COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR PUBLIEKSTIJDSCHRIFTJOURNALISTEN
COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR PUBLIEKSTIJDSCHRIFTJOURNALISTEN
1 januari 2003 - 31 december 2004
De ondergetekenden
De Groep Publiekstijdschriften, groepsvereniging binnen het Nederlands Uitgeversverbond, Hoogoorddreef 5 te Amsterdam Z.O., 1101 BA, tel.: 020 - 0000000
en
De Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ), gevestigd te Amsterdam, 1071 DR, Xxx. Xxxxxxxxxxxxx 00, tel.: 020 - 0000000
verklaren per 1 januari 2003 de navolgende collectieve arbeidsovereenkomst te hebben aangegaan:
INHOUDSOPGAVE pagina
Inleiding tot de CAO voor Publiekstijdschriftjournalisten 5
Hoofdstuk I Algemene bepalingen 7
Artikel 1 Definities 7
Artikel 1A Normale arbeidsduur 8
Artikel 2 Werkingssfeer 9
Hoofdstuk II Salariëring 10
Artikel | 3 | Salariëring | 10 |
Artikel | 4 | Vervallen | 10 |
Artikel | 5 | Indeling | 10 |
Artikel | 6 | Salarisschaal voor journalisten | 11 |
Artikel | 7 | Toepassing salarisschaal | 12 |
Artikel | 8 | Hoofdredacties | 13 |
Artikel | 9 | Leerling-journalist | 13 |
Artikel | 10 | Stagiaires School/Academie voor de Journalistiek | 14 |
Hoofdstuk III Verdere rechtspositie 15
Artikel | 11 | Werkverdeling en gezagsverhouding | 15 |
Artikel | 12 | Statuut voor hoofdredactie en redactie | 15 |
Artikel | 13 | Medewerking aan andere bladen en persbureaus | 16 |
Artikel | 14 | Overmatige werktijd | 17 |
Artikel | 14A | Roostervrije dagen | 18 |
Artikel | 15 | Langdurige afwezigheid | 19 |
Artikel | 16 | Rustdag | 19 |
Artikel | 17 | Vakantie en vakantietoeslag | 20 |
Artikel | 18 | Afwezigheid met behoud van salaris | 23 |
Artikel | 18A | Inzetbaarheid en scholing | 25 |
Artikel | 19 | Senioren regeling | 25 |
Artikel | 19A | Feestdagen | 26 |
Artikel | 20 | Militaire dienst | 26 |
Artikel | 21 | Verzuim wegens arbeidsongeschiktheid | 27 |
Artikel | 21A | Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx | 00 |
Artikel | 22 | Vrijwillige ziektekostenverzekering | 29 |
Artikel | 23 | Vervanging bij verlof of vacature | 30 |
Artikel | 24 | Kinderopvang | 31 |
Artikel | 25 | Onkostenvergoeding | 31 |
Hoofdstuk IV Aanstelling en ontslag 32
Artikel | 26 | Schriftelijke aanstelling | 32 |
Artikel | 26A | Deeltijdarbeid | 33 |
Artikel | 27 | Maatwerk | 33 |
Artikel | 28 | Vervallen | 34 |
Artikel | 29 | Termijn van aanstelling | 34 |
Artikel | 30 | Opzegging | 35 |
Artikel | 31 | Beëindiging wegens dringende redenen | 36 |
Hoofdstuk V 38
Artikel | 32 | Aanvullingsregeling per 1-1-2002 | 38 |
Artikel | 33 | Uitkering bij overlijden | 39 |
Artikel | 34 | Pensioenbepaling | 39 |
Artikel | 34A | Pensioenopbouw bij ouderschapsverlof | 40 |
Artikel | 35 | Werkgeversbijdrage | 40 |
Hoofdstuk VI Structuurwijziging 41
Artikel 36 Structuurwijziging 41
Artikel 37 Overneming van het dienstverband bij structuurwijziging 42
Artikel 38 Ontslag ten gevolge van structuurwijziging 43
Hoofdstuk VII Toezicht op de naleving van de CAO 47
Artikel 38A Bedrijfstakbureau 47
Artikel 39 Redactiecommissie en redactievertegenwoordigers 47
Artikel 39A Vakbondswerk in de onderneming 49
Artikel 40 Raad van Uitvoering 50
Hoofdstuk VIII Slotbepalingen 51
Artikel 41 Duur der overeenkomst 51
Artikel 42 Tussentijdse herziening van de CAO 51
Protocollaire bepalingen 53
Bijlagen 57
-Arbeidsvoorwaarden
Bijlage I Salarisgroepen en salarisschalen 57
Bijlage II Structurele salarisverhogingen in 2001 en 2002 60
Bijlage III-A Minimum pensioenvoorwaarden 61
Bijlage III-B Minimum prepensioenvoorwaarden 65
Bijlage IV Opleidingsbeleid 68
Bijlage IV-A Arbeidsvoorwaarden à la Carte 70
-Reglementen
Bijlage V-A Vervallen 71
Bijlage V-B Reglement Stichting VUT Tijdschriftjournalisten 72
per 1 januari 2002 (Aanvullingsregeling)
Bijlage VI Reglement Stichting Arbeidsongeschiktheidsvoorziening BTU 83
Bijlage VII Reglement Stichting Fondsen Kinderopvang BTU 87
Bijlage VIII Reglement Raad van Uitvoering 92
-Diversen
Bijlage IX Modelredactiestatuut 95
Bijlage X Modelarbeidsovereenkomst 101
Bijlage XI Modelstagecontract 104
Bijlage XII Modelreglement spaarloonregeling 106
Trefwoordenregister 111
Inleiding tot de CAO voor Publiekstijdschriftjournalisten 2003-2004
Tot de belangrijkste wijzingingen in de CAO per 1 januari 2003 behoren de volgende afspraken:
1. Looptijd
Een looptijd van 24 maanden: van 1 januari 2003 t/m 31 december 2004.
2. Salarisverhoging en nieuw marktconform loongebouw
2.1 Salarisverhoging
Een structurele salarisverhoging van
- 2% per 1 april 2003
- 3% per 1 juli 2004 *
* De salarisverhoging in 2004 is direct gekoppeld aan de invoering van het nieuwe marktconforme loon- gebouw (Zie Inleiding bij de CAO, punt 2.2)
2. Loongebouw
Afgesproken is dat per 1 juli 2004 een nieuw marktconform loongebouw en indelingssysteem worden inge- voerd. De nieuwe indelingssystematiek dient objectief, transparant en controleerbaar te zijn. Partijen zul- len hiertoe voor 1 oktober 2003 een erkend bureau voor functiewaardering inschakelen, dat -met inachtne- ming van de specifieke journalistieke competenties- een voor CAO-partijen bindend advies zal geven.
De invoering van dit nieuwe marktconforme loongebouw is direct gekoppeld aan de toekenning van de structurele salarisverhoging van 3% in 2004.
CAO-partijen stellen ter begeleiding van het externe bureau een paritaire commissie in die tussentijds, maar uiterlijk 31 december 2003, zal rapporteren aan CAO-partijen. Uiterlijk 31 maart 2004 zal de paritaire com- missie het eindrapport en daarmee het advies van het bureau aan partijen aanbieden.
Bij de invoering van het nieuwe loongebouw hebben CAO-partijen een overgangsregeling afgesproken waarbij - voor zover van toepassing - de journalist, die voor 1 juli 2004 reeds in dienst was van de werkge- ver, zijn perspectief op het geïndexeerde maximum van zijn oude salarisschaal behoudt.
3. Toekenning van periodieken
Periodieke salarisverhogingen worden 'semi-automatisch' toegekend, hetgeen inhoudt dat de toekenning van een periodieke verhoging afhankelijk wordt gesteld van een voorafgaand beoordelingsgesprek.
4. Pensioenvernieuwing
De nieuwe Minimum Pensioenvoorwaarden, zoals eerder dit jaar voorgesteld door de paritaire commissie Pensioenvernieuwing, worden in de CAO opgenomen.
5. Verlofsparen/Arbeidsvoorwaarden à la Carte/Maatwerk
In de CAO wordt een Regeling Arbeidsvoorwaarden à la Carte opgenomen om op ondernemingsniveau uit- ruil van arbeidsvoorwaarden mogelijk te maken. Voor het realiseren van arbeidsvoorwaarden op maat in de onderneming is een aantal onderwerpen benoemd (bronnen en doelen) dat voor uitruil in aanmerking kan komen. De regeling wordt ondergebracht in een CAO-artikel en uitgewerkt in een bijlage.
6. Faciliteiten vakbondswerk
Het artikel over vakbondswerk wordt gemoderniseerd. Verlof ten behoeve van vakbondswerk (waaronder ook deelname aan CAO-overleg) wordt toegestaan, mits de hoofdredactie tijdig tevoren op de hoogte wordt gesteld en de regelmatige gang op de redactie door de afwezigheid van de journalist niet ernstig wordt geschaad.
7. Arboconvenant
De werkgevers betalen in 2003 en 2004 een bijdrage van 0,06% aan de uitvoering van het Arboconvenant Uitgeverijbedrijf, welk convenant onder meer is gericht op bestrijding van de werkdrukproblematiek.
8. Persoonlijke Ontwikkeling
CAO-partijen hebben afgesproken dat een evaluatie-onderzoek zal plaatsvinden naar de uitvoering van de CAO-afspraken met betrekking tot opleidingsbeleid (waaronder opleidingsplannen). Op basis hiervan zal aan CAO-partijen worden gerapporteerd.
Afgesproken is dat werkgevers bereid zijn informatie te geven of er systematisch met functionerings-, beoordelings- en loopbaanontwikkelingsgesprekken wordt gewerkt binnen de afzonderlijke uitgeverijen.
9. Rapportage contracten voor bepaalde tijd
Afgesproken is dat werkgevers bereid zijn informatie (over aantallen, verlengingen en omzettingen naar vaste dienstverbanden) te verstrekken over tijdelijke contracten binnen de afzonderlijke uitgeverijen.
10. Premies CAO-fondsen 2003 / 2004
De premies voor de fondsen resp. afdrachten worden in 2003/2004 gehandhaafd op hetzelfde (procentuele) niveau als in 2002:
- WAO-hiaatverzekering: 2,2%**
- Kinderopvang: | 0,6%** |
- Arboconvenant: | 0,06% |
- Bedrijfstakbureau: | 0,03% |
- Werkgeversbijdrage: | 0,06% |
** De premies voor deze fondsen voor het jaar 2004 worden aan het eind van 2003 door CAO-partijen op advies van de afzonderlijke stichtingsbesturen nader vastgesteld.
11. Zorgverlof
In afwijking van de Algemene Wet Arbeid en Zorg hebben CAO-partijen afgesproken dat ten aanzien van het kortdurend zorgverlof (per jaar maximaal 10 dagen) de eerste vijf dagen worden vergoed tegen een door- betaling van 100% van het ongemaximeerde dagloon en de overige vijf dagen worden vergoed tegen een doorbetaling van 70% van het maximum dagloon.
12. Uitbetaling vakantiedagen
Het uitbetalen van vakantiedagen zal ook vanaf 1 februari 2004 alleen plaatsvinden bij het einde van het dienstverband.
Op decentraal niveau kunnen ondernemingen afspraken maken bovenwettelijke vakantiedagen in te zetten in het kader van Arbeidsvoorwaarden à la Carte.
HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Definities
Deze overeenkomst verstaat onder:
a.
Journalist: xxxxxx die als hoofdberoep journalistieke arbeid verricht in dienst van de werkgever;
b.
Journalistieke arbeid: het inhoudelijk medewerken aan de samenstelling van een publiekstijdschrift;
c.
Leerling journalist: degene die bij de redactie van een publiekstijdschrift een jour- nalistieke vakopleiding geniet;
d.
Hoofdredacteur: de journalist, die krachtens zijn schriftelijke aanstelling door daar- toe statutair bevoegde organen van de uitgeverij verantwoordelijkheid draagt voor de inhoud van het redactionele gedeelte van het publiekstijdschrift, hieronder mede begrepen degene die, onder welke benaming ook, krachtens een dergelijke aanstel- ling voor de redactionele inhoud van een publiekstijdschrift verantwoordelijk is en leiding geeft aan de redactie;
e.
Werkgever: de Nederlandse natuurlijke persoon of rechtspersoon of vennootschap onder firma of en commandite, gevestigd in Nederland, wiens/welks voornaamste bedrijvigheid is het uitgeven van één of meer bladen, die als publiekstijdschrift wor- den aangemerkt, en eventuele daarvan afgeleide en/of daarmee samenhangende elektronische producten.
f.
Directie: de statutaire directie resp. de door deze directie gemachtigden;
g.
Publiekstijdschrift: elk tijdschrift dat:
- geëxploiteerd wordt door verkoop op de vrije markt van bladen en/of adverten- tieruimte en tenminste vier keer per jaar verschijnt, terwijl de inkomsten uit losse verkoop, abonnementsgelden, advertenties en/of de bijdragen van een onderneming of groep van ondernemingen, tenminste de helft van de exploita- tiekosten bedragen en;
- gericht is op een brede lezerskring van vrouwen en/of mannen, gezinnen, xxx- xxxxx of kinderen, en van inhoud algemeen informatief, ontspannend en al dan niet meningvormend is;
- ofwel gericht is op een lezerskring die naar belangstelling, hobby of vrijetijds- besteding beperkt is, en van inhoud voornamelijk informatief, instructief en al
Journalist
Journalistieke arbeid
Xxxxxxxx journalist
Hoofdredacteur
Werkgever/ uitgever
Directie
Publieks- tijdschrift
dan niet meningvormend op het gebied van die belangstelling, hobby of vrij- etijdsbesteding is. Onder belangstelling is hier niet te begrijpen beroeps-
/bedrijfsmatige belangstelling.
Roostervrije dag
Artikel 1A
Normale arbeidsduur
Afwijkende afspraak
Deeltijd
Leerling- journalisten
Senioren (58+)
h.
Roostervrije dag: een dag waarop de journalist volgens zijn arbeidsovereenkomst journalistieke arbeid zou moeten verrichten, maar waarop hij met behoud van sala- ris is vrijgesteld van het verrichten van de bedongen arbeid en welke door de werk- gever eenmalig wordt vastgesteld in een tijdig tevoren bekendgemaakt schema.
Normale arbeidsduur
1A.1
De normale arbeidsduur bedraagt 152 uur per vier weken in combinatie met 13 roos- tervrije dagen per jaar.
1A.2
Met inachtneming van het bepaalde in artikel 27 van deze CAO kan een afwijkende afspraak worden gemaakt met betrekking tot de normale arbeidsduur, met dien ver- stande dat afhankelijk van het aantal roostervrije dagen de arbeidsduur per vier weken ten minste 144 uur (zonder roostervrije dagen) en ten hoogste 160 uur (met 26 roostervrije dagen) dient te bedragen.
1A.3
a. De journalist, werkzaam in deeltijd, heeft de keuze tussen 10% verkorting van de met hem overeengekomen arbeidstijd dan wel aanpassing van het deeltijd- percentage, tenzij in overleg met de hoofdredactie en de werkgever wordt vast- gesteld dat de bedrijfsomstandigheden een keuzemogelijkheid niet toelaten.
b. Indien geen gebruik wordt gemaakt van verkorting van de arbeidstijd wordt het deeltijdpercentage aangepast door het overeengekomen aantal arbeidsuren per vier weken uit te drukken in een percentage van 144 uur en geldt een normale arbeidsduur van 144 uur per vier weken naar rato.
1A.4
Voor leerlingjournalisten geldt in afwijking van het voorgaande een normale arbeidsduur van 128 uur per vier weken. Zij hebben geen recht op roostervrije dagen.
1A.5
Voor journalisten van 58 jaar en ouder bestaat de keus om, met in achtneming van het bepaalde in artikel 19 van deze CAO, de normale arbeidsduur te stellen op 128 uur per 4 weken. Bij een normale arbeidsduur van 128 uur bestaat geen recht op rooster- vrije dagen.
Artikel 2 Werkingssfeer
2.1
Deze CAO beheerst, met uitzondering van de arbeidsovereenkomst met directeu- ren/hoofdredacteuren, elk arbeidsovereenkomst, welke is of wordt aangegaan tus- sen een werkgever en een journalist.
2.2
Elk beding tussen werkgever en journalist dat voor de journalist in ongunstige zin afwijkt van bepalingen van deze CAO, is nietig. In plaats daarvan geldt de CAO.
2.3
Werkgever en journalist zijn tegenover elk der partijen bij deze CAO gehouden al datgene dat te hunnen aanzien bij de CAO is bepaald, ter goeder trouw ten uitvoer te brengen, als hadden zij zichzelve daartoe verbonden.
2.4
Voor journalisten die minder dan een volle dagtaak/weektaak vervullen gelden de CAO-bepalingen naar evenredigheid van de met hen overeengekomen arbeidstijd.
Werkingssfeer
Geen wijziging in ongunstige zin
Nakoming te goeder trouw
Evenredigheid
HOOFDSTUK II SALARIËRING
Artikel 3
Salaris naar tijdsduur
Betaling in periodieke termijnen
Artikel 4
Artikel 5
Salarisgroepen
Indeling
Jaarlijks functionerings- gesprek
Voorlopige indeling
Salariëring
3.1
De journalisten genieten een naar tijdsduur vastgesteld salaris.
3.2
De uitbetaling van het salaris geschiedt, behoudens de gevallen waarin dit wettelijk niet mogelijk is, in periodieke termijnen en wel uiterlijk op de laatste dag van elke periode van tenminste vier weken en ten hoogste een maand. Wanneer bepaalde omstandigheden zulks gewenst maken, kan met toestemming van de in de uitgeverij werkzaam zijnde journalisten tijdelijk een kortere betalingsperiode worden over- eengekomen.
Dit artikel is vervallen.
Indeling
5.1
Voor de toepassing van de in deze overeenkomst vervatte salarisregeling worden de journalisten, ingedeeld in de in Bijlage I genoemde salarisgroepen
5.2
De indeling van de journalisten geschiedt door de directie op voordracht van de hoofdredacteur.
5.3
De journalist heeft jaarlijks recht op een functioneringsgesprek met de hoofdredac- teur. Tijdens dat gesprek zal o.m. aan de orde gesteld kunnen worden of de journalist in aanmerking komt voor een bomilo, een extra periodiek (boven het in artikel 7, lid 2 bedoelde) of een indeling in een hogere schaal.
De redactieraad zal jaarlijks door de hoofdredacteur op de hoogte gesteld worden van de verdeling van de journalisten over de verschillende salarisschalen.
5.4
Indien een journalist wordt belast met een taak, vallend onder een der in Bijlage I genoemde salarisgroepen, doch de daarvoor bij de functieomschrijving veronder- stelde journalistieke vakbekwaamheid of ervaring nog niet bezit, kan hij met inacht- neming van onderstaande bepalingen voorlopig worden ingedeeld in de naastlagere salarisschaal.
Een beroep op deze bepalingen kan slechts worden gedaan, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. aan de betrokken journalist dient bij het opdragen van de vorenbedoelde taak door de directie schriftelijk te worden meegedeeld, dat - en met ingang van welk tijdstip - een voorlopige indeling als vorenbedoeld plaatsvindt;
b. binnen twee jaar dient de betrokken journalist tot de voorgeschreven salaris- schaal te worden bevorderd, dan wel moet een zodanige reorganisatie van de redactie van het tijdschrift tot stand worden gebracht, dat de bedoelde taak wordt opgedragen aan een journalist, die in de daaraan beantwoordende salarisschaal is geplaatst.
5.5
Indien een journalist zich niet kan verenigen met zijn indeling en daaromtrent niet tot overeenstemming kan komen met zijn directie, kan hij het geschil voorleggen aan de Raad van Uitvoering.
5.6
Indien een journalist binnen een jaar nadat hij belast is met een leidinggevende taak op grond waarvan indeling in schaal 5 of schaal 4 heeft plaatsgevonden, wordt ont- heven van die leidinggevende taak, kan tot terugplaatsing in de oorspronkelijke schaal worden overgegaan. Het normsalaris wordt daarbij gesteld op tenminste het salaris onmiddellijk voor de terugplaatsing.
Artikel 6 Salarisschaal voor journalisten
6.1
De journalisten genieten ten minste de salarissen die zijn vervat in de schalen van normsalarissen als opgenomen in Bijlage I.
Toelichting
De salarissen hebben niet het karakter van een minimumsalaris, maar van een normsalaris. Onder minimumsalaris wordt verstaan het bedrag waarop de journalist tenminste recht heeft, zodat in al die gevallen waarin de journalist een hoger te waarderen arbeidsprestatie levert, hij in aanmerking komt voor een salaris dat een bepaald aantal procenten boven zijn minimumsalaris ligt (het z.g. bomiloprincipe).
Ook een normsalaris is een minimumsalaris, in die zin dat geen salarissen lager dan het norm- salaris mogen worden uitbetaald. Bij een normsalaris wordt ervan uitgegaan, dat doorgaans verschillen in individuele arbeidsprestaties niet in individueel verschillende percentages zijn uit te drukken, zodat het salaris wordt gebaseerd op de gemiddelde arbeidsprestatie.
In die gevallen, waarin een journalist aan duidelijk herkenbare hogere eisen beantwoordt, kan de journalist individueel voor een hoger salaris dan het normsalaris in aanmerking komen. In de praktijk zal dit er veelal toe leiden, dat de feitelijk betaalde salarissen voor 75 à 80 % correspon- deren met de in de salarisschalen aangegeven normsalarissen, terwijl niet meer dan 20 à 25 % van de feitelijk betaalde salarissen de genoemde normsalarissen in mindere of meerdere mate overtreffen.
Geschil over indeling
Terugplaatsing
Normsalarissen
Artikel 7
Inschaling salaris
Periodieke schaaltrede- verhoging
Behoud salarisschaal- indeling
Bevordering
Management toeslagen
Toepassing salarisschaal
7.1
Iedere journalist ontvangt in de regel bij de aanstelling, doch in elk geval binnen drie maanden na zijn aanstelling, schriftelijke mededeling van de salarisschaal waarin hij is ingedeeld en van het aantal schaaltreden waarop zijn schaalsalaris is gebaseerd.
7.2
a. Indien bij aanstelling schaaltreden zijn vastgesteld, zal als regel het aantal schaaltreden jaarlijks per 1 juli (resp. bij de aanvang van de periode waarin 1 juli valt) met één schaaltrede worden verhoogd, echter uitsluitend indien het maxi- mum aantal schaaltreden in de geldende salarisgroep nog niet is toegekend.
b. Indien op grond van de beoordeling van het functioneren van de journalist, vast te stellen aan de hand van functionerings- of beoordelingsgesprekken, geen schaaltredeverhoging wordt toegekend, zal dit aan de betrokken journalist uiter- lijk twee maanden (of twee perioden ingeval van een periodesalaris) voor het tijdstip waarop de periodieke verhoging zou moeten ingaan, schriftelijk worden medegedeeld onder vermelding van de redenen.
c. In afwijking van het in lid a gestelde zal aan de jounalist die tussen 1 januari en 1 juli in dienst treedt, de eerstvolgende periodieke verhoging worden toegekend op 1 januari daaropvolgend.
7.3
Indien een publiekstijdschrift door een andere uitgever dan voorheen wordt uitge- geven blijven de salarisschaalindeling en het aantal toegekende functiejaren, welke bij de vroegere uitgever van kracht waren onaangetast.
7.4
Indien een journalist bij eenzelfde werkgever tot een hogere salarisschaal wordt bevorderd, wordt zijn normsalaris in die hogere schaal tenminste bepaald op het schaalbedrag, dat gelijk is aan of onmiddellijk ligt boven het hem vóór de bevorde- ring toekomende normsalaris. Voor de berekening van het aan de tot een hogere afdeling bevorderde journalist in de toekomst verschuldigde normsalaris, wordt het aantal functiejaren voor hem vastgesteld op het aantal, dat blijkens het bepaalde in artikel 6, overeenkomt met het hem bij de bevordering toegekende normsalaris.
7.5
De journalist, ingedeeld in schaal 3 of 4, die leiding geeft aan ondergeschikten dan wel een coördinerende rol vervult binnen de redactie en daarnaast in hoofdzaak jour- nalistieke werkzaamheden verricht, komt in aanmerking voor een managementtoe- slag ter hoogte van 5% van het schaalsalaris. De toeslag vervalt zodra geen leiding- gevende of coördinerende rol meer wordt vervuld.
Indien een journalist gedurende een aaneengesloten periode van één jaar of langer een managementtoeslag heeft ontvangen, zal bij het vervallen van de management- toeslag een afbouwregeling van kracht worden die inhoudt dat vanaf het moment dat de journalist niet meer in aanmerking komt voor de managementtoeslag hij gedu- rende een bepaalde periode in aanmerking komt voor een afbouwtoeslag van 2,5%. De periode dat de afbouwtoeslag betaald wordt, wordt als volgt bepaald:
Duur periode dat managementtoeslag Duur periode van afbouwtoeslag
is ontvangen:
- één jaar of langer maar, xxxxxx dan drie jaar 3 maanden (of 3 periodes)
- drie jaar of langer, maar korter dan vijf jaar 6 maanden (of 6 periodes)
- vijf jaar of langer, maar korter dan zeven jaar 9 maanden (of 9 periodes)
- zeven jaar of langer 12 maanden (of 13 periodes)
7.6
Aan het einde van de hoogste salarisschaal zijn drie schaaltreden (schaal 5, trede 12 e.v.) toegevoegd waarin uitsluitend journalisten kunnen worden ingedeeld op basis van excellent functioneren, een en ander ter beoordeling van de werkgever.
Artikel 8 Hoofdredacties
8.1
De hoofdredacteur die deze functie bij wijze van volle dagtaak uitoefent, geniet een salaris dat het eindsalaris van schaal 4 met tenminste 15 procent overtreft.
Op verzoek van de uitgever kan de Raad van Uitvoering dispensatie verlenen van bovenstaande regel indien het totale aantal journalisten, behorende tot de redactie van een zelfstandig publiekstijdschrift, met uitzondering van de hoofdredacteur, kleiner is dan vijf. In dat geval dient de hoofdredacteur in schaal 4 of schaal 5 te worden inge- schaald.
8.2
Bij eerste inschaling als hoofdredacteur heeft de directie de bevoegdheid om, indien het salarisverschil tussen het de journalist op grond van lid 1 van dit artikel toeko- mende salaris en het hem voor deze benoeming uitgekeerde salaris meer dan ƒ 600,- (€ 272,27) bedraagt, een geleidelijke inschalingsregeling te treffen voor de duur van ten hoogste twee jaar.
8.3
a. Redacteuren die krachtens hun schriftelijke aanstelling, als bedoeld in artikel 26 van deze CAO, dan wel krachtens speciaal daartoe strekkend schriftelijk man- daat, vast belast zijn met de waarneming van de hoofdredactie in geval van ont- stentenis van de hoofdredacteur genieten tenminste een salaris, dat gelijk is aan het hun volgens artikel 6, in schaal 4 toekomende eindsalaris, verhoogd met 10 procent.
b. Redacteuren, die in geval van ontstentenis van de hoofdredactie haar taak inci- denteel waarnemen, genieten - indien deze waarneming onafgebroken gedu- rende tenminste een maand wordt uitgeoefend - gedurende de periode dezer waarneming daarvoor een redelijke vergoeding.
Artikel 9 Leerling-journalist
9.1
Om tot leerling-journalist te kunnen worden aangesteld, moet de betrokkene tenmin- ste 18 jaar oud zijn.
Excellent functioneren
Inschaling hoofdredacteur
Geleidelijke in- schalingsregeling
Waarneming
Xxxxxxxx- journalist
Ten hoogste twee jaar
Arbeidsduur
Salaris
Vakantie
Leerplan
Uitgezonderde bepalingen
Artikel 10
Stagevergoeding
Kosten- vergoeding
Stagecontract
9.2
Een leerling-journalist mag ten hoogste twee jaar als zodanig werkzaam zijn.
9.3
Voor leerling-journalisten geldt in afwijking van het gestelde in artikel 1A een nor- male arbeidsduur van 128 uur per vier weken, in principe verdeeld over vier dagen per week, tenzij nadrukkelijk anders wordt overeengekomen.
9.4
Voor leerling-journalisten geldt de salarisschaal opgenomen in Bijlage I uitgaande van de in lid 3 van dit artikel genoemde arbeidsduur.
9.5
De vakantierechten bedragen 166,4 uren per vakantiejaar.
9.6
De uitgever is verplicht voor leerling-journalisten een of meer leerplannen vast te stellen. Een leerplan dient onderdeel uit te maken van de arbeidsovereenkomst met de leerling-journalist. Alvorens een dergelijk plan door de directie wordt vastgesteld vindt over de inhoud daarvan overleg plaats met hoofdredactie en redactieraad.
In het leerplan zullen tenminste worden vastgesteld:
- het doel van de opleiding;
- de faciliteiten waarover de leerling-journalist kan beschikken voor zijn opleiding;
- de wijze waarop de leerling-journalist tijdens de leerperiode zal worden begeleid.
9.7
a. Artikel 39 leden 1, 3 en 5 is niet van toepassing op leerling-journalisten.
b. Leerling-journalisten hebben geen recht op roostervrije dagen (zie ook artikel 14A.7)
Stagiaires School/Academie voor de Journalistiek
10.1
Stagiaires ontvangen een stagevergoeding die tenminste gelijk is aan de helft van het voor hun leeftijd geldende wettelijk minimumloon.
10.2
Zij ontvangen voorts vergoeding voor het reizen van en naar hun woonplaats of - indien noodzakelijk - vergoeding voor extra woonkosten.
10.3
De werkgever dient met hen een stagecontract af te sluiten, waarin tenminste bepa- lingen zijn opgenomen aangaande de begeleiding van de stagiair en de opstelling van een stageverslag, een en ander bij voorkeur overeenkomstig het als Bijlage XI bij de CAO opgenomen model.
HOOFDSTUK III VERDERE RECHTSPOSITIE
Artikel 11 Werkverdeling en
gezagsverhouding
11.1
De directie en de hoofdredacteur zullen met betrekking tot de redactionele aangele- genheden, alsmede met betrekking tot die aangelegenheden, waarbij de naam, die het blad in redactioneel opzicht heeft, mede betrokken kan zijn, geregeld met elkaar overleg plegen.
11.2
Het behoort tot de taak van de hoofdredacteur de journalisten aanwijzingen en voor- schriften omtrent de te verrichten journalistieke arbeid te geven.
11.3
Aan een journalist kan geen andere dan journalistieke of aanvullende correctiear- beid worden opgedragen, tenzij hij naast zijn journalistieke werk een andere taak ten behoeve van de uitgever, in wiens dienst hij is, op zich heeft genomen. Van dit laat- ste moet blijken uit zijn schriftelijke verklaring, waarin de door hem aanvaarde andere taak is omschreven.
11.4
De journalist is verplicht bij voorkomende gelegenheden op aanwijzing van de hoofdredacteur journalistieke arbeid te verichten op ander terrein dan waarvoor hij is aangesteld.
Artikel 12 Statuut voor hoofdredactie en redactie
12.1
De uitgever is gehouden per publiekstijdschrift een redactiestatuut vast te stellen dat zowel de positie van de hoofdredactie als die van de redactie regelt.
