijkse uren.
4. Indien de werknemer (gedeeltelijk) vervroegd uittreedt met toepassing van artikel 18, tweede lid dan zal de uitkering evenredig worden verlaagd. De in de vorige volzin bedoelde evenredige verlaging vindt als volgt plaats: het bedrag van de uitkering dat zonder de vervroeging van de uittreding zou hebben gegolden, wordt vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller wordt gevormd door het aantal maanden dat zonder de vervroeging van de uittreding een uitkering zou zijn genoten en de noemer door het aantal maanden dat door de vervroeging een uitkering zal worden genoten.
5. Indien, met toepassing van artikel 18, derde lid, de (gedeeltelijk) vervroegde uittreding of de volledige uittreding na de gedeeltelijk vervroegde uittreding later plaatsvindt dan de uittredingrichtsdatum vindt actuariële verhoging plaats met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen. Bij gedeeltelijk vervroegde uittreding na de uittredingsrichtdatum of bij volledige uitdiensttreding na de uittredingsrichtdatum na gedeeltelijk vervroegde uittreding vindt de actuariële verhoging plaats voor het nog niet ingegane gedeelte van de uitkeringen.
6. Indien de deelnemer direct vóór uittreden onder de cao viel en de salarissen op grond daarvan worden verhoogd, wordt de uitkering van die deelnemer verhoogd met hetzelfde percentage. Indien de deelnemer direct vóór uittreden niet onder de cao viel, wordt de uitkering verhoogd met hetzelfde percentage als waarmee de salarissen op grond van de collectieve arbeidsovereenkomst voor het Boeken-en Tijdschriftuitgeverijbedrijf worden verhoogd indien daarvan sprake is.
7. Onder “werknemer” wordt in het eerste lid ook verstaan de werkloze werknemer op wie artikel 7 toepassing heeft gevonden.
8. De basisvut-uitkering, de aanvullingsuitkering en de prepensioenuitkering mogen tezamen op uittredingsrichtdatum niet meer bedragen dan 85 % van het laatste verdiende loon (besluit van 8 september 2008, nr. CPP2008/1727M).
Uitkeringsgrondslag voor de aanvullingsuitkering
Artikel 11
1. Onder uitkeringsgrondslag van de aanvullingsuitkering van de deelnemer wordt verstaan: zijn op de laatste peildatum geldende vaste bruto maand-of periodesalaris, inclusief vaste bruto toeslagen die per maand/periode worden uitbetaald, een en ander berekend op jaarbasis, vermeerderd met de bruto vakantietoeslag. Voorzover van toepassing wordt bij de vaststelling
van de uitkeringsgrondslag rekening gehouden met de aanvulling tot het niveau als bedoeld in artikel 9.1, lid 2 resp.3 van de collectieve arbeidsovereenkomst voor het Boeken-en Tijdschriftuitgeverijbedrijf, dan wel artikel 17, tweede lid van de collectieve arbeidsovereenkomst voor Vaktijdschriftjournalisten, zoals die direct voorafgaand aan de deelname aan de uittredingsregeling aan de deelnemer werd verstrekt. Voor de berekening van de uitkeringsgrondslag wordt steeds verondersteld dat er sprake is van een full-time dienstverband.
2. De uitkeringsgrondslag is ten hoogste gelijk aan 1½ maal het maximum dagloon als bedoeld in artikel 17, eerste lid van de Wet financiering sociale verzekeringen op jaarbasis uitgaande van 261 dagen. Indien de werknemer vervroegd uittreedt met toepassing van artikel 16, tweede lid, dan zal het in de vorige volzin vermelde maximum naar evenredigheid worden verlaagd.
