GESCHILLENCOMMISSIE SOCIAAL DOMEIN
GESCHILLENCOMMISSIE SOCIAAL DOMEIN
BINDEND ADVIES
– inzake –
GEMEENTE
gevestigd te verzoekster,
– tegen –
GEMEENTE
gevestigd te verweerster
Procesverloop
1. Namens verzoekster heeft per e-mail van 25 maart 2021 … een verzoek – met drie bijlagen
– ingediend bij de Geschillen Commissie Sociaal Domein (hierna de “Commissie”) tot behandeling van het geschil dat is gerezen tussen de gemeente… en de gemeente… (hierna het “Verzoek”). Verweerster heeft met dit verzoek van verzoekster ingestemd. Uit het Xxxxxxx blijkt eveneens dat partijen contact met elkaar hebben gehad over het geschil, wat niet tot een minnelijke oplossing heeft geleid, waarmee voldaan is aan artikel 3.1 van het Reglement van de Commissie.
2. Per e-mail van 26 maart 2021 heeft de Commissie de ontvangst van het Verzoek bevestigd.
3. Per e-mail van 6 april 2021 heeft de Commissie verzoekster laten weten dat zij bevoegd is kennis te nemen van het geschil en hierin advies te geven, en verzoekster verzocht om de Commissie binnen twee weken alle bescheiden te doen toekomen die voor de behandeling van het geschil relevant zijn.
4. Per e-mail van dezelfde datum heeft de Commissie ook aan verweerster laten weten dat zij bevoegd is om het geschil in behandeling te nemen.
5. Per e-mail van 12 april 2021 heeft verzoekster een nadere onderbouwing van het geschil, en bijbehorende stukken, naar de Commissie gestuurd. Verweerster heeft een afschrift van dit bericht ontvangen.
6. Per e-mail van 12 april 2021 heeft de Commissie verweerster verzocht om binnen twee weken op de stukken van verzoekster te reageren.
7. Namens verweerster heeft… per e-mail van 23 april 2021 het verweer aan de Commissie gestuurd, met een kopie aan verzoekster (het “Verweer”).
8. Per e-mail van 26 april 2021 heeft de Commissie bevestigd dat het Verweer in goede orde is ontvangen.
9. Op 4 mei 2021 heeft de Commissie een uitnodiging en link voor de digitale hoorzitting op 10 mei van 15.30 – 17.00 uur naar partijen gemaild.
10. Per e-mail van 6 mei 2021 heeft de Commissie de agenda voor de hoorzitting naar partijen gemaild.
11. Op 10 mei 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Van de zijde van verzoekster waren daarbij aanwezig… Van de zijde van verweerster waren aanwezig… Partijen hebben hun standpunt toegelicht en vragen van de Commissie beantwoord.
Feiten en omstandigheden
12. Xxxxxxxxxxx had in december 2020 contact met de Raad voor de Kinderbescherming op advies van Xxxxxx Xxxxx over cliënte (anoniem, 2 maart 1995) en haar kind (anoniem, 4 april 2020). Xxxxxxx was toen zwanger van haar tweede kind en woonde bij haar moeder in gemeente verzoekster. Volgens Xxxxxx Xxxxx en de Raad voor de Kinderbescherming hebben cliënte, kind en ongeboren kind ondersteuning nodig van een Moeder en kind huis.
13. Omdat deze voorziening niet binnen de regio beschikbaar was, is buitenregionaal gezocht. Omdat cliënte een behandeling kreeg in… en omdat de vader van het ongeboren kind in… woont, is in de regio… gezocht. De relatie tussen cliënte en haar moeder was inmiddels verslechterd.
14. In gemeente verweerster is een passende plek gevonden: een intramurale plaatsing in een Moeder en kind huis, waar de hulp op 8 februari 2021 is gestart. De ondersteuning is door verzoekster ingezet op grond van de Jeugdwet. Op grond van het woonplaatsbeginsel is volgens verzoekster verweerster financieel verantwoordelijk voor de ingezette ondersteuning. Verweerster wil de ondersteuning echter niet betalen en laat verzoekster als verwijzende gemeente tekenen voor een financieringsgarantie. Verzoekster tekent omwille van de zorgcontinuïteit onder protest.
15. Cliënte en kinderen (geboren in 2020 en 2021) wonen inmiddels in gemeente verweerster. Op 14 februari 2021 zijn cliënte en kind ingeschreven in de Basisregistratie Personen van gemeente verweerster.
16. Op 15 maart 2021 is door de rechtbank een OTS uitgesproken voor beide kinderen. Door wachtlijsten is tot op heden geen gezinsvoogd betrokken.
