Collectieve Arbeidsovereenkomst HTM
Collectieve Arbeidsovereenkomst HTM
1 mei 2004 tot en met 30 april 2008
Tussen:
HTM Personenvervoer N.V. (HTM), gevestigd te 's-Gravenhage, partij te ener zijde
en
FNV Bondgenoten, gevestigd te Utrecht,
CNV BedrijvenBond, gevestigd te Utrecht, gezamenlijk partij te anderer zijde
is de navolgende collectieve arbeidsovereenkomst gesloten:
COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST
PREAMBULE 9 t/m 14
Hoofdstuk I De individuele arbeidsovereenkomst
AFDELING 1 BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN EN
ALGEMENE BEPALINGEN 15 t/m 18
Artikel 1 Definities 15
Artikel 2 Looptijd, wijziging en opzegging CAO 17
Artikel 3 Karakter van de CAO 17
Artikel 4 Werkingssfeer. Voor wie geldt de CAO 17
AFDELING 2 AANVANG, INHOUD EN EINDE VAN DE ARBEIDSOVEREENKOMST 19 t/m 22
Artikel 5 (On)bepaalde tijd. Xxxxxxxxx 00
Artikel 6 Bepaalde tijd 19
Artikel 7 Indiensttreding. Het contract 20
Artikel 8 Wijzigingen 20
Artikel 9 Einde van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd 21
Artikel 10 Opzegging. Algemeen 21
Artikel 11 Opzegtermijn werkgever 21
Artikel 12 Opzegtermijn werknemer 22
Artikel 13 Einde van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd 23
AFDELING 3 ENKELE VERPLICHTINGEN VAN DE WERKNEMER EN DE WERKGEVER 23 t/m 25
Artikel 14 Werknemersverplichtingen. Algemeen 23
Artikel 15 Nevenfuncties 24
Artikel 16 Schadevergoeding 24
Artikel 17 Werkgeversverplichtingen. Algemeen 24
Artikel 18 Vervallen 24
Artikel 19 Arbeidsomstandigheden 24
Artikel 20 Faciliteiten zwangere werkneemsters 25
Artikel 21 Dienst- en werkkleding 25
AFDELING 4 SALARIS/BEZOLDIGING, TOESLAGEN, OVERIGE FINANCIËLE VERPLICHTINGEN EN SOCIALE ZEKERHEID 26 t/m 42
§ 1; Salaris
Artikel 22 Salarisvaststelling. Functiewaardering 26
Artikel 23 Periodiek. Toekenning. Onthouding. Beroep 26
Artikel 24 Waarneming hogere functie. Toeslag 27
Artikel 25 Wijze van betaling van de bezoldiging 27
Artikel 26 Loonafspraken 28
§ 2; Toeslagregelingen
Artikel 27 Algemeen. Indexering toeslagen 29
Artikel 28 Bij onregelmatige diensten 29
Artikel 29 Bij gebroken diensten 30
Artikel 30 Bij verschoven arbeidstijd 30
Artikel 31 Bij verplaatsing van een vrije dag 31
Artikel 32 Diverse toeslagen en vergoedingen 31
Artikel 32a Flextoeslag 32
Artikel 33 Bijzondere beloning 32
Artikel 33a Bonus voor elk kwartaal dat men niet ziek is 32
§ 3; Vakantietoeslag, jubileumuitkering en overige financiële verplichtingen
Artikel 34 Vakantietoeslag 34
Artikel 35 Voorschot op vakantietoeslag 34
Artikel 36 Vervallen 34
Artikel 37 Jubileumuitkering. Extra verlof 35
Artikel 38 Uitkering bij vertrek 35
Artikel 39 Reiskosten woon/werkverkeer. Vrij vervoer 35
Artikel 40 Studiefaciliteiten 36
Artikel 41 Spaarloonregeling 36
§ 4; Sociale Zekerheid
Artikel 42 Collectieve ziektekostenverzekering 37
Artikel 43 Tegemoetkoming particuliere ziektekostenpremie. 5%-regeling 37
Artikel 44 Hardheidsclausule 37
Artikel 45 Vervallen per 1 januari 2006 (vervangen door art. 42) 37
Artikel 46 Tegemoetkoming ziektekostenpremie (vervallen per 1-1-2006) 38
Artikel 46a 5%-regeling (per 1-1-2006 vervangen door art.43) 38
Artikel 46b Hardheidsclausule (per 1-1-2006 vervangen door artikel 44) 39
Artikel 47 FPU (vervallen per 1-5-2007) 39
Artikel 48 IP-aanvullingsplan (IPAP) 39
Artikel 49 Pensioenvoorziening 39
Artikel 50 Uitkering bij overlijden 40
Artikel 51 Reorganisatie en bezoldiging. Afbouwregeling 40
Artikel 52 Sociaal Plan 42
Artikel 53 Reorganisatie en wachtgeld 42
Artikel 54 Vervallen 42
AFDELING 5 AFWEZIGHEID WEGENS VAKANTIE, BUITENGEWOON
VERLOF, ZIEKTE EN BIJZONDERE OMSTANDIGHEDEN 43 t/m 58
§ 1; Vakantie
Artikel 55 Vakantieduur 43
Artikel 56 Vakantie-opbouw tijdens (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid . 44
Artikel 57 Opname vakantiedagen. Algemeen 44
Artikel 58 Opname vakantiedagen rijdend personeel 45
Artikel 59 Wijziging vastgestelde vakantie 46
Artikel 60 Arbeidsongeschiktheid en vakantie 46
Artikel 61 Verzilvering en verjaring vakantiedagen 46
§ 2; Buitengewoon verlof
Artikel 62 Buitengewoon verlof 48
Artikel 63 Seniorenverlof 50
Artikel 64 Ouderschapsverlof en overig onbetaald verlof 50
Artikel 65 Aanvraag (buitengewoon) verlof 51
§ 3; Feestsnipperdagen
Artikel 66 Feestsnipperdagen. Toelage 52
Artikel 67 Indeling diensten op feestdagen 52
Artikel 68 Vervallen 52
Artikel 69 Vervallen 53
§ 4; Arbeidsongeschiktheid
Artikel 70 Uitkering tijdens arbeidsongeschiktheid. Voorschriften 54
Artikel 71 Loondoorbetaling tijdens zwangerschaps- en bevallingsverlof 56
Artikel 72 Aanvulling op Ziektewetuitkering ex-werknemer 56
Artikel 73 Extra uitkering bij arbeidsongeschiktheid/overlijden in/door de dienst 57
Artikel 74 Vervallen 58
AFDELING 6 ARBEIDSDUUR, WERKTIJDEN, OVERWERK,
DIENSTROOSTER 59 t/m 65
Artikel 75 Arbeidsduur. Algemeen 59
Artikel 75a Uitbreiding werktijd 59
Artikel 76 ADV 60
Artikel 77 Dienstrooster- en werktijdenregeling 60
Artikel 78 Variabele werktijden 60
Artikel 79 Verschoven arbeidstijd 61
Artikel 80 Arbeid op vrije dagen 61
Artikel 81 Vrije dagen 61
Artikel 82 Werktijden oudere werknemers tot 11-12-2005 62
Artikel 82a Werktijden oudere werknemers vanaf 11-12-2005 63
Artikel 83 Overwerk 63
Artikel 84 Vergoedingen overwerk en feestdagen. Algemeen 63
Artikel 85 Vergoeding in vrije tijd 64
Artikel 86 Vergoeding in geld 64
Artikel 87 Deeltijd en overwerkvergoeding 65
AFDELING 7 DISCIPLINAIRE XXXXXXXXXXX 00
Artikel 88 Plichtsverzuim 66
Artikel 89 Bevoegdheid. Hoor en wederhoor 66
Artikel 90 Disciplinaire straffen. Beroep 66
Hoofdstuk II Voorschriften bij Hoofdstuk I
AFDELING 1 UITGANGSPUNTEN SOCIAAL BELEID 67 en 68
Artikel 91 Personeelsbeleid 67
Artikel 92 Organisatiebeleid 67
Artikel 93 Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 00
Artikel 94 Informatiebeleid 68
AFDELING 2 DIVERSEN 69
Artikel 95 Beleid tegen discriminatie en seksuele intimidatie 69
Artikel 96 Uitzendkrachten 69
Hoofdstuk III Collectief gedeelte.