3. In afwijking van het vermelde in het eerste lid wordt ten aanzien van de deelnemer die was belast met colporteurs-en acquisitiewerkzaamheden en wiens beloning voor een belangrijk deel uit provisie bestond onder uitkeringsgrondslag verstaan: het op de datum van uittreden geldende garantie-inkomen bedoeld in artikel 9, lid 3 van bijlage 3 van de collectieve arbeidsovereenkomst voor het Boeken-en Tijdschriftuitgeverijbedrijf op jaarbasis, vermeerderd met de vakantietoeslag. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.
4. Bij de vaststelling van de uitkeringsgrondslag van een deelnemer als bedoeld in artikel 6 wordt in afwijking van het eerste lid uitgegaan van zijn op de laatste peildatum vóór de ingangsdatum van de volledige arbeidsongeschiktheid geldende vaste bruto maand-of periodesalaris, inclusief vaste bruto toeslagen die per maand/periode worden uitbetaald, vermeerderd met de bruto vakantietoeslag. Het bepaalde in dit artikel is voor het overige van overeenkomstige toepassing.
5. De uitkeringsgrondslag voor de in artikel 7 bedoelde deelnemer wordt op dezelfde wijze als in het vierde lid bepaald vastgesteld, met dien verstande dat overal waar arbeidsongeschikt staat vermeld, er werkloos dient te worden gelezen.
6. Bij de vaststelling van de uitkeringsgrondslag van een deelnemer als bedoeld in artikel 6 wordt in afwijking van het eerste lid uitgegaan van zijn op de laatste peildatum vóór de ingangsdatum van het ingaan van verlof gefinancierd uit de levensloopregeling geldende vaste bruto maand-of periodesalaris, inclusief vaste bruto toeslagen die per maand/periode worden uitbetaald, vermeerderd met de bruto vakantietoeslag. Het bepaalde in dit artikel is voor het overige van overeenkomstige toepassing.
7. Indien het vaste bruto maand-of periode salaris (incl. de in dat lid bedoelde verhogingen) van de in het eerste lid bedoelde werknemer ná het bereiken van de 56-jarige leeftijd:
a. is gestegen; of
b. is gedaald bedraagt diens uitkeringsgrondslag ten hoogste respectievelijk ten minste de uitkeringsgrondslag zoals die zou hebben gegolden indien hij bij het bereiken van die leeftijd was uitgetreden vermeerderd met de algemene loonsverhogingen ingevolge de voor de betrokken werknemer geldende CAO vanaf die leeftijd tot de feitelijke uittredingsdatum.
Opgave (fictieve) prepensioenuitkering in verband met de aanvullingsregeling
Artikel 12
1. Voor een werknemer op wie vanaf 1 januari 2001 onafgebroken één of meer prepensioenregelingen van toepassing is/zijn geweest en die op de uittredings(richt)datum krachtens de aanvullingsregeling aanspraak zal kunnen maken op een aanvullingsuitkering geldt het volgende:
a. Indien een werknemer vóór het bereiken van de uittredings(richt)datum uit dienst treedt en gelijktijdig in dienst treedt bij een andere werkgever op wie een prepensioenregeling van toepassing is, doet de ex-werkgever opgave aan de volgende werkgever van de (fictieve) prepensioenspraken van die werknemer;
b. Indien een werknemer bij het bereiken van de uittredings(richt)datum zijn aanspraak op een aanvullingsuitkering geldend maakt, doet de werkgever tijdig vóór het bereiken van die leeftijd opgave aan de Stichting van de (fictieve) prepensioenspraken van die werknemer.
Aangaande de opgave als hiervoor bedoeld kunnen door het bestuur van de Stichting nadere regels worden vastgesteld.
2. Bij toepassing van het eerste lid geldt dat:
a. indien de werknemer in dienst is bij een werkgever die ten gunste van de werknemer is afgeweken van de nader uitgewerkte minimum prepensioenvoorwaarden als bedoeld in artikel 1, sub m met (fictieve) prepensioenaanspraken worden bedoeld: de prepensioenaanspraken berekend tot ten hoogste het bedrag berekend overeenkomstig de nader uitgewerkte minimum prepensioenvoorwaarden;
b. indien de werknemer in dienst is bij een werkgever die niet ten gunste van de werknemer is afgeweken van de nader uitgewerkte minimum prepensioenvoorwaarden met (fictieve) prepensioenaanspraken worden bedoeld: de feitelijk aan de prepensioenregeling te ontlenen prepensioenaanspraken.
