COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR HET BOEKEN- EN TIJDSCHRIFTUITGEVERIJBEDRIJF
COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR HET BOEKEN- EN TIJDSCHRIFTUITGEVERIJBEDRIJF
1 januari 2003 - 31 december 2003
(xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxx.xx)
De ondergetekenden:
- Groep Algemene Uitgevers,
- Groep Educatieve Uitgeverijen,
- Groep Uitgevers voor Vak en Wetenschap,
- Groep Publiekstijdschriften,
Groepsverenigingen binnen het Nederlands Uitgeversverbond, Hoogoorddreef 5 te Amsterdam Z.O., 1101 BA, tel. 020 - 0000000, (Internet: xxx.xxx.xx; email: xxxx@xxxxxxxxxxxxxxxx.xx)
partijen te ener zijde, en
- FNV-KIEM, gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudend aan de Xxx Xxxxxxxxxxxx 1 te Amsterdam (Postbus 9354, 1006 AJ Amsterdam), tel. 020 - 0000000); xxx.xxx-xxxx.xx,
- Dienstenbond CNV, gevestigd aan de Polarisavenue 175 te Hoofddorp (Postbus 3135, 2130 KC Hoofddorp), tel. 023 - 0000000; xxx.xxxxxxxxxxxxxxx.xx;
- De Unie, Vakbond voor Industrie en Dienstverlening, gevestigd aan de De Molen 30 te Houten (Postbus 318, 3990 GC Houten, tel. 030 - 0000000; xxx.xxxx.xx;
partijen te anderer zijde,
verklaren per 1 januari 2003 de navolgende collectieve arbeidsovereenkomst te hebben aangegaan:
INHOUDSOPGAVE pagina
Inleiding bij de CAO CAO - Artikelen
Artikel 1 - Definities 7
Artikel 2 - Werkingssfeer 8
Artikel 3 - Algemene verplichtingen van de werkgever 9
Artikel 4A - Sociaal beleid 10
Artikel 4B - Sociaal beleidskader 11
Artikel 4C - Xxxxxxxxxxxxxxxxxx 00
Artikel 4D - Bedrijfstakoverleg 13
Artikel 5 - Algemene verplichtingen van de vakverenigingen 13
Artikel 6 - Verplichtingen van de werknemer 13
Artikel 7 - Aanstelling - ontslag - schorsing 15
Artikel 7A - Maatwerk 18
Artikel 8A - Arbeidsduur en arbeidstijden 18
Artikel 8B - Regeling Roostervrije tijd 19
Artikel 8C - Seniorenverlof 20
Artikel 9 - Salarisbepalingen 21
Artikel 10 - Plaatsing in een hoger ingedeelde functie 23
Artikel 11 - Plaatsing in een lager ingedeelde functie 24
Artikel 12 - Overwerk 25
Artikel 13 - Feestdagen 26
Artikel 14 - Afwezigheid met behoud van salaris 27
Artikel 15 - Vakantie 29
Artikel 15A - Verlof à la Carte 31
Artikel 16 - Vakantietoeslag 31
Artikel 17 - Bijdrage premie ziektekostenverzekering 32
Artikel 18 - Arbeidsongeschiktheid door ziekte en ongeval 33
Artikel 18A - Arbeidsongeschiktheidsvoorziening 34
Artikel 19 - Uitkering bij overlijden 35
Artikel 20 - Basis-VUT- en aanvullingsregeling m.i.v. 1-1-2001 35
Artikel 21 - Employability en scholing 36
Artikel 22 - Gelijke behandeling mannen en vrouwen 37
Artikel 22A - Kinderopvang 38
Artikel 23 - Bedrijfstakbureau 38
Artikel 24 - Minimum-pensioenvoorwaarden en minimum prepensioenvoorwaarden 39
Artikel 24A - (Pre)pensioenopbouw bij ouderschapsverlof 39
Artikel 25 - Vakbondswerk in de onderneming 39
Artikel 26 - Werkgeversbijdrage 41
Artikel 27 - Dispensatie 41
Artikel 28 - Vaste Commissie voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf 41
Artikel 29 - Tussentijdse wijzigingen 42
Artikel 30 - Duur der collectieve arbeidsovereenkomst 42
Protocollaire bepalingen 43
Bijlagen
– Arbeidsvoorwaarden
Bijlage | I | – Functieniveaugroepen/ - matrix en salarisschalen | 46 |
Bijlage | II | – Structurele loonsverbeteringen in 2002 | 52 |
Bijlage | III-A | – Minimum pensioenvoorwaarden | 53 |
Bijlage | III-B | – Minimum prepensioenvoorwaarden | 57 |
Bijlage | III-C | – Standaard uitwerking minimum prepensioenvoorwaarden | 60 |
Bijlage | IV-A | – Opleidingsbeleid | 66 |
Bijlage | IV-B | – Regeling partieel leerplichtigen | 68 |
Bijlage | V | – Vervallen | 69 |
Bijlage | VI | – Regeling bescherming zwangere werkneemsters | 70 |
Bijlage | VII | – Vertegenwoordigers op provisiebasis | 71 |
Bijlage | VIII | – Regeling bij reorganisaties, fusies en liquidaties | 75 |
– Onderdeel A: Sociaal beleidskader bij fusies en reorganisaties | 75 | ||
– Onderdeel B: Afvloeiingsregeling ingeval van reorganisatie e.d. | 79 |
– Reglementen
Bijlage Bijlage Bijlage | IX X XI | – Reglement Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf per 1 januari 2001 – Reglement Stichting Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf – Reglement Stichting Fondsen Kinderopvang Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf | 83 97 101 |
Bijlage | XII | – Reglement Verlof à la Carte | 106 |
Bijlage XII-A Bijlage XIII | – Arbeidsvoorwaarden à la Carte – Reglement Vaste Commissie voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf | 108 109 | |
Bijlage XIV | – Model-reglement Spaarloonregeling | 112 | |
– Diversen Bijlage XV | – Vervallen | ||
Bijlage XVI Bijlage XVII | – Stichting Werkgeversgarantiefonds Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf – Vervallen | 118 |
Trefwoordenregister 120
Inleiding bij de CAO voor het
Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf
Tot de belangrijkste wijzigingen in de CAO per 1 januari 2003 behoren de volgende onderwerpen:
Looptijd
12 maanden: van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2003
Afgesproken dat de CAO voortaan van rechtswege zal eindigen, waardoor schriftelijke opzegging van de CAO niet meer noodzakelijk is.
Salarissen
De salarissen/salarisschalen worden als volgt structureel verhoogd:
2 % per 1 april 2003
Loongebouw en periodieken
Indien op grond van de beoordeling van het functioneren van de werknemer geen schaaltredeverhoging wordt toegekend, zal dit aan de betrokken werknemer uiterlijk twee maanden voor het tijdstip, waarop de periodieke verhoging zou moeten ingaan, schriftelijk worden medegedeeld onder vermelding van de rede- nen. Een en ander ter vervanging van artikel 9, lid 7, sub b.
Pensioenvernieuwing
Het resultaat van de paritaire studiecommissie Minimum Pensioenvoorwaarden zal deel uitmaken van dit onderhandelingsakkoord.
Premies fondsen
De volgende werkgeverspremies bedragen in 2003:
• Kinderopvang: 0,9%
• Werkgeversgarantiefonds: 0,3%
• Arboconvenant: 0,06%
• Bedrijfstakbureau: 0,06%
• Werkgeversbijdrage: 0,08% (te verdelen als volg: 0,05% werknemersorganisaties, 0,03% werkgevers- organisaties)
CAO à la Carte
CAO-partijen hebben afgesproken om te streven naar een bredere invoering in de bedrijfstak van CAO à la Carte. Het Bedrijfstakbureau zal hiertoe de nodige ondersteuning geven aan ondernemingen die op decentraal niveau CAO à la Carte afspraken willen maken. In de CAO zal worden aangegeven welke de uit- ruilwaarde is van een (vakantie)dag. Tevens zal een aantal bronnen en doelen in de CAO worden vermeld, alsmede de gevolgen op fiscaal en sociaal verzekeringsterrein.
Functiewaarderingssysteem
Afgesproken is het vereenvoudigd erkend Functieindelingsinstrument, zoals ontwikkeld door Hay Group voor de zgn. 75-min bedrijven, op te nemen in de CAO. Dit laat onverlet dat ondernemingen gebruik kunnen blijven maken van andere erkende functiewaarderingsystemen.
In 2004 zal worden geëvalueerd of ondernemingen gebruik maken van een erkend functiewaarderings- systeem.
Persoonlijke Ontwikkeling
CAO-partijen hebben afgesproken dat een evaluatie-onderzoek zal plaatsvinden naar de uitvoering van de CAO-afspraken met betrekking tot opleidingsbeleid (waaronder opleidingsplannen). Op basis hiervan zal aan CAO-partijen worden gerapporteerd.
Zorgverlof
In afwijking van de Algemene Wet Arbeid en Zorg hebben CAO-partijen afgesproken dat ten aanzien van het kortdurend zorgverlof (per jaar maximaal 10 dagen) de eerste vijf dagen worden vergoed tegen een door- betaling van 100% van het ongemaximeerde dagloon en de overige vijf dagen worden vergoed tegen een doorbetaling van 70% van het maximum dagloon.
Telewerken
Afgesproken is om ten behoeve van telewerken in de CAO een Protocollaire Bepaling op te nemen. Ondernemingen, die afspraken willen maken over telewerken, kunnen een beroep doen op ondersteuning (bijvoorbeeld in de vorm van een modelreglement) van het Bedrijfstakbureau.
Garantietoeslag
De garantietoeslag in geval van reorganisaties zal, voor nieuwe gevallen, met ingang van 1 januari 2004 worden geïndexeerd ingevolge de collectieve CAO-loonstijging. Lopende Sociaal Beleidskaders zullen zo nodig hiertoe met ingang van 1 januari 2004 worden aangepast.
Uitbetaling vakantiedagen
Het uitbetalen van vakantiedagen zal ook vanaf 1 februari 2004 alleen plaatsvinden bij het einde van het dienstverband.
Op decentraal niveau kunnen ondernemingen afspraken maken bovenwettelijke vakantiedagen in te zetten in het kader van CAO à la Carte.
Wet Verbetering Poortwachter
Indien een werknemer een second opinion aanvraagt en hierdoor in het gelijk wordt gesteld, zal de werk- gever de kosten van deze second opinion achteraf vergoeden.
Tevens zal gedurende de looptijd van de CAO worden bezien hoe de Wet Verbetering Poortwachter in de praktijk uitwerkt en zal zonodig bij de eerstvolgende CAO-besprekingen ook worden onderzocht in hoeverre eventuele aanvulling op (verlengde) uitkeringen noodzakelijk zijn.
Artikel 1 Definities
In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
a.
Werkgever: iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon, die met verantwoordelijk- heid voor de inhoud in hoofdzaak boeken en/of tijdschriften en/of educatief materi- aal en eventuele daarvan afgeleide en/of daarmee samenhangende electronische produkten vervaardigt en/of doet vervaardigen, uitsluitend met het doel die inhoud openbaar te maken.
b.
Vakverenigingen: de partijen te anderer zijde.
c.
Werknemer: de man of vrouw in dienst van de werkgever met in achtneming van het gestelde in artikel 2.
d.
Maand: een kalendermaand;
Periode: een periode van 4 aaneengesloten weken, volgens de periodenkalender.
e.
Week: een periode van 7 opeenvolgende etmalen, waarvan de eerste aanvangt op maandagochtend 0.00 uur.
f.
Normale wekelijkse arbeidsduur: het aantal arbeidsuren per week voor werknemers in volledige dienst.
Voor de werknemer geldende normale dagelijkse werktijden: de tijdstippen waarop de werknemer zijn werkzaamheden normaliter aanvangt en beëindigt, volgens de voor hem geldende werktijdregeling.
g.
Schaalsalaris: het salaris als geregeld in Bijlage I.
h.
Salaris: het maand-/periodesalaris, vastgesteld overeenkomstig artikel 9.
i.
Uurloon: het uurloon is gelijk aan 12 x het maandsalaris c.q. 13 x het periodesalaris gedeeld door 1872 (52x36)
j.
Functie: het geheel van werkzaamheden op grond waarvan de werknemer in een functieniveaugroep is ingedeeld.
k.
Ondernemingsraad: een ondernemingsraad als bedoeld in de Wet op de Onderne- mingsraden.
Werkgever
Vakverenigingen
Werknemer
Maand; periode
Week
Normale weke- lijke arbeidsduur
Voor de werkne- mer geldende normale dage- lijkse werktijden
Schaalsalaris
Salaris
Uurloon
Functie
Ondernemings- raad
Artikel 2
Werkingssfeer
Van de CAO uitzonderde werknemers
Werkingssfeer
2.1
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.2 is deze collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) van toepassing op alle werknemers in dienst van een werkgever.
Toelichting: Werkgever
Er gelden vier cumulatieve criteria op grond waarvan een uitgever wordt beschouwd als “werk- gever in de zin van deze CAO” (ex artikel 1 sub a.):
1. de uitgever (natuurlijke of rechtspersoon) is uitgever (verzamelt en veredelt informatie met het doel deze te publiceren) van boeken en/of tijdschriften en/of educatief materiaal en/of daarvan afgeleide en/of daarmee samenhangende electronische produkten;
2. deze uitgever verricht deze activiteiten in hoofdzaak
3. de uitgever opereert zelfstandig op de lezers- en advertentiemarkt
4. de uitgever heeft personeel in dienst.
Indien een natuurlijke of rechtpersoon (lees: onderneming) aan deze criteria vol- doet, gelden voor de werknemers in dienst van deze werkgever de bepalingen van de CAO. Het sociaal beleid op ondernemingsniveau dient dan binnen het raamwerk van de CAO vorm te krijgen. Uitgevers van uitsluitend electronische produkten, van zogeheten ‘sponsored magazines’, van adresboeken en/of tekstbureaus vallen bui- ten de definitie van ‘werkgever’ in de zin van deze CAO.
Indien een uitgever ‘werkgever’ is in de zin van deze CAO èn is aangesloten bij één van de bij deze CAO betrokken werkgeversorganisaties, is deze CAO integraal, inclusief alle collectieve sociale fondsen, op alle bij de uitgever in dienst zijnde werknemers van toepassing.
Indien een uitgever ‘werkgever’is in de zin van de CAO maar nìet is aangesloten bij één van de bij deze CAO betrokken werkgeversorganisaties, vallen de bij de uitge- ver in dienst zijnde werknemers onder de zogeheten algemeen verbindend verklaar- de bepalingen van deze CAO. De Algemeen Verbindendverklaring (AVV) wordt afgegeven door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
2.2
Deze CAO is niet van toepassing op de volgende werknemers in dienst van een werkgever:
– werknemers wier functieniveau wordt aangeduid met de titel van directeur of adjunct-directeur,
– werknemers die in hoofdzaak journalistieke werkzaamheden verrichten,
– werknemers die als vakantiehulp zijn aangenomen, waaronder wordt verstaan een ieder die, ongeacht het aantal wekelijkse arbeidsuren, zich verbindt tot het verrichten van niet-beroepsmatige arbeid in de onderneming bij arbeidsover- eenkomst voor bepaalde tijd, welke de duur van drie maanden niet te boven mag gaan. Voor 18-jarigen en jonger mag de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd per vakantieperiode een termijn van twee maanden niet overschrijden,
– werknemers die als losse kracht beschikbaar zijn en op afroep incidenteel werk- zaamheden verrichten bij de werkgever, met dien verstande dat de betaling van salaris en vakantietoeslag en de toekenning van vakantiedagen plaatsvinden op basis van deze CAO, uitsluitend over de gewerkte uren, onverminderd het bepaalde in de artikelen 3.4, 4C.1 en 4C.6 van deze CAO.
2.3
Op werknemers, belast met colportage- of acquisitiewerkzaamheden wier beloning voor een belangrijk deel uit provisie bestaat, zijn niet van toepassing de artikelen 1 (sub i), 3 t/m 6, 8 t/m 20, 22A, 24 en 24A en Bijlagen I, III en VIII, alsmede de pro- tocollaire bepalingen nrs. 1 (sub g en h) en 5. Hiervoor in de plaats geldt het gestel- de in Bijlage VII.
Artikel 3 Algemene verplichtingen van de werkgever
3.1
De werkgever verplicht zich deze CAO te goeder trouw na te komen.
3.2
De werkgever verplicht zich tijdens de duur van deze overeenkomst generlei actie te voeren of te steunen welke ten doel heeft wijzigingen te brengen in deze CAO.
3.3
De werkgever zal met iedere werknemer schriftelijk een individuele arbeidsover- eenkomst aangaan, waarin verwezen wordt naar deze CAO. De werkgever zal ervoor zorgdragen dat aan iedere werknemer een exemplaar van deze CAO wordt uitgereikt.
3.4
De werkgever zal met iedere werknemer, die als losse kracht beschikbaar is en op afroep incidenteel werkzaamheden verricht bij de werkgever, de afspraken met betrekking tot de te verrichten arbeid schriftelijk vastleggen. Per afroep dient de werknemer voor minimaal drie uur te worden opgeroepen.
3.5
Voorzover in de CAO niet expliciet de werking van dit artikellid is uitgesloten, zal de werkgever in zijn onderneming geldende arbeidsvoorwaarden, voorzover zij rege- ling vinden in deze CAO en gelden voor alle of één of meer categorieën van werk- nemers en in gunstige zin van bepalingen van deze overeenkomst afwijken, niet in ongunstige zin wijzigen dan met instemming van de vakverenigingen.
Een en ander met dien verstande dat “bevriezing” niet als wijziging in ongunstige zin wordt beschouwd.
Werkingssfeer
t.a.v. werknemers belast met colportage- of acquisitie- werkzaamheden
Nakoming te goeder trouw
Geen actie t.b.v. wijziging CAO
Schriftelijke arbeidsovereen- komst; uitreiking CAO boekje
Schriftelijke afspraken voor losse krachten
Wijziging van in gunstige zin afwijkende arbeidsvoor- waarden
Artikel 4A
Aanbeveling tot vroegtijdige informatievers- trekking bij reorganisaties, fusies, en/of liquidaties
Omvang van de informatie- verstrekking
Uitbreiding van de informatie- verstrekking tot vakverenigingen
Sociaal Beleid
4A.1
Partijen erkennen dat aan veel veranderingen in de organisatie sociale aspecten ver- bonden zijn. Op grond hiervan zijn zij van oordeel dat bij de aanpak van dit soort ver- anderingsprocessen de vakverenigingen en de ondernemingsraad hun invloed moe- ten kunnen uitoefenen. Partijen zijn het erover eens dat veranderingsprocessen gedurende de looptijd een adequate sociale begeleiding vereisen.
In verband hiermee wordt dringend aanbevolen tijdig, in een stadium waarin besluit- vorming nog kan worden beïnvloed, de vakverenigingen en de ondernemingsraad informatie te verschaffen bij belangrijke, de werkgelegenheid binnen de in Neder- land gevestigde onderneming nadelig beïnvloedende, beleidsvoornemens ten gevolge van:
– fusies, waarbij de SER-fusie gedragsregels niet van toepassing zijn;
– invoering van nieuwe systemen van electronische gegevensverwerking c.q. invoering van ingrijpende wijzigingen hierin;
– algemene de werkgelegenheid bedreigende marktontwikkelingen;
– afstoting van belangrijke delen van activiteiten en (partiële) liquidaties, van belangrijke onderdelen van de onderneming.
De ondernemingsleiding draagt er zorg voor dat de informatie in beknopte en over- zichtelijke vorm ter beschikking wordt gesteld van de betrokken werknemers en de ondernemingsraad.
4A.2
De informatieverstrekking strekt zich uit tot:
a. de motieven die aan de voorgenomen activiteiten ten grondslag liggen, de aard ervan, omvang en plaats.
b. de belangrijkste sociale aspecten, in kwantitatieve en kwalitatieve zin, van de betreffende beleidsvoornemens, zoals:
– werkgelegenheid;
– rechtspositie van de werknemers;
– inhoud en niveau van de functies, in het kader van de gegeven bestaande, dan wel te wijzigen organisatiestructuur;
– de arbeidsomstandigheden, zoals werkomgeving, gezondheid en veilig- heid;
– opleidingen.
c. te treffen maatregelen met betrekking tot omscholing en bijscholing in verband met de invoering van nieuwe systemen van electronische gegevensverwerking
c.q. de invoering van ingrijpende veranderingen hierin.
4A.3
Naast het overleg met de ondernemingsraad zal de werkgever desgevraagd de verstrekte informatie eveneens bespreken met vakverenigingen, waarvan hem (de werkgever) bekend is dat zij leden onder zijn werknemers tellen, zonder dat dit ertoe leidt dat de effectuering van het besluit van de werkgever na afronding van het overleg met de ondernemingsraad wordt vertraagd.
4A.4
Indien een voorgenomen besluit als bedoeld in artikel 4A.1 leidt tot ontslag en/of herplaatsing van tenminste 10% van de werknemers - of, indien het ondernemingen betreft met meer dan 200 werknemers, van minimaal 20 werknemers - is de werk- gever verplicht de vakvereniging zo spoedig mogelijk te informeren. Deze ver- plichting geldt niet indien het voorgenomen besluit als bedoeld in lid 3 leidt tot ont- slag en/of overplaatsing van 5 werknemers of minder.
De werkgever zal vervolgens het voorgenomen besluit en de daaruit voor de werk- nemers voortvloeiende gevolgen bespreken met de vakverenigingen en de onderne- mingsraad. Bij het ontbreken van een ondernemingsraad zal de werkgever dit bespreken met de werknemers.
4A.5
Door de werkgever dan wel door één der partijen in het kader van dit artikel beschik- baar gestelde informatie zal - indien de inbrenger daarom verzoekt - onder geheim- houding worden behandeld. In dat geval zal tijdens en na het gesprek over de inge- brachte informatie publikatie naar buiten slechts geschieden met instemming van de betrokken gesprekspartners.
Artikel 4B Sociaal Beleidskader
4B.1
Indien als gevolg van belangrijke, de werkgelegenheid binnen de in Nederland gevestigde onderneming nadelig beïnvloedende ontwikkelingen als bedoeld in 4A.1 besluiten worden genomen die leiden tot ontslag of herplaatsing van een werknemer alsmede in situaties zoals genoemd onder 4A.4, zal de werkgever xxxxxxx een aantal maatregelen en voorzieningen treffen in de vorm van een ‘Sociaal Beleidskader’. Een Sociaal Beleidskader is een contract tussen partijen om de sociale gevolgen van de besluiten als bedoeld in 4A.1 voor de betrokken werknemer(s) op te vangen.
4B.2
Het Sociaal Beleidskader omvat ten minste de in Bijlage VIII genoemde maatrege- len en voorzieningen en wordt vastgelegd, nadat hierover inhoudelijk overleg met de vakorganisaties heeft plaatsgevonden. Met het Sociaal Beleidskader wordt bedoeld aanvullende arbeidsvoorwaarden en beleidsafspraken op het gebied van scholing, mobiliteit en werkdruk te maken.
Artikel 4C Arbeidsmarktbeleid
4C.1
Bij het ontstaan van vacatures binnen de onderneming komen in de eerste plaats werk- nemers, in dienst van de onderneming, of als losse kracht en op afroep incidenteel werkzaamheden verrichtend bij de werkgever, in aanmerking voor een aanstelling ter vervulling van die vacatures mits deze werknemers voldoen aan de opleidings- en functie-eisen die gesteld worden voor de vervulling van de betreffende vacatures.
Verplichting tot vroegtijdige informatie- verstrekking bij reorganisatie, fusie en/of liquidatie
Geheimhouding
Verplichting tot het treffen van een Sociaal Beleids- kader bij reorga- nisatie, fusie en/of liquidatie
Minimum voor- waarden voor een Sociaal Beleidskader
Voorrang bij gelijke geschikt- heid
Bekendmaking vacatures
Werving en selectie
Uitzendkrachten
Gehandicapten
Deeltijdarbeid
4C.2
Een vacature zal op een adequate manier in de onderneming bekend worden gemaakt aan de werknemers. Gedacht wordt daarbij aan de publicatieborden, intra- net of bekendmaking aan die werknemers waarvan redelijkerwijze bekend zou zijn dat dezen belangstelling voor de vacante functie kunnen hebben.
4C.3
De werkgever zal bij werving en selectie zoveel mogelijk de aanbevelingen van de Stichting van de Arbeid d.d. 1 maart 1991 in acht nemen. Hieraan liggen twee prin- cipes ten grondslag. In de eerste plaats dient als criterium voor de selectie te worden uitgegaan van de geschiktheid van de sollicitant voor de betreffende functie, wat
o.m. inhoudt dat de werkgever bij de werving en selectie niet zal discrimineren op leeftijd.
Ten tweede dient de selectieprocedure in zijn geheel en in onderdelen een zo goed mogelijke rechtsbescherming van de sollicitant te verzekeren. Deze procedure is gebaseerd op het recht van de sollicitant op een eerlijke kans op aanstelling, infor- matie, privacy, vertrouwelijke behandeling van persoonlijke gegevens en een in- strumenteel doelmatige procedure.
De tekst van de aanbeveling van de Stichting van de Arbeid is op aanvraag verkrijg- baar bij de secretariaten van CAO-partijen.
4C.4
De werkgever zal slechts gebruik maken van uitzendkrachten in die gevallen:
a. waarin de werkzaamheden van een afwezige werknemer niet kunnen worden uitgesteld of opgevangen;
b. waarin sprake is van een naar de aard der omstandigheden kortstondige behoef- te aan extra personeel.
Ieder jaar zal aan de ondernemingsraad desgevraagd een overzicht worden verstrekt van het gebruik dat de onderneming heeft gemaakt van uitzendkrachten.
4C.5
De werkgever zal, voorzover dat redelijkerwijs in het vermogen ligt, voor gehandi- capten gelijke kansen scheppen met betrekking tot deelname aan het arbeidsproces en voorzieningen treffen gericht op behoud, herstel en bevordering van de arbeids- geschiktheid. De werkgever zal hierbij zoveel mogelijk de aanbevelingen genoemd in protocollaire bepaling nr. 4 in acht nemen.
Ieder jaar zal aan de ondernemingsraad desgevraagd informatie worden verstrekt over het gevoerde beleid in deze.
4C.6
a. De werkgever zal, mits de bedrijfsomstandigheden dit toelaten - dat wil zeggen binnen de grenzen van organisatorische doelmatigheid, bedrijfseconomische criteria en arbeidsmarkt-technische mogelijkheden - functies die zich daarvoor lenen, laten vervullen door meer dan één persoon, dan wel bepaalde functies verdelen in twee of meer nieuwe functies, met dien verstande dat de arbeidsduur per deeltijdfunctie tenminste 1/3 van de normale arbeidsduur met zich mee- brengt.
b. Indien de bedrijfsomstandigheden de mogelijkheid van deeltijdarbeid toelaten, zal de werkgever ernaar streven hiervan bij de werving van nieuw personeel melding te maken.
c. De werkgever zal jaarlijks de ondernemingsraad desgevraagd informatie geven inzake de ontwikkeling van deeltijdarbeid in het bedrijf, alsmede over de mate waarin en de wijze waarop van losse krachten als bedoeld in artikel 2 lid 2 gebruik is gemaakt.
d. Indien werknemers die in deeltijd werken hun dienstverband willen omzetten in een arbeidsovereenkomst met een groter aantal arbeidsuren, kan geen beroep worden gedaan op het daaromtrent bepaalde in de Wet Aanpassing Arbeidsduur.
Artikel 4D Bedrijfstakoverleg
Regelmatig, doch tenminste eenmaal per jaar, zal er tussen partijen beraad plaats- hebben over de economische situatie en de economische vooruitzichten van de bedrijfstak ten aanzien van in het bijzonder de werkgelegenheid. Dit beraad heeft ten doel relevante informatie te verkrijgen teneinde de ontwikkelingen van de werkge- legenheid continu en systematisch te volgen.
Bij dit overleg zullen de werkgeversorganisaties mede verslag uitbrengen over de ontwikkeling van de werkgelegenheid in de bedrijfstak.
Artikel 5 Algemene verplichtingen van de vakverenigingen
5.1
De vakverenigingen verplichten zich deze collectieve arbeidsovereenkomst te goeder trouw na te komen.
5.2
De vakverenigingen verplichten zich tijdens de duur van deze overeenkomst gener- lei actie te zullen voeren of bevorderen, welke beoogt wijzigingen te brengen in deze overeenkomst.
5.3
De vakverenigingen staan er ieder voor zich tegenover de werkgever voor in, dat zij met alle hen ten dienste staande middelen nakoming van deze overeenkomst door hun leden zullen bevorderen.
Artikel 6 Verplichtingen van de werknemer
6.1
De werknemer is verplicht na ondertekening van de arbeidsovereenkomst alle voor hem uit deze arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen te goeder trouw na te komen.
Bedrijfstak- overleg
Nakoming te goeder trouw
Geen actie t.b.v. wijziging CAO
Instaan voor bevordering nakoming CAO
Nakoming te goeder trouw
Uitvoering werk- zaamheden
Andere werk- zaamheden
Overwerk
Nevenwerkzaam- heden; voor- waarden
Geheimhouding
Inlevering eigen- dommen werk- gever bij vertrek
6.2
De werknemer is gehouden alle hem door of namens de werkgever opgedragen werkzaamheden voorzover deze redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd, zo goed mogelijk uit te voeren en daarbij alle verstrekte aanwijzingen en voor- schriften, ook ten aanzien van tijd en plaats, waarop de werkzaamheden moeten worden verricht, in acht te nemen.
6.3
De werknemer is gehouden om - indien de werkgever dit nodig acht - tijdelijk ook andere dan zijn gewone dagelijkse werkzaamheden te verrichten, voorzover dit redelijkerwijs van hem verwacht mag worden, doch maximaal gedurende zes weken aaneengesloten.
6.4
Indien de werkgever het noodzakelijk oordeelt is de werknemer, jonger dan 55 jaar, gehouden overwerk te verrichten voorzover de werkgever de desbetreffende wette- lijke voorschriften en de bepalingen van deze CAO in acht neemt. De werkgever is verplicht een en ander tijdig mee te delen.
6.5
De werknemer dient ten minste veertien dagen te voren aan de werkgever schrifte- lijk mededeling te doen van door hem te verrichten betaalde arbeid voor derden, het zaken voor eigen rekening doen of het als agent optreden voor derden.
Tegen nevenwerkzaamheden als hier bedoeld zal de werkgever geen bezwaar maken zolang zij naar het oordeel van de werkgever niet door omvang en/of aard een beletsel dreigen te vormen om de eigen functie naar behoren te blijven vervullen. Het is de werknemer, indien de werkgever binnen 14 dagen na mededeling van de werknemer schriftelijk bezwaar heeft gemaakt, niet toegestaan bovenbedoelde arbeid te verrichten. Het is de werkgever toegestaan aan de toestemming bepaalde voorwaarden te verbinden.
De werknemer die arbeidsongeschikt wordt als gevolg van niet toegestane arbeid voor derden, verliest elke aanspraak op de in art. 18 geregelde aanvullingen op de wettelijke uitkeringen in geval van arbeidsongeschiktheid.
6.6
Vervallen
6.7
De werknemer is gehouden tot geheimhouding van alles wat hem omtrent de onder- neming van de werkgever bekend is geworden en waaromtrent hem geheimhouding is opgelegd of waarvan hij het vertrouwelijke karakter redelijkerwijs kan vermoe- den. Deze verplichting blijft ook na het einde van de arbeidsovereenkomst bestaan.
6.8
De werknemer dient in geval van opzegging van de arbeidsovereenkomst de eigen- dommen van de onderneming bij vertrek in te leveren bij de werkgever.
6.9
De werknemer dient, wanneer de werkgever zulks wenselijk acht in het persoonlijk belang van de overige werknemers, een medisch onderzoek of een periodiek her- haald medisch onderzoek te ondergaan.
De kosten van dit medisch onderzoek worden gedragen door de werkgever.
Artikel 7 Aanstelling - ontslag - schorsing
7.1
Indien een proeftijd wordt overeengekomen wordt deze schriftelijk aangegaan en geldt deze wederzijds en voor ten hoogste één maand indien de arbeidsovereen- komst voor korter dan twee jaar is aangegaan en twee maanden indien de arbeids- overeenkomst voor twee jaar of langer is aangegaan.
7.2
Onverminderd het hiervoor bepaalde wordt de arbeidsovereenkomst aangegaan voor:
a. hetzij onbepaalde tijd
b. hetzij bepaalde tijdsduur
c. hetzij het verrichten van een bepaald geheel van werkzaamheden.