Verhouding werkgever en Vakverenigingen/ Ondernemingsraad
Artikel 97 Fusie/reorganisatie 70
Artikel 98 Werkgelegenheidsbeleid. Informatie vakverenigingen 70
Artikel 99 Vakverenigingen. Overleg 70
Artikel 100 Uitkeringen vakverenigingen 71
Artikel 101 Faciliteiten vakverenigingen 71
Hoofdstuk IV Klachten- en geschillenregeling
Artikel 102 Geschillen. Beroep tegen disciplinaire maatregelen 72
Artikel 103 Klachtrecht voor individuele werknemers 72
BIJLAGEN BIJ DE CAO
Bijlage 1 Regeling Functiewaardering 2004 73
Bijlage 2 Salarisregeling 87
Bijlage 3 Regeling Toeslagen en Vergoedingen 101
Bijlage 4 Verzuimprotocol HTM 105
Bijlage 5 oud Suppletieregeling 111
Bijlage 5 nieuw Werktijden voor oudere werknemers 119
Bijlage 6 Wachtgeldregeling 125
Bijlage 6a Sociaal Plan 131
Bijlage 7 Regeling Variabele Werktijden 151
Bijlage 8 Regeling Arbeidsduurverkorting 153
Bijlage 9 Regeling Dienstroosters 157
Bijlage 9a 189
Bijlage 9b 191
Bijlage 10 Regeling Dienstjubilea 193
Bijlage 11 Regeling Studiefaciliteiten 195
Bijlage 12 Klachtenregeling 199
Bijlage 13 Regeling Permanente Geschillencommissie 201
Bijlage 14 Klachtenregeling Seksuele Intimidatie en Discriminatie 207
Bijlage 15 Financiële Regelingen 211
Bijlage 16 Regeling vrije tijdsaanspraken kopen, verkopen of sparen 235
Bijlage 17 Regeling Arbeidsvoorwaarden Leerlingwerknemers 241
Bijlage 18 oud FPU-CAO 245
Bijlage 18 nieuw VPL-CAO 249
Preambule
a. productiviteit
Partijen komen in deze CAO een aantal wijzigingen overeen, die erop zijn gericht om in elke vestiging gemiddeld 1050 dienstregelinguren (DRU’s) per full-time rijdend personeelslid per jaar te bereiken, bij een berekend ziekteverzuim van 8%.
HTM heeft een model ontwikkeld, waarmee de effecten van de verschillende maatregelen op het gemiddeld aantal DRU’s kunnen worden berekend.
Indien uit het rekenmodel blijkt, dat bij een berekend ziekteverzuim van 8%, er een hoger of lager gemiddeld aantal DRU’s dan 1050 per jaar wordt bereikt, zullen partijen (een deel van) de overeengekomen wijzigingen zodanig aanpassen, dat de realiteit uitkomt op gemiddeld 1050 DRU’s per jaar.
b. convenant ‘werken naar wens
Partijen realiseren zich dat het door de marktwerking in het openbaar vervoer noodzakelijk is om de kosten per DRU te beperken en dat het daarom nodig is om de productiviteit te verbeteren. Partijen onderkennen dat dit gevolgen heeft voor het personeel.
Partijen hebben een convenant opgesteld om binnen de grenzen van de gewenste productiviteitsverbetering tot een betere kwaliteit van werken en werkbeleving te komen. Dit convenant: “werken naar wens” is onderdeel van dit onderhandelingsresultaat en is als bijlage 1 aan deze pre-ambule toegevoegd.
c. werkzekerheid
Personeel dat solliciteert naar de functie van bestuurder RandstadRail heeft voorrang boven externe sollicitanten. Hierbij wordt de volgende volgorde gehanteerd:
1. Personeel dat werkzaam is in de functie van trambestuurder, heeft voorrang boven alle andere interne sollicitanten.
2. Personeel dat werkzaam is in de functie van buschauffeur, heeft voorrang boven andere interne kandidaten die niet werkzaam zijn als trambestuurder.
d. FPU / levensloopregeling
Met ingang van 1 januari 2006 vervalt de FPU-regeling. Dat is een gevolg van de nieuwe Wet VUT, Prepensioen en Levensloop. Op 5 juli 2005 hebben de vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers van de bij het ABP aangesloten instellingen, een akkoord bereikt over de gevolgen van deze wet voor de pensioenregeling van het ABP.
In de nieuwe pensioenregeling zoals die vanaf 1 januari 2006 geldt, is eerder stoppen met werken geregeld met een versterkt ouderdomspensioen. Bij de afspraken over deze pensioenregeling is ook geld vrij gemaakt voor levensloop.
Partijen komen overeen dat de aanvulling op de FPU-uitkering ten laste van HTM op grond van de FPU-CAO, die tot 1 mei 2007 geldt, wordt aangepast aan de nieuwe pensioenregeling van het ABP.
Uitgangspunt daarbij is dat HTM de totale kosten van een aanvulling door HTM niet méér zullen bedragen, dan het geval zou zijn geweest als de FPU-regeling na 1 januari 2006 zou zijn gecontinueerd.
In een paritaire commissie zal één en ander worden uitgewerkt. De verdere uitgangspunten daarbij zijn opgenomen in bijlage 2 bij deze preambule.
NB) In april 2007 hebben partijen, met inachtneming met het bovenstaande een VPL CAO afgesloten voor
personeel dat na 30 april 1947 is geboren, ter vervanging van de FPU-CAO (bijlage 18 oud). De VPL CAO is
als bijlage 18 nieuw bij deze CAO opgenomen.
Bijlage 1 bij Preambule
convenant ‘werken naar xxxx’
Directie en vakbonden (partijen) realiseren dat de wereld van het openbaar vervoer verandert is. Dat door politieke besluitvorming een marktwerking is ontstaan die direct gevolgen heeft voor de medewerkers van HTM/SVD.
Partijen hebben in de arbeidsvoorwaarden een balans gezocht tussen inspelen op deze (opgelegde) marktwerking en behoud van de positieve elementen van de huidige cultuur binnen HTM/SVD.
Partijen hebben dit convenant opgesteld om binnen de grenzen van de marktwerking tot een betere kwaliteit van werken en werkbeleving te komen. Partijen willen nadrukkelijk voorkomen dat door de marktwerking de unieke- en sociale structuur van HTM/SVD wordt aangetast.
Dit convenant vormt een onlosmakelijk onderdeel van de CAO.
concrete doelen concreet resultaat
Invalshoek is verhoging van de medewerkertevredenheid. Partijen stellen zich ten doel om bij alle bedrijfsonderdelen binnen een jaar na start minimaal een positief resultaat te bereiken. Hierbij dienen alle gemeten aspecten tenminste voldoende scoren, ook als het totaal gemiddelde voor een afdeling al voldoende (of hoger) is.
Partijen stellen zich verder ten doel dat bedrijfsonderdelen waar momenteel sprake is van een voldoende deze met minimaal 5 % op jaarbasis te verbeteren totdat de grens van een acht is bereikt.
uitgangssituatie
HTM heeft in het verleden reeds een nulmeting verricht. Deze wordt in 2005 opgevolgd door een vervolganalyse (één-meting) De resultaten van deze nog te houden vervolganalyse zal uitgangspunt zijn voor verbetering van de medewerkertevredenheid.
Indien nodig worden voor aanvullende informatie de volgende ‘meetinstrumenten’ gehanteerd:
- Sociale beleidstest FNV Bondgenoten
Globale analyse van HTM en haar sociale beleid t.a.v. haar medewerkers;
- Emotech test
Test die verhoudingen tussen (groepen) individuen in kaart brengt;
randvoorwaarden
Partijen realiseren dat er randvoorwaarden nodig zijn om de beoogde doelstelling te realiseren.
- Bottum up werkmethodiek
Nadrukkelijk kiezen partijen voor het faciliteren en stimuleren van medewerkers om tot verbetering in hun eigen werk en werkbeleving te komen. De tijdens, de door FNV Bondgenoten gehouden, thema bijeenkomst geformuleerde doelen (in sheetvorm bijgevoegd) worden hierin nadrukkelijk meegenomen;
- Eerste lijns management
Partijen zijn zich bewust dat de komende veranderingen veel gaat vragen van het eerste lijns management. HTM is bereid die investeringen te plegen die nodig zijn om aan het veranderproces vorm te geven;
- Ombudsman / klankbord
Partijen willen laagdrempelig en interactief communiceren met alle geledingen binnen HTM/SVD. Hiervoor zal een meldpunt met bijbehorende faciliteiten en bevoegdheden worden ingericht.
Dit meldpunt zal autonoom functioneren en op basis van verkregen informatie naar bevinden kunnen handelen.alleen verantwoording afleggen
begeleidingscommissie
Partijen, of een door hen aangewezen persoon vormen de begeleidingscommissie.
De begeleidingscommissie zal waar nodig middelen beschikbaar stellen om de structurele verbetering van de medewerktevredenheid te realiseren.
De begeleidingscommissie vergadert minimaal één keer per kwartaal
De begeleidingscommissie zal het convenant tussentijds evalueren en zonodig bijstellen Waar nodig stelt de begeleidingscommissie werkgroepen in.
ten slotte
Partijen zijn ervan overtuigd dat een goede uitvoering van het convenant tot synergievoordelen zal leiden.
Grotere medewerkertevredenheid zal in de ogen van partijen o.a. leiden tot verbeterde kwaliteit van dienstverlening, een afname van het (langdurig) verzuim een meer volwassen relatie tussen werknemers en management.
Partijen willen op deze wijze zorgdragen dat de unieke- en sociale structuur van HTM/SVD behouden blijft.
De inhoud van het convenant zal transparant en positief worden gecommuniceerd Onvoorziene omstandigheden worden vanuit een positieve, oplossingsgerichte invalshoek benaderd.
