Contract
Uitspraak van de Geschillencommissie Bureau Krediet Registratie, nr. 20.28 d.d. 16 december 2020 te Amsterdam (mr. X.X. xxx Xxxxxx, xx. X. Xxxxx en A.C. Juffermans).
1. Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Commissie te laten beslechten, binnen de door het Reglement Geschillencommissie BKR (hierna: het Reglement) gestelde grenzen.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- klachtschrift met bijlagen betrokkene d.d. 2 januari 2020;
- aanvullende stukken met acceptatieformulier betrokkene d.d. 29 januari 2020 en 12 februari 2020;
- verweer deelnemer d.d. 2 maart 2020;
- repliek betrokkene d.d. 26 maart 2020;
- dupliek deelnemer d.d. 23 april 2020;
- beslissing Voorzitter d.d. 27 juli 2020;
- bezwaarschrift betrokkene d.d. 4 augustus 2020.
De Commissie heeft kennis genomen van de door partijen overgelegde stukken en heeft betrokkene en de deelnemer uitgenodigd voor een mondelinge behandeling van de klacht op 23 november 2020 te Amsterdam.
Op de zitting is betrokkene verschenen tezamen met zijn echtgenote en zijn gemachtigde. De deelnemer kon niet fysiek aanwezig zijn. Namens de deelnemer heeft mevrouw [X] telefonisch deelgenomen.
Ter zitting hebben partijen hun standpunt (nader) toegelicht.
2. Standpunt van partijen
2.1. Op naam van betrokkene is een doorlopend krediet geregistreerd met contractnummer [Y]. Het geregistreerde bedrag is EUR 22.690. De registratie heeft een A op 7 januari 2003 en een code 2 op 17 november 2003, en een werkelijke einddatum op 25 februari 2019. Betrokkene vindt deze registratie disproportioneel.
2.2. De deelnemer heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De registratie is technisch juist en de registratie is niet disproportioneel.
2.3. Op hetgeen partijen hebben gesteld in de klacht, het verweer en de repliek en de dupliek, wordt zo nodig in de beoordeling ingegaan.
3. Beoordeling van het geschil
Uit de stukken en de afgelegde verklaringen voor zover wederzijds erkend althans niet of onvoldoende betwist, is het volgende komen vast te staan.
3.1. Betrokkene maakt bezwaar tegen de registratie in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van een doorlopend krediet met een A op 7 januari 2003 en een code 2 op 17 november 2003, en een werkelijke einddatum op 25 februari 2019.
3.2. Het krediet was oorspronkelijk groot NLG 50.000. NLG 35.000 heeft betrokkene gebruikt om andere schulden mee af te lossen en het restant heeft hij opgenomen en uitgeleend aan een vriend die niet lang daarna is overleden. Xxxxxxxxxx kreeg het als gevolg daarvan financieel zwaar, is in 2003 ontslagen en heeft toen gedwongen zijn woning moeten verlaten. Xxxxxxxxxx heeft enkele jaren geen vast woonadres gehad, woonde af en toe bij zijn ouders, maar kreeg in 2006 een vaste baan. Sindsdien kon hij weer aflossen op het doorlopend krediet en is hij daartoe overgegaan, aanvankelijk met bedragen van EUR 50 per maand. Later liep dat op tot EUR 525 per maand. In 2014 is betrokkene getrouwd. Sindsdien is de financiële situatie van betrokkene verder verbeterd. Het krediet is op 25 februari 2019 geheel terugbetaald en per die datum is dan ook de werkelijke einddatum geregistreerd.
Xxxxxxxxxx doet een beroep op disproportionaliteit.
3.3. De door betrokkene gestelde bijzondere omstandigheden wegen mee in de zogenaamde proportionaliteitstoets. Die houdt in dat de inbreuk op de belangen van betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de registratie te dienen doel. Het belang van de registratie is enerzijds betrokkene te beschermen tegen het aangaan van financiële verplichtingen die hij of zij niet kan dragen en anderzijds dat kredietverstrekkers middels het kredietregistratiesysteem in staat zijn de gegoedheid en het betaalgedrag van potentiële kredietnemers te toetsen en de afweging kunnen maken geen krediet te verlenen aan potentiële wanbetalers. Het hiertegenover staande belang van
betrokkene is dat hij of zij in de gelegenheid is kredieten af te sluiten voor het doen van aankopen of zelfs van een woonhuis en daarin niet wordt belemmerd door een negatieve registratie die in veel gevallen verhindert dat betrokkene een krediet kan afsluiten.
3.4. Voor een geslaagd beroep op disproportionaliteit is vereist dat betrokkene een belang stelt en zo nodig aantoont, in de vorm van bijvoorbeeld een vanwege de aangevochten registratie afgewezen financieringsaanvraag, dat hij of zij heeft bij schrapping van de registratie. Ook moeten er voldoende (bijzondere) omstandigheden zijn gesteld zodat aannemelijk is dat ondanks de correcte registratie in dit specifieke geval betrokkene geen (structurele) wanbetaler is waartegen potentiële kredietverstrekkers of betrokkene zelf moeten worden beschermd.