In de individuele arbeidsovereenkomst wordt vermeld welke vorm van arbeids- overeenkomst van toepassing is; bij ontbreken van deze vermelding wordt de arbeidsovereenkomst geacht voor onbepaalde tijd te zijn aangegaan.
7.3
In afwijking van het bepaalde in de Wet Flexibiliteit en Zekerheid geldt dat indien een werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, als bedoeld in lid 2 sub b, langer dan twee jaar in dienst is, hij geacht wordt voor onbepaalde tijd in dienst te zijn.
Indien arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd elkaar opvolgen met een tussen- poos van niet meer dan drie maanden, telt deze termijn mee voor de berekening van de duur van de arbeidsovereenkomst.
7.4
Behoudens in geval van ontslag op staande voet wegens een dringende reden in de zin van artikel 7: 678 en 7: 679 BW en behoudens beëindiging van de arbeidsover- eenkomst tijdens de proeftijd - in welk geval de arbeidsovereenkomst wederzijds onmiddellijk kan worden beëindigd - neemt de arbeidsovereenkomst een einde:
a.. Voor werknemers voor onbepaalde tijd in dienst:
1. door opzegging met in achtneming van een opzegtermijn van een maand. Indien in de individuele arbeidsovereenkomst de wettelijke opzegtermijn voor de werknemer wordt verlengd, geldt voor de werkgever m.b.t. werk- nemers ingedeeld in de functieniveaugroepen I t/m VII een verdubbeling van de opzegtermijn. Ten aanzien van de werknemers ingedeeld in de func- tieniveaugroepen VIII en IX geldt in dat geval eveneens een verdubbeling van de opzegtermijn voor de werkgever, echter tot een maximum van vijf maanden, dit met dien verstande dat de opzegtermijn voor de werkgever nimmer korter zal zijn dan voor de werknemer.
Medisch onder- zoek
Proeftijd
Aard van de overeenkomst
Arbeidsovereen- komst voor bepaalde tijd; maximale duur
Einde arbeids- overeenkomst
- arbeidsover- eenkomst voor onbepaalde tijd
2. Indien reeds vóór 1 juli 1998 in de individuele arbeidsovereenkomst een opzegtermijn is opgenomen die voor beide partijen gelijk is, blijft deze opzegtermijn van kracht, met dien verstande dat met ingang van 1 januari 1999 geldt dat indien voor de werkgever een langere opzegtermijn geldt ingevolge artikel 7:672 lid 2 BW, deze langere opzegtermijn prevaleert.
Toelichting
De wettelijke, in artikel 6:672 lid 2 BW neergelegde, door de werkgever in acht te nemen termijn van opzegging, waarvan onder toepassing van dit CAO-artikel kan worden afgeweken, bedraagt bij een arbeidsovereenkomst die op de dag van opzeg- ging:
x. xxxxxx dan vijf jaar heeft geduurd: één maand;
b. vijf jaar of langer, maar korter dan tien jaar heeft geduurd: twee maanden;
c. tien jaar of langer, maar korter dan vijftien jaar heeft geduurd: drie maanden;
d. vijftien jaar of langer heeft geduurd: vier maanden.
Voor de werknemer die op 1-1-1999 45 jaar of ouder was en voor wie op dat moment een langere termijn van opzegging gold dan volgens de wet, blijft de oude termijn gelden zolang hij bij de zelfde werkgever in dienst blijft.
3. De opzegging dient zodanig te geschieden dat het einde van de arbeids- overeenkomst samenvalt met de laatste dag van de maand.
- arbeidsover- eenkomst voor bepaalde tijd
- arbeidsover- eenkomst voor het verrichten van een bepaald geheel van werkzaamheden
Beëindiging voortgezette arbeidsover- eenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege
Herinnering
Informatieplicht aan de werkne- mer bij indiening ontslagaanvraag
b. Voor werknemers voor bepaalde tijd in dienst:
op de laatste dag van het tijdvak, genoemd in de individuele arbeidsovereen- komst, dan wel op het tijdstip, bepaald op grond van artikel 7:668 BW eerste lid en tenzij het bepaalde in lid 3 van artikel 7 van deze CAO van toepassing is.
c. Voor werknemers voor het verrichten van een bepaald geheel van werkzaamheden: bij het beëindigen van de werkzaamheden waarvoor de arbeidsovereenkomst is aangegaan, met dien verstande dat wanneer blijkt dat dit geheel van werkzaam- heden langer dan 36 maanden, te rekenen vanaf het moment van aanvang van de arbeidsovereenkomst, heeft geduurd, de arbeidsovereenkomst wordt geacht te zijn aangegaan voor onbepaalde tijd.
7.5
a. Een voor bepaalde tijd voortgezette arbeidsovereenkomst eindigt van rechts- wege, tenzij het bepaalde in art. 7.3 van toepassing is.
b. Indien een voor bepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkomst is voortgezet zal de werkgever de werknemer uiterlijk één maand vóór het tijdstip, waarop de aldus voortgezette arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt, hieraan schrif- telijk herinneren, tenzij het bepaalde in artikel 7.3 van toepassing is.
7.6
De werkgever is verplicht bij het indienen van een ontslagaanvraag bij de Regionaal Directeur van het Centrum voor Werk en Inkomen - respectievelijk bij een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst aan de kantonrechter - de werknemer hiervan op de hoogte te stellen.
7.7
a. Het bepaalde in artikel 7:670 lid 1 BW (opzegverbod tijdens arbeidsonge- schiktheid) is voor werknemers van 65 jaar en ouder niet van toepassing.
b. De werkgever kan de arbeidsovereenkomst opzeggen indien de arbeidsonge- schiktheid een aanvang heeft genomen nadat een verzoek om toestemming als bedoeld in artikel 6 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 door de Regionaal Directeur van het Centrum voor Werk en Inkomen is ontvangen.
7.8
De arbeidsovereenkomst tussen de werkgever en de werknemer eindigt van rechts- wege op de laatste dag van de maand, waarin de 65-jarige leeftijd is bereikt, of op een hiervan afwijkend tijdstip waarop krachtens een bij de werkgever geldende pen- sioenregeling het ouderdomspensioen ingaat.
7.9
In afwijking van het in lid 8 bepaalde kan overeengekomen worden dat de arbeids- overeenkomst wordt voortgezet. Het is de werkgever echter niet toegestaan werk- nemers van 65 jaar en ouder in dienst te nemen zonder een daartoe verkregen dis- pensatie van de Vaste Commissie voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf. Terzake van arbeidsovereenkomsten met werknemers van 65 jaar en ouder geldt in ieder geval wederzijds een opzegtermijn van één maand, met dien verstande dat de arbeidsovereenkomst zal eindigen op de laatste dag van een maand.
7.10
De werkgever heeft de bevoegdheid een werknemer met gehele of gedeeltelijke inhouding van het salaris te schorsen voor een tegelijk met de schorsing mee te delen aantal dagen, doch maximaal drie, indien zich redenen voordoen als bedoeld in arti- kel 7: 678 BW.
De reden der schorsing wordt tegelijk met de schorsing schriftelijk meegedeeld.
7.11
a. Indien een meerderjarige werknemer in verband met opkomst voor eerste oefe- ning, dan wel opkomst voor herhalingsoefening, onvrijwillig onder de wapenen verblijft of vervangende dienstplicht vervult (respectievelijk voldoet aan zijn wettelijke noodwachtplicht) wordt de arbeidsovereenkomst met opschorting van de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen gehandhaafd (“sluime- rend dienstverband”).
Hetzelfde geldt ten aanzien van de werknemer die minderjarig is, indien de arbeidsovereenkomst op het ogenblik waarop de verhindering aanvangt, ten- minste één jaar heeft geduurd.
b. Bij opkomst voor eerste oefening wordt, tegelijk met de laatste salarisbetaling, de vakantietoeslag uitbetaald over het salaris van de maanden waarin men arbeid heeft verricht voor de werkgever.
c. Tijdens de periode waarin de arbeidsovereenkomst sluimerend is, tellen de dienstjaren door.
d. Bij vervulling van verplichte herhalingsoefeningen ten behoeve van ‘s lands verdediging ontvangt de werknemer het volle netto netto salaris onder aftrek van de hem uitgekeerde netto militaire wedde en eventuele aanvullende uitkeringen.
Geen opzeg- verbod tijdens arbeidsonge- schiktheid voor werknemers van 65 jaar en ouder
Arbeidsovereen- komst van rechts- wege beëindigd bij pensioenge- rechtigde leeftijd
Voortzetting- dienstverband; arbeidsovereen- komst;opzeg- termijn van werk- nemer van 65 jaar en ouder
Schorsing
Opkomst eerste oefening; sluime- rend dienstver- band; aanvulling netto salaris
Artikel 7A
Maatwerk op ondernemings- niveau
Procedure
Vrijwillige deelname
Arbeids- voorwaarden à la Carte
Artikel 8A
Gemiddelde wekelijkse arbeidsduur
Kortere arbeids- duur
Maatwerk
7A.1
Op initiatief van de werkgever kan in de onderneming maatwerk in arbeidsvoor- waarden worden toegestaan ten aanzien van de volgende onderwerpen: bedrijfstijd en werktijden (art. 8A.3), salarisstructuur (art. 9.8), functiewaardering, overwerk- regeling in tijd (art. 12), bovenwettelijke vakantiedagen (art. 15), ziektekosten- verzekering (art. 17), nadere invulling van scholingsafspraken (art. 21), pensioen (art. 24.1), prepensioen (art. 24.2). Als gevolg van maatwerk mag niet in negatieve zin van de CAO worden afgeweken.
7A.2
Voor het realiseren van maatwerk in arbeidsvoorwaarden in de onderneming als bedoeld in het vorige lid dient de volgende procedure in acht te worden genomen:
1. Regelingen m.b.t. bovengenoemde onderwerpen worden op initiatief van de werkgever voor instemming op grond van de WOR voorgelegd aan het verte- genwoordigend overleg;
2. Besluiten terzake op ondernemingsniveau worden gemeld aan de vakorganisa- ties;
3. Voor zover door betrokken partijen nodig wordt geacht, vindt een marginale toetsing plaats door de Vaste Commissie.
7A.3
Deelname aan een uitruilsysteem door de werknemer geschiedt te allen tijde op basis van vrijwilligheid.
7A.4
Om op ondernemingsniveau afspraken te kunnen maken over de uitruil van arbeids- voorwaarden, dienen de uitruilmogelijkheden (bronnen en doelen) te zijn afgestemd op en afhankelijk te zijn gesteld van het binnen de onderneming geldende arbeids- voorwaardenpakket. Voor het realiseren van maatwerk in arbeidsvoorwaarden in de onderneming is een aantal onderwerpen benoemd (bronnen en doelen) dat voor uitruil in aanmerking kan komen. Deze onderwerpen zijn nader opgesomd in Bijlage XII-A van deze CAO.
Arbeidsduur en arbeidstijden
8A.1
De gemiddelde wekelijkse arbeidsduur bedraagt 36 uur.
8A.2
In de individuele arbeidsovereenkomst kan een kortere arbeidsduur dan 36 uur wor- den overeengekomen, met inachtneming van de wettelijke voorschriften.
8A.3
De voor de werknemer geldende normale dagelijkse werktijden dienen te liggen tus- sen 07.00 uur en 18.30 uur, behoudens in geval van ploegendienst. Met in achtne- ming van het bepaalde in artikel 7A kunnen terzake op ondernemingsniveau anders- luidende afspraken worden gemaakt.
8A.4
De werkgever kan in overleg met de ondernemingsraad, indien en voorzover artikel 27 van de Wet op de Ondernemingsraden dit voorschrijft, wijziging aanbrengen in de geldende arbeidstijden en de wijze van effectueren van de arbeidstijden. Bij het ontbreken van een ondernemingsraad zal dit geschieden in overleg met de werk- nemers.
8A.5
Voor partieel leerplichtigen geldt het gestelde in Bijlage IV-B.
Artikel 8B Regeling Roostervrije Tijd
Indien binnen een onderneming de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur conform artikel 8A.1 geheel of gedeeltelijk wordt geëffectueerd met behulp van roostervrije tijd, geldt daarbij het volgende.
8B.1
Een roostervrije dag is een van te voren door de werkgever via een rooster vast- gestelde dag waarop door de werknemer geen arbeid behoeft te worden verricht en geen recht bestaat op doorbetaling van het salaris.
8B.2
In verband met het feit dat voor de werknemers de normale wekelijkse arbeidsduur van 36 uur gerekend over een periode van zes opeenvolgende weken gemiddeld gehandhaafd blijft, wordt voor de sociale verzekeringswetgeving voor een werk- nemer in volledige dienst uitgegaan van 261 dagen van 7,2 uur voor de berekening van het dagloon.
8B.3
Een werknemer in volledige dienst heeft bij een 40-urige werkweek gerekend over een periode van 12 aaneengesloten maanden recht op roostervrije tijd van 208 uren (10% van 52 x 40), hetgeen overeenkomt met ten hoogste 26 roostervrije dagen
van 8 uur.
8B.4
Met betrekking tot de opbouw en afschrijving van vakantierechten geldt het gestelde in artikel 15.2 van de CAO
Aan de ondernemingen die roostervrije dagen invoeren, wordt geadviseerd over te gaan tot de registratie van vakantierechten in uren.
Normale dage- lijkse werktijden
Arbeidstijden; roostervrije tijd
Partieel leer- plichtigen
Roostervrije dag
Vaststelling dagloon
Roostervrije tijd: dagen en uren
Vakantierechten
Overwerk
Rooster
Aanwijzing roos- tervrije dagen door werkgever
Aanwijzing roos- tervrije dagen voor scholing/ opleiding door werkgever
Overboeking roostervrije tijd naar het volgende jaar
8B.5
Indien binnen de onderneming de Regeling Roostervrije Tijd wordt toegepast, geldt een overwerktoeslag indien een dagelijkse arbeidsduur van 8 uur of een wekelijkse arbeidsduur van 40 uur wordt overschreden, behoudens in het geval van variabele arbeidstijden.
Indien in een bepaalde week een arbeidsduur geldt van 32 uur (roostervrije dag), dient overwerk tot 40 uur in vrije tijd gecompenseerd te worden, zo mogelijk op te nemen binnen een periode van een maand.
8B.6
1. Het rooster wordt door de werkgever vastgesteld met inachtneming van het gestelde in de Wet op de Ondernemingsraden (bij wijziging van een werk- tijdenregeling is instemming OR vereist conform art. 27 WOR).
2. In verband met het principe van de handhaving van de bedrijfstijd ligt het voor de hand de roostervrije tijd zoveel mogelijk over de werkweek te verspreiden, waarbij het aanbeveling verdient zoveel mogelijk te werken met roulerende schema’s.
3. Roostervrije dagen kunnen niet samen vallen met feestdagen in de zin van de CAO.
4. Indien roostervrije tijd samenvalt met een ziektedag of buitengewoon verlof vervalt de roostervrije tijd zonder dat daar vervangende tijd tegenover wordt gesteld.
8B.7
Het is de werkgever toegestaan om na overleg met de ondernemingsraad ten hoog- ste drie hele, respectievelijk zes halve roostervrije dagen (uitgedrukt in uren, ge- baseerd op het in de onderneming geldende rooster), al dan niet op collectieve basis, aan te wijzen.
8B.8
De werkgever is gerechtigd in overleg met de werknemer maximaal twee rooster- vrije dagen per jaar (uitgedrukt in uren, gebaseerd op het in de onderneming gelden- de rooster) aan te wijzen voor scholing/opleiding van de werknemer, indien de kos- ten van de scholing/opleiding volledig door de werkgever worden gedragen en er geen terugbetalingsclausule van toepassing is.
8B.9
Indien roostervrije tijd naar het oordeel van de werkgever niet door de werknemer kon worden opgenomen in het jaar waarin deze tijd is verworven, is de werknemer gerechtigd maximaal zes niet-opgenomen roostervrije dagen (uitgedrukt in uren, gebaseerd op het in de onderneming geldende rooster) over te boeken naar het volgende kalenderjaar. Indien de overgeboekte tijd niet in dat kalenderjaar wordt opgenomen, is deze vervallen.
Artikel 8C Seniorenverlof
8C.1
Werknemers met een volledig dienstverband die de leeftijd van 60, 61 of 62 jaar en ouder hebben bereikt en die wegens het niet voldoen aan het tien dienstjaren cri- terium niet kunnen deelnemen aan de regeling vrijwillig vervroegd uittreden, kun- nen - indien zij dit wensen - individueel in aanmerking komen voor seniorenverlof van respectievelijk 10, 15 en 20% van de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur. De in het kader van dit artikel niet gewerkte uren worden betaald tegen 85% van het nor- male bruto uurloon waarbij de pensioenopbouw wordt voortgezet en de pensioen- premie wordt geheven alsof door de werknemer geen gebruik van dit seniorenverlof is gemaakt.
8C.2
Werknemers met een volledig dienstverband kunnen tijdens de laatste 12 maanden van de arbeidsovereenkomst direct voorafgaand aan het tijdstip waarop zij vrij- willig vervroegd uittreden dan wel met pensioen gaan, individueel in aanmerking komen voor seniorenverlof van 20% van de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur. De in het kader van dit lid niet gewerkte uren worden volledig doorbetaald.
8C.3
Het in dit artikellid onder a. en b. genoemde seniorenverlof wordt in goed overleg met de werkgever in beginsel toegestaan per werkdag of per werkweek. Het aantal vakantie-uren wordt opgebouwd naar rato van de feitelijke werkfactor. In bijzon- dere omstandigheden kan het seniorenverlof worden opgespaard over een periode van ten hoogste 4 achtereenvolgende kalenderweken. De aanspraak op het se- niorenverlof vervalt indien deze in een periode van 4 achtereenvolgende kalender- weken niet is opgenomen, tenzij bedrijfsomstandigheden dit hebben veroorzaakt. Gedurende gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, alsmede tijdens vakan- ties ontstaat geen aanspraak op seniorenverlof. Dit recht zal voor niet in volledige dienst zijnde werknemers naar rato worden toegepast.
Artikel 9 Salarisbepalingen
9.1
De werknemers worden naar de aard van de door hen in hoofdzaak te verrichten werkzaamheden ingedeeld in een functieniveaugroep, met inachtneming van de (op de Hay-methode gebaseerde) functieniveaumatrix zoals vermeld in Bijlage I van deze overeenkomst, tenzij het bepaalde in artikel 9, lid 8, van toepassing is.
9.2
a. Bij functieniveaugroep I tot en met IV behoort een salarisschaal die tot 23 jaar gebaseerd is op de leeftijd van de werknemer. Daarna wordt het salaris bepaald door het aantal aan de werknemer toe te kennen schaaltreden in de voor hem gel- dende functieniveaugroep.
b. Voor functieniveaugroep V tot en met IX wordt het salaris bepaald door de aan de werknemer toe te kennen schaaltreden in de voor hem geldende functie- niveaugroep.
Indien géén recht op VUT
Bij recht op VUT
Vakantie-opbouw en aanspraak op seniorenverlof
Indeling in functieniveau- groepen
Salarisschalen; schaaltreden; normsalaris; garantieschalen
c. De salarisschalen zijn opgenomen in Bijlage I van deze overeenkomst. De in de schalen vermelde bedragen zijn normsalarissen.
Bij een normsalaris wordt ervan uitgegaan dat relatief kleine verschillen in indi- viduele arbeidsprestaties doorgaans niet of moeilijk in individueel verschillen- de bedragen kunnen worden uitgedrukt, met als consequentie dat het salaris wordt gebaseerd op de gemiddelde arbeidsprestatie.
Voor werknemers, ingedeeld in de salarisschalen I, II en III die op 30 juni 1998 reeds in dienst waren van de werkgever in de zin van de CAO, gelden de garan- tieschalen als vermeld in Bijlage I.
d. In die gevallen waarin een medewerker een duidelijk herkenbare prestatie van hoog niveau levert, kan de betrokkene individueel voor een hoger salaris dan het normsalaris in aanmerking komen.
NB. Partijen gaan daarbij uit van de praktijk dat tenminste 80% van de feitelijk betaalde salarissen normsalarissen zijn, terwijl maximaal 20% van de feitelijk betaalde salarissen de genoemde normsalarissen in mindere of meerdere mate over- schrijdt.
Functie-indeling; inschaling salaris
Wijziging functieniveau groepindeling
Indeling naar billijkheid
Opleiding en ervaring
Periodieke schaaltrede- verhoging
9.3
Iedere werknemer ontvangt in de regel bij aanstelling, doch in elk geval uiterlijk bin- nen 3 maanden na zijn aanstelling, schriftelijk mededeling van de functieniveau- groep waarin zijn functie is ingedeeld, van zijn salarisschaal en eventueel van het aantal schaaltreden waarop zijn schaalsalaris is gebaseerd. Voorzover de indeling niet bij de aanstelling is meegedeeld, zal de indeling terugwerkende kracht hebben tot de datum van indiensttreding.
9.4
Van een wijziging van zijn functieniveaugroepindeling ontvangt de werknemer van de werkgever schriftelijk mededeling, onder vermelding van zijn nieuwe functie- niveaugroep en zijn nieuwe salaris.
9.5
Een werknemer die werkzaamheden verricht welke onder verschillende functie- niveaugroepen vallen, wordt naar billijkheid ingedeeld; daarbij worden zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten in ogenschouw genomen.
9.6
Aan de werknemer kunnen zowel op grond van opleiding als op grond van elders opgedane voor de functie bruikbare ervaring, in zijn functieniveaugroep schaaltre- den worden toegekend.
9.7
a. De werknemer die bij aanstelling in een leeftijdsschaal is ingedeeld, heeft uiter- lijk zes maanden na de eerste dag van de maand (dan wel de periode) waarin hij jarig is recht op het salaris dat krachtens de geldende salarisschaal met zijn leef- tijd overeenstemt onverminderd hetgeen hieromtrent in de wet minimum- loon/minimumvakantietoeslag wordt bepaald.
b. Indien bij aanstelling schaaltreden zijn vastgesteld, zal als regel het aantal schaaltreden jaarlijks per 1 juli (c.q. bij de aanvang van de periode waarin 1 juli valt) met een schaaltrede worden verhoogd, echter uitsluitend indien het maxi- mum aantal schaaltreden in de geldende functieniveaugroep nog niet is toege- kend. Indien op grond van de beoordeling van het functioneren van de werkne-
mer, vast te stellen aan de hand van functionerings- of beoordelingsgesprekken, geen schaaltredeverhoging wordt toegekend, zal dit aan de betrokken werkne- mer uiterlijk twee maanden (of twee perioden ingeval van een periodesalaris) voor het tijdstip waarop de periodieke verhoging zou moeten ingaan, schrifte- lijk worden medegedeeld onder vermelding van de redenen
c. Met inachtneming van het onder 9.7.b gestelde zal aan de werknemer, die tus- sen 1 januari en 1 juli in dienst treedt, de eerstvolgende schaaltredeverhoging worden toegekend op 1 januari daaropvolgend.
9.8
Het bepaalde in Bijlage I is niet van toepassing op die werkgevers die, met in acht- neming van het bepaalde in artikel 7A van deze CAO, een salarisstructuur, geba- seerd op een erkend systeem van functiewaardering, hebben ingevoerd, voorzover deze salarisstructuur in zijn totaliteit inhoudelijk niet in ongunstige zin afwijkt van hetgeen hieromtrent in deze CAO is vastgelegd.
Een dergelijke salarisstructuur wordt geacht voor die werkgevers onderdeel te vor- men van deze CAO voorzover deze structuur betrekking heeft op werknemers voor wie Bijlage I anders - krachtens het bepaalde in artikel 2 - van toepassing zou zijn. NB. Indien een werkgever een eigen salarisstructuur invoert of heeft ingevoerd op basis van een erkend systeem van functiewaardering, treedt die eigen salarisstruc- tuur in de plaats van die van de CAO en maakt daarvan deel uit, mits deze eigen sala- risstructuur bij toetsing door de vakverenigingen niet in zijn totaliteit inhoudelijk ongunstiger is dan die in de CAO.
Artikel 10 Plaatsing in een hoger
ingedeelde functie
10.1
a. Werknemers die tijdelijk een functie volledig waarnemen welke hoger inge- deeld is dan hun eigen functie, blijven ingedeeld in de functieniveaugroep en de salarisschaal welke met hun eigen functie overeenkomen.
b. Indien de tijdelijke waarneming tenminste een betalingsperiode onafgebroken heeft geduurd ontvangt de werknemer daarvoor een toeslag. Deze toeslag bedraagt 50% van het verschil tussen het schaalsalaris, behorende bij de hogere functieniveaugroep en het feitelijke schaalsalaris van de waarnemer. Hierbij wordt uitgegaan van een voor de waarnemer gelijk aantal schaaltreden. Aan de werknemer die in een kalenderjaar een zelfde hoger ingedeelde functie reeds tweemaal heeft waargenomen, telkens voor tenminste één betalingsperiode onafgebroken, zal voor de duur van een volgende waarneming van deze functie in dat jaar een toeslag worden toegekend van 100%.
c. Een toeslag wordt niet toegekend aan de werknemer voor wie bij de indeling van zijn functie met het eventueel waarnemen van een hogere functie reeds rekening is gehouden.
10.2
a. Werknemers die definitief in een hoger ingedeelde functie worden aangesteld, worden als regel in de overeenkomende hogere functieniveaugroep ingedeeld met ingang van de betalingsperiode, volgend op die waarin de promotie heeft plaatsgevonden.
Afwijkende salarisstructuur
Tijdelijke waar- neming; toeslag
Promotie
b. Voorlopige plaatsing in een hoger ingedeelde functie zonder dat de betrokken werknemer in de overeenkomende hogere functieniveaugroep wordt ingedeeld, is mogelijk gedurende maximaal zes maanden.
Bij definitieve plaatsing in deze hoger ingedeelde functie wordt met terugwer- kende kracht het daarbij behorende salaris toegekend.
c. Indien een werknemer promoveert naar een hogere functieniveaugroep, wordt eerst een schaaltrede toegekend van de oorspronkelijke salarisschaal, of bij het maximum daarvan een theoretische schaaltrede gelijk aan de laatste schaaltre- de van de schaal. Vervolgens wordt de werknemer ingeschaald op het naast hogere salaris in de nieuwe salarisschaal.
Herwaardering van de functie
Artikel 11
Lagere functie- indeling
Tijdelijke persoonlijke toeslag
Herwaardering van de functie
10.3
Indien een functie als gevolg van een herwaardering wordt ingedeeld in een hogere functieniveaugroep, ontvangt de werknemer het naast hogere schaalsalaris van de nieuwe functieniveaugroep met ingang van de betalingsperiode volgend op die waarin de herindeling in de hogere functieniveaugroep is geschied.
Plaatsing in een lager ingedeelde functie
11.1
Werknemers, die wegens functionele ongeschiktheid of met hun instemming op voorstel van de werkgever worden geplaatst in een lager ingedeelde functie, worden in de overeenkomende lagere salarisschaal ingedeeld met ingang van de betalings- periode volgende op die waarin de plaatsing in de lagere functie is geschied.
Het salaris zal aan de lagere indeling worden aangepast door eerst een schaaltrede terug te gaan in de oorspronkelijke functieniveaugroep, gevolgd door inschaling op het naast lagere salaris in de nieuwe functieniveaugroep.
Het verschil tussen het oorspronkelijke salaris en het nieuwe salaris zal worden omgezet in een tijdelijke persoonlijke toeslag.
11.2
De tijdelijke persoonlijke toeslag, zoals omschreven in lid 1 van dit artikel, wordt meegeteld bij de bepaling van de pensioengrondslag, de vakantietoeslag, de VUT- premiegrondslag en de gratificatie of dergelijke.
Bij herplaatsing in de oorspronkelijke functie vervalt de persoonlijke toeslag en wordt aan de werknemer wederom het oorspronkelijke schaalsalaris toegekend. De persoonlijke toeslag wordt afgebouwd in een periode van ten hoogste vijf jaren, doch met tenminste 2% van het oorspronkelijke schaalsalaris per jaar. Na het berei- ken van de 55-jarige leeftijd wordt de persoonlijke toeslag of het eventuele restant ervan niet meer afgebouwd.
11.3
Indien een functie als gevolg van een herwaardering wordt ingedeeld in een lagere functieniveaugroep, geldt ten aanzien van de inschaling in de nieuwe schaal het gestelde in Bijlage VIII, onderdeel A, de artikelen 6 en 7.
Artikel 12 Overwerk
12.1
a. Onder overwerk wordt verstaan de arbeid die in opdracht van de werkgever wordt verricht:
– op andere tijden dan tussen 07.00 en 18.30 uur op maandag tot en met vrijdag, of
– indien de normale wekelijkse arbeidsduur wordt overschreden.
b. Het sub a. bepaalde is niet van toepassing indien
- in een onderneming met instemming van de ondernemingsraad een rege- ling variabele werktijden is ingevoerd, of
- indien in ploegendienst wordt gewerkt, of
- indien er sprake is van verschoven werktijden als bedoeld in lid 2 van dit artikel.
c. De werknemer wordt niet meer overwerk opgedragen dan tien uur per week en tevens niet meer dan vijfenvijftig uur per kalenderkwartaal.
De werknemer kan niet tot het verrichten van overwerk worden verplicht
– op een erkende feestdag
– op zaterdag en zondag
– indien hij 55 jaar of ouder is.
d. Extra werkzaamheden, verricht door werknemers in gedeeltelijke dienst, wor- den vergoed volgens het normale voor hen geldende uurloon, tenzij er sprake is van overwerk, zoals omschreven onder lid 1 sub a. De vaststelling van het uur- loon geschiedt nadat het geldende salaris is herleid tot het salaris behorend bij een volledige dagtaak.
De verrichte extra werkzaamheden komen tevens in aanmerking voor de toe- kenning van vakantiedagen en vakantietoeslag, berekend over het aantal extra gewerkte uren in het betreffende vakantiejaar.
e. Overwerktoeslag:
Behoudens andersluidende afspraken op ondernemingsniveau, gestoeld op arti- kel 7A van deze CAO, geldt wanneer op grond van het bepaalde in dit artikel overwerk wordt verricht, het navolgende:
1. de eerste vier overuren gemaakt in de periode van maandag tot en met vrij- dag worden gecompenseerd in vrije tijd (uur voor uur) op te nemen binnen een daarop volgende periode van 4 weken. In uitzonderingsgevallen kan de werkgever na overleg met de werknemer deze uren volgens het normale geldende uurloon vergoeden in plaats van een compensatie in vrije tijd;
2. Voor de daaropvolgende uren gelden de volgende toeslagen, boven het voor de betrokken werknemer geldende uurloon:
– de eerste twee overuren per dag in de periode van maandag tot en met vrijdag 25%
– verdere overuren op maandag tot en met vrijdag 50%
– zaterdag, zondag en maandag tot 07.00 uur, alsmede
feestdagen als bedoeld in artikel 13 100% De werknemer kan verlangen dat de vergoeding van overuren als bedoeld onder 2 van dit lid, geschiedt door middel van compensatie in vrije tijd, in welk geval het aantal overuren zal worden gecompenseerd met een gelijk
Overwerk
Uitzonderingen
Beperking overwerk
Extra werkzaam- heden
Overwerktoeslag
aantal vrije uren, onder toekenning van de overwerktoeslag in geld. Deze vrije uren dienen zo mogelijk gedurende het lopende kalenderjaar te wor- den opgenomen.
Overwerkver- goedingsregeling of extra vakantie- dagen
Verschoven werktijden
Artikel 13
Feestdagen
Etmalen
f. Het in lid 1 sub a. t/m e. gestelde geldt uitsluitend voor
- werknemers ingedeeld in een van de functieniveaugroepen I tot en met V;
- werknemers ingedeeld in functieniveaugroep VI en werknemers ingedeeld in functieniveaugroep VII of VIII voorzover zij - berekend op fulltime- basis - nog geen hoger salaris hebben bereikt dan het maximum van groep VI, onder de volgende voorwaarden:
* dat de werknemer bij aanvang van het vakantiejaar voor de overwerk- vergoedingsregeling heeft gekozen in plaats van voor vier extra vakantiedagen krachtens artikel 15, lid 2, sub e.
* en nadat, gerekend over een maand, 12 uur overwerk is verricht (fran- chise). De franchise wordt niet uitbetaald/gecompenseerd.