Bijlage 2 bij preambule
Pensioenen en veranderde wetgeving
Inleiding
Door veranderende wetgeving zijn CAO partijen genoodzaakt nieuwe afspraken te maken met betrekking tot de oudedagsvoorziening binnen HTM. De nieuwe wet en de ABP pensioenregeling vormen voor CAO partijen een gegeven. Afwijken is niet mogelijk, benutten van geboden mogelijkheden wel.
ABP pensioenregeling
De partijen die betrokken zijn bij de ABP pensioenregeling zijn een hoofdlijnenakkoord overeengekomen. De respectievelijke achterbannen dienen zich nog over dit akkoord uit te spreken. Onderdeel van de ABP pensioenregeling is een overgangsregeling van de FPU- regeling.
Dit houdt in:
De FPU-richtleeftijd schuift voor werknemers geboren voor 2 april 1947 op naar 61 jaar en 2 maanden (was 61 jaar).
De FPU-richtleeftijd schuift voor werknemers geboren na 1 april 1947 en voor 1 januari 1950 op naar 62 jaar en 3 maanden (was 62 jaar).
Voor beide categorieën geldt een uitkeringspercentage van 70% van de berekeningsgrondslag.
De gevolgen voor werknemers die geboren zijn op en na 1 januari 1950 zijn het grootst. Voor hen wordt de pensioenleeftijd 62 jaar en 9 maanden (was 62 jaar) tegen een pensioenuitkering van 70%. Men moet dan wel 40 pensioenjaren hebben opgebouwd.
Bijdrage van HTM aan een vroegpensioenregeling:
HTM zegt toe het bedrag dat thans nodig is om de kosten van de FPU-aanvulling te financieren beschikbaar te stellen voor de nieuwe oudedagsvoorziening, teneinde de gevolgen van de veranderde regelgeving te beperken en het opnieuw mogelijk te maken om eerder te vertrekken en/of een hogere pensioenuitkering te ontvangen.
Verwacht wordt dat dit op jaarbasis tussen € 1,8 miljoen en € 2,4 miljoen bedraagt.
Hierbij is rekening gehouden met:
- de in 2005 verwachte ontwikkeling van het aantal gerechtigden op een aanvulling, indien de huidige FPU-regeling na 1-1-2006 onverkort was voortgezet.
- de verwachte toename van het aantal FPU-gerechtigden door de vergrijzing, overeenkomstig de afspraken die er gemaakt zijn bij de vorming van het 2-dagenfonds;
- de aanname dat men tot 1-5-2007 op 60-jarige leeftijd van de FPU gebruik zou maken en dat men vanaf 1-5-2007 op een leeftijd van 61 jaar en 3 maanden van de regeling gebruik zou maken.
De berekende bedragen worden jaarlijks aangepast aan de loonontwikkeling (indexatie).
Bij de uitwerking van de regeling zullen de volgende uitgangspunten worden gehanteerd:
- de fiscale mogelijkheden worden ten volle benut;
- een toekomstbestendige oudedagsvoorziening, die recht doet aan alle leeftijdgroepen binnen HTM;
- de beschikbare ruimte wordt aangewend voor een levensloopregeling, of een andere regeling waaraan werknemers op ieder moment individuele rechten kunnen ontlenen.
- deeltijdpensioen zal onderdeel uitmaken van de oudedagsvoorziening;
- de huidige FPU-CAO, die loopt tot 1 april 2007, zal onverkort worden toegepast; na deze datrum komt deze te vervallen;
- het optimaal benutten van de fiscale mogelijkheden; partijen onderzoeken of de levensloopregeling hiervoor het meest optimale instrument is.
- dat ieder personeelslid, met gelijk aantal dienstjaren, maar ongeacht de leeftijd vanaf 1 januari 2006, op dezelfde leeftijd van de regeling gebruik kan maken tegen hetzelfde pensioenpercentage.
Partijen realiseren zich daarbij dat:
- de invloed op de ontwikkeling van de ABP regelingen beperkt is;
- de uittredingsleeftijd van 60 jaar tegen het huidige uitkeringsniveau niet langer haalbaar zal zijn;
- herverdeling van middelen nodig kan zijn om alle leeftijdsgroepen zicht te blijven bieden op een goede regeling.
HTM zal ABP verzoeken om personeelsbijeenkomsten te beleggen waar de nieuwe ABP- regeling, inclusief de bijdrage van HTM, worden uitgelegd. Deze personeelsbijeenkomsten komen zo spoedig nadat duidelijk is hoe de nieuwe regeling er voor HTM gaat uitzien.
Hoofdstuk I
De individuele arbeidsovereenkomst
AFDELING 1. BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN EN ALGEMENE BEPALINGEN
Definities Artikel 1
In deze collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) wordt verstaan onder:
afdelingsleiding:
personeel dat, daartoe door de directie gemandateerd, leiding geeft aan een organisatieonderdeel in de functie van manager, afdelingshoofd of bedrijfsleider.
bezoldiging:
het salaris verhoogd met alle toeslagen en vergoedingen met uitzondering van:
a. vergoedingen die het karakter dragen van kostenvergoeding;
b. vakantietoeslag;
c. de vergoeding voor overwerk en arbeid op feestdagen en voor het verplaatsen van vrije dagen als bedoeld in artikel 31 van de CAO;
d. toeslagen voor tijdelijke functies als bedoeld in artikel 24 lid 5 van de CAO en artikel 1 van bijlage 3.
directie:
de algemeen directeur en de directeuren
feestdag:
Nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Bevrijdingsdag (met die verstande dat deze dag vanaf 1 januari 2004 uitsluitend als feestdag geldt in de jaren waarin deze dag als Nationale feestdag wordt aangemerkt, zijnde eens in de vijf jaar), Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, eerste en tweede Kerstdag en Koninginnedag.
huwelijk:
een verbintenis tussen twee personen, conform artikel 1:67 van het Burgerlijk Wetboek.
Met huwelijk wordt gelijkgesteld het geregistreerde partnerschap, conform artikel 1:80a van het Burgerlijk Wetboek.
leerlingwerknemer:
een leerling die een opleiding volgt in het kader van de beroepsbegeleidende leerweg en die in het kader daarvan een praktijkopleiding bij de werkgever volgt.
ondernemingsraad:
het medezeggenschapsorgaan als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de Ondernemingsraden.
partner:
de echtgeno(o)t(e) of hij/zij die met de ongehuwde werknemer volgens een door beiden ondertekende en bij de werkgever gedeponeerde verklaring gedurende tenminste zes maanden een gemeenschappelijke en duurzame huishouding voert als waren zij gehuwd. Met een ongehuwde werknemer bedoeld in de eerste volzin wordt gelijkgesteld een gehuwde werknemer die duurzaam gescheiden van diens echtgeno(o)t(e) leeft.
partijen bij de CAO:
partij te ener zijde: HTM Personenvervoer N.V. (HTM).
partij te anderer zijde: FNV Bondgenoten en CNV BedrijvenBond.
rijdend personeel:
personeel werkzaam in de functie van buschauffeur of trambestuurder, of RandstadRailbestuurder of een combinatie van deze functies.
roosterpersoneel:
werknemers die volgens xxxxxxx arbeid verrichten op andere tijden dan op de werkdagen maandag tot en met vrijdag tussen 07.00 uur en 19.00 uur.
roostervrije dag:
iedere dag van de kalenderweek waarop volgens rooster of werktijdregeling geen arbeid behoeft te worden verricht.
salaris:
het bruto-maandbedrag, waarop de werknemer krachtens het bepaalde in artikel 22 van deze CAO, aanspraak heeft.
servicemedewerker:
werknemer waarvoor de werkgever loonkostensubsidie ontvangt op grond van de Regeling in- en doorstroombanen voor langdurig werklozen of latere regelingen ter vervanging hiervan.
stagiaire:
xxxxxxxx of student die als onderdeel van zijn (beroeps)opleiding gedurende enige tijd in de onderneming werkzaam is.
uitvoerend technisch personeel
werknemers werkzaam bij de afdeling HTM-Infra, Railmaterieel of Wagenparkservice in een functie waarvan bij functiewaardering punten worden toegewezen voor het gezichtspunt “bezwarende werkomstandigheden”.
NB) Dit betreft werknemers die in overwegende mate handarbeid verrichten en belast zijn met het maken, herstellen of monteren, zoals monteurs, lassers en dergelijke. Maar ook de wisselreiniger en de baanvakreiniger worden onder deze categorie personeel gerekend.
Toezichthouders en magazijnpersoneel dat niet zelf in overwegende mate met uitvoerende technische werkzaamheden is beslast, valt niet onder deze groep personeel.
uurloon:
voor het rijdend - en varend personeel : het salaris gedeeld door 160,03. voor de functie servicemedewerker : het salaris gedeeld door 158
voor het overige personeel : het salaris gedeeld door 164,02
vakantiewerker:
scholier of student die in de schoolvakanties gedurende betrekkelijk korte tijd in de onderneming werkzaam is.
varend personeel:
personeel werkzaam in de functie van kapitein, motordrijver/kaartverkoper en matroos/kaartverkoper.
vervoersafdelingen:
afdeling Tram, vestigingen Lijsterbesstraat, Scheveningen en Zichtenburg, afdeling Bus, vestigingen Radarstraat, Telexstraat en Beheer, afdeling Informatie en Controle, de afdeling Centrale Verkeersleiding en Stadsvervoer Dordrecht BV.
werkdag:
iedere dag van de kalenderweek waarop volgens rooster of werktijdregeling arbeid moet worden verricht.
werkgever:
de partij ter ene zijde van deze overeenkomst dan wel een dochteronderneming waarop deze overeenkomst van toepassing is, die met de werknemer een arbeidsovereenkomst heeft afgesloten.
werknemer:
de man of vrouw die krachtens arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek in dienst is van de werkgever.