Gedeeltelijke vervroegde uittreding
Artikel 13
1. Voor de werknemer die voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 5, sub a. tot met h. bestaat recht op gedeeltelijk vervroegde uittreding vanaf één jaar voor de uittredingsrichtdatum.
2. Werknemers met een parttime arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 9, tweede lid en werknemers die een gedeeltelijke SV-uitkering ontvangen, kunnen ook gedeeltelijk vervroegd uittreden.
3. Om krachtens dit artikel te kunnen deelnemen dient de werknemer te voldoen aan de volgende extra voorwaarden:
a. werkgever en werknemer dienen in onderling overleg te hebben besloten tot gebruikmaking van deze regeling;
b. het overblijvende aantal arbeidsuren per week gedurende de periode waarin de deelnemer deelneemt krachtens dit artikel moet voor werknemers minimaal 18 uur zijn;
c. degene die krachtens dit artikel deelnemer is, is verplicht om binnen twee jaar na de gedeeltelijke uittreding krachtens lid 1, maar uiterlijk bij het bereiken van de 64-jarige leeftijd en elf maanden, volledig uit te treden in de zin van artikel 9. Het bepaalde in artikel 2 is in dat geval niet op hem van toepassing.
4. De basisuitkering in de zin van artikel 9 van de deelnemer die gedeeltelijk vervroegd uittreedt krachtens dit artikel wordt bepaald aan de hand van volgende formule: A x B.
Hierbij is: A de jaarlijkse basisuitkering als bedoeld in artikel 9, eerste lid dan wel indien van toepassing de jaarlijkse basisuitkering als bedoeld in artikel 9, tweede lid B een breuk waarbij de teller gelijk is aan het aantal uren waarvoor van de regeling als bedoeld in het eerste lid gebruik wordt gemaakt en de noemer het aantal uren dat geldt indien een volledige basisuitkering zou zijn ontvangen.
5. De aanvullingsuitkering van de deelnemer die gedeeltelijk vervroegd uittreedt krachtens dit artikel wordt bepaald aan de hand van de volgende formule: A x B.
Hierbij is: A de aanvullingsuitkering zoals bedoeld in artikel 10, tweede lid dan wel indien van toepassing de aanvullingsuitkering zoals bedoeld in artikel 10, derde lid;
B een breuk waarbij de teller gelijk is aan het aantal uren waarvoor van de regeling als bedoeld in het eerste lid gebruik wordt gemaakt en de noemer het aantal uren dat geldt indien een volledige aanvullingsuitkering zou zijn ontvangen.
6. Op de deelnemer die gedeeltelijk vervroegd uittreedt krachtens dit artikel is het bepaalde in artikel 2 niet van toepassing en het bepaalde in de overige artikelen van dit reglement van overeenkomstige toepassing naar rato van het aantal uren waarvoor wordt deelgenomen krachtens dit artikel. Voorts is het bepaalde in artikel 5, sub f, onderdeel 2, niet van toepassing ten aanzien van het overblijvende deel van het dienstverband.
7. Gedurende de periode dat de deelnemer gedeeltelijk vervroegd uittreedt krachtens dit artikel geldt in afwijking van het bepaalde in artikel 20 dat een bij aanvang van die uitkering reeds
aangevangen SV-uitkering niet in mindering gebracht wordt op de basis-en aanvullingsuitkering krachtens dit artikel.