12.2
De werkgever kan de werknemer, niet werkend in ploegendienst, opdragen gedu- rende een beperkte termijn ook buiten de voor hem geldende normale dagelijkse werktijden arbeid te verrichten.
Voor arbeid gedurende deze z.g. verschoven werktijden, gelegen buiten de periode van twee uur vóór tot twee uur na de voor hem geldende normale dagelijkse werktij- den wordt per uur een extra betaling van 25% toegekend.
Feestdagen
13.1
a. Onder feestdagen worden in deze collectieve arbeidsovereenkomst verstaan: Nieuwjaarsdag, de beide Paasdagen, Hemelvaartsdag, de beide Pinksterdagen, de beide Kerstdagen en Koninginnedag, alsmede nationale feestdagen die door de overheid worden vastgesteld.
b. 5 Mei wordt eenmaal per vijf jaar aangemerkt als een feestdag in de zin van deze CAO en wel voor het eerst op 5 mei 2005.
c. Op feestdagen wordt als regel niet gewerkt. Voorzover deze feestdagen vallen op werkdagen waarop door de betrokken werknemers zou moeten zijn gewerkt, wordt over deze dagen het salaris doorbetaald.
13.2
Voor toepassing van dit artikel en de andere artikelen van deze overeenkomst wor- den zon- en feestdagen geacht een periode van 24 aaneengesloten uren te omvatten, gerekend vanaf 0.00 uur.
Artikel 14 Afwezigheid met behoud van
salaris
In afwijking van het in artikel 7: 627 BW bepaalde geldt het volgende:
14.1
Bij arbeidsongeschiktheid van de werknemer is het in artikel 18 van deze CAO bepaalde van toepassing.
14.2
In de volgende gevallen waarin hij de bedongen arbeid noodzakelijkerwijs niet heeft kunnen verrichten, wordt de werknemer over de hieronder voor de respectievelijk bij elk dezer gevallen bepaalde termijnen van verlof de beloning doorbetaald zoals deze gegolden zou hebben in geval van aanwezigheid van de werknemer, mits hij zo mogelijk tenminste één dag tevoren en onder overlegging van bewijsstukken aan de werkgever van het verzuim kennis geeft en de gebeurtenis c.q. plechtigheid in het desbetreffende geval bijwoont:
x. xxx xx xxx van overlijden tot en met de dag van de begrafenis bij overlijden en begrafenis van de partner of van een kind of pleegkind van de werknemer;
b. gedurende 2 dagen bij overlijden of begrafenis van één van zijn ouders;
c. gedurende één dag op de dag van de begrafenis van xxxxxxxxxxx, grootouders van de partner, kleinkinderen, broers, zusters, xxxxxxxxxxxx, xxxxxxxxxxx, xxxxxxxxxxxxxx, zwagers en schoonzusters;
d. gedurende één dag bij ondertrouw van de werknemer zelf en gedurende twee dagen bij zijn huwelijk, te weten de dag van het huwelijk zelf en de daaropvol- gende dag;
e. gedurende één dag bij huwelijk van een van zijn kinderen, pleegkinderen, klein- kinderen, broers, zusters, ouders en schoonouders, zwagers en schoonzusters;
x. gedurende één dag bij 25-, 40- en 50-jarig huwelijk van de werknemer, diens ouders of xxxxxxxxxxxx;
g. gedurende twee dagen bij bevalling van de partner;
h. gedurende een door de werkgever naar billijkheid te bepalen tijdsduur tot een maximum van twee dagen, indien de werknemer ten gevolge van de vervulling van een buiten zijn schuld bij of krachtens een wet persoonlijk opgelegde ver- plichting verhinderd is zijn arbeid te verrichten, mits deze vervulling niet in zijn vrije tijd kan geschieden en onder aftrek van de vergoeding voor salarisderving, welke hij van derden zou kunnen ontvangen;
i. gedurende één dag bij 25-, 40- en 50-jarig dienstjubileum van de werknemer;
j. voor het noodzakelijke bezoek aan dokter, c.q. specialist, gedurende een naar redelijkheid te bepalen tijdsduur, voorzover dit bezoek niet in de vrije tijd van de werknemer kan geschieden;
x. gedurende totaal vijf dagen educatief verlof in de periode van 12 maanden voor- afgaand aan de vrijwillig vervroegde uittreding of aan de pensionering van de werknemer ten behoeve van het bijwonen van een cursus ter voorbereiding op de uittreding, c.q. pensioen;
l. gedurende één dag in geval van ziekte van één der huisgenoten indien de aan- wezigheid van de werknemer dringend vereist is teneinde noodzakelijke voor- zieningen te kunnen treffen. De werknemer die van deze mogelijkheid gebruik maakt dient zich achteraf jegens de werkgever te verantwoorden;
m. gedurende één dag per jaar bij verhuizing van de werknemer.
Arbeids- ongeschiktheid
Bijzonder verlof
In het kader van dit artikel worden met partner gelijkgesteld: echtgenoot/ echtgeno- te en de ongehuwde met wie de werknemer zich kennelijk blijvend heeft gevestigd in een leef-/woonsituatie, welke vergelijkbaar is met die van gehuwden.
Bijeenkomsten vakverenigingen
Niet-gehouden tot doorbetaling salaris
Hoogte van de salarisbetaling
14.3
De werkgever zal voorzover de bedrijfsomstandigheden dit naar zijn oordeel toela- ten, aan een werknemer op verzoek van de vakvereniging waarvan deze lid is, in onderstaande gevallen verzuim met behoud van salaris toestaan, indien en voorzo- ver het door hem te derven salaris niet door de betrokken vakverenigingen wordt vergoed:
a. het als officieel afgevaardigde deelnemen aan bijeenkomsten van bondscon- gres, bondsraad, districtsvergaderingen, bedrijfstakconferenties of andere daar- mee vergelijkbare in de statuten van de vakvereniging opgenomen organen, voorzover opgenomen in de door de vakvereniging ter beschikking van de werkgeversorganisatie te stellen lijst, alsmede aan bijeenkomsten van bestuurs- en overlegorganen op bedrijfstakniveau;
b. het deelnemen aan een door de vakvereniging georganiseerde vormings- of scholingsbijeenkomst, voorzover opgenomen in de door de vakorganisatie ter beschikking van de werkgeversorganisatie te stellen lijst.
Het verzoek om vrijaf voor een der onder a. en b. van dit lid bedoelde activiteiten zal door de werknemer schriftelijk en tijdig bij de werkgever worden ingediend.
14.4
Het bepaalde in artikel 7: 628 BW met betrekking tot de doorbetaling van het salaris is in de daarbedoelde gevallen van kracht, in zoverre, dat de werkgever niet gehou- den is het salaris door te betalen in de volgende gevallen:
a. Schorsing van de werknemer door de werkgever als voorzien in art. 7, lid 10.
b. Invoering van een verkorte werkweek (een zgn. nul-uren-week daaronder begrepen) mits de werkgever voor die invoering de volgens artikel 8 van het Bui- tengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen vereiste vergunning heeft verkregen en hij niet tot het aanvragen van een vergunning overgaat dan nadat met de vak- verenigingen overleg is gepleegd.
Partijen achten een termijn van twee weken voor dit voorafgaand overleg vol- doende.
c. De verlenging van een verkorte werkweek (een zgn. nul-uren-week daaronder begrepen) mits, wanneer het betreft een verlenging die ten aanzien van de aan- tallen erbij betrokken werknemers en/of aantal uren, dat verkort zal worden gewerkt, afwijkt van de oorspronkelijke vergunning, de werkgever de hierboven sub b. beschreven procedure zal hebben gevolgd en wanneer het betreft een ver- lenging, waarbij de oorspronkelijke vergunning ongewijzigd wordt overgeno- men, hij de vakverenigingen tijdig, d.w.z. tenminste één week vóór het ingaan van de verlenging, daarvan mededeling doet.
14.5
In de gevallen waarin het salaris moet worden doorbetaald, wordt daaronder ver- staan het inkomen naar rato van het aantal gewerkte uren, tenzij partijen een afwij- kende regeling treffen.
14.6
In afwijking van de Algemene Wet Arbeid en Zorg geldt dat ten aanzien van het kort- durend zorgverlof (per jaar maximaal 10 dagen) de eerste vijf dagen worden vergoed tegen een doorbetaling van maximaal 100% van het ongemaximeerde dagloon en de overige vijf dagen worden vergoed tegen een doorbetaling van maximaal 70% van het maximum dagloon.
Artikel 15 Vakantie
15.1
Het vakantiejaar loopt van 1 mei tot en met 30 april, tenzij een ander vakantiejaar geldt.
15.2
a. De werknemer verwerft per vakantiejaar recht op 23 vakantiedagen met behoud van salaris. Voor partieel leerplichtigen geldt hetgeen bepaald is in Bijlage IV. Voor werknemers in gedeeltelijke dienst geldt dat vakantierechten worden opgebouwd over alle feitelijk gewerkte uren in het afgelopen jaar met inachtne- ming van het gestelde in artikel 12 lid 1 sub d. Vakantiedagen kunnen worden opgenomen in het vakantiejaar waarin het recht daarop wordt verworven.
b. Een vakantiedag is gelijk aan 7,2 uur bij een volledig dienstverband, mits de arbeidstijd gelijk is verdeeld over vijf dagen per week. In andere situaties bedraagt de waarde van een vakantiedag het aantal uren dat die dag zonder deze vakantieopname volgens rooster zou zijn gewerkt.
c. De werknemer die bij de aanvang van het vakantiejaar de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, heeft per vakantiejaar recht op 1 extra vakantiedag met behoud van salaris.
d. De werknemer, die de 50-, 55-, respectievelijk de 60-jarige leeftijd heeft bereikt, verwerft per vakantiejaar recht op 1, 2, respectievelijk 3 extra vakantiedagen met behoud van salaris.
e. De werknemer ingedeeld in één van de functieniveaugroepen VI tot en met IX verwerft per vakantiejaar recht op 4 extra vakantiedagen met behoud van salaris ter compensatie van het niet ontvangen van overwerkvergoeding, met dien ver- stande dat een werknemer ingedeeld in functieniveaugroep VI, dan wel inge- deeld in de groep VII of VIII voorzover in deze laatstgenoemde groepen, bere- kend op fulltime-basis, nog geen hoger salaris is bereikt dan het maximum van groep VI, bij aanvang van het vakantiejaar de keuze heeft in aanmerking te komen voor overwerkvergoeding, zoals bedoeld in artikel 12, in welk geval geen aanspraak bestaat op de genoemde vier extra vakantiedagen.
Toelichting
15.3
Voor de berekening van het aantal vakantiedagen wordt een werknemer die vóór of op de 15e van enige maand in dienst treedt c.q. uit dienst treedt, geacht op de eerste van die maand in dienst te zijn getreden c.q. uit dienst te zijn getreden wordt de werk-
Kortdurend zorg- verlof
Vakantiejaar
Vakantierechten
Berekening aan- tal vakantiedagen
nemer die na de 15e van enige maand in dienst treedt c.q. uit dienst treedt, geacht op de eerste van de navolgende maand in dienst te zijn getreden, c.q. uit dienst te zijn getreden. In afwijking hiervan zal, indien de arbeidsovereenkomst korter dan één maand heeft geduurd, de werknemer een zuiver proportioneel recht op vakantie krij- gen.
Bij vorige werk- gever(s) verwor- ven vakantierech- ten
Aaneengesloten vakantie
Collectieve snipperdagen
Niet-opgenomen vakantie
Vakantierechten gedurende onderbreking der werkzaamheden
15.4
De werknemer dient bij de aanvang van de arbeidsovereenkomst de werkgever mede te delen hoeveel recht op vakantie hij bij zijn vorige werkgever(s) verworven doch niet genoten heeft, opdat de werkgever weet op hoeveel verlofdagen zonder behoud van salaris de werknemer aanspraak kan maken.
15.5
a. Van de in lid 2 sub a genoemde vakantie zullen als regel tenminste tien achter- eenvolgende vakantiedagen worden opgenomen.
b. De werknemer heeft het recht om van de in lid 2 sub a genoemde vakantie 15 achtereenvolgende vakantiedagen op te nemen.
c. Het tijdstip van de aaneengesloten vakantie wordt door de werkgever vastge- steld in overleg met de werknemer. Als regel zal zij in de periode van mei tot en met september worden opgenomen.
15.6
a. De werkgever kan van de vakantiedagen ten hoogste twee dagen als collectieve snipperdagen aanwijzen, welke aanwijzing voor de aanvang van het vakantie- jaar met instemming van de ondernemingsraad geschiedt.
b. De werknemer kan na overleg de overblijvende vakantiedagen opnemen op het tijdstip dat door hem wordt gewenst, tenzij de eisen van het bedrijf zich hierte- gen naar het oordeel van de werkgever verzetten.
15.7
a. Indien de vakantierechten niet binnen zes maanden na het verstrijken van het vakantiejaar waarin zij zijn verworven, door de werknemer zijn opgenomen, is de werkgever gerechtigd na overleg data vast te stellen waarop de werknemer deze dagen zal opnemen.
b. Vakantiedagen welke niet zijn opgenomen binnen de wettelijke hiervoor gel- dende termijn, vervallen.
15.8
a. Met betrekking tot het verwerven en genieten van vakantierechten gedurende de onderbreking van de werkzaamheden zijn de artikelen 7: 635 en 7: 636 en 7: 637 BW van het Burgerlijk Wetboek van toepassing.
b. Indien een of meer aanvankelijk vastgestelde vakantiedagen tijdens de vakantie door ziekte niet konden worden genoten zal de werkgever in overleg met de werknemer nieuwe data vaststellen waarop alsnog vakantie kan worden opge- nomen.
Het bovenstaande is slechts van toepassing, indien hem terzake een uitkering krachtens de Ziektewet wordt toegekend gedurende deze dagen dan wel indien de loonbetaling op grond van de Wet Uitbreiding Loondoorbetaling bij Ziekte plaatsvindt.
15.9
a. Bij het eindigen van de arbeidsovereenkomst zal de werknemer desgewenst in de gelegenheid worden gesteld de hem nog toekomende vakantie op te nemen, met dien verstande dat niet eenzijdig kan worden bepaald dat deze vakantieda- gen kunnen worden opgenomen gedurende de opzegtermijn.
b. In geen ander geval dan bij het eind van de arbeidsovereenkomst zullen niet opgenomen vakantiedagen worden uitbetaald.
c. Teveel genoten vakantie wordt op overeenkomstige wijze met het salaris verre- kend.
d. De werkgever reikt de werknemer bij het einde van de arbeidsovereenkomst een verklaring uit waaruit blijkt xxxxxxx niet opgenomen vakantiedagen aan hem zijn uitbetaald.
15.10
In afwijking van het bepaalde in artikel 15.9 en met in achtneming van het gestelde in artikel 7A van deze CAO kunnen bovenwettelijke vakantiedagen worden aange- wend/ingezet voor het invullen van arbeidsvoorwaarden op maat.
Artikel 15A Verlof à la Carte
Er geldt een regeling Verlof à la Carte, die nader is uitgewerkt in het reglement “Verlof à la Carte” (Bijlage XII bij deze CAO).
Artikel 16 Vakantietoeslag
16.1
De werknemer die het gehele voorafgaande vakantiejaar onafgebroken in dienst van werkgever is geweest, ontvangt ter gelegenheid van zijn aaneengesloten vakantie, doch in de regel uiterlijk op 1 juni een vakantietoeslag ten bedrage van 8% van 12 maal het salaris over de maand mei resp. 13 maal het salaris over de 4e periode. In de vakantietoeslag zijn begrepen eventuele vakantieuitkeringen krachtens de sociale verzekeringswetten.
Ten aanzien van de werknemer in gedeeltelijke dienst dient het gestelde in artikel 12 lid 1 sub d in acht te worden genomen.
16.2
a. De werknemer, die in de loop van het voorafgaande vakantiejaar in dienst van de werkgever is getreden, ontvangt een evenredig deel van deze toeslag. Hetzelfde geldt met betrekking tot de werknemer wiens arbeidsovereenkomst in de loop van het vakantiejaar eindigt.
b. Indien in de loop van een vakantiejaar een volledig dienstverband overgaat in een gedeeltelijk dienstverband of omgekeerd, dan wel wijzigingen optreden in het aantal te werken uren in geval van een gedeeltelijk dienstverband, zal het in lid 1 van dit artikel genoemde percentage worden berekend over het salaris over de maand mei, met inachtneming van het gemiddeld in het betrokken vakantie- jaar gewerkte aantal uren.
Vakantie en einde arbeidsovereen- komst
Bovenwettelijke vakantiedagen
Vakantietoeslag
Gebroken jaren
Minimum vakantietoeslag
Artikel 17
Bijdrage werkgever
Vergoeding bij niet-deelname aan een collec- tieve ziektekos- tenverzekering
Maximum
Volledige vergoe- ding vanaf derde kind
Voorwaarden
Partner
16.3
Bij een normale wekelijkse arbeidsduur bedraagt de vakantietoeslag voor een werk- nemer van 23 jaar en ouder minimaal € 1.086,80.
Deze minimumvakantietoeslag zal voor werknemers van 22 jaar worden vermin- derd met 10%. Bij 21 jaar met 20%, 20 jaar 30%, 19 jaar 40%, 18 jaar 47,5%, 17 jaar
55% en 16 jaar 60%.
Bijdrage premie ziektekostenverzekering
17.1
a. Behoudens andersluidende afspraken op ondernemingsniveau, die met inacht- neming van het bepaalde in artikel 7A van deze CAO tot stand zijn gekomen, zal de werkgever aan de werknemer die niet krachtens het Ziekenfonds verplicht is verzekerd een bijdrage verstrekken gelijk aan 50% van de kosten (premie plus MOOZ en WTZ) die de werknemer maakt voor het verzekeren tegen ziektekos- ten van zichzelf, zijn/haar echtgeno(o)t(e) en zijn/haar eerste twee kinderen.
b. Indien de werkgever voor de werknemer die niet krachtens de Ziekenfondswet verplicht verzekerd is, een collectieve ziektekostenverzekering heeft afgesloten en een werknemer na de vervaldatum van de individuele verzekering om kos- tenoverwegingen niet wenst deel te nemen aan deze collectieve verzekering, dan is de werkgever niet verplicht om een bijdrage te verstrekken conform het gestelde in lid a. Deze bepaling treedt in werking op 1 januari 2001.
17.2
De bijdrage van de werkgever zal per jaar nooit hoger zijn dan het maximum van de werkgeversbijdrage in de ziekenfondspremie verhoogd met €136,13.
17.3
De kosten die de werknemer maakt voor het meeverzekeren van een derde kind of meer kinderen zal de werkgever geheel vergoeden. Indien uitsluitend als gevolg van deze vergoeding de werkgeversbijdrage hoger is dan de in lid 2 genoemde begren- zing zal die begrenzing niet van toepassing zijn.
17.4
De bijdrage in de kosten van een ziektekostenverzekering wordt uitsluitend toege- kend als de polis resp. het bewijs van die verzekering ten name van de werknemer is gesteld en uit de polis resp. het bewijs tevens blijkt dat de werknemer verzekerde is.
17.5
Met echtgeno(o)t(e) wordt in dit artikel gelijkgesteld de ongehuwd samenwonende partner indien:
a. de partner (jonger dan 65 jaar) duurzaam een gezamenlijke huishouding voert met de verzekerde (ongeacht het geslacht), zonder met hem of haar gehuwd te zijn.
b. de verzekerde werknemer als kostwinner wordt beschouwd. Xxxxxxxxxx is men als het bruto loon of de uitkering tenminste de helft van het inkomen van de ver- zekerde werknemer xxxxxxxxxxx met dat van de samenwonende partner bedraagt. Deze inkomenseis geldt overigens ook bij gehuwden.
17.6
In dit artikel wordt onder kind verstaan: het wettige, gewettigde of geadopteerde kind van de werknemer tot de 18-jarige leeftijd danwel, indien en zolang het kind vanaf de 18-jarige leeftijd onderwijs of een beroepsopleiding volgt in de zin van de Wet op de Studiefinanciering of de Algemene Kinderbijslagwet, uiterlijk tot en met de maand waarin het kind de 27-jarige leeftijd bereikt.
Artikel 18 Arbeidsongeschiktheid door ziekte en ongeval
18.1
Indien een werknemer ten gevolge van aan de werkgever ter kennis gebrachte ziek- te of ongeval niet in staat is de bedongen arbeid te verrichten gelden voor hem, zulks in afwijking van het in artikel 7: 629 BW bepaalde, uitsluitend de bepalingen van de Wet Uitbreiding Loondoorbetalingsverplichting bij Ziekte (WULBZ) en voorzover van toepassing de Ziektewet (ZW), de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzeke- ring (WAO), de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ) en de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten (Wajong) voorzo- ver hierna niet uitdrukkelijk anders is bepaald, en onverminderd het bepaalde in arti- kel 6.5 (slot).
18.2
a. Gedurende de eerste 52 weken ziekte in de zin van de WULBZ zal de werkgever het netto inkomen doorbetalen. Indien de werkgever de aangifte, bedoeld in arti- kel 38 lid 1 van de ZW later doet dan in dat artikel is voorgeschreven, wordt de termijn van 52 weken met de duur van de vertraging verlengd.
b. Voor de in artikel 18.2 lid a. bedoelde werknemer zal bij arbeidsongeschiktheid de uitkering krachtens de WAO en de WAZ/Wajong gedurende maximaal twee jaar worden aangevuld tot 100% van het netto inkomen.
Voor de werking van dit artikellid wordt onder werknemer tevens verstaan de ex-werknemer waarmee de arbeidsovereenkomst wegens arbeidsongeschikt- heid is beëindigd.
Indien de werknemer bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid naast de uitkering van de WAO ook een uitkering geniet krachtens de WW, bestaat geen recht op loonaanvulling als hierbovenbedoeld m.b.t. de uitkering krachtens de WW.
c. Bij afwisselende perioden van gehele en gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid worden in totaal maximaal gedurende een periode van drie jaar, te rekenen vanaf de aanvang van de arbeidsongeschiktheid, aanvullende uitkeringen verleend overeenkomstig het bepaalde in artikel 18 lid 2 sub b.
Behoudens het bepaalde sub d. van dit artikellid m.b.t. de Wet AMBER, vangt bij tussentijdse wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage dan wel een onderbreking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering korter dan een maand de aanvullingstermijn niet opnieuw aan.
Kind
Toepasselijke bepalingen
Loondoor- betaling resp. aanvulling door de werkgever
- eerste 52 weken
- 2 jaar WAO
Maximum: drie jaar
Wet AMBER
Netto inkomen
Beëindiging loon- doorbetalings- resp. aanvullings- verplichtingen werkgever
Sancties
Second Opinion
Artikel 18A
Regeling Arbeids- ongeschiktheids- voorziening
Uitgangspunten
d. Bij hernieuwde arbeidsongeschiktheid resp. een toename van de arbeidsonge- schiktheid ingevolge de criteria van de Wet AMBER zal de werkgever geduren- de maximaal 4 weken de totale loonkosten van de loondoorbetalingsverplich- ting krachtens de WULBZ aanvullen.
Het bepaalde sub b in dit artikellid is van overeenkomstige toepassing.
18.3
Onder netto inkomen als bedoeld in het 2e lid van dit artikel wordt verstaan:
het gederfde inkomen exclusief overwerkvergoeding dat de werknemer verdiend zou hebben indien hij arbeidsgeschikt ware geweest onder aftrek van de sociale ver- zekeringspremies, loonbelasting, eventuele pensioen- en ziektekostenverzeke- ringspremie, de VUT-premie, en de premie Arbeidsongeschiktheidsvoorziening welke normaliter worden ingehouden.
18.4
De in lid 2 bedoelde loondoorbetalingen resp. -aanvullingen worden beëindigd op de 1e dag van de maand waarin de werknemer de leeftijd van 65 jaar dan wel de pen- sioengerechtigde leeftijd bereikt en worden niet toegekend aan werknemers van 65 jaar en ouder.
18.5
De werkgever is voor de looptijd van de CAO gerechtigd om in overleg met de Ondernemingraad in een Ziekteverzuimreglement (financiële) sancties op te nemen voor werknemers die de voorschriften van het reglement niet naleven.
18.6
Indien een werknemer in het kader van de Wet Verbetering Xxxxxxxxxxxx een second opinion aanvraagt en als gevolg van deze second opinion in het gelijk wordt gesteld, zal de werkgever de kosten van deze second opinion achteraf vergoeden.
Arbeidsongeschiktheidsvoorziening
18A.1
Er geldt een Regeling Arbeidsongeschiktheidsvoorziening. Deze regeling is nader uitgewerkt in het ‘Reglement van de Stichting Arbeidsongeschiktheidsvoorziening’ (Bijlage X bij deze CAO). De uitvoering van de regeling is opgedragen aan de daar- voor opgerichte Stichting Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Boeken- en Tijd- schriftuitgeverijbedrijf te Amsterdam.
18A.2
De uitgangspunten van de regeling zijn:
a. Er zullen aanvullingen worden verstrekt op de vervolguitkering ingevolge de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aan werknemers die de maximum uitkeringstermijn van de Ziektewet hebben bereikt èn niet of niet meer in aanmerking komen voor een suppletiebetaling van de werkgever krach- tens artikel 18 van de CAO.
b. De hoogte van de aanvulling is het verschil tussen de loondervingsuitkering op grond van deWAO en de vervolguitkering. Aanspraak op de aanvulling bestaat zolang de deelnemer aan de Regeling recht heeft op een vervolguitkering krach- tens de WAO.
c. De bijdrage wordt jaarlijks door CAO-partijen, na advies van het bestuur van de Stichting Arbeidsongeschiktheidsvoorziening BTU, vastgesteld. De bijdrage komt voor rekening van de werknemer en bedraagt met ingang van 1 januari 2003 2,2% van de heffingsgrondslag voor de WAO.
Artikel 19 Uitkering bij overlijden
19.1
Indien een werknemer overlijdt zal aan zijn nagelaten betrekkingen een overlij- densuitkering worden verstrekt, gelijk aan het bedrag van het de werknemer laatste- lijk rechtens toekomend salaris over het resterende deel van de kalendermaand van overlijden plus de twee daaropvolgende kalendermaanden.
Op dit bedrag wordt door de werkgever in mindering gebracht hetgeen de nagelaten betrekkingen xxxxxxx van het overlijden van de werknemer toekomt ingevolge de ZW en/of WAO/AAW/WAZ/Wajong.
19.2
Onder nagelaten betrekkingen worden verstaan:
x. xx xxxxxxxxxxxxx der echtgenoten, mits deze niet duurzaam gescheiden leefden;
b. indien deze niet meer in leven is of de echtgenoten duurzaam gescheiden leef- den: de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen;
NB. Indien er geen nagelaten betrekkingen zijn als in sub a. en b. van dit artikellid genoemd, zullen de in dit artikel bedoelde uitkeringen tegen kwijting worden betaald aan diegene die hiervoor door de overledene is aangewezen, mits deze zich kenne- lijk blijvend had gevestigd met de overledene in een leef-/woonsituatie welke verge- lijkbaar is met die van gehuwden. Deze aanwijzing geschiedt door deponering van een verklaring bij de werkgever.
19.3
Onder laatstelijk rechtens toekomend salaris wordt in dit artikel verstaan het laat- stelijk genoten salaris, vermeerderd met provisie, ploegentoeslag, overwerkvergoe- ding voorzover deze extra beloningen niet een incidenteel karakter dragen, alsmede vakantietoeslag en vast overeengekomen jaarlijkse uitkeringen.
Artikel 20 Regeling Basis-VUT en Aan-
vullingsregeling m.i.v. 1-1-2001
20.1
Er geldt een regeling Basis-VUT (vrijwillig vervroegde uittreding uit de dienstbe- trekking) en Aanvullingsregeling met ingang van 1 januari 2001.
Hoogte en duur aanvulling
Bijdrage werknemer
Overlijdens- uitkering
Nagelaten betrekkingen
Laatstelijk rech- tens toekomend salaris
Reglement
De regeling is nader uitgewerkt in het Reglement Vrijwillig Vervroegd Uittreden
m.i.v. 1-1-2001 en wordt uitgevoerd door de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf (Bijlage IX bij deze CAO).
Dienstjaren
Overige voor- waarden
Premie
Aanvullings- regeling
Artikel 21
Employability
Scholing
20.2
Om aan de Basis-VUT-regeling te kunnen deelnemen, dient de betrokken werkne- mer gedurende de laatste 10 jaren onmiddellijk voorafgaande aan het moment van deelneming onafgebroken in dienstverband werkzaam te zijn geweest bij één of meerdere bedrijven zoals omschreven in het reglement.
20.3
Om aan de regeling te kunnen deelnemen, dient de betrokken werknemer tevens te voldoen aan de overige bepalingen van het reglement als bedoeld in lid 1 van dit arti- kel.
20.4
a. De premie bedraagt 5,8 % van de bijdragegrondslag zoals bedoeld in artikel 5 van het in lid 1 van dit artikel bedoelde reglement.
b. De werkgever is gerechtigd de helft van de sub a bedoelde premie op het bruto loon van de werknemer in mindering te brengen.
20.5
Om aan de Aanvullingsregeling te kunnen deelnemen, dient de betrokken werkne- mer, conform het gestelde in artikel 11.1 van Bijlage IX bij deze CAO, op 31 december 2000 in dienst te zijn van een werkgever in de zin van de CAO. Aanspraak op de aanvullingsregeling vervalt, wanneer de werknemer voor het bereiken van de VUT-gerechtigde leeftijd de bedrijfstak heeft verlaten.
Employability en scholing
Onder employability wordt verstaan de mogelijkheid van de werknemer om nu, op korte en op lange termijn inzetbaar te blijven in verschillende functies binnen de onderneming maar ook daarbuiten, zodat zijn inzetbaarheid en daarmee zijn werk- zekerheid toeneemt.
Toelichting
XXX-partijen zijn van mening dat werken aan employability voor zowel de werknemer als de werkgever noodzakelijk is. De werkgever kan rekenen op optimale functievervulling, ook na veranderingsprocessen; de werknemer heeft een maximale kans op werkzekerheid ( zowel bin- nen als buiten de eigen onderneming) en kan meer uit zijn loopbaan halen. Belangrijke instru- menten ter bevordering van employability zijn scholing, coaching on the job en loopbaanbeleid.
De verantwoordelijkheid voor het op peil houden van de employability van de werknemer zowel binnen als buiten de eigen onderneming is een gezamenlijke ver- antwoordelijkheid van werkgever en werknemer. Dit vereist van de werkgever, met in achtneming van het gestelde in artikel 7A van deze CAO, het voeren van een oplei- dingsbeleid (verder uitgewerkt in Bijlage IV-A) dat aandacht geeft aan de ontwik-
keling van de werknemers en de noodzakelijke informatie en middelen verschaft. Van de werknemer wordt verwacht dat hij van alle informatie en middelen zo goed mogelijk gebruik maakt.
Artikel 22 Gelijke behandeling mannen en vrouwen
22.1
Het is de werkgever niet toegestaan om onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen, hetzij direct, hetzij indirect.
Onder direct onderscheid wordt verstaan een onderscheid dat rechtstreeks te maken heeft met iemands geslacht. Een vrouw wordt in dat geval omdat zij vrouw is onder overigens gelijke omstandigheden anders behandeld dan een man. Of omgekeerd: een man wordt anders behandeld omdat hij man is. Onder indirect onderscheid wordt verstaan een onderscheid dat wordt gemaakt door verwijzing naar een hoeda- nigheid die op zichzelf geen verband houdt met iemands man- of vrouw-zijn, maar die in de praktijk met name op personen van een bepaald geslacht van toepassing is, bijvoorbeeld verwijzing naar de echtelijke staat of naar gezinsomstandigheden.
Voorts mag geen onderscheid worden gemaakt bij het aangaan van de arbeidsover- eenkomst, bij het verstrekken van onderricht, in de arbeidsvoorwaarden, bij de bevordering en bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
22.2
In het algemeen is het maken van onderscheid wel toegestaan in die gevallen waar- in het man- of vrouwzijn noodzakelijkerwijs de functie bepaalt.
Ook mag onderscheid worden gemaakt indien het arbeidsvoorwaarden betreft die op de bescherming van vrouwen, met name in verband met zwangerschap of moe- derschap, betrekking hebben.
Onderscheid dat gemaakt wordt om personen van een bepaald geslacht in een bevoorrechte positie te plaatsen met de bedoeling feitelijke ongelijkheden op te hef- fen is eveneens toegestaan.
In dit kader worden maatregelen getroffen teneinde bestaande ongelijkheden op te heffen.