Looptijd, wijziging en opzegging CAO Artikel 2
1. Deze collectieve arbeidsovereenkomst geldt van 1 mei 2004 tot en met 30 april 2008.
2. Indien noch partij ter ene zijde, noch één van de organisaties tezamen vormende partij ter andere zijde bij de CAO uiterlijk drie maanden vóór het tijdstip waarop deze CAO eindigt bij aangetekende brief te kennen heeft gegeven, dat zij de overeenkomst wenst te beëindigen of te wijzigen, zal de overeenkomst geacht worden telkens voor één jaar stilzwijgend te worden verlengd.
3. In geval van opzegging als omschreven in lid 2 van dit artikel zullen partijen de onderhandelingen en het overleg over een nieuwe CAO uiterlijk in de maand maart 2008 aanvangen. Hiertoe zullen partijen tijdig vóór 1 maart 2008 hun voorstellen aan de andere CAO-partij doen toekomen.
Tijdens dit overleg blijft de CAO volledig van kracht. Zodra komt vast te staan dat tussen partijen geen volledige overeenstemming is bereikt, wordt de CAO als beëindigd beschouwd.
Karakter van de CAO Artikel 3
De bepalingen van de CAO hebben een standaardkarakter, tenzij uit de tekst van een bepaling blijkt, dat er sprake is van een minimumbepaling.
Werkingssfeer. Voor wie geldt deze CAO? Artikel 4
1. De in deze CAO vermelde arbeidsvoorwaarden zijn met inachtneming van de in de volgende leden van dit artikel vermelde uitzonderingen van toepassing op alle werknemers in dienst van HTM Personenvervoer NV, van Stadsvervoer Dordrecht BV (tot 1 juli 2007) of van Aqua Dordt BV (vanaf 1 juli 2007) en lid van één der organisaties tezamen vormende partij ter andere zijde
2. De werkgever is gehouden de bepalingen omtrent arbeidsvoorwaarden voorkomend in deze CAO ook in acht te nemen in de individuele ar- beidsovereenkomsten, die hij aangaat met werknemers die niet lid zijn van één der organisaties tezamen vormende partij ter andere zijde.
3. Deze CAO is niet van toepassing op:
a. de directie;
b. vakantiewerkers;
c. stagiaires, met uitzondering van de Vergoedingsregeling, opgenomen in de Financiële Regelingen, bijlage 15, § 10.
4. Op leerlingwerknemers is de Regeling Arbeidsvoorwaarden Leerlingwerknemers, zoals opgenomen in bijlage 17 van de CAO, van toepassing.
5. Op rijdend personeel in dienst van Stadsvervoer Dordrecht BV is, gelet op het gestelde in het Protocol inzake Stadsvervoer Dordrecht BV, bijlage 9 van deze CAO niet van toepassing.
AFDELING 2. AANVANG, INHOUD EN EINDE VAN DE ARBEIDSOVEREENKOMST
(On)bepaalde tijd. Proeftijd Artikel 5
1. De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan:
a. hetzij voor onbepaalde tijd;
b. hetzij voor bepaalde tijd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6, lid 1.
2. Met inachtneming van het in de leden 3, 4 en 5 van dit artikel bepaalde, kan overeengekomen worden, dat de eerste twee maanden van de arbeidsovereenkomst als proeftijd als bedoeld in artikel 7:652 van het Burgerlijk Wetboek gelden.
3. De in het tweede lid bedoelde proeftijd blijft beperkt tot één maand ingeval:
a. de arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor korter dan twee jaar;
b. het einde van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet op een kalenderdatum is
gesteld.
4. Geen proeftijd kan worden overeengekomen met werknemers, die, na een periode als uitzendkracht bij de werkgever gewerkt te hebben, aansluitend een, qua functie identieke, arbeidsovereenkomst sluiten, tenzij de totale duur van uitzendarbeid en overeengekomen proeftijd een periode van twee maanden niet overschrijdt.
5. Het in lid 4 van dit artikel bepaalde is eveneens van toepassing op de werknemers, die aansluitend op een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd een, qua functie identieke, arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd sluiten.
Bepaalde tijd Artikel 6
1. De arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt aangegaan voor ten hoogste één jaar en wordt bij een voortzetting van het dienstverband derhalve omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, tenzij er sprake is van één van de onderstaande redenen:
a. vervanging van een tijdelijk afwezige -bijvoorbeeld zieke- werknemer;
b. een formatieplaats boven de sterkte;
c. werkzaamheden ten behoeve van een bepaald project;
d. te verwachten reorganisatie(s) of aantoonbare vermindering van arbeidsplaatsen;
e. werkzaamheden van een kennelijk tijdelijk karakter;
f. tijdelijke uitbreiding/toename van de bedrijfsactiviteiten.
2. Bij overtreding van het in lid 1 bepaalde wordt de arbeidsovereenkomst geacht voor onbepaalde tijd te zijn aangegaan.
Indiensttreding. Het contract Artikel 7
1. De arbeidsovereenkomst wordt schriftelijk aangegaan.
Zij wordt in tweevoud opgemaakt en door de werkgever en werknemer ondertekend, waarna beiden één exemplaar behouden.
De werkgever verstrekt voorts aan de werknemer een ringband ‘CAO en diverse regelingen’, waaronder het Reglement ondernemingsraad HTM en het Bedrijfskleding-reglement.
2. In de arbeidsovereenkomst dient te worden vermeld:
a. de datum van indiensttreding;
b. indien overeengekomen het tijdvak van de proeftijd, bedoeld in artikel 5, lid 2, op straffe van nietigheid van dit beding bij niet vermelding in de arbeidsovereenkomst;
c. de functie waarin en het salaris waarop de werknemer is aangesteld, dit laatste met verwijzing naar en aanduiding van de functionele salarisgroep; bij gebreke hiervan dient vermeld te worden binnen welke termijn de functiebeschrijving en functiewaardering zal plaatsvinden;
d. de overeengekomen arbeidsduur per week. In geval van deeltijdarbeid tevens de spreiding van het overeengekomen aantal arbeidsuren over week en dag(en);
e. of een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde dan wel voor bepaalde tijd is gesloten.
In geval van een voortgezette arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6, lid 1, de reden(en) waarom en de periode waarvoor deze arbeidsovereenkomst wordt aangegaan.
x. xx xx dan niet deelname aan de pensioenregeling;
g. het van toepassing zijn van deze CAO;
h. bijzondere afspraken waarvan schriftelijke vastlegging van belang is voor een correcte nakoming van rechten en verplichtingen, voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst.
Wijzigingen Artikel 8
Overeengekomen wijzigingen van onderdelen van de arbeidsovereenkomst genoemd in artikel 7, geschieden schriftelijk door de werkgever, tenzij deze wijzigingen voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst zelf, dan wel een gevolg zijn van wettelijke maatregelen, van wijziging van de CAO dan wel van overleg met de ondernemingsraad.
Einde van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd
Artikel 9
1. De arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd eindigt, onverminderd het bepaalde in lid 2, door opzegging nadat de ingevolge artikel 6 BBA (Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen) vereiste toestemming is verkregen en met inachtneming van de voor opzegging geldende bepalingen, vermeld in de artikelen 10 t/m 12.
2. De arbeidsovereenkomst eindigt zonder dat opzegging vereist is:
a. door het overlijden van de werknemer;
b. met ingang van de eerste dag van de tweede maand volgend op de maand waarin de 65-jarige leeftijd wordt bereikt (zie voorts lid 3);
c. door beëindiging met wederzijds goedvinden;
d. door beëindiging tijdens de proeftijd als bedoeld in artikel 5, lid 2;
e. door beëindiging op staande voet wegens dringende redenen op grond van de artikelen 7:677 jo. 7:678 en 7:679 van het Burgerlijk Wetboek;
f. door ontbinding wegens gewichtige redenen door de (kanton)rechter op grond van artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek.
3. De beëindiging bedoeld in lid 2 onder b kan, indien de werknemer xxxxx uiterlijk twee maanden van tevoren schriftelijk verzoekt, ook ingaan op de dag waarop de 65- jarige leeftijd wordt bereikt.
Opzegging. Algemeen Artikel 10
1. Opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever of de werknemer dient schriftelijk en zodanig plaats te vinden, dat het einde van de arbeidsovereenkomst samenvalt met het einde van de maand.
2. De opzegtermijn vangt aan zodra de opzegging de wederpartij bereikt heeft. Nochtans heeft ook een opzegging die de wederpartij niet of niet tijdig heeft bereikt haar werking, indien dit niet of niet tijdig bereiken het gevolg is van zijn eigen hande- ling of van andere omstandigheden die zijn persoon betreffen.