Het standpunt van verzoekster
17. Het standpunt van verzoekster is zakelijk als volgt samen te vatten.
18. Verzoekster stelt dat verweerster op grond van het woonplaatsbeginsel verantwoordelijk is voor de bekostiging van het gehele ondersteuningstraject in het Moeder en kind huis, inclusief het door verzoekster voorgefinancierde deel van de ondersteuning door deze instelling.
19. Daarnaast stelt verzoekster dat mocht verweerster van mening zijn dat de voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna “Wmo”) moet worden ingezet, ook in dat geval verweerster financieel verantwoordelijk is.
Het standpunt van verweerster
20. Verweerster voert – kort samengevat – het volgende verweer.
21. Xxxxxxxxxxx stelt dat cliënte niet van plan is terug te keren naar gemeente verzoekster. Echter, dit wordt volgens verweerster niet onderbouwd.
22. Verder stelt verweerster dat gemeente… op haar verzoek een netwerkonderzoek heeft uitgevoerd (waar vader van het ongeboren kind woont en cliënte eerder stond ingeschreven). Hieruit is gebleken dat cliënte geen sociaal netwerk in de regio heeft en het contact met de vader van het ongeboren kind slecht is. Daarnaast wordt gesteld dat de behandeling van cliënte in… van tijdelijke aard is.
23. Voorts stelt verweerster dat zij als kleine gemeente financieel niet in staat is buitenregionale plaatsingen in het Moeder en kind huis te financieren. Een traject bij het Moeder en kind huis duurt gemiddeld 18 maanden en kost ongeveer 150.000 euro. De gemeente geeft aan dat dit een onevenredige druk op de financiën van deze kleine gemeente oplevert. Met alle bijkomende kosten voor kinderopvang en bijstand betekent dit dat de gemeente genoodzaakt wordt om de instelling binnen haar gemeentegrenzen te sluiten.
24. Om deze reden hanteert zij dan ook voor alle buitenregionale plaatsingen een toestemmingsverklaring, waarin de verwijzende gemeente dient te tekenen voor de financiering van het gehele traject bij de instelling. Volgens verweerster is de verklaring door verweerster rechtsgeldig ondertekend. De toevoeging van verzoekster (het tekenen onder
protest) heeft volgens verweerster geen juridische waarde.
25. Daarnaast stelt verweerster dat verzoekster het geschil reeds heeft ingediend bij de Commissie voordat bestuurlijk overleg heeft kunnen plaatsvinden. Verweerster geeft aan dat wat haar betreft een gezamenlijke oplossing in onderling overleg nog mogelijk is.
Bevoegdheid van de Commissie
26. Alvorens toe te komen aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep dient de Commissie definitief te oordelen over de bevoegdheid van de Commissie.
27. Partijen hebben de bevoegdheid van de Commissie niet betwist. De Commissie acht zich op grond van haar Reglement niet bevoegd te oordelen over de vraag welke gemeente financieel verantwoordelijk is voor het traject voor cliënte in het Moeder en kind huis in gemeente verweerster.
28. Het aanbod van verweerster om gezamenlijk met verzoekster tot een oplossing te komen is door verzoekster afgewezen.
29. In overleg met en op verzoek van partijen brengt de Commissie een bindend advies uit. Partijen hebben hiertoe ingestemd middels een schriftelijke overeenkomst.
Overwegingen van de Commissie
30. De vraag welke gemeente financieel verantwoordelijk is voor de ondersteuning van cliënte en haar kinderen door het Moeder en kind huis staat centraal in het geschil tussen verzoekster en verweerster. Er bestaat geen geschil met betrekking tot inhoud van de door verzoekster ingezette ondersteuning: partijen hebben ter zitting aangegeven dat de ondersteuning door het Moeder en kind huis een passende voorziening is voor cliënte en haar kinderen.
31. Verzoekster heeft de ondersteuning van cliënte en kinderen ingezet op grond van de Jeugdwet, waarbij de beschikking is afgegeven op cliënte (25 jaar). Op de vraag van de Commissie waarom de beschikking is afgegeven op cliënte en niet op het kind, gaf verzoekster aan dat dit op verzoek van de zorgaanbieder is gedaan. Mocht een uithuisplaatsing van de kinderen volgen, zou cliënte geen woning meer hebben. Op grond van de beschikking zou cliënte ook zonder haar kinderen bij de zorgaanbieder kunnen
blijven. Daarnaast heeft verzoekster aangegeven dat het afgeven van een beschikking op grond van de Jeugdwet boven de leeftijd van 23 jaar administratief mogelijk is.