Dit statuut maakt deel uit van de arbeidscontracten van alle in dienst werkzame jour- nalisten.
12.2
Van de in het eerste lid van dit artikel vastgelegde gehoudenheid kan worden afge- weken in die gevallen waarin een hoofdredactie en/of een redactie werkzaam is/zijn voor meer dan één publiekstijdschrift.
In die gevallen kan, op basis van het modelstatuut en zonder aantasting van de daar- aan ten grondslag liggende oogmerken, bij de betrokken uitgever een statuut tot stand worden gebracht, dat in overeenstemming is met de situatie dat de hoofdre- dactie en/of de redactie meer publiekstijdschriften samenstelt/samenstellen.
Geregeld overleg
Aanwijzingen en voorschriften
Journalistieke werkzaamheden; andere taken
Andere journalis- tieke terreinen
Redactiestatuut
Uitzondering
Vooraf overleg
Model-redactie- statuut
Verplichte aanpassing
Redactiestatuut per uitgave
Artikel 13
Nevenwerkzaam- heden fulltime journalisten
Toestemming
Nevenwerkzaam- heden parttime journalisten
12.3
Alvorens een dergelijk statuut vast te stellen vindt over de inhoud daarvan overleg plaats tussen directie, hoofdredactie en redactie van het publiekstijdschrift.
12.4
Bij dit overleg zal het model voor een dergelijk statuut uitgangspunt zijn. Het staat de publiekstijdschriftuitgever vrij een voor de redactie in gunstige zin van het model afwijkende regeling overeen te komen.
Het model is een basisregeling, die reeds bestaande gunstiger regelingen als voren- bedoeld niet kan aantasten.
12.5
De publiekstijdschriftuitgever is verplicht zijn statuten aan te passen voor zover die in strijd zijn met dit model-redactiestatuut.
12.6
Per uitgave geldt een redactiestatuut dat is overeengekomen tussen redactie en directie.
Indien geen redactiestatuut is overeengekomen geldt het door partijen nader inge- vulde model-redactiestatuut zoals opgenomen in Bijlage IX.
Medewerking aan andere bladen en persbureaus
13.1
De journalist die een volledige dienstbetrekking vervult mag zonder voorafgaande toestemming van de directie en de hoofdredactie geen arbeid verrichten voor andere publiciteitsorganen, zoals dagbladen, nieuwsbladen, overige tijdschriften, persbu- reaus, radio- en televisie-instellingen.
13.2
De in het eerste lid bedoelde toestemming zal slechts worden geweigerd indien door zulk een medewerking de belangen van het eigen tijdschrift zouden worden geschaad, hetzij doordat die medewerking zou plaatsvinden aan een publiciteitsor- gaan dat als concurrerend is te beschouwen, hetzij doordat de journalist daardoor zou worden belet de uit zijn arbeidsovereenkomst en deze CAO tegenover zijn tijd- schrift voortvloeiende verplichtingen ten volle na te komen, hetzij wegens de rich- ting van het betrokken publiciteitsorgaan, hetzij doordat de medewerking slechts mogelijk zou worden gemaakt door, of in verband met, de vervulling van opdrach- ten voor het eigen tijdschrift, die een exclusief karakter hebben, of waaraan bijzon- dere kosten zijn verbonden.
13.3
De journalist die minder dan een volledige dienstbetrekking vervult mag zonder voorafgaande toestemming van de directie en de hoofdredactie geen arbeid verrich- ten voor andere publiekstijdschriften. Hij mag geen arbeid verrichten voor andere publiciteitsorganen, zoals dagbladen, nieuwsbladen, overige tijdschriften, persbu- reaus, radio- en televisie-instellingen, indien door die arbeid de belangen van het eigen tijdschrift zouden worden geschaad, hetzij doordat die arbeid zou plaatsvin-
den voor een publiciteitsorgaan dat als concurrerend is te beschouwen, hetzij door- dat de journalist daardoor zou worden belet de uit zijn arbeidsovereenkomst en deze CAO tegenover zijn tijdschrift voortvloeiende verplichtingen ten volle na te komen, hetzij wegens de richting van het betrokken publiciteitsorgaan, hetzij doordat de arbeid slechts mogelijk zou worden gemaakt door, of in verband met, de vervulling van opdrachten voor het eigen tijdschrift, die een exclusief karakter hebben of waar- aan bijzondere kosten zijn verbonden.
De journalist is gehouden de directie en de hoofdredactie vooraf in kennis te stellen van zijn voornemen tot medewerking aan andere publiciteitsorganen.
13.4
De journalist die een volledige dienstbetrekking vervult mag zonder vooraf ver- leende schriftelijke toestemming van zijn directie en hoofdredactie geen betaalde arbeid voor derden verrichten, die niet op journalistiek terrein ligt.
13.5
De journalist die minder dan een volledige dienstbetrekking vervult, mag betaalde arbeid op niet-journalistiek terrein voor derden verrichten, mits dit vooraf aan de directie en de hoofdredactie wordt gemeld en de journalist daardoor niet wordt belet de uit zijn arbeidsovereenkomst en deze CAO voortvloeiende verplichtingen tegen- over zijn publiekstijdschrift ten volle na te komen.
13.6
In een schriftelijke toestemming, als in de voorgaande leden bedoeld, kunnen voor- waarden genoemd worden, waaraan de journalist bij het verrichten van zijn neven- arbeid wordt gebonden, zulks indien en voorzover deze voorwaarden ter bescher- ming van de ideële en/of materiële belangen van het eigen tijdschrift redelijkerwijs verantwoord kunnen worden geacht.
13.7
Tenzij hij daartoe door zijn directie en hoofdredactie is gemachtigd, mag de journa- list vóór verschijning van zijn tijdschrift van daarin voorkomende of daarvoor bestemde artikelen of berichten geen gebruik maken ten behoeve van andere publi- citeitsorganen, ook indien hem een schriftelijke toestemming, als bedoeld in lid 1, is verleend. Hij mag geen door hem ontvangen berichten aan zijn blad onthouden.
Artikel 14 Overmatige werktijd
14.1
Indien een journalist tijdens de periode van vier weken langer werkt dan de normale arbeidsduur, heeft hij, mits de bedrijfsomstandigheden dit toelaten, recht op een compensatie in vrije tijd op te nemen binnen de daaropvolgende periode van vier weken.
14.2
a. Voor journalisten die zijn ingedeeld in schaal 3, 4, en 5, journalisten van 58 jaar en ouder ingedeeld in schaal 2 en de leerlingjournalisten van schaal 1 geldt dat
Niet- journalistieke nevenwerk- zaamheden:
- fulltime journalisten
- parttime journalisten
Schriftelijke toestemming
Eerste publicatie
Compensatie in vrije tijd
Categorieën
zij recht hebben op 100% compensatie in vrije tijd bij een overschrijding van de voor hen geldende normale arbeidsduur.
Daarnaast geldt voor journalisten in schaal 3 respectievelijk 4 en 5 dat zij recht hebben op 2 respectievelijk 3 extra vrije dagen per jaar waarvoor geen overma- tige werktijd behoeft te worden aangetoond.
b. Voor journalisten die zijn ingedeeld in schaal 2 met uitzondering van journalis- ten van 58 jaar en ouder, geldt dat zij recht hebben op een vergoeding gelijk aan het uurloon van de journalist verhoogd met de vakantietoeslag voor elk uur overschrijding van de voor hen geldende normale arbeidsduur met een maxi- mum van 8 uur per vier weken. Deze acht uur geldt ook voor journalisten werk- zaam in deeltijd.
Boven dit maximum geldt voor de meerdere uren een compensatie van 150% hetzij in vrije tijd, hetzij in geld.
Vaststelling overmatige werktijd
Artikel 14A
Rooster
Arbeid op rooster- vrije dagen
Geen samen- loop met feestdagen
Samenloop met ziekte of buitengewoon verlof
Collectieve aanwijzing
14.3
In geval van afwezigheid wegens vakantie, bijzonder verlof als bedoeld in artikel 18, feestdagen als bedoeld in artikel 19A, roostervrije dagen, wordt per verzuimdag het gemiddeld aantal te werken uren per dag aangemerkt, op basis van de voor de jour- nalist geldende normale arbeidsduur en het aantal krachtens arbeidsovereenkomst te werken dagen, per periode van vier weken, tenzij voor de desbetreffende dag krachtens individuele arbeidsovereenkomst een afwijkende arbeidsduur geldt.
Roostervrije dagen
14A.1
De roostervrije dagen worden opgenomen volgens een door de hoofdredacteur op te stellen rooster, dat ter vaststelling aan de directie wordt voorgelegd.
14A.2
Indien een journalist als gevolg van bedrijfsomstandigheden op een roostervrije dag journalistieke arbeid heeft moeten verrichten, heeft hij recht op vervangende vrije tijd.
14A.3
Roostervrije dagen kunnen niet samenvallen met feestdagen in de zin van artikel 19A van deze CAO.
14A.4
Indien een roostervrije dag samenvalt met een ziektedag of buitengewoon verlof vervalt de roostervrije dag zonder dat daar een vervangende dag
tegenover wordt gesteld.
14A.5
Het is de directie toegestaan om na overleg met de ondernemingsraad per kalender- jaar ten hoogste drie roostervrije dagen, al dan niet op collectieve basis, aan te wij- zen. De aanwijzing dient voor de aanvang van het kalenderjaar te geschieden.
14A.6
Tussen hoofdredactie en een of meer journalisten kan met goedkeuring van de direc- tie een afspraak worden gemaakt over het opsparen van roostervrije dagen, één en ander tot een maximum van 90 dagen. Afspraken hierover dienen schriftelijk te wor- den vastgelegd.
De hoofdredactie en/of directie zal toestemming om roostervrije dagen op te sparen slechts weigeren indien de bedrijfsomstandigheden dit niet toelaten, d.w.z. opspa- ren moet toelaatbaar zijn binnen de grenzen van organisatorische doelmatigheid en arbeidsmarkttechnische mogelijkheden.
Opgespaarde, doch niet opgenomen, roostervrije dagen komen niet voor uitbetaling in aanmerking. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 27 van deze CAO kun- nen opgespaarde, doch niet opgenomen, roostervrije dagen worden ingezet/aange- wend voor het invullen van arbeidsvoorwaarden op maat.
14A.7
Journalisten van 58 jaar en ouder die gebruik maken van de seniorenregeling inge- volge artikel 19 van deze CAO en leerling-journalisten hebben geen recht op roost- ervrije dagen.
Artikel 15 Langdurige afwezigheid
15.1
De journalist kan aanspraak maken op één dag verlof met behoud van salaris voor elke periode van 5 dagen aaneengesloten gedurende welke hij ten behoeve van het publiekstijdschrift waarvoor hij werkzaam is, aan de huiselijke kring wordt ont- trokken. Deze dag verlof dient zo mogelijk direct aansluitend aan de afwezigheid te worden opgenomen en is niet in geld om te zetten.
15.2
Mocht de dienstbetrekking door welke oorzaak ook zijn geëindigd voordat de jour- nalist het hem toegekende extra verlof heeft kunnen genieten, dan wordt hem (of in geval van zijn overlijden zijn nabestaanden) een redelijke vergoeding toegekend, bij de vaststelling waarvan de directie het laatstgenoten salaris in aanmerking zal nemen. Deze laatste bepaling is van overeenkomstige toepassing, indien de journa- list ten gevolge van langdurige ziekte zijn extra verlof niet kan opnemen.
Artikel 16 Rustdag
16.1
De journalist heeft recht op een aaneengesloten wekelijkse rustperiode van 48 uur, welke, bijzondere omstandigheden voorbehouden, op zaterdag en zondag zal val- len.
16.2
Indien zich bijzondere omstandigheden voordoen, als in het vorige lid bedoeld, zal de journalist twee andere, bij voorkeur aaneengesloten, dagen als wekelijkse rust- periode krijgen.
Opsparen
Oudere journalisten
Verlofregeling
Niet opgenomen verlof bij beëindiging dienstverband
Wekelijkse rustperiode
Bijzondere omstandigheden
Artikel 17
Vakantiejaar
Duur der vakan- tie; vakantie opbouw
Vakantie-opname
Afboeken in uren
Vakantie
17.1
Het vakantiejaar loopt van 1 mei tot en met 30 april, tenzij in de onderneming een ander vakantiejaar geldt.
17.2
a. De journalist verwerft per vakantiejaar recht op vakantie, uitgaande van 26 dagen vakantie per jaar, van tenminste 187,2 uren met behoud van salaris.Vakantiedagen resp. rechten kunnen worden opgenomen in het vakantiejaar waarin het recht daarop wordt verworven.
Toelichting
De vakantierechten (de vakantie-opbouw) worden (wordt) als volgt vastgesteld. Uitgaande van een gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van 36 uur per week verdeeld over vijf dagen is de waarde van één vakantiedag 36:5=7,2 uur. Uitgaande van 26 dagen vakan- tie per jaar wordt een vakantierecht opgebouwd van tenminste 187,2 uren.
b. De journalist die bij aanvang van het kalenderjaar de 50-, respectievelijk 55- jarige leeftijd heeft bereikt, verwerft per vakantiejaar 3, respectievelijk 4 dagen extra vakantie met behoud van salaris tot het vakantiejaar waarin de 58-jarige leeftijd wordt bereikt.
17.3
a. Uitgaande van een arbeidsduur van 144 uur per vier weken (elke dag gelijk aan- tal te werken uren) zonder roostervrije dagen bedraagt de waarde van een vakan- tiedag bij opname 7,2 uur.
Uitgaande van een arbeidsduur van 152 uur per vier weken (elke dag gelijk aan- tal te werken uren) in combinatie met 13 roostervrije dagen bedraagt de waarde van een vakantiedag bij opname 7,6 uur.
Uitgaande van een arbeidsduur van 160 uur per vier weken (elke dag gelijk aan- tal te werken uren)in combinatie met 26 roostervrije dagen bedraagt de waarde van een vakantiedag bij opname 8 uur.
Toelichting
In de CAO worden vakantierechten uitgedrukt in uren en in dagen . Nu in de CAO geen gelijke verdeling van de werktijd over dagen wordt voorgeschreven kan het hanteren van dagen en uren verwarring opleveren bij vakantie-opname. Daarom wordt aanbevolen de vakantieregistratie in uren bij te houden met in achtneming van het navolgende.
b. Afgeboekt wordt het aantal uren dat feitelijk gewerkt zou zijn indien geen vakantie zou zijn opgenomen.
Toelichting Voorbeelden:
- Bij werkgever wordt 144 uur gewerkt per 4 weken, zonder roostervrije dagen.
Werktijden zijn van maandag t/m vrijdag: 7,2 uur. Afschrijving vakantiedagen in een week: per dag 7,2 uur.
- Bij werkgever wordt 152 uur gewerkt per 4 weken, in combinatie met roostervrije dagen.
Werktijden zijn maandag : 8 uur; dinsdag t/m vrijdag 7,5 uur.
Afschrijving vakantiedagen in een week: maandag 8 uur; dinsdag t/m vrijdag 7,5 uur.
- Bij werkgever wordt 152 uur gewerkt per 4 weken, in combinatie met roostervrije dagen.
Werktijden zijn van maandag t/m donderdag: 8 uur; vrijdag 6 uur. Afschrijving vakantiedagen maandag t/m donderdag 8 uur, op vrijdag 6 uur.
- Snipperdag (vakantiedag) op een dag waarop 8 uur zijn gewerkt: afboeken 8 uur
- Snipperdag (vakantiedag) waarop een halve roostervrijedag is ingeroosterd: af te boeken de uren die gewerkt zouden zijn wanneer er geen vakantiedag zou zijn opge- nomen.
17.4
Voor de berekening van het aantal vakantie-uren wordt een journalist die vóór of op de 1e van enige maand in dienst treedt resp. de dienst verlaat, geacht op de eerste van die maand in dienst te zijn getreden resp. de dienst te hebben verlaten en wordt de journalist die na de 15e van enige maand in dienst treedt resp. de dienst verlaat, geacht op de eerste van de navolgende maand in dienst te zijn getreden, resp. de dienst te hebben verlaten. In afwijking hiervan zal, indien het dienstverband korter dan één maand heeft geduurd, de journalist een zuiver proportioneel recht op vakan- tie krijgen.
17.5
De journalist dient bij de aanvang van de dienstbetrekking de werkgever mee te delen hoeveel recht op vakantie hij bij zijn vorige werkgever(s) verworven doch niet in natura genoten heeft, opdat de werkgever(s) weet op hoeveel verlofdagen zonder behoud van salaris de journalist aanspraak kan maken.
17.6
a. Van de in lid 2 sub a genoemde vakantie zullen als regel tenminste 10 achter- eenvolgende vakantiedagen worden opgenomen.
b. De journalist heeft het recht om 3/4 van de in lid 2 genoemde vakantiedagen aan- eengesloten op te nemen.
c. Het tijdstip van de aaneengesloten vakantie wordt door de werkgever/hoofdre- dactie vastgesteld in overleg met de journalist. Als regel zal zij in de periode van mei tot en met september worden opgenomen.
d. De journalist kan na overleg met de hoofdredactie de overblijvende vakantieda- gen opnemen op het tijdstip dat door hem wordt gewenst, tenzij de eisen van het bedrijf zich hiertegen naar het oordeel van de werkgever verzetten.
17.7
a. Indien de vakantierechten niet binnen zes maanden na het verstrijken van het vakantiejaar waarin zij zijn verworven, door de journalist zijn opgenomen, is de werkgever gerechtigd na overleg data vast te stellen waarop de journalist deze dagen zal opnemen.
b. Vakantiedagen welke niet zijn opgenomen binnen de wettelijke daarvoor gel- dende termijn na het tijdstip waarop deze zijn verworven, vervallen.
Berekening aantal vakantie-uren
Bij vorige werkgever(s) verworven vakantierechten.
Opname vakantiedagen
Niet opgenomen vakantie
Het niet ver- werven van vakantierechten gedurende onderbreking der werkzaamheden
Vakantie bij einde dienst- verband en vervangende schade- vergoeding
Arbeidsvoor- waarden op maat
Vakantietoeslag
17.8
a. Met betrekking tot het verwerven en genieten van vakantierechten gedurende de onderbreking van de werkzaamheden zijn de artikelen 7: 635 en 7: 636/637 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing.
b. Indien de aanvankelijk vastgestelde vakantiedagen tijdens de vakantie door ziekte niet kon worden genoten zal de hoofdredacteur in overleg met de journa- list nieuwe data vaststellen waarop alsnog vakantie kan worden opgenomen. Het bovenstaande is slechts van toepassing, indien hem terzake een uitkering krachtens de Ziektewet wordt toegekend gedurende deze dagen dan wel de loonbetaling plaatsvindt op grond van de Wet Uitbreiding Loondoorbetaling Bij Ziekte (WULBZ).
17.9
a. Bij het eindigen van de arbeidsovereenkomst zal de journalist desgewenst in de gelegenheid worden gesteld de hem nog toekomende vakantie op te nemen, met dien verstande dat niet eenzijdig kan worden bepaald dat deze vakantiedagen kunnen worden opgenomen gedurende de opzegtermijn.
b. In geen ander geval dan bij het einde van de arbeidsovereenkomst zullen niet opgenomen vakantiedagen worden uitbetaald.
c. Teveel genoten vakantie wordt op overeenkomstige wijze met het salaris verre- kend.
d. De werkgever reikt de journalist bij het einde van de arbeidsovereenkomst een verklaring uit waaruit blijkt xxxxxxx niet opgenomen vakantiedagen aan hem zijn uitbetaald.
17.10
In afwijking van het gestelde in artikel 17.9 en met inachtneming van het bepaalde in artikel 27 van deze CAO kunnen bovenwettelijke vakantiedagen worden aange- wend/ingezet voor het invullen van arbeidsvoorwaarden op maat.
17.11
a. De journalist die het gehele voorafgaande vakantiejaar aaneengesloten in dienst van de werkgever is geweest, ontvangt uiterlijk in de maand juni een vakantie- toeslag ten bedrage van 8% van 12 maal het salaris over de maand mei.
In de vakantietoeslag zijn begrepen eventuele vakantie-uitkeringen krachtens de sociale verzekeringswetten.
b. De journalist, die in de loop van het voorafgaande vakantiejaar in dienst is getre- den van de werkgever, ontvangt een evenredig deel van deze toeslag. Het zelfde geldt met betrekking tot de journalist wiens dienstbetrekking in de loop van het vakantiejaar eindigt.
c. Indien in de loop van een vakantiejaar een volledig dienstverband overgaat in een gedeeltelijk dienstverband of omgekeerd, zal het sub a genoemde percen- tage worden berekend over het salaris van de maand mei, met inachtneming van het gemiddeld in betrokken vakantiejaar gewerkte aantal werkdagen.
Artikel 18 Afwezigheid met
behoud van xxxxxxx
Met uitsluiting van het anders en overigens in artikel 7:629 BW bepaalde geldt het volgende.
18.1
Bij arbeidsongeschiktheid van de journalist is het in artikel 21 bepaalde van toepas- sing.
18.2
In de volgende gevallen waarin hij de bedongen arbeid noodzakelijkerwijs niet heeft kunnen verrichten, wordt de journalist over de hieronder voor respectievelijk bij elk dezer gevallen bepaalde termijnen van verlof de beloning doorbetaald zoals deze gegolden zou hebben in geval van aanwezigheid van de journalist, mits hij zo moge- lijk tenminste één dag tevoren en onder overlegging van bewijsstukken aan de werk- gever van het verzuim kennis geeft en de gebeurtenis resp. plechtigheid in het des- betreffende geval bijwoont:
a. Van de dag van overlijden tot en met de dag van de begrafenis bij overlijden van de vaste partner of van een kind of pleegkind van de journalist zelf of van zijn vaste partner;
b. Gedurende 2 dagen bij overlijden of begrafenis één zijner ouders;
c. Gedurende één dag op de dag van begrafenis van grootouders, grootouders der vaste partner, kleinkinderen, broers en zusters en van één der ouders, zusters en broers van de vaste partner;
d. Gedurende één dag bij ondertrouw van de journalist zelf en gedurende twee dagen bij zijn huwelijk, te weten de dag van het huwelijk zelf en de daaropvol- gende dag;
e. Gedurende één dag bij huwelijk van kinderen, pleegkinderen, kleinkinderen, broers, zusters, en ouders van de journalist of van zijn vaste partner;
f. Gedurende één dag bij 25-, 40- en 50-jarig huwelijk van de journalist, of van de ouders van de journalist of zijn vaste partner;
g. Gedurende twee dagen bij de bevalling van de vaste partner;
h. Gedurende een door de werkgever naar billijkheid te bepalen tijdsduur tot een maximum van twee dagen, indien de journalist ten gevolge van de vervulling van een buiten zijn schuld bij of krachtens de wet persoonlijk opgelegde ver- plichting verhinderd is zijn arbeid te verrichten, mits deze vervulling niet in zijn vrije tijd kan geschieden en onder aftrek van de vergoeding voor salarisderving, welke hij van derden zou kunnen ontvangen;
i. Gedurende één dag bij 25-, 40- en 50-jarig dienstjubileum van de journalist; Voor het noodzakelijk bezoek aan dokter, resp. specialist, gedurende een naar redelijkheid te bepalen tijdsduur, voor zover dit bezoek niet in de vrije tijd van de journalist kan geschieden;
k. Gedurende één dag in geval van ziekte van één der huisgenoten indien de aan- wezigheid van de journalist dringend vereist is teneinde noodzakelijke voorzie- ningen te kunnen treffen. De journalist die van de mogelijkheid gebruik maakt dient zich achteraf jegens de werkgever te verantwoorden;
l. Gedurende twee dagen per jaar bij verhuizing van de journalist.
m. Gedurende maximaal vijf dagen per geval voor het verrichten van bezigheden die verband houden met de adoptie van een kind.
Arbeids- ongeschiktheid
Bijzonder verlof
In het kader van dit artikel wordt met vaste partner bedoeld de echtgenoot, echt- genote en de ongehuwde met wie de journalist zich kennelijk blijvend heeft gevestigd in een leef/woonsituatie, welke vergelijkbaar is met die van gehuw- den.
Vakbonds- activiteiten
Niet-gehouden tot doorbetaling salaris
Kortdurend zorgverlof
18.3
Voor vakbondsactiviteiten:
a. De journalist die lid is van de NVJ en in deze organisatie een functie vervult, heeft het recht de vergaderingen van het college waartoe hij behoort bij te wonen, mits hij tijdig de hoofdredacteur van zijn voorgenomen afwezigheid op de hoogte stelt en de regelmatige gang van de arbeid op de redactie door zijn afwezigheid niet ernstig wordt geschaad.
b. Xxxxxx met behoud van loon voor deelname aan een cursus georganiseerd door, dan wel in samenwerking met de NVJ zal de journalist die lid is van de NVJ wor- den toegestaan tot maximaal 5 dagen per jaar, mits de journalist tijdig een ver- zoek daartoe richt tot de hoofdredacteur en de regelmatige gang van de arbeid van de redactie door zijn afwezigheid niet ernstig wordt geschaad.
18.4
Het bepaalde in artikel 7:628 BW met betrekking tot de doorbetaling van het salaris is in de daar bedoelde gevallen van kracht, in zoverre, dat de werkgever niet gehou- den is het salaris door te betalen in de volgende gevallen:
a. Invoering van een verkorte werkweek (een zgn. nul-uren-week daaronder begrepen) mits de werkgever voor die invoering de volgens artikel 8 van het Bui- tengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen vereiste vergunning heeft verkregen en hij niet tot het aanvragen van een vergunning overgaat dan nadat met de NVJ overleg is gepleegd. Partijen achten een termijn van twee weken voor dit voor- afgaand overleg voldoende.
b. De verlenging van een verkorte werkweek, (een zgn. nul-uren-week daaronder begrepen) mits, wanneer het betreft een verlenging die ten aanzien van de aan- tallen erbij betrokken journalisten en/of aantal uren, dat verkort zal worden gewerkt, afwijkt van de oorspronkelijke vergunning, de werkgever die hierbo- ven sub 1e omschreven procedure zal hebben gevolgd en wanneer het betreft een verlenging, waarbij de oorspronkelijke vergunning ongewijzigd wordt overgenomen, hij de NVJ tijdig, d.w.z. tenminste één week vóór het ingaan van de verlenging, daarvan mededeling doet.
In de gevallen waarin het salaris moet worden doorbetaald, wordt daaronder verstaan het inkomen naar rato van het aantal gewerkte uren, tenzij partijen een afwijkende regeling treffen.
18.5
In afwijking van de Algemene Wet Arbeid en Zorg geldt dat ten aanzien van het kort- durend zorgverlof (per jaar maximaal 10 dagen) de eerste vijf dagen worden vergoed tegen een doorbetaling van maximaal 100% van het ongemaximeerde dagloon en de overige vijf dagen worden vergoed tegen een doorbetaling van maximaal 70% van het maximum dagloon.
Artikel 18A Inzetbaarheid en scholing
Onder inzetbaarheid wordt verstaan de mogelijkheid van de journalist om nu, op korte en op lange termijn inzetbaar te blijven in verschillende functies binnen de onderneming maar ook daarbuiten, zodat zijn inzetbaarheid en daarmee zijn werk- zekerheid toeneemt.
Toelichting
XXX-partijen zijn van mening dat werken aan inzetbaarheid voor zowel de journalist als de werkgever noodzakelijk is. De werkgever kan rekenen op optimale functievervulling, ook na veranderingsprocessen; de journalist heeft een maximale kans op werkzekerheid ( zowel binnen als buiten de eigen onderneming) en kan meer uit zijn loopbaan halen. Belangrijke instrumen- ten ter bevordering van inzetbaarheid zijn scholing, coaching on the job en loopbaanbeleid.
De verantwoordelijkheid voor het op peil houden van de inzetbaarheid van de jour- nalist zowel binnen als buiten de eigen onderneming is een gezamenlijke verant- woordelijkheid van werkgever en journalist. Dit vereist van de werkgever het voe- ren van een opleidingsbeleid (verder uitgewerkt in Bijlage IV), dat aandacht geeft aan de ontwikkeling van de journalisten en de noodzakelijke informatie en midde- len verschaft. Van de journalist wordt verwacht dat hij van alle informatie en midde- len zo goed mogelijk gebruik maakt.
Artikel 19 Seniorenregeling
19.1
Voor journalisten die de leeftijd van 58 jaar hebben bereikt, geldt op hun verzoek overeenkomstig het bepaalde in artikel 1A, lid 5, een normale arbeidsduur van 128 uur per vier weken met behoud van salaris, met het recht om deze arbeidsduur te ver- delen over vier dagen per week.
19.2
Voor journalisten in deeltijd zal het recht op werktijdvermindering als bedoeld in lid 1 van dit artikel naar rato worden toegepast.
Toelichting
Voor oudere journalisten vanaf 58 jaar, die in deeltijd werken, zal in dat geval de factor 128/144 (ofwel: 32/36) worden toegepast op de arbeidsduur in deeltijd, met behoud van het salaris.
19.3
In bijzondere omstandigheden kan van een vierdaagse werkweek worden afgewe- ken door opsparing van de niet te werken dag over een periode van ten hoogste vier weken.
19.4
Gedurende gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, alsmede gedurende ver- lof anderzins, ontstaat geen aanspraak op vrije dagen door het niet kunnen effectu- eren van de vierdaagse werkweek.
Inzetbaarheid
Scholing
Normale arbeidsduur: keuze voor senioren
Parttime dienstverband
Bijzondere omstandigheden
Arbeids- ongeschiktheid
Vakantierechten
Géén roostervrije dagen
Artikel 19A
Feestdagen
Zon- en feestdagen: etmalen
Compensatie
Artikel 20
Eerste oefening
Herhaling
19.5
De vakantierechten bedragen 192 uur per vakantiejaar.
Voor journalisten die vòòr 1 januari 2000 reeds in dienst waren van de werkgever bedragen de vakantierechten 208 uren per vakantiejaar.
Toelichting
Bij senioren tot 58 jaar is de vakantieopbouw op fulltime basis als volgt: het standaard aantal vakantiedagen 26 vermeerderd met de vier extra dagen op grond van artikel 17.2 .b maakt: 30 dagen, maal de nominale waarde van één vakantiedag (7,2 uur) is: 216 uur. Wegens de verkor- ting van de feitelijke werktijd van Senioren vanaf 58 jaar van 144 naar 128 uur vermindert de vakantieopbouw naar rato en bedraagt derhalve:128/144 x 216 uur is 192 uur.
19.6
Het recht op roostervrije dagen vervalt (zie artikel 14A.7)
Feestdagen
19A.1
a. Onder feestdagen wordt in deze CAO verstaan:
Nieuwjaarsdag, de beide Paasdagen, Hemelvaartsdag, de beide Pinksterdagen, de beide Kerstdagen en Koninginnedag, alsmede nationale feestdagen die door de overheid worden vastgesteld.
b. 5 Mei wordt eenmaal per vijf jaar aangemerkt als een feestdag in de zin van deze CAO en wel voor het eerst op 5 mei 2005.
c. Op feestdagen wordt als regel niet gewerkt.
19A.2
Voor toepassing van dit artikel en de andere artikelen van deze overeenkomst wor- den zon- en feestdagen geacht een periode van 24 aaneengesloten uren te omvatten, gerekend vanaf 0.00 uur.