Opzegtermijn werkgever Artikel 11
1. Voor de werkgever gelden de wettelijke opzegtermijnen als bedoeld in artikel 7:672 van het Burgerlijk Wetboek.
2. Met inachtneming van het in het derde lid van dit artikel bepaalde, bedraagt de opzegtermijn derhalve bij een arbeidsovereenkomst die op de dag van opzegging:
x. xxxxxx dan vijf jaar heeft geduurd: één maand;
b. vijf jaar of langer, maar korter dan tien jaar heeft geduurd: twee maanden;
c. tien jaar of langer, maar korter dan vijftien jaar heeft geduurd: drie maanden;
d. vijftien jaar of langer heeft geduurd: vier maanden.
3. Indien voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst toestemming is verleend ingevolge artikel 6 BBA (Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen), worden de in het tweede lid onder b tot en met d vermelde opzegtermijnen met één maand verkort.
Opzegtermijn werknemer Artikel 12
Voor de werknemer geldt de wettelijke opzegtermijn van één maand, als bedoeld in artikel 7:672 van het Burgerlijk Wetboek.
Einde van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd Artikel 13
1. De (voortgezette) arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege, zonder dat daartoe voorafgaande opzegging nodig is, door het verstrijken van de overeengekomen tijd, tenzij aan deze arbeidsovereenkomst reeds op een eerder tijdstip een einde is gekomen op grond van de omstandigheden genoemd in artikel 9, lid 2.
2. Indien de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van een jaar of langer is de werkgever gehouden om de werknemer uiterlijk één maand vóór het verstrijken van de bepaalde tijd schriftelijk hierop te wijzen.
3. Wanneer de werkgever nalaat dit te doen, wordt hij geacht te kennen hebben gegeven nadien een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar aan te gaan.
AFDELING 3. ENKELE VERPLICHTINGEN VAN WERKNEMER EN WERKGEVER
Werknemersverplichtingen. Algemeen Artikel 14
1. De werknemer is verplicht:
a. de hem door de werkgever opgedragen werkzaamheden goed, ordelijk en op verantwoorde wijze naar zijn beste vermogen te verrichten en daarbij zich te houden aan de geldende bedrijfsregels, werkinstructies en veiligheidsvoorschriften die hem door of namens de werkgever worden ver- strekt;
b. in goede onderlinge verhoudingen met de overige werknemers zijn werkzaamheden te verrichten en zich te onthouden van discriminatie en seksuele intimidatie, zoals verder benoemd in bijlage 14;
c. zich tegenover het reizigerspubliek, overige derden, alsmede tegenover de overige werknemers te onthouden van gedragingen en uitspraken die de goede naam van de werkgever kunnen schaden;
d. zich te onthouden van misbruik van de faciliteiten van de werkgever voor publikaties van welke aard dan ook, zoals b.v. publikatieborden;
e. met uitzondering van het bepaalde in lid 3 en in lid 4 met behoud van al hetgeen uit de dienstbetrekking wordt genoten tijdelijk (ook bij een andere afdeling) passende andersoortige dan de overeengekomen werkzaamheden te verrichten, waartoe onder meer gerekend worden werkzaamheden verband houdende met sneeuwval of werkzaamheden onder vergelijkbare omstandigheden, indien hem dit door of namens de werkgever wordt opge- dragen.
2. a. Het is een werknemer niet toegestaan, behoudens toestemming van de werkgever, zijn vaste woonplaats buiten een straal van 15 kilometer van de plaats van tewerkstelling te hebben. De werkgever kan in verband met het belang van de dienst een woonplaats aanwijzen.
b. De werkgever kan een werknemer verplichten binnen zekere afstand te wonen van de plaats, waar hij zijn werkzaamheden gewoonlijk verricht.
3. De werknemer kan niet worden opgedragen de werkzaamheden van stakers over te nemen.
4. Servicemedewerkers zullen uitsluitend worden ingezet voor werkzaamheden die voldoen aan de criteria als genoemd in de Regeling in- en doorstroombanen voor langdurig werklozen.
5. De werknemer in de functie van buschauffeur dient in het bezit te zijn van het chauffeursdiploma CCV-B, met uitzondering van buschauffeurs die op 1 januari 2001 in dienst van Stadsvervoer Dordrecht BV zijn getreden en die zijn geboren vóór 1 juli 1955.
NB) De wettelijke ontheffing voor chauffeurs werkzaam voor minder dan 12 uur per week geldt derhalve niet.
6. De werknemer in de functie van buschauffeur dient een uittreksel van het dienstrooster en een afschrift van de dienstregeling bij zich te hebben.
Nevenfuncties
Artikel 15
Het is de werknemer niet toegestaan zonder voorafgaande toestemming van de werkgever betaalde werkzaamheden voor derden te verrichten dan wel als zelfstandige werkzaam te zijn.
Schadevergoeding Artikel 16
1. In geval een werknemer schade toebrengt aan de werkgever of aan een derde jegens wie de werkgever tot vergoeding van die schade is gehouden, is de werknemer te dier zake niet jegens de werkgever aansprakelijk, tenzij de schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid.
2. De werkgever is bevoegd de schade, waarvoor de werknemer krachtens het vorige lid aansprakelijk is geheel of gedeeltelijk te verhalen op de werknemer.
3. Verkeersboetes voor overtredingen in HTM-voertuigen, worden verhaald op de werknemer die de overtreding heeft begaan, met uitzondering van boetes voor de laagste categorie snelheidsovertredingen tijdens de uitoefening van de functie.
4. Schadevergoedingen kunnen worden gecompenseerd met al hetgeen de werknemer van de werkgever te vorderen heeft, met dien verstande, dat indien een en ander met de bezoldiging wordt verrekend, per betalingstermijn ten hoogste 1/10 van het uit te betalen bedrag kan worden ingehouden.
5. Tegen een beslissing zoals genoemd in lid 2 kan de werknemer beroep instellen bij de Permanente Geschillencommissie conform het bepaalde in artikel 102. Indien de werknemer beroep instelt, vindt compensatie dan wel verhaal eerst plaats nadat de commissie tot een uitspraak is gekomen.
NB) Zie artikel 102 jo. bijlage 13 (Regeling Permanente Geschillencommissie).
Werkgeversverplichtingen. Algemeen Artikel 17
De werkgever is verplicht met iedere werknemer schriftelijk een individuele arbeids- overeenkomst aan te gaan, waarbij met inachtneming van artikel 4, lid 3 deze CAO van toepassing wordt verklaard en voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 7.
Artikel 18
Vervallen.
Arbeidsomstandigheden Artikel 19
1. De werkgever zal zo nodig naast de wettelijke voorschriften zoals de Arbeidsomstandigheden-wet zelf beveiligingsregels opstellen en beveiligingsmiddelen verstrekken.
2. De bedrijfsmiddelen (autobussen, trams, machines, werktuigen, gereedschappen e.d.), de werkruimtes (kantoren, werkplaatsen, garage, remise e.d.), de bedrijfskleding, de personeelsverblijven en de eindpuntvoorzieningen dienen naast de wettelijke verplichtingen hieromtrent te voldoen aan gerechtvaardigde verlangens van de werknemers.
3. De ARBOgroep wordt door de werkgever voldoende uitgerust en bemand om zijn taak te kunnen verrichten. Daarnaast draagt de werkgever ook zorg voor een doelmatige organisatie en uitrusting van de EHBO-posten in de onderneming teneinde bij voorkomende bedrijfsongevallen aan getroffen werknemers adequate eerste hulp te kunnen verlenen.
NB) Zie voorts artikel 93.
Faciliteiten zwangere werkneemsters Artikel 20
1. De werkgever organiseert de arbeid zodanig en richt de arbeidsplaats zodanig in, dat de arbeid geen gevaren met zich kan brengen voor de veiligheid en de gezond- heid van de zwangere werkneemster en/of het ongeboren kind.
2. Indien nakoming van het in lid 1 bepaalde redelijkerwijs niet mogelijk is en op grond van een door de bedrijfsarts verstrekt advies blijkt, dat het verrichten van de overeengekomen arbeid gezondheidsrisico's met zich meebrengt, wordt door een tijdelijke aanpassing van de arbeid of van de arbeids- en rusttijden, voorkomen dat gevaar voor de veiligheid en gezondheid van de zwangere werkneemster en/of het ongeboren kind wordt veroorzaakt.
3. Indien nakoming van het tweede lid redelijkerwijs niet mogelijk is, worden de werkneemster in overleg met de bedrijfsarts en de outplacementfunctionaris tijdelijk andere werkzaamheden gegeven.
4. Indien nakoming van het derde lid redelijkerwijs niet mogelijk is, wordt de werkneemster tijdelijk met behoud van al hetgeen uit de dienstbetrekking wordt genoten vrijgesteld van het verrichten van arbeid.
Dienst- en werkkleding Artikel 21
De kosten voortvloeiend uit de verstrekking van voorgeschreven HTM representatieve bedrijfskleding komen ten laste van de werkgever overeenkomstig het Bedrijfskledingreglement.