22.3
Het is de werkgever niet toegestaan om in een advertentie waarin een betrekking wordt aangeboden of bij de sollicitatieprocedure onderscheid te maken tussen man- nen en vrouwen, tenzij het een specifieke functie voor een man dan wel voor een vrouw betreft.
Direct en indirect onderscheid
Toegestaan onderscheid en positieve discriminatie
Geen onder- scheid bij werving
Artikel 22A
Regeling Kinderopvang
Artikel 23
Bedrijfstakbureau
Premiebijdrage
Kinderopvang
22A.1
Er geldt een regeling Kinderopvang (gericht op kinderopvang in kinderdagverblij- ven, via gastouderopvang en in de vorm van buitenschoolse opvang). De regeling is nader uitgewerkt in het Reglement van de “Stichting Fondsen Kinderopvang Boe- ken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf” (Bijlage XI bij deze CAO).
De mogelijkheid tot Buitenschoolse Opvang is met ingang van 1 september 2000 uitgebreid tot kinderen die het reguliere basisonderwijs volgen.
Er geldt onder een aantal voorwaarden de 50%-kostendeling (d.w.z. 50% van de kin- deropvangkosten onder aftrek van de Ouderbijdrage komt voor rekening van de eigen werkgever en 50% voor rekening van de werkgever van de partner van de ouder).
22A.2
De werkgever is per 1 januari 2003 aan het fonds een bijdrage verschuldigd van 0,9% berekend over het ongemaximeerde premieloon over 12 x de maand januari (resp. over 13 x die periode), zoals bedoeld in de Coördinatiewet Sociale Ver- zekeringen, tot ten hoogste 1,5 maal het maximum premieloon ZW/WAO op jaar- basis (NB. Maximum premiegrondslag op peildatum 1 januari 2003 is: € 64.844,-), van de werknemers die in januari van dat jaar in dienst zijn bij de werkgever.
Bedrijfstakbureau
23.1
Er is een Stichting Bedrijfstakbureau voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverij- bedrijf (xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxx.xx). Het doel van de stichting is het uitvoeren van taken ter zake van: de uitvoering van afspraken, volgend uit de CAO of gemaakt op bedrijfstakniveau in de sector Uitgeverijbedrijf, in opdracht van CAO-partijen en/of door of namens CAO-partijen opgerichte fondsen en/of stichtingen op het terrein van het sociaal beleid in de meest ruime zin.
23.2
De werkgever is in het jaar 2003 aan de Stichting een bijdrage verschuldigd van 0,06% op jaarbasis berekend over het ongemaximeerde premieloon over 12 x de maand januari (resp. over 13 x die periode), zoals bedoeld in de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen, tot ten hoogste 1,5 maal het maximum premieloon ZW/WAO op jaarbasis, van de werknemers die in januari van dat jaar in dienst zijn bij de werkgever (NB. Maximum premiegrondslag op peildatum 1 januari 2003 is:
€ 64.844,-).
Artikel 24 Minimum pensioenvoorwaarden en minimum prepensioen voorwaarden
24.1
De werkgever is gehouden een pensioenvoorziening voor de werknemers te hebben getroffen welke ten minste voldoet aan het gestelde in Bijlage III-A.
Het is toegestaan ten gunste van de werknemers af te wijken van de minimum pen- sioenvoorwaarden, met in achtneming van het in deze minimum pensioenvoor- waarden onder XV bepaalde.
24.2
Daarnaast is de werkgever gehouden met ingang van 1 januari 2001 een prepen- sioenvoorziening voor de werknemers te hebben getroffen welke tenminste voldoet aan het gestelde in Bijlage III-B. De prepensioenregeling zal een pensioenregeling zijn in de zin van de Pensioen- en Spaarfondsenwet en dient aldus te voldoen aan de in die wet gestelde regels.
24.3
Voorzover de onderwerpen pensioen en prepensioen niet zijn ondergebracht in apar- te stichtingen (waarbij overleg over deze onderwerpen plaatsvindt tussen het bestuur en de deelnemersraad) wordt er naar gestreefd deze onderwerpen te regelen op ondernemingsniveau met de OR. De wijze van totstandkoming op ondernemings- niveau kan door de vakorganisaties marginaal worden getoetst.
Artikel 24A (Pre)pensioenopbouw bij
ouderschapsverlof
Tijdens het ouderschapsverlof zal de (pre)pensioenopbouw worden voortgezet en zal de (pre)pensioenpremie worden geheven, alsof door de werknemer geen gebruik van ouderschapsverlof wordt gemaakt.
Artikel 25 Vakbondswerk in de onderneming
25A
1. Contacten tussen werkgever en de vakvereniging vinden plaats via de bezoldig- de bestuurders van die vakvereniging, eventueel vergezeld van onbezoldigde vakbondsfunctionarissen.
2. Ten behoeve van contact met hun leden hebben bezoldigde bestuurders toegang tot de onderneming. Tevoren zullen over dergelijke contacten afspraken met de werkgever worden gemaakt, of deze zullen vooraf worden gemeld.
3. Indien een vakvereniging daarnaast, ten behoeve van haar activiteiten binnen de onderneming, een formele organisatievorm heeft ingesteld met eigen taken en bevoegdheden binnen en onder verantwoordelijkheid van de vakvereniging, zal
Pensioenvoor- ziening
Prepensioen- voorziening
Marginale toet- sing door de vak- organisaties
Communicatie
Faciliteiten
Publicatieborden
Vergaderruimte
Interne postdienst
Maatschappe- lijke zorgvuldig- heid; opschorting faciliteiten
zij de werkgever hiervan tijdig op de hoogte stellen en daarbij tevens de samen- stelling van dit orgaan bekend maken.
4. De werkgever verleent de onder 25B. genoemde faciliteiten ten behoeve van de communicatie en het overleg tussen dit orgaan en de leden van de vakvereniging in de onderneming enerzijds en tussen dit orgaan en de bezoldigde bestuurders anderzijds.
25B
1. Het gebruik van daartoe bestemde publicatieborden voor:
a. het bekend maken van de namen van vertegenwoordigers of contactperso- nen van de vakvereniging;
b. het aankondigen van vergaderingen van de vakvereniging;
c. het publiceren van beknopte verslagen van de vergaderingen als onder sub b bedoeld;
d. de kandidaatstelling van leden voor de ondernemingsraad;
e. het doen van mededelingen van zakelijke en informatieve aard betreffende de activiteiten van de vakvereniging.
De werkgever ontvangt een exemplaar van de te publiceren berichten en mededelingen.
2. De terbeschikkingstelling van de vergaderruimte in de onderneming, ten behoeve van vergaderingen van het in 25 A.3 bedoelde orgaan en in het algemeen ten behoeve van het onderhouden van contacten met de leden van de vakvereni- ging in de onderneming.
Het gebruik maken van de vergaderruimte geschiedt in beginsel buiten of aan- sluitend op de normale kantoortijden, op basis van een tijdig ingediende aan- vraag bij de werkgever.
3. Het gebruik in voorkomende gevallen van de interne postdienst van de onder- neming voor de verspreiding van geadresseerde stukken aan de vertegenwoor- digers of contactpersonen van de vakvereniging.
4. Dit alles met dien verstande dat:
a. Bij uitoefening van de activiteiten van de vakvereniging binnen de onder- neming en bij de gebruikmaking van de beschikbaar gestelde faciliteiten zal de vakvereniging de maatschappelijke zorgvuldigheid jegens de werk- gever in acht nemen.
b. In bijzondere omstandigheden, wanneer het belang dit naar het oordeel van de werkgever vordert, kan het verlenen van faciliteiten worden opgeschort. Dit zal niet geschieden dan na voorafgaand overleg tussen de werkgever en de betrokken vakvereniging.
c. Indien de werkgever en de vakvereniging niet tot overeenstemming zijn gekomen met betrekking tot een gerezen verschil van inzicht aangaande de wijze van toekenning en gebruikmaking van faciliteiten en de daarbij gemaakte afspraken, zijn de werkgever en de vakvereniging verplicht dit verschil van inzicht te onderwerpen aan het oordeel van de Vaste Commis- sie als bedoeld in artikel 28.
25C
1. Onder vertegenwoordigers van de vakverenigingen worden verstaan: leden van de bondsraad, leden van de ondernemingswerkgroep, leden van het landelijk vakgroepsbestuur en eventuele werknemersleden van een vakbondsdelegatie.
2. Een vertegenwoordiger van een vakvereniging zal van het uitoefenen van deze functie geen nadelige invloed ondervinden in zijn financiële en maatschappelij- ke positie als werknemer.
3. Een vertegenwoordiger van een vakvereniging zal niet worden ontslagen, indien hij ook niet ontslagen zou worden als hij geen vertegenwoordiger zou zijn.
Artikel 26 Werkgeversbijdrage
De werkgever is gehouden gedurende de looptijd van de CAO jaarlijks een bedrag af te dragen aan de werkgeversorganisatie ten bedrage van 0,08%, berekend over het ongemaximeerde premieloon over 12x de maand januari (resp. over 13x die perio- de), zoals bedoeld in de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen, tot ten hoogste 1,5 maal het maximum premieloon ZW/WAO op jaarbasis, van de werknemers die in januari van dat jaar in dienst zijn bij de werkgever (NB. Maximum premiegrondslag op peildatum 1 januari 2003 is: € 64.844,-).
Van dit bedrag wordt 0,05 procentpunt overgemaakt aan de gezamenlijke vak- verenigingen en 0,03 procentpunt aan de werkgeversorganisaties, bestemd voor scholing en advies.
Artikel 27 Dispensatie
Partijen kunnen in gemeenschappelijk overleg aan een werkgever op diens verzoek vergunning verlenen af te wijken van de bepalingen van deze overeenkomst of van haar Bijlagen. Partijen kunnen een zodanige vergunning te allen tijde wijzigen of intrekken.
Artikel 28 Vaste Commissie voor het
Boeken- en Tijdschrift- uitgeverijbedrijf
28.1
Partijen stellen een commissie van goede diensten in, de Vaste Commissie voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf - hierna te noemen Vaste Commissie - waar- van samenstelling, taken, bevoegdheden en werkwijze zijn geregeld in Bijlage XIII.
Positie vertegen- woordigers vak- vereniging
Hoogte en bestemming
Commissie van goede diensten
Verplichte voor- legging
Artikel 29
Artikel 30
Duur
28.2
De werkgever en de werknemer zijn verplicht in geval van een gerezen geschil - als bedoeld in Bijlage XIII, artikel 2 lid d - dit geschil ter behandeling voor te leggen aan de Vaste Commissie en de beslissing van de Vaste Commissie af te wachten, alvo- rens eventuele verdere stappen in rechte te ondernemen.
Tussentijdse wijzigingen
In geval van ingrijpende verandering in de algemene sociaal-economische verhou- dingen in Nederland, zijn partijen bevoegd om ook tijdens de duur van deze collec- tieve arbeidsovereenkomst wijzigingen in de salarisbepalingen aan de orde te stellen.
Duur der collectieve arbeidsovereenkomst
30.1
Deze CAO treedt in werking per 1 januari 2003 en eindigt, onverminderd het bepaal- de in artikel 30.5, op 31 december 2003 zonder dat opzegging van de CAO door partijen is vereist.
30.2
De bepaling van artikel 20 met bijbehorend reglement Vrijwillig Vervroegd Uittre- den m.i.v. 1-1-2001 (Bijlage IX bij deze CAO), welke regeling wordt uitgevoerd door de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Boeken- en Tijdschriftuitgeverij- bedrijf, heeft een geldingsduur van 1 januari 2003 t/m 31 december 2003.
XXX-partijen hebben de intentie de regeling na 31 december 2003 voort te zetten.
30.3
Vervallen
30.4
Vervallen
30.5
De beëindiging van deze CAO van rechtswege, zoals bedoeld in artikel 30.1, heeft geen betrekking op de geldingsduur van artikel 18A, artikel 22A en artikel 29 van deze CAO. Bij de beëindiging van de werking van deze CAO zal de geldingsduur van deze artikelen stilzwijgend worden verlengd tot het moment waarop een nieuwe CAO tot stand is gekomen, tenzij partijen anders overeenkomen.
Aldus overeengekomen en getekend ter respectieve vestigingsplaatsen:
Partijen te ener zijde: Partijen te anderer zijde:
PROTOCOLLAIRE BEPALINGEN
1.
Het sociaal beleid is een geïntegreerd onderdeel van het ondernemingsbeleid en richt zich als zodanig speciaal op de mens in de arbeidsorganisatie.
Voor het realiseren van dat beleid gelden afhankelijk van aard en omvang van de onderneming de volgende aanbevelingen:
a. De werkgever geeft de hoofdlijnen van het te voeren beleid op een herkenbare wijze aan.
b. De werkgever zal bij het vaststellen en het uitwerken van het sociaal beleid de ondernemingsraad betrekken.
c. De uitwerking van het sociaal beleid in concrete maatregelen en voorzieningen zal ter bevordering van rechtszekerheid door de werkgever zoveel mogelijk schriftelijk worden geformuleerd.
Deze maatregelen en voorzieningen kunnen bijvoorbeeld betreffen:
- het personeelsbeleid, w.o. aanstellings-, opleidings-, promotie-, beoorde- lings- en ontslagbeleid,
- de organisatie en taakverdeling binnen de onderneming,
- een zodanige planning van het werk dat bovenmatige werkdruk en/of structureel overwerk wordt voorkomen.
- het inkomensbeleid (openheid omtrent gehanteerde functieclassificatie, eventuele beoordelingssystemen en andere regelen die leiden tot de vast- stelling van het inkomen).
d. De werkgever zal, waar mogelijk, door middel van een verslag het personeel informeren over het sociaal beleid alsmede de werkgelegenheidsontwikkeling in kwantitatieve en kwalitatieve zin en de uitwerking daarvan.
e. Mede aan de hand van dat verslag zal het gevoerde sociaal beleid periodiek onderwerp zijn van bespreking met de ondernemingsraad.
f. De werkgever zal de uiterste zorgvuldigheid betrachten ten aanzien van de per- soonlijke gegevens van de in zijn onderneming werkzame werknemer. Desgevraagd zal hij de werknemer xxxxxx verschaffen in diens bij de werkgever geregistreerde gegevens. De werkgever zal geen registratie houden van politie- ke visie, kerkelijke gezindheid en sexuele geaardheid van de werknemers.
g. De werkgever zal structureel overwerk, mede met het oog op de ontwikkeling van de werkgelegenheid, zoveel mogelijk voorkomen, behoudens voor werk- nemers met een specifieke functie, die op min of meer voorspelbare tijdstippen overwerk moeten verrichten.
h. De werkgever zal stelselmatige aanzienlijke overschrijding van het met de werknemer in gedeeltelijke dienst overeengekomen aantal arbeidsuren zoveel mogelijk vermijden.
i. De werkgever zal maatregelen nemen, bijvoorbeeld door middel van het aan- stellen van een vertrouwenspersoon, ter voorkoming en bestrijding van sexuele intimidatie. Degene die zich aan sexuele intimidatie schuldig maakt loopt het risico te worden ontslagen op grond van het gestelde in artikel 7: 678 van het Burgerlijk Wetboek.
j. Indien de werknemer gewetensbezwaren heeft ten aanzien van door hem uit te voeren taken en die voor hem onoverkomelijk zijn, dient de werkgever hiermee zorgvuldig om te gaan en zo mogelijk tijdelijk vervangend werk trachten te vin- den voor betrokkene.
Sociaal Beleid
XXX-xxxxxx bij daling SV-uitke- ringen en stijging aanvulling door werkgever
Beleid gehandi- capte en arbeids- ongeschikte werknemers
Rapportage M/V
Herintreding
Spaarloonrege- xxxx
XXXX-
Convenant
2.
Indien door overheidsmaatregelen de uitkeringen krachtens de sociale verzeke- ringswetgeving absoluut dan wel relatief worden verlaagd en de aanvulling van de zijde van de werkgever daardoor relatief zal stijgen, zullen partijen zich over deze situatie beraden, waarbij het niveau van de aanvulling ter discussie wordt gesteld.
3.
Deze bepaling is vervallen
4.
Deze bepaling is vervallen
5.
Door CAO-partijen zijn aanbevelingen opgesteld, gericht op preventie en reïntegra- tie van gehandicapte en arbeidsongeschikte werknemers.
De werkgever wordt aanbevolen, voorzover dat redelijkerwijs in het vermogen ligt, de volgende algemene maatregelen te nemen:
– maatregelen die er op gericht zijn dat er of geen handicaps ontstaan, of als ze al ontstaan, deze niet zodanig zijn dat ze problemen opleveren voor het functione- ren binnen de functie (preventie gericht op de fysieke arbeidsomstandigheden en de kwaliteit van de arbeid);
– maatregelen waardoor een werknemer die niet meer volledig in staat is de eigen functie te verrichten, een aangepaste functie kan blijven vervullen (preventie, gericht op vroegtijdige signalering, herplaatsing en functie-aanpassingen, dan wel aanpassingen van de werkplek);
– maatregelen die er op gericht zijn partieel geschikten van buiten de onderne- ming in dienst te nemen (reïntegratie, met inschakeling van het Regionaal Bureau Arbeidsvoorziening en een ARBO-dienst).
6.
CAO-partijen zijn een rapportage overeengekomen ten aanzien van de ontwikkeling van de samenstelling van het personeelsbestand inzake het gestelde in artikel 22 van de CAO. De rapportage zal jaarlijks plaatsvinden.
7.
Indien ex-werknemers die hun dienstverband met de werkgever hebben beëindigd in verband met de verzorging van hun kind binnen een periode van vier jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst opnieuw bij dezelfde werkgever solliciteren, zul- len zij met inachtneming van de dan geldende eisen voor de betreffende functie de voorkeur krijgen bij gelijke geschiktheid. De ex-werknemers dienen zelf voor het einde van de vierjaarsperiode aan werkgever schriftelijk kenbaar te maken dat zij belangstelling hebben voor mogelijke vacatures.
8.
Partijen bevelen de werkgever dringend aan een spaarloonregeling in te voeren zoals bedoeld in de wet Vermeend/Vreugdenhil. Een modelreglement van een spaarloon- regeling is opgenomen in Bijlage XIV.
9.
Er is tussen CAO-partijen en de overheid een Arboconvenant opgesteld ter bestrij- ding van werkdruk en van RSI binnen de sector Boeken- en Tijdschriftuitgeverij- bedrijf en ter bevordering van de reïntegratie bij arbeidsongeschiktheid.
Het Arboconvenant is afgesproken voor een periode van vier jaar (2002-2005) en zal worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de zogeheten Branche Begelei- dingscommissie, waarin o.m. vertegenwoordigers uit de overheid w.o. de ministe- rie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, werkgevers- en werknemersorganisa- ties zitting hebben.
Ter financiering van de maatregelen voortvloeiend uit het Arboconvenant zal gedu- rende de looptijd van de CAO in 2003 door het Bedrijfstakbureau een heffing bij de werkgever plaatsvinden van 0,06% berekend over het ongemaximeerde premieloon over 12 maal de maand januari (resp. 13 maal die periode), zoals bedoeld in de Coör- dinatiewet Sociale Verzekeringen, tot ten hoogste 1,5 maal het maximum premie- loon ZW/WAO op jaarbasis, van de werknemers die in januari van dat jaar in dienst zijn van de werkgever (NB. Maximum premiegrondslag op peildatum 1 januari 2003 is: € 64.844,-).
10.
Ondernemingen, die afspraken willen maken over telewerken, kunnen een beroep doen op ondersteuning van het Bedrijfstakbureau.
11.
Deze bepaling is vervallen
12.
CAO-partijen hebben afgesproken dat een evaluatie-onderzoek zal plaatsvinden naar de uitvoering van de CAO-afspraken met betrekking tot opleidingsbeleid (waaronder opleidingsplannen). Op basis hiervan zal aan CAO-partijen worden gerapporteerd.
13.
Werkgevers zullen desgevraagd schriftelijk reageren indien vakorganisaties infor- xxxxx xxxxxx over de vraag hoe de arbeidsvoorwaarden in de betreffende onderne- ming tot stand komen.
14.
In 2004 zal door de Stichting Bedrijfstakbureau BTU onderzoek worden gedaan naar de mate waarin binnen de bedrijfstak erkende functiewaarderingssystemen zijn ingevoerd.
15.
Gedurende de looptijd van de CAO zal worden bezien hoe de Wet Verbetering Poort- wachter in de praktijk uitwerkt. Zonodig zal bij de eerstvolgende CAO-besprekin- gen ook worden onderzocht in hoeverre eventuele aanvulling op (verlengde) uitke- ringen noodzakelijk is.
16.
CAO-partijen hebben afgesproken een paritair samengestelde werkgroep in te stel- len om gedurende de looptijd van deze CAO te komen tot herinrchting van de CAO, met het doel consistentie en leesbaarheid te vergroten, dit alles mede met het oog op het geschikt maken van de CAO voor internet.
17.
Deze bepaling is vervallen
18.
Deze bepaling is vervallen
Telewerk
Persoonlijke ontwikkeling
Onderzoek arbeidsvoor- waardenvorming
Evaluatie functie- waardering
Evaluatie Wet Poortwachter
Paritaire werkgroep “Modernisering van de CAO”
Bijlage I
Functieniveaugroepen/-matrix en salarisschalen
(Artikel 9 van de CAO)
De functieniveaugroepen I tot en met IX, als bedoeld in artikel 9 van deze CAO, maken met ingang van 1 mei 2003 onderdeel uit van het erkende functie-indelings- instrument voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf (BTU). Voor het volle- dige functie-indelingsinstrument BTU wordt verwezen naar het gelijknamige Handboek, dat op aanvraag bij de Stichting Bedrijfstakbureau BTU, p/a het vak- secretariaat Sociale Zaken van het Nederlands Uitgeversverbond (Postbus 12040, 1100 AA Amsterdam Z.O.), verkrijgbaar is. De integrale tekst van het functie-inde- lingsinstrument BTU staat ook vermeld op de website xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxx.xx. Kern van het indelingsinstrument is de op de Hay-methode gebaseerde functie- niveaumatrix, waarin de functieniveaugroepen zijn ondergebracht. Deze functie- niveaumatrix is in zijn geheel in deze Bijlage opgenomen. De salarisschalen, beho- rende bij de functieniveaugroepen, zijn hierna, na de functieniveaumatrix, opgenomen
Functieniveaumatrix
Functie niveau groep | Uitgeefkern | Marketing & Verkoop | Productie | Staf & Ondersteuning |
9 | Uitgever | Hoofd Marketing & Verkoop | Hoofd Financiën & Administratie | |
8 | Verkoopleider Advertenties | Hoofd Productie | ||
7 | Acquirerend Redacteur Boeken | Marketingcoördinator | Vormgever | Hoofd Administratie |
Hoofdredacteur Tijdschriften | Accountmanager Lezersmarkt | Personeelsfunctionaris | ||
Redacteur Boeken | ||||
6 | Webredacteur | Accountmanager Advertentiemarkt | Coördinator Printing on Demand | Office Manager |
Bureauredacteur Boeken | Database Marketeer | Productiebegeleider | Systeem-/Applicatiebeheerder | |
Bureauredacteur Tijdschriften | Medewerker Rechten | Database Administrator | ||
Voorlichter | ||||
Vertegenwoordiger | ||||
5 | Uitgeefassistent | Marketingmedewerker | Lay-out medewerker | Directiesecretaresse |
Medewerker Publiciteit & Promotie | Medewerker Documentatie | Personeels- en Salarisadministrateur | ||
Telefonisch Verkoper | Medewerker Financiële Administratie | |||
Medewerker Verkoop Binnendienst | ||||
4 | Redactie-assistent | Medewerker Klantenservice | Secretaresse | |
3 | Medewerker Data Entry | |||
2 | Telefoniste/Receptioniste | |||
1 | Medewerker Postkamer/Magazijn |
CAO voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf
Maandsalarissen per 01-01-2003
48
leeftijd | I | II | III | IV | Staffel |
16 jaar | 492,57 | 547,88 | 40% | ||
17 jaar | 554,14 | 616,37 | 45% | ||
18 jaar | 646,50 | 719,09 | 793,39 | 52,5% | |
19 jaar | 738,86 | 821,82 | 906,73 | 60% | |
20 jaar | 862,00 | 958,79 | 1.057,85 | 1.094,56 | 70% |
21 jaar | 985,14 | 1.095,76 | 1.208,97 | 1.250,92 | 80% |
22 jaar | 1.108,29 | 1.232,73 | 1.360,09 | 1.407,29 | 90% |
€
Schaaltreden | I | II | III | IV | V | VI | VII | VIII | IX |
0 | 1.231,43 | 1.369,70 | 1.511,21 | 1.563,65 | 1.679,64 | 1.842,50 | 2.165,91 | 2.403,47 | 2.667,95 |
1 | 1.258,81 | 1.403,11 | 1.544,16 | 1.596,12 | 1.719,55 | 1.896,33 | 2.229,94 | 2.471,21 | 2.744,50 |
2 | 1.285,25 | 1.436,98 | 1.577,10 | 1.627,68 | 1.759,45 | 1.949,22 | 2.293,97 | 2.539,42 | 2.820,14 |
3 | 1.312,16 | 1.469,46 | 1.610,97 | 1.659,69 | 1.799,35 | 2.002,59 | 2.358,93 | 2.607,16 | 2.897,15 |
4 | 1.339,08 | 1.503,33 | 1.643,91 | 1.691,71 | 1.840,18 | 2.055,94 | 2.422,96 | 2.675,83 | 2.973,25 |
5 | 1.366,93 | 1.535,81 | 1.676,40 | 1.722,80 | 1.879,16 | 2.109,77 | 2.487,92 | 2.744,04 | 3.049,34 |
6 | 1.754,81 | 1.919,99 | 2.163,59 | 2.551,95 | 2.812,24 | 3.126,37 | |||
7 | 1.787,76 | 1.959,43 | 2.216,48 | 2.616,44 | 2.879,52 | 3.202,46 | |||
8 | 1.818,84 | 1.999,34 | 2.269,84 | 2.680,47 | 2.947,73 | 3.279,01 | |||
9 | 2.039,70 | 2.322,73 | 2.744,96 | 3.015,48 | 3.356,51 | ||||
10 | 2.079,14 | 2.376,10 | 2.808,53 | 3.083,68 | 3.432,13 | ||||
11 | 2.118,58 | 2.429,92 | 2.873,95 | 3.151,89 | 3.507,77 | ||||
12 | 2.482,81 | 2.937,99 | 3.220,09 | 3.582,93 | |||||
13 | 2.537,56 | 3.002,02 | 3.288,30 | 3.658,57 | |||||
14 | 3.356,51 | 3.733,73 |
CAO voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf
Maandsalarissen per 01-04-2003
49
leeftijd | I | II | III | IV | Staffel |
16 jaar | 502,42 | 558,84 | 40% | ||
17 jaar | 565,23 | 628,69 | 45% | ||
18 jaar | 659,43 | 733,47 | 809,25 | 52,5% | |
19 jaar | 753,64 | 838,25 | 924,86 | 60% | |
20 jaar | 879,24 | 977,96 | 1.079,00 | 1.116,44 | 70% |
21 jaar | 1.004,85 | 1.117,67 | 1.233,14 | 1.275,94 | 80% |
22 jaar | 1.130,45 | 1.257,38 | 1.387,29 | 1.435,43 | 90% |
€
Schaaltreden | I | II | III | IV | V | VI | VII | VIII | IX |
0 | 1.256,06 | 1.397,09 | 1.541,43 | 1.594,92 | 1.713,23 | 1.879,35 | 2.209,23 | 2.451,54 | 2.721,31 |
1 | 1.283,99 | 1.431,17 | 1.575,04 | 1.628,04 | 1.753,94 | 1.934,26 | 2.274,54 | 2.520,63 | 2.799,39 |
2 | 1.310,96 | 1.465,72 | 1.608,64 | 1.660,23 | 1.794,64 | 1.988,20 | 2.339,85 | 2.590,21 | 2.876,54 |
3 | 1.338,40 | 1.498,85 | 1.643,19 | 1.692,88 | 1.835,34 | 2.042,64 | 2.406,11 | 2.659,30 | 2.955,09 |
4 | 1.365,86 | 1.533,40 | 1.676,79 | 1.725,54 | 1.876,98 | 2.097,06 | 2.471,42 | 2.729,35 | 3.032,72 |
5 | 1.394,27 | 1.566,53 | 1.709,93 | 1.757,26 | 1.916,74 | 2.151,97 | 2.537,68 | 2.798,92 | 3.110,33 |
6 | 1.789,91 | 1.958,39 | 2.206,86 | 2.602,99 | 2.868,48 | 3.188,90 | |||
7 | 1.823,52 | 1.998,62 | 2.260,81 | 2.668,77 | 2.937,11 | 3.266,51 | |||
8 | 1.855,22 | 2.039,33 | 2.315,24 | 2.734,08 | 3.006,68 | 3.344,59 | |||
9 | 2.080,49 | 2.369,18 | 2.799,86 | 3.075,79 | 3.423,64 | ||||
10 | 2.120,72 | 2.423,62 | 2.864,70 | 3.145,35 | 3.500,77 | ||||
11 | 2.160,95 | 2.478,52 | 2.931,43 | 3.214,93 | 3.577,93 | ||||
12 | 2.532,47 | 2.996,75 | 3.284,49 | 3.654,59 | |||||
13 | 2.588,31 | 3.062,06 | 3.354,07 | 3.731,74 | |||||
14 | 3.423,64 | 3.808,40 |
CAO voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf
Maandsalarissen per 01-01-2003 (Garantieschalen 1998) *
50
leeftijd | I | II | III | IV | Staffel |
16 jaar | 512,24 | 547,70 | 40% | ||
17 jaar | 576,27 | 616,16 | 45% | ||
18 jaar | 672,32 | 718,85 | 792,90 | 52,5% | |
19 jaar | 768,37 | 821,54 | 906,17 | 60% | |
20 jaar | 896,43 | 958,47 | 1.057,20 | 1.094,56 | 70% |
21 jaar | 1.024,49 | 1.095,39 | 1.208,22 | 1.250,92 | 80% |
22 jaar | 1.152,55 | 1.232,32 | 1.359,25 | 1.407,29 | 90% |
€
Schaaltreden | I | II | III | ||
0 | 1.280,61 | 1.369,24 | 1.510,28 | ||
1 | 1.373,41 | 1.485,69 | 1.534,41 | ||
2 | 1.449,05 | 1.502,40 | 1.558,08 | ||
3 | 1.473,17 | 1.518,18 | 1.582,21 | ||
4 | 1.485,69 | 1.534,87 | 1.606,34 | ||
5 | 1.630,00 | ||||
6 | |||||
7 | |||||
8 | |||||
9 | |||||
10 | |||||
11 |
* Voor de werknemers die op 30 juni 1998 reeds in dienst waren van de werkgever gelden de salarisschalen I t/m III (Garantie).
CAO voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf
Maandsalarissen per 01-04-2003 (Garantieschalen 1998) *
leeftijd | I | II | III | IV | Staffel |
16 jaar | 522,49 | 558,65 | 40% | ||
17 jaar | 587,80 | 628,48 | 45% | ||
18 jaar | 685,77 | 733,23 | 808,76 | 52,5% | |
19 jaar | 783,73 | 837,97 | 924,29 | 60% | |
20 jaar | 914,35 | 977,63 | 1.078,34 | 1.116,44 | 70% |
21 jaar | 1.044,98 | 1.117,30 | 1.232,39 | 1.275,94 | 80% |
22 jaar | 1.175,60 | 1.256,96 | 1.386,44 | 1.435,43 | 90% |
€
Schaaltreden | I | II | III | ||
0 | 1.306,22 | 1.396,62 | 1.540,49 | ||
1 | 1.400,88 | 1.515,40 | 1.565,10 | ||
2 | 1.478,03 | 1.532,45 | 1.589,24 | ||
3 | 1.502,63 | 1.548,54 | 1.613,85 | ||
4 | 1.515,40 | 1.565,57 | 1.638,47 | ||
5 | 1.662,60 | ||||
6 | |||||
7 | |||||
8 | |||||
9 | |||||
10 | |||||
11 |
51
* Voor de werknemers die op 30 juni 1998 reeds in dienst waren van de werkgever gelden de salarisschalen I t/m III (Garantie).
Bijlage II
Structurele loonsverbeteringen in 2003
De salarissen/salarisschalen worden als volgt verhoogd:
– per 1 april 2003: 2 % structureel
Bijlage III-A Minimum pensioenvoorwaarden
(Artikel 24.1 van de CAO)
I.