8. Indien de deelnemer die gedeeltelijk vervroegd uittreedt krachtens dit artikel volledig uittreedt in de zin van het derde lid, onder c van dit artikel, geldt als grondslag voor de aanvullingsuitkering als bedoeld in artikel 11 het laatstgenoten, tot een full-time salaris herleide, vaste maand-of periodesalaris, inclusief vaste bruto toeslagen die per maand/periode worden uitbetaald, een en ander berekend op jaarbasis, vermeerderd met de bruto-vakantietoeslag.
Overheveling naar ouderdomspensioen
Artikel 14
1. Indien de basisvut-uitkering en/of de aanvullingsuitkering door het bepaalde in het vijfde lid van artikel 9 en het vijfde lid van artikel 10 uitkomt boven 100% van de uitkeringsgrondslag, wordt het meerdere op verzoek en na akkoord va ten behoeve van het ouderdomspensioen. Alsdan wordt rekening gehouden met het fiscale maximum voor ouderdomspensioen zoals aangegeven in artikel 18a, lid 7, van de Wet op de loonbelasting 1964. Dit betekent dat het ouderdomspensioen niet uit mag gaan boven 100% van het loon op het tijdstip van ingang. Het ouderdomspensioen gaat alsdan in bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd. Het meerdere wordt met in achtneming van wettelijke inhoudingen als periodieke uitkering bij het bereiken van de 64- jarige leeftijd en 11 maanden uitgekeerd. Dat betekent dat tot dat moment de aanvullingsuitkering niet hoger zal zijn dan 100% van de uitkeringsgrondslag. Bij de toepassing van dit lid wordt het bepaalde over de maximumuitkeringsgrondslag in artikel 11 lid 2 buiten beschouwing gelaten.
2. Indien het in het eerste lid bedoelde meerdere niet overgeheveld kan worden naar de uitvoerder van de pensioenregeling van de werknemer ten behoeve van het ouderdomspensioen wordt alsnog maandelijks de volledige basis-vutuitkering en/of aanvullingsuitkering uitgekeerd vanaf de uittredingsdatum tot pensioendatum of tot aan het eerder overlijden.
Indien de deelnemer aangeeft de basisvut-uitkering en/of de aanvullingsuitkering voor zover deze (samen) uitkomen boven 100% van het laatstgenoten loon niet over te willen hevelen naar de ouderdomspensioenregeling of indien betrokkene niet binnen 3 maanden zich hiermee akkoord heeft geklaard , wordt alsnog maandelijks de volledige basisvut-uitkering en/of aanvullingsuitkering uitgekeerd vanaf de uittredingsdatum tot de pensioendatum of tot aan het eerder overlijden.
HOOFDSTUK 5 BEPALINGEN GELDEND VOOR DE BASISUITKERING EN DE AANVULLINGSUITKERING
Inhoudingen
Artikel 15
De Stichting houdt op alle uitkeringen in:
a. de verschuldigde loonheffing;
b. het wettelijk verplichte werknemersaandeel in de inkomensafhankelijke bijdrage conform de Zorgverzekeringswet;
c. het werknemersaandeel in de pensioenpremie conform de bepalingen van de pensioenregeling; de hoogte van de pensioenpremie wordt vastgesteld als ware de arbeidsovereenkomst met de werkgever niet geëindigd.
Verplichtingen van de Stichting c. q. de ex-werkgever
Artikel 16
1. De Stichting neemt voor haar rekening:
a. het wettelijk verplichte werkgeversdeel in de inkomensafhankelijke bijdrage conform de Zorgverzekeringswet.
b. in verband met de voortzetting van de geldende pensioenvoorziening: 8,5% van de voor de deelnemer geldende uitkeringsgrondslag als bedoeld in artikel 11.
2. De Stichting draagt de op de totale uitkering ingehouden premies alsmede de premies, respectievelijk de bijdragen die zij voor haar rekening neemt, af aan de desbetreffende instanties, respectievelijk aan de ex-werkgever.
3. De ex-werkgever is verplicht de werkgeversbijdrage aan de pensioenvoorziening te continueren.
Lopende verzekeringen
Artikel 17
De voor het tijdstip van vervroegde uittreding geldende pensioenregeling wordt voortgezet op de voorwaarden als ware de arbeidsovereenkomst niet geëindigd.