NB) Dit reglement is opgenomen in deze ringband na het tabblad ‘Bedrijfskleding’. Zie voorts artikel 7 lid 1 voor de verstrekking. Voor Stadsvervoer Dordrecht BV geldt een afzonderlijke regeling.
AFDELING 4. SALARIS/BEZOLDIGING, TOESLAGEN, OVERIGE FINANCIËLE VERPLICHTINGEN EN SOCIALE ZEKERHEID
§ 1 SALARIS
Salarisvaststelling. Functiewaardering Artikel 22
1. De functies van de werknemers, met uitzondering van rijdend personeel, controleur en
servicemedewerker, zijn of worden ingedeeld in functiegroepen op basis van de “Regeling Functiewaardering HTM 2004”.
2. De “Regeling Functiewaardering HTM 2004” is gebaseerd op de toepassing van:
- het ORBA-systeem voor functiegroep 1 tot en met 9
- de Hay-methode voor functiegroepen boven 9
3. De werkgever is verantwoordelijk voor een juiste indeling van de functies in de functiegroepen.
4. De regelingen inzake de toepassing van de referentiemethode zijn vastgelegd in bijlage 1:
“Regeling Functiewaardering HTM 2004”.
5. Bij elke functiegroep behoort een loonschaal. De loonschalen zijn opgenomen in bijlage 2:
salarisregeling.
6. De directie bepaalt de functionele loonschaal van functies op grond van een door de
Indelingscommissie Functiewaardering opgesteld advies voor functiegroepindeling.
7. De in artikel 3 van bijlage 2 vermelde salarissen zijn gebaseerd op een volledig dienstverband. In geval van een deeltijddienstverband wordt het salaris vastgesteld naar evenredigheid van het overeengekomen aantal uren.
Periodiek. Toekenning. Onthouding. Beroep
Artikel 23
1. Bij een normaal goede dienstuitoefening kent de werkgever jaarlijks gerekend vanaf de datum van indiensttreding, zijnde de periodiekdatum, aan de werknemer van 21 jaar en ouder een periodiek toe totdat het maximum van de voor de werknemer geldende salarisgroep is bereikt.
2. Bij de leeftijdssalarissen wordt de periodiek toegekend met ingang van de maand waarin een hogere leeftijd wordt bereikt.
3. Indien de werkgever daartoe aanleiding ziet, kan hij aan een werknemer al dan niet met behoud van de periodiekdatum één of meer extra periodieken in de voor de werknemer geldende salarisgroep toekennen.
4. Bij een niet normaal goede dienstuitoefening kan de werkgever besluiten de werknemer tijdelijk een volgende periodiek te onthouden.
5. Tegen een beslissing zoals genoemd onder lid 4 kan de werknemer beroep instellen bij de Permanente Geschillencommissie conform het bepaalde in artikel 102.
6. Voor werknemers, ingedeeld in salarisschaal 13 t/m 17, werknemers in de functie van afdelingshoofd ingedeeld in schaal 12 en personeel dat op grond van de voor hen vóór 2004 geldende beloningmethode is ingedeeld in één van de Hay-schalen, geldt een aparte beloningsmethode. Voor hen is het bepaalde in lid 1 t/m 5 derhalve niet van toepassing.
Toeslag bij waarneming hoger geclassificeerde functie
Artikel 24
1. De werknemer, die tijdelijk wordt tewerkgesteld in een hoger geclassificeerde functie dan de functie die hij krachtens arbeidsovereenkomst uitoefent, ontvangt een toeslag op zijn salaris overeenkomstig het bepaalde in de volgende leden van dit artikel.
2. Voor een toeslag zoals genoemd in lid 1 komt in aanmerking de werknemer die de hoger geclassificeerde functie volledig vervult, alsmede de werknemer die naast zijn eigen taak, welke hij ten dele blijft verrichten, voor een belangrijk deel belast wordt met de waarneming van een hoger geclassificeerde functie waardoor er, naar het oordeel van de werkgever, sprake is van reële taakverzwaring.
3. Voor de werknemer, wiens maximumsalaris hoger is dan het maximum van salarisgroep 5, bestaat eerst aanspraak op de toeslag, indien de tewerkstelling zonder onderbreking een maand of langer duurt.
Voor de werknemer, wiens maximumsalaris niet hoger is dan het maximum van sala- risgroep 5, bestaat eerst aanspraak op toeslag, indien de tewerkstelling binnen een maand tenminste 5 dienstdagen heeft geduurd.
4. De toeslag bedraagt het verschil tussen het eigen salaris, inclusief alle vaste toeslagen, en het salaris, inclusief alle vaste toeslagen, dat bij aanstelling van de werknemer in de waargenomen functie zou worden toegekend.
5. Voor het rijdend personeel dat is benoemd tot plaatsvervangend medewerker binnendienst, plaatsvervangend medewerker beheer of assistent-dienstleider, geldt de onder lid 4 genoemde toeslag als een dagvergoeding, vanaf de eerste dag dat men als vervanger dienst doet.
Deze toeslag vervalt met ingang van 1 oktober 2005 en wordt vanaf die datum vervangen door de flextoeslag als genoemd in artikel 1, lid 3 van bijlage 3.
6. Indien de tewerkstelling zonder onderbreking of met een onderbreking van in totaal niet langer dan 30 dienstdagen ten minste een jaar heeft geduurd, wordt de toeslag bij verlof doorbetaald.
7. Indien de toepassing van deze regeling naar het oordeel van de werkgever niet tot een redelijke uitkomst zou leiden, kan zij in individuele gevallen op voor de werknemer positieve wijze afwijken.
8. Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing op werknemers wier maximumsalaris het maximum van salarisgroep 9 overschrijdt.
Wijze van betaling van de bezoldiging Artikel 25
1. De betaling aan de werknemer van zijn bezoldiging geschiedt maandelijks via (post)bank op een tijdig door of namens de werkgever bekend te maken tijdstippen.
2. Bij de maandelijkse betaling wordt een specificatie verstrekt.
Loonafspraken
Artikel 26
1. Met ingang van 1 mei 2005 worden de salarissen en de daarvan afgeleide toeslagen met 1,25% verhoogd.
2. Met ingang van 1 januari 2006 worden de salarissen en de daarvan afgeleide toeslagen met 4% verhoogd (in dit percentage is een gedeeltelijke compensatie voor de productiviteitsverbetering, waaronder een vermindering van het aantal ADV-dagen, begrepen).
3. met ingang van 1 december 2006 worden de salarissen en de daarvan afgeleide toeslagen met 0,5% verhoogd.
4. Met ingang van 1 januari 2007 worden de salarissen en de daarvan afgeleide toeslagen met 2% verhoogd.
5. Voor de periode tot 1 mei 2008 (looptijd CAO) worden met ingang van 1 januari 2008 de salarissen en de daarvan afgeleide toeslagen met 1% verhoogd.
Indien in 2008 uit de consumentenprijsindices van het CBS blijkt dat de prijzen van de totale consumentenbestedingen in 2007 meer dan 2% zijn gestegen, zal het meerdere bij de loonsverhoging per 1 januari 2008 worden gevoegd.
(Dus als de prijzen van de consumentenbestedingen in 2007 met 2,3% zijn gestegen ten opzichte van 2006, worden de lonen per 1 januari 2008 met 1% + 0,3% = 1,3% verhoogd.)
§ 2 TOESLAGREGELINGEN
Algemeen. Indexering toeslagen Artikel 27
1. In overleg tussen de CAO-partijen kan worden besloten dat toeslagen die zich daartoe lenen tot een gemiddeld bedrag worden herleid.
2. Bij iedere algemene salarisverhoging worden de toeslagen zoals genoemd in bijlage 3 en in bijlage 15 § 10, alsmede de berekeningsgrondslag voor de onregelmatigheidstoeslag en de toeslag verschoven arbeidstijd zoals genoemd in respectievelijk artikel 28 lid 8 en artikel 30 lid 5, alsmede de uitkering als bedoeld in artikel 73 lid 6, dienovereenkomstig aangepast.
3. Servicemedewerkers zullen niet worden ingezet voor werkzaamheden die een zodanige toeslag opleveren dat hierdoor niet meer voldaan wordt aan de criteria voor een volledige loonkostenvergoeding op grond van de Regeling in- en doorstroombanen voor langdurig werklozen.
NB) Zie artikel 26.
Bij onregelmatige diensten Artikel 28
1. De werknemer die volgens rooster of werktijdregeling arbeid verricht op andere tijden dan op de werkdagen maandag tot en met vrijdag tussen 8.00 en 18.00 uur ontvangt een onregelmatigheidstoeslag conform het bepaalde in de leden 2 tot en met 6. Deze toeslag geldt niet voor:
a. werknemers ingedeeld in salarisschaal 51, 55, 62, 71, 72 of 82;
b. werknemers waarvan het maximum van de salarisgroep waarin men is ingedeeld het maximum van salarisgroep 10 overschrijdt.
2. De in lid 1 bedoelde toeslag bedraagt 20% per gewerkt uur op de werkdagen maandag tot en met vrijdag tussen 6.00 en 8.00 uur en tussen 18.00 en 22.00 uur.