De werknemer wordt opgenomen in de pensioenregeling op de eerste dag van de maand waarin de hij in dienst treedt;echter de werknemer die bij indiensttreding jonger is dan 25 jaar, wordt eerst bij het bereiken van de 25-jarige leeftijd in de pensioenregeling opgenomen.
II.
Voor alle (gewezen) deelnemers is de pensioendatum de eerste dag van de maand waarin de 65-jarige leeftijd wordt bereikt. Het is evenwel wenselijk om de pen- sioenleeftijd (actuarieel neutraal) flexibel te maken.
III.
Het pensioensalaris is het jaarsalaris (= 12 x het maandsalaris van de deelnemer per 1 januari) verhoogd met de vakantietoeslag op jaarbasis. Het maandsalaris is ten hoogste gelijk aan het maximum salaris van de CAO. Met ingang van het jaar waar- in de 56-jarige leeftijd wordt bereikt, wordt de jaarlijkse stijging van het pensioen- salaris gemaximeerd op de algemene aanpassing van de salarissen in het Boeken- / Tijdschriftuitgeverijbedrijf.
IV.
De franchise is gelijk aan 20/7 maal het jaarbedrag van de “voor-Oortse” uitkering per 1 januari van enig jaar, ingevolge de Xxxxxxxx Xxxxxxxxxxxx (inclusief de structurele verhogingen en inclusief de vakantietoeslag) voor een gehuwde met een echtgenoot/echtgenote die 65 jaar of ouder is.
Het wordt aanbevolen een geleidelijke verlaging van de franchise te realiseren, in overeenstemming met de maatschappelijke ontwikkelingen.
V.
De pensioengrondslag is het verschil tussen het pensioensalaris en de AOW-fran- chise.
VI.
Naast eindloonregelingen zijn ook geïndexeerde middelloonregelingen en meng- vormen van eindloonregelingen en middelloonregelingen toegestaan, mits vol- daan wordt aan de Pensioen en Spaarfondsenwet (PSW), aan de eisen van de Pensioen & Verzekeringskamer en het Fondsbestuur en de Raad van deelnemers dan wel de ondernemingsraad hiermee instemmen.
Het ouderdomspensioen per jaar is gelijk aan de middelsom over de laatste vijf jaren van het hieronder bij a. en b. genoemde:
a. 1,75% per deelnemersjaar van de laatst vastgestelde pensioengrondslag, die niet hoger wordt gesteld dan op het bedrag van het maximumpremieplichtig loon WAO op jaarbasis minus de AOW-franchise vermeerderd met:
b. 1% per deelnemersjaar van het bedrag waarmee de laatst vastgestelde pen- sioengrondslag (welke grondslag, conform het hierboven gestelde onder III, maximaal is vastgesteld op het maximum salaris in de CAO) het onder
a. bedoelde maximale bedrag overtreft.
Tijdstip opname in een pensioen- regeling
Pensioendatum
Pensioensalaris
Franchise
Pensioengrond- slag
Ouderdoms- pensioen per jaar
III-A
Partnerpensioen
Wezenpensioen
Gemaximeerde uitkering
Indexering pensioenen
Indien het bovenstaande niet te realiseren valt, gelet op het in punt XIV genoemde kostenpercentage, zal in plaats van een vijfjaars gemiddelde voor de berekening van het ouderdomspensioen worden uitgegaan van een gemiddelde over zoveel meer dan vijf jaren als gedekt kan worden door het genoemde kostenpercentage.
Indien een (gematigde) eindloonregeling is ingevoerd, zijn VI a en b van toepassing. Indien een geïndexeerd middelloonregeling is ingevoerd, geldt dezelfde knip als bij de (gematigde) eindloonregeling (zie VI a en b). De jaarlijkse indexatie van de opge- bouwde rechten vindt plaats ingevolge de structurele (procentuele) loonsverbete- ringen van de CAO, mits er sprake is van voldoende financiële middelen.
VII.
a. Het recht op partnerpensioen bestaat indien het huwelijk/partnerschap is geslo- ten/aangegaan vóór de pensioendatum. Het recht op partnerpensioen kan wor- den geëffectueerd via een opbouwmodule of via een overlijdensrisicoverzeke- ring.
Het partnerpensioen bedraagt 70% van het op het moment van overlijden in het vooruitzicht gestelde ouderdomspensioen, waarbij voor elk jaar dat de overle- vende partner méér dan 10 jaar jonger is dan de (gewezen) deelnemer, het part- nerpensioen gekort wordt met 3%.
b. Indien het partnerpensioen op risicobasis is geregeld, worden de opbouwper- centages voor het ouderdomspensioen verhoogd met 14% en is het op de pen- sioendatum mogelijk te kiezen voor een levenslang partnerpensioen in combi- natie met een verlaagd ouderdomspensioen. Indien het recht op partnerpensioen geëffectueerd is via een opbouwsysteem heeft de deelnemer dan wel de gewe- zen deelnemer het recht om het vanaf 1 januari 2002 opgebouwde partnerpen- sioen op de pensioendatum uit te ruilen voor een hoger ouderdomspensioen.
VIII.
Het wezenpensioen bedraagt op basis van de geldende richtlijnen ingevolge de Wet Loonbelasting maximaal 20% van het partnerpensioen voor elk kind van de (gewe- zen) deelnemer.
In dit artikel wordt onder kind verstaan: het wettige, gewettigde of geadopteerde kind van de werknemer tot de 18-jarige leeftijd danwel, indien en zolang het kind vanaf de 18-jarige leeftijd onderwijs of een beroepsopleiding volgt in de zin van de Wet op de Studiefinanciering of de Algemene Kinderbijslagwet, uiterlijk tot en met de maand waarin het kind de 27-jarige leeftijd bereikt. Niet als kind worden aange- merkt zij die een uitkering genieten ingevolge de Wet Wajong.
IX.
Het totaal van alle nabestaanden- en wezenpensioenen, waar ook verworven, exclu- sief de ANW-uitkering, wordt - gerekend naar de hoogte van deze pensioenen bij ingang - gemaximeerd op 80% van de pensioengrondslag van de (gewezen) deelne- mer op het moment van overlijden.
X.
Er wordt gestreefd in de pensioenregeling een bepaling op te nemen aangaande de jaarlijkse verhoging van de pensioenen. Dit streven naar indexering van ingegane pensioenen en slapersrechten op basis van ten minste het Consumenten Prijsindex- cijfer alle huishoudens (afgeleid) wordt begrensd door de dekkingsgraad en de financiële middelen van het fonds dan wel door de hoogte van de overrente.
XI.
a. Heeft bij tussentijds ontslag het deelnemerschap minder dan één jaar geduurd, dan ontvangt de deelnemer de door hem betaalde bijdragen terug en ontstaat geen recht op pensioen, behalve in het geval de pensioenaanspraken mede zijn ontleend aan de arbeidsovereenkomst met een vorige werkgever door toepas- sing van waarde-overdracht.
b. Bij tussentijds ontslag na een deelnemerschap van één jaar of langer blijven de aanspraken op basis van de voorwaarden behouden, berekend naar de op de datum van ontslag verstreken deelnemersjaren.
XII.
Wanneer op grond van volledige arbeidsongeschiktheid (ingevolge WAZ/WAO) de arbeidsovereenkomst eindigt, eindigt, behoudens het bepaalde dienaangaande in punt X, tevens de verplichting tot betaling van de deelnemersbijdrage. De opbouw der pensioenrechten wordt voortgezet op basis van de op het moment van het einde van het deelnemersschap geldende gemiddelde over de afgelopen vijf jaren vastge- stelde pensioengrondslag, met inachtneming van de deelnemersjaren, welke bij voortzetting van de arbeidsovereenkomst te bereiken zouden zijn.
Indien ten gevolge van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid het arbeidspercentage van een werknemer wordt verminderd, geldt met betrekking tot de minder gewerk- te uren het vorenstaande naar rato van de vermindering van het arbeidspercentage en wordt gedeeltelijke vrijstelling van premiebetaling verleend.
Hierbij geldt de staffel die bij de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO wordt aangehouden voor die pensioenregelingen die op 1 juli 1998 in deze nog geen regeling hadden getroffen.
Een verlaging van de mate van arbeidsongeschiktheid na het einde van het deelne- merschap resulteert tevens in een navenante verlaging van de hoogte van de premie- vrije opbouw.
XIII.
Indien het huwelijk c.q. partnerschap van de deelnemer eindigt anders dan door overlijden, verkrijgt de gewezen echtgeno(o)t(e) c.q. partner van de deelnemer recht op dat deel van het nabestaandenpensioen dat ook zou zijn verkregen indien op de datum van beëindiging van het huwelijk c.q. partnerschap de deelnemer met ontslag was gegaan tenzij er sprake is van partnerpensioen op risicobasis.
XIV.
De werkgever is niet gehouden per jaar méér dan 18% (inclusief de deelnemers- bijdrage) van het totaal der pensioengrondslagen van de deelnemers in zijn bedrijf te besteden aan een pensioenregeling.
Het aandeel van de deelnemers zal 1/3 deel van de totaal door de werkgever ver- schuldigde pensioenpremie bedragen.
XV.
De navolgende dispensatiemogelijkheid is niet van toepassing op partnerpensioen. Onverminderd het bepaalde in de vorige zin is het bepaalde in deze bijlage is niet van toepassing op die werkgevers die een pensioenregeling hebben getroffen voorzover deze regeling in haar totaliteit inhoudelijk niet in ongunstige zin afwijkt van hetgeen hieromtrent in deze voorwaarden is vastgesteld.
III-A
Rechten bij ontslag
Vrijstelling van deelnemers- bijdrage
Partnerpensioen bij echtscheiding
Premieverdeling
Dispensatie
III-A
Waarde-over- dracht op verzoek
Jaarlijkse affinanciering opgebouwde pensioenaan- spraken
XVI.
Op verzoek van de gewezen deelnemer zal de waarde van de bij ontslag verkregen aanspraken worden overgedragen aan de pensioenuitvoerder van de nieuwe werk- gever. De wijze waarop deze overdracht plaatsvindt alsmede de bepaling van de overdrachtswaarde geschiedt overeenkomstig de ter zake geldende wettelijke voor- schriften.
Op verzoek van een deelnemer zal een in het kader van het wettelijk recht op waar- de-overdracht aangeboden afkoopsom worden aangewend ter verwerving van aan- spraken op pensioen voor die deelnemer.
XVII.
Vervallen
XVIII.
Er wordt dringend aanbevolen in de pensioenregeling de bepaling op te nemen waar- door de opgebouwde pensioenaanspraken door premiestorting jaarlijks worden afgefinancierd.
Bijlage III-B Minimum prepensioen-
voorwaarden
(Artikel 24.2 van de CAO)
1. De minimum voorwaarden van de prepensioenregeling zijn:
a.
De werknemer wordt opgenomen in de pensioenregeling op de eerste dag van de maand waarin hij in dienst treedt, doch niet eerder dan op de eerste dag van de maand waarin de werknemer de 25-jarige leeftijd bereikt. De deelneming staat eveneens open voor de directeur, adjunctdirecteur, dan wel directeur/hoofdredacteur of uitge- ver/hoofdredacteur voorzover deze per onderneming groepgewijs wordt aange- meld.
b.
Voor alle (gewezen) deelnemers is de pensioendatum de eerste dag van de maand, waarin de 65-jarige leeftijd wordt bereikt of zou zijn bereikt.
c.
Voor alle (gewezen) deelnemers is de prepensioendatum de eerste dag van de maand, waarin de (gewezen) deelnemer de 61-jarige leeftijd zou hebben bereikt. Op verzoek van de deelnemer gaat het prepensioen in vóór dan wel na de prepensioen- datum. In dit geval wordt het prepensioen verlaagd respectievelijk verhoogd aan de hand van actuariële factoren. Het prepensioen kan niet eerder ingaan dan op de eer- ste dag van de maand waarin de deelnemer de 60-jarige leeftijd bereikt en niet later dan zes maanden voor de pensioendatum. Het ingegane prepensioen eindigt op de pensioendatum dan wel - bij eerder overlijden - op de laatste dag van de maand waar- in de geprepensioneerde is overleden.
d.
Het prepensioensalaris is het vaste, op de normale wekelijkse arbeidsduur geba- seerde bruto jaarsalaris, inclusief eventuele vaste maandelijkse toeslagen en vakan- tiegeld, gemaximeerd tot 1,5 maal uitkeringsdagloon WAO op jaarbasis bij 261 dagen. Het prepensioensalaris wordt vastgesteld bij aanvang van de deelneming en vervolgens op de peildatum (in casu de datum waarop overeenkomstig de prepen- sioenregeling na aanvang van de deelneming jaarlijks de prepensioengrondslag wordt vastgesteld.
e.
De franchise bedraagt € 17.849,44.
f.
De prepensioengrondslag is het verschil tussen het prepensioensalaris en de fran- chise.
g.
Het prepensioen per jaar bedraagt 2,083% van de laatstelijke vastgestelde pre- pensioengrondslag, vermenigvuldigd met het aantal jaren van deelneming vanaf 1 januari 2001 en vermenigvuldigd met de werkfactor.
Op elke peildatum na het bereiken van de 56-jarige leeftijd worden de reeds toege- kende prepensioenaanspraken verhoogd met het indexpercentage. Met laatstge- noemd percentage wordt bedoeld het percentage waarmee de prepensioengrondslag op de peildatum is gestegen ten opzichte van de prepensioengrondslag op de daar-
Deelneming
Pensioendatum
Prepensioen- datum
Prepensioen- salaris
Franchise
Prepensioen- grondslag
Prepensioen per jaar
III-B
Uitvoerder
Vrijstelling van werknemers- bijdrage
voor liggende peildatum, met inachtneming van de volgende volzin. Voor de bere- kening van het indexpercentage wordt op elke peildatum na het bereiken van de 56- jarige leeftijd een (fictief) prepensioensalaris vastgesteld, waarbij wordt veronder- steld dat het prepensioensalaris vanaf de peildatum vóór het bereiken van de 56-jarige leeftijd is gestegen overeenkomstig de structurele loonsverhogingen inge- volge de CAO.
h.
De uitvoering van de prepensioenregeling zal geschieden door een door de wetge- ver te bepalen pensioenuitvoerder in de zin van de Pensioen- en spaarfondsenwet.
i.
1. De volledig arbeidsongeschikte werknemer in de zin van de WAO/WAZ/Wajong waarvan de arbeidsovereenkomst met de werkgever is geëindigd om reden van arbeidsongeschiktheid, heeft - zolang hij volledig arbeidsongeschikt is - aan- spraak op voortzetting van de deelneming onder vrijstelling van de verplichting tot het betalen van een deelnemersbijdrage in de premie. Hierbij wordt als pre- pensioengrondslag gehanteerd de laatstelijk direct voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid geldende prepensioengrondslag.
2. De gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer in de zin van deWAO/WAZ/Wajong, heeft naar rato van zijn arbeidsongeschiktheid aanspraak op gedeeltelijke vrij- stelling van de werknemersbijdrage. Ten aanzien van het deel van de prepen- sioenopbouw waarvoor de gedeeltelijke vrijstelling van het werknemersdeel in de premie geldt, wordt als prepensioengrondslag gehanteerd de laatstelijk direct voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid geldende prepensioengrondslag en wordt de daarbij behorende werkfactor vermenigvuldigd met een factor vol- gens de volgende tabel:
Arbeidsongeschiktheidspercentage | reductiefactor |
65-80 | 0,725 |
55-65 | 0,60 |
45-55 | 0,50 |
35-45 | 0,40 |
25-35 | 0,30 |
15-25 | 0,20 |
0-15 | 0 |
Een wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage heeft pas gevolgen voor de prepensioenopbouw op de eerstvolgende peildatum door bij de prepensioengrond- slag rekening te houden met de nieuwe werkfactor. Hierbij geldt dat de reductiefac- tor wordt gemaximeerd op de laagste voordien voor de deelnemer vastgestelde reductiefactor.
De prepensioenopbouw van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer en die arbeid verricht bij de werkgever is nimmer hoger dan de prepensioenopbouw indien op hem het bepaalde ingeval volledige arbeidsongeschiktheid toepassing had gevonden.
j.
Ingegane prepensioenen en slapersrechten worden jaarlijks op een vaste datum ver- hoogd met het percentage waarmee in het betreffende jaar het levenslange ouder- domspensioen wordt verhoogd.
In afwijking hiervan geldt dat ten aanzien van degenen op wie de mantelpolis pre- pensioen van het Nederlands Uitgeversverbond, ondergebracht bij Aegon, van toe- passing is, als verhogingspercentage geldt de op de verhogingsdatum laatst beken- de zijnde CPI laag afgeleid, met als maximum de structurele loonsverhogingen ingevolge de CAO, mits de middelen uit overrente zulks toelaten.
k.
De premie wordt door de uitvoerder per werkgever vastgesteld zodat alle werkne- mers tezamen ten hoogste 50% van de premie dragen. Het werknemersdeel wordt per periodieke loonbetaling op het salaris van de deelnemer ingehouden.
Indexatie
Premie
III-B
l.
De deelnemer die op of na het bereiken van de 57-jarige leeftijd in aanmerking komt voor een uitkering krachtens de Werkloosheidswet en wiens werkloosheid voort- vloeit uit een reorganisatie als bedoeld in artikel 4a van de CAO heeft aanspraak op voortzetting van de deelneming als ware zijn arbeidsovereenkomst niet geëindigd. Hierbij geldt als prepensioengrondslag de laatstelijk geldende prepensioengrond- slag. Gedurende de voorzetting wordt de prepensioengrondslag aangepast overeen- komstig het bepaalde in de eerste volzin van artikel 4, eerste lid, van Bijlage III-C bij deze CAO, waarbij het prepensioensalaris telkens wordt verhoogd aan de hand van de structurele loonsverhogingenen ingevolge de CAO.
Ten aanzien van de bij de voortzetting verschuldigde premie is het bepaalde in lid k overeenkomstig van toepassing.
m.
Indien bij tussentijds ontslag de deelneming minder dan één jaar heeft geduurd, wordt de door de werknemer gedragen bijdrage in de premie aan hem gerestitueerd. Er ontstaat alsdan geen recht op prepensioen. Het bepaalde in de vorige volzin is niet van toepassing in het geval de prepensioenaanspraken mede zijn ontleend aan het dienstverband met een vorige werkgever, door toepassing van waardeoverdracht als bedoeld in de PSW.
n.
De prepensioenregeling treedt in werking op 1 januari 2001.
2. Van deze minimum prepensioenvoorwaarden kan worden afgeweken, mits ten gunste van de werknemer en onder de voorwaarde dat de opbouw van prepensioen per jaar en per werknemer minimaal gelijk is aan het onder 1 bepaalde.
Werkloosheid
Premierestitutie
Ingangsdatum Afwijkingen
Bijlage III-C
Begrips- bepalingen
CAO
Werkgever
Werknemer
Deelnemer
Inwerking- tredingsdatum
PSW
Prepensioenrege- ling
Peildatum
Normale wekelijkse arbeidsduur
Werkfactor
Deelnemingsduur
Standaard uitwerking minimum prepensioenvoorwaarden
Artikel 1
In deze bijlage wordt verstaan onder:
a.
CAO: de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeve- rijbedrijf, dan wel de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor Vaktijdschriftjourna- listen;
b.
Werkgever: de werkgever in de zin van de CAO;
c.
Werknemer: de werknemer in de zin van de CAO;
d.
Deelnemer: de werknemer (waaronder mede wordt verstaan de directeur, adjunct- directeur, dan wel directeur/ hoofdredacteur of uitgever/hoofdredacteur voorzover die per werkgever groepsgewijs wordt aangemeld) die de 25-jarige leeftijd bereikt;
e.
Inwerkingtredingsdatum: 1 januari 2001 dan wel - in geval de CAO op een latere datum op de werkgever van toepassing wordt - die latere datum;
f.
PSW: de Pensioen- en spaarfondsenwet (de Wet van 15 mei 1952, Stb. 1952, 275);
g.
Prepensioenregeling: de van toepassing zijnde pensioenregeling in de zin van de PSW die de werkgever heeft getroffen ingevolge artikel 24.2 van de CAO;
h.
Peildatum: de datum waarop overeenkomstig de prepensioenregeling na aanvang van de deelneming jaarlijks de prepensioengrondslag wordt vastgesteld;
i. Normale wekelijkse arbeidsduur: het aantal arbeidsuren per week voor de werk- nemer in volledige dienst als bedoeld in de CAO;
j.
Werkfactor: de met de werkgever overeengekomen wekelijkse arbeidsduur gedeeld door de krachtens de CAO geldende normale wekelijkse arbeidsduur. De werkfac- tor wordt vastgesteld bij aanvang van de deelneming en vervolgens op de peildatum;
k.
Deelnemingsduur: de som van de maanden gelegen na de inwerkingtredingsdatum waarin de werknemer deelnemer is vermenigvuldigd met de bijbehorende werkfac- tor(en) gedeeld door 12, met 5 cijfers achter de komma;
l.
Prepensioensalaris: het vaste, op een normale wekelijkse arbeidsduur gebaseerde, bruto jaarsalaris (inclusief eventuele vaste maandelijkse toeslagen en vakantiegeld) gemaximeerd tot 1,5 maal het maximum uitkeringsdagloon WAO op jaarbasis bij 261 dagen. Onder vaste maandelijkse toeslagen worden verstaan de vaste maande- lijkse door de werkgever aan de werknemer uitgekeerde toeslagen gebaseerd op de CAO. Het prepensioensalaris wordt vastgesteld bij aanvang van de deelneming en vervolgens op de peildatum;
m.
Franchise: €17.849,44;
n.
Prepensioengrondslag: het verschil tussen het prepensioensalaris en de franchise;
o.
Pensioendatum: de eerste dag van de maand, waarin de (gewezen) deelnemer de 65-jarige leeftijd (zou hebben) bereikt;
p.
Prepensioendatum: de eerste dag van de maand, waarin de (gewezen) deelnemer de 61-jarige leeftijd (zou hebben) bereikt;
q.
Nader uitgewerkte minimum prepensioenvoorwaarden: de bepalingen vermeld onder artikel 1 tot en met 10 van deze bijlage;
r.
Uitvoerder: de door de werkgever te bepalen pensioenuitvoerder in de zin van de PSW die de prepensioenregeling uitvoert;
s.
Premie: de krachtens de prepensioenregeling verschuldigde premie;
Artikel 2
De prepensioenregeling gaat in op de inwerkingtredingsdatum. De werkgever is bevoegd bij het doen van een prepensioentoezegging ten gunste van de werknemers af te wijken van de nader uitgewerkte minimum prepensioenvoorwaarden onder de voorwaarde dat de opbouw van het jaarlijkse prepensioen van iedere werknemer ten minste gelijk is aan het prepensioen berekend volgens de nader uitgewerkte mini- mum prepensioenvoorwaarden.
Artikel 3
1. De deelnemer heeft krachtens de deelneming aan de prepensioenregeling aan- spraak op prepensioen over de deelnemingsduur.
2. De deelneming vangt aan op de eerste dag van de maand waarin de werknemer in dienst treedt van de werkgever, doch niet eerder dan op de eerste dag van de maand waarin hij de 25-jarige leeftijd bereikt. Voor de werknemer die op de inwerkingtredingsdatum reeds in dienst is bij de werkgever en op dat moment de hiervoor bedoelde toetredingsleeftijd heeft bereikt, vangt de deelneming aan op de inwerkingtredingsdatum.
III-C
Prepensioen- salaris
Franchise
Prepensioen- grondslag
Pensioendatum
Prepensioen- datum
Nader uitge- werkte minimum prepensioen- voorwaarden
Uitvoerder
Premie
Afsluiten prepen- sioenregeling
Deelneming
III-C
Prepensioenaan- spraken
3. De deelneming eindigt – tenzij het bepaalde in artikel 6 en 7 toepassing heeft gevonden - op:
de prepensioendatum dan wel de eerdere ingangsdatum van het prepensioen overeenkomstig de prepensioenregeling;
de eerste dag van de maand waarin de deelnemer eerder overlijdt;
de eerste dag van de maand waarin de arbeidsovereenkomst met de werkgever wordt beëindigd tenzij de dag van uitdiensttreding samenvalt met de laatste dag van de maand die voor de werknemer geldt als werkdag. In het laatste geval ein- digt de deelneming per de eerste dag van de daarop volgende maand.
Artikel 4
1. Prepensioengrondslag
De prepensioengrondslag wordt voor de eerste maal vastgesteld bij aanvang van de deelneming en vervolgens op de peildatum. Het voorgaande betekent dat een even- tuele wijziging van het prepensioensalaris dan wel van de werkfactor van de werk- nemer na de peildatum pas doorwerkt in de prepensioengrondslag op de volgende peildatum.
2. Jaarlijkse toekenning prepensioenaanspraken
Ongeacht de leeftijd van de deelnemer wordt over elk jaar van deelneming gelegen tussen twee peildata jaarlijks prepensioen toegekend volgens de volgende formule: de prepensioengrondslag maal 2,083% maal de werkfactor. De deelneming gedu- rende een gedeelte van een jaar gelegen tussen twee peildata wordt naar rato in acht genomen.
3. Jaarlijkse optrek voor het bereiken van de 56-jarige leeftijd
Totdat de deelnemer de 56-jarige leeftijd heeft bereikt, worden op de peildatum de reeds toegekende prepensioenaanspraken herberekend tot het volgende niveau: de prepensioengrondslag maal 2,083% maal de deelnemingsduur.
4. Jaarlijkse indexering met ingang van het bereiken van de 56-jarige leeftijd
Op elke peildatum na het bereiken van de 56-jarige leeftijd worden de reeds toege- kende prepensioenaanspraken verhoogd met het indexpercentage. Met laatstge- noemd percentage wordt bedoeld het percentage waarmee de prepensioengrondslag op de peildatum is gestegen ten opzichte van de prepensioengrondslag op de daar- voor liggende peildatum, met inachtneming van de volgende volzin. Voor de berekening van het indexpercentage wordt op elke peildatum na het bereiken van de 56-jarige leeftijd een (fictief) prepensioensalaris vastgesteld, waarbij wordt ver- ondersteld dat het prepensioensalaris vanaf de peildatum vóór het bereiken van de 56-jarige leeftijd is gestegen overeenkomstig de structurele loonsverhogingen inge- volge de CAO.
5. Beperking van de jaarlijkse optrek in bijzondere omstandigheden
Indien en zolang in enig jaar de stijging van de lonen dermate hoog is dat een werk- gever gelet op het premieniveau niet in staat is volledig te voldoen aan zijn backser- viceverplichtingen ten aanzien van zijn werknemers voortvloeiende uit de optrek als bedoeld in het derde lid, respectievelijk de indexering als bedoeld in het vierde lid, is de uitvoerder bevoegd de nog te effectueren optrek te realiseren voor zover als dat mogelijk is.
Toelichting
In dit artikel is opgenomen op welke wijze en waarover prepensioenaanspraken worden opge- bouwd.
In het eerste lid staat waarover pensioen wordt opgebouwd: de prepensioengrondslag. Uit het tweede lid blijkt dat gedurende de deelneming (ongeacht de leeftijd van de deelnemer) jaarlijks
prepensioen wordt opgebouwd op basis van de prepensioengrondslag. Dit komt dus neer op een middelloonregeling. Krachtens het derde lid worden deze opgebouwde aanspraken voor zover de deelnemer de 56-jarige leeftijd nog niet heeft bereikt jaarlijks opgetrokken (= herberekend) tot het eindloon niveau. Krachtens het vierde lid worden met ingang van het bereiken van de 56- jarige leeftijd van de deelnemer de opgebouwde aanspraken niet opgetrokken tot het eindloon- niveau maar geïndexeerd. Het vijfde lid is van toepassing op de situatie dat een onevenredige stij- ging van de lonen (en dus ook van de prepensioengrondslag en de backservicelast) zou leiden tot een stijging van het premiepercentage, maar dat daarover geen overeenstemming tussen partij- en kan worden bereikt. In deze situatie is de uitvoerder slechts gehouden tot een optrek of indexe- ring voor zover de middelen toelaten.
Artikel 5
Bij beëindiging van de deelneming vóór de prepensioendatum anders dan door over- lijden of het ingaan van het prepensioen heeft de gewezen deelnemer, voor zover het bepaalde in artikel 11, tweede lid, geen toepassing heeft gevonden, premievrije aan- spraak op het opgebouwde prepensioen berekend overeenkomstig artikel 4.
Artikel 6
1. De volledig arbeidsongeschikte werknemer in de zin van de WAO/WAZ/Wajong waarvan de arbeidsovereenkomst met de werkgever is geëindigd om reden van arbeidsongeschiktheid, heeft - zolang hij volledig arbeidsongeschikt is - aan- spraak op voortzetting van de deelneming onder vrijstelling van de verplichting tot het betalen van een deelnemersbijdrage in de premie. Hierbij wordt als pre- pensioengrondslag gehanteerd de laatstelijk direct voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid geldende prepensioengrondslag.
2. De gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer in de zin van de WAO/WAZ/ Wajong, heeft naar rato van zijn arbeidsongeschiktheid aanspraak op gedeelte- lijke vrijstelling van de werknemersbijdrage. Ten aanzien van het deel van de prepensioenopbouw waarvoor de gedeeltelijke vrijstelling van het werkne- mersdeel in de premie geldt, wordt als prepensioengrondslag gehanteerd de laatstelijk direct voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid geldende pre- pensioengrondslag en wordt de daarbij behorende werkfactor vermenigvuldigd met een factor volgens de volgende tabel:
Arbeidsongeschiktheidspercentage | Reductiefactor |
65-80 | 0,725 |
55-65 | 0,60 |
45-55 | 0,50 |
35-45 | 0,40 |
25-35 | 0,30 |
15-25 | 0,20 |
0-15 | 0 |
Een wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage heeft pas gevolgen voor de prepensioenopbouw op de eerstvolgende peildatum door bij de prepen- sioengrondslag rekening te houden met de nieuwe werkfactor. Hierbij geldt dat de reductiefactor wordt gemaximeerd op de laagste voordien voor de deelnemer vastgestelde reductiefactor.
3. De prepensioenopbouw van degene ten aanzien van wie het bepaalde in het tweede lid toepassing heeft gevonden en die arbeid verricht bij de werkgever is nimmer hoger dan de prepensioenopbouw indien op hem het bepaalde in het eerste lid toepassing had gevonden.
III-C
Beëindiging van de deelneming
Arbeidsonge- schiktheid
III-C
Voortzetting pre- pensioenopbouw bij werkloosheid
Ingang en duur prepensioen
Anti-cumulatie
Toelichting
In dit artikel is opgenomen de deelneming van geheel en gedeeltelijk arbeidsongeschikte deel- nemers. De geheel premievrije voortzetting geldt slechts indien het dienstverband wordt beëin- digd om reden van arbeidsongeschiktheid.
Artikel 7
1. De deelnemer die op of na het bereiken van de 57-jarige leeftijd in aanmerking komt voor een uitkering krachtens de Werkloosheidswet en wiens werkloosheid voortvloeit uit een reorganisatie als bedoeld in artikel 4a van de CAO heeft aan- spraak op voortzetting van de deelneming als ware zijn arbeidsovereenkomst niet geëindigd. Hierbij geldt als prepensioengrondslag de laatstelijk geldende prepensioengrondslag. Gedurende de voorzetting wordt de prepensioengrond- slag aangepast overeenkomstig het bepaalde in de eerste volzin van artikel 4, eerste lid, waarbij het prepensioensalaris telkens wordt verhoogd aan de hand van de structurele loonsverhogingenen ingevolge de CAO.
2. Ten aanzien van de bij de voortzetting verschuldigde premie is het bepaalde in artikel 11, eerste lid, overeenkomstig van toepassing.
Artikel 8
1. De volgens artikel 4 toegekende prepensioenaanspraken gaan – tenzij het bepaalde in het tweede of vierde lid toepassing heeft gevonden - in op de pre- pensioendatum en worden uitgekeerd in maandelijkse termijnen.
2. Op verzoek van de (ex-)werknemer wordt de ingang van het prepensioen ver- vroegd tot ten vroegste de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 60- jarige leeftijd bereikt. Op verzoek van de arbeidsgeschikte (ex-)werknemer die geen uitkering als bedoeld in artikel 9, ingevolge arbeidsongeschiktheid ont- vangt, wordt de ingang van het prepensioen uitgesteld tot uiterlijk zes maanden vóór de pensioendatum. Indien het bepaalde in de vorige volzinnen toepassing heeft gevonden, wordt het prepensioen verlaagd respectievelijk verhoogd aan de hand van de door de uitvoerder vast te stellen actuariële factoren.