32. Op grond van artikel 2.3 lid 1 van de Jeugdwet kan de gemeente op grond van de Jeugdwet een voorziening treffen voor hulp aan een jeugdige of een ouder indien naar het oordeel van het college jeugdhulp nodig is. Het college treft een voorziening ten behoeve van de jeugdige:
“Indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, treft het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp en waarborgt het college een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld: “
33. Op grond van artikel 1.1 van de Jeugdwet is de Jeugdwet van toepassing op de jeugdige die:
“1°.de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, (..)
3°.de leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van deze wet:
is bepaald dat de voortzetting van jeugdhulp als bedoeld in onderdeel 1°, waarvan de verlening was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, noodzakelijk is;
vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar is bepaald dat jeugdhulp noodzakelijk is, of
is bepaald dat na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is.”
34. Verzoekster heeft de beschikking op cliënte afgegeven op grond van de Jeugdwet. Echter, cliënte was op het moment dat de beschikking werd afgegeven reeds 25 jaar oud. Artikel 1.1. van de Jeugdwet bepaalt dat slecht sprake kan zijn van (voortzetting van) jeugdhulp tot de leeftijd van 23 jaar en indien wordt voldaan aan de gestelde criteria. Tevens bevat het Convenant woonplaatsbeginsel alleen afspraken rondom de praktische invulling van het
woonplaatsbeginsel voor jeugdigen tot 23 jaar, zulks in aansluiting op artikel 1.1 van de Jeugdwet.
35. Daar verzoekster de beschikking voor de ondersteuning door het Moeder en kind huis heeft afgegeven aan cliënte die op dat moment reeds 25 jaar oud was, wordt niet voldaan aan artikel 1.1 van de Jeugdwet. De Jeugdwet – en daarmee het woonplaatsbeginsel – is dan ook niet van toepassing.
36. Dat de mogelijkheid in het administratieve systeem van verzoekster bestaat om een beschikking op grond van de Jeugdwet af te geven voor cliënten boven de 23 jaar en een gemeente zelf kan bepalen ten laste van welk budget zij een voorziening inzet voor haar inwoners, betekent niet dat hierdoor de Jeugdwet – en daarmee het woonplaatsbeginsel - daadwerkelijk van toepassing is.
37. Verzoekster heeft op verzoek van de aanbieder de beschikking niet op het kind maar op cliënte afgegeven ter voorkoming van een mogelijk huisvestingsprobleem. Echter, het voorkomen van een huisvestingsprobleem behoort niet binnen het kader en doelstelling van de Jeugdwet.
38. Hoewel de Commissie begrijpt dat verzoekster deze overweging heeft gemaakt in belang van cliënte, betekent dit niet dat verweerster deze overweging dient te volgen.
39. Daarnaast stelt verzoekster dat indien verweerster van mening is dat de voorziening op grond van de Wmo moet worden ingezet, verweerster ook dan financieel verantwoordelijk is voor de ondersteuning door het Moeder en kind huis. Echter, cliënte heeft geen aanvraag gedaan voor een maatwerkvoorziening op grond van artikel 1.2.1 van de Wmo noch bij verzoekster, noch bij verweerster. Er is ook geen sprake van een voorziening die is verstrekt op grond van de Wmo. De Wmo is in casu dan ook niet van toepassing.
40. Verweerster stelt dat verzoekster onvoldoende heeft onderbouwd dat cliënte na afronding van het traject in het Moeder en kind huis niet zal terugkeren naar gemeente verzoekster. Daarnaast stelt zij dat cliënte geen sociaal netwerk heeft binnen haar gemeente dan wel regio.
41. Alhoewel dit niet relevant is voor de beoordeling van het onderhavige geschil vanwege het niet van toepassing zijn van de Jeugdwet, licht de Commissie volledigheidshalve haar standpunt ten aanzien van dit argument toe.
42. Waar cliënte zich in de toekomst wil vestigen is niet bepalend voor de vaststelling van de financieel verantwoordelijke gemeente op grond van het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet. Evenmin is bepalend of cliënte een sociaal netwerk heeft binnen de gemeente dan wel regio waarbinnen de instelling is gevestigd. De Commissie verwijst hierbij naar de definiëring van het begrip woonplaats dat volgt uit artikel 1.1 Jeugdwet:
"– woonplaats:
1. woonplaats als bedoeld in titel 3 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
2. ingeval de voogdij over de jeugdige berust bij een gecertificeerde instelling: de plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige;
3. ingeval de woonplaats, bedoeld onder 1° en 2°, onbekend is dan wel buiten Nederland is: de plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige op het moment van de hulpvraag;
4. ingeval de jeugdige de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt: de woonplaats van de jeugdige, bedoeld in artikel 10 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek."