Ingang uitkering
Artikel 18
1. De door de stichting te verstrekken uitkering(en) gaat/gaan in op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de uittredingsrichtleeftijd bereikt. Bij gedeeltelijke vervroegde uittreding in de zin van artikel 13 gaan de door de Stichting te verrichten uitkeringen in op de eerste dag van de maand die ligt maximaal één jaar voordat de deelnemer de uittredingsleeftijd bereikt.
2. Op verzoek van de werknemer gaat/gaan de door de stichting te verstrekken uitkering(en) in vóór de in het eerste lid bedoelde tijdstip, maar niet eerder dan de eerste dag van de maand waarin de werknemer de 60 jarige leeftijd bereikt. In geval van vervroeging van het ingangstijdstip van de uitkering(en), moet de werknemer reeds op de eerdere ingangsdatum voldoen aan de in artikel 5, sub b tot en met h genoemde voorwaarden en voor de aanvullingsuitkering voldoen aan de in artikel 11, eerste lid genoemde voorwaarden. Gedeeltelijke vervroegde uittreding is op zijn vroegst mogelijk vanaf 1 jaar vóór de uittredingsrichtdatum.
3. Op verzoek van de werknemer gaat/gaan de door de stichting te verstrekken uitkering(en) in na het in het eerste lid bedoelde tijdstip, maar niet later dan 1 maanden voor de eerste dag van de maand waarin de leeftijd van 65 jaar wordt bereikt en indien sprake is van een gedeeltelijk vervroegde uittreding in de zin van artikel 13 gaat de volledige uitkering niet later in dan 1 maand voor de eerste dag van de maand waarin de leeftijd van 65 jaar wordt bereikt.
Tijdstip betaling
Artikel 19
Een uitkering krachtens de regeling geschiedt in maandelijkse termijnen. De betaling wordt beschikbaar gesteld in de tweede helft van de maand waarin de deelneming aanvangt.
Wijziging van rechten
Artikel 20
1. Wanneer de deelnemer bij het begin van of tijdens zijn deelnemerschap in aanmerking komt voor een SV-uitkering dan dient hij zulks te melden aan de Stichting. De SV-uitkering wordt in mindering gebracht op de door de door de Stichting te verstrekken uitkering(en). Hierbij geldt dat:
a. indien de deelnemer aanspraak maakt op uitsluitend een basisvut-uitkering deze vermindering volledig plaatsvindt;
b. indien de deelnemer aanspraak maakt op zowel een basis-als een aanvullingsuitkering maar niet op een prepensioenuitkering krachtens de prepensioenregeling deze vermindering gedeeltelijk plaatsvindt op de basis-en gedeeltelijk op de aanvullingsuitkering naar rato van de hoogte van de beide uitkeringen;
c. indien de deelnemer aanspraak maakt op zowel een basis-en een aanvullingsuitkering als een prepensioenuitkering deze vermindering gedeeltelijk plaatsvindt op de basis-en op de aanvullingsuitkering en gedeeltelijk op de prepensioenuitkering krachtens de prepensioenregeling en wel naar rato van de daadwerkelijke hoogte van ieder van deze uitkeringen.
2. Wanneer de deelnemer bij het begin van of tijdens zijn deelnemerschap in aanmerking komt voor een ouderdomspensioen op basis van een op ondernemings- of bedrijfstakniveau getroffen collectieve ouderdomspensioenregeling, dan dient hij zulks te melden aan de Stichting. De hiervoor bedoelde pensioenuitkering wordt in mindering gebracht op de door de Stichting te verstrekken uitkering(en). Hierbij geldt dat:
a. indien de deelnemer aanspraak maakt op uitsluitend een basisvut-uitkering deze vermindering volledig plaats vindt;
b. indien de deelnemer aanspraak maakt op zowel een basis-als een aanvullingsuitkering deze vermindering plaatsvindt gedeeltelijk op de basis-en gedeeltelijk op de aanvullingsuitkering naar rato van de hoogte van de beide uitkeringen.