3. Het ingegane prepensioen eindigt op de pensioendatum dan wel - bij eerder overlijden - op de laatste dag van de maand waarin het overlijden plaatsvindt.
4. Op verzoek van de arbeidsgeschikte (ex-)werknemer die geen uitkering als bedoeld in artikel 9 ingevolge arbeidsongeschiktheid ontvangt en ten aanzien van wie het bepaalde in het tweede lid geen toepassing heeft gevonden, worden de prepensioenaanspraken afgekocht ter waardeoverdracht onder de voorwaar- den genoemd in artikel 32a van de Pensioen- en spaarfondsenwet.
Toelichting
In dit artikel staan de bepalingen aangaande de ingang van het prepensioen. Overigens wordt opgemerkt, dat bij uitstel tot 65 jaar, de rechten op prepensioen niet verloren gaan, maar kunnen worden omgezet naar ouderdomspensioen. Indien uitstel tot voor de pensioendatum leidt tot fis- cale bovenmatigheid kan het bedrag aan prepensioen dat ligt boven de “bovenmatigheidsgrens” worden aangewend voor het inkopen van levenslang ouderdomspensioen. De (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte deelnemer heeft geen recht op uitstel. Van een dergelijke deelnemer gaat het pensioen niet later in dan op de prepensioendatum.
Artikel 9
Op de prepensioenuitkering wordt in mindering gebracht (een) eventuele door de deelnemer ontvangen uitkering(en) ingevolge de WAO alsmede (een) (aanvullende) uitkering(en) die hij ontvangt wegens zijn arbeidsongeschiktheid ingevolge een
niet-wettelijke, op ondernemings- of bedrijfstakniveau getroffen, collectieve rege- ling. Deze vermindering vindt plaats naar rato van de verhouding tussen de hoogte van de prepensioenuitkering, de hoogte van de basis-VUT-uitkering en (voor zover van toepassing) de hoogte van de uitkering ingevolge de aanvullingsregeling krach- tens de VUT-regeling van de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf ten opzichte van de som van genoemde uitkeringen.
Artikel 10
1. De ingegane prepensioenen en de in artikel 5 bedoelde slapersrechten worden jaarlijks op een vaste datum verhoogd met het percentage waarmee in het betreffende jaar de ingegane levenslange ouderdomspensioenen worden ver- hoogd.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid geldt dat ten aanzien van degenen op wie de mantelpolis van Aegon van toepassing is, als verhogingspercentage geldt de op de verhogingsdatum laatst bekende zijnde CPI laag afgeleid, met als maximum de structurele loonsverhogingen ingevolge de CAO, mits de midde- len uit overrente zulks toelaten.
Artikel 11
1. De premie wordt door de uitvoerder per werkgever vastgesteld zodat alle werk- nemers tezamen ten hoogste 50% van de premie dragen.
2. Indien bij tussentijds ontslag de deelneming minder dan één jaar heeft geduurd, wordt de door de werknemer gedragen bijdrage in de premie aan hem gerestitu- eerd. Er ontstaat alsdan geen recht op prepensioen. Het bepaalde in de vorige volzinnen is niet van toepassing in het geval de prepensioenaanspraken mede zijn ontleend aan het dienstverband met een vorige werkgever, door toepassing van waardeoverdracht als bedoeld in de PSW.
Toelichting
In dit artikel staat opgenomen welk deel van de premie wordt gedragen door de werknemer en de werkgever. Bij de verdeling dient de uitvoerder rekening te houden met het verbod opgeno- men in artikel 12b van de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen inhoudende dat een ver- zekeraar in het kader van een collectieve pensioenregeling ten aanzien van het verschuldigde werknemersdeel in de premie in ieder geval geen onderscheid mag maken naar geslacht of leef- tijd van de individuele werknemer. Dit verbod geldt overigens niet voor het werkgeversdeel in de premie.
Indexatie
Premie
III-C
Bijlage IV-A
Doelstelling
Uitwerking
Opleidingsbeleid
(Artikel 21 van de CAO)
Het opleidingsbeleid gaat uit van de behoeften - huidige en toekomstige - binnen de onderneming en op de arbeidsmarkt en is er op gericht de positie van de werknemer op de arbeidsmarkt (binnen of buiten de onderneming) te behouden en zonodig te versterken.
Organisatieverandering dient bij dit beleid te worden betrokken.
De scholing dient derhalve gericht te worden op:
a. de huidige functie van de werknemer (scholing voor het op peil houden en ver- beteren van de kennis en bekwaamheden van de werknemers nodig voor de ver- vulling van hun functie en zo nodig voor de verbetering daarvan)
b. een mogelijke andere functie in het kader van het loopbaanbeleid (scholing gericht op de ontwikkeling van de werknemer waardoor deze door kan groeien naar een andere functie en/of breder inzetbaar wordt)
c. die werknemers waarvan, rekening houdend met de ontwikkelingen in de ondernemingen zoals voorzien in ondernemingsplannen, te verwachten is dat de werkzaamheden in de komende jaren zullen vervallen of drastisch zullen wij- zigen. Aan hen zal reeds in een vroeg stadium de mogelijkheid geboden worden om zich door functiegerichte of loopbaangerichte scholing op deze veranderin- gen voor te bereiden.
d. extra scholingsinspanning wordt besteed aan werknemers die al langere tijd in dienst zijn en die de afgelopen jaren niet hebben deelgenomen aan scholingsac- tiviteiten, aan werknemers die onvoldoende opleiding hebben ontvangen en aan werknemers die - hoewel hun vooropleiding wel voldoende is - het volgen van onderwijs ontwend zijn.
Mede gezien het belang dat aan scholing wordt gehecht en de brede doelstelling moet scholing in principe openstaan voor alle werknemers.
In het kader van het opleidingsbeleid
- wordt een vorm van belangstellingsregistratie ontwikkeld, waarbij de werkne- mer de mogelijkheid heeft ook eigen ideeën en voorstellen naar voren te bren- gen,
- komt de opleidingsbehoefte, zowel van de kant van de werkgever als van de werknemer, ter sprake in het functioneringsgesprek,
- wordt specifieke aandacht besteed aan de loopbaanmogelijkheden van de oude- re werknemer; daarbij kan worden gedacht aan de ontwikkeling van mentorta- ken en aan de inschakeling van deze oudere werknemers bij het begeleiden en inwerken van nieuw werknemers.
Op basis van deze gegevens stelt de werkgever een algemeen opleidingsplan op, waardoor scholing en opleiding planmatig kunnen worden aangepakt. In dit alge- meen opleidingsplan wordt tevens aangegeven voor welke categorieën werknemers of voor welke afdelingen een extra inspanning moet worden gedaan in het kader van de punten c. en d.
Op basis van dit algemene opleidingsplan wordt gestreefd naar individuele oplei- dingsplannen. Het opleidingsbeleid en het algemene opleidingsplan worden aan de OR ter instemming voorgelegd voorzover de WOR dit voorschrijft. Bij verschil van mening kan de werknemer gebruik maken van de bestaande klachtrechtprocedures.
- De werkgever betaalt de kosten van de opleiding, vergoedt de benodigde leermiddelen en de eventuele reiskosten; bij b. kan de werkgever een terug- betalingsclausule overeenkomen dan wel de terugbetalingsclausule uit de bestaande studiekostenregeling van toepassing verklaren
- De werknemer wordt in principe in staat gesteld aan de opleiding, zoals vermeld onder a. en c., deel te nemen in werktijd. Voor b. en d. zal dit geschieden in nader overleg.
- De opleidingsfaciliteiten zijn ook van toepassing op parttimers;
- Van de werknemer wordt verwacht dat hij optimaal gebruik maakt van de beschikbare voorzieningen.
De werkgever zal losse krachten en uitzendkrachten waar nodig in de gelegenheid stellen deel te nemen aan opleidingen en trainingen die noodzakelijk zijn voor het op peil houden en verbeteren van de kennis en bewaamheden welke nodig zijn voor een goede vervulling van de werkzaamheden. Deze opleidingen kunnen voorzover mogelijk worden gevolgd in werktijd; de daaraan verbonden kosten worden door de werkgever gedragen.
Opleidings- faciliteiten
Losse krachten en uitzend- krachten
Bijlage IV-B
Werktijd
Salariëring
Vakantie
Leerplicht
Vrijwillige arbeid op schooldag
Regeling partieel leerplichtigen
(Artikel 8A lid 5 van de CAO)
a.
Voor een werknemer, die partieel leerplichtig is, geldt dat de in de CAO vastgelegde normale werktijd voor hem naar evenredigheid wordt verminderd met het aantal uren, waarop hij aan de verplichtingen van de leerplicht voldoet, met dien verstan- de, dat hij wekelijks niet langer dan 24 uur werkt.
b.
Over de tijd, waarop een werknemer ter vervulling van zijn wettelijke leerplicht een onderwijsinstelling moet bezoeken, is geen salaris verschuldigd en geldt dat het in de CAO vastgestelde salaris voor hem naar evenredigheid wordt verminderd.
c.
Het aantal in de CAO bepaalde basis-vakantiedagen zal met inachtneming van de relatie, die bestaat tot de normale werktijd van betrokkene, in evenredigheid voor hem worden verminderd.
d.
Op de dag waarop een werknemer een onderwijsinstelling bezoekt of zou hebben moeten bezoeken of van die instelling vakantie geniet, kan hij niet verplicht worden in de onderneming werkzaam te zijn.
e.
In geval een werknemer toch op een van de in die bedoelde dagen vrijwillig arbeid verricht, zal hij daarvoor het normale voor een dag geldende salaris ontvangen (zon- der overwerktoeslag).
Pas als de voor die dag in de onderneming volgens dienstrooster geldende arbeids- tijd wordt overschreden, gaat de dan geldende overwerktoeslag in.
Het werken op een zgn. schooldag of een schoolvakantiedag brengt geen wijziging in het berekende aantal vakantiedagen, zoals bepaald in c.
Bijlage V
Deze bijlage is vervallen
Bijlage VI
Bezwaarlijke omstandigheden
Geen verplichting tot overwerk
Verschuiving zwangerschaps- verlof
Regeling bescherming zwangere werkneemsters
a.
Als er sprake is van bezwaarlijke omstandigheden voor moeder en kind zal de werk- gever desgewenst, voorzover dat redelijkerwijs in zijn vermogen ligt, ander werk en/of andere werkomstandigheden, waaronder zonodig extra rustpauzes, aanbie- den. Bezwaarlijke omstandigheden kunnen onder andere zijn: langdurig staan, veel- vuldig rekken en/of bukken, schokken, temperatuurverwisseling, en/of abnormale hitte of koude, zwaar tillen en verhoogd risico op ongelukken.
Bij verschil van mening en/of onduidelijkheid over de gezondheidsrisico’s kan advies worden ingewonnen bij deskundige instanties of personen, zoals de huisarts, de bedrijfsgezondheidsdienst en de Arbeidsinspectie.
b.
Voorzover dat redelijkerwijs in zijn vermogen ligt, zal de werkgever een zwangere vrouw in de laatste drie maanden van haar zwangerschap niet verplichten tot het ver- richten van overwerk.
c.
Nu de bedrijfsvereniging de mogelijkheid biedt tot verschuiving van het betaalde zwangerschapsverlof, zal de werkgever hieraan desgewenst zijn medewerking ver- lenen.
Bijlage VII Vertegenwoordigers op
provisiebasis
(Regeling van arbeidsvoorwaarden overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, lid 3 van de CAO)
Deze regeling heeft betrekking op werknemers die een volledig dienstverband heb- ben.
Bij een gedeeltelijk dienstverband worden onderstaande arbeidsvoorwaarden naar rato vastgesteld.
Onder een volledig dienstverband wordt verstaan een takenpakket dat wordt opge- dragen aan een werknemer die geacht wordt gedurende de normale arbeidsduur te werken.
Artikel 1
Werknemer is de man of vrouw in volledige of gedeeltelijke dienst van de werk- gever.
Artikel 2
1. De werkgever verplicht zich alle uit deze regeling en de daarop gebaseerde arbeidsovereenkomst voortvloeiende of daarmee samenhangende verplich- tingen te goeder trouw na te komen.
2. De werkgever verplicht zich tijdens de duur van deze regeling generlei actie te voeren of te steunen welke ten doel heeft wijzigingen te brengen in deze rege- ling.
3. De werkgever zal met iedere werknemer schriftelijk een individuele arbeids- overeenkomst aangaan, waarin verwezen wordt naar deze regeling. De werkge- ver zal ervoor zorg dragen dat aan iedere werknemer een exemplaar van deze regeling wordt uitgereikt.
Artikel 3
1. De werknemer is verplicht alle uit deze regeling en de daarop gebaseerde arbeidsovereenkomst voortvloeiende of daarmee samenhangende verplich- tingen te goeder trouw na te komen.
2. De werknemer is gehouden alle hem door of namens de werkgever opgedragen werkzaamheden voorzover deze redelijkerwijs van hem kunnen worden ver- langd, zo goed mogelijk uit te voeren en daarbij alle verstrekte aanwijzingen en voorschriften, ook ten aanzien van tijd en plaats, waarop de werkzaamheden moeten worden verricht, in acht te nemen.
3. De werknemer is gehouden om - indien de werkgever dit nodig acht - tijdelijk ook andere dan zijn gewone dagelijkse werkzaamheden te verrichten, voor zover dit redelijkerwijs van hem verwacht mag worden, doch maximaal gedu- rende zes weken aaneengesloten.
4. De werknemer dient tenminste 14 dagen van tevoren aan de werkgever schrifte- lijk mededeling te doen van door hem te verrichten betaalde arbeid voor derden, het zaken voor eigen rekening doen of het als agent voor derden optreden. Tegen nevenfuncties als hier bedoeld zal de werkgever geen bezwaar maken zolang zij naar het oordeel van de werkgever niet door omvang en/of aard een beletsel drei- gen te vormen om de eigen functie naar behoren te blijven vervullen.
Het is de werknemer, indien de werkgever binnen 14 dagen na mededeling van de werknemer schriftelijk bezwaar heeft gemaakt, niet toegestaan bovenbe- doelde arbeid te verrichten. Het is de werkgever toegestaan aan de toestemming bepaalde voorwaarden te verbinden.
Volledig of gedeeltelijk dienstverband
Werknemer
Algemene ver- plichtingen van de werkgever
Algemene ver- plichtingen van de werknemer
VII
Algemene ver- plichtingen van de vakverenigin- gen
Arbeids- overeenkomst
Zon- en feest- dagen
Bijzonder verlof
Vakantie; salaris
Die werknemer die arbeidsongeschikt wordt als gevolg van niet toegestane arbeid voor derden, verliest elke aanspraak op de in artikel 12 geregelde aanvul- lingen op de wettelijke uitkeringen in geval van arbeidsongeschiktheid.
5. De werknemer is verplicht tot geheimhouding van alles wat hem omtrent het bedrijf van de werkgever bekend is geworden en waaromtrent hem geheimhou- ding is opgelegd of waarvan hij het vertrouwelijke karakter redelijkerwijs kan vermoeden.
Deze verplichting blijft ook na het einde van de arbeidsovereenkomst bestaan.
6. De werknemer dient in geval van beëindiging van de arbeidsovereenkomst de eigendommen van de onderneming bij vertrek in te leveren bij de werkgever.
7. De werknemer dient, wanneer de werkgever zulks wenselijk acht in het per- soonlijk belang van de overige werknemers, een medisch onderzoek of een periodiek herhaald medisch onderzoek te ondergaan.
De kosten van dit medisch onderzoek worden gedragen door de werkgever.
Artikel 4
De algemene verplichtingen van de vakverenigingen zoals vermeld in art. 5 van de CAO zijn onverkort van toepassing op hetgeen in deze bijlage is bepaald.
Artikel 5
Zie artikel 7 van de CAO
Artikel 6
1. Op zon- en feestdagen wordt in de regel niet gewerkt.
2. Onder feestdagen wordt verstaan: Nieuwjaarsdag, 2e Paasdag, Koninginnedag, Hemelvaartsdag, 2e Pinksterdag, 1e en 2e Kerstdag en voorts de dagen welke de overheid tot nationale feestdag verklaart.
3. 5 Mei wordt eenmaal per vijf jaar aangemerkt als een feestdag in de zin van de CAO en wel voor het eerst op 5 mei 2005.
4. Het recht op het garantie-inkomen wordt in deze gevallen niet aangetast.
Artikel 7
Indien de werknemer de bedongen arbeid noodzakelijkerwijs niet heeft kunnen ver- richten in een van de gevallen zoals genoemd in art. 14 van de CAO dan wordt het recht op het garantie-inkomen daardoor niet aangetast.
Artikel 8
Met betrekking tot de vakantierechten is het bepaalde in art. 15 van de CAO van toe- passing met dien verstande dat onder het begrip salaris, zoals vermeld in lid 2a wordt verstaan: het gemiddelde dagloon over het afgelopen vakantiejaar.
Bij de berekening van het gemiddelde dagloon dient rekening gehouden te worden met alle genoten bruto loonbestanddelen over het afgelopen vakantiejaar, uitgezon- derd loon over vakantiedagen, vergoeding voor niet genoten vakantiedagen en één- malige jaarlijkse uitkeringen.
Bij het vaststellen van het gemiddelde dagloon wordt uitgegaan van 260 te werken dagen waarop in mindering wordt gebracht het aantal vakantiedagen waarop de werknemer krachtens art. 15 van de CAO recht heeft.
Artikel 9
1. De beloning van de werknemer geschiedt volgens een door de werkgever te tref- fen provisieregeling met inachtneming van de in deze bijlage geldende bepalin- gen.
2. Onder beloning wordt verstaan: alle bruto loonbestanddelen zoals: salaris, pro- visie, éénmalige jaarlijkse uitkeringen, doorbetaalde vakantiedagen, zieken- gelduitkeringen, aanvullingen op ziekengelduitkeringen gerekend over een periode van 12 maanden met uitzondering van vakantietoeslag.
3. De werknemer die 25 jaar of ouder is en die gedurende 12 maanden daadwerke- lijk bij werkgever werkzaam is geweest heeft recht op een beloning die op jaar- basis tenminste gelijk is aan 12 maal het schaal-salaris genoemd in Bijlage I, schaal VI bij twee schaaltreden van de CAO (garantie-inkomen).
4. De werknemer zoals bedoeld in lid 3 heeft per maand recht op een voorschot dat tenminste gelijk is aan 1/12 van het garantie-inkomen.
Artikel 10
1. Jaarlijks ontvangt de werknemer een vakantietoeslag van 8%.
2. De vakantietoeslag wordt berekend over het totaal van alle bruto loonbestand- delen over het afgelopen vakantiejaar met uitzondering van éénmalige jaarlijk- se uitkeringen.
3. De vakantietoeslag voor de werknemer van 23 jaar en ouder wordt vastgesteld met inachtneming van de minimum vakantietoeslag zoals vermeld in art. 16 lid 3 van de CAO.
4. Indien de werknemer niet gedurende het gehele vakantiejaar in dienst is geweest, wordt de vakantietoeslag naar rato uitgekeerd.
Artikel 11
De werkgever zal aan de werknemer die niet verplicht verzekerd is krachtens de Zie- kenfondswet een bijdrage verstrekken overeenkomstig het bepaalde in art. 17 van de CAO.
Artikel 12
1. In afwijking van het in artikel 7: 629 BW bepaalde zijn, indien een werknemer ten gevolge van aan de werkgever ter kennis gebrachte ziekte of ongeval niet in staat is de bedongen arbeid te verrichten, uitsluitend de bepalingen van de Wet Uitbreiding Loondoorbetalingsverplichting bij Ziekte (WULBZ) en voor zover van toepassing de Ziektewet (ZW), de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsver- zekering (WAO) en de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ) en de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten (Wajong) van toepassing onverminderd het in artikel 6.5 (slot) van de CAO bepaalde.
2. Gedurende de eerste 52 weken ziekte in de zin van de WULBZ zal de werkgever het garantie inkomen doorbetalen. Indien de werkgever de aangifte, bedoeld in artikel 38 lid 1 van de ZW later doet dan in dat artikel is voorgeschreven, wordt de termijn van 52 weken met de duur van de vertraging verlengd.
3. Na beëindiging van de loondoorbetalingsverplichting wordt - bij arbeidsonge- schiktheid - de uitkering krachtens de WAZ/Wajong en de WAO gedurende het tweede jaar van arbeidsongeschiktheid aangevuld tot 100% van het voor de werknemer krachtens de WAZ/Wajong en de WAO geldende uitkeringsdag- loon.
VII
Beloning: garan- tie-inkomen; maandelijks voorschot
Vakantietoeslag
Bijdrage premie ziektekosten- verzekering
Arbeidsonge- schiktheid door ziekte en ongeval
VII
Arbeidsongeschikt- heidsvoorziening
Uitkering bij overlij- den
Regeling Vrijwillig Vervroegde Uittre- ding
Pensioenvoor- ziening
4.a. Bij afwisselende perioden van gehele en gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid worden in totaal maximaal gedurende een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de aanvang van de arbeidsongeschiktheid, aanvullende uitkeringen ver- leend overeenkomstig het bepaalde in lid 2. Bij tussentijdse wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage danwel een onderbreking van de arbeidson- geschiktheidsuitkering korter dan een maand vangt de aanvullingstermijn der- halve niet opnieuw aan.
4.b. Indien na een onderbreking van de arbeidsongeschiktheid de WAZ/Wajong en de WAO-uitkering door de bedrijfsvereniging wordt heropend en als voortzet- ting van de ingetrokken uitkering wordt beschouwd, dan vangt de aanvullings- termijn niet opnieuw aan.
Artikel 12A
Van toepassing is de Regeling Arbeidsongeschiktheidsvoorziening zoals vastge- steld in artikel 18A van de CAO.
Artikel 13
Bij overlijden van de werknemer geldt het bepaalde in artikel 19 van de CAO, met dien verstande dat onder laatstelijk genoten salaris wordt verstaan: het gemiddelde maandinkomen berekend over alle bruto loonbestanddelen gedurende de 12 maan- den voorafgaand aan de maand van overlijden.
Artikel 14
Van toepassing is de Regeling Vrijwillig Vervroegde Uittreding zoals vastgesteld krachtens artikel 20 van de CAO met dien verstande dat onder bijdrageplichtig loon- en uitkeringsgrondslag wordt verstaan het garantie-inkomen.
Artikel 15
De werkgever zal een passende (pre)pensioenvoorziening treffen in de geest van de minimum(pre)pensioenvoorwaarden, zoals geregeld in Bijlage III van deze CAO.
Bijlage VIII Regeling bij reorganisaties,
fusies en liquidaties
Werknemers worden geconfronteerd met kwantitatieve en kwalitatieve aanpassin- gen van de organisatie en van het personeelsbestand. ‘Life-time employment’, in de zin van één en dezelfde functie op één en dezelfde werkplek, is een gedateerd ver- schijnsel geworden. Een alternatief kan worden gevonden in ‘Life-time employabi- lity’: het vermogen van de werknemer om nu, op korte termijn en op lange termijn, functies te kunnen (blijven) vervullen, op een zodanige manier dat zijn werkzeker- heid toeneemt c.q. groot blijft, primair binnen de eigen organisatie, maar ook daar buiten.
Het gaat erom dat men in staat is in verschillende vakgebieden en op meerdere niveaus te werken, dat men bereid en in staat is steeds weer nieuwe kennis en vaar- digheden te verwerven en dat men veranderingen positief tegemoet treedt en bereid is geografisch mobiel te zijn.
Employability vraagt van de werknemer om in zichzelf te investeren (tijd, geld, moeite) en het vraagt van de werkgever om in de werknemer te investeren (tijd, geld, moeite).
Bij toekomstige fusies, reorganisaties en liquidaties is de werkgever verplicht in overleg te treden met de vakorganisaties en het intern vertegenwoordigend overleg over een gestructureerde herschikking van de personele bezetting. Daarbij komen zaken aan de orde als: wijziging van functie-inhoud, de functie komt te vervallen, interne herplaatsing, herplaatsing naar een ander concernonderdeel, acceptatie van een externe functie en ontslag. Het beleid dient er daarbij op gericht te zijn om, uit- gaande van de employability van de betrokken werknemer, de verandering zo klein mogelijk te doen zijn:
- een gelijksoortige prevaleert boven een ongelijksoortige functie
- een gelijkwaardige prevaleert boven een functie van een duidelijk lager niveau
- herplaatsing binnen de eigen onderneming prevaleert boven overplaatsing naar een ander concernonderdeel in een andere vestigingsplaats
- overplaatsing binnen het concern prevaleert boven het aanvaarden van een werkkring elders
- werk prevaleert boven WW plus tijdelijke aanvulling.
Onderdeel A Sociaal beleidskader bij fusies en reorganisaties
Artikel 1
Het Sociaal Beleidskader als bedoeld in artikel 4B van de CAO is van toepassing op de werknemers wier arbeidsplaats tengevolge van de reorganisatie, fusie of liquida- tie komt te vervallen, dan wel wier functie tengevolge hiervan een ingrijpende wij- ziging ondergaat.
Inleiding
Werkingssfeer
VIII
Uitgangspunten
Het Sociaal Beleidskader is niet van toepassing op:
- de werknemers in proeftijd;
- de werknemer die heeft opgezegd voordat de directie definitief een besluit omtrent de voorgenomen maatregel heeft genomen, tenzij het duidelijk is dat de opzegging verband houdt met deze reorganisatie en het initiatief hiertoe bij de werkgever lag;
- de werknemers die ontslagen worden wegens een dringende reden in de zin van artikel 7:678 BW;
- de werknemers die ten tijde van ten uitvoerlegging van dit plan VUT- dan wel pensioengerechtigd zijn/worden, dan wel deel kunnen nemen aan een éénmali- ge VUT-regeling.
Artikel 2
1. De werknemers kunnen geconfronteerd worden met een ingrijpende wijziging van de functie of met een opheffing van de functie. Ook overplaatsing kan aan de orde zijn. Het streven is om werknemers zoveel mogelijk binnen de onderne- ming, dan wel het concern een alternatieve functie aan te bieden. De werkgever zal het nodige aan interne en externe arbeidsbemiddeling doen, rekening hou- dend met de capaciteit van de werknemers. De wijze waarop deze arbeidsbe- middeling zal plaatsvinden wordt vastgelegd in een procedure. Deze procedure en de daarbij behorende beroepsprocedure wordt ter hand gesteld van de werk- nemer en het vertegenwoordigend overleg.
2. Bij het zoeken naar alternatieven zal het uitgangspunt zijn dat werknemers pri- mair binnen de eigen onderneming werkzaam blijven in hetzelfde vakgebied en op gelijkwaardig niveau, dan wel in een gelijkwaardige functie in een ander werkgebied. Hierbij dient echter wel in aanmerking te worden genomen dat deze werknemers met een wijziging van de functie-inhoud of vestigingsplaats kunnen worden geconfronteerd. Als dit niet slaagt, zal gezocht worden naar mogelijkheden tot herplaatsing binnen de eigen onderneming in een functie op een lager niveau in het zelfde vakgebied, of in een ander vakgebied.
3. Voor werknemers die hun arbeidsplaats verliezen en bij de eigen onderneming niet herplaatst kunnen worden, zal op dezelfde wijze als hierboven sub 2 is aan- gegeven, gezocht woren naar een alternatieve functie buiten de eigen onderne- ming, maar binnen het concern.
4. Als er geen mogelijkheden tot herplaatsing blijken te zijn binnen de eigen onderneming of het concern, zal gezocht worden naar een passende functie bui- ten het concern.
5. Betrokken werknemers worden in de gelegenheid gesteld om zich bij-/her- of om te scholen, indien dat noodzakelijk is voor de vervulling van een aangebo- den functie. Daarbij kan worden aangesloten bij het gevoerde opleidingsbeleid.
6. Er zal gezocht worden naar alternatieve functies voor de betrokken werkne- mers. Als uiteindelijk blijkt dat er geen concreet uitzicht is op een alternatieve functie, zal de werkgever een ontslagvergunning aanvragen bij het RBA, dan wel een procedure tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst starten bij de Kantonrechter.
7. Van de betrokken werknemers wordt verwacht dat zij optimaal gebruik maken van de hen geboden ondersteuning, begeleiding en bemiddeling en dat zij ook overigens al het mogelijke ondernemen om een andere functie of betrekking te verwerven. Indien een betrokken werknemer weigert op een redelijk aanbod in te gaan, zal gedwongen ontslag volgen. Het Sociaal Beleidskader is dan niet van toepassing.
Artikel 3
De wijze waarop arbeidsbemiddeling bij concerngebonden ondernemingen plaats-
Bijzondere
VIII
vindt wordt vastgelegd in een procedure die tenminste de volgende bepalingen bevat:
1. De werkgever draagt er zorg voor dat de werknemers wier arbeidsplaats c.q. wier functie inhoudelijk ingrijpend wordt gewijzigd, op een zo vroeg mogelijk tijdstip worden geïnformeerd.
2. De werkgever is er verantwoordelijk voor dat deze werknemers geregistreerd worden bij de instantie die belast is met interne en externe arbeidsbemiddeling.
3. Door of namens de directie wordt met elke werknemer die zijn functie verliest overleg gevoerd over de :
- wensen van de werknemer ten aanzien van vervangende functies
- vacatures die mogelijk geschikt zijn
- consequenties die met de vervulling van een aangeboden functie samen- hangen.
4. De duur van de arbeidsbemiddeling is situationeel bepaald.
5. De bemiddeling is erop gericht voor betrokkene de mogelijkheden van vervan- gende werkgelegeheid te onderzoeken en daartoe te bemiddelen, uitgaande van zijn werkervaring, kennis, aanleg en vaardigheden.
6. Gedurende de periode dat de werknemer wordt bemiddeld kan hij gedetacheerd worden bij andere ondernemingen van het concern. De betrokken werknemer is verplicht hieraan zijn medewerking te geven, terzij er sprake is van een onrede- lijk aanbod.
7. Indien de werknemer meent een aangeboden functie te moeten afwijzen, dient hij dit binnen twee weken nadat hem de functie schriftelijk is aangeboden, onder opgave van redenen schriftelijk ter kennis te brengen van de werkgever.
8. Indien de werkgever vindt dat voor de afwijzing gegronde redenen zijn, zal getracht worden de werknemer een andere passende functie aan te bieden.
9. Indien de werkgever van oordeel is dat voor de afwijzing van een aangeboden functie geen gegronde redenen zijn en de werkgever de betrokken werknemer niet van de juistheid van deze mening kan overtuigen, kan de werknemer zich wenden tot een in te stellen begeleidingscommissie. De commissie zal binnen twee weken een oordeel uitspreken over de afwijzing van de functie en over de validiteit van de redenen die aan de afwijzing ten grondslag liggen. Indien de commissie van oordeel is dat voor de afwijzing van de functie onvoldoende gegronde redenen zijn, krijgt de werknemer gedurende één week de gelegen- heid de aangeboden functie alsnog te aanvaarden. Als betrokkene die functie dan evenmin aanvaardt, zal gedwongen ontslag onvermijdelijk zijn en zijn de bepalingen van het Sociaal Beleidskader op de werknemer niet van toepassing. Indien de Commissie van oordeel is dat de afwijzing van de aangeboden functie door de werknemer wèl op gegronde redenen steunt, geldt weer de procedure zoals hierboven omschreven.
10. Indien de afwijzing van een aangeboden functie naar de mening van de werkge- ver om gegronde redenen plaatsvindt en bovendien blijkt dat in het concern geen andere passende functie aangeboden kan worden en ook buiten het concern geen zicht is op een andere functie, zal gedwongen ontslag onvermijdelijk zijn. In dat geval is de afvloeiingsregeling uit dit Sociaal Beleidskader van toepas- sing, met dien verstande dat voor betrokkene de bemiddelingsactiviteiten zullen voortduren gedurende de ontslagprocedure, de opzegtermijn en de in het Soci- aal Beleidskader geregelde aanvullingsperiode.
afspraken m.b.t. arbeidsbemidde- ling
VIII
Herplaatsing
Ontslag
Inschaling bij lager ingedeelde functies binnen de eigen onder- neming
Artikel 4
Het Sociaal Beleidskader, inhoudende maatregelen en voorzieningen terzake van herplaatsing binnen een uitgeverijbedrijf of binnen een tot een concern behorende groep uitgeverijbedrijven, dient tenminste aan het het volgende te beantwoorden:
– voldoen aan het gestelde in deze Bijlage VIII-A
– geen nadelig salarisverschil, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 6 en 7 van deze Bijlage.