3. Voor de in lid 2 genoemde ochtend- en avonduren wordt de toeslag slechts toegekend indien de arbeid is aangevangen voor 7.00 uur of is beëindigd na 19.00 uur.
4. a. Voor de uren op zaterdag liggend tussen 6.00 en 22.00 bedraagt de toeslag 35% per gewerkt uur;
b. Voor de uren op maandag tot en met zaterdag liggend tussen 0.00 en 6.00 uur en tussen 22.00 en 24.00 bedraagt de toeslag 40% per gewerkt uur;
c. Voor uren op zon- en feestdagen bedraagt de toeslag 50% per gewerkt uur.
5. Niet-rijdend roosterpersoneel bij de vervoersafdelingen, wordt voor de toepassing van dit artikel geacht zijn arbeid steeds volgens rooster te verrichten, uitgezonderd tijdens overuren.
6. Indien de toepassing van dit artikel samenvalt met de toepassing van artikel 30 wordt alleen de hoogste toeslag uitbetaald.
7. In bijzondere gevallen kan een regeling worden getroffen die afwijkt van het bepaalde in dit artikel. De werkgever doet daarvan mededeling aan de ondernemingsraad.
8. De toeslag wordt per 1 januari 2007 berekend over € 12,03.
Bij gebroken diensten
Artikel 29
Voor het verrichten van een gebroken dienst waarvan begin- en eindtijd meer dan tien uren uiteen liggen en waar een onderbreking van meer dan 1½ uur in voorkomt, ontvangt de werknemer, die niet is ingeschaald in salarisgroep 51, 55, 62, 71 of 72, een vergoeding zoals vermeld in artikel 2 van bijlage 3.
Bij verschoven arbeidstijd Artikel 30
1. Voor de dagen waarop in opdracht van de werkgever buiten de bij dienstrooster of werktijdregeling vastgestelde uren arbeid wordt verricht op andere tijden dan op de werkdagen maandag tot en met vrijdag tussen 8.00 en 18.00 uur zonder dat daarbij de door genoemd rooster of werktijdregeling aangegeven dagelijkse arbeidsduur wordt overschreden, ontvangt de werknemer, wiens maximumsalaris het maximum van salarisgroep 9 niet overschrijdt, een toeslag conform het bepaalde in de leden 3 tot en met 7.
2. De in lid 1 genoemde toeslag is niet van toepassing indien van de verschuiving van de arbeidstijd tenminste 7 uur vóór de aanvang van de uit te voeren dienst aan de werknemer mededeling is gedaan, behalve voor werknemers werkzaam bij de technische afdelingen of bij de sectoren Inkoop en Magazijnen. Deze werknemers komen dus voor deze toeslag in aanmerking ongeacht het tijdstip waarop de verschuiving is meegedeeld.
3. De toeslag bedraagt:
a. 25% per gewerkt uur op andere dagen dan de zaterdagen, zondagen en feestdagen tussen 6.00 en 22.00 uur en 50% per gewerkt uur tussen 22.00 en
6.00 uur;
b. 75% per gewerkt uur op zaterdagen;
c. 100% per gewerkt uur op zondagen;
d. 150% per gewerkt uur op feestdagen die samenvallen met een zaterdag of zondag;
e. 175% per gewerkt uur op feestdagen die niet samenvallen met een zaterdag of zondag.
4. Voor de toepassing van het bepaalde in lid 3 geldt dat:
a. de zaterdag, de zondag en de feestdag geacht worden aan te vangen op de voorafgaande dag om 22.00 uur;
b. de overige dagen geacht worden aan te vangen om 6.00 uur;
c. de dagen die aan een zaterdag, zondag of feestdag voorafgaan geacht worden te eindigen om 22.00 uur;
d. de overige dagen geacht worden te eindigen op de volgende dag om 6.00 uur.
e. werknemers werkzaam bij de afdeling Infrastructuur voor werkzaamheden in de nacht van zondag op maandag de toeslag genoemd in lid 3 onder a ontvangen.
5. De in lid 3 vermelde percentages worden per 1 januari 2007 berekend over € 12,03.
6. Zodra de arbeid in verschoven arbeidstijd langer dan 5 dagen achtereen wordt verricht treedt voor de betrokken werknemer de eigen werktijdregeling of rooster tijdelijk buiten werking.
7. Indien de toepassing van dit artikel samenvalt met de toepassing van artikel 28 wordt alleen de hoogste toeslag uitbetaald.
NB) Indien uren waarvoor onregelmatigheidstoeslag wordt betaald verschoven worden naar uren waarvoor normaliter geen toeslag wordt betaald, wordt de reeds betaalde onregelmatigheidstoeslag op de toeslag verschoven arbeidstijd in mindering gebracht.
Bij verplaatsing van een vrije dag Artikel 31
1. Aan het roosterpersoneel bij de vervoersafdelingen wordt, indien aan deze werknemers in plaats van een gemiste vrije dag of adv-dag vrij wordt gegeven op een volgens rooster niet vrije dag, een toeslag uitbetaald over de op de gemiste vrije dag gewerkte uren, tenzij het verzetten van de vrije dag geschiedt op verzoek van de betrokken werknemer.
2. Indien er, in een aaneengesloten periode waarin de in het eerste lid genoemde werknemer tijdelijk andere, vervangende werkzaamheden verricht, meerdere vrije dagen worden verzet, bestaat er slechts recht op een toeslag over de gewerkte uren op de eerste- en de laatste gemiste vrije dag in de betreffende periode.
NB) Wanneer bij aanvang en/of aan het eind van een periode op grond van de Arbeidstijdenwet twee aaneengesloten dagen moeten worden verzet, dan bestaat er recht op een toeslag voor beide dagen.
3. De toeslag voor het verzetten van een vrije zaterdag of vrije zondag bedraagt 40% indien deze wordt verzet naar een doordeweekse dag. In alle andere gevallen bedraagt de toeslag 20%.
Diverse toeslagen en vergoedingen Artikel 32
1. De werknemers die een van de volgende tijdelijke functies bekleden, ontvangen een toeslag overeenkomstig het bepaalde in artikel 1 van bijlage 3:
x. xxxxxxxxxxxx
b. instructeur
c. chauffeur/bestuurder
d. praktijkbegeleider klantenservice
Deze toeslag vervalt met ingang van 1 oktober 2005 en wordt vanaf die datum vervangen door de flextoeslag als genoemd in artikel 1, lid 3 van bijlage 3.
2. De werknemers die wachtdienst verrichten, ontvangen een vergoeding overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 van bijlage 3.
3. De werknemers die storingsdienst verrichten, ontvangen een vergoeding overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 van bijlage 3.
4. De werknemers die asbestwerkzaamheden verrichten, ontvangen een vergoeding overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 van bijlage 3.
5. De werknemers die naast de eigen functie zijn aangesteld als milieucontactpersoon en/of depothouder gevaarlijke stoffen, ontvangen jaarlijks een vergoeding van € 227,= bruto.
6. Een regeling houdende de voorwaarden alsmede een nadere concretisering van aanspraken op vergoedingen is opgenomen in bijlage 15, de Financiële Regelingen.
Flextoeslag
Artikel 32a
Met ingang van 1 oktober 2005 geldt een flextoeslag voor personeel dat regelmatig wordt ingezet in
een andere functie of regelmatig wordt belast met andere taken, overeenkomstig het bepaalde in
artikel 1 lid 3 van bijlage 3.
Bijzondere beloning
Artikel 33
1. Een bijzondere beloning kan door de werkgever worden toegekend aan een werknemer die zich onderscheiden heeft door het betonen van een meer dan normaal te achten dienstvervulling.
2. De in lid 1 genoemde beloning kan bestaan uit een gratificatie of de toekenning van één of meer extra verlofdagen.
3. Een werknemer die zich onderscheiden heeft door het doen van voorstellen voor verbeteringen die naar het oordeel van de werkgever praktische waarde voor de onderneming hebben kan een bijzondere beloning ontvangen conform het bepaalde in de Ideeënbusregeling, zoals vastgesteld in overleg met de ondernemingsraad.
bonus voor elk kwartaal dat men niet ziek is
Artikel 33a
Met ingang van 1 juli 2005 ontvangt elk fulltime personeelslid, dat een kwartaal niet wegens ziekte
heeft verzuimd, een bonus van € 125,- bruto. De bonus wordt uitbetaald bij het salaris van de tweede
maand na het betreffende kwartaal. Indien in een kwartaal uitsluitend is verzuimd door ziekte ten
gevolge van een bedrijfsongeval of door een agressie-incident tijdens de uitoefening van het werk,
wordt eveneens een bonus van € 125,- toegekend.
Personeel, waarvan het fulltime salaris gelijk of lager is dan het maximum van salarisgroep 55 (trede 21), mag per kwartaal, kiezen voor een extra vakantiedag in plaats van de bonus van € 125,-.
Personeel dat in deeltijd werkt krijgt een bonus (of vakantiedag) naar rato.