Het bepaalde in dit lid is niet van toepassing indien de deelnemer gebruik maakt van pensioenvervroeging en de vervroegd ingegane ouderdomspensioenuitkering dient ter aanvulling van de door de Stichting te verstrekken uitkering(en). Daarbij gelden de volgende voorwaarden:
- de door de Stichting te verstrekken uitkering(en) en de vervroegd ingegane ouderdomspensioenuitkering bedragen tezamen op jaarbasis niet meer dan de uitkeringsgrondslag.
- indien er tevens inkomsten zijn uit toegestane werkzaamheden als bedoeld in het zesde lid, dan bedragen de door de Stichting te verstrekken uitkering(en), de vervroegd ingegane ouderdomspensioenuitkering en de inkomsten uit toegestane werkzaamheden als bedoeld in het zesde lid tezamen op jaarbasis niet meer dan de uitkeringsgrondslag.
Bij de berekening van de uitkeringsgrondslag in het kader van dit lid geldt het in artikel 11, tweede lid, bedoelde maximum niet.
3. Indien het bepaalde in de eerste volzin van het tweede lid van toepassing is en de deelnemer maakt tevens gebruik van pensioenuitstel dan wordt de basisuitkering respectievelijk de basis-en de aanvullingsuitkering verminderd op de wijze als vermeld in het tweede lid met de ouderdomspensioenuitkering die hij zou hebben ontvangen indien geen pensioenuitstel had plaatsgevonden. Deze vermindering vindt uitsluitend plaats indien sprake is van pensioenuitstel krachtens een bepaling in de prepensioenregeling inhoudende dat het prepensioen wordt uitgesteld zodra de deelnemer in aanmerking komt voor een vut-uitkering. Indien het bepaalde in de eerste volzin van toepassing is, is de werknemer verplicht de hoogte van de bedoelde ouderdomspensioenuitkering naar genoegen van de Stichting aan te tonen.
4. De deelnemer is verplicht elke wijziging in de SV-uitkering, respectievelijk in het ouderdomspensioen, direct te melden aan de Stichting. De deelnemer moet tevens aan de Stichting melden of hij betaalde nevenwerkzaamheden verricht of gaat verrichten, hij moet uitbreiding van deze nevenwerkzaamheden melden en hij moet de bruto inkomsten van deze nevenwerkzaamheden en de eventuele veranderingen daarin opgeven aan de Stichting.
5. Tijdens de deelneming zijn niet toegestaan:
a. werkzaamheden op grond van een arbeidsovereenkomst in het Boeken-en Tijdschriftuitgeverijbedrijf;
b. free-lance werkzaamheden voor de laatste ex-werkgever.
6. Tijdens de deelneming zijn toegestaan:
a. werkzaamheden buiten het Boeken-en Tijdschriftuitgeverijbedrijf op grond van een arbeidsovereenkomst; de inkomsten uit die werkzaamheden worden in mindering gebracht op de bruto door de stichting te verstrekken uitkering(en), voor zover de som van deze inkomsten en de bruto door de stichting te verstrekken uitkering(en) op jaarbasis meer bedraagt dan de uitkeringsgrondslag;
b. free-lance werkzaamheden voor anderen dan de laatste ex-werkgever; de inkomsten uit deze werkzaamheden worden niet op de door de stichting te verstrekken uitkering(en) in mindering gebracht indien de free-lance werzaamheden reeds 1 jaar vóór de aanvang van het uittreden waren begonnen. Indien de werkzaamheden worden begonnen of indien de in de vorige volzin bedoelde werkzaamheden worden uitgebreid later dan 1 jaar vóór uittreden, dan worden de inkomsten uit die werkzaamheden in mindering gebracht op de bruto door de stichting te verstrekken uitkering(en), voor zover de som van deze inkomsten en de bruto door de stichting te verstrekken uitkering(en) op jaarbasis meer bedraagt dan de uitkeringsgrondslag.