– geen proeftijd,
– behoud van anciënniteit voor pensioen (mits binnen dezelfde pensioenrege- ling), jubileum, opzegtermijn etc.,
– tegemoetkoming in eventuele verhuiskosten,
– voor zover mogelijk voortzetting van eventuele ziektekostenverzekering, pen- sioenverzekering, studiekostenregeling etc.,
– een regeling met betrekking tot eventueel benodigde om-, her- en bijscholing,
– regelingen t.a.v. eventuele geldleningen, hypotheken, spaartegoeden, fondsen, gratificaties.
Artikel 5
Het Sociaal Beleidskader, inhoudende maatregelen en voorzieningen terzake van ontslag, dient tenminste het volgende te omvatten:
– een afvloeiingsregeling conform het gestelde in Bijlage VIII-B van deze CAO,
– verlof voor sollicitatie,
– vergoeding van reiskosten, gemaakt in verband met sollicitatiebezoeken, indien en voorzover deze niet uit andere hoofde worden vergoed,
– de werknemer wijzen op de verplichting zich als werkzoekende in te schrijven bij het RBA,
– regeling voor beëindiging leningen en beëindiging studiekostenvergoeding,
– naleving van de Wet Melding Collectief Ontslag,
– opheffing van eventuele concurrentiebedingen.
Artikel 6
1. Werknemers die als gevolg van de tenuitvoerlegging van besluiten zoals bedoeld in dit artikel, in een lager ingedeelde functie binnen de eigen onderne- ming worden geplaatst, worden met ingang van de eerstvolgende betalingspe- riode in de met de lager ingedeelde functie overeenkomende salarisschaal inge- deeld.
2. De werknemer wordt ingeschaald in de nieuw voor hem geldende salarisschaal, voor zover mogelijk met behoud van het oorspronkelijke salaris.
3. Indien het oorspronkelijk salaris hoger is dan het maximum van de nieuwe schaal, wordt het meerdere omgezet in een garantietoeslag. De garantietoeslag wordt meegeteld bij de bepaling van de pensioengrondslag, de vakantietoeslag, de VUT-premiegrondslag, premie Arbeidsongeschiktheidsvoorziening en de gratificatie of dergelijke.
4. Voor werknemers voor wie de bovenbedoelde lagere inschaling plaatsvindt vòòr 1 januari 2004 geldt dat deze garantietoeslag niet wordt afgebouwd en niet wordt geïndexeerd met de jaarlijkse structurele loonsverbeteringen ingevolge deze CAO.
5. Voor werknemers voor wie de bovenbedoelde lagere inschaling plaatsvindt met ingang van of na 1 januari 2004 geldt dat deze garantietoeslag niet wordt afge- bouwd en wordt geïndexeerd met de jaarlijkse structurele loonsverbeteringen
ingevolge deze CAO. Deze bepaling geldt ook voor werknemers met wie voor 1 januari 2004 reeds afspraken waren gemaakt over garantietoeslag op grond van de toen geldende bepalingen, maar waarvan de garantietoeslag pas ingaat met ingang van of na 1 januari 2004.6. Indien de werknemer later geplaatst wordt in een functie op het niveau dat hij voordien uitoefende, vervalt de garan- tie toeslag.
Indien de werknemer later geplaatst wordt in een functie op het niveau gelegen tussen het niveau van de functie die hij oorspronkelijk uitoefende en het niveau van de functie waarin hij werd geplaatst, wordt de garantietoeslag herzien.
Artikel 7
Indien de herplaatsing wordt gerealiseerd buiten de eigen onderneming, maar bin- nen een tot hetzelfde concern behorend uitgeverijbedrijf, wordt bovengenoemde garantietoeslag door de ex-werkgever afgekocht door een bedrag ineens uit te keren (contante waarde van 4% rente cumulatief). Deze afkoop vindt niet plaats indien de nieuwe werkgever bereid is de garantietoeslag over te nemen
Onderdeel B Afvloeiingsregeling in geval van reorganisatie e.d.
Artikel 1
In geval van ontslag als gevolg van de tenuitvoerlegging van een besluit zoals bedoeld in art. 4A lid 1 van de CAO kan de werknemer met wie de arbeidsovereen- komst wordt beëindigd, aanspraak maken op de volgende voorzieningen:
1. De werknemer die wordt ontslagen en daarna een uitkering geniet krachtens de werkloosheidswet, komt gedurende een bepaalde periode in aanmerking voor een bruto aanvulling op de wettelijke uitkering.
2. De aanvulling wordt vastgesteld op een zodanig bruto bedrag dat de som van de bruto werkloosheidsuitkering inclusief vakantietoeslag en de bruto aanvulling gelijk is aan 80% van het laatstverdiende bruto salaris, inclusief vakantietoe- slag.
3. Het bruto aanvullingsbedrag wordt eenmalig, op het moment van ontslag vast- gesteld en blijft gedurende de van toepassing zijnde aanvullingsperiode onge- wijzigd.
De vastgestelde loonaanvullingen op grond van artikel 1 lid 1 van Bijlage VIII, Onderdeel B, worden eerst toepasselijk en komen eerst tot uitvoering op het moment dat de uitkering krachtens de werkloosheidswet is ingegaan.
Toelichting
De aanvang van de uitbetaling van de loonaanvullingen kan dus ook plaatsvinden pas na afloop van een periode waarin de werknemer een uitkering krachtens de Ziektewet genoot omdat hij wegens ziekte niet beschikbaar was voor de arbeidsmarkt
4. De bruto aanvulling wordt uitgekeerd onder aftrek van de op dergelijke betalin- gen van toepassing zijnde wettelijke inhoudingen.
De werkgever dient voor het geval waarin de loonaanvullingsuitkering nog niet direct aansluitend aan het ontslag ingaat, een voorziening te treffen en alsnog tot loonaanvulling over te gaan op het moment dat de werkloosheidsuitkering voor de ex-werknemer ingaat.
VIII
Inschaling bij lager ingedeelde functies buiten de eigen onder- neming
Aanvulling op de werkloosheids- uitkering
VIII
Duur van de aan-
Artikel 2
1. De aanvulling wordt uitgekeerd gedurende de onderstaande periode:
vulling voor | tot 30 jaar – 6 | maanden | |
werknemers tot | 30 | t/m 34 jaar – 9 | maanden |
en met 56 jaar | 35 | t/m 39 jaar – 12 | maanden |
40 | t/m 44 jaar – 18 | maanden | |
45 | t/m 49 jaar – 21 | maanden | |
50 | t/m 54 jaar – 30 | maanden | |
55 | en 56 jaar – 36 | maanden |
2. De werknemer, die op het moment van ontslag niet ouder is dan 56 jaar en tien jaar of langer in dienst is van de werkgever, ontvangt in afwijking van het bepaalde in lid 1 van dit artikel van de werkgever deze aanvulling gedurende de periode waarin recht bestaat op de loongerelateerde werkloosheidsuitkering.
3. Bij de vaststelling van de leeftijdscategorie geldt de leeftijd van de werknemer op het moment van ontslag.
4. De aanvullingsperiode vangt aan op de eerste dag na het beëindigen van de arbeidsovereenkomst en eindigt na het verstrijken van de hierboven genoemde periode of zoveel eerder als de loongerelateerde werkloosheidsuitkering wordt gestaakt.
Duur van de aan- vulling voor werknemers van 57 jaar en ouder
Kapitaal- uitkering
Artikel 3
1. Werknemers van 57 jaar en ouder die wegens reorganisatie in aanmerking komen voor een uitkering krachtens de Werkloosheidswet, ontvangen van de (ex) werkgever de aanvulling tot aan de de VUT-gerechtigde leeftijd. Vanaf de VUT-gerechtigde leeftijd bestaat de mogelijkheid vervroegd uit te treden. Indien vervroegde uittreding niet mogelijk is op grond van het niet voldoen aan het zgn. 10-dienstjaren criterium behoudt de (ex) werknemer recht op de deze aanvulling tot aan het moment dat hij/zij VUT-gerechtigd wordt dan wel de 65- jarige leeftijd bereikt.
2. Werknemers van 57 jaar en ouder die niet vóór het einde van de periode van loongerelateerde uitkering gebruik kunnen maken van de mogelijkheid ver- vroegd uit te treden, hebben aanspraak op een kapitaaluitkering..
3. De hoogte van deze bruto kapitaaluitkering is gelijk aan de contante waarde van het bruto bedrag behorende bij 80% van het laatstgenoten bruto salaris inclusief vakantietoeslag verminderd met het bruto minimumloon inclusief vakantietoe- slag, berekend over de maanden waarop de werknemer krachtens de Werkloos- heidswet recht heeft op een aan het minimumloon gerelateerde uitkering. Indien aantoonbaar kan worden vastgesteld dat werknemer een “twee-verdie- ner” is, is de hoogte van de bruto kapitaaluitkering gelijk aan de contante waar- de van het bruto bedrag behorende bij 80% van het laatstgenoten xxxxx xxxxxxx inclusief vakantietoeslag verminderd met de bruto vervolguitkering ingevolge de Werkloosheidswet.
Indien de werknemer een alleenstaande ouder is die recht heeft op kinderbijslag voor een kind jonger dan 18 jaar, dan is de hoogte van de bruto kapitaaluitkering gelijk aan de contante waarde van het bruto bedrag behorende bij 80% van het laatstgenoten bruto salaris inclusief vakantiegeld verminderd met een bedrag gelijk aan 90% van het bruto minimumloon.
4. De contante waardeberekening geschiedt op basis van een rekenrente van 4% cumulatief, gedurende de periode van de loongerelateerde werkloosheidsuitke- ring.
5. De bruto kapitaaluitkering wordt uitbetaald onder aftrek van de op dergelijke betalingen van toepassing zijnde wettelijke inhoudingen.
Artikel 4
De door de werkgever in acht te nemen minimum opzegtermijn bedraagt voor werk- nemers van 30 tot 45 jaar 2 maanden, en voor werknemers van 45 jaar en ouder 3 maanden.
Artikel 5
1. Indien de werknemer in aanmerking komt voor een pensioenbijdrage krachtens de Wet Fonds Voorheffing Pensioenverzekering zal deelname aan de pensioen- regeling op basis van de pensioengrondslag bij het einde van de arbeidsover- eenkomst onder geldende voorwaarden worden voortgezet zolang recht bestaat op de bijdrage uit het Fonds.
NB. Partijen bevelen aan om, in geval de ex-werknemers in aanmerking kunnen komen voor een pensioenbijdrage krachtens de Wet Fonds Voorheffing Pen- sioenverzekering, daarvan gebruik te maken. Tevens bevelen partijen aan om, indien daarvan gebruik wordt gemaakt, de daardoor ontstane premiebesparing aan te wenden ten gunste van betrokken ex-werknemers.
2. Indien en voorzover de werknemer niet in aanmerking komt voor een pensioen- bijdrage krachtens de Wet Fonds Voorheffing Pensioenverzekering zal deelna- me aan de pensioenregeling op basis van de pensioengrondslag bij het einde van de arbeidsovereenkomst onder de geldende voorwaarden worden voortgezet, met dien verstande dat:
– voor werknemers jonger dan 57 jaar de voortzetting slechts plaatsvindt gedurende de aanvullingsperiode zoals vermeld in art. 2 van deze bijlage
– voor de werknemers van 57 jaar en ouder de voortzetting zal plaatsvinden tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
3. Voortzetting van deelname aan de pensioenregeling door werknemers die op of na de 57-jarige leeftijd werkloos zijn geworden ingevolge een reorganisatie krachtens artikel 4A van de CAO en die aansluitend vervroegd uittreden, geschiedt gedurende de WW- en VUT-periode als ware de arbeidsovereenkomst niet geëindigd.
4. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid bestaat de mogelijkheid de deel- neming gedurende de WW- en VUT-periode voort te zetten op basis van de pen- sioengrondslag bij het einde van de arbeidsovereenkomst tot aan het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd mits de pensioengrondslag wordt geïn- dexeerd.
Artikel 6
De werknemer die op het moment van ontslag niet verplicht was verzekerd krach- tens de Ziekenfondswet kan gedurende de aanvullingsperiode zoals vermeld in arti- kel 2 van deze bijlage, aan de ziektekostenverzekering die op hem van toepassing was blijven deelnemen. Gedurende die periode komt hij in aanmerking voor de gebruikelijke compensatie in de premie van de zijde van de werkgever.
Artikel 7
Wanneer de werknemer, aan wie door de werkgever is meegedeeld dat zijn arbeids- plaats zal vervallen een andere werkkring buiten de onderneming c.q. het concern vindt en de arbeidsovereenkomst met de werkgever wenst te beëindigen, heeft hij recht op:
VIII
Minimum opzegtermijn
Voortzetting - pensioenregeling
Voortzetting vrij- willige ziektekos- tenverzekering
Vertrekpremie
VIII
Aanvulling op lager salaris
- de helft van het salaris over de opzegtermijn die de werkgever ten opzichte van hem in acht zou moeten nemen, of indien de werknemer reeds door de werkge- ver is opgezegd:
- de helft van het salaris over de resterende opzegtermijn.
Artikel 8
De werknemer die wegens het vervallen van zijn functie buiten het bedrijf c.q. con- cern een werkkring aanvaardt tegen een lager salaris, komt - voorzover hiervoor geen wettelijke voorzieningen bestaan - gedurende de periode als genoemd in arti- kel 2 van deze bijlage in aanmerking voor een aanvulling tot het laatst verdiende bruto salaris, echter tot ten hoogste het bedrag aan xxxxx aanvullingen dat de werk- nemer zou hebben ontvangen indien artikel 1 van deze bijlage op hem van toepas- sing zou zijn. Deze uitkering is slechts verschuldigd indien tijdig deugdelijke loon- specificaties worden overgelegd.
Bijlage IX Reglement van de Stichting
Vrijwillig Vervroegd Uittreden Boeken- en Tijdschriftuitgeverij- bedrijf m.i.v. 1 januari 2001
(Artikel 20 van de CAO)
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
In dit reglement wordt verstaan onder:
a.
Regeling: de regeling vrijwillig vervroegd uittreden zoals overeengekomen bij de CAO voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf, artikel 20, resp. de CAO voor Vaktijdschriftjournalisten, artikel 19, zoals deze regeling thans luidt of in de toekomst zal ko-men te luiden.
b.
Stichting: de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Boeken- en Tijdschriftuitge- verijbedrijf, gevestigd te Amsterdam.
c.
Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf: de ondernemingen die gehouden zijn de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf toe te passen, alsmede aanverwante en dienstverlenende ondernemingen welke door het bestuur van de Stichting worden geacht hiermede te zijn gelijkgesteld.
d.
CAO: de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeve- rijbedrijf , dan wel de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor Vaktijdschriftjourna- listen.
e.
Werkgever: de werkgever in de zin van de CAO.
f.
Werknemer: de werknemer op wie de CAO van toepassing is, dan wel de werknemer die op grond van een arbeidsovereenkomst in dienst is van bovengenoemde gelijk- gestelde ondernemingen, alsmede directeuren en adjunct-directeuren en/of direc- teuren-hoofdredacteuren en uitgevers/hoofdredacteuren in dienst van ondernemin- gen die gehouden zijn de CAO toe te passen of van bovengenoemde gelijkge-stelde ondernemingen, mits de betreffende onderne-ming voor zijn directeuren en adjunct- directeuren en/of directeuren/hoofdredacteuren als zodanig collectief bij de Stich- ting is aangesloten.
g.
Arbeidsovereenkomst: een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7: 610 van het Burgerlijk Wetboek.
Begrips- bepalingen
Regeling
Stichting
Boeken- en Tijdschrift- uitgeverijbedrijf
CAO
Werkgever
Werknemer
Arbeids- overeenkomst
IX
Free-lance werkzaamheden
Werkloze werknemer
Deelnemer
Administrateur
SV-uitkering
Prepensioen- regeling
Prepensioen- uitkering
Peildatum
Einde arbeids- overeenkomst
Verplichting tot opgave van gegevens
h.
Free-lance werkzaamheden: werkzaamheden die worden verricht op grond van een overeenkomst van opdracht.
i.
Werkloze werknemer: de ex-werknemer die in aanmerking komt voor een ww-uit- kering als gevolg van een reorganisatie in de zin van de CAO.
j.
Deelnemer: degene van wie het verzoek om aan de regeling te mogen deelnemen door de Stichting is ingewilligd.
k.
Administrateur: een door de Stichting aangestelde functionaris of instelling die belast is met de uitvoering van dit reglement.
l.
SV-uitkering: een uitkering krachtens de ZW, WAO/Wajong/WAZ, WW of IOAW, dan wel een combinatie van genoemde uitkeringen, één en ander eventueel aange- vuld met (een) uitkering(en) ingevolge de toeslagenwet, een aanvullende op onder- nemings- of bedrijfstakniveau afgesloten collectieve arbeidsongeschiktheidsverze- kering (zoals een zogenaamde WAO-gat verzekering), dan wel (een) vergelijkbare uitkering(en) op grond van een vrijwillige op ondernemings- of bedrijfstakniveau afgesloten collectieve verzekering, zulks ter beoordeling van het bestuur van de Stichting.
m.
Prepensioenregeling: de door de werkgever getroffen prepensioenregeling ter uit- voering van de minimum prepensioenvoorwaarden zoals die luiden of in de toe- komst zullen komen te luiden in de CAO.
n.
Prepensioenuitkering: de uitkering die de deelnemer verkrijgt of zou verkrijgen als hij aan de prepensioenregeling deelneemt of zou hebben deelgenomen.
o.
Peildatum: de datum waarop overeenkomstig de prepensioenregeling voor de deel- nemer de prepensioengrondslag wordt vastgesteld.
Artikel 2
Bij de aanvang van de vervroegde uittreding eindigt de arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer.
Artikel 3
De werknemer, die een verzoek tot vervroegde uittreding indient en zijn werkgever zijn verplicht de door de administrateur voor de behandeling van de aanvrage beno- digde gegevens te verstrekken. De werknemer, die een uitkering ingevolge de rege- ling geniet, is verplicht om aan de administrateur opgave te doen van die gegevens die de administrateur voor de uitvoering van dit reglement behoeft.
Artikel 4
1. De directeuren en adjunct-directeuren en/of directeuren/hoofdredacteuren en uitgevers/hoofdredacteuren van de aangesloten werkgever worden tot de rege- ling toegelaten als ze per onderneming collectief bij de Stichting zijn aangemeld. De collectieve aanmelding is slechts mogelijk indien de aanmelding plaats- vindt binnen 3 maanden nadat de aansluiting van de werkgever gerealiseerd is. Bedoelde collectieve aanmelding werkt terug tot de aansluitingsdatum.
2. De in het eerste lid bedoelde werkgevers die hun directeuren en adjunct-direc- teuren en/of directeuren/hoofdredacteuren en uitgevers/hoofdredacteuren col- lectief hebben aangemeld zijn gehouden, de directeuren en adjunct-directeuren die na de in het eerste lid bedoelde aanmelding worden benoemd, respectieve- lijk van wie de benoeming wordt beëindigd, voor toelating, respectievelijk voor uitschrijving bij de Stichting aan te melden.
HOOFDSTUK 2 FINANCIERING
Artikel 5
1. In dit artikel wordt verstaan onder de bijdragegrondslag: het vaste bruto jaarsa- laris, inclusief een eventuele via de werkgever uitbetaalde ZW/WAO-uitkering, een aanvulling ZW/WAO of een vergelijkbare uitkering op grond van een vrij- willige verzekering en inclusief vaste toeslagen die periodiek worden uitbe- taald, verhoogd met de vakantietoeslag.
2. a. De werkgever is voor zijn werknemer een bijdrage aan de Stichting ver- schuldigd.
b. De bijdrage, bedoeld onder a, bestaat uit een bijdragedeel dat geheven wordt ten behoeve van de basis-uitkering en een bijdragedeel dat geheven wordt ten behoeve van de aanvullingsuitkering.
c. Beide bijdragedelen worden uitgedrukt in een door CAO-partijen, na advies van het bestuur van de Stichting, vastgesteld percentage over de bij- dragegrondslag.
d. Het bijdragedeel ten behoeve van de basis-uitkering wordt geheven over ten hoogste € 17.849,44. Het bijdragedeel ten behoeve van de aanvul- lingsuitkering wordt geheven over ten hoogste 1,5 x het WAO dagloon op jaarbasis uitgaande van 261 dagen;
e. In afwijking van het vermelde in lid 1 wordt ten aanzien van de werknemer belast met colporteurs- en acquisitiewerkzaamheden van wie de beloning voor een belangrijk deel uit provisie bestaat als bijdragegrondslag gebruikt: het garantie-inkomen bedoeld bedoeld in artikel 9, lid 3 van Bij- lage VII van de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf, vermeerderd met de vakantietoeslag.
f. Indien een werknemer een arbeidsovereenkomst voor minder dan de nor- maal bij de werkgever geldende wekelijkse arbeidsduur heeft, wordt de bijdragegrondslag herrekend naar een bijdragegrondslag op basis van een voltijd arbeidsovereenkomst. Vervolgens wordt de aldus berekende bij- dragegrondslag, met inachtneming van het maximum, vermenigvuldigd met het deeltijdpercentage. Het deeltijdpercentage wordt vastgesteld naar de verhouding tussen de overeengekomen en de normale wekelijkse arbeidsduur, waarbij de teller wordt gevormd door het overeengekomen aantal wekelijkse uren en de noemer door de normale wekelijkse uren.
IX
Aanmelding van directeuren en adjunct-directeu- ren
Vaststelling en betaling van de bijdrage
IX 3. a. De werkgever is een voorschot op de in het tweede lid bedoelde bijdrage
aan de Stichting verschuldigd. De hoogte en wijze van bepaling van dit voorschot wordt door CAO-partijen na advies van het bestuur van de Stich- ting vastgesteld.
b. Het werknemersdeel in de in het tweede lid bedoelde bijdrage bedraagt 50%. Het werknemersdeel wordt door de werkgever ingehouden op het salaris van de werknemer.
4. a. De in het tweede lid bedoelde bijdrage is verschuldigd tot de 61-jarige leef- tijd van de werknemer.
b. Indien een werknemer voor het bereiken van de 61-jarige leeftijd deel- neemt aan de regeling, blijft de in het tweede lid bedoelde bijdrage ver- schuldigd totdat hij de 61-jarige leeftijd bereikt. De in dit onderdeel bedoelde deelnemer is gehouden het werknemersdeel in de bijdrage af te dragen aan zijn laatste werkgever. De bijdragegrondslag die gold onmid- dellijk voor het tijdstip van deelneming, is bepalend voor de vaststelling van de bijdrage. De in de vorige volzin bedoelde bijdragegrondslag dient te worden verhoogd met de algemene loonsverhogingen ingevolge de voor betrokken deelnemer geldende CAO, die hij zou hebben ontvangen als hij niet voor de 61-jarige leeftijd zou hebben deelgenomen.
5. De werkgever is verplicht op de tijdstippen, op de wijze en over de tijdvakken als door de Stichting bepaald, de gegevens te verstrekken die de Stichting nodig heeft om de door de werkgever volgens het tweede lid verschuldigde bijdrage of voorschot vast te stellen. Als de werkgever niet of niet tijdig aan deze verplich- ting voldoet, is het bestuur bevoegd de verschuldigde bijdrage of het voorschot naar beste weten vast te stellen. De kosten van het vergaren en verstrekken van de door de Stichting gewenste gegevens komen voor rekening van de werkge- ver.
6. De werkgever is verplicht de bijdrage te voldoen binnen 14 dagen na de dagte- kening van de desbetreffende nota van de Stichting. Bij niet tijdige betaling van de voorschottermijn wordt tevens het gehele resterende bedrag van de voor- schotnota direct opeisbaar.
7. Bij niet-tijdige betaling van de verschuldigde bijdrage of de verschuldigde voor- schotbijdrage is de werkgever door het enkele verloop van de termijn in ver- zuim. De Stichting is dan bevoegd te vorderen:
- rente over het verschuldigde bedrag vanaf de dag volgend op de dag dat het verschuldigde bedrag betaald had moeten zijn;
- vergoeding van de buitengerechtelijke invorderingskosten, onverminderd de overige kosten van vervolging verschuldigd volgens de wet.
De rente wordt berekend naar het percentage van de wettelijke interes-sen, dat geldt op de dag waarop de rente door de Stichting wordt gevorderd, als bedoeld in artikel 6:119 jo 120 van het Burgerlijk Wetboek. De buitenge- rechtelijke invorderingskosten worden gesteld op 15% van het verschul- digde bedrag met een minimum van 34,03.
8. Indien de werkgever zijn lidmaatschap van de Groep Algemene Uitgevers, de Groep Educatieve Uitgeverijen, de Groep Uitgevers van Vak en Wetenschap of de Groep Publiekstijdschriften opzegt en tevens de aansluiting bij de Stichting beëindigt, zal de werkgever ter vereffening van de lasten die voortvloeien voor de Stichting uit de uitkeringen aan de ex-werknemers van de werkgever, die zijn ingegaan vóór de einddatum van de aansluiting tot aan de reglementaire eind- data van die uitkeringen, een door de Stichting vast te stellen vergoeding beta-
len. Daarnaast is de werkgever verplicht tot betaling van een door de Stichting vast te stellen vergoeding ter vereffening van het door de beëindiging ontstane financiële nadeel voor de Stichting.
9. Indien de aansluiting van de werkgever bij de Stichting voor de Stichting binnen een termijn van 5 jaar na het moment van aansluiting naar verwachting finan- cieel nadelig is, is de werkgever verplicht tot betaling van een door de Stichting vast te stellen inkoopsom. De in de vorige volzin bedoelde inkoopsom dient ter vereffening van het financiële nadeel, is maximaal hieraan gelijk en kan niet negatief zijn.
HOOFDSTUK 3 DEELNEMING
Artikel 6
Om aan de regeling te kunnen deelnemen moet de betrokken werknemer:
a. de leeftijd van 61 jaar hebben bereikt, dan wel bereiken in de maand met ingang waarvan hij uittreedt en;
b. gedurende de laatste 10 jaren onmiddellijk voorafgaand aan het moment van deelneming onafgebroken op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaam zijn geweest in het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf zoals omschreven in artikel 1 of in een aanverwant/ dienstverlenend bedrijf en/of als journalist bij een werkgever welke gehouden is de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor Vak- tijdschriftjournalisten toe te passen, behoudens beperkte onderbrekin-gen bui- ten zijn schuld, één en ander ter beoordeling van het bestuur van de Stichting en;
c. onmiddellijk voorafgaand aan het moment van deelneming in dienst zijn van een werkgever die aangesloten is bij de Stichting en;
d. niet in aanmerking komen voor een volledige SV-uitkering en evenmin onder een afvloeiingsregeling, een non-activiteitsregeling of een daarmee gelijk te stellen regeling vallen en;
e. zich schriftelijk verbinden tot de eerste van de maand waarin hij 65 jaar wordt:
1. alle nevenwerzaamheden die hij verricht of gaat verrichten te melden aan de Stichting evenals uitbreiding in die werkzaamheden en de inkomsten uit deze werkzaamheden en veranderingen in de inkomsten;
2. geen arbeidsovereenkomst aan te gaan in het Boeken- en Tijdschriftuitge- verijbedrijf;
3. geen betaalde werkzaamheden voor zijn laatste ex-werkgever te zullen verrichten;
4. de werkzaamheden die worden verricht op grond van een arbeidsovereen- komst niet uit te breiden en;
f. ten minste 3 maanden voor de gewenste uittredingsdatum zijn werkgever van zijn voornemen tot uittreden in kennis hebben gesteld en;
g. in de 3e maand voor de gewenste uittredingsdatum een aanvraagformulier bij de Stichting hebben ingediend met een afschrift aan zijn werkgever. Eerder inge- diende aanvraagformulieren worden niet in behandeling genomen en aan de werknemer geretourneerd.
IX
Voorwaarden van deelneming
IX
Aanvullende voorwaarden van deelneming voor de volledig arbeidsonge- schikte werk- nemer
Aanvullende voorwaarden van deelneming voor de volledig werkloze werk- nemer
Artikel 7
1. In afwijking van het in artikel 6, sub d bepaalde kan een werknemer die aan de in artikel 6, sub a, gestelde leeftijdseis voldoet en in aanmerking komt voor een uitkering gebaseerd op volledige arbeidsongeschiktheid krachtens deWAO/Wajong/ WAZ, dan wel een ZW-uitkering ontvangt (eventueel aangevuld met een uitke- ring krachtens de toeslagenwet), aan de regeling deelnemen indien:
- hij bij de aanvang van de arbeidsongeschiktheid ten minste 57 jaar was;
- gedurende de periode van arbeidsongeschiktheid zijn arbeidsovereen- komst met de werkgever wordt gehandhaafd;
- ook overigens aan de in dit reglement gestelde voorwaarden is voldaan.
2. Het bepaalde in het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op directeuren en adjunct-directeuren en/of directeuren-hoofdredacteuren en uitgevers/hoofd- redacteuren als bedoeld in artikel 1, sub f.
3. De jaren dat men een WAO/Wajong/WAZ-uitkering gebaseerd op volledige arbeidsongeschiktheid, dan wel een ZW-uitkering, dan wel een vergelijkbare uitkering op grond van een vrijwillige verzekering gebaseerd op volledige arbeidsongeschiktheid (eventueel aangevuld met een uitkering ingevolge de toeslagenwet) ontvangen heeft, wordt men geacht op grond van een arbeids- overeenkomst werkzaam te zijn geweest, zoals bedoeld wordt in artikel 6, onder b.
4. De voorwaarde voor deelneming dat men niet in aanmerking komt voor een vol- ledige SV-uitkering als bedoeld in artikel 6, onder d, is niet van toepassing ten aanzien van de in de beide eerste leden van dit artikel bedoelde werknemers.
Artikel 8
1. In afwijking van het gestelde in artikel 6, sub c en d, kan de werknemer die in aanmerking komt voor een volledige uitkering ingevolge de werkloosheidswet deelnemen aan de regeling:
op de geldende uittredingsleeftijd, indien betrokkene op of na het bereiken van de 57-jarige leeftijd in aanmerking is gekomen voor een uit-kering krachtens de werkloosheidswet en de ontslagdatum op of na 1 januari 2001 ligt. Hiertoe dient naast de in artikel 6 genoemde voorwaarden aan de in het tweede lid van dit arti- kel genoemde nadere voorwaarden te worden voldaan.
2. De nadere voorwaarden zoals bedoeld in het eerste lid zijn:
a. de werkloosheid dient te zijn ontstaan als gevolg van een reorganisatie in de zin van artikel 4A.1 van de CAO;
b. de werkloze werknemer dient gedurende de periode van werkloosheid het op grond van artikel 20 van de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf dan wel artikel 19 van de Collec- tieve Arbeidsovereenkomst voor Vaktijdschriftjournalisten verschuldigde deel van de bijdrage af te dragen aan zijn voormalige werkgever. De bij- drage wordt berekend over zijn laatstgenoten bruto maandsalaris voor de ingang van de werkloosheid, welk salaris verhoogd wordt met de algeme- ne loonsverhogingen ingevolge de voor de betrokken werknemer gelden- de collectieve arbeidsovereenkomst, die hij ontvangen zou hebben, indien hij niet werkloos geworden zou zijn. De werkgever zal de volledige bijdra- ge aan de Stichting afdragen.
c. De vooraanmelding dat de werkeloze werknemer gaat deelnemen aan de regeling dient uiterlijk twee maanden na de datum van ontslag door de werkgever schriftelijke bij de Stichting te zijn ingediend.
3. Gedurende de periode dat de in het eerste lid bedoelde werkloze werknemer voor een volledige uitkering krachtens de werkloosheidswet in aanmerking komt, wordt hij geacht op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaam te zijn geweest.
Artikel 9
1. De Stichting willigt het verzoek tot deelneming in als naar het oordeel van de Stichting aan alle voorwaarden is voldaan. De deelneming geeft recht op de in hoofdstuk 4 bedoelde basisuitkering en eventueel op de in hoofdstuk 5 bedoel- de aanvullingsuitkering.
2. Wanneer de deelnemer niet of niet langer voldoet aan een van de voorwaarden in dit reglement of handelt in strijd met zijn reglementaire verplichtingen, kan de Stichting zijn deelnemerschap en het recht op uitkering(en) ingevolge de regeling vervallen verklaren.