19A.3
Indien een journalist als gevolg van bedrijfsomstandigheden op een feestdag jour- nalistieke arbeid heeft moeten verrichten, heeft hij recht op vervangende vrije tijd.
Militaire dienst
20.1
De journalist die voor eerste oefening wordt ingelijfd in militaire dienst heeft des- wege geen aanspraak op salaris gedurende de diensttijd.
20.2
Bij vervulling van herhalingsoefeningen of van normale reserveplicht heeft de jour- nalist recht op het volle netto salaris, onder aftrek van hetgeen hij van overheidswege ontvangt.
Indien hij van overheidswege méér ontvangt dan het netto salaris, behoudt de jour- nalist het meerdere.
Xxxxxx wegens vervulling van normale herhalingsoefeningen of van normale reser- veplicht mag, buitengewone omstandigheden voorbehouden, niet in mindering op de aan de journalist toekomende vakantie worden gebracht.
20.3
De journalist die uit militaire dienst als in lid 2 bedoeld terugkeert, heeft recht op her- plaatsing in dezelfde of in een gelijkwaardige functie.
Bij tijdelijke vervanging van een journalist, die in militaire dienst is, moet de ver- vanger op dit recht worden gewezen.
20.4
De leerling-journalist, die korter dan 90 dagen in dienst van zijn werkgever is op het moment van zijn oproeping voor eerste oefening in militaire dienst, kan geen recht op herplaatsing doen gelden.
20.5
De journalist mag zonder schriftelijke toestemming van de werkgever geen vrijwil- lige verbintenis jegens de overheid aangaan ten aanzien van 's lands verdediging of ter bescherming van de openbare orde.
Artikel 21 Verzuim wegens
arbeidsongeschiktheid
21.1A
Indien een journalist ten gevolge van een aan de werkgever ter kennis gebrachte ziekte of ongeval niet in staat is de bedongen arbeid te verrichten gelden voor hem, zulks in afwijking van het in artikel Boek 7:629 BW bepaalde, uitsluitend de bepa- lingen van de Wet Uitbreiding Loondoorbetalingsverplichtingen bij Ziekte (WULBZ) en voorzover van toepassing de Ziektewet (ZW), de Wet op de Arbeids- ongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ) en de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandi- capten (WAJONG), voorzover hierna niet uitdrukkelijk anders is bepaald.
21.1B
a. Gedurende de eerste 52 weken ziekte in de zin van de WULBZ zal de werkge-ver het netto inkomen doorbetalen. Indien de werkgever de aangifte, bedoeld in arti- kel 38 lid 1 van de ZW, later doet dan in dat artikel is voorgeschreven, wordt de termijn van 52 weken met de duur van de vertraging verlengd.
b. Voor de in lid a bedoelde journalist zal bij de arbeidsongeschiktheid de uitkering krachtens de WAO, WAZ en Wajong gedurende maximaal twee jaar worden aan- gevuld tot 100% van het netto inkomen. Voor de werking van dit artikel wordt onder journalist tevens verstaan de ex-journalist waarmee het dienstverband wegens arbeidsongeschiktheid is beëindigd.
c. Bij afwisselende perioden van gehele en gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid worden in totaal maximaal gedurende een periode van drie jaar, te rekenen vanaf de aanvang van de arbeidsongeschiktheid, aanvullende uitkeringen verleend overeenkomstig het bepaalde in lid b. Bij tussentijdse wijziging van het arbeids-
Herplaatsing
Uitzondering
Niet bijtekenen zonder toestemming
Toepasselijke bepalingen
Doorbetaling resp. aanvulling door de werk- gever
ongeschiktheidspercentage danwel een onderbreking van de arbeids-onge- schiktheidsuitkering korter dan een maand vangt de aanvullingstermijn der- halve niet opnieuw aan.
Netto salaris
Gedeeltelijke arbeids- ongeschiktheid
Inschrijving C.W.I.
Opzegverboden
Second opinion
21.2
Onder netto salaris als bedoeld in lid 1B van dit artikel wordt verstaan het gederfde inkomen exclusief overwerkvergoeding, dat de journalist verdiend zou hebben indien hij arbeidsgeschikt ware geweest, onder aftrek van de sociale verzekerings- premies, loonbelasting, eventuele pensioen- en ziektekostenverzekeringspremie, de VUT-premie en de premie Arbeidsongeschiktheidsvoorziening, welke normaliter worden ingehouden.
21.3
Indien de journalist minder dan 45 procent arbeidsongeschikt is, wordt de in lid 1, sub c bedoelde aanvulling alleen verstrekt, indien hij zich als werkzoekende bij het Centrum voor Werk en Inkomen laat inschrijven.
Indien de journalist zich niet als werkzoekende laat inschrijven resp. zijn inschrij- ving niet laat verlengen, weigert passende arbeid te aanvaarden of in onvoldoende mate tracht passende arbeid te verkrijgen, wordt geen aanvulling verstrekt, resp. wordt de aanvulling beëindigd.
21.4
Indien de journalist voor 45 procent of meer arbeidsongeschikt is, heeft de werkge- ver de bevoegdheid aan de verstrekking van de aanvulling de voorwaarde te verbin- den, dat de journalist zich als werkzoekende bij het Centrum voor Werk en Inkomen laat inschrijven.
Indien de journalist hieraan geen gevolg geeft, resp. zijn inschrijving niet laat ver- lengen, weigert passende arbeid te aanvaarden of in onvoldoende mate tracht pas- sende arbeid te verkrijgen, wordt geen aanvulling verstrekt, resp. wordt de aanvul- ling beëindigd.
21.5
Tijdens de periode, gedurende welke de journalist recht heeft op uitkering krachtens de Ziektewet of de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen/ Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten/Wet op de Arbeidsonge- schiktheidsverzekering, mag de werkgever, tenzij om een dringende reden, de arbeidsovereenkomst met de journalist niet opzeggen, behoudens wanneer de arbeidsongeschiktheid langer heeft geduurd dan drie jaar.
Een journalist die na afloop van de in de vorige alinea genoemde termijn van drie jaar gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, kan tenzij tussen directie en journalist overeen- stemming bestaat, niet worden ontslagen dan nadat door de directie het uiterste is beproefd de journalist voor zijn restvaliditeit bij de publiekstijdschriftuitgever of daarbuiten passend werk te bezorgen.
Het opzegverbod voor de werkgever geldt niet indien de journalist arbeidsonge- schikt is geworden nadat het verzoek om toestemming tot opzegging van de arbeids- overeenkomst door de Regionaal Directeur van het Centrum voor Werk en Inkomen is ontvangen.
21.6
Het staat ieder der partijen vrij om, indien één der partijen het niet eens is met het oordeel van de ARBO-dienst over de arbeids(on)geschiktheid van de journalist, een
'second opinion' te vragen bij een andere erkende medische instantie dan die zou zijn aangewezen door de bedrijfsvereniging ingevolge artikel Boek 7:692a BW.
21.7
De werkgever is gerechtigd om na overleg met de Ondernemingsraad in een Ziekte- verzuimregelement sancties op te nemen voor jounalisten die de voorschriften van het regelement niet naleven.
Artikel 21A Arbeidsongeschiktheids- voorziening
21A.1
Er geldt een Regeling Arbeidsongeschiktheidsvoorziening. Deze regeling is nader uitgewerkt in het ''Reglement van de Stichting Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf'' (Bijlage VI bij deze CAO). Deze regeling geldt met ingang van 1 januari 1993. De uitvoering van de regeling is opgedragen aan de daarvoor opgerichte Stichting Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf te Amsterdam.
21A.2
De uitgangspunten van de regeling zijn:
a. Er zullen aanvullingen worden verstrekt op de vervolguitkering ingevolge de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aan journalisten die na 25 januari 1994 de maximum uitkeringstermijn van de Ziektewet hebben bereikt én niet of niet meer in aanmerking komen voor een suppletiebetaling van de werkgever krachtens artikel 21 van de CAO.
b. De hoogte van de aanvulling is het verschil tussen de loondervingsuitkering op grond van de WAO en de vervolguitkering. Aanspraak op de aanvulling bestaat zolang de deelnemer aan de Regeling recht heeft op een vervolguitkering krach- tens de WAO.
c. De bijdrage wordt jaarlijks door CAO-partijen, na advies van het bestuur van de Stichting Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Boeken- en Tijdschriftuitgeve- rijbedrijf, vastgesteld. De bijdrage komt voor rekening van de werknemer en bedraagt met ingang van 1 januari 2003 2,2% en m.i.v. 1 januari 2004 1,65% van de heffingsgrondslag voor de WAO.
Artikel 22 Vrijwillige ziektekosten- verzekering
22.1
De journalist, die niet ingevolge een wettelijke regeling verplicht tegen ziektekosten is verzekerd, heeft, indien hij individueel of collectief, al dan niet door tussenkomst van de werkgever bij wie hij werkzaam is, een verzekering tegen ziektekosten, hem- zelf en/of zijn gezinsleden betreffende, heeft afgesloten of afsluit, recht op een tege- moetkoming in de aan deze verzekering verbonden kosten, zulks indien hij desge- vraagd aan de directie de nodige bewijsstukken inzake het afsluiten en continueren van de betrokken verzekering overlegt.
Sancties
Regeling Arbeids- ongeschiktheids- voorziening
Uitgangspunten
Hoogte en duur van de aanvulling
Bijdrage werkgever
Maximum
Definitie: kind
Artikel 23
Vervanging bij verlof of vacature
22.2
a. De werkgever verstrekt, onverminderd het onder lib b. gestelde, met in achtne- ming van het onder b. gestelde, een bijdrage van 50%van de door de journalist gemaakte kosten plus MOOZ plus WTZ, met dien verstande dat de door de jour- nalist gemaakte kosten verbandhoudende met een derde of meer meeverze- kerd(e) kind(eren) voor 100% door de werkgever worden vergoed. Deze bijdrage zal op jaarbasis nooit meer bedragen dan de maximale werkgeversbij- drage in de ziekenfondspremie verhoogd met € 136,,-, tenzij uitsluitend als gevolg van de bijdrage van 100% van de premiekosten verband houdende met een derde (of meer) meeverzekerd(e) kind(eren), een hogere bijdrage dient te worden verstrekt.
b. Onverminderd het gestelde in lid c, geldt in de situatie waarin de werkgever voor de journalist die niet krachtens de Ziekenfondswet verplicht verzekerd is, een collectieve ziektekostenverzekering heeft afgesloten en een journalist na de eerstvolgende vervaldatum van de individuele verzekering niet wenst deel te nemen aan deze collectieve verzekering, dat de werkgever niet verplicht is om een bijdrage te verstrekken conform het gestelde in lid a. met in achtneming van het navolgende:
- Voor de journalisten die op 31 december 1990 reeds in dienst waren van de werkgever geldt in afwijking van het voorgaande dat een eventueel gunsti- ger regeling, zoals die in voorkomende gevallen bij de bedrijven bestaat, ongewijzigd van kracht blijft tot en met 31 december 2001.
- Voor journalisten die op of na 1 juli 1998 voor het eerst in aanmerking komen voor een particuliere ziektekostenverzekering geldt tot en met 31 december 2001dat de werkgever in het genoemde geval zijn bijdrage kan beperken tot de helft van de bijdrage die voor de collectieve ziektekosten- verzekering zou zijn verstrekt.
- Met ingang van 1 januari 2002 geldt voor alle journalisten dat de werkge- ver in het in de aanhef van lid b. genoemde geval zijn bijdrage kan beper- ken tot nihil.
c. Het in lid b. gestelde is niet van toepassing binnen ondernemingen waar met inachtneming van artikel 27 van deze CAO op ondernemingsniveau anderslui- dende afspraken zijn gemaakt.
22.3
In dit artikel wordt onder kind verstaan: het wettige gewettigde of geadopteerde kind van de werknemer tot de 18-jarige leeftijd danwel, indien en zolang het kind vanaf de 18-jarige leeftijd onderwijs of een beroepsopleiding volgt in de zin van de Wet op de Studiefinanciering of de Algemene Kinderbijslagwet, uiterlijk tot en met de maand waarin het kind de 27-jarige leeftijd bereikt.
Vervanging bij verlof of vacature
De journalist is verplicht de werkzaamheden van collega's die met verlof zijn, ge- durende drie maanden zonder vergoeding waar te nemen.
Indien de waarneming echter langer heeft geduurd dan drie maanden en er geen uit- zicht is op een spoedig einde daarvan, heeft de vervangende journalist, die naast zijn normale taak een belangrijk deel van de werkzaamheden van de afwezige journalist
waarneemt, recht op een redelijke vergoeding voor de overige tijd der waarneming. Het in dit artikel bepaalde is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van werk- zaamheden als gevolg van het ontstaan van een vacature.
Artikel 24 Kinderopvang
24.1
Er geldt een Regeling Kinderopvang. De regeling is nader uitgewerkt in het 'Regle- ment Stichting Fondsen Kinderopvang Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf' (Bijlage VII van deze CAO).
De mogelijkheid tot Buitenschoolse Opvang betreft kindern die het reguliere basis- onderwijs volgen.
Er geldt onder een aantal voorwaarden de 50%-kostendeling (d.w.z. 50% van de kinderopvangkosten onder aftrek van de ouderbijdrage komt voor rekening van de eigen werkgever en 50% voor rekening van de werkgever van de partner van de ouder).
24.2
De werkgever is vanaf 1 januari 2003 aan het Fonds jaarlijks een bijdrage verschul- digd van 0,6% berekend over het premieloon over 12 x de maand januari (resp. over 13 x die periode), zoals bedoeld in de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen, tot ten hoogste 1,5 x het maximum premieloon ZW/WAO op jaarbasis, van de journalisten die in januari van enig jaar in dienst zijn bij de werkgever.
24.3
Indien CAO-partijen niet tijdig overeenstemming bereiken over een nieuwe CAO zal de werkgever over het eerste kalenderjaar na afloop van de CAO nog een bijdrage verschuldigd zijn die gelijk is aan de laatst vastgestelde bijdrage.
Artikel 25 Onkostenvergoeding
De journalist heeft recht op vergoeding van de kosten, welke hij bij het verrichten van zijn werkzaamheden ten behoeve van zijn tijdschrift heeft gemaakt.
Omtrent de noodzakelijkheid der onkosten wordt de directie door de hoofdredactie geadviseerd.
Regeling Kinderopvang
Bijdrage werkgever
Bijdrage werkgever na afloop van
de CAO
Onkosten- vergoeding
HOOFDSTUK IV AANSTELLING EN ONTSLAG
Artikel 26
Aanstelling door directie
Schriftelijke aanstelling
Wijzigingen: schriftelijk
Geen discriminatie
Schriftelijke aanstelling
26.1
De journalist wordt aangesteld door de directie in overleg met de hoofdredacteur.
26.2
De directie is verplicht er zorg voor te dragen aan de journalisten bij de aanvang van de dienstbetrekking een schriftelijke aanstelling uit te reiken - bij voorkeur overeen- komstig het als Bijlage X bij deze CAO opgenomen formulier - welke onder meer het volgende zal bevatten:
a. Een algemene verwijzing naar de inhoud van deze CAO;
b. De functie, waarin de journalist werkzaam zal zijn;
c. De eventuele verantwoordelijkheid, die de journalist overeenkomstig artikel 8 voor het redactionele gedeelte van een publiekstijdschrift draagt;
d. Het bij het begin der dienstbetrekking geldende salaris;
e. De eventueel aan een journalist toegekende bijzondere vergoedingen, zoals representatietoeslag e.d.;
f. Eventuele afwijkingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst ten gunste van de journalist;
g. Eventueel een nadere regeling inzake de uitoefening van het - behoudens afwij- kende bedingen - ingevolge artikel 7 van de Auteurswet 1912 aan de uitgever toekomende auteursrecht op alle door de journalist in dienstverband vervaar- digde artikelen, berichten en andere journalistieke produkten;
h. Een omschrijving van de beginselen en/of het karakter van het publiekstijd- schrift, indien de journalist daaraan uitdrukkelijk wordt gebonden;
i. De bepaling van een proeftijd of van een termijn ingeval van tijdelijke aanstel- ling, een en ander met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 9 en/of 29;
j. De omschrijving van een andere dan de journalistieke taak ten behoeve van het publiekstijdschrift, indien partijen daaromtrent zijn overeengekomen ingevolge het bepaalde bij artikel 11, lid 3;
k. De bepaling dat een uit te reiken legitimatiebewijs eigendom blijft van de uitge- ver en op eerste vordering van directie of hoofdredactie moet worden ingele- verd;
l. De bepaling, dat door de journalist geen gegevens - de uitgever of de door deze uitgegeven tijdschriften betreffende of betrekking hebbende op enig ander onderwerp, waarvan hij kan begrijpen dat geheimhouding is gewenst - aan der- den zullen worden verstrekt, dan met toestemming van de directie;
m. Het in artikel 13 bepaalde.
26.3
Wijzigingen in bestaande arbeidsovereenkomsten dienen schriftelijk te worden vastgelegd.
26.4
Bij het aangaan of beëindigen van de arbeidsovereenkomst en bij het toepassen van arbeidsvoorwaarden zal de werkgever geen onderscheid maken naar geslacht, sexu-
ele geaardheid, burgerlijke staat, huidskleur, ras, etnische afkomst of nationaliteit, alsmede godsdienst en politieke keuze, met inachtneming van de functie en het karakter van het blad.
Dit dient tot uitdrukking te worden gebracht in de personeelsadvertenties, sollicita- tieprocedures, om- en bijscholingsmogelijkheden, promotiekansen e.d.
Artikel 26A Deeltijdarbeid
26A.1
Tenzij de bedrijfsomstandigheden zich daar aantoonbaar tegen verzetten, zal aan de journalist die daarom verzoekt, de gelegenheid worden gegeven een voltijd-dienst- verband om te zetten in een deeltijd-dienstverband. De functie van de betreffende journalist verandert door de hierboven bedoelde omzetting in beginsel niet, tenzij uitoefening van de functie redelijkerwijs niet in deeltijd mogelijk is.
26A.2
Tenzij de bedrijfsomstandigheden zich daar aantoonbaar tegen verzetten zal de werkgever bij werving van nieuwe journalisten de mogelijkheid van deeltijdarbeid kenbaar maken.
26A.3
Indien de arbeidsplaats niet in deeltijd kan worden vervuld, zal de werkgever in overleg met de journalist nagaan of elders in de organisatie een gelijkwaardige func- tie is die wel in deeltijd vervulbaar is.
26A.4
Indien journalisten die in deeltijd zijn gaan werken hun dienstverband willen omzet- ten in een arbeidsovereenkomst met een groter aantal arbeidsuren, genieten zij gedu- rende een periode van vier jaar een voorrangspositie. Na deze periode vervalt niet de mogelijkheid om te opteren voor een arbeidsovereenkomst met een groter aantal arbeidsuren maar wel de voorrangspositie om daarvoor in aanmerking te komen.
Artikel 27 Maatwerk
27.1
Op initiatief van de werkgever en/of ondernemingsraad, al dan niet daartoe uitgeno- digd door de journalist en/of de redactiecommissie, kan in de onderneming maat- werk in arbeidsvoorwaarden op individueel niveau worden toegestaan ten aanzien van de volgende onderwerpen: arbeidsduur (art. 1A) en arbeidstijden; verlofsparen door o.a. de inzet van overmatige werktijd (art. 14), bovenwettelijke vakantiedagen (art. 17), roostervrije dagen (art. 14A); ziektekostenverzekering (art. 22); invulling van inzetbaarheid en scholing (art. 18A); pensioenregelingen en prepensioenrege- lingen.
Als gevolg van maatwerk mag de waarde van het totale pakket aan arbeidsvoor- waarden niet worden verslechterd.
Als er geen maatwerk wordt afgesproken of als de journalist van deze mogelijkheid van maatwerk geen gebruik wenst te maken, geldt de CAO.
Gelegenheid tot deeltijdarbeid
Kenbaarheid deeltijd bij werving
Vervangende functie
Voorrangspositie deeltijd- journalisten
Arbeidsvoor- waarden op maat
Procedure
Vrijwilligheid
Arbeidsvoor- waarden à la carte
Artikel 28
Artikel 29
Proeftijd
Arbeidsovereen- komsten
27.2
De volgorde in de besluitvorming rond maatwerk is als volgt:
1. Regelingen met betrekking tot bovengenoemde onderwerpen worden op initia- tief van de werkgever en/of ondernemingsraad voor instemming op grond van de WOR voorgelegd aan het vertegenwoordigend overleg.
2. Regelingen met betrekking tot arbeidsduur, arbeidstijden, overmatige werktijd en roostervrije dagen worden op initiatief van de werkgever besproken met de redactiecommissie/redactieraad.
3. Besluiten ter zake worden gemeld aan de vakorganisaties, opdat zij, indien gewenst, deze besluiten marginaal kunnen toetsen aan de CAO;
4. Voor zover door betrokken partijen nodig wordt geacht, vindt een marginale toetsing plaats door de Raad van Uitvoering.
27.3
Deelname aan een uitruilsysteem door de journalist geschiedt te allen tijde op basis van vrijwilligheid.
27.4
Om op ondernemingsniveau afspraken te kunnen maken over de uitruil van arbeids- voorwaarden, dienen de uitruilmogelijkheden (bronnen en doelen) te zijn afgestemd op en afhankelijk te zijn gesteld van het binnen de onderneming geldende arbeids- voorwaardenpakket. Voor het realiseren van maatwerk in arbeidsvoorwaarden in de onderneming is een aantal onderwerpen benoemd (bronnen en doelen) dat voor uit- ruil in aanmerking kan komen. Deze onderwerpen zijn nader opgesomd in Bijlage IV-A van deze CAO.
Dit artikel is vervallen.
Termijn van aanstelling
29.1
Indien een proeftijd wordt overeengekomen wordt deze schriftelijk aangegaan en geldt deze wederzijds.
Bij arbeidsovereenkomsten korter dan twee jaar bedraagt de proeftijd een maand. Bij arbeidsovereenkomsten van twee jaar of langer bedraagt de proeftijd ten hoog- ste twee maanden
29.2
Onverminderd het hiervoor bepaalde wordt de arbeidsovereenkomst aangegaan voor:
a. hetzij onbepaalde tijd
b. hetzij voor een bepaalde tijdsduur
In de individuele arbeidsovereenkomst wordt vermeld welke vorm van arbeids- overkomst van toepassing is; bij ontbreken van deze vermelding wordt de arbeidsovereenkomst geacht voor onbepaalde tijd te zijn aangegaan.
29.3
a. Een journalist kan voor bepaalde tijd worden aangesteld voor een termijn van ten hoogste drie jaar.
b. Een bij de aanstelling overeengekomen termijn van kortere duur dan drie jaar kan binnen de genoemde termijn meerdere malen worden verlengd, in dier voege dat de minimum termijn vanaf het tweede tijdelijke contract zes maanden bedraagt.
c. Na verloop van de overeengekomen duur wordt de arbeidsovereenkomst omge- zet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, tenzij een der partijen ten- minste twee maanden voor het verstrijken van de overeengekomen duur schrif- telijk aan de andere partij te kennen heeft gegeven het dienstverband niet voor onbepaalde tijd te willen voortzetten.
d. Indien een journalist met een arbeidsoverkomst voor bepaalde tijd, als bedoeld in lid 2 sub b, drie jaar of langer in dienst is, wordt hij geacht voor onbepaalde tijd in dienst te zijn.
29.4
Tenzij partijen anders zijn overeengekomen wordt een arbeidsovereenkomst met een leerling-journalist geacht te zijn aangegaan voor de duur van de leertijd (onver- minderd het bepaalde in artikel 9).
Wenst een van de partijen het dienstverband aan het einde van de leertijd niet te ver- lengen, dan dient zij dit twee maanden voor het verstrijken van de leertijd aan de andere partij schriftelijk mee te delen.
29.5
In de in artikel 29 lid 3 en 4 genoemde gevallen blijft tussentijdse opzegging der arbeidsovereenkomst mogelijk, tenzij partijen anders zijn overeengekomen.Tus- sentijdse opzegging kan slechts geschieden met in achtneming van het bepaalde in artikel 30.1 en 30.2.
29.6
De dienstbetrekking tussen de werkgever en de journalist eindigt van rechtswege op de laatste dag van de maand, waarin de 65-jarige leeftijd is bereikt, of op een hiervan afwijkend tijdstip waarop krachtens een bij de werkgever geldende pensioenrege- ling het ouderdomspensioen ingaat.
Artikel 30 Opzegging
30.1
Een journalist wordt door de directie niet ontslagen dan na diepgaand overleg met de hoofdredacteur.
Een opzegging is slechts rechtsgeldig, indien zij schriftelijk geschiedt.
30.2
a. Opzegging geschiedt tegen het einde van de maand, tenzij bij schriftelijke over- eenkomst of door het gebruik een andere dag daarvoor is aangewezen.
b. De door de werkgever in acht te nemen termijn van opzegging bedraagt bij een arbeidsovereenkomst die op de dag van opzegging:
Arbeidsovereen- komsten voor bepaalde tijd
Leerling- journalisten
Tussentijdse opzegging
Beëindiging van rechtswege
Schriftelijke opzegging
Opzegtermijnen
- korter dan vijf jaar heeft geduurd: één maand
- vijf jaar of langer, maar korter dan tien jaar heeft geduurd: twee maanden
- tien jaar of langer, maar korter dan vijftien jaar heeft geduurd: drie maanden
- vijftien jaar of langer heeft geduurd: vier maanden
c. De door de journalist in acht te nemen termijn van opzegging bedraagt één maand.
Indien in de individuele arbeidsovereenkomst de wettelijke opzegtermijn voor de journalist wordt verlengd, tot een maximum van drie maanden, geldt voor de werkgever een verdubbeling van de opzegtermijn.
d. In afwijking van het hiervoor onder de leden a., b., en c. bepaalde geldt voor jour- nalisten die op 31 december 1998 reeds in dienst waren van de werkgever dat de op dat moment in de arbeidsovereenkomst overeengekomen opzegtermijnen van kracht blijven gedurende de duur van het dienstverband of tot het moment waarop partijen andersluidende afspraken terzake maken met inachtneming van het bepaalde in lid c.
e. Voor de journalist die op 31 december 1998 45 jaar of ouder was en voor wie op dat moment voor de werkgever een langere termijn van opzegging gold dan vol- gens het in de eerste volzin van lid c. bepaalde, blijft voor de werkgever de oude termijn gelden zolang hij bij dezelfde werkgever in dienst blijft.
Ontslagbescher- xxxx xxx xxxxx van redactie- raden en redactie- commissies
Artikel 31
Zonder uitkering van schadeloos- stelling of wacht- geld
Binnen 48 uur
30.3
a. Onverminderd krachtens wettelijke bepalingen vereiste toestemming is voor beëindiging van de dienstbetrekking van een lid van de redactieraad of van de redactiecommissie resp. redactievertegenwoordiger door de werkgever een voorafgaande toestemming van de Raad van Uitvoering nodig, zolang het lid van de redactieraad of van de redactiecommissie resp. redactievertegenwoordi- ger in functie is of nog geen twee jaar zijn verlopen sedert de laatste dag, waarop hij als zodanig fungeerde.
x. Xx Xxxx van Uitvoering verleent deze toestemming slechts, indien het hem aan- nemelijk voorkomt dat de opzegging geen verband houdt met het vervullen van de functie van lid van de redactieraad of van de redactiecommissie resp. redac- tievertegenwoordiger.
c. De sub a. bedoelde toestemming is niet vereist, als de beëindiging geschiedt wegens een dringende reden of door ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van gewichtige redenen.
Beëindiging wegens dringende redenen
31.1
Het bepaalde in de voorgaande vier artikelen laat onverlet de bevoegdheid van elk der partijen om de dienstbetrekking onmiddellijk te doen eindigen, zonder uitkering van schadeloosstelling of wachtgeld, wegens een dringende, aan de wederpartij onverwijld meegedeelde reden in de zin van artikel 7:677 en volgende BW.
31.2
De beëindiging van de overeenkomst en de mededeling van de dringende reden kan mondeling geschieden, mits een en ander binnen 48 uur na de beëindiging schrifte- lijk wordt bevestigd.
31.3
Beëindiging van de overeenkomst door de directie geschiedt niet dan na diepgaand overleg met de hoofdredacteur, tenzij deze niet op korte ter mijn kan worden gehoord.
Overleg met hoofdredacteur
HOOFDSTUK V
Artikel 32
Reglement
Aanvullings- regeling
Overgangs- regeling
Overige voorwaarden
Premie
Aanvullingsregeling m.i.v. 1-1-2002
32.1
Er geldt een Aanvullingsregeling met ingang van 1 januari 2002.
De regeling is nader uitgewerkt in het Reglement Vrijwillig Vervroegd Uittreden
m.i.v. 1-1-2002 en wordt uitgevoerd door de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittre- den Tijdschriftjournalisten (Bijlage V-B bij deze CAO).
32.2
1. Om aan de Aanvullingsregeling te kunnen deelnemen, dient de betrokken werk- nemer op 31 december 2001 in dienst te zijn van de werkgever. Aanspraak op de aanvullingsregeling vervalt, wanneer de werknemer voor het bereiken van het moment van de daadwerkelijke uittreding de bedrijfstak heeft verlaten.
Toelichting
De oude VUT-regeling is geëindigd per 1-1-2002 en is met ingang van dezelfde datum opgevolgd door een prepensioenregeling, waarvan de minimum prepensioenvoorwaarden zijn opgenomen in Bijlage III-B van deze CAO.
Voor journalisten die op of na 1 januari 2002 met prepensioen gaan, maar nog niet toe- komen aan een volledig opgebouwd prepensioen, geldt de Aanvullingsregeling, zoals opgenomen in Bijlage V-B.
2. Voor journalisten geboren in de tweede helft van het jaar 1940 of in het jaar 1941 en die op hun 61e jaar vervroegd hadden willen uittreden geldt, dat zij vanaf 1 januari 2002 vrijwillig vervroegd kunnen uittreden op 61,5-jarige leeftijd. De uitkering bedraagt dan 75%.
Deze overgangsregeling is eveneens van toepassing op journalisten geboren in de tweede helft van het jaar 1940 of in het jaar 1941 én die vallen onder 58-jarigen regeling ingevolge artikel 32.2 sub b van deze CAO.
32.3
Om aan de regeling te kunnen deelnemen, dient de betrokken werknemer tevens te voldoen aan de overige bepalingen van het reglement als bedoeld in lid 1 van dit arti- kel.
32.4
a. De premie bedraagt 4,75 % van de (gemaximeerde ) uitkeringsgrondslag zoals bedoeld in artikel 4 van het in lid 1 van dit artikel bedoelde reglement.
b. De werkgever is gerechtigd de helft van de sub a bedoelde premie op het bruto loon van de werknemer in mindering te brengen.
Artikel 33 Uitkering bij overlijden
33.1
Indien een journalist overlijdt, zal aan zijn nagelaten betrekkingen een overlijdens- uitkering worden verstrekt, gelijk aan het bedrag van het de journalist laatstelijk toe- komende salaris over het resterende deel van de maand van overlijden plus de twee daarop volgende maanden.