Bij de berekening van de uitkeringsgrondslag als bedoeld onder a en b geldt het in artikel 11, tweede lid, bedoelde maximum niet.
7. In het kader van dit artikel wordt onder uitkeringsgrondslag verstaan de uitkeringsgrondslag voor de aanvullingsuitkering of indien de deelnemer niet voor een aanvullingsuitkering in aanmerking komt: de uitkeringsgrondslag die voor een dergelijke uitkering gegolden zou hebben indien hij wel voor een dergelijke uitkering in aanmerking gekomen zou zijn.
HOOFDSTUK 6 OVERGANGS-EN SLOTBEPALINGEN
Lopende uitkering
Artikel 21
1. Het tot en met 31 december 2005 geldende reglement treedt met ingang van 1 januari 2006 buiten werking. Dit buiten werking getreden reglement blijft echter op de vóór deze datum aangevangen vervroegde uittredingen van toepassing;
2. De artikelen 15, 16 en 17 van dit reglement blijven onverlet van toepassing op alle uitkeringen.
Beslissingen
Artikel 22
In alle zaken betreffende toelating, door de stichting te verstrekken uitkering(en) en vervallen van deelnemerschap, waarin dit reglement niet voorziet en in gevallen waarin toepassing van dit reglement leidt tot uitkomsten die door één van de betrokkenen in de strijd wordt geacht met de bedoeling van de regeling tot vervroegd uittreden, beslist het bestuur van de Stichting.
Beroep
Artikel 23
Degene ten aanzien van wie door het bestuur van de Stichting een beslissing is genomen over al of niet toelating, dan wel vervallen van deelnemerschap, kan tegen deze beslissing binnen 4 weken na dagtekening van de beslissing in beroep gaan bij de Vaste Commissie voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf zoals bedoeld in de collectieve arbeidsovereenkomst voor het Boeken-en Tijdschriftuitgeverijbedrijf.
Inwerkingtreding
Artikel 24
Dit reglement is in werking getreden met ingang van 1 januari 2006 en is laatstelijk gewijzigd op 24 november 2011.
Bijlage 12 Reglement Vaste Commissie
(Artikel 14.2 van de cao)
Samenstelling
Artikel 1
1. De commissie bestaat uit evenveel werknemersleden als er vakverenigingen partij zijn bij deze overeenkomst en een gelijk aantal werkgeversleden. Voor elk lid van de commissie wijst de desbetreffende partij een plaatsvervanger aan. Zowel aan werkgevers- als aan werknemerszijde geldt dat een meerderheid van de leden van de commissie rechtstreeks betrokken moeten zijn bij de totstandkoming van de cao.
2. Voor de uitoefening van haar taak benoemt de commissie uit haar midden twee werkgeversleden en twee werknemersleden.
De commissie benoemt uit de werkgeversleden een voorzitter en uit de werknemersleden een vice-voorzitter voor de duur van de cao.
3. De leden en hun plaatsvervangers hebben zitting voor de duur van deze overeenkomst.
Indien een vacature ontstaat dient hierin binnen vier weken te worden voorzien door de partij die het lid of de plaatsvervanger, wiens plaats is opengevallen, heeft benoemd.
4. De commissie laat zich bijstaan door een secretaris, die is belast met alle secretariaatswerkzaamheden die uit het werk van de Commissie voortvloeien. Het secretariaat is gevestigd aan de Hogehilweg 6 te Amsterdam (Postbus 12040, 1100 AA Amsterdam Z.O.)
5. De commissieleden en hun plaatsvervangers ontvangen geen vergoeding voor hun werkzaamheden. Reis- en verblijfkosten van leden en plaatsvervangers worden door ieder der partijen afzonderlijk gedragen.
Taken en bevoegdheden