In dat verband overweegt de Commissie als volgt.
3.5. Betrokkene heeft er belang bij dat de registratie wordt geschrapt, omdat hij een huis wil kopen maar geen lening kan krijgen in verband met de BKR-registratie. Hiermee heeft de betrokkene voldoende belang bij schrapping van de registratie gesteld. Het verweer van de deelnemer dat hij ook in staat zou zijn een ander huis te huren (niet te kopen) doet daar niet aan af.
Vervolgens komt het aan op een weging van de omstandigheden van het geval.
3.6. Betrokkene is in 1999 een lening aangegaan van NLG 50.000. De Commissie merkt daarover op dat dit voor betrokkene een zeer groot bedrag was. Niet is gebleken dat betrokkene indertijd beschikte over een inkomen of vermogen waardoor hij in staat was de verplichtingen uit het krediet te dragen. De verschuldigde rente was 9% en de maandtermijn (die bestond uit rente en aflossing) was NLG 750. Het was voorzienbaar dat hier voor betrokkene problemen uit zouden ontstaan. Daarvan kan enerzijds betrokkene een verwijt worden gemaakt, omdat hij de lening willens en wetens heeft aangevraagd en opgenomen, maar ook de deelnemer althans haar rechtsvoorganger gaat niet geheel vrijuit op dit punt nu zij die situatie in de hand heeft gewerkt. Dat is een voor betrokkene verzachtende omstandigheid. Betrokkene heeft nog gesteld dat hij het krediet heeft afgesloten mede ten behoeve van een vriend in nood, die kwam te overlijden en niet heeft terugbetaald aan betrokkene. Dat is goed bedoeld en treurig, maar speelt bij de weging van de omstandigheden slechts een neutrale rol. Het weegt noch in het voordeel noch in het nadeel van betrokkene.
3.7. Toen betrokkene niet meer aan de betalingsverplichtingen kon voldoen heeft de achterstandsmelding plaatsgehad en is het krediet in 2003 opgeëist. Vervolgens was betrokkene meerdere jaren niet in staat enig bedrag af te lossen en leidde hij een min of meer zwervend bestaan waarbij hij deels bij zijn ouders woonde. De deelnemer heeft incassomaatregelen getroffen door een gerechtelijke procedure op te starten. De deelnemer heeft ook betalingsregelingen met betrokkene afgesproken die hij niet is nagekomen. Dit weegt allemaal in het nadeel van betrokkene.
3.8. In 2006 heeft betrokkene een nieuwe baan gevonden en is hij gaan aflossen. Tot 2010 heeft betrokkene een bedrag van EUR 50 per maand afgelost. Hoewel betrokkene die periode al beschikte over een vaste dienstbetrekking, kon hij kennelijk niet meer aflossen dan dat bedrag. Niet is gebleken dat de deelnemer heeft aangedrongen op een hoger aflossingsbedrag. Vanaf 2010 is betrokkene meer gaan aflossen. Na het huwelijk met zijn nieuwe partner in 2014 werd zijn financiële positie nog beter en kon hij uiteindelijk in februari 2019 de slotbetaling doen. Dat weegt voor betrokkene positief, waarbij moet worden opgemerkt dat betrokkene zich hiertoe juridisch had verplicht.
3.9. Betrokkene verkeert momenteel in een gezonde financiële situatie met zijn echtgenote en heeft geen andere negatieve registraties in het CKI. Dat is ook positief voor betrokkene.
3.10. Alles overziende zijn de betalingsproblemen verwijtbaar ontstaan en heeft betrokkene zich jarenlang niet als een goed debiteur gedragen, aan de andere kant heeft hij zich er wel voor ingespannen dat de vordering van de deelnemer geheel is voldaan, waarbij hij ook een bedrag dat fors hoger was dan de geleende hoofdsom van NLG 50.000 aan rente heeft voldaan.
3.11. Hoewel betrokkene een verwijt kan worden gemaakt dat het lang heeft geduurd voordat de schuld is terugbetaald, acht de Commissie het disproportioneel als betrokkene nog tot februari 2024 zou moeten wachten voordat de registratie door schoning wordt geschrapt en hij daar geen hinder meer van ondervindt bij het aan kunnen gaan van nieuwe kredieten bijvoorbeeld voor de aankoop van een woning. De Commissie bepaalt dat de registratie per 1 augustus 2021 uit het CKI moet worden geschrapt. Dan is een periode van 2,5 jaar na de werkelijke einddatum verstreken en de Commissie acht dat, alle feiten en omstandigheden afwegend, in dit geval een redelijke termijn.
4. De beslissing
De Commissie beslist dat de klacht van betrokkene gegrond is. De deelnemer dient op 1 augustus 2021 de registratie van het doorlopend krediet met contractnummer [Y] uit het CKI te verwijderen.
Voorts oordeelt de Commissie gezien de gegrondheid van de klacht, conform het bepaalde in artikel 9 lid 2 van het Reglement, tot terugbetaling van de door betrokkene betaalde bijdrage ad EUR 50.