Op dit bedrag zal door de werkgever in mindering worden gebracht, hetgeen de nagelaten betrekkingen ter zake van het overlijden van de journalist toekomt inge- volge de Ziektewet en/of de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet/de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Onder nagelaten betrekkingen wordt verstaan:
a. De langstlevende der echtgenoten mits dezen niet duurzaam gescheiden leef- den:
b. Indien deze niet meer in leven is of echtgenoten duurzaam gescheiden leefden: de minderjarige wettige of erkende natuurlijke kinderen;
c. Indien er geen nagelaten betrekkingen zijn als in sub a en sub b van dit lid genoemd, zal de in dit artikel bedoelde uitkering tegen kwijting worden betaald aan diegene die door de overledene bij leven is aangewezen, mits deze zich ken- nelijk blijvend met de journalist had gevestigd in een leef/woonsituatie, welke vergelijkbaar is met die van gehuwden.
Xxxxxxxx aanwijzing dient geschied te zijn door deponering van een verklaring bij leven van de journalist bij de werkgever.
33.2
Indien de overleden journalist een pensioenvoorziening had, zal de werkgever aan de nagelaten betrekkingen nog één maand de uitkering aanvullen tot 100% van het door de overleden journalist laatstelijk genoten salaris.
33.3
Indien de overleden journalist geen pensioenvoorziening had getroffen zal aan de nagelaten betrekkingen, gedurende nog zoveel maanden als het dienstverband heeft geduurd, na de in lid 1 bedoelde uitkering, een maandelijkse uitkering van 70% van het laatstgenoten salaris worden uitbetaald door de werkgever, tot een maximum van 15 maanden.
33.4
Onder laatstgenoten salaris wordt in dit artikel verstaan het salaris vermeerderd met de vakantietoeslag en een evenredig deel van de overeengekomen vaste salarisbe- standdelen.
Artikel 34 Pensioen en prepensioen
34.1
De werkgever is gehouden een pensioenvoorziening voor de werknemers te hebben getroffen welke ten minste voldoet aan het gestelde in Bijlage III-A.
Uitkering bij overlijden
Aanvulling laatst- genoten salaris
- bij pensioen- voorziening
- zonder pensioen- voorziening
Laatstgenoten salaris
Pensioen
Prepensioen
Artikel 34A
Voortzetting pensioenopbouw
Artikel 35
34.2
Daarnaast is de werkgever gehouden met ingang van 1 januari 2002 een prepen- sioenvoorziening voor de werknemers te hebben getroffen welke tenminste voldoet aan het gestelde in Bijlage III-B. De prepensioenregeling is een pensioenregeling in de zin van de Pensioen- en Spaarfondsenwet en dient aldus te voldoen aan de in die wet gestelde regels.
34.3
Voorzover de onderwerpen pensioen en prepensioen niet zijn ondergebracht in een of meer aparte stichtingen (waarbij overleg over deze onderwerpen plaatsvindt tus- sen het bestuur en de deelnemersraad) wordt er naar gestreefd deze onderwerpen te regelen op ondernemingsniveau met de OR. De wijze van totstandkoming op onder- nemingsniveau kan door de vakorganisaties marginaal worden getoetst.
Pensioenopbouw bij ouderschapsverlof
Tijdens het ouderschapsverlof zal de pensioenopbouw worden voortgezet en zal de pensioenpremie worden geheven alsof door de journalist geen gebruik van ouder- schapsverlof is gemaakt.
Werkgeversbijdrage
De werkgevers zullen bijdragen in de kosten van het vakbondswerk van de NVJ. De werkgever is gehouden gedurende de looptijd van de CAO jaarlijks een bedrag af te dragen aan de werkgeversorganisatie ten bedrage van 0,06%, berekend over het premieloon over 12x de maand januari (resp. over 13x die periode), zoals bedoeld in de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen, tot ten hoogste 1,5 maal het maximum premieloon ZW/WAO op jaarbasis, van de werknemers die in januari van dat jaar in dienst zijn bij de werkgever (NB. Maximum premiegrondslag op peildatum 1 januari 2003 is: € 64.844,- en op 1 januari 2004: € 65.906).
Dit bedrag wordt door de werkgeversorganisatie afgedragen aan de NVJ.
HOOFDSTUK VI STRUCTUURWIJZIGING
Artikel 36 Structuurwijziging
36.1
De publiekstijdschriftuitgever, die voornemens is als gevolg van een structuurwijzi- ging door opheffing van een zelfstandig publiekstijdschrift, samensmelting, samen- werking met een andere uitgever, dan wel anderszins, de werksituatie voor de publiekstijdschriftjournalisten ingrijpend te wijzigen, is gehouden in een zo vroeg mogelijk stadium, doch in ieder geval zodra de verwachting is gewettigd dat de structuurwijziging tot stand zal komen, daarvan mededeling te doen aan het bestuur van de NVJ, alsmede om - indien genoemd bestuur dit wenselijk acht - terstond de nodige mondelinge toelichting te verstrekken. Het bestuur van de NVJ is omtrent het medegedeelde tot geheimhouding gehouden tot het tijdstip waarop de structuurwij- ziging door de betrokken publiekstijdschriftuitgever bekend wordt gemaakt.
Indien een publiekstijdschriftuitgever, hetzij in samenhang met een beoogde struc- tuurwijziging, hetzij als gevolg van een reeds eerder tot stand gekomen structuur- wijziging, het voornemen heeft over te gaan tot een ingrijpende wijziging in de werksituatie van journalisten zal hij, zodra de verwachting is gewettigd dat deze wij- ziging tot stand zal komen, in elk stadium van de uitwerking van de plannen het bestuur van de NVJ onverwijld raadplegen. Hij zal geen maatregelen treffen, waar- bij de ideële en/of materiële positie van de journalisten in het geding is, dan na voor- afgaand overleg met het bestuur van de NVJ. Dit bestuur is, tenzij anders is over- eengekomen, tot geheimhouding gehouden tot het tijdstip waarop een en ander door de publiekstijdschriftuitgever wordt bekend gemaakt.
Onverminderd het overigens in dit lid bepaalde zal de publiekstijdschriftuitgever, die een andere vakvereniging dan de NVJ over een structuurwijziging of de voorge- nomen of mogelijke uitvoering daarvan op enigerlei wijze inlicht, resp. bij enige vorm van overleg daarover betrekt, te zelfder tijd gelijk handelen ten aanzien van de NVJ.
36.2
Zodra het overleg over een structuurwijziging tot overeenstemming heeft geleid, dient zulks aan de besturen van de werkgeversorganistie en de NVJ te worden mede- gedeeld. Op hetzelfde tijdstip zal ook de redactiecommissie resp. redactievertegen- woordiger - zo nodig vertrouwelijk - worden ingelicht en geraadpleegd over de uit- werking en de uitvoering van de desbetreffende overeenkomst, voorzover deze onmiddellijk of op den duur van invloed kan zijn op de positie van de redactie.
36.3
Zodra in beginsel tot een structuurwijziging is besloten, kan de samenstelling van de redactie slechts na overleg met de hoofdredactie en NVJ worden gewijzigd.
Bij de vervulling van ontstane vacatures dient rekening te worden gehouden met de mogelijke gevolgen van de structuurwijziging.
36.4
Indien een wijziging in de positie van een journalist zich voordoet in een tijdvak van twee jaar voorafgaande aan of volgende op het intreden van een wijziging in de
Structuur- wijziging
Mededeling aan de werkgevers- organisatie, NVJ en redactie- commissie
Wijziging samenstelling redactie
Xxxxxxxxx positie journalist
werksituatie, als bedoeld in lid 1 van dit artikel, zal de Raad van Uitvoering, indien tussen bedoelde wijzigingen verband blijkt te bestaan, op verzoek van de betrokken journalist beslissen welke op structuurwijziging betrekking hebbende bepalingen van deze CAO te zijnen aanzien dienen te worden toegepast, dan wel bij gebreke van dier, op welke schadeloosstelling hij eventueel aanspraak kan maken.
Artikel 37
Overneming dienstverband
Niet-overneming dienstverband
Handhaving arbeids- voorwaarden
Kortere aanvul- lings termijnen
Ontslag journalist
Overneming van het dienstverband bij structuurwijziging
37.1
Bij verkoop van een publiekstijdschrift of elke andere structuurwijziging die in beginsel de mogelijkheid inhoudt dat het dienstverband dat tussen journalisten en een publiekstijdschriftuitgever bestaat (deze uitgever verder ''verkoper'' te noemen) wordt overgenomen door een andere uitgever (deze uitgever verder ''verkrijger'' te noemen), gelden onderstaande bepalingen.
37.2
De verkrijger zal binnen een maand nadat de structuurwijziging bekend is gemaakt, aan de in lid 1 bedoelde journalisten hoofdelijk meedelen of hij het dienstverband wenst over te nemen.
In geval hij het dienstverband niet overneemt, dan wel een mededeling als hiervoor bedoeld achterwege laat, kan de verkoper het slechts doen eindigen met inachtne- ming van het in artikel 38 bepaalde.
37.3
Bij overneming van het dienstverband mogen de arbeidsvoorwaarden van de jour- nalist (zijn pensioenregeling daaronder begrepen) niet in voor hem nadelige zin wor- den gewijzigd, tenzij met goedkeuring van de Raad van Uitvoering.
37.4
In de gevallen, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, kan de Raad van Uitvoering op verzoek van de betrokken uitgever bepalen, dat kortere termijnen dan de in arti- kel 38 genoemde termijnen in acht mogen worden genomen, indien de Raad, na afweging van de belangen van alle betrokkenen, zulks redelijk oordeelt.
37.5
Indien een journalist, als bedoeld in lid 1, niet bereid is in dienst van de verkrijger te treden, resp. indien omtrent een eventuele wijziging van zijn functie of taak geen overeenstemming kan worden bereikt, zal hij slechts kunnen worden ontslagen met inachtneming van het in artikel 38 bepaalde, met dien verstande evenwel dat de Raad van Uitvoering op verzoek van de betrokken uitgever, bevoegd zal zijn de in dat arti- kel genoemde termijnen te verkorten.
Indien een journalist, als bedoeld in lid 1, niet bereid is in dienst van de verkrijger te treden, uitsluitend omdat hij zich niet kan verenigen met een door de verkrijger noodzakelijk geachte wijziging van zijn woonplaats, is het in de vorige alinea bepaalde op hem van overeenkomstige toepassing ingeval redelijkerwijze niet van hem kan worden gevergd dat hij zich met de bedoelde wijziging verenigt.
37.6
Indien het dienstverband met een journalist is voortgezet, zal de verkrijger, behou- dens een dringende reden, deze journalist binnen twee jaar slechts kunnen opzeg- gen met inachtneming van de in lid 4 en volgende van artikel 38 vervatte bepalin- gen.Wordt een journalist na bedoelde twee jaar door de verkrijger ontslagen met ingang van een datum waarop hij, indien het dienstverband bij de structuurwijziging niet zou zijn voortgezet, nog recht had kunnen doen gelden op het ontvangen van uit- keringen krachtens lid 5 en volgende van artikel 38, dan is de verkrijger - behoudens bij ontslag wegens dringende reden - gehouden het bepaalde in de leden 4 en vol- gende van artikel 38 ten aanzien van deze journalist toe te passen.
Voor deze toepassing wordt de journalist geacht ten tijde van de overneming van zijn dienstverband te zijn ontslagen en gedurende het aantal maanden dat het dienstver- band heeft voortgeduurd de voor die maanden voorgeschreven uitkering te hebben ontvangen.
37.7
Indien een uitgever de exploitatie van een door hem uitgegeven publiekstijdschrift overdraagt aan een andere persoon of onderneming in wiens of welker dienst een of meer van de aan dat publiekstijdschrift verbonden journalisten krachtens arbeids- overeenkomst werkzaam zijn of indien een uitgever van een publiekstijdschrift zich op enige soortgelijke wijze bedient van zodanige personen of ondernemingen, is die uitgever tegenover de bedoelde journalisten gebonden met deze personen of onder- nemingen overeen te komen met alle ter beschikking staande middelen te bevorde- ren dat de bepalingen van deze CAO, voorzover rechtens mogelijk, ten aanzien van deze journalisten toepassing vinden als waren zij in dienst van die uitgever.
Artikel 38 Ontslag ten gevolge van
structuurwijziging
38.1
Indien een publiekstijdschriftuitgever ten gevolge van of in verband met een struc- tuurwijziging, als bedoeld in artikel 36, lid 1, de dienstbetrekking met bij deze uit- gever werkzame journalisten wenst te doen beëindigen, zal hij gehouden zijn te hun- nen opzichte de in lid 4 en volgende leden van dit artikel vervatte regelingen toe te passen.
38.2
Indien de gevolgen van een structuurwijziging voor een journalist van zo ingrij- pende aard zijn dat van hem om principiële redenen, verband houdende met zijn levensbeschouwelijke of politieke beginselen, in redelijkheid niet kan worden gevergd dat hij de hem opgedragen werkzaamheden geheel of ten dele blijft ver- richten, zal hij, zodra hij zijn gemotiveerd standpunt schriftelijk via de hoofdredac- tie ter kennis van de directie heeft gebracht, van zijn desbetreffende verplichtingen zijn ontheven en slechts kunnen worden ontslagen met inachtneming van het in lid 1 van dit artikel bepaalde.
Indien de directie de door de journalist aangevoerde bezwaren niet van principiële aard acht, en de journalist na kennisneming van de hem, eveneens schriftelijk mede te delen of te bevestigen, zienswijze van de directie in zijn standpunt volhardt, zal de
Beëindiging dienstverband na voortzetting
Bevordering naleving CAO
Beëindiging dienstverband
Ontheffing uit functie
Raad van Uitvoering op verzoek van de meest gerede partij omtrent de gegrondheid van de bezwaren van de journalist een beslissing nemen.
Hangende deze beslissing zullen aan de betrokken journalist slechts die journalis- tieke werkzaamheden kunnen worden opgedragen, waarvan de uitvoering, gelet op de door hem aangevoerde principiële bezwaren, in redelijkheid van hem kan worden gevergd.
Wijzigingen in functie of functie-eisen
Salaris
Aanvulling op werkloosheids- uitkering; duur hoogte van de aanvulling
38.3
Indien bij een structuurwijziging de publiekstijdschriftuitgever bereid is het met een journalist bestaande dienstverband voort te zetten, doch omtrent een eventuele wij- ziging van zijn functie of taak geen overeenstemming kan worden bereikt, is het bepaalde in artikel 37, lid 5, eerste alinea, van overeenkomstige toepassing.
Indien de publiekstijdschriftuitgever het met een journalist bestaande dienstverband wil voortzetten, doch deze laatste daartoe niet bereid is, uitsluitend omdat hij zich niet kan verenigen met een door de publiekstijdschriftuitgever noodzakelijk geachte wijziging van zijn woonplaats, is het bepaalde in artikel 37, lid 5, tweede alinea, van overeenkomstige toepassing.
38.4
Indien een journalist voor het einde van de in artikel 30 bedoelde opzegtermijn elders een functie aanvaardt, heeft hij aanspraak op het salaris dat hij in de periode gelegen tussen het tijdstip van de beëindiging van het dienstverband en het einde van de anders geldende opzegtermijn zou hebben genoten. Indien de journalist deze functie heeft aanvaard met een proeftijd zoals bepaald in artikel 29, lid 3 kan hij, indien de aanstelling niet wordt gevolgd door een vast dienstverband, aanspraak maken op de in de leden 5 en volgende opgenomen regelingen voorzover deze te zij- nen opzichte nog zouden gelden indien hij niet vervroegd zijn dienstverband zou hebben beëindigd en onder verrekening van het eventueel reeds ontvangene wegens vervroegd vertrek.
38.5
a. Een ontslagen journalist, als in lid 1 bedoeld, die uit dien hoofde een uitkering geniet krachtens de Werkloosheidswet, heeft, indien hij op de datum van ontslag jonger is dan 43 jaar, recht op een aanvulling op zijn uitkering gedurende de in sub b vermelde perioden.
Gedurende de eerste vier maanden wordt de WW-uitkering aangevuld tot 100% van zijn netto salaris, vermeerderd met de netto vakantietoeslag, en daarna gedurende de resterende aanvullingsperiode tot 90% van zijn netto salaris, ver- meerderd met de netto vakantietoeslag.
b. De totale aanvullingsperiode bedraagt voor ontslagen journalisten:
< 23 jaar 6 maanden
23 t/m 27 jaar 9 maanden
28 t/m 32 jaar 12 maanden
33 t/m 37 jaar 18 maanden
38 t/m 42 jaar 24 maanden
c. Indien de in sub a bedoelde journalist tenminste vijf jaar voorafgaand aan de datum van ontslag werkzaam is geweest in een dienstbetrekking, die viel onder de werkingssfeer van een journalisten-CAO, dan wel als free-lance journalist verzekerd is geweest krachtens het zgn. Rariteitenbesluit (KB 24.12.86 Stb.655), ontvangt hij aan het einde van zijn loongerelateerde uitkeringsperiode
een uitkering ineens, onder inhouding van de verschuldigde belastingen en sociale premies. Deze daaruit voortvloeiende netto uitkering is gelijk aan zes maal het verschil tussen 90% van het netto maandsalaris, vermeerderd met de netto vakantietoeslag, en het netto equivalent van 70% van het bruto maandsa- laris, vermeerderd met de bruto vakantietoeslag.
38.6
Een ontslagen journalist, als in lid 1 bedoeld, die uit dien hoofde een uitkering geniet krachtens de Werkloosheidswet, heeft, indien hij op de datum van ontslag tenminste 43 jaar is, doch nog niet de leeftijd heeft bereikt van 53 jaar, recht op een aanvulling gedurende dertig maanden.
Gedurende de eerste vier maanden wordt de WW-uitkering aangevuld tot 100% van zijn netto salaris, vermeerderd met de netto vakantietoeslag, de resterende maanden tot 90% van zijn netto salaris, vermeerderd met de netto vakantietoeslag.
38.7
Een ontslagen journalist, als in lid 1 bedoeld, die uit dien hoofde een uitkering geniet krachtens de Werkloosheidswet, heeft, indien hij op de datum van ontslag tenminste 53 jaar is, doch nog niet de leeftijd heeft bereikt van 58 jaar, recht op een aanvulling gedurende achtenveertig maanden. Gedurende de eerste vier maanden wordt de WW-uitkering aangevuld tot 100% van zijn netto salaris, vermeerderd met de netto vakantietoeslag, de resterende maanden tot 90% van zijn netto salaris, vermeerderd met de netto vakantetoeslag.
38.8
a. Een ontslagen journalist, als in lid 1 bedoeld, die uit dien hoofde een uitkering geniet krachtens de Werkloosheidswet, heeft, indien hij op de datum van ontslag tenminste de leeftijd van 58 jaar heeft bereikt, recht op een aanvulling tot de VUT-gerechtigde leeftijd. Gedurende de eerste vier maanden wordt de WW-uit- kering aan gevuld tot 100% van zijn netto salaris, vermeerderd met de netto vakantietoeslag. De resterende maanden tot 90% van zijn netto salaris, ver- meerderd met de netto vakantietoeslag. Vanaf de 62-jarige leeftijd bestaat de mogelijkheid vervroegd uit te treden. Indien vervroegde uittreding niet moge- lijk is op grond van het niet-voldoen aan het zgn. 10-dienstjarencriterium behoudt de (ex) journalist recht op deze aanvulling tot aan het moment dat hij VUT-gerechtigd wordt dan wel de 65-jarige leeftijd bereikt.
b. Journalisten van 58 jaar en ouder die niet vóór het einde van de periode van de loongerelateerde uitkering gebruik kunnen maken van de mogelijkheid ver- vroegd uit te treden, hebben aanspraak op een kapitaaluitkering.
c. De hoogte van deze kapitaaluitkering is gelijk aan de contante waarde van het brutobedrag behorende bij 90% van het laatstgenoten netto salaris inclusief de netto vakantietoeslag, verminderd met het netto minimumloon inclusief netto vakantietoeslag, berekend over de maanden waarop de journalist krachtens de Werkloosheidswet recht heeft op een aan het minimumloon gerelateerde ver- volguitkering.
d. De contante waardeberekening geschiedt op basis van een rekenrente van 4% cumulatief, gedurende 5 jaar.
e. De bruto kapitaalsuitkering wordt uitbetaald onder aftrek van de op dergelijke bepalingen van toepassing zijnde wettelijke inhoudingen.
Journalisten van 43-52 jaar
Journalisten van 53-57 jaar
Journalisten van 58 jaar; VUT
Kapitaaluitkering
Netto salaris
Hoogte aanvulling
Opschorting verplichting werkgever
Voortzetting bij- drage ziektekos- tenverzekering en pensioenregeling
38.9
Voor de toepassing van het bepaalde in dit artikel wordt verstaan onder netto salaris: "het laatst genoten netto salaris, telkens te verhogen - in de bruto sfeer - met de bij de CAO overeengekomen collectieve verhogingen.''
38.10
Een journalist, die een werkkring elders aanvaardt tegen een lager salaris, komt - voorzover hiervoor geen wettelijke voorzieningen bestaan - gedurende de voor hem geldende aanvullingsperiode, zoals genoemd in de leden 5b, resp. 6 of 7, in aanmer- king voor een aanvulling tot het netto salaris, vermeerderd met de netto vakantie- toeslag, tot ten hoogste het bedrag aan aanvullingen, dat de journalist zou hebben ontvangen, indien hij werkloos zou zijn geweest.
38.11
Indien de journalist overeenkomstig het bepaalde in artikel 29, lid 3, een dienstbe- trekking op proef aanvaardt, zullen de verplichtingen die ingevolge dit artikel te zij- nen opzichte anders nog bestaan - behoudens dan die welke uit het hierboven in lid 10 bepaalde zouden kunnen voortvloeien - slechts worden opgeschort; zij herleven voor het niet nagekomen gedeelte indien de aanstelling op proef niet wordt gevolgd door een vast dienstverband.
38.12
De journalist heeft gedurende de periode, waarin hij krachtens de in dit artikel ver- vatte aanvullingsregeling een uitkering geniet, aanspraak op doorbetaling van de in artikel 22 bedoelde tegemoetkoming in de kosten van een ziektekostenverzekering, alsmede in het werkgeversaandeel in de premie voor de pensioenregeling, die de werkgever, bij wie hij laatstelijk in dienst was, te zijnen behoeve had getroffen, mits de journalist zelf ook zijn gebruikelijke aandeel in de premie blijft bijdragen.
Bij doorbetaling van de pensioenpremie zullen het werkgevers- en werknemersaan- deel zijn gebaseerd op het laatstgenoten salaris, telkens te verhogen met de bij de CAO overeen te komen verhogingen in de afdeling, waarin de betrokken journalist was ingedeeld.
HOOFDSTUK VII TOEZICHT OP DE NALEVING
VAN DE CAO
Artikel 38A Bedrijfstakbureau
38A.1
Er is een Stichting Bedrijfstakbureau voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbe- drijf (xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxx.xx). Het doel van de stichting is het uitvoeren van taken ter zake van: de uitvoering van afspraken, volgend uit de CAO of gemaakt op bedrijf- stakniveau in de sector Uitgeverijbedrijf, in opdracht van CAO-partijen en/of door of namens CAO-partijen opgerichte fondsen en/of stichtingen op het terrein van het sociaal beleid in de meest ruime zin.
38A.2
De werkgever is met ingang van 1 januari 2003 aan de Stichting jaarlijks een bij- drage verschuldigd van 0,03% op jaarbasis berekend over het premieloon over 12 x de maand januari (resp. over 13 x die periode), zoals bedoeld in de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen, tot ten hoogste 1,5 maal het maximum premieloon ZW/WAO op jaarbasis, van de werknemers die in januari van dat jaar in dienst zijn bij de werkgever (NB. Maximum premiegrondslag op peildatum 1 januari 2003 is:
€ 64.844,- en op 1 januari 2004: € 65.906,-).
Artikel 39 Redactiecommissie en
redactievertegenwoordigers
39.1
Teneinde het overleg van de bij een uitgever van een publiekstijdschrift werkzame journalisten met de directie en de hoofdredactie omtrent de toepassing van deze CAO, alsmede omtrent de werkomstandigheden der journalisten, te bevorderen, zijn de journalisten bij elk publiekstijdschrift, waarbij meer dan zes journalisten in vaste dienst werkzaam zijn, verplicht een redactiecommissie van tenminste twee leden in te stellen.
39.2
Bij de in lid 1 bedoelde berekening van het aantal journalisten, welke bij een publiekstijdschrift in dienst zijn, telt of tellen de hoofdredacteur of hoofdredacteu- ren, alsmede aspirant- en leerlingjournalisten niet mee.
39.3
Tot lid van de redactiecommissie zijn met uitzondering van aspirant- en leerling- journalisten verkiesbaar journalisten in dienst van de werkgever, die bij wijze van hoofdberoep werkzaam zijn voor een publiekstijdschrift en die lid zijn van de NVJ. De verkiezing geschiedt door de journalisten.
De termijn van benoeming en de wijze van verkiezing worden bij elk publiekstijd- schrift in onderling overleg geregeld.
Bedrijfstakbureau
Redactie- commissie
Vaststelling aantal commissieleden
Verkiesbaarheid
Periodiek overleg met directie en hoofdredactie
Redactieverte- genwoordiger
Goede samenwerking
Beroep op Raad van Uitvoering
39.4
Het overleg tussen de redactiecommissie, de directie en de hoofdredactie zal geschieden op in onderling overleg vast te stellen periodieke tijdstippen, doch ten- minste tweemaal per jaar, alsmede wanneer de redactiecommissie, de directie of de hoofdredactie, daartoe het verlangen te kennen geeft met opgave van de te behande- len onderwerpen.
Aan het begin van ieder kalenderjaar en voorts telkenmale wanneer vorenbedoeld overleg zulks vordert, zal de directie aan de redactiecommissie de gegevens vers- trekken, die nodig zijn ter beoordeling van de rechtspositie der journalisten.
39.5
Bij elk publiekstijdschrift, waarbij niet meer dan zes, doch tenminste twee publieks- tijdschriftjournalisten in dienst zijn, wordt het overleg van directie en hoofdredactie met deze journalisten gevoerd door een redactievertegenwoordiger.
De leden 1 tot en met 4 van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing.
39.6
Bij alle publiekstijdschriften zullen de betrokkenen ernaar streven in een geest van goede samenwerking en van onderling begrip voor elkanders verantwoordelijkheid alle rijzende kwesties tot een oplossing te brengen.
39.7
Indien bij toepassing van één der hiervoor vermelde bepalingen een zodanig gebrek aan overeenstemming bestaat, dat de krachtens deze bepalingen beoogde regeling niet tot stand komt, is de Raad van Uitvoering - indien te dier zake een beroep op hem wordt gedaan - bevoegd, zulks aan te merken als een geschil en bij wijze van bindend advies een dergelijke regeling vast te stellen.
Toelichting
Het is de taak van de redactiecommissie toe te zien op de naleving van de CAO en op de werk- omstandigheden van de journalisten. Daartoe kan de redactiecommissie in overleg treden met de directie en hoofdredactie. Krachtens lid 4 kunnen redactiecommissie, directie en hoofdre- dactie onderling periodieke tijdstippen vaststellen maar dat sluit overleg op verzoek van een der drie partijen uiteraard niet uit.Het overleg zal minstens tweemaal per jaar dienen te geschieden. Het toezicht op de naleving van de CAO en de werkomstandigheden van de journalist houdt tevens in het toezicht op de naleving van in dit kader gemaakte afspraken.
Het behoort aldus tot de taak van de redactiecommissie erop toe te zien dat overmatige werktij- den in vrije tijd worden gecompenseerd; dit heeft tot gevolg dat de redactiecommissie, wanneer zij structurele problemen signaleert in de werktijden van de journalist, de taak heeft directie en hoofdredactie te wijzen op mogelijke onderbezetting van de redactie of op de noodzaak van nadere organisatorische maatregelen.
In het algemeen kan gezegd worden dat, waar van werktijdverkorting sprake is - bijvoorbeeld voor oudere journalisten, uitbreiding van de vakantie, invoering van educatief verlof e.d. - de redactiecommissie erop dient toe te zien dat deze lasten niet worden afgewenteld op de andere journalisten.
Indien de redactiecommissie meent dat er behoefte bestaat aan een regeling omtrent de wijze waarop ten aanzien van de onderscheidene categorieën journalisten dient te worden bepaald in welke mate sprake is van overmatige werktijd, stelt de hoofdredacteur in overleg met de redac- tiecommissie een dergelijke regeling vast, mits de directie aan de inhoud van deze regeling zijn goedkeuring heeft verleend.
Tenslotte kan het vanuit het oogpunt van de werkomstandigheden van de journalisten tot de taak van de redactiecommissie behoren erop toe te zien dat vacatures zo snel mogelijk worden vervuld.
Onder vacature wordt verstaan iedere negatieve afwijking van de normbezetting zoals deze bezetting per redactie is vastgelegd in het jaarplan van de begroting, omgerekend op fulltime basis. Indien geen jaarplan en begroting aanwezig zijn, wordt de bestaande bezetting beschouwd als minimale normbezetting.
Bij de uitvoering van het onderhavige artikel zal wel rekening dienen te worden gehouden met de competentie van de eventueel in de onderneming aanwezige ondernemingsraad. De taak van de redactiecommissie dient ook onderscheiden te worden van die van de op grond van artikel 13 ingestelde redactieraad.
In de redactieraad wordt voornamelijk overleg gepleegd over de inhoudelijke aspecten van de journalistiek bij het desbetreffende tijdschrift.
De redactiecommissie daarentegen houdt zich met het oog op de desbetreffende CAO-bepalin- gen bezig met de werkomstandigheden.
Artikel 39A Vakbondswerk in de
onderneming
39A.1
Contacten tussen werkgever en de vakvereniging vinden plaats via de bestuursleden en secretarissen van de vakvereniging eventueel vergezeld van onbezoldigde vak- bondsfunctionarissen.
39A.2
Ten behoeve van contact met hun leden hebben bestuursleden en secretarissen van de vakvereniging toegang tot de onderneming. Tevoren zullen over dergelijke con- tacten afspraken met de werkgever worden gemaakt, of deze zullen vooraf worden gemeld.
39A.3
Indien de vakvereniging daarnaast, ten behoeve van haar activiteiten binnen de onderneming, een formele organisatievorm heeft ingesteld met eigen taken en bevoegdheden binnen en onder verantwoordelijkheid van de vakvereniging, zal zij de werkgever hiervan tijdig op de hoogte stellen en daarbij tevens de samenstelling van dit orgaan bekend maken.
39A.4
De werkgever verleent de volgende faciliteiten ten behoeve van de communicatie tussen de leden van de vakvereniging in de onderneming enerzijds en tussen de bestuursleden en secretarissen anderzijds.
a. het bekend maken van de namen van vertegenwoordigers of contactpersonen van de vakvereniging;
b. het aankondigen van vergaderingen van de vakvereniging;
c. het publiceren van beknopte verslagen van de vergaderingen als sub b bedoeld;
d. de kandidaatstelling van leden voor de ondernemingsraad;
e. het doen van mededelingen van zakelijke en informatieve aard betreffende de activiteiten van de werkgever.
De bestuursleden en/of secretarissen kunnen hiervoor gebruik maken van de geëigende interne publicatiemiddelen.
39A.5
Onder vertegenwoordigers van de vakvereniging worden verstaan: leden van het bestuur, van de verenigingsraad, het afdelingsbestuur, en eventuele werknemersle- den van een vakbondsdelegatie en daarmee krachtens artikel 13, lid 3 sub a gelijk te stellen verenigingsorganen.