De Commissie stelt vast:
a. dat de Jeugdwet niet van toepassing is, hetgeen betekent dat verweerster niet verantwoordelijk kan worden geacht voor de volledige financiering van de door verzoekster ingezette ondersteuning van cliënte en kinderen door het Moeder en kind huis op grond van het woonplaatsbeginsel.
b. dat de Wmo in casu eveneens niet van toepassing is, hetgeen betekent dat ook op grond van deze wet niet vastgesteld kan worden welke gemeente verantwoordelijk is voor de (volledige) financiering van de ondersteuning van cliënte en kinderen door het Moeder en kind huis.
c. dat partijen het – ongeacht de toepasselijke wetgeving – eens zijn over het feit dat het Moeder en kind huis een passende voorziening is voor cliënte en haar kinderen en deze voorziening ook op grond van de Jeugdwet door verzoekster ingezet had kunnen worden door de beschikking af te geven op het kind. Dit maakt dat de Commissie van oordeel is dat een verdeling van de kosten voor het traject bij het Moeder en kind huis grond van redelijkheid op zijn plaats is.
De Commissie adviseert:
d. Verzoekster en verweerster de ondersteuning van cliënte en kinderen door het Moeder en kind huis vanaf 8 februari 2021 gezamenlijk te financieren op basis van een 50/50 verdeling, voor de termijn dat cliënte samen met haar kinderen in het Moeder en kind huis verblijft.
e. Verzoekster het verblijf van cliënte bij het Moeder en kind huis volledig te financieren vanaf het moment dat de kinderen niet langer in het Moeder en kind huis verblijven.
Aldus gegeven op 21 juli 2021 door de Geschillencommissie Sociaal Domein,
X. Xxxxxx (voorzitter), M.S. Melssen-Kruijthof en X. Xxxxxxxxx
Ten overvloede
43. Verweerster heeft ter zitting aangegeven dat indien de Commissie oordeelt dat zij financieel verantwoordelijk is voor de ondersteuning van cliënte en haar kinderen door het Moeder en kind huis, verweerster genoodzaakt is de instelling binnen haar gemeentegrenzen te sluiten vanwege de hoge kosten in verhouding tot het beperkte budget voor jeugdhulp. Zij zal met de instelling in gesprek gaan over het vestigen van de instelling elders in het land.
44. Alhoewel dit niet direct relevant is voor de beoordeling van het onderhavige geschil merkt de Commissie daar volledigheidshalve het volgende over op. Veel gemeenten in Nederland hebben te maken met het feit dat residentiële instellingen binnen hun gemeentegrenzen gevestigd zijn waarvoor zij financieel verantwoordelijk zijn op grond van het woonplaatsbeginsel. Ook hebben veel gemeenten te maken met oplopende tekorten met betrekking tot de uitvoering van taken die vallen onder de Jeugdwet. De situatie van verweerster is hierin niet uniek.
45. Ondanks dat een plaatsing bij een dergelijke instelling, gezien het langdurige en kostbare traject, een forse aanslag oplevert op het beperkte budget van de betreffende gemeente, ontslaat dit de gemeente niet van haar wettelijke verplichting tot financiering van ondersteuning van en zorg voor jeugdigen op grond van het woonplaatsbeginsel.
46. Dat gemeenten proberen de kosten voor jeugdhulp te beperken door middel van creatieve oplossingen is begrijpelijk. Echter, het belasten van een collega gemeente met de kosten voor een traject waarvoor verweerster financieel verantwoordelijk is, is volgens de Commissie onacceptabel.
47. Daarbij benadrukt de Commissie dat de overeenkomst die verweerster hanteert haaks staat op de wettelijke bepalingen ten aanzien van de financiële verantwoordelijkheid van de gemeente op grond van de Jeugdwet. De Commissie adviseert verweerster de betreffende toestemmingsverklaring dan ook niet langer te gebruiken gezien deze in strijd is met de Jeugdwet.
48. Indien een gemeente onvoldoende middelen ontvangt om de kosten die gepaard gaan met verblijf van jeugdigen met een voogdijmaatregel of 18+-ers in instellingen binnen de gemeentegrenzen te dragen, bestaat de mogelijkheid compensatie aan te vragen bij het
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De Commissie verwijst hierbij naar de Factsheet Compensatieregeling Voogdij en 18+.1
49. Afsluitend spreekt de Commissie haar waardering uit voor het feit dat cliënte en haar kinderen gedurende het geschil de ondersteuning hebben ontvangen die zij nodig hebben. Cliënte mag immers niet worden belast met (de gevolgen van) het geschil.
1 Factsheet Compensatieregeling Voogdij en 18+ | Brochure | Xxxxxxxxxxxxx.xx