3. Het deelnemerschap eindigt:
- op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer 65 jaar wordt.
- bij het overlijden van de deelnemer; in dat geval eindigt/eindigen de door de Stichting verstrekte uitkering(en) op de laatste dag van de maand waar- in het overlijden plaatsvond en wordt aan de nagelaten betrekkingen, zoals omschreven in artikel 7: 674 burgerlijk wetboek, een overlijdensuitkering verstrekt.
Deze uitkering is gelijk aan een bedrag van twee maal de hoogte van de reglementaire uitkering over de maand waarin het overlijden van de deel- nemer plaatsvond.
4. Indien de Stichting te veel of ten onrechte uitkering(en) ingevolge de regeling heeft betaald doordat de deelnemer gehandeld heeft in strijd met zijn verplich- tingen voortvloeiend uit dit reglement kan/kunnen deze uitkering(en) worden teruggevorderd.
HOOFDSTUK 4 BASIS VUT-UITKERING
Artikel 10
1. De deelneming aan de regeling geeft recht op een jaarlijkse basisuitkering van
€13.386,97. Als de deelneming aanvangt, dan wel eindigt in de loop van het kalenderjaar, wordt het bedrag van de jaarlijkse basis-VUT-uitkering van het jaar waarin de deelneming aanvangt, respectievelijk eindigt, naar evenredigheid verlaagd.
2. De in het eerste lid bedoelde uitkering is gebaseerd op basis van fulltime werk- zaamheid. Indien een werknemer in de laatste vijf jaar voor uittreden op enig tijdstip een arbeidsovereenkomst voor minder dan de normaal bij de werkgever geldende wekelijkse arbeidsduur heeft gehad, wordt de in het eerste lid genoem- de basisuitkering vermenigvuldigd met het deeltijdpercentage. Het deeltijdper- centage wordt vastgesteld naar de verhouding tussen de overeengekomen en de normale wekelijkse arbeidsduur, waarbij de teller wordt gevormd door het gewogen gemiddelde van het aantal overeengekomen wekelijkse uren in de laatste vijf jaar en de noemer door de normale wekelijkse uren.
3. Indien de deelnemer direct vóór uittreden onder de CAO viel en de salarissen op grond daarvan worden verhoogd, wordt de uitkering van die deelnemer ver- hoogd met hetzelfde percentage. Indien de deelnemer direct vóór uittreden niet
IX
Rechten uit deel- neming, einde deelneming en terugvordering
Rechten van een deelnemer
IX
Aanvullings- regeling
onder de CAO viel, wordt de uitkering verhoogd met hetzelfde percentage als waarmee de salarissen op grond van de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf worden verhoogd indien daarvan sprake is.
4. Indien de werknemer vervroegd uittreedt met toepassing van artikel 16, tweede lid dan zal de in het eerste lid bedoelde uitkering evenredig worden verlaagd. De in de vorige volzin bedoelde evenredige verlaging vindt als volgt plaats: het bedrag van de uitkering dat zonder de vervroeging van de uittreding zou hebben gegolden, wordt vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller wordt gevormd door het aantal maanden dat zonder de vervroeging van de uittreding een uitkering zou zijn genoten en de noemer door het aantal maanden dat door de vervroeging een uitkering zal worden genoten.
5. Indien de vervroegde uittreding later plaatsvindt dan het reglementair vroegst mogelijke tijdstip vindt géén verhoging van de uitkering plaats.
HOOFDSTUK 5 AANVULLINGSREGELING
Artikel 11
1. Voor de werknemer die op 31 december 2000 als werknemer in dienst is van een werkgever en tot het bereiken van de 61-jarige leeftijd onafgebroken in dienst is gebleven van een werkgever geldt de navolgende aanvullingsregeling.
2. De aanvullingsuitkering bestaat voor de in het eerste lid bedoelde werknemer uit: een bruto uitkering van 70% van de uitkeringsgrondslag zoals bedoeld in artikel 12, minus de basisuitkering en minus de prepensioenuitkering op grond van de prepensioenregeling met inachtneming van het bepaalde in artikel 12a.
3. De in het tweede lid bedoelde uitkering is gebaseerd op basis van fulltime werk- zaamheid. Indien een werknemer in de laatste vijf jaar voor uittreden op enig tijdstip een arbeidsovereenkomst voor minder dan de normaal bij de werkgever geldende wekelijkse arbeidsduur heeft gehad, wordt de in het tweede lid genoemde basisuitkering vermenigvuldigd met het deeltijdpercentage. Het deeltijdpercentage wordt vastgesteld naar de verhouding tussen de overeenge- komen en de normale wekelijkse arbeidsduur, waarbij de teller wordt gevormd door het gewogen gemiddelde van het aantal overeengekomen wekelijkse uren in de laatste vijf jaar en de noemer door de normale wekelijkse uren.
4. Indien de werknemer vervroegd uittreedt met toepassing van artikel 16, tweede lid, zal de uitkering evenredig worden verlaagd. De in de vorige volzin bedoel- de evenredige verlaging vindt als volgt plaats: het bedrag van de uitkering dat zonder de vervroeging van de uittreding zou hebben gegolden, wordt verme- nigvuldigd met een breuk waarvan de teller wordt gevormd door het aantal maanden dat zonder de vervroeging van de uittreding een uitkering zou zijn genoten en de noemer door het aantal maanden dat door de vervroeging een uit- kering zal worden genoten.
5. Indien de vervroegde uittreding later plaatsvindt dan het reglementair vroegst mogelijke tijdstip vindt géén verhoging van de aanvullingsuitkering plaats.
6. Indien de deelnemer direct vóór uittreden onder de CAO viel en de salarissen op grond daarvan worden verhoogd, wordt de uitkering van die deelnemer ver- hoogd met hetzelfde percentage. Indien de deelnemer direct vóór uittreden niet onder de CAO viel, wordt de uitkering verhoogd met hetzelfde percentage als
waarmee de salarissen op grond van de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf worden verhoogd indien daarvan sprake is.
7. Onder “werknemer” wordt in het eerste lid ook verstaan de werkloze werkne- mer op wie artikel 8 toepassing heeft gevonden.
Artikel 12
1. Onder uitkeringsgrondslag van de aanvullingsuitkering van de deelnemer wordt verstaan: zijn op de laatste peildatum geldende vaste bruto maand- of periode- salaris, inclusief vaste bruto toeslagen die per maand/periode worden uitbe- taald, een en ander berekend op jaarbasis, vermeerderd met de bruto vakantie- toeslag. Voorzover van toepassing wordt bij de vaststelling van de uitkerings- grondslag rekening gehouden met de aanvulling tot het niveau als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het Boe- ken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf , dan wel artikel 17, tweede lid van de Col- lectieve Arbeidsovereenkomst voor Vaktijdschriftjournalisten, zoals die direct voorafgaand aan de deelname aan de uittredingsregeling aan de deelnemer werd verstrekt. Voor de berekening van de uitkeringsgrondslag wordt steeds veron- dersteld dat er sprake is van een full-time dienstverband.
2. De uitkeringsgrondslag is ten hoogste gelijk aan 1,5 maal het maximum uitke- ringsdagloon WAO op jaarbasis uitgaande van 261 dagen. Indien de werknemer vervroegd uittreedt met toepassing van artikel 16, tweede lid, dan zal het in de vorige volzin vermelde maximum naar evenredigheid worden verlaagd.
3. In afwijking van het vermelde in het eerste lid wordt ten aanzien van de deelne- mer die was belast met colporteurs- en acquisitiewerkzaamheden en wiens belo- ning voor een belangrijk deel uit provisie bestond onder uitkeringsgrondslag verstaan: het op de datum van uittreden geldende garantie-inkomen bedoeld in artikel 9, lid 3 van bijlage vii van de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf op jaarbasis, ver-meerderd met de vakantietoeslag. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.
4. Bij de vaststelling van de uitkeringsgrondslag van een deelnemer als bedoeld in artikel 7 wordt in afwijking van het eerste lid uitgegaan van zijn op de laatste peildatum vóór de ingangsdatum van de volledige arbeidsongeschiktheid gel- dende vaste bruto maand- of periodesalaris, inclusief vaste bruto toeslagen die per maand/periode worden uitbetaald, vermeerderd met de bruto vakantietoe- slag. Het bepaalde in dit artikel is voor het overige van overeenkomstige toepas- sing.
5. De uitkeringsgrondslag voor de in artikel 8 bedoelde deelnemer wordt op dezelfde wijze als in het vierde lid bepaald vastgesteld, met dien verstande dat overal waar arbeidsongeschikt staat vermeld, er werkloos dient te worden gele- zen.
6. Indien het vaste bruto maand- of periode salaris (inclusief de in dat lid bedoelde verhogingen) van de in het eerste lid bedoelde werknemer ná het bereiken van de 56-jarige leeftijd:
a. is gestegen; of
b. is gedaald
bedraagt diens uitkeringsgrondslag ten hoogste respectievelijk ten minste de uitkeringsgrondslag zoals die zou hebben gegolden indien hij bij het bereiken van die leeftijd was uitgetreden vermeerderd met de algemene loonsverhogin- gen ingevolge de voor de betrokken werknemer geldende CAO vanaf die leef- tijd tot de feitelijke uittredingsdatum.
IX
Uitkeringsgrond- slag voor de aan- vullingsuitkering
IX
Opgave (fictieve) prepensioen- uitkering in ver- band met de aan- vullingsregeling
Inhoudingen
Verplichtingen van de Stichting resp. de ex-werk- gever
Artikel 12A
1. Indien een werknemer op wie vanaf 1 januari 2001 onafgebroken één of meer prepensioenregelingen van toepassing is/zijn geweest en die op de minimum uittredingsleeftijd krachtens de aanvullingsregeling aanspraak zal kunnen maken op een aanvullingsuitkering:
a. vóór het bereiken van die leeftijd uit dienst treedt en gelijktijdig in dienst treedt bij een andere werkgever op wie een prepensioenregeling van toe- passing is, doet de ex-werkgever opgave aan de volgende werkgever van de (fictieve) prepensioenspraken van die werknemer;
b. bij het bereiken van die leeftijd zijn aanspraak op een aanvullingsuitkering geldend maakt, doet de werkgever tijdig vóór het bereiken van die leeftijd opgave aan de Stichting van de (fictieve) prepensioenspraken van die werknemer.
Aangaande de opgave als hiervoor bedoeld kunnen door het bestuur van de Stichting nadere regels worden vastgesteld.
2. Bij toepassing van het eerste lid geldt dat:
a. indien de werknemer in dienst is bij een werkgever die ten gunste van de werknemer is afgeweken van de nader uitgewerkte minimum prepen- sioenvoorwaarden als bedoeld in artikel 1, sub m met (fictieve) prepen- sioenaanspraken worden bedoeld: de prepensioenaanspraken berekend tot ten hoogste het bedrag berekend overeenkomstig de nader uitgewerkte minimum prepensioenvoorwaarden;
b. indien de werknemer in dienst is bij een werkgever die niet ten gunste van de werknemer is afgeweken van de nader uitgewerkte minimum prepen- sioenvoorwaarden met (fictieve) prepensioenaanspraken worden bedoeld: de feitelijk aan de prepensioenregeling te ontlenen prepensioenaanspra- ken.
HOOFDSTUK 6 BEPALINGEN GELDEND VOOR
DE BASISUITKERING EN DE AANVULLINGSUITKERING
Artikel 13
De Stichting houdt op alle uitkeringen in:
a. de verschuldigde loonheffing;
b. het werknemersdeel in de ziekenfondspremie c q de volledige premie van de ziektekostenverzekering indien de deelnemer deelneemt aan een collectieve ziektekostenverzekering bij de ex-werkgever;
c. het werknemersaandeel in de pensioenpremie conform de bepalingen van de pensioenregeling; de hoogte van de pensioenpremie wordt vastgesteld als ware de arbeidsovereenkomst met de werkgever niet geëindigd.
Artikel 14
1. De Stichting neemt voor haar rekening:
a. het werkgeversdeel in de ziekenfondspremie;
b. in verband met de voortzetting van de geldende pensioenvoorziening:
8,5% van de voor de deelnemer geldende uitkeringsgrondslag als bedoeld in artikel 12.
2. De Stichting draagt de op de totale uitkering ingehouden premies alsmede de premies, respectievelijk de bijdragen die zij voor haar rekening neemt, af aan de desbetreffende instanties, respectievelijk aan de ex-werkgever.
3. De ex-werkgever is verplicht de werkgeversbijdrage aan de pensioenvoorzie- ning en de gebruikelijke tegemoetkoming in de ziektekostenverzekering te con- tinueren.
Artikel 15
1. De voor het tijdstip van vervroegde uittreding geldende pensioenregeling en ziektekostenverzekering worden voortgezet op de voorwaarden als ware de arbeidsovereenkomst niet geëindigd.
2. De Stichting keert eenzelfde compensatie in de premie voor de ziektekosten- verzekering uit aan de deelnemer als hij voor het vervroegde uittreden van zijn werkgever een compensatie ontving. Deze compensatie wordt ten laste van de ex-werkgever gebracht.
Artikel 16
1. De door de Stichting te verstrekken uitkering(en) gaat/gaan in op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de leeftijd van 61 jaar bereikt.
2. Op verzoek van de werknemer gaat/gaan de door de Stichting te verstrekken uit- kering(en) in vóór de in het eerste lid bedoelde tijdstip, maar niet eerder dan de eerste dag van de maand waarin de werknemer de 60-jarige leeftijd bereikt. In geval van vervroeging van het ingangstijdstip van de uitkering(en), moet de werknemer reeds op de eerdere ingangsdatum voldoen aan de in artikel 6, sub b tot en met g genoemde voorwaarden.
3. Op verzoek van de werknemer gaat/gaan de door de Stichting te verstrekken uit- kering(en) in na het in het eerste lid bedoelde tijdstip, maar niet later dan 6 maan- den voor de eerste dag van de maand waarin de leeftijd van 65 jaar wordt bereikt.
Artikel 17
Een uitkering krachtens de regeling geschiedt in maandelijkse termijnen. De bet- aling wordt beschikbaar gesteld in de tweede helft van de maand waarin de deelne- ming aanvangt.
Artikel 18
1. Wanneer de deelnemer bij het begin van of tijdens zijn deelnemerschap in aan- merking komt voor een SV-uitkering dan dient hij zulks te melden aan de Stich- ting. De SV-uitkering wordt in mindering gebracht op de door de Stichting te verstrekken uitkering(en). Hierbij geldt dat:
a. indien de deelnemer aanspraak maakt op uitsluitend een basis-VUT-uitke- ring deze vermindering volledig plaatsvindt;
b. indien de deelnemer aanspraak maakt op zowel een basis- als een aanvul- lingsuitkering maar niet op een prepensioenuitkering krachtens de prepen- sioenregeling deze vermindering gedeeltelijk plaatsvindt op de basis- en gedeeltelijk op de aanvullingsuitkering naar rato van de hoogte van de beide uitkeringen;
c. indien de deelnemer aanspraak maakt op zowel een basis- en een aanvul- lingsuitkering als een prepensioenuitkering deze vermindering gedeelte- lijk plaatsvindt op de basis- en op de aanvullingsuitkering en gedeeltelijk op de prepensioenuitkering krachtens de prepensioenregeling naar rato van de hoogte van deze uitkeringen.
IX
Lopende verzekeringen
Ingang uitkering
Tijdstip betaling
Wijziging van rechten
IX 2. Wanneer de deelnemer bij het begin van of tijdens zijn deelnemerschap in aan- merking komt voor een ouderdomspensioen op basis van een op ondernemings- of bedrijfstakniveau getroffen collectieve ouderdomspensioenregeling, dan dient hij zulks te melden aan de Stichting. De hiervoor bedoelde pensioenuitke- ring wordt in mindering gebracht op de door de Stichting te verstrekken uitke- ring(en). Hierbij geldt dat:
a. indien de deelnemer aanspraak maakt op uitsluitend een basis-VUT-uitke- ring deze vermindering volledig plaats vindt;
b. indien de deelnemer aanspraak maakt op zowel een basis- als een aanvul- lingsuitkering deze vermindering plaatsvindt gedeeltelijk op de basis- en gedeeltelijk op de aanvullingsuitkering naar rato van de hoogte van de beide uitkeringen.
3. Indien het bepaalde in de eerste volzin van het tweede lid van toepassing is en de deelnemer maakt tevens gebruik van pensioenuitstel, dan wordt de basisuitke- ring, respectievelijk de basis- en de aanvullingsuitkering, verminderd op de wijze als vermeld in het tweede lid met de ouderdomspensioenuitkering die hij zou hebben ontvangen indien geen pensioenuitstel had plaatsgevonden. Deze ver- mindering vindt uitsluitend plaats indien sprake is van pensioenuitstel krachtens een bepaling in de prepensioenregeling, inhoudende dat het prepensioen wordt uitgesteld zodra de deelnemer in aanmerking komt voor een VUT-uitkering. Indien het bepaalde in de eerste volzin van toepassing is, is de werknemer ver- plicht de hoogte van de bedoelde ouderdomspensioenuitkering naar genoegen van de Stichting aan te tonen.
4. De deelnemer is verplicht elke wijziging in de SV-uitkering, respectievelijk in het ouderdomspensioen, direct te melden aan de Stichting. De deelnemer moet tevens aan de Stichting melden of hij betaalde nevenwerkzaamheden verricht of gaat verrichten, hij moet uitbreiding van deze nevenwerkzaamheden melden en hij moet de bruto inkomsten van deze nevenwerkzaamheden en de eventuele veranderingen daarin opgeven aan de Stichting.
5. Tijdens de deelneming zijn niet toegestaan:
a. werkzaamheden op grond van een arbeidsovereenkomst in het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf;
b. free-lance werkzaamheden voor de laatste ex-werkgever.
6 Tijdens de deelneming zijn toegestaan:
a. werkzaamheden buiten het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf op grond van een arbeidsovereenkomst; de inkomsten uit die werkzaamheden worden in mindering gebracht op de bruto door de Stichting te verstrekken uitkering(en), voor zover de som van deze inkomsten en de bruto door de Stichting te verstrekken uitkering(en) op jaarbasis meer bedraagt dan de uitkeringsgrondslag;
b. free-lance werkzaamheden voor anderen dan de laatste ex-werkgever; de inkomsten uit deze werkzaamheden worden niet op de door de Stichting te verstrekken uitkering(en) in mindering gebracht indien de free-lance wer- kzaamheden reeds 1 jaar vóór de aanvang van het uittreden waren begonnen. Indien de werkzaamheden worden begonnen of indien de in de vorige vol- zin bedoelde werkzaamheden worden uitgebreid later dan 1 jaar vóór uit- treden, dan worden de inkomsten uit die werkzaamheden in mindering gebracht op de bruto door de Stichting te verstrekken uitkering(en), voor zover de som van deze inkomsten en de bruto door de Stichting te ver- strekken uitkering(en) op jaarbasis meer bedraagt dan de uitkeringsgrond- slag.
Bij de berekening van de uitkeringsgrondslag als bedoeld onder a en b geldt het in artikel 12, tweede lid, bedoelde maximum niet.
HOOFDSTUK 7 OVERGANGS- EN
SLOTBEPALINGEN
Artikel 19
1. In afwijking van het bepaalde in de voorgaande hoofdstukken, in het bijzonder van de in artikel 6, onder a, gestelde leeftijdseis, blijft voor de werknemer die ten minste de 58-jarige leeftijd bereikt of heeft bereikt in de maand met ingang waarvan hij uittreedt, de uittredingsregeling neergelegd in het reglement van de Stichting zoals dat luidde op 31 december 2000 (hierna: de oude regeling) gel- den, indien hij vóór 1 januari 2001 een periode van 10 jaar als bedoeld in artikel 6, sub b en bovendien vóór die 10 jaren-periode nog ten minste 30 jaren werk- zaam is geweest:
- in het boeken- of tijdschriftuitgeverijbedrijf of;
- in een aanverwant/dienstverlenend bedrijf of;
- als journalist bij een werkgever welke gehouden is de Collectieve Arbeids- overeenkomst voor Publiekstijdschriftjournalisten respectievelijk Opinie- weekbladjournalisten toe te passen of;
- in de grafisch industrie of;
- in een boekhandel of;
- in het dagbladuitgeverijbedrijf.
2. a. In afwijking van het bepaalde in de voorgaande hoofdstukken, in het bij- zonder van de in artikel 6, onder d, gestelde eis ten aanzien van een SV-uit- kering, blijft de oude regeling ook gelden voor de werknemer die aan de voorwaarde in het eerste lid voldoet en die in aanmerking komt voor een uitkering gebaseerd op volledige arbeidsongeschiktheid krachtens de WAO/Wajong/WAZ (eventueel aangevuld met een uitkering krachtens een aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering, zoals een zogenaamde WAO-gat verzekering), dan wel een ZW-uitkering ontvangt (eventueel aangevuld met een uitkering krachtens de toeslagenwet wanneer:
- hij bij aanvang van de arbeidsongeschiktheid ten minste 55 jaar was;
- gedurende de periode van arbeidsongeschiktheid zijn arbeidsover- eenkomst met de werkgever wordt gehandhaafd;
- ook overigens aan de in dit reglement gestelde voorwaarden is vol- daan.
b. Het bepaalde onder a is van overeenkomstige toepassing op directeuren en adjunct-directeuren en/of directeuren-hoofdredacteuren en uitgevers/ hoofdredacteuren als bedoeld in artikel 1, sub f.
3. In afwijking van het bepaalde in de voorgaande hoofdstukken, in het bijzonder van de in artikel 6, onder d, gestelde eis ten aanzien van een SV-uitkering, blijft de oude regeling ook gelden voor de werknemer die in aanmerking komt voor een volledige uitkering ingevolge de werkloosheidswet en die aan de voorwaar- de in het eerste lid en aan de voorwaarden genoemd in artikel 8, tweede lid vol- doet indien de betrokkene op of na het bereiken van de 55-jarige leeftijd in aan- merking is gekomen voor de eerder genoemde werkloosheidsuitkering.
IX
Overgangsbepa- ling 40 dienst- jarenregeling
IX
Aanvullingsrege- ling in de over- gangsperiode
Toepassing oude reglement
Beslissingen
Beroep
Inwerkingtreding
Artikel 20
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 11, tweede lid, is bij uittreding in de periode van het jaar 2001 tot en met het jaar 2005 de hoogte van het uitkerings- percentage afhankelijk van het jaar waarin de leeftijd van 61 jaar wordt bereikt. Het in de vorige volzin bedoelde percentage komt overeen met het percentage dat in onderstaande tabel bij het desbetreffende jaar staat vermeld.
Jaar waarin de leeftijd Uitkeringspercentage van 61 jaar wordt bereikt
2001 75%;
2002 74%;
2003 73%;
2004 72%;
2005 71%.
Het voor de deelnemer bij de aanvang van zijn VUT-periode geldende uitke- ringspercentage zoals in dit lid bedoeld, geldt voor zijn gehele VUT-periode.
2. Het bepaalde in de artikelen 11 tot en met 18 is van overeenkomstige toepassing op de uitkeringen die op grond van het eerste lid zijn vastgesteld.
Artikel 21
De bepalingen welke zijn neergelegd in het reglement van de Stichting zoals dat luidt op 31 december 2000 (hierna: het oude reglement), zijn onverkort van toepas- sing op:
- de deelnemer met een VUT-uitkering welke is ingegaan voor het inwerking tre- den van dit reglement;
- de arbeidsongeschikte en werkloze werknemer, zoals bedoeld in artikel 4a, respectievelijk 4b van het oude reglement, die vóór 1 januari 2001 volledig arbeidsongeschikt, respectievelijk volledig werkloos is geworden;
- de werknemers als bedoeld in artikel 19 eerste tot en met derde lid.
Artikel 22
In alle zaken betreffende toelating, door de Stichting te verstrekken uitkering(en) en vervallen van deelnemerschap, waarin dit reglement niet voorziet en in gevallen waarin toepassing van dit reglement leidt tot uitkomsten die door één van de betrok- kenen in de strijd wordt geacht met de bedoeling van de regeling tot vervroegd uit- treden, beslist het bestuur van de Stichting.
Artikel 23
Degene ten aanzien van wie door het bestuur van de Stichting een beslissing is geno- men over al of niet toelating, dan wel vervallen van deelnemerschap, kan tegen deze beslissing binnen 4 weken na dagtekening van de beslissing in beroep gaan bij de Vaste Commissie voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf zoals bedoeld in de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbe- drijf.
Artikel 24
Dit reglement is in werking getreden op 1 september 1979 en is laatstelijk gewijzigd per 1 januari 2001.
Bijlage X Reglement van de Stichting
Arbeidsongeschiktheids- voorziening Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf.
(Artikel 18A van de CAO)
Artikel 1
In dit reglement wordt verstaan onder:
a.
Stichting: Stichting Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Boeken- en Tijdschrift- uitgeverijbedrijf, gevestigd te Amsterdam.
b.
Bestuur: het bestuur van de Stichting.
c.
Administrateur: Centraal Beheer Achmea (WAO-servicedesk) gevestigd te Hoofd- dorp, (Postbus 3078, 0000 XX Xxxxxxxxx, tel.: 000-0000000).
d.
Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf: de ondernemingen die gehouden zijn de CAO toe te passen, alsmede aanverwante en dienstverlenende ondernemingen welke door het bestuur van de Stichting worden geacht hiermede te zijn gelijkge- steld.
e.
Werkgever: iedere werkgever in het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf.
f.
Deelnemer:
1. De werknemer op wie de CAO van toepassing is.
2. De werknemer in dienst van de in lid d. bedoelde gelijkgestelde ondernemingen.
3. Directeuren, adjunctdirecteuren, directeuren/hoofdredacteuren en uitgevers/ hoofdredacteuren in dienst van de werkgever mits de directeuren, adjunctdirecteuren, directeuren/hoofdredacteuren en hoofdredacteuren als zodanig collectief bij de Stichting door de werkgever zijn aangemeld voor 1 juli 1993.
g.
Verzekerde: de deelnemer.
h.
Jaarinkomen: het coördinatieloon voor de sociale verzekering op jaarbasis, dat is gemaximeerd op de WAO-loongrens.
i.
CAO: de collectieve arbeidsovereenkomst voor
- het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf en/of
- Publiekstijdschriftjournalisten en/of
- Opinieweekbladjournalisten en/of
- Vaktijdschriftjournalisten.
Begripsbepalin- gen
Stichting
Bestuur
Administrateur
Boeken- en Tijd- schriftuitgeverij- bedrijf
Werkgever
Deelnemer
Verzekerde
Jaarinkomen
CAO
X
Statuten
WAO
WAO-loongrens
Arbeidsonge- schiktheid
Uitvoerings- instelling
Verzekeraar
Verzekerings- voorwaarden
ZW
Aanspraak op pensioen en de grootte daarvan
j.
Statuten: de statuten van de Stichting
k.
WAO: de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering zoals deze geldt vanaf 1 augustus 1993.
l.
WAO-loongrens: bedrag van het maximum loon (berekend op jaarbasis) dat bij de uitkering van het arbeidsongeschiktheidspensioen ingevolge de Wet op Arbeidson- geschiktheidverzekering in aanmerking wordt genomen. Vaststelling hiervan geschiedt in de regel per 1 januari van elk jaar.
m.
Arbeidsongeschiktheid: de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid, welke geacht wordt aanwezig te zijn indien en zolang de verzekerde recht heeft op een uit- kering krachtens de ZW en/of WAO.
n.
Uitvoeringstelling: de uitvoeringsinstelling als bedoeld in artikel 41 van de Organi- satiewet Sociale Verzekeringen, waarbij de werkgever is aangesloten.
o.
Verzekeraar: Centraal Beheer Achmea, gevestigd te Apeldoorn.
p.
Verzekeringsvoorwaarden: de verzekeringsvoorwaarden WAO-Zekerheidsplan en de aanvullende voorwaarden in verband met de toepassing van de Pensioen- en spaarfondsenwet (B-regeling, schadeverzekering) van de verzekeraar.
q.
ZW: de Ziektewet
Artikel 2
1. Ter uitvoering van de in dit reglement omschreven regeling zijn door de Stich- ting arbeidsongeschiktheidsverzekeringen gesloten bij de verzekeraar, een en ander conform het bepaalde in de statuten. Het reglement is onderworpen aan de verzekeringsvoorwaarden welke deel uitmaken van de verzekerings- en beleg- gingsovereenkomst. De verzekeringsvoorwaarden liggen bij de werkgever ter inzage.
De verzekerde verkrijgt ingeval van arbeidsongeschiktheid, overeenkomstig de bepalingen van dit reglement, aanspraak op een arbeidsongeschiktheidspen- sioen.
2. Voor iedere verzekerde is in geval van volledige arbeidsongeschiktheid verze- kerd tot aan zijn 65-jarige leeftijd (eindleeftijd) een pensioen bij arbeidsonge- schiktheid ter grootte van het verschil tussen de loondervingsuitkering en de vervolguitkering ingevolge de WAO op basis van het dagloon zoals dit wordt vastgesteld door de uitvoeringsinstelling. Indien de verzekerde geen recht heeft op een loondervingsuitkering, is een pensioen bij arbeidsongeschiktheid verze- kerd alsof de verzekerde wel recht zou hebben gehad op een loondervingsuitke- ring.
Het verschil wordt vastgesteld op dezelfde dag als de datum met ingang waar- van de arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de WAO voor de verzekerde ingaat. Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid geldt de tabel als bedoeld in arti- kel 8 van de verzekeringsvoorwaarden.
3. Voor deelnemers in dienst van de ondernemingen die op een latere datum dan de ingangsdatum van deze regeling als werkgever in de zin van dit reglement wor- den aangemerkt geldt dat alleen aanspraak op pensioen kan worden gemaakt als gevolg van arbeidsongeschiktheid welke is ontstaan vanaf deze latere datum.
Artikel 3
De ingegane uitkering alsmede de uitkering waarop voorwaardelijk recht is ontstaan zal worden geïndexeerd conform de indexatie van de WAO-uitkering, mits de finan- ciële middelen daartoe toereikend zijn.
Artikel 4
1. In afwijking van het bepaalde in de eerste volzin van artikel 7 lid 1 van de verze- keringsvoorwaarden gaat de uitkering van het arbeidsongeschiktheidspensioen niet eerder in dan twee jaar na de dag waarop de uitkering ingevolge de WAO ingaat.
2. Artikel 7 lid 2 sub a. van de verzekeringsvoorwaarden is niet van toepassing.
Artikel 5
1. De hoogte van de bijdrage van de deelnemer wordt jaarlijks door CAO-partij- en, na advies van het bestuur, vastgesteld en uitgedrukt in een percentage van het premieloon voor de uitvoering van de WAO, verminderd met de een door CAO-partijen na advies van het bestuur te bepalen franchise, met dien verstan- de dat van een individuele deelnemer niet meer salaris in aanmerking wordt genomen dan tot de WAO-loongrens.
2. De werkgever zal de bijdrage van de deelnemer in opeenvolgende termijnen bij iedere salarisbetaling aan de deelnemer op het salaris inhouden.
Artikel 6
1. De werkgever draagt deze bijdragen bij wijze van voorschot in drie-maande- lijkse termijnen over aan de administrateur. Definitieve afrekening van de ver- schuldigde bijdragen vindt plaats na afloop van het betreffende kalenderjaar.
2. Indien de werkgever de bijdragen niet binnen vastgestelde termijnen voldoet, is de administrateur bevoegd bij de werkgever in rekening te brengen:
- wettelijke rente over het verschuldigde bedrag, een en ander vanaf de dag dat het bedrag betaald had moeten zijn;
- vergoeding van de buitengerechtelijke invorderingskosten, onverminderd de overige kosten van vervolging volgens de wet.
Ingeval de werkgever alsdan de bijdrage nog niet voldoet, vervalt voor de werk- nemers van de betreffende werkgever de deelname aan de verzekering met inachtneming van het bepaalde in artikel 7 van de overeenkomst en voorwaar- den behorende aanvullende voorwaarden in verband met toepassing van de Pen- sioen- en Spaarfondswet (B-regeling schadeverzekeringen).
3. De werkgever is verplicht, op de tijdstippen, op de wijze en over de tijdvakken als door het bestuur bepaald, de gegevens te verstrekken die de administrateur nodig heeft om de door de deelnemer verschuldigde, doch door de werkgever af te dragen bijdrage als bedoeld in lid 1, vast te stellen.
X
Indexering uitkering
Afwijkende bepalingen
Bijdrage van de deelnemer
Overdracht aan de administrateur