39A.6
Een vertegenwoordiger van een vakvereniging zal van het uitoefenen van deze func- tie geen nadelige invloed ondervinden in zijn financiële en maatschappelijke posi- tie als journalist.
39A.7
Een vertegenwoordiger van een vakvereniging zal niet worden ontslagen, indien hij ook niet ontslagen zou worden als hij geen vertegenwoordiger zou zijn.
Artikel 40
Raad van Uitvoering
Verplichte adiëring
Indiening
Raad van Uitvoering
40.1
Teneinde de getrouwe naleving van deze CAO te bevorderen wordt een Raad van Uitvoering ingesteld, - hierna te noemen Raad - waarvan samenstelling, taken, bevoegdheden en werkwijze zijn geregeld in het reglement van de Raad (Bijlage VIII).
40.2
Werkgevers, journalisten en partijen bij deze CAO zijn verplicht ingeval van een geschil, klacht of verzoek naar aanleiding van deze CAO of uit hoofde van andere daartoe strekkende bepalingen, dezer ter behandeling voor te leggen aan de Raad.
40.3
Geschillen, klachten of verzoeken als bedoeld in het vorige lid worden ingediend bij de secretariaten van de werkgeversorganisatie of de NVJ ter attentie van de Raad.
HOOFDSTUK VIII SLOTBEPALINGEN
Artikel 41 Duur der overeenkomst
41.1
Deze CAO treedt in werking per 1 januari 2003 en eindigt op 31 december 2004.
41.2
Indien geen der partijen de CAO uiterlijk drie maanden voor het einde van de con- tractsperiode per aangetekend schrijven aan de andere contractspartij heeft opge- zegd, wordt deze overeenkomst geacht met één jaar te zijn verlengd, en zo vervol- gens.
41.3
De opzegging als in lid 2 bedoeld, heeft geen betrekking op de geldingsduur van de artikelen 21A, 24 en 40 van deze CAO.
Bij de opzegging zal de geldingsduur van deze artikelen stilzwijgend worden ver- lengd tot het moment waarop een nieuwe CAO tot stand is gekomen, tenzij partijen anders overeenkomen.
41.4
De bepaling van artikel 32 met bijbehorend reglement Vrijwillig Vervroegd Uittre- den m.i.v. 1-1-2002 (Bijlage V-B bij deze CAO), welke regeling wordt uitgevoerd door de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Tijdschriftjournalisten, heeft een geldingsduur van 1-1-2003 t/m 31-12-2004. XXX-partijen hebben de intentie de regeling na 31-12-2004 voort te zetten.
Artikel 42 Tussentijdse herziening van de CAO
Mochten zich ter zake van de regeling van salarissen in het maatschappelijk sociale verkeer ontwikkelingen voordoen, betrekking hebbende op de in deze CAO gere- gelde onderwerpen, dan zal - op voorstel van de meest gerede partij - tussen de werk- geversorganisatie en de NVJ terstond loyaal overleg worden gepleegd over een aan- passing van de CAO aan de nieuwe situatie.
Duur der overeenkomst
Opzegging
Uitzonderingen
Tussentijdse herziening
PROTOCOLLAIRE BEPALINGEN EN BIJLAGEN BIJ DE
COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR PUBLIEKSTIJDSCHRIFTJOURNALISTEN
1 januari 2003 - 31 december 2004
Protocollaire bepalingen
CAO
1.
De algemeenverbindend verklaring van deze CAO zal worden aangevraagd.
2.
Verworven rechten worden door deze CAO in generlei opzicht aangetast.
CAO-partijen 3.
Partijen zijn overeengekomen regelmatig, doch tenminste eenmaal per jaar beraad te houden over de economische situatie en vooruitzichten van het tijdschriftuitgeve- rijbedrijf, in het bijzonder ten aanzien van de werkgelegenheid.
Dit beraad heeft ten doel relevante informatie te verkrijgen teneinde de ontwikke- lingen van de werkgelegenheid continu en systematisch te volgen.
De werkgeversorganisatie zal binnen dit kader aan de NVJ de volgende informatie verstrekken met betrekking tot de ontwikkeling van de personeelsbezetting:
Aantal personen:
1. Personeelsbestand aan het begin van de periode :
2. Uitdiensttreding :
- als gevolg van XXX, pensioen, overlijden :
- op initiatief van de werknemer :
- op initiatief van de werkgever :
3. Indiensttreding :
4. Personeelsbestand aan het eind van de periode : alsmede informatie over de personeelssamenstelling
M/V, en over het aantal voltijd- en deeltijdcontracten.
4.
Partijen zien in de huidige situatie bij het huidige ziekteverzuimpercentage geen aanleiding tot het opnemen in de CAO van prikkels ter terugdringing van het ziekte- verzuim, maar behouden zich het recht voor bij wijziging van de omstandigheden de invoering van prikkels opnieuw in overweging te nemen.
5.
Afgesproken is een inventarisatie onder de aangesloten ondernemingen van vrou- welijke journalisten in de sector publieks- en opinietijdschriften, gekoppeld aan functie en beloning in vergelijking tot mannelijke journalisten in deze sector.
6.
Drie maanden voor het einde van het contract zullen partijen met elkaar in overleg treden met betrekking tot de totstandkoming van een nieuw contract.
A.V.V.
Verworven rechten
Bedrijfstak- overleg
Prikkels ziekteverzuim
M/V
Aanvang CAO- besprekingen
Marktconform Loongebouw CAO PUOP in 2004
7.
CAO-partijen PUOP hebben de totstandkoming van een nieuw marktconform loon- gebouw afgesproken, te realiseren per 1 juli 2004. CAO-partijen zullen hiertoe een erkend bureau voor functiewaardering inschakelen. Het advies van dit bureau is bin- dend voor CAO-partijen met inachtneming van het gestelde onder de hieronder ver- melde punten a., b. en c.. De paritaire commissie (zie onder a.) zal het eindrapport toetsen op de hieronder genoemde uitgangspunten.
De opdracht aan het extern bureau luidt als volgt:
Adviseer CAO-partijen PUOP omtrent een marktconform loongebouw voor publiekstijdschrift- en opinieweekbladjournalisten op basis van een objectieve, transparante en controleerbare indelingssystematiek. Het advies dient in de vorm van een eindrapport uiterlijk 31 maart 2004 gereed te zijn.
CAO-partijen stellen ter begeleiding van het externe bureau een paritaire commis- sie in met de volgende taakomschrijving en te hanteren uitgangspunten:
a. Er wordt een paritaire commissie van zes personen samengesteld, 3 van werk- gevers- en 3 van werknemerszijde. Deze commissie legt direct na het bereiken van het principe-akkoord contact met enkele erkende bureaus voor functie- waardering en vraagt offertes op. Nadat de keuze voor het in te schakelen bureau is gemaakt, nodigt de commissie dit bureau uit om, uitgaande van het huidige systeem: veldonderzoek te doen, de journalistieke functies in hun verscheiden- heid in kaart te brengen en het niveau van deze functies te waarderen op basis van het erkende systeem. De paritaire commissie steunt het bureau bij het in kaart brengen van de functies en bewaakt de voortgang. Vervolgens wordt het bureau verzocht de in kaart gebrachte functies in zogeheten functieniveaugroe- pen in te delen.
De paritaire commissie zal de bevindingen van het bureau uiterlijk 31 december 2003 aan CAO-partijen tussentijds rapporteren.
b. Aansluitend brengt ditzelfde bureau in kaart wat het marktconforme minimum salarisniveau en maximum salarisniveau in Nederland is voor deze functie- niveaugroepen. Tevens geeft het bureau aan wat de marktconforme hoogte van de schaaltredeverhoging dient te zijn.
De marktconformiteit is gebaseerd op de vergelijking met andere journalistieke sectoren en beroepen die over vergelijkbare competenties als tijdschriftjourna- listen beschikken en waarbij kennis op HBO-niveau vereist wordt.
Het zal mogelijk zijn om op basis van specifieke competenties in een hogere, cq. hoogste schaal terecht te komen.
c. Uiterlijk 31 maart 2004 zal de paritaire commissie het eindrapport en daarmee het bindend advies van het bureau aan CAO-partijen aanbieden.
Bij de invoering van het marktconform loongebouw hebben CAO-partijen de vol- gende overgangsregeling afgesproken:
Dit nieuwe loongebouw gaat op 1 juli 2004 gelden voor een ieder op wie de CAO PU of de CAO OP van toepassing is. Indien voor een journalist het nieuwe loongebouw
gunstiger is dan het huidige loongebouw wordt deze ruimte benut. Indien het nieuwe loongebouw ongunstiger is wordt de journalist, in het nieuwe loongebouw inge- deeld zonder dat het feitelijke salaris wordt verlaagd. De journalist die nog perspec- tief heeft in zijn huidige salarisschaal behoudt het perspectief op het bereiken van het, met de bij de CAO PUOP overeengekomen structurele loonsverhogingen, te indexeren maximum van die schaal, maar via het toekennen van schaaltreden con- form de nieuwe methodiek.
CAO-studies
8.
De paritaire studiecommisie, belast met de taak te inventariseren hoe de praktijk is inzake 'gebruik, hergebruik en misbruik' van redactionele bijdragen die door jour- nalisten in dienstverband zijn vervaardigd, zet haar werkzaamheden voort en brengt zo spoedig mogelijk verslag van haar bevindingen uit aan CAO-partijen.
Indien CAO-partijen beide constateren dat er sprake is van een problematische situ- atie, zal er door de paritaire studiecommissie verder worden gestudeerd worden op een procedure ter voorkoming van dergelijke problematische situaties.
9.
CAO-partijen hebben afgesproken dat een evaluatie-onderzoek zal plaatsvinden naar de uitvoering van de CAO-afspraken met betrekking tot opleidingsbeleid (waaronder opleidingsplannen). Op basis hiervan zal aan CAO-partijen worden gerapporteerd.
Afgesproken is dat werkgevers bereid zijn informatie te geven of er systematisch met functionerings-, beoordelings- en loopbaanontwikkelingsgesprekken wordt gewerkt binnen de afzonderlijke uitgeverijen.
10.
Afgesproken is dat werkgevers bereid zijn informatie (over aantallen, verlengingen en omzettingen naar vaste dienstverbanden) te verstrekken over tijdelijke contrac- ten binnen de afzonderlijke uitgeverijen
Werkgever-journalist 11.
De werkgever zal de uiterste zorgvuldigheid betrachten ten aanzien van de persoon-
lijke gegevens van de in zijn onderneming werkzame journalisten.
De werkgever zal geen registratie houden van politieke visie, kerkelijke gezindheid en sexuele geaardheid van de journalisten.
Buiten de directie, de personeelsfunctionaris of de journalist zelf heeft niemand inzage in de bij de werkgever geregistreerde gegevens van de journalist.
12.
Het is de werkgever niet toegestaan om onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen, hetzij direct, hetzij indirect. Het is echter wel toegestaan om een onder- scheid te maken door personen van een bepaald geslacht in een bevoorrechte positie te plaatsen met de bedoeling feitelijke ongelijkheden op te heffen. In het kader van de rapportage werkgelegenheid worden inlichtingen verstrekt per functie-niveau omtrent de samenstelling van het personeelsbestand naar mannen en vrouwen in de respectievelijke bedrijven.
Xxxxxxx, herge- bruik en misbruik van redactionele bijdragen
Persoonlijke Ontwikkeling
Rapportage contacten voor bepaalde tijd
Zorgvuldigheid
t.a.v. persoonlijke gegevens
Geen discriminatie
Spaarloon- regeling
Xxxxxxxxxx met freelance journalisten
Arboconvenant
13.
Partijen bevelen de werkgever dringend aan een spaarloonregeling in te voeren zoals bedoeld in de wet Vermeend/Vreugdenhil.
Een modelreglement van een spaarloonregeling is opgenomen in Bijlage XII.
14.
Alle geschillen, voortvloeiend uit een overeenkomst tot het verrichten van journa- listieke diensten tussen een free lance journalist en een uitgever van een publieks- tijdschrift, kunnen door de meest gerede partij voor bindend advies voorgelegd wor- den aan de Raad van Uitvoering, als bedoeld in artikel 40. De Raad zal een beslissing nemen aan de hand van de tussen partijen geldende overeenkomst, de bepalingen van deze CAO en voorts alle verdere relevante feiten en omstandigheden.
Bedrijfstak 15.
Er is tussen CAO-partijen en de overheid een Arboconvenant opgesteld ter bestrij-
ding van werkdruk en van RSI binnen de sector Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbe- drijf en ter bevordering van de reïntegratie bij arbeidsongeschiktheid.
Het Arboconvenant is afgesproken voor een periode van vier jaar (2002-2005) en zal worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de zogeheten Branche Begelei- dingscommissie, waarin o.m. vertegenwoordigers uit de overheid w.o. de ministe- rie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, werkgevers- en werknemersorganisa- ties zitting hebben.
Ter financiering van de maatregelen voortvloeiend uit het Arboconvenant zal gedu- rende de looptijd van de CAO jaarlijks door het Bedrijfstakbureau een heffing bij de werkgever plaatsvinden van 0,06% berekend over het premieloon over 12 maal de maand januari (resp. 13 maal die periode), zoals bedoeld in de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen, tot ten hoogste 1,5 maal het maximum premieloon ZW/WAO op jaarbasis, van de werknemers die in januari van dat jaar in dienst zijn van de werkgever (NB. Maximum premiegrondslag op peildatum 1 januari 2003 is:
€ 64.844,- en op 1 januari 2004: € 65.906,-).
Bijlage I Salarisgroepen en salarisschalen
NB. Onder verwijzing naar het bepaalde in Protocollaire Bepaling nr 7 van deze CAO zal de inhoud van deze bijlage worden aangepast, zodra CAO-partijen over- eenstemming hebben bereikt over de invoering van een nieuw loongebouw met bij- behorend indelingsinstrument per 1 juli 2004. Ten behoeve van de implementatie zullen CAO-partijen nog nadere invoeringsafspraken vaststellen.
GROEPSOMSCHRIJVINGEN
Schaal 1
Xxxxxxxx/junior-journalisten die onder begeleiding journalistieke werkzaamheden verrichten volgens strakke richtlijnen en instructies alsmede zij de volgens strakke richtlijnen en instructies behulpzaam zijn bij de vormgeving van een tijdschrift of een groep van tijdschriften.
Schaal 2 (eindschaal)
Journalisten die hoofdzakelijk belast zijn met journalistieke werkzaamheden met een overwegend vakspecialistisch karakter volgens duidelijk aangegeven opdrach- ten t.a.v. vorm en inhoud.
Zij die op aanwijzingen of instructies werkzaamheden verrichten met betrekking tot de vormgeving van een tijdschrift of een groep van tijdschriften.
Schaal 3 (eindschaal)
Journalisten die binnen een globale taakstelling hoofdzakelijk zelfstandig journalis- tieke werkzaamheden met een oorspronkelijk karakter verrichten die toonaangevend zijn op het betreffende vakgebied en gezichtsbepalend voor het blad, alsmede zij die leiding geven aan een kleine groep journalisten. Zij die mede het karakter van het vorm te geven materiaal bepalen en leiding geven aan een kleine groep vormgevers.
Schaal 4 (eindschaal)
Journalisten die hoofdzakelijk met journalistieke werkzaamheden belast zijn, die voor het karakter van een tijdschrift of een groep tijdschriften bepalend zijn: onder meer journalisten die verantwoordelijk zijn voor het schrijven van grote reportages en/of belangrijke artikelen en/of de verzorging van belangrijke rubrieken. Xxxxxx- listen die belast zijn met de leiding over een belangrijk onderdeel van een tijdschrift, mede het karakter bepalen en leiding geven aan journalistieke medewerkers. Zij die verantwoordelijk zijn voor het algemene beleid ten aanzien van de vormgeving van een tijdschrift of een groep van tijdschriften met de hoofdredacteur meebepalen.
Schaal 5 (eindschaal)
De naaste journalistieke medewerkers van de hoofdredacteur, die mede met hem het algemene beleid binnen de redactionele formule van het tijdschrift of een groep van tijdschriften bepalen en daarnaast leiding geven aan jounalisten die belast zijn met journalistieke werkzaamheden die bepalend zijn voor het karakter van het tijdschrift of een groep van tijdschriften. Alsmede journalisten die volgens de strikte betekenis van de CAO onder schaal 4 vallen, doch door hun specifieke creatieve functie van zeer uitzonderlijke betekenis voor het tijdschrift of een groep van tijdschriften zijn.
I
Schaal 1
Schaal 2 (eindschaal)
Schaal 3 (eindschaal)
Schaal 4 (eindschaal)
Schaal 5 (eindschaal)
58
€
XXX voor Publiekstijdschriftjournalisten Maandsalarissen per 1 januari 2003 in Euro.
TREDE | SCHAAL 1 | SCHAAL 2 | SCHAAL 3 | SCHAAL 4 | SCHAAL 5 |
0 | 1.584,28 | 1.884,90 | 2.155,31 | 2.637,15 | 3.081,24 |
1 | 1.671,59 | 1.975,51 | 2.272,83 | 2.772,60 | 3.243,12 |
2 | 1.758,89 | 2.067,07 | 2.389,86 | 2.908,99 | 3.405,46 |
3 | 1.847,15 | 2.157,67 | 2.507,37 | 3.045,37 | 3.564,98 |
4 | 1.935,39 | 2.250,17 | 2.623,47 | 3.180,82 | 3.712,69 |
5 | 2.342,20 | 2.740,51 | 3.318,62 | 3.861,82 | |
6 | 2.433,75 | 2.857,08 | 3.455,01 | 4.010,47 | |
7 | 2.528,61 | 2.975,53 | 3.585,74 | 4.158,20 | |
8 | 2.621,12 | 3.091,62 | 3.709,86 | 4.305,44 | |
9 | 2.715,03 | 3.207,72 | 3.832,09 | 4.455,04 | |
10 | 2.808,47 | 3.326,65 | 3.955,26 | 4.602,28 | |
11 | 2.902,38 | 3.442,75 | 4.080,32 | 4.751,41 | |
(12) | * 4.894,88 | ||||
(13) | * 5.038,35 | ||||
(14) | * 5.182,75 |
* Uitsluitend ter beoordeling van de werkgever op basis van excellent functioneren
NB.Voor het vaststellen van de periodesalarissen worden bovenstaande maandbedragen vermenigvuldigd met de factor 12/13
€
XXX voor Publiekstijdschriftjournalisten
Maandsalarissen per 1 april 2003 (verhoogd met 2% t.o.v. de salarissen per 1 januari 2003) in Euro.
TREDE | SCHAAL 1 | SCHAAL 2 | SCHAAL 3 | SCHAAL 4 | SCHAAL 5 |
0 | 1.615,97 | 1.922,60 | 2.198,42 | 2.689,89 | 3.142,86 |
1 | 1.705,02 | 2.015,02 | 2.318,29 | 2.828,05 | 3.307,98 |
2 | 1.794,07 | 2.108,41 | 2.437,66 | 2.967,17 | 3.473,57 |
3 | 1.884,09 | 2.200,82 | 2.557,52 | 3.106,28 | 3.636,28 |
4 | 1.974,10 | 2.295,17 | 2.675,94 | 3.244,44 | 3.786,94 |
5 | 2.389,04 | 2.795,32 | 3.384,99 | 3.939,06 | |
6 | 2.482,43 | 2.914,22 | 3.524,11 | 4.090,68 | |
7 | 2.579,18 | 3.035,04 | 3.657,45 | 4.241,36 | |
8 | 2.673,54 | 3.153,45 | 3.784,06 | 4.391,55 | |
9 | 2.769,33 | 3.271,87 | 3.908,73 | 4.544,14 | |
10 | 2.864,64 | 3.393,18 | 4.034,37 | 4.694,33 | |
11 | 2.960,43 | 3.511,61 | 4.161,93 | 4.846,44 | |
(12) | * 4.992,78 | ||||
(13) | * 5.139,12 | ||||
(14) | * 5.286,41 |
59
* Uitsluitend ter beoordeling van de werkgever op basis van excellent functioneren
I
NB.Voor het vaststellen van de periodesalarissen worden bovenstaande maandbedragen vermenigvuldigd met de factor 12/13
Bijlage II
Salarisverhogingen
De salarissen en salarisschalen worden structureel verhoogd als volgt:
- per 1 april 2003: 2 %
- per 1 juli 2004: 3 % *
De salarisschalen zijn in Bijlage I van de CAO opgenomen.
* De salarisverhoging in 2004 is direct gekoppeld aan de invoering van het nieuwe marktconforme loongebouw (Zie Inleiding bij de CAO, punt 2.2)
Zodra het nieuwe marktconforme loongebouw daadwerkelijk wordt ingevoerd zal de salaristabel per 1 juli 2004 worden gepubliceerd.
Bijlage III-A Minimum pensioenvoorwaarden
(Artikel 34.1 van de CAO)
I.
De werknemer wordt opgenomen in de pensioenregeling op de eerste dag van de maand waarin de hij in dienst treedt;echter de werknemer die bij indiensttreding xxx- xxx is dan 25 jaar, wordt eerst bij het bereiken van de 25-jarige leeftijd in de pen- sioenregeling opgenomen.
II.
Voor alle (gewezen) deelnemers is de pensioendatum de eerste dag van de maand waarin de 65-jarige leeftijd wordt bereikt. Het is evenwel wenselijk om de pen- sioenleeftijd (actuarieel neutraal) flexibel te maken.
III.
Het pensioensalaris is het jaarsalaris (= 12 x het maandsalaris van de deelnemer per 1 januari) verhoogd met de vakantietoeslag op jaarbasis. Het maandsalaris is ten hoogste gelijk aan het maximum salaris van de CAO. Met ingang van het jaar waarin de 56-jarige leeftijd wordt bereikt, wordt de jaarlijkse stijging van het pensioensala- ris gemaximeerd op de algemene aanpassing van de salarissen in het Boeken- / Tijd- schriftuitgeverijbedrijf.
IV.
De franchise is gelijk aan 20/7 maal het jaarbedrag van de "voor-Oortse" uitkering per 1 januari van enig jaar, ingevolge de Xxxxxxxx Xxxxxxxxxxxx (inclusief de structurele verhogingen en inclusief de vakantietoeslag) voor een gehuwde met een echtgenoot/echtgenote die 65 jaar of ouder is.
Het wordt aanbevolen een geleidelijke verlaging van de franchise te realiseren, in overeenstemming met de maatschappelijke ontwikkelingen.
V.
De pensioengrondslag is het verschil tussen het pensioensalaris en de AOW- franchise.
VI.
Naast eindloonregelingen zijn ook geïndexeerde middelloonregelingen en meng- vormen van eindloonregelingen en middelloonregelingen toegestaan, mits voldaan wordt aan de Pensioen en Spaarfondsenwet (PSW), aan de eisen van de Pensioen & Verzekeringskamer en het Fondsbestuur en de Raad van deelnemers dan wel de ondernemingsraad hiermee instemmen.
Het ouderdomspensioen per jaar is gelijk aan de middelsom over de laatste vijf jaren van het hieronder bij a. en b. genoemde:
a. 1,75% per deelnemersjaar van de laatst vastgestelde pensioengrondslag, die niet hoger wordt gesteld dan op het bedrag van het maximumpremieplichtig loon WAO op jaarbasis minus de AOW-franchise vermeerderd met:
b. 1% per deelnemersjaar van het bedrag waarmee de laatst vastgestelde pen- sioengrondslag (welke grondslag, conform het hierboven gestelde onder III, maximaal is vastgesteld op het maximum salaris in de CAO) het onder a. bedoelde maximale bedrag overtreft.
III-A
Tijdstip opname in een pensioen- regeling
Pensioendatum
Pensioensalaris
Franchise
Pensioen- grondslag
Ouderdoms- pensioen per jaar
III-A
Partnerpensioen
Wezenpensioen
Gemaximeerde uitkering
Indexering pensioenen
Indien het bovenstaande niet te realiseren valt, gelet op het in punt XIV genoemde kostenpercentage, zal in plaats van een vijfjaars gemiddelde voor de berekening van het ouderdomspensioen worden uitgegaan van een gemiddelde over zoveel meer dan vijf jaren als gedekt kan worden door het genoemde kostenpercentage.
Indien een (gematigde) eindloonregeling is ingevoerd, zijn VI a en b van toepassing. Indien een geïndexeerd middelloonregeling is ingevoerd, geldt dezelfde knip als bij de (gematigde) eindloonregeling (zie VI a en b). De jaarlijkse indexatie van de opge- bouwde rechten vindt plaats ingevolge de structurele (procentuele) loonsverbete- ringen van de CAO, mits er sprake is van voldoende financiële middelen.
VII.
a. Het recht op partnerpensioen bestaat indien het huwelijk/partnerschap is geslo- ten/aangegaan vóór de pensioendatum. Het recht op partnerpensioen kan wor- den geëffectueerd via een opbouwmodule of via een overlijdensrisicoverzeke- ring.
Het partnerpensioen bedraagt 70% van het op het moment van overlijden in het vooruitzicht gestelde ouderdomspensioen, waarbij voor elk jaar dat de overle- vende partner méér dan 10 jaar jonger is dan de (gewezen) deelnemer, het part- nerpensioen gekort wordt met 3%.
b. Indien het partnerpensioen op risicobasis is geregeld, worden de opbouwper- centages voor het ouderdomspensioen verhoogd met 14% en is het op de pen- sioendatum mogelijk te kiezen voor een levenslang partnerpensioen in combi- natie met een verlaagd ouderdomspensioen. Indien het recht op partnerpensioen geëffectueerd is via een opbouwsysteem heeft de deelnemer dan wel de gewe- zen deelnemer het recht om het vanaf 1 januari 2002 opgebouwde partnerpen- sioen op de pensioendatum uit te ruilen voor een hoger ouderdomspensioen.
VIII.
Het wezenpensioen bedraagt op basis van de geldende richtlijnen ingevolge de Wet Loonbelasting maximaal 20% van het partnerpensioen voor elk kind van de (gewe- zen) deelnemer.
In dit artikel wordt onder kind verstaan: het wettige, gewettigde of geadopteerde kind van de werknemer tot de 18-jarige leeftijd danwel, indien en zolang het kind vanaf de 18-jarige leeftijd onderwijs of een beroepsopleiding volgt in de zin van de Wet op de Studiefinanciering of de Algemene Kinderbijslagwet, uiterlijk tot en met de maand waarin het kind de 27-jarige leeftijd bereikt. Niet als kind worden aange- merkt zij die een uitkering genieten ingevolge de Wet Wajong.
IX.
Het totaal van alle nabestaanden- en wezenpensioenen, waar ook verworven, exclu- sief de ANW-uitkering, wordt - gerekend naar de hoogte van deze pensioenen bij ingang - gemaximeerd op 80% van de pensioengrondslag van de (gewezen) deelne- mer op het moment van overlijden.
X.
Er wordt gestreefd in de pensioenregeling een bepaling op te nemen aangaande de jaarlijkse verhoging van de pensioenen. Dit streven naar indexering van ingegane pensioenen en slapersrechten op basis van ten minste het Consumenten Prijsindex- cijfer alle huishoudens (afgeleid) wordt begrensd door de dekkingsgraad en de financiële middelen van het fonds dan wel door de hoogte van de overrente.
XI.
a. Heeft bij tussentijds ontslag het deelnemerschap minder dan één jaar geduurd, dan ontvangt de deelnemer de door hem betaalde bijdragen terug en ontstaat geen recht op pensioen, behalve in het geval de pensioenaanspraken mede zijn ontleend aan de arbeidsovereenkomst met een vorige werkgever door toepas- sing van waarde-overdracht.
b. Bij tussentijds ontslag na een deelnemerschap van één jaar of langer blijven de aanspraken op basis van de voorwaarden behouden, berekend naar de op de datum van ontslag verstreken deelnemersjaren.
XII.
Wanneer op grond van volledige arbeidsongeschiktheid (ingevolge WAZ/WAO) de arbeidsovereenkomst eindigt, eindigt, behoudens het bepaalde dienaangaande in punt X, tevens de verplichting tot betaling van de deelnemersbijdrage. De opbouw der pensioenrechten wordt voortgezet op basis van de op het moment van het einde van het deelnemersschap geldende gemiddelde over de afgelopen vijf jaren vastge- stelde pensioengrondslag, met inachtneming van de deelnemersjaren, welke bij voortzetting van de arbeidsovereenkomst te bereiken zouden zijn.
Indien ten gevolge van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid het arbeidspercentage van een werknemer wordt verminderd, geldt met betrekking tot de minder gewerkte uren het vorenstaande naar rato van de vermindering van het arbeidspercentage en wordt gedeeltelijke vrijstelling van premiebetaling verleend.
Hierbij geldt de staffel die bij de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO wordt aangehouden voor die pensioenregelingen die op 1 juli 1998 in deze nog geen regeling hadden getroffen.
Een verlaging van de mate van arbeidsongeschiktheid na het einde van het deelne- merschap resulteert tevens in een navenante verlaging van de hoogte van de premie- vrije opbouw.
XIII.
Indien het huwelijk c.q. partnerschap van de deelnemer eindigt anders dan door overlijden, verkrijgt de gewezen echtgeno(o)t(e) c.q. partner van de deelnemer recht op dat deel van het nabestaandenpensioen dat ook zou zijn verkregen indien op de datum van beëindiging van het huwelijk c.q. partnerschap de deelnemer met ontslag was gegaan tenzij er sprake is van partnerpensioen op risicobasis.
XIV.
De werkgever is niet gehouden per jaar méér dan 18% (inclusief de deelnemersbij- drage) van het totaal der pensioengrondslagen van de deelnemers in zijn bedrijf te besteden aan een pensioenregeling.
Het aandeel van de deelnemers zal 1/3 deel van de totaal door de werkgever ver- schuldigde pensioenpremie bedragen.
XV.
De navolgende dispensatiemogelijkheid is niet van toepassing op partnerpensioen. Onverminderd het bepaalde in de vorige zin is het bepaalde in deze bijlage is niet van toepassing op die werkgevers die een pensioenregeling hebben getroffen voorzover deze regeling in haar totaliteit inhoudelijk niet in ongunstige zin afwijkt van hetgeen hieromtrent in deze voorwaarden is vastgesteld.
III-A
Rechten bij ontslag
Vrijstelling van deelnemers- bijdrage
Partnerpensioen bij echtscheiding
Premieverdeling
Dispensatie
III-A
Waarde-over- dracht op verzoek
Jaarlijkse affinanciering opgebouwde pen- sioenaanspraken
XVI.
Op verzoek van de gewezen deelnemer zal de waarde van de bij ontslag verkregen aanspraken worden overgedragen aan de pensioenuitvoerder van de nieuwe werk- gever. De wijze waarop deze overdracht plaatsvindt alsmede de bepaling van de overdrachtswaarde geschiedt overeenkomstig de ter zake geldende wettelijke voor- schriften.
Op verzoek van een deelnemer zal een in het kader van het wettelijk recht op waarde- overdracht aangeboden afkoopsom worden aangewend ter verwerving van aan- spraken op pensioen voor die deelnemer.
XVII.
Vervallen
XVIII.
Er wordt dringend aanbevolen in de pensioenregeling de bepaling op te nemen waar- door de opgebouwde pensioenaanspraken door premiestorting jaarlijks worden afgefinancierd.
Bijlage III-B Minimum prepensioen-
voorwaarden
(Artikel 34.2 van de XXX)
1. De minimum voorwaarden van de prepensioenregeling zijn:
a.
De journalist wordt opgenomen in de prepensioenregeling op de eerste dag van de maand waarin hij in dienst treedt, doch niet eerder dan op de eerste dag van de maand waarin de journalist de 25-jarige leeftijd bereikt.
b.
Voor alle (gewezen) deelnemers is de pensioendatum de eerste dag van de maand, waarin de 65-jarige leeftijd wordt bereikt of zou zijn bereikt.
c.
Voor alle (gewezen) deelnemers is de prepensioendatum de eerste dag van de maand, waarin de (gewezen) deelnemer de 62-jarige leeftijd zou hebben bereikt. Op verzoek van de deelnemer gaat het prepensioen in vóór dan wel na de prepensioen- datum. In dit geval wordt het prepensioen verlaagd respectievelijk verhoogd aan de hand van actuariële factoren. Het prepensioen kan niet eerder ingaan dan op de eer- ste dag van de maand waarin de deelnemer de 60-jarige leeftijd bereikt en niet later dan zes maanden voor de pensioendatum. Het ingegane prepensioen eindigt op de pensioendatum dan wel - bij eerder overlijden - op de laatste dag van de maand waarin de geprepensioneerde is overleden.
Prepensioen in deeltijd is mogelijk met inachtneming van het gestelde dienaan- gaand in artikel 10 van het VUT-reglement per 1 januari 2002 (Bijlage V-B van deze CAO).
d.
Het prepensioensalaris is het vaste, op de normale wekelijkse arbeidsduur geba- seerde bruto jaarsalaris, inclusief eventuele vaste maandelijkse toeslagen en vakan- tiegeld, gemaximeerd tot 1,5 maal uitkeringsdagloon WAO op jaarbasis bij 261 dagen. Het prepensioensalaris wordt vastgesteld bij aanvang van de deelneming en vervolgens op de peildatum (in casu de datum waarop overeenkomstig de prepen- sioenregeling na aanvang van de deelneming jaarlijks de prepensioengrondslag wordt vastgesteld).
e.
De prepensioengrondslag is het prepensioensalaris.
f.
Het prepensioen per jaar bedraagt 2,027% van de laatstelijk vastgestelde prepen- sioengrondslag, vermenigvuldigd met het aantal jaren van deelneming vanaf 1 janu- ari 2002 en vermenigvuldigd met de werkfactor.
Op elke peildatum na het bereiken van de 56-jarige leeftijd worden de reeds toege- kende prepensioenaanspraken verhoogd met het indexpercentage. Met laatstge- noemd percentage wordt bedoeld het percentage waarmee de prepensioengrondslag
III-B
Deelneming
Pensioendatum
Prepensioen- datum
Prepensioen- salaris
Prepensioen- grondslag
Prepensioen per jaar
III-B
Uitvoerder
Vrijstelling van werknemersbij- drage
op de peildatum is gestegen ten opzichte van de prepensioengrondslag op de daar- voor liggende peildatum, met inachtneming van de volgende volzin. Voor de bere- kening van het indexpercentage wordt op elke peildatum na het bereiken van de 56- jarige leeftijd een (fictief) prepensioensalaris vastgesteld, waarbij wordt verondersteld dat het prepensioensalaris vanaf de peildatum vóór het bereiken van de 56-jarige leeftijd is gestegen overeenkomstig de structurele loonsverhogingen ingevolge de XXX.
g.
De uitvoering van de prepensioenregeling zal geschieden door een door de werkge- ver te bepalen pensioenuitvoerder in de zin van de Pensioen- en spaarfondsenwet.
h.
1. De volledig arbeidsongeschikte journalist in de zin van de WAO/WAZ/Wajong waarvan de arbeidsovereenkomst met de werkgever is geëindigd om reden van arbeidsongeschiktheid, heeft - zolang hij volledig arbeidsongeschikt is - aan- spraak op voortzetting van de deelneming onder vrijstelling van de verplichting tot het betalen van een deelnemersbijdrage in de premie. Hierbij wordt als pre- pensioengrondslag gehanteerd de laatstelijk direct voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid geldende prepensioengrondslag.
2. De gedeeltelijk arbeidsongeschikte journalist in de zin van de WAO/WAZ/Wajong, heeft naar rato van zijn arbeidsongeschiktheid aanspraak op gedeeltelijke vrijstelling van de werknemersbijdrage. Ten aanzien van het deel van de prepensioenopbouw waarvoor de gedeeltelijke vrijstelling van het werknemersdeel in de premie geldt, wordt als prepensioengrondslag gehan- teerd de laatstelijk direct voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid gel- dende prepensioengrondslag en wordt de daarbij behorende werkfactor ver- menigvuldigd met een factor volgens de volgende tabel:
Arbeidsongeschiktheidspercentage | reductiefactor |
65-80 | 0,725 |
55-65 | 0,60 |
45-55 | 0,50 |
35-45 | 0,40 |
25-35 | 0,30 |
15-25 | 0,20 |
0-15 | 0 |
Een wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage heeft pas gevolgen voor de prepensioenopbouw op de eerstvolgende peildatum door bij de prepensioengrond- slag rekening te houden met de nieuwe werkfactor. Hierbij geldt dat de reductiefac- tor wordt gemaximeerd op de laagste voordien voor de deelnemer vastgestelde reductiefactor.
De prepensioenopbouw van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte journalist en die arbeid verricht bij de werkgever is nimmer hoger dan de prepensioenopbouw indien op hem het bepaalde ingeval volledige arbeidsongeschiktheid toepassing had gevonden.
i.
Op de prepensioenuitkering wordt in mindering gebracht (een) eventuele door de deel- nemer ontvangen uitkering(en) ingevolge de WAO alsmede (een) (aanvullende) uitke- ring(en) die hij ontvangt wegens zijn arbeidsongeschiktheid ingevolge een niet-wette- lijke, op ondernemings- of bedrijfstakniveau getroffen, collectieve regeling. Deze vermindering vindt plaats naar rato van de verhouding tussen de hoogte van de prepen- sioenuitkering en (voor zover van toepassing) de hoogte van de uitkering ingevolge de aanvullingsregeling krachtens de VUT-regeling van de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Tijdschriftjournalisten ten opzichte van de som van genoemde uitkeringen.
j.
Ingegane prepensioenen en slapersrechten worden jaarlijks op een vaste datum ver- hoogd met het percentage waarmee in het betreffende jaar het levenslange ouder- domspensioen wordt verhoogd.
In afwijking hiervan geldt dat ten aanzien van degenen op wie de mantelpolis pre- pensioen van het Nederlands Uitgeversverbond, ondergebracht bij Aegon, van toe- passing is, als verhogingspercentage geldt de op de verhogingsdatum laatst bekende zijnde CPI laag afgeleid, met als maximum de structurele loonsverhogingen inge- volge de CAO, mits de middelen uit overrente zulks toelaten.
k.
De premie wordt door de uitvoerder per werkgever vastgesteld zodat alle journalis- ten tezamen ten hoogste 50% van de premie dragen. Het werknemersdeel wordt per periodieke loonbetaling op het salaris van de deelnemer ingehouden.
l.
De deelnemer, die op of na het bereiken van de 58-jarige leeftijd in aanmerking komt voor een uitkering krachtens de Werkloosheidswet door ontslag als gevolg van een structuurwijziging in de zin van artikel 36 van de CAO, heeft aanspraak op voort- zetting van de deelneming als ware zijn arbeidsovereenkomst niet geëindigd. Hier- bij geldt als prepensioengrondslag de laatstelijk geldende prepensioengrondslag. Gedurende de voorzetting wordt de prepensioengrondslag aangepast, waarbij het prepensioensalaris op de peildatum telkens wordt verhoogd aan de hand van de structurele loonsverhogingen ingevolge de CAO.
Ten aanzien van de bij de voortzetting verschuldigde premie is het bepaalde in lid k. overeenkomstig van toepassing.
m.
Indien bij tussentijds ontslag de deelneming minder dan één jaar heeft geduurd, wordt de door de journalist gedragen bijdrage in de premie aan hem gerestitueerd. Er ontstaat alsdan geen recht op prepensioen. Het bepaalde in de vorige volzin is niet van toepassing in het geval de prepensioenaanspraken mede zijn ontleend aan het dienstverband met een vorige werkgever, door toepassing van waardeoverdracht als bedoeld in de PSW.
n.
De prepensioenregeling treedt in werking op 1 januari 2002.
2. Van deze minimum prepensioenvoorwaarden kan worden afgeweken, mits ten gunste van de journalist en onder de voorwaarde dat de opbouw van prepensioen per jaar en per werknemer minimaal gelijk is aan het onder 1. bepaalde.
III-B
Anti-cumulatie
Indexatie
Premie
Werkloosheid
Premieresitutie
Ingangsdatum Afwijkingen
Bijlage IV
Doelstelling
Uitwerking
Opleidingsbeleid
(Artikel 18A van de CAO)
Het opleidingsbeleid gaat uit van de behoeften - huidige en toekomstige - binnen de onderneming en op de arbeidsmarkt en is er op gericht de positie van de journalist op de arbeidsmarkt (binnen of buiten de onderneming) te behouden en zonodig te ver- sterken.
De scholing dient derhalve gericht te worden op:
a. de huidige functie van de journalist (scholing voor het op peil houden en verbe- teren van de kennis en bekwaamheden van de journalisten nodig voor de ver- vulling van hun functie en zo nodig voor de verbetering daarvan)
b. een mogelijke andere functie in het kader van het loopbaanbeleid (scholing gericht op de ontwikkeling van de journalist waardoor deze door kan groeien naar een andere functie en/of breder inzetbaar wordt)
c. die journalisten van wie, rekening houdend met de ontwikkelingen in de onder- nemingen zoals voorzien in ondernemingsplannen, te verwachten is dat de werkzaamheden in de komende jaren zullen vervallen of drastisch zullen wijzi- gen. Aan hen zal reeds in een vroeg stadium de mogelijkheid geboden worden om zich door functiegerichte of loopbaangerichte scholing op deze veranderin- gen voor te bereiden.
d. extra scholingsinspanning wordt besteed aan journalisten die al langere tijd in dienst zijn en die de afgelopen jaren niet hebben deelgenomen aan scholingsac- tiviteiten, aan journalisten die onvoldoende opleiding hebben ontvangen en aan werknemers die - hoewel hun vooropleiding wel voldoende is - het volgen van onderwijs ontwend zijn.
Mede gezien het belang dat aan scholing wordt gehecht en de brede doelstelling moet scholing in principe openstaan voor alle journalisten.
Uitwerking
In het kader van het opleidingsbeleid
- wordt een vorm van belangstellingsregistratie ontwikkeld, waarbij de journalist de mogelijkheid heeft ook eigen ideeën en voorstellen naar voren te brengen,
- komt de opleidingsbehoefte, zowel van de kant van de werkgever als van de journalist, ter sprake in het functioneringsgesprek,
- wordt specifieke aandacht besteed aan de loopbaanmogelijkheden van de oudere journalist; daarbij kan worden gedacht aan de ontwikkeling van mentor- taken en aan de inschakeling van deze oudere journalisten bij het begeleiden en inwerken van nieuw journalisten.
Op basis van deze gegevens stelt de werkgever een algemeen opleidingsplan op, waardoor scholing en opleiding planmatig kunnen worden aangepakt. In dit algemeen opleidingsplan wordt tevens aangegeven voor welke categorieën journalisten of voor welke afdelingen een extra inspanning moet worden gedaan in het kader van de punten c. en d.
Op basis van dit algemene opleidingsplan wordt gestreefd naar individuele opleidingsplannen. Het opleidingsbeleid en het algemene opleidingsplan wor- den aan de OR ter instemming voorgelegd voorzover de WOR dit voorschrijft. Bij verschil van mening kan de journalist gebruik maken van de bestaande klachtrechtprocedures.
Opleidingsfaciliteiten
- De werkgever betaalt de kosten van de opleiding, vergoedt de benodigde leer- middelen en de eventuele reiskosten; bij b. kan de werkgever een terugbet- alingsclausule overeenkomen dan wel de terugbetalingsclausule uit de bestaande studiekostenregeling van toepassing verklaren
- De journalist wordt in principe in staat gesteld aan de opleiding, zoals vermeld onder a. en c., deel te nemen in werktijd. Voor b. en d. zal dit geschieden in nader overleg.
- De opleidingsfaciliteiten zijn ook van toepassing op parttimers;
- Van de journalist wordt verwacht dat hij optimaal gebruik maakt van de beschik- bare voorzieningen.
IV
Opleidings- faciliteiten
Bijlage IV-A
Arbeidsvoorwaarden à la Carte
(Artikel 27.4 van de CAO)
Bronnen | Doelen |
- Bovenwettelijke vakantiedagen - Bovenwettelijke vakantietoeslag - Bruto maandsalaris - Variabele uitkeringen (winstdeling, bonus, 13e maand e.d.) - Meerwerk-/overwerkvergoeding - Verlof à la carte | - Extra verlof (bijv. sabattical) - Spaarloon - Kinderopvang - Aanvulling pensioenopbouw buiten het pensioenfonds - PC privé - Fiets van de zaak |
1. Onderwerpen, die voor uitruil in het kader van het realiseren van arbeidsvoor- waarden op maat binnen de onderneming in aanmerking kunnen komen, zijn:
Ruil | Fiscale aspecten | Sociaalverzekerings- technische aspecten (tot aan het maximum dagloon) | Pensioentechnische aspecten |
Tijd voor tijd (vanuit extra vakantie- dagen en vakantie- stuwmeren) | Geen gevolgen | Geen gevolgen | Geen gevolgen |
Tijd voor geld | Xxxxxxxxx verschuldigd | Sociale premies verschuldigd | Geen gevolgen |
Geld voor tijd winstdeling,tantième en bonus ruilen voor langdurig verlof | Xxxxxxxxx verschuldigd op het moment van genieten | Xxxxxx verschuldigd op het moment dat de aanspraak ontstaat | Geen gevolgen |
2. Bij het realiseren van arbeidsvoorwaarden op maat dient mede aandacht te wor- den besteed aan de gevolgen in de fiscale, sociaal-verzekeringstechnische en pen- sioentechnische sfeer. Deze gevolgen zijn als volgt samen te vatten:
3. Vanuit het Bedrijfstakbureau kan ondersteuning worden verleend bij het opzetten van een uitruilsysteem van bronnen en doelen.
Bijlage V-A V-A
Deze bijlage is vervallen
Bijlage V-B
Begrips- bepalingen
Regeling
Stichting
Tijdschrift- uitgeverijbedrijf
CAO
Werkgever
Werknemer
Werkloze werknemer
Arbeidsovereen- komst
Reglement Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Tijdschriftjournalisten met ingang van 1 januari 2002
(Artikel 32 van de CAO)
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
In dit reglement wordt verstaan onder:
a.
Regeling: de regeling vrijwillig vervroegd uittreden uit de dienstbetrekking zoals overeengekomen bij de CAO zoals deze regeling thans luidt of in de toekomst zal komen te luiden;
b.
Stichting: de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Tijdschriftjournalisten, gevestigd ten kantore van het Nederlands Uitgeversverbond, Xxxxxxxxxxxxx 0 xx Xxxxxxxxx Z.O., Xxxxxxx 00000, 0000 XX Xxxxxxxxx Z.O., telefoon 020 - 4309187.
c.
Tijdschriftuitgeverijbedrijf: de Nederlandse natuurlijke persoon of rechtspersoon of vennootschap onder firma of en commandite, gevestigd in Nederland, wiens/welks voornaamste bedrijvigheid is het uitgeven van één of meer bladen die commercieel geëxploiteerd worden en ten minste viermaal per jaar verschijnen en op wie de CAO van toepassing is;
d.
CAO: de collectieve arbeidsovereenkomst voor Publiekstijdschriftjournalisten dan wel de collectieve arbeidsovereenkomst voor Opinieweekbladjournalisten;
e.
Werkgever: de werkgever in de zin van de CAO;
f.
Werknemer: degene op wie de CAO van toepassing is;
g.
Werkloze werknemer: de ex-werknemer die in aanmerking komt voor een volledige WW-uitkering als gevolg van als gevolg van een structuurwijziging in de zin van artikel 36 van de CAO;
h.
Arbeidsovereenkomst: een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7: 610 van het Burgerlijk Wetboek;
i.
Free-lance werkzaamheden: de werkzaamheden die worden verricht op grond van
Free-lance
V-B
een overeenkomst van opdracht;
j.
Deelnemer: degene wiens verzoek om aan de regeling te mogen deelnemen is inge- willigd door de Stichting;
k.
Administrateur: een door de Stichting aangestelde functionaris of instelling die is belast met de uitvoering van de regeling;
l.
SV-uitkering: een uitkering krachtens de ZW, WAO/Wajong/WAZ, WW of IOAW, dan wel een combinatie van genoemde uitkeringen, één en ander eventueel aange- vuld met (een) uitkering(en) ingevolge de Toeslagenwet, een aanvullende op onder- nemings- of bedrijfstakniveau afgesloten collectieve arbeidsongeschiktheidsverze- kering (zoals een zogenaamde WAO-gat verzekering), dan wel (een) vergelijkbare uitkering(en) op grond van een vrijwillige op ondernemings- of bedrijfstakniveau afgesloten collectieve verzekering, zulks ter beoordeling van het bestuur van de Stichting;
m.
Prepensioenuitkering: de uitkering die de deelnemer verkrijgt krachtens de op hem ingevolge de CAO van toepassing zijnde prepensioenregeling;
n.
Spilleeftijd: de 62-jarige leeftijd.
Artikel 2
Bij de aanvang van de vervroegde uittreding eindigt de arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer.
Artikel 3
De werknemer, die een verzoek tot vervroegde uittreding indient en zijn werkgever zijn verplicht de door de administrateur voor de behandeling van de aanvrage beno- digde gegevens te verstrekken. De werknemer, die een aanvullingsuitkering inge- volge de regeling geniet, is verplicht om aan de administrateur opgave te doen van die gegevens die de administrateur voor de uitvoering van dit reglement behoeft.
HOOFDSTUK 2 FINANCIERING
Artikel 4
1. De werkgever is aan de Stichting verschuldigd:
a. een door CAO-partijen na advies van het bestuur van de Stichting vastge- steld percentage van het bijdrageplichtige loon van zijn werknemers;
b. bij wijze van voorschot een percentage van het voorschotloon.
Het percentage en de wijze van betaling van het voorschotloon worden door CAO-partijen na advies van het bestuur van de Stichting vastgesteld.
werkzaamheden
Deelnemer
Administrateur
SV-uitkering
Prepensioen- uitkering
Spilleeftijd
Einde arbeids- overeenkomst
Verplichting tot opgave van gegevens
Vaststelling en betaling van de bijdrage
V-B
Onder bijdrageplichtige loon wordt verstaan: het vaste bruto jaarsalaris (inclu- sief WAO-uitkering, aanvulling WAO en vaste toeslagen), verhoogd met de vakantietoeslag. Het bijdrageplichtige loon bedraagt ten hoogste 11/2 maal het maximum uitkeringsdagloon WAO op jaarbasis uitgaande van 261 dagen.
2. De werkgever is verplicht op de tijdstippen, op de wijze en over de tijdvakken als door de Stichting bepaald, de gegevens te verstrekken die de Stichting nodig heeft om de door de werkgever volgens lid 1 verschuldigde bijdrage vast te stel- len. Als de werkgever niet of niet tijdig aan deze verplichting voldoet, is het bestuur bevoegd de verschuldigde bijdrage of het voorschot naar beste weten zelf vast te stellen.
De kosten van het vergaren en verstrekken van de door de Stichting gewenste gegevens komen voor rekening van de werkgever.
3. a. De werkgever is verplicht de bijdrage en het voorschot te voldoen binnen 14 dagen na de dagtekening van de desbetreffende nota van de Stichting. Bij niet tijdige betaling van de voorschottermijn wordt tevens het gehele resterende bedrag van de voorschotnota direct opeisbaar.
b. Indien een werknemer vóór het bereiken van de spilleeftijd volledig uit- treedt overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 blijft de werkgever ten aan- zien van hem bijdrage verschuldigd. Een dergelijke deelnemer is gehouden het werknemersdeel in de bijdrage af te dragen aan zijn laatste werkgever. De bijdragegrondslag die gold onmiddellijk voor het tijdstip van deelne- ming, is bepalend voor de vaststelling van de bijdrage. De in de vorige vol- zin bedoelde bijdragegrondslag dient te worden verhoogd met de alge- mene loonsverhogingen ingevolge de voor betrokken deelnemer geldende CAO, die hij zou hebben ontvangen als hij niet voor de spilleeftijd leeftijd zou hebben deelgenomen.
4. De werkgever is voor de werkloze werknemer die gebruik maakt van de regeling op grond van artikel 7 van het reglement een bedrag van € 20.420,- aan de stich- ting verschuldigd. Indien deze werknemer voor een periode korter dan vier jaar aan de regeling deelneemt, is de werkgever een bijdrage naar rato verschuldigd. Daarnaast dient de werkgever gedurende de periode van werkloosheid de op grond van artikel 32 van de CAO verschuldigde bijdrage aan de stichting af te dragen. De bijdrage wordt berekend over het laatstgenoten bruto maandsalaris voor de ingang van de werkloosheid, welk salaris verhoogd wordt met de alge- mene loonsverhogingen ingevolge de voor de betrokken werkloze voorheen geldende CAO die hij ontvangen zou hebben indien hij niet werkloos geworden zou zijn. De werkloze werknemer dient het door hem verschuldigde deel van de bijdrage af te dragen aan zijn voormalige werkgever.
5. Bij niet tijdige betaling van de verschuldigde bijdrage of de verschuldigde voor- schotbijdrage is de werkgever door het enkele verloop van de termijn in ver- zuim.
De Stichting is dan bevoegd te vorderen:
- rente over het verschuldigde bedrag van de dag af dat het verschuldigde bedrag betaald had moeten zijn;
- vergoeding van de buitengerechtelijke invorderingskosten, onverminderd de overige kosten van vervolging verschuldigd volgens de wet.
De rente wordt berekend naar het percentage van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 119 jo 120 Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. De buitengerechtelijke invorderingskosten worden gesteld op 15% van het verschuldigde bedrag, met een minimum van € 34,-.
HOOFDSTUK 3 DEELNEMING
Artikel 5
Om in de periode 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002 aan de regeling te kun- nen gaan deelnemen moet de betrokken werknemer:
x. xx xxxxxxxxxxxx (in afwijking hiervan geldt als overgangsregel voor degene die is geboren in de tweede helft van het jaar 1940 of in het jaar 1941: de leeftijd van 61,5 jaar) hebben bereikt dan wel bereiken in de maand met ingang waarvan hij uittreedt; en
b. zowel op 31 december 2001 als op 1 januari 2002 werknemer zijn geweest, op laatstgenoemde datum de 26-jarige leeftijd hebben bereikt en vanaf die datum tot de gewenste uittredingsdatum onafgebroken als werknemer krachtens een arbeidsovereenkomst in dienst zijn geweest bij één of meer werkgever(s); en
c. gedurende de laatste 10 jaren onmiddellijk voorafgaand aan het moment van deelneming onafgebroken krachtens een arbeidsovereenkomst werkzaam zijn geweest in het boekenuitgeverijbedrijf, het tijdschriftuitgeverijbedrijf of een aanverwant/dienstverlenend bedrijf, behoudens beperkte onderbrekingen bui- ten zijn schuld, een en ander ter beoordeling van het bestuur van de Stichting; en
d. niet in aanmerking komen voor een volledige SV-uitkering en evenmin onder een afvloeiingsregeling, een nonactiviteitsregeling of een daarmee gelijk te stellen regeling vallen; en
e. zich schriftelijk verbinden tot de eerste van de maand waarin hij 65 jaar wordt:
1. alle nevenwerkzaamheden die hij verricht of gaat verrichten te melden aan de Stichting evenals uitbreiding in die werkzaamheden en de inkomsten uit deze werkzaamheden en veranderingen in de inkomsten;
2. geen arbeidsovereenkomst aan te gaan in het uitgeverijbedrijf;
3. geen betaalde werkzaamheden voor zijn laatste ex-werkgever te zullen verrichten;
4. de werkzaamheden die worden verricht op grond van een reeds bestaande arbeidsovereenkomst niet uit te breiden en;
f. ten minste 3 maanden voor de gewenste uittredingsdatum zijn werkgever van zijn voornemen tot uittreden in kennis hebben gesteld; en
g. in de derde maand voor de gewenste uittredingsdatum een aanvraagformulier bij de Stichting hebben ingediend met een afschrift aan zijn werkgever. Eerder ingediende aanvraagformulieren worden niet in behandeling genomen en aan de werknemer geretourneerd;
h. op de gewenste uittredingsdatum onder de groep van werknemers vallen waar- voor krachtens de CAO de mogelijkheid tot deelneming is geopend.
Artikel 6
1. In afwijking van het in artikel 5, sub d bepaalde kan een werknemer die aan de in artikel 5, sub a, gestelde leeftijdseis voldoet en in aanmerking komt voor een uitkering gebaseerd op volledige arbeidsongeschiktheid krachtens de WAO/Wajong/WAZ, dan wel een ZW-uitkering ontvangt, (eventueel aangevuld met een uitkering krachtens de Toeslagenwet), aan de regeling deelnemen indien:
- hij bij de aanvang van de arbeidsongeschiktheid ten minste 58 jaar was;
- gedurende de periode van arbeidsongeschiktheid zijn arbeidsovereen- komst met de werkgever wordt gehandhaafd;
- ook overigens aan de in dit reglement gestelde voorwaarden is voldaan.
V-B
Voorwaarden van deelneming
Aanvullende voorwaarden van deelneming voor de volledig arbeidsonge- schikte werk- nemer
V-B
Aanvullende voorwaarden van deelneming voor de volledig werk- loze werknemer
Rechten uit deel- neming, einde deelneming en terugvordering
2. De jaren dat men een WAO/Wajong/WAZ-uitkering gebaseerd op volledige arbeidsongeschiktheid, dan wel een ZW-uitkering, dan wel een vergelijkbare uit- kering op grond van een vrijwillige verzekering gebaseerd op volledige arbeids- ongeschiktheid (eventueel aangevuld met een uitkering ingevolge de Toeslagen- wet) ontvangen heeft, wordt men geacht op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaam te zijn geweest, zoals bedoeld wordt in artikel 5, sub b en c.
Artikel 7
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 5, sub b en d, kan de werkloze werkne- mer die aan de in artikel 5, sub a, gestelde leeftijdseis voldoet deelnemen aan de regeling voor zover de ingang van zijn WW-uitkering is gelegen op of na het moment van het bereiken van de 58-jarige leeftijd en de ontslagdatum op of na 1 januari 2002 ligt. Hiertoe dient naast in de in artikel 5 genoemde voorwaarden te worden voldaan aan de in het tweede lid van dit artikel genoemde voorwaar- den.
2. De nadere voorwaarden zoals bedoeld in het eerste lid zijn:
a. de werkloosheid dient te zijn ontstaan als gevolg van een structuurwijzi- ging in de zin van artikel 36 van de CAO;
b. de werkloze werknemer dient gedurende de periode van werkloosheid het op grond van de CAO in verband met de regeling verschuldigde deel van de bijdrage dat voor rekening van de werknemer komt af te dragen aan zijn voormalige werkgever. De bijdrage wordt berekend over zijn laatstgeno- ten bruto maandsalaris voor de ingang van de werkloosheid, welk salaris verhoogd wordt met de algemene loonsverhogingen ingevolge de voor de betrokken werknemer geldende collectieve arbeidsovereenkomst, die hij ontvangen zou hebben, indien hij niet werkloos geworden zou zijn. De werkgever zal de volledige bijdrage aan de Stichting afdragen.
3. Gedurende de periode dat deze werknemer in aanmerking komt voor een volle- dige WW-uitkering wordt hij geacht krachtens een arbeidsovereenkomst in dienstverband werkzaam te zijn geweest, zoals bedoeld in artikel 5, sub b en c.
Artikel 8
1. De Stichting willigt het verzoek tot deelneming in als naar haar oordeel aan alle voorwaarden is voldaan.
2. Wanneer de deelnemer niet of niet langer voldoet aan een van de voorwaarden in dit reglement of handelt in strijd met zijn reglementaire verplichtingen, kan de Stichting zijn deelnemerschap en het recht op aanvullingsuitkering vervallen verklaren.
3. Het deelnemerschap eindigt:
- op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer 65 jaar wordt.
- bij het overlijden van de deelnemer; in dat geval eindigt de aanvullingsuit- kering op de laatste dag van de maand waarin het overlijden plaatsvond en wordt aan de nagelaten betrekkingen, zoals omschreven in artikel 7: 674 Burgerlijk Wetboek, een overlijdensuitkering verstrekt. Deze uitkering is gelijk aan een bedrag van twee maal de hoogte van de reglementaire aan- vullingsuitkering over de maand waarin het overlijden van de deelnemer plaatsvond.
4. Indien de Stichting te veel of ten onrechte (aanvullings)uitkering heeft betaald doordat de deelnemer gehandeld heeft in strijd met zijn verplichtingen voort- vloeiend uit dit reglement kan deze uitkering worden teruggevorderd.
HOOFDSTUK 4 AANVULLINGSUITKERING
Artikel 9
1. Voor de deelnemer die uittreedt krachtens het bepaalde in artikel 5 en op wie niet de afwijkende minimum-uittredingsleeftijd als bedoeld in artikel 5, sub a, van toepassing is, bedraagt de aanvullingsuitkering bij aanvang voor zover de uit- treding aanvangt bij het bereiken van de spilleeftijd leeftijd een percentage van de uitkeringsgrondslag afhankelijk van zijn leeftijd in jaren op 1 januari 2002, berekend volgens de volgende tabel:
V-B
Volledige aanvul- lingsuitkering
Leeftijd op 1 januari 2002 in jaren | Aanvullingsuitkering in % van de uitkeringsgrondslag |
26 | 2,03% |
27 | 4,04% |
28 | 6,08% |
29 | 8,11% |
30 | 10,14% |
31 | 12,16% |
32 | 14,19% |
33 | 16,22% |
34 | 18,24% |
35 | 20,27% |
36 | 22,30% |
37 | 24,32% |
38 | 26,35% |
39 | 28,38% |
40 | 30,41% |
41 | 32,43% |
42 | 34,46% |
43 | 36,49% |
44 | 38,51% |
45 | 40,54% |
46 | 42,57% |
47 | 44,59% |
48 | 46,62% |
49 | 48,65% |
50 | 50,68% |
51 | 52,70% |
52 | 54,73% |
53 | 56,76% |
54 | 58,78% |
55 | 60,81% |
56 | 62,84% |
57 | 64,86% |
58 | 66,89% |
59 | 68,92% |
60 | 70,95% |
61 | 72,97% |
62 | 75,00%. |
V-B
Gedeeltelijke aanvullingsuitke- ring
Hierbij wordt verstaan onder uitkeringsgrondslag:
- voor de van de deelnemer als bedoeld in artikel 5:
het laatstgenoten vaste bruto salaris op jaarbasis (inclusief vaste toeslagen) ver- meerderd met de bruto vakantietoeslag;
- voor de deelnemer als bedoeld in artikel 6:
het laatstgenoten xxxxx xxxxxxx op jaarbasis (inclusief vaste toeslagen) vermeer- derd met de bruto vakantietoeslag direct vóór de ingangsdatum van de arbeids- ongeschiktheid verhoogd met de algemene loonsverhogingen ingevolge de op hem van toepassing zijnde CAO die hij zou hebben ontvangen tot het moment van uittreding, indien hij niet volledig arbeidsongeschikt zou zijn geworden;
- voor de deelnemer als bedoeld in artikel 7:
het laatstgenoten vaste bruto salaris op jaarbasis (inclusief vaste toeslagen) ver- meerderd met de bruto vakantietoeslag direct vóór de ingangsdatum van de vol- ledige werkloosheid verhoogd met de algemene loonsverhogingen ingevolge de op hem van toepassing zijnde CAO die hij zou hebben ontvangen tot het moment van uittreding, indien hij niet volledig werkloos zou zijn geworden.
2. Voor de deelnemer op wie de afwijkende minimum-uittredingsleeftijd als bedoeld in artikel 5, sub a, van toepassing is, bedraagt de aanvullingsuitkering bij aanvang voor zover de uittreding aanvangt bij het bereiken van de 61,5-jarige leeftijd 75% van de uitkeringsgrondslag. Hierbij wordt verstaan onder uitke- ringsgrondslag het laatstgenoten vaste bruto salaris op jaarbasis (inclusief vaste toeslagen) vermeerderd met de bruto vakantietoeslag.
3. De uitkeringsgrondslag als bedoeld in de vorige leden is ten hoogste gelijk aan 11/2 maal het maximum uitkeringsdagloon WAO op jaarbasis uitgaande van 261 dagen. Indien de werknemer vervroegd uittreedt met toepassing van artikel 13, tweede lid, dan zal het in de vorige volzin vermelde maximum naar evenre- digheid worden verlaagd.
4. Indien de deelnemer direct vóór uittreden onder de CAO viel en de salarissen op grond daarvan worden verhoogd, wordt de aanvullingsuitkering van die deelnemer verhoogd met hetzelfde percentage. Indien de deelnemer direct vóór uittreden niet onder de CAO viel, wordt de uitkering verhoogd met het- zelfde percentage als waarmee de salarissen op grond van de collectieve arbeidsovereenkomst voor Publiekstijdschriftjournalisten worden verhoogd indien daarvan sprake is.
Artikel 10
1. Voor de werknemer die voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 5, sub b. tot en h. bestaat aanspraak op een gedeeltelijke aanvullingsuitkering met ingang van de eerste dag van de maand waarin hij de 61-jarige leeftijd bereikt. Indien de werknemer van deze mogelijkheid gebruik maakt, wordt de voor de betrokken werknemer geldende normale wekelijkse arbeidsduur verminderd tot 18 uur. Van de werknemers met een part-time arbeidsovereenkomst en de werknemers die een gedeeltelijke SV-uitkering ontvangen, wordt de normale wekelijkse arbeidsduur eveneens verminderd tot 18 uur.
2. Om krachtens dit artikel te kunnen deelnemen dient de werknemer te voldoen aan de volgende extra voorwaarden:
a. werkgever en werknemer dienen in onderling overleg te hebben besloten tot gebruikmaking van deze regeling;
b. het overblijvende aantal arbeidsuren per week gedurende de periode waarin de deelnemer deelneemt krachtens dit artikel moet voor werkne- mers 18 zijn;
c. de deelnemer die deelneemt krachtens dit artikel is verplicht om op 63- jarige leeftijd deel te nemen krachtens artikel 9. Het bepaalde in artikel 2 en artikel 5, sub a., is in dat geval niet op hem van toepassing.
3. De uitkeringsgrondslag van de deelnemer die deelneemt krachtens dit artikel is gelijk aan de uitkeringsgrondslag op de spilleeftijd. De uitkering wordt verkre- gen door de volgende formule:
A x (B x C).
Hierbij is:
A: de uitkeringsgrondslag als bedoeld in de vorige volzin;
B: het gelet op zijn leeftijd op 1 januari 2002 van toepassing zijnde percentage genoemd in artikel 9, eerste lid; en
C: een breuk waarbij de teller gelijk is het aantal uren waarvoor van de rege- ling als bedoeld in het eerste lid gebruik wordt gemaakt en de noemer het aantal uren dat geldt indien een volledige aanvullingsuitkering zou zijn ontvangen.
4. Op deelnemer die deelneemt krachtens dit artikel is het bepaalde in artikel 2 niet van toepassing en het bepaalde in de overige artikelen van dit reglement van overeenkomstige toepassing naar rato van het aantal uren waarvoor wordt deel- genomen krachtens dit artikel. Voorts is het bepaalde in artikel 5, sub e, onder- deel 2, niet van toepassing ten aanzien van het overblijvende deel van het dienst- verband.
5. Gedurende de periode dat de deelnemer deelneemt krachtens dit artikel geldt in afwijking van het bepaalde in artikel 16 dat een bij aanvang van die uitkering reeds aangevangen SV-uitkering niet in mindering gebracht wordt op de aan- vullingsuitkering krachtens dit artikel.
6. Indien de deelnemer die deelneemt krachtens dit artikel de 63-jarige leeftijd bereikt, geldt als grondslag voor de aanvullingsuitkering als bedoeld in artikel 9 het laatstgenoten, tot een full-time salaris herleide, vaste bruto salaris op jaarba- sis (inclusief vaste toeslagen) vermeerderd met de bruto vakantietoeslag.
Artikel 11
De Stichting houdt op de aanvullingsuitkering in:
a. de verschuldigde loonheffing;
b. het werknemersdeel in de ziekenfondspremie resp. de volledige premie van de ziektekostenverzekering indien de deelnemer deelneemt aan een collectieve ziektekostenverzekering bij de ex-werkgever;
het werknemersaandeel in de pensioenpremie conform de bepalingen van de pen- sioenregeling; de hoogte van de pensioenpremie wordt vastgesteld als ware de arbeidsovereenkomst met de werkgever niet geëindigd.
Artikel 12
1. De Stichting neemt voor haar rekening:
a. het werkgeversdeel in de ziekenfondspremie;
b. in verband met de voortzetting van de geldende pensioenvoorziening: 8,5% van het loon dat is gehanteerd bij de berekening van de aanvullings- uitkering van de deelnemer.
2. De Stichting draagt de op de aanvullingsuitkering ingehouden premies alsmede de premies, respectievelijk de bijdragen die zij voor haar rekening neemt, af aan de desbetreffende instanties, respectievelijk aan de ex-werkgever.
V-B
Inhoudingen
Verplichtingen van de Stichting resp. de ex-werk- gever
V-B
Lopende verzekeringen
Ingang uitkering
Tijdstip uitkering
Wijziging van rechten
3. De ex-werkgever is verplicht de werkgeversbijdrage aan de pensioenvoorzie- ning en de gebruikelijke tegemoetkoming in de ziektekostenverzekering te con- tinueren.
Artikel 13
1. De voor het tijdstip van vervroegde uittreding geldende pensioenregeling en ziektekostenverzekering worden voortgezet op de voorwaarden als ware de arbeidsovereenkomst niet geëindigd.
2. De Stichting keert eenzelfde compensatie in de premie voor de ziektekosten- verzekering uit aan de deelnemer als hij voor het vervroegde uittreden van zijn werkgever een compensatie ontving. Deze compensatie wordt ten laste van de ex-werkgever gebracht.
Artikel 14
1. De aanvullingsuitkering als bedoeld in artikel 9 gaat in op de eerste dag van de maand waarin de werknemer de leeftijd als bedoeld in artikel 5, sub a. bereikt. De aanvullingsuitkering als bedoeld in artikel 10 gaat in bij het bereiken van de 61-jarige leeftijd. De aanvullingsuitkering gaat niet eerder in dan wanneer de werknemer naar het oordeel van de Stichting aan alle voorwaarden voldoet.
2. Op verzoek van de werknemer gaat de aanvullingsuitkering als bedoeld in arti- kel 9 in:
a. vóór de spilleeftijd respectievelijk de in artikel 5, sub a., genoemde afwij- kende minimum uittredingsleeftijd maar niet eerder dan de eerste dag van de maand waarin hij de 61-jarige leeftijd bereikt;
b. na de spilleeftijd respectievelijk de in artikel 5, sub a., genoemde afwij- kende minimum uittredingsleeftijd maar niet later dan 6 maanden voor de eerste dag van de maand waarin hij de 65-jarige leeftijd bereikt.
3. Voorwaarde voor toepassing van het tweede lid is dat op de gewenste uittre- dingsdatum reeds wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 5 en (voor zover van toepassing) artikel 6 en/of 7. Indien het bepaalde in het tweede lid sub a. toepassing heeft gevonden, wordt de aanvullingsuitkering actuarieel verlaagd. Indien het in het tweede lid sub b. toepassing heeft gevonden, wordt de aanvullingsuitkering niet verhoogd.
Artikel 15
De aanvullingsuitkering krachtens artikel 9, respectievelijk 10, wordt in gelijke maandelijkse termijnen uitbetaald en het tijdstip van betaling ligt in de tweede helft van de maand waarin deze is verschuldigd.
Artikel 16
1. Wanneer de deelnemer bij het begin van of tijdens zijn deelnemerschap in aan- merking komt voor een SV-uitkering dan dient hij zulks te melden aan de Stich- ting. De SV-uitkering wordt in mindering gebracht op de door de door de Stich- ting te verstrekken aanvullingsuitkering. Hierbij geldt dat:
a. indien de deelnemer uitsluitend aanspraak maakt op een aanvullingsuitke- ring krachtens de regeling deze vermindering volledig plaatsvindt;
Indien de deelnemer die naast zijn aanspraak op een aanvullingsuitkering krachtens de regeling tevens aanspraak maakt op een ouderdomspen- sioenuitkering deze vermindering gedeeltelijk plaatsvindt op de aanvul- lingsuitkering en gedeeltelijk op de ouderdomspensioenuitkering naar rato van de hoogte van de beide uitkeringen.
2. Wanneer de deelnemer bij het begin van of tijdens zijn deelnemerschap in aan- merking komt voor een ouderdomspensioen op basis van een op ondernemings- of bedrijfstakniveau getroffen collectieve ouderdomspensioenregeling, dan dient hij zulks te melden aan de Stichting. De hiervoor bedoelde pensioenuitke- ring wordt in mindering gebracht op de door de Stichting te verstrekken aanvul- lingsuitkering. Hierbij geldt dat:
a. indien de deelnemer uitsluitend aanspraak maakt op een aanvullingsuitke- ring krachtens de regeling deze vermindering volledig plaatsvindt;
b. indien de deelnemer die naast zijn aanspraak op een aanvullingsuitkering krachtens de regeling tevens aanspraak maakt op een ouderdomspen- sioenuitkering deze vermindering gedeeltelijk plaatsvindt op de aanvul- lingsuitkering en gedeeltelijk op de ouderdomspensioenuitkering naar rato van de hoogte van de beide uitkeringen.
3. Indien het bepaalde in de eerste volzin van het tweede lid van toepassing is en de deelnemer maakt tevens gebruik van pensioenuitstel dan wordt de aanvullings- uitkering verminderd op de wijze als bedoeld in het tweede lid met de ouder- domspensioenuitkering die hij zou hebben ontvangen indien geen pensioenuit- stel had plaatsgevonden. Deze vermindering vindt uitsluitend plaats indien sprake is van pensioenuitstel krachtens een bepaling in de pensioenregeling inhoudende dat het pensioen wordt uitgesteld zodra de deelnemer in aanmer- king komt voor een VUT-uitkering. Indien het bepaalde in de eerste volzin van toepassing is, is de werknemer verplicht de hoogte van de bedoelde ouder- domspensioenuitkering naar genoegen van de Stichting aan te tonen.
4. De deelnemer is verplicht elke wijziging in de SV-uitkering, respectievelijk in het ouderdomspensioen, direct te melden aan de Stichting. De deelnemer moet tevens aan de Stichting melden of hij betaalde nevenwerkzaamheden verricht of gaat verrichten, hij moet uitbreiding van deze nevenwerkzaamheden melden en hij moet de bruto inkomsten van deze nevenwerkzaamheden en de eventuele veranderingen daarin opgeven aan de Stichting.
5. Tijdens de deelneming zijn niet toegestaan:
a. werkzaamheden op grond van een arbeidsovereenkomst in het Tijdschrift- uitgeverijbedrijf;
b. free-lance werkzaamheden voor de laatste ex-werkgever.
6. Tijdens de deelneming zijn toegestaan:
a. werkzaamheden buiten het Tijdschriftuitgeverijbedrijf op grond van een arbeidsovereenkomst; de inkomsten uit die werkzaamheden worden in mindering gebracht op de bruto aanvullingsuitkering, voor zover de som van deze inkomsten en de bruto aanvullingsuitkering op jaarbasis meer bedraagt dan de uitkeringsgrondslag;
b. free-lance werkzaamheden voor anderen dan de laatste ex-werkgever; de inkomsten uit deze werkzaamheden worden niet op de aanvullingsuitke- ring in mindering gebracht indien de free-lance werzaamheden reeds 1 jaar vóór de aanvang van het uittreden waren begonnen. Indien de werkzaam- heden worden begonnen of indien de in de vorige volzin bedoelde werk- zaamheden worden uitgebreid later dan 1 jaar vóór uittreden, dan worden de inkomsten uit die werkzaamheden in mindering gebracht op de bruto aanvullingsuitkering, voor zover de som van deze inkomsten en de bruto aanvullingsuitkering op jaarbasis meer bedraagt dan de uitkeringsgrond- slag.
Bij de berekening van de uitkeringsgrondslag als bedoeld onder a en b geldt niet het in artikel 9, derde lid, bedoelde maximum.
V-B
V-B
Toepassing oude reglement
Bijzondere gevallen
Beroep
Inwerkingtreding
HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN
Artikel 17
De bepalingen welke zijn neergelegd in het reglement van de Stichting zoals dat luidt op 31 december 2001 (hierna: het oude reglement), zijn onverkort van toepas- sing op:
- de deelnemer met een VUT-uitkering welke is ingegaan voor het inwerking treden van dit reglement;
- de arbeidsongeschikte en werkloze werknemer, zoals bedoeld in artikel 4A, respectievelijk 4B van het oude reglement, die vóór 1 januari 2002 volledig arbeidsongeschikt, respectievelijk volledig werkloos is geworden.
Artikel 18
In alle zaken betreffende de toelating, de aanvullingsuitkering en het vervallen van deelnemerschap, waarin dit reglement niet voorziet en in gevallen waarin toepassing van dit reglement leidt tot uitkomsten die door één van de betrokkenen in strijd wor- den geacht met de bedoeling van de regeling, beslist het bestuur der Stichting.
Artikel 19
Degene ten aanzien van wie door het bestuur een beslissing is genomen over al of niet toelating, aanvullingsuitkering en vervallen van deelnemerschap, kan binnen één maand na dagtekening van de beslissing hiertegen in beroep gaan bij de Raad van Uitvoering als bedoeld in artikel 40 van de CAO.
Artikel 20
Dit reglement is in werking getreden op 1 juli 1979 en is laatstelijk gewijzigd per 1 januari 2002.
Bijlage VI Reglement van de Stichting
Arbeidsongeschiktheids- voorziening Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf
(Artikel 21A van de CAO)
Artikel 1
In dit reglement wordt verstaan onder:
a.
Stichting: Stichting Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Boeken- en Tijdschriftuit- geverijbedrijf, gevestigd ten kantore van het Nederlands Uitgeversverbond, Hoog- oorddreef 5 te Amsterdam Z.O., Xxxxxxx 00000, 0000 XX Xxxxxxxxx Z.O., tele- foon 020 - 4309187.
b.
Bestuur: het bestuur van de Stichting.
c.
Administrateur: Centraal Beheer Achmea (WAO-servicedesk) gevestigd te Hoofd- dorp, (Postbus 3078, 0000 XX Xxxxxxxxx, tel.: 000-0000000).
d.
Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf: de ondernemingen die gehouden zijn de CAO toe te passen, alsmede aanverwante en dienstverlenende ondernemingen welke door het bestuur van de Stichting worden geacht hiermede te zijn gelijkge- steld.
e.
Werkgever: iedere werkgever in het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf.
f.
Deelnemer:
1. De werknemer op wie de CAO van toepassing is.
2. De werknemer in dienst van de in lid d. bedoelde gelijkgestelde ondernemingen.
3. Directeuren, adjunctdirecteuren, directeuren/hoofdredacteuren en uitgevers/ hoofdredacteuren in dienst van de werkgever mits de directeuren, adjunctdirec- teuren, directeuren/hoofdredacteuren en hoofdredacteuren als zodanig collec- tief bij de Stichting door de werkgever zijn aangemeld voor 1 juli 1993.
g.
Verzekerde: de deelnemer.
h.
Jaarinkomen: het coördinatieloon voor de sociale verzekering op jaarbasis, dat is gemaximeerd op de WAO-loongrens.
Begrips- bepalingen
Stichting
Bestuur
Administrateur
Boeken- en Tijd- schriftuitgeverij- bedrijf
Werkgever
Deelnemer
Verzekerde
Jaarinkomen
VI
CAO
Statuten
WAO
WAO-loongrens
Arbeidsonge- schiktheid
Arbeidsonge- schiktheid
Verzekeraar
Verzekerings- voorwaarden
ZW
Aanspraak op pensioen en de grootte daarvan
i.
CAO: de collectieve arbeidsovereenkomst voor
- het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf en/of
- Publiekstijdschriftjournalisten en/of
- Opinieweekbladjournalisten en/of
- Vaktijdschriftjournalisten.
j.
Statuten: de statuten van de Stichting
k.
WAO: de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering zoals deze geldt vanaf 1 augustus 1993.
l.
WAO-loongrens: bedrag van het maximum loon (berekend op jaarbasis) dat bij de uitkering van het arbeidsongeschiktheidspensioen ingevolge de Wet op Arbeidson- geschiktheidverzekering in aanmerking wordt genomen. Vaststelling hiervan geschiedt in de regel per 1 januari van elk jaar.
m.
Arbeidsongeschiktheid: de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid, welke geacht wordt aanwezig te zijn indien en zolang de verzekerde recht heeft op een uit- kering krachtens de ZW en/of WAO.
n.
Uitvoeringstelling: de uitvoeringsinstelling als bedoeld in artikel 41 van de Organi- satiewet Sociale Verzekeringen, waarbij de werkgever is aangesloten.
o.
Verzekeraar: Centraal Beheer Achmea, gevestigd te Apeldoorn.
p.
Verzekeringsvoorwaarden: de verzekeringsvoorwaarden WAO-Zekerheidsplan en de aanvullende voorwaarden in verband met de toepassing van de Pensioen- en spaarfondsenwet (B-regeling, schadeverzekering) van de verzekeraar.
q.
ZW: de Ziektewet
Artikel 2
1. Ter uitvoering van de in dit reglement omschreven regeling zijn door de Stich- ting arbeidsongeschiktheidsverzekeringen gesloten bij de verzekeraar, een en ander conform het bepaalde in de statuten. Het reglement is onderworpen aan de verzekeringsvoorwaarden welke deel uitmaken van de verzekerings- en beleg- gingsovereenkomst. De verzekeringsvoorwaarden liggen bij de werkgever ter inzage.
De verzekerde verkrijgt ingeval van arbeidsongeschiktheid, overeenkomstig de bepalingen van dit reglement, aanspraak op een arbeidsongeschiktheidspen- sioen.
2. Voor iedere verzekerde is in geval van volledige arbeidsongeschiktheid verze- kerd tot aan zijn 65-jarige leeftijd (eindleeftijd) een pensioen bij arbeidsonge- schiktheid ter grootte van het verschil tussen de loondervingsuitkering en de vervolguitkering ingevolge de WAO op basis van het dagloon zoals dit wordt vastgesteld door de uitvoeringsinstelling. Indien de verzekerde geen recht heeft op een loondervingsuitkering, is een pensioen bij arbeidsongeschiktheid verze- kerd alsof de verzekerde wel recht zou hebben gehad op een loondervingsuitke- ring.
Het verschil wordt vastgesteld op dezelfde dag als de datum met ingang waar- van de arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de WAO voor de verzekerde ingaat. Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid geldt de tabel als bedoeld in arti- kel 8 van de verzekeringsvoorwaarden.
3. Voor deelnemers in dienst van de ondernemingen die op een latere datum dan de ingangsdatum van deze regeling als werkgever in de zin van dit reglement wor- den aangemerkt geldt dat alleen aanspraak op pensioen kan worden gemaakt als gevolg van arbeidsongeschiktheid welke is ontstaan vanaf deze latere datum.
Artikel 3
De ingegane uitkering alsmede de uitkering waarop voorwaardelijk recht is ontstaan zal worden geïndexeerd conform de indexatie van de WAO-uitkering, mits de finan- ciële middelen daartoe toereikend zijn.
Artikel 4
1. In afwijking van het bepaalde in de eerste volzin van artikel 7 lid 1 van de verze- keringsvoorwaarden gaat de uitkering van het arbeidsongeschiktheidspensioen niet eerder in dan twee jaar na de dag waarop de uitkering ingevolge de WAO ingaat.
2. Artikel 7 lid 2 sub a. van de verzekeringsvoorwaarden is niet van toepassing.
Artikel 5
1. De hoogte van de bijdrage van de deelnemer wordt jaarlijks door CAO-partijen, na advies van het bestuur, vastgesteld en uitgedrukt in een percentage van het premieloon voor de uitvoering van de WAO, verminderd met de een door CAO- partijen na advies van het bestuur te bepalen franchise, met dien verstande dat van een individuele deelnemer niet meer salaris in aanmerking wordt genomen dan tot de WAO-loongrens.
2. De werkgever zal de bijdrage van de deelnemer in opeenvolgende termijnen bij iedere salarisbetaling aan de deelnemer op het salaris inhouden.
Artikel 6
1. De werkgever draagt deze bijdragen bij wijze van voorschot in driemaande- lijkse termijnen over aan de administrateur. Definitieve afrekening van de ver- schuldigde bijdragen vindt plaats na afloop van het betreffende kalenderjaar.
2. Indien de werkgever de bijdragen niet binnen vastgestelde termijnen voldoet, is de administrateur bevoegd bij de werkgever in rekening te brengen:
- wettelijke rente over het verschuldigde bedrag, een en ander vanaf de dag dat het bedrag betaald had moeten zijn;
- vergoeding van de buitengerechtelijke invorderingskosten, onverminderd de overige kosten van vervolging volgens de wet.
Ingeval de werkgever alsdan de bijdrage nog niet voldoet, vervalt voor de werk-
VI
Indexering uitkering
Afwijkende bepalingen
Bijdrage van de deelnemer
Overdracht aan de administrateur
VI
Aanmelding bin- nen 30 dagen na toekenning WAO
Wijzigingen
Onvoorziene gevallen
Inwerkingtreding
nemers van de betreffende werkgever de deelname aan de verzekering met inachtneming van het bepaalde in artikel 7 van de overeenkomst en voorwaar- den behorende aanvullende voorwaarden in verband met toepassing van de Pen- sioen- en Spaarfondswet (B-regeling schadeverzekeringen).
3. De werkgever is verplicht, op de tijdstippen, op de wijze en over de tijdvakken als door het bestuur bepaald, de gegevens te verstrekken die de administrateur nodig heeft om de door de deelnemer verschuldigde, doch door de werkgever af te dragen bijdrage als bedoeld in lid 1, vast te stellen.
4. Indien de werkgever weigert de gegevens te verstrekken, is de administrateur bevoegd bedoelde gegevens naar beste weten vast te stellen.
5. Als op een later tijdstip blijkt dat de gegevens onjuist zijn opgegeven, heeft de administrateur het recht een navordering in te stellen.
Artikel 7
1. Zodra de deelnemer in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de WAO, of er sprake is van een wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid, dient hij dit te melden bij de administrateur onder overlegging van de toeken- ningsbeslissing WAO. De melding dient te gebeuren binnen 30 dagen nadat deze beslissing door de uitvoeringsinstelling is afgegeven.
2. Indien de deelnemer de arbeidsongeschiktheid niet binnen de in lid 1 van dit arti- kel gestelde termijn heeft gemeld, kan het bestuur besluiten dat een eventuele uitkering van het arbeidsongeschiktheidspensioen niet eerder ingaan dan op de dag van deze melding.
3. Eventueel teveel betaalde uitkeringen kunnen door de Stichting worden terug- gevorderd.
Artikel 8
Dit in dit reglement omschreven arbeidsongeschiktheidsregeling kan door het bestuur worden gewijzigd indien er in de voor de regeling relevante wetten wijziging worden aangebracht.
Artikel 9
In alle gevallen waarin dit reglement niet voorziet beslist het bestuur.
Artikel 10
Dit reglement is in werking getreden op 1 juli 1994 en werkt terug tot 26 januari 1993.
Bijlage VII Reglement van de Stichting
Fondsen Kinderopvang Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf
(Artikel 24 van de CAO)
Artikel 1
In dit reglement wordt verstaan onder:
a.
Regeling Kinderopvang: de door CAO-partijen in artikel 21A van de CAO overeen- gekomen regeling.
b.
Fonds: Stichting Fondsen Kinderopvang Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf, gevestigd ten kantore van het Nederlands Uitgeversverbond, Xxxxxxxxxxxxx 0 xx Xxxxxxxxx Z.O., Xxxxxxx 00000, 0000XX Xxxxxxxxx Z.O., telefoon 020 - 4309187.
c.
Kintent, gevestigd te Utrecht aan de Maliebaan 87, Xxxxxxx 0000, 0000 XX Xxxxxxx, telefoon 030-2323100 , Internet: xxx.xxxxxxx.xx, draagt zorg voor de feitelijke uit- voering van de regeling.
d.
Werkgever: de werkgever zoals genoemd in de CAO voor Vaktijdschriftjournalis- ten, alsmede de werkgever die als zodanig door het bestuur wordt aangemerkt.
e.
Journalist: de journalist op wie de CAO van toepassing is dan wel de journalist die daarmee door het bestuur wordt gelijkgesteld
f.
Bijdrageplichtig loon: het premieloon over 12 x de maand januari (resp. over 13 x die periode), zoals bedoeld in de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen tot maxi- maal 1,5 maal het maximum premieloon ZW/WAO op jaarbasis, van de journalisten die in januari van enig jaar in dienst zijn bij de werkgever.
g.
Xxxxx: een journalist is ouder van een kind indien:
- sprake is van een familierechtelijke betrekking tussen het kind en de journalist als ouder en het kind deel uitmaakt van het huishouden van de journalist
- geen sprake is van een familierechtelijke betrekking, maar de journalist het kind verzorgt; dat wil zeggen ouder en kind wonen op hetzelfde adres en de ouder heeft duurzaam de verzorging en de opvoeding van het kind als eigen kind op zich genomen.
h.
Kind: een kind dat nog niet de basisschoolleeftijd heeft bereikt, alsmede kinderen in de leeftijd(en) genoemd in artikel 2 lid b.
Begrips- bepalingen
Regeling
Fonds
Kintent
Werkgever
Journalist
Bijdrageplichtig loon
Ouder
Kind
VII
Kindplaatsvoor- ziening
Bestuur
Kinderopvang
Buitenschoolse Opvang
Regeling Kinderopvang
Vaststelling en betaling bijdrage werkgever
i.
Kindplaatsvoorziening: opvangplaatsen in kinderdagverblijven, die voldoen aan een door de desbetreffende gemeente opgestelde verordening of, bij gebreke daar- van, voldoen aan de door het bestuur gestelde kwaliteitsnormen, alsmede opvang- plaatsen bij gastouders te realiseren via erkende Gastoudercentrales
j.
Bestuur: het bestuur van het Fonds, waarin zitting hebben vier vertegenwoordigers van werkgevers- en vier vertegenwoordigers van journalistenzijde.
k
Kinderopvang: Opvang van kinderen in de leeftijd van 0 tot 4 jaar bij kindplaats- voorzieningen als bedoeld in dit reglement
l.
Buitenschoolse Opvang: kinderopvang voor kinderen die het reguliere basisonder- wijs volgen voor, tussen en na de basisschooltijden.
NB. De regeling voorziet slechts in de kosten van buitenschoolse opvang conform het gestelde in artikel 2 lid b.
Artikel 2
a. Ouders zijn als eerste verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kinderen en daarmee ook voor eventuele opvang. De werkgever zal een voorwaardenschep- pende rol spelen. Daartoe levert hij een financiële bijdrage in de kosten van een kindplaatsvoorziening, door een bijdrage te voldoen aan het Fonds. Het Fonds stelt middelen beschikbaar waaruit de kosten van kinderopvang, samen met de eigen bijdrage van de ouders, kunnen worden voldaan. De uitvoering van de regeling kinderopvang is opgedragen aan Kintent te Utrecht .
b. Er geldt een bijdrageregeling voor Buitenschoolse Opvang voor kinderen die het reguliere basisonderwijs volgen.
NB. CAO-partijen hebben daarbij afgesproken dat, indien binnen de gemaakte afspraken de middelen van het Fonds ontoereikend zouden blijken om zowel aan de vraag naar reguliere kinderopvang (tot de basisschoolleeftijd) als naar bui- tenschoolse opvang te voldoen, er voorrang zal worden gegeven aan de uitvoe- ring van de reguliere kinderopvang. Voor Buitenschoolse Opvang zal alsdan, conform het gestelde in artikel 6, lid 4 , een wachtlijst worden aangelegd.
c. Voor de journalist/ouder die de kosten van buitenschoolse opvang voor eigen rekening neemt, blijft de mogelijkheid bestaan op verzoek buitenschoolse opvang te realiseren door bemiddeling door Xxxxxxx.
Artikel 3
1. De werkgever is vanaf 1 januari 2003 aan het fonds een bijdrage verschuldigd van jaarlijks 0,6% berekend over het geldende bijdrageplichtig loon van zijn journalisten.
2. De werkgever is verplicht op de tijdstippen, op de wijze en over de tijdvakken als door het Fonds betaald de gegevens te verstrekken die het Fonds nodig heeft om de door de werkgever volgens lid 1 verschuldigde bijdrage vast te stellen. Als de werkgever niet of niet tijdig aan deze verplichting voldoet, is het bestuur bevoegd de verschuldigde bijdrage naar beste weten vast te stellen.
3. De werkgever is verplicht de bijdrage te voldoen binnen 14 dagen na de dagte- kening van het daartoe strekkende schrijven van het Fonds.
4. Bij niet-tijdige betaling van de verschuldigde bijdrage is de werkgever door het enkele verloop van de termijn in verzuim. Het Fonds is dan bevoegd te vorderen:
- rente over het verschuldigde bedrag van de dag af dat het verschuldigde bedrag uitbetaald had moeten zijn;
- vergoeding van de buitengerechtelijke invorderingskosten, onverminderd de overige kosten van vervolging verschuldigd volgens de wet.
De rente wordt berekend naar het percentage van de wettelijke interesten bedoeld in artikel 6:119 jo 6:120 van het Burgerlijk Wetboek dat geldt op de datum waarop de rente door het Fonds wordt gevorderd. De buitengerechtelijke invorderingskosten worden gesteld op 15% van het verschuldigde bedrag met een minimum van € 34,-.
Artikel 4
Bij gebreke van een door de desbetreffende gemeente opgestelde verordening zal het bestuur voor de kwaliteitsnormen waaraan een kindplaatsvoorziening moet vol- doen de regels van de modelverordening van de Vereniging Nederlandse Gemeen- ten als richtlijn hanteren. De tekst van deze modelverordening is verkrijgbaar bij het secretariaat van het fonds.
Artikel 5
Om in aanmerking te komen voor een vergoeding van het Fonds voor de kosten van een kindplaatsvoorziening dient aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan:
1. De ouder dient een aanvraag in bij Kintent door middel van aanmeldingsformu- lier Kinderopvang. Het aanmeldingsformulier dient voorzien te zijn van een fir- mastempel en handtekening van de werkgever.
2. Kintent zal de aanvraag slechts kunnen honoreren voorzover de middelen, die daartoe door het Fonds beschikbaar zijn gesteld, toereikend zijn.
3. De ouder is verplicht een inkomensafhankelijke eigen bijdrage volgens een door het Fonds vastgestelde percentagetabel zelf te dragen. Deze eigen bijdrage wordt door de ouders aan Xxxxxxx betaald.
4. De aanvraag kan alleen betrekking hebben op kinderen in de leeftijd conform het gestelde in artikel 1 lid h.
5. De vergoeding vanwege het Fonds eindigt uiterlijk op de eerste dag van de kalendermaand volgend op de maand waarin het kind de leeftijd als bedoeld in het vorige lid bereikt.
6. Vervallen.
7. Het recht op vergoeding op grond van deze regeling vervalt zodra de arbeids- overeenkomst tussen ouder/journalist en de werkgever is beëindigd.
Artikel 6
1. Uit de middelen van het Fonds worden door Kintent vergoedingen van de kos- ten van kindplaatsvoorzieningen toegekend t.b.v. ouders die zich hiertoe hebben aangemeld door een aanmeldingsformulier in te dienen bij Kintent. De hoogte van deze vergoeding is gelimiteerd en mede afhankelijk van de eigen bijdrage door de ouders.
Er geldt onder een aantal voorwaarden een gemitigeerd systeem van kostende- ling, d.w.z.: na aftrek van de ouderbijdrage komt in beginsel 50% van de kin- deropvangkosten voor rekening van het Fonds en komt de overige 50% van de opvangkosten voor rekening van de werkgever van de partner van de ouder.
VII
Kwaliteitsnormen kindplaats- voorzieningen
Voorwaarden
Toekenning tegemoetkoming in de kosten
VII
Einde tegemoet- koming in de kosten
Toelichting
Voor de gemitigeerde kostendeling geldt als uitgangspunt dat de bijdrage van de bedrijfstak aan de kosten van een kinderopvangplaats zal zijn beperkt tot 50% van de overblijvende kosten (totale kosten kinderopvang minus de eigen ouderbijdrage). De andere helft van de overblijvende kosten dient te worden verhaald op (de kinderopvangregeling van) de werk- gever van de partner van de ouder. Wanneer deze kostendeling niet kan plaatsvinden, komt de andere helft van de overblijvende kosten in principe alsnog voor rekening van de ouder. CAO-partijen zijn evenwel van oordeel dat niet in alle situaties het uitgangspunt van kos- tendeling kan worden gehandhaafd. Daarom wordt in situaties waarin geen kostendeling - zoals bedoeld - kan plaatsvinden, een mitigering aangebracht in de mate waarin ouders deze extra opvangkosten voor eigen rekening zouden moeten nemen:
a. De bijdrage van de ouders is te allen tijde gelimiteerd tot ten hoogste het dubbele van de reguliere ouderbijdrage die wordt vastgesteld op basis van het gezinsinkomen
b. Voor een alleenstaande ouder geldt de verhoging van de ouderbijdrage niet.
2. Kintent beziet aan de hand van het aanmeldingsformulier en zo nodig door mid- del van nadere informatie, of aan de voorwaarden voor toekenning van een ver- goeding van de kosten is voldaan. Kintent bepaalt tevens aan de hand van de door de ouder aangeleverde informatie hoe hoog de eigen bijdrage is die de ouder zelf dient te dragen,
3. Aanvragen worden in volgorde van binnenkomst van de aanmeldingsformulie- ren door Kintent behandeld.
4. Kintent honoreert de aanvraag, indien aan alle voorwaarden is voldaan en nadat vastgesteld is, dat voldoende middelen aanwezig zijn in het Fonds om deze kos- ten te dekken. Indien er niet voldoende middelen in het Fonds meer aanwezig zijn om een aanvraag te kunnen honoreren, zal een wachtlijst worden aangelegd.
5. Kintent bericht de ouder die een verzoek tot een tegemoetkoming in de kosten indiende zo spoedig mogelijk over de al dan niet inwilliging van het verzoek en, bij inwilliging, over de toegekende vergoeding.
6. Na honorering van een aanvrage sluit Xxxxxxx een overeenkomst af met het betrokken kinderdagverblijf voor de plaatsing van het betreffende kind.
7. Vervallen.
Artikel 7
De tegemoetkoming in de kosten eindigt op de volgende manieren:
1. Door opzegging van de plaatsing door de ouder bij Kintent. De ouder dient rekening te houden met de door Kintent vastgestelde opzegtermijn. Een alge- mene richtlijn is een opzegtermijn van twee maanden. Er kunnen echter afwij- kingen zijn.
2. Op de datum dat de arbeidsovereenkomst, waarop de CAO voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf van toepassing is, eindigt. De ouder heeft de plicht om Kintent onverwijld te informeren omtrent het einde van de arbeidsovereen- komst. Indien de ouder de plaatsing niet of niet tijdig heeft opgezegd, zijn de vol- ledige kosten van de plaatsing voor rekening van de ouder.
3. Door opzegging door Kintent indien de ouder in gebreke blijft de verschuldigde ouderbijdrage te betalen.
4. Indien het Fonds te veel of ten onrechte een tegemoetkoming in de kosten heeft betaald, doordat de werkgever en/of de journalist heeft gehandeld in strijd met de voorwaarden voortvloeiend uit dit reglement, zal deze tegemoetkoming, ver- hoogd met de wettelijke rente (zie artikel 3 lid 4), bij de betreffende partij(en) worden teruggevorderd.
Artikel 8
1. Het bestuur of Kintent zijn te allen tijde bevoegd om nadere inlichtingen van de werkgever of journalist te vragen indien naar de mening van het bestuur of Kin- tent de overlegde stukken te weinig duidelijkheid verschaffen voor toewijzing van een tegemoetkoming in de kosten.
2. Het bestuur is bevoegd controle uit te oefenen op de naleving van de voorwaar- den.
3. In alle zaken betreffende de regeling Kinderopvang waarin dit reglement niet voorziet en in gevallen waarin toepassing van dit reglement leidt tot uitkomsten die door een van de betrokkenen in strijd worden geacht met de bedoeling van deze regeling, beslist het bestuur.
4. Kintent is verantwoording schuldig aan het bestuur.
Artikel 9
Het bestuur en Kintent zijn tot geheimhouding verplicht van de terzake van de uit- voering van de Regeling Kinderopvang verstrekte gegevens.
Artikel 10
Dit reglement treedt in werking op 1 januari 2001.
VII
Bevoegdheden bestuur
Geheimhouding gegevens
Inwerkingtreding
Bijlage VIII
Raad van Uitvoering
Samenstelling
Bevoegdheden
Reglement van de Raad van Uitvoering
(Artikel 40 van de CAO)
Artikel 1
Raad van Uitvoering: de Raad van Uitvoering als bedoeld in de CAO voor Publieks- tijdschriftjournalisten, hierna te noemen Raad.
Artikel 2
a. Er is een commissie bestaande uit tien leden van wie vijf leden worden benoemd door de werkgeversorganisatie en vijf leden worden benoemd door de NVJ.
De leden moeten allen werkzaam zijn in het tijdschriftuitgeverijbedrijf.
b. Per geval benoemen de werkgeversorganisatie en de NVJ elk twee leden uit de commissie als bedoeld onder lid 2, sub a. Per geval benoemde leden vormen als- dan de Raad. Deze leden mogen niet afkomstig zijn uit de onderneming of het concern waar het geval zich voordoet of heeft voorgedaan.
c. De in lid 2, sub b genoemde leden benoemen uit hun midden een voorzitter. De secretarissen van de werkgeversorganisatie en van de NVJ of hun plaatsvervan- gers treden in onderling overleg bij toerbeurt op als secretaris en tweede secre- xxxxx xxx xx Xxxx.
d. De benoeming van leden van de Commissie geschiedt voor onbeperkte duur totdat door de werkgeversorganisatie respectievelijk door de NVJ een ander lid resp. andere leden worden benoemd.
Artikel 3
De Raad is bevoegd en heeft tot taak:
1. Alle geschillen, behoudens die met betrekking tot beëindiging van het dienst- verband, welke ontstaan hetzij naar aanleiding van de bepalingen van de CAO, hetzij over enige andere zaak, welke betrekking heeft op de verhouding van uit- gevers en journalisten bij de arbeid en welke niet in onderling overleg door de betrokkenen tot oplossing kunnen worden gebracht, door het uitbrengen van een bindend advies tot beslissing te brengen. Geschillen met betrekking tot beëindiging van het dienstverband zal de Raad van Uitvoering slechts in behan- deling nemen indien de werkgever en de journalist gezamenlijk aan de Raad van Uitvoering hebben verzocht het geschil door het uitbrengen van een bindend advies tot oplossing te brengen.
2. Aangelegenheden, waaronder is te verstaan ieder onderwerp hetzij de uitleg- ging en/of toepassing van de CAO's betreffende, hetzij enige andere zaak, welke betrekking heeft op de verhouding tussen uitgevers en journalisten bij de arbeid, voorzover niet aan te merken als een geschil als sub 1 bedoeld, tot beslissing te brengen door het uitbrengen van een met redenen omkleed advies, dat - onver- minderd het hierna sub 3 gestelde - niet bindend is voor de rechtstreekse betrok- kenen, dan wel voor de betrokken redactiecommissie resp. redactievertegen- woordiger, dan voorzover dezen daarmee uitdrukkelijk akkoord gaan.
De beslissing kan behelzen het advies om het onderhavige onderwerp bij wijze van geschil aanhangig te maken bij de Raad;
3. In gevallen waarin de CAO voorziet op verzoek dispensatie toe te staan van de bepalingen van de CAO voor enig tegelijkertijd te stellen tijdsverloop;
4. Voorts alles te verrichten wat de Raad bij de CAO wordt opgedragen.
Ingeval van een geschil als bedoeld in 3.1 neemt de Raad van Uitvoering, zo een minnelijke schikking niet mogelijk blijkt, een beslissing die voor partijen bin- dend is.
Met betrekking tot de geschillen als bedoeld in 3.1 is de Raad van Uitvoering bij uitsluiting bevoegd, met dien verstande dat, wanneer de Raad wegens het staken der stemmen partijen heeft meegedeeld niet tot een uitspraak te kunnen komen, het partijen vrijstaat het geschil aanhangig te maken bij de burgerlijke rechter. Overigens kunnen partijen een bindend advies steeds voor marginale toetsing -
d.w.z. toetsing op redelijkheid en billijkheid - voorleggen aan de burgerlijke rechter.
Artikel 4
a. Alle gevallen als bedoeld in art. 3 van dit reglement worden door de meest gerede partij, door partijen tezamen, door betrokkenen of door CAO-partijen aanhangig gemaakt bij de Raad.
b. Het aanhangig maken geschiedt door indiening van een schriftelijke, met rede- nen omklede, uiteenzetting van het geval en zonodig een omschrijving van de beslissing welke wordt gewenst.
De secretaris xxxxx onverwijld afschriften van alle ingediende stukken aan de wederpartij, dan wel aan de andere betrokkenen en zonodig aan de betrokken redactiecommissie.
Deze zijn bevoegd hun zienswijze met betrekking tot het aanhangig gemaakte geval schriftelijk kenbaar te maken binnen een termijn van een maand na ver- zending van de stukken door de secretaris.
De secretaris zendt onverwijld afschrift van de ontvangen reactie(s) aan de par- tij respectievelijk betrokkene(n) die het geval aanhangig heeft/hebben gemaakt.
c. In gevallen waarvan het spoedeisende karakter aannemelijk is, is de voorzitter bevoegd, op verzoek van de meest gerede partij of betrokkenen de secretaris op te dragen om, in afwijking van het hiervoor bepaalde, partijen direct voor mon- delinge behandeling op te roepen.
d. De secretaris zendt onverwijld afschrift van alle ingediende stukken aan ieder van de aangestelde leden van de Raad die met de behandeling van de zaak zijn belast.
De Raad komt zo spoedig mogelijk bijeen ter behandeling van de zaak.
Op verzoek van partijen respectievelijk betrokkenen kan de voorzitter echter gelegenheid geven voor repliek en dupliek; de secretaris zorgt voor onverwijlde toezending van afschriften over en weer.
x. Xx Xxxx neemt geen beslissing zonder dat de partijen resp. betrokkenen, in de gelegenheid zijn gesteld te worden gehoord, tenzij geen der partijen daarop prijs stelt.
De Raad is bevoegd de betrokken redactiecommissie eveneens te horen.
f. Elke partij of rechtstreeks betrokkene kan zich doen bijstaan door een raadsman, of deskundige. Zonodig kan hij zich doen vertegenwoordigen door een van een schriftelijke volmacht voorziene gemachtigde.
g. Iedere beslissing wordt genomen bij meerderheid van stemmen, zonder dat uit de beslissing van het gevoelen der leden afzonderlijk blijkt.
De Raad kan zich onthouden van het geven van een beslissing.
Procedure
VIII
VIII
Beslissingen
Kosten
Geheimhouding
Slotbepaling
Artikel 5
a. Xxxxxxx van een geschil zal de Raad allereerst beproeven of partijen alsnog langs de weg van een minnelijke schikking tot elkaar te brengen zijn. Indien een schik- king wordt bereikt, legt de secretaris de inhoud ervan in een proces-verbaal vast, dat dezelfde kracht heeft als ware het een bij wijze van bindend advies genomen beslissing van de Raad. De secretaris zendt een gewaarmerkt afschrift van het procesverbaal aan partijen. Indien dit niet mogelijk blijkt neemt de Raad een beslissing die voor partijen bindend is.
b. Een beslissing is steeds met redenen omkleed. De secretaris xxxxx binnen vier weken na de uitspraak een gewaarmerkt afschrift bij aangetekend schrijven aan partijen respectievelijk betrokkenen en voorzover van toepassing aan de betrok- ken redactiecommissie.
x. Xx Xxxx zal zijn beslissing in dier voege openbaar maken als hij wenselijk zal oordelen.
Artikel 6
De kosten, aan werkzaamheden van de Raad verbonden, worden door de werkge- versorganisatie en de NVJ gezamenlijk gedragen.
Artikel 7
De leden en secretarissen van de Raad zijn tot geheimhouding verplicht ter zake van al datgene, wat hun als zodanig in verband met aan het oordeel van de Raad onder- worpen gevallen ter kennis komt.
Artikel 8
Dit reglement maakt onderdeel uit van de CAO voor Publiekstijdschriftjournalisten.
Bijlage IX Modelredactiestatuut voor
Publiekstijdschriften
(Artikel 12.6 van de CAO)
Artikel 1
1. De publiekstijdschriften beogen te voldoen aan de behoefte van de lezers aan ontspanning, nieuws, informatie en meningsvorming.
Door hun verbale en visuele toegankelijkheid leveren zij een belangrijke bij- drage tot persoonlijk welzijn en voortgaande ontwikkeling.
- Zij geven hierdoor mede gestalte aan het in Nederland geldende grond-recht van vrijheid van meningsuiting, informatieverwerving, informatie verme- nigvuldiging en informatieverstrekking, zoals vastgelegd onder meer in artikel 7 van de Grondwet en in artikel 10 van het Verdrag van Rome.
- Zij maken als massacommunicatiemiddel mede het functioneren van de democratie mogelijk.
- Zij zijn als massacommunicatiemiddel geheel onafhankelijk van voren bedoelde eigen informatie, tevens medium voor het tegen betaling over- brengen van mededelingen (advertenties) van particulieren, bedrijfsleven en overheden aan lezers.
- Hierdoor onderscheiden publiekstijdschriften zich van andere industriële produkten.
Voor elk publiekstijdschrift geldt daarbij de noodzaak te streven naar
een zodanig financieel resultaat dat de continuïteit ervan, terwille van alle in deze considerans beschreven functies, is verzekerd.
2. De aard van het publiekstijdschrift stelt bijzondere eisen aan de structuur van de organen die bij het produceren van de redactionele inhoud van het publiekstijd- schrift zijn betrokken.
De redactie dient haar taak binnen het kader van hetgeen in de uitgangspunten is vastgelegd, te kunnen uitvoeren, zonder rechtstreekse beïnvloeding van bui- tenaf of van binnenuit, anders dan op de wijze als in dit statuut geregeld.
- De medezeggenschap die voor de redactie op grond van het vorenstaande
t.a.v. het tijdschrift in het bedrijf wordt geregeld, is derhalve van een andere aard dan de medezeggenschap die op grond van de Wet op de Onderne- mingsraden en andere afspraken in het bedrijf gelijkelijk geldt.
- Krachtens de Wet berust de leiding van de uitgeverij bij de statutaire direc- tie. Zij is aansprakelijk en verantwoordelijk voor en heeft beslissingsbe- voegdheid ten aanzien van de gang van zaken in de onderneming en de exploitatie van het publiekstijdschrift, resp. de publiekstijdschriften, door haar uitgegeven.
Door de directie is de redactie, onder leiding en verantwoordelijkheid van de hoofdredactie, belast met de redactionele inhoud en verzorging van het publiekstijdschrift, zoals geregeld in dit statuut.
- Slechts door nauwe samenwerking, voortdurende wederzijdse informatie en blijvend goed overleg zijn directie en hoofdredactie als organen belast met de dagelijkse leiding van het publiekstijdschrift, en redactie in staat de specifieke facetten van het publiekstijdschrift optimaal tot hun recht te laten komen.
Considerans: het publieks- tijdschrift en zijn functie
IX
Begrips- omschrijvingen
Directie
Hoofdredacteur
Hoofdredactie Redacteur
Redactie- vergadering (art. 4.1)
Redactieraad
Uitgangspunten
Organen en hun bevoegdheden
Daarbij zullen zij - met behoud van hun specifieke verantwoordelijkheden
- zowel de redactionele, als de financiële, commerciële, sociale, technische en administratieve factoren, ter harte dienen te nemen.
3. In dit model-redactiestatuut wordt verstaan onder:
a. Directie: de in de statuten van de onderneming genoemde beslissende instantie in de onderneming.
b. Hoofdredacteur: de journalist die krachtens zijn aanstelling verant-woordelijk- heid draagt voor de redactionele inhoud van het publiekstijdschrift.
c. Hoofdredactie: de gezamenlijke hoofdredacteuren.
d. Redacteur: degene die als hoofdberoep heeft het inhoudelijk meewerken aan de samenstelling van het publiekstijdschrift.
e. leden van de redactievergadering zijn:
1. alle redacteuren (journalisten, vormgevers, fotografen) die voor onbe- paalde tijd voor tenminste 50% in dienst zijn van het publiekstijdschrift;
2. de redactionele medewerkers ten aanzien van wie de redactievergadering, bestaande uit de leden onder 1 genoemd, met instemming van de directie heeft besloten hen tot de redactievergadering toe te laten.
f.
Redactieraad: het door de leden van de redactievergadering, uit hun midden geko- zen orgaan voor het overleg met de directie.
Artikel 2.
1. Bij elk publiekstijdschrift afzonderlijk dienen de redactionele uitgangspunten en/of het redactionele karakter in het statuut te zijn vastgelegd. Van deze uit- gangspunten, resp. van het redactionele karakter, kan een nadere uitwerking zijn vastgelegd in de richtlijnen.
2. De hoofdredactie en de overige leden van de redactie beschouwen de redactio- nele uitgangspunten en/of het redactionele karakter van het betrokken publieks- tijdschrift als richtsnoer voor hun journalistieke arbeid.
Artikel 3.
1. Er is een redactievergadering, die het orgaan is van de in dit statuut vastgelegde medezeggenschap van de redactie in redactionele aangelegenheden.
2. Er is een redactieraad die de redactievergadering vertegenwoordigt bij het over- leg met de directie.
De redactievergadering kan aan de redactieraad ten behoeve van het overleg de haar krachtens dit statuut verleende bevoegdheden delegeren.
De redactieraad is tevens een orgaan van wederzijdse informatie en onderling beraad tussen redactie en hoofdredactie.
3. De hoofdredactie heeft de leiding van de redactie van het publiekstijdschrift en is verantwoordelijk voor de redactionele inhoud ervan.
4. De hoofdredactie voert in overeenstemming met de vastgelegde redactionele uitgangspunten en /of het redactionele karakter en/of de richtlijnen, in overleg
met de redactievergadering, het algemene beleid ten aanzien van de samenstel- IX
ling, de inhoud en vormgeving van het publiekstijdschrift, één en ander onver- let de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de hoofdredactie, zoals gere- geld in artikel 3.3.
5. In alle gevallen waarin de directie weet of kan vermoeden dat haar beslissingen ten aanzien van de algemene bedrijfsvoering rechtstreeks of zijdelings invloed van belang kunnen hebben op het redactionele beleid, pleegt zij vooraf overleg met de hoofdredactie en de redactieraad.
6. Over aangelegenheden waarbij de naam welke een publiekstijdschrift in redac- tioneel opzicht heeft, kan zijn betrokken zal de directie vooraf overleg plegen met de hoofdredactie en de redactieraad.
Van zulke aangelegenheden is ondermeer sprake bij wijziging van de verschij- ningsfrequentie, ingrijpende wijziging van de verhouding tussen redactie- en advertentie pagina's, ingrijpende wijziging van de lay-out, wijziging in het advertentiebeleid voor zover dit opneming of wering van advertenties van bepaalde aard omvat, campagnes afgestemd op de lezersmarkt, de verkoop van artikelen aan andere bladen. Het gestelde in de artikelen 3.5. en 3.6. heeft geen betrekking op het functionele overleg tussen directie en hoofdredactie, als orga- nen belast met de dagelijkse leiding van het publiekstijdschrift.
7. In alle gevallen waarin de hoofdredactie weet of kan vermoeden dat redactio- nele beslissingen rechtstreeks of zijdelings invloed van belang kunnen hebben op de algemene bedrijfsvoering pleegt zij vooraf overleg met de directie.
8. Voorafgaand aan de besluitvorming omtrent benoeming of ontslag van een hoofdredacteur is de directie van de onderneming verplicht advies in te winnen bij de redactievergadering, die mede het recht heeft tot voordracht voor benoe- ming of ontslag.
9. Een hoofdredacteur wordt niet benoemd of ontslagen dan overeenkomstig de procedure als bepaald in art 3.15, onverminderd de bevoegdheid van de directie tot ontslag op staande voet.
10. Binnen het kader van het in de onderneming te voeren personeelsbeleid dienen hoofdredactie en redactievergadering tot overeenstemming te komen over het redactionele personeelsbeleid. De aanstelling van redactieleden geschiedt door de directie in overleg met de hoofdredactie. De directie kan geen redactielid ont- slaan dan nadat overleg met de hoofdredactie hierover is gepleegd.
11. De hoofdredactie pleegt met de redactieraad overleg over de hoogte en de ver- deling over de verschillende posten van het redactiebudget - waaronder niet de post salarissen is begrepen - alsmede over ingrijpende wijzigingen in de beste- ding.
12. De hoofdredactie wordt door de directie geregeld vertrouwelijk op de hoogte gesteld van de financieel-economische positie van de aan haar verantwoorde- lijkheid toevertrouwde uitgave en van de onderneming op basis van de exploi- tatierekening en de begroting resp. de meerjarenplanning.
De redactieraad zal tenminste tweemaal per jaar zulk een toelichting verkrijgen terzake van het betrokken publiekstijdschrift mede in het kader van de gang van zaken binnen de gehele onderneming.
13. Besluiten tot wijzigingen van de redactionele uitgangspunten en/of het redac- tionele karakter en/of de richtlijnen worden niet genomen dan volgens de pro- cedure als bepaald in artikel 3.15.
De redactievergadering is bevoegd voorstellen tot dergelijke wijziging te doen.
14. Besluiten die naar de mening van de redactievergadering van fundamenteel belang zijn voor de taak en functie van de redactie worden niet genomen dan
IX
Samenstelling en werkwijze organen
volgens de procedure als bepaald in artikel 3.15. Dit geldt met name voor wijzi- ging van karakter en verschijningsvorm van het publiekstijdschrift, wijziging van de samenstelling en positie van de redactie en hoofdredactie en besluiten als bedoeld in artikel 5.6.
15. In de gevallen genoemd in de artikelen 3.9, 3.13, 3.14, 5.6 en 7 neemt de direc- tie pas een beslissing nadat diepgaand overleg heeft plaatsgehad met de redac- tievergadering.
Wanneer directie en redactievergadering niet tot overeenstemming komen brengt de redactievergadering, ongeacht of zij reeds eerder van het recht tot voordracht resp. het doen van voorstellen gebruik maakte, binnen 14 dagen schriftelijk en gemotiveerd advies uit.
De directie wijkt niet af van het advies van de redactievergadering dan om zwaarwichtige redenen die zij binnen 14 dagen schriftelijk aan de redactiever- gadering kenbaar maakt. De uitvoering van dit besluit heeft niet eerder plaats dan 14 dagen na dagtekening van deze schriftelijke motivering.
Geschillen over de toepassing van de procedurevoorschriften van dit artikel kunnen in afwijking van het in artikel 40 van de CAO bepaalde, aanhangig wor- den gemaakt bij de president van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam in hoogste ressort.
Het geschil dient aanhangig te zijn gemaakt uiterlijk op de 14e dag volgend op die van dagtekening van vorenbedoelde schriftelijke motivering. Vanaf het moment waarop de dagvaarding aan de directie is betekend schort deze de uit- voering van het aan de procedure onderworpen besluit op tot de rechter een uit- spraak heeft gedaan.
Artikel 4
1. De leden van de redactievergadering zijn:
a. Alle redacteuren (journalisten, vormgevers en fotografen) die voor onbe- paalde tijd voor tenminste 50% in dienst van het publiekstijdschrift zijn;
b. De redactionele medewerkers ten aanzien van wie de redactievergadering, bestaande uit de leden onder a. genoemd, met instemming van de directie heeft besloten hen tot de redactievergadering toe te laten.
Uitsluitend de hierboven (sub a. en sub b.) genoemde leden van de redac- tievergadering hebben stemrecht. De stemgerechtigde leden van de redac- tievergadering beslissen welke redactionele medewerkers zonder stem- recht de vergaderingen kunnen bijwonen.
2. De redactievergadering komt tenminste eenmaal per kwartaal bijeen.
3. Op verzoek van de hoofdredactie, de redactieraad of tenminste een vijfde van het totaal aantal leden dient een redactievergadering te worden gehouden. Bin- nen één week na indiening van het verzoek roept de voorzitter de redactieverga- dering bijeen.
4. De hoofdredacteur of één der hoofdredacteuren is voorzitter van de redactiever- gadering behoudens zijn vrijwillige afstand van dit recht of een afwijkend onderling akkoord ten deze.
5. De redactievergadering kan slechts geldige besluiten nemen wanneer meer dan de helft der leden aan de stemming deelneemt. Er wordt besloten met gewone meerderheid van stemmen. In de gevallen genoemd in de artikelen 3.14 en 3.15 is voor de geldigheid vereist dat is besloten met een meerderheid van tweederde van het aantal aanwezige leden, tenminste overeenkomende met de gewone meerderheid van de voltallige redactievergadering.
Voor de geldigheid van elk besluit is voorts vereist dat schriftelijk is vastgelegd welke beslissing is genomen en wie aan de stemming hebben deelgenomen.
6. Jaarlijks kiest de redactievergadering bij schriftelijke stemming een redactie- raad, waarbij alle leden actief en passief kiesrecht hebben.
De hoofdredacteuren hebben uitsluitend actief kiesrecht.
Indien de redactievergadering in een speciaal daartoe bijeengeroepen vergade- ring als oordeel uitspreekt, dat de redactie door de zittende redactieraad niet meer naar behoren wordt vertegenwoordigd treedt de redactieraad af. Een nieuwe redactieraad dient te worden gekozen binnen 14 dagen na de datum van aftreden.
7. De redactieraad zal tenminste drie leden tellen. Hij kiest uit zijn midden een voorzitter.
8. De vergaderingen van de redactieraad zijn als regel openbaar voor de leden van de redactievergadering. Van elke vergadering van de redactieraad wordt schrif- telijk aankondiging gedaan en wordt verslag uitgebracht aan de redactieverga- dering. Besluiten worden schriftelijk vastgelegd.
Alleen wanneer de redactieraad zelf meent dat een vergadering een besloten karakter moet dragen kan van deze openbaarheid worden afgeweken.
9. De hoofdredactie kan zich op eigen initatief of zal zich op verzoek van de redac- tieraad in het overleg met de directie laten bijstaan door één of meer leden van de redactieraad.
Artikel 5
1. In het geval dat een lid van de redactie gewetensbezwaren heeft tegen een aan hem verstrekte opdracht en hij zich niet kan neerleggen bij een door de hoofdre- dactie ter zake genomen beslissing, kan hij zich wenden tot de redactieraad met het verzoek om een bindende uitspraak.
2. In het geval dat de hoofdredactie ingrijpende wijzigingen aanbrengt of doet aan- brengen in bijdragen van redacteuren kan de betrokkene verlangen dat het stuk niet wordt geplaatst. Slechts om redenen van produktietechnische of spoedeis- ende aard kan de hoofdredactie beslissen dat de bijdrage wordt geplaatst. In dat geval kan, indien betrokkene daarom verzoekt, zijn naam worden weggelaten. Indien de betrokkene het niet met de genomen beslissing eens is kan hij zich wenden tot de redactieraad met het verzoek om een uitspraak.
3. Indien de hoofdredactie om principiële redenen besluit een bijdrage van een lid van de redactie niet te plaatsen kan de betrokkene zich eveneens wenden tot de redactieraad met het verzoek om een uitspraak. Indien de hoofdredactie meent een uitspraak van de redactieraad niet te kunnen aanvaarden, maakt zij haar standpunt gemotiveerd kenbaar aan de redactievergadering.
4. Indien besloten wordt in het kader van de dienstbetrekking gemaakt werk van een lid van de redactie of van een journalist, niet zijnde redactielid, te plaatsen in een ander publiciteitsorgaan, is daarvoor toestemming van betrokkene nodig. Toestemming zal slechts worden onthouden om redenen van principiële aard, verband houdende met het journalistieke karakter, de aard of richting van het andere publiciteitsorgaan.
5. De hoofdredactie wordt van de aanvang af door de directie vertrouwelijk geïn- formeerd over voornemens tot reorganisatie, fusie, koop, verkoop of liquidatie van de uitgeverij of tot uitgave of tot liquidatie van een tijdschrift, tot opneming in een concernverband en/of verbindingen van andere aard.
IX
Overige bepalingen