§ 3 VAKANTIETOESLAG, JUBILEUMUITKERING EN OVERIGE FINANCIËLE VERPLICHTINGEN
Vakantietoeslag Artikel 34
1. De vakantietoeslag bedraagt 8 % van de in enig jaar geldende jaarbezoldiging, uit te betalen tegelijk met de bezoldiging over de maand mei, tenzij de werknemer op dat tijdstip korter dan twee maanden in dienst is en de overeengekomen proeftijd nog niet verstreken is. In dat geval en eveneens bij indiensttreding na het hiervoor genoemde betalingstijdstip vindt uitbetaling plaats tegelijk met de bezoldiging over de maand december, doch desgewenst vroeger, indien de werknemer eerder minimaal vijf aaneensluitende vakantiedagen opneemt.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt de vakantietoeslag naar evenredigheid berekend, waarbij de maand op 30 en het jaar op 360 dagen wordt gesteld, indien de arbeidsovereenkomst in het lopende kalenderjaar korter dan dat jaar zal (blijken te) zijn.
Indien de werknemer ten gevolge hiervan een te hoog bedrag vakantietoeslag heeft ontvangen, is hij gehouden het te veel aan hem uitbetaalde te restitueren, hetgeen voor zover mogelijk in beginsel gebeurt door middel van inhouding op de (laatste) bezoldiging.
3. Restitutie als bedoeld in het vorige lid blijft achterwege in geval:
a. de arbeidsovereenkomst eindigt door overlijden van de werknemer;
b. de werknemer sedert 31 mei 1977 onafgebroken in dienst is en hij de dienst verlaat wegens het bereiken van de 65-jarige leeftijd (zie artikel 9, lid 2, sub b) of de dienst verlaat met recht op of invaliditeitspensioen.
4. De uitbetaling in mei als bedoeld in lid 1 heeft voor wat betreft de nog niet verstreken maanden van het lopende kalenderjaar het karakter van een voorschot. In de maand december vindt definitieve vaststelling van de vakantietoeslag plaats en zal zo nodig in voorkomende gevallen verrekening in de vorm van nabetaling of terugvordering plaatsvinden.
Voorschot op vakantietoeslag Artikel 35
Een voorschot op de verschuldigde vakantietoeslag wordt verleend aan:
a. werknemers behorend tot het rijdend personeel, die in april of mei volgens verlofrooster zomerverlof genieten; het voorschot bedraagt 100% en wordt toegekend in maart resp. april;
b. werknemers die vóór de maand mei minimaal vijf aaneensluitende vakantiedagen opnemen en een schriftelijk verzoek om een voorschot tijdig via de afdelingsleiding bij de salarisadministratie indienen.
Artikel 36
Vervallen.
Jubileumuitkering. Extra verlof
Artikel 37
1. De werknemer met een diensttijd van 12½ jaar bij de werkgever en met een diensttijd als bedoeld in artikel 1 van bijlage 10 van 25, 40 dan wel 50 jaar heeft in het desbetreffende jaar recht op een jubileumuitkering ter hoogte van respectievelijk een kwart, een halve, één dan wel anderhalve maand bezoldiging. Het aldus vastgestelde bedrag, waarvoor de bezoldiging genoten op de dag van het jubileum bepalend is, wordt naar boven afgerond op een veelvoud van vijf euro.
2. De werknemer, die op grond van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, na herplaatsing niet langer de volledige arbeidstijd werkzaam is, ontvangt een jubi- leumuitkering, waarvan de hoogte wordt vastgesteld naar evenredigheid van het aantal jaren dat men in volledige resp. niet volledige arbeidstijd werkzaam was.
3. Bij overlijden van de werknemer binnen twee maanden voor de jubileumdatum zal de jubileumuitkering aan de nagelaten betrekkingen als bedoeld in artikel 50, lid 3 ter beschikking worden gesteld.
4. Een nadere regeling, houdende de voorwaarden en bepalingen ten aanzien van het begrip diensttijd, is opgenomen in bijlage 10, die deel uitmaakt van deze CAO.
5. De werknemer die 25, 40 dan wel 50 jaar in dienst is heeft voorts aanspraak op één extra verlofdag, daarbij inbegrepen de dag van (de viering van) het jubileum zelf.
Uitkering bij vertrek Artikel 38
1. De werknemer wiens arbeidsovereenkomst na het bereiken van de 60-jarige leeftijd eindigt door pensionering of wegens arbeidsongeschiktheid en die, ware hij in dienst gebleven, vóór het bereiken van de 65-jarige leeftijd een jubileum zou hebben gehaald, heeft ter gelegenheid van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst aanspraak op een uitkering.
De hoogte van deze uitkering wordt vastgesteld naar evenredigheid van de ten tijde van de beëindiging bereikte diensttijd als nader omschreven in bijlage 10 van deze CAO.
2. De werknemer, die de 60-jarige leeftijd nog niet heeft bereikt en wiens arbeidsovereenkomst eindigt wegens 80 – 100% arbeidsongeschiktheid, heeft eveneens aanspraak op de in lid 1 genoemde uitkering, indien voldaan wordt aan de aldaar genoemde overige voorwaarden en ten tijde van het einde van de arbeidsovereenkomst sprake is van ten minste 20 jaar actieve dienst.
Reiskosten woon-werkverkeer. Vrij vervoer Artikel 39
1. De werknemer heeft aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten voortvloeiend uit het woon-werkverkeer.
Een nadere regeling, houdende de voorwaarden alsmede nadere concretisering van deze aanspraak, is opgenomen in § 3 van bijlage 15 van deze CAO.
2. De werknemer en diens gezinsleden hebben aanspraak op vrij vervoer overeenkomstig de Vrij Vervoerregeling, opgenomen in § 4 van bijlage 15 van deze CAO.
Onderricht en studiefaciliteiten
Artikel 40
1. De werkgever zal ervoor zorgen dat, teneinde de werknemers in staat te stellen hun functie zo goed mogelijk te blijven vervullen, mede met het oog op de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van de werknemers bij het verrichten van de arbeid, aan hen doeltreffend en aan hun onderscheiden taken aangepast onderricht wordt ver- strekt of gelegenheid tot het volgen van dit onderricht wordt gegeven.
2. De werknemer heeft voorts onder bepaalde voorwaarden aanspraak op studiefaci- liteiten. Deze faciliteiten kunnen bestaan uit een tegemoetkoming in studiekosten of kosten ter verwerving van een diploma of ander opleidingsbewijs, alsmede uit studieverlof.
3. Een nadere regeling, houdende de voorwaarden alsmede nadere concretisering van deze aanspraken, is opgenomen in bijlage 11, die deel uitmaakt van deze overeenkomst.
Spaarloonregeling Artikel 41
1. De werknemer kan na het verstrijken van de proeftijd deelnemen aan een spaarloonregeling (sparen uit het (onbelaste) bruto-loon) overeenkomstig het bepaalde in de desbetreffende regeling.
NB) Verderop in deze band vindt u onder 'Bedrijfssparen' de hoofdpunten uit deze regeling, de volledige tekst ligt ter inzage bij de afdeling Personeel.
2. Deelname is mogelijk tot het wettelijke maximum-spaarbedrag;
3. De werkgever kan in overleg met de ondernemingsraad nadere regelen vaststellen ter uitvoering van de spaarloonregeling.
4. Wanneer door de verzelfstandiging van het ABP of door het verzekeren van werkloosheid en arbeidsongeschiktheid bij een bedrijfsvereniging nadelige effecten ontstaan op de hoogte van sociale verzekeringsuitkeringen van deelnemers aan de spaarloonregeling, zullen partijen zoeken naar mogelijkheden om deze nadelige effecten te voorkomen.
§ 4 SOCIALE ZEKERHEID
Collectieve ziektekostenverzekering Artikel 42
1. De werknemer en zijn gezinsleden kunnen deelnemen aan de collectieve ziektekostenverzekering van HTM. Onder gezinsleden wordt verstaan: de partner van de werknemer en zijn inwonende kinderen tot de leeftijd van 30 jaar.
2. De werknemer ontvangt desgevraagd een overzicht van de verzekeringsmogelijkheden, het verstrekkingenpakket en de verze- keringsvoorwaarden.
3. De verschuldigde nominale premie voor de collectieve ziektekostenverzekering en de premie voor de aanvullende verzekering(en) van de werknemer en de deelnemende gezinsleden, worden maandelijks op zijn salaris ingehouden.
Tegemoetkoming ziektekosten. 5%-regeling
Artikel 43
De werknemer komt met ingang van 1 januari 2006 in aanmerking voor een tegemoetkoming in de ziektekosten, indien de ziektekosten voor zichzelf, voor zijn partner en voor hun inwonende studerende kinderen tot de 18- jarige leeftijd, in een kalenderjaar meer bedragen dan 5% van het gezamenlijke bruto jaarinkomen van de werknemer en van zijn partner.
In §13 van bijlage 15 staan de voorwaarden en nadere uitvoeringsbepalingen met betrekking tot deze tegemoetkoming.
Hardheidsclausule
Artikel 44
Onverminderd het bepaalde in artikel 43 kan aan de werknemer een tegemoetkoming worden verleend, indien de noodzakelijk met ziekte verband houdende kosten, die de werknemer voor zich en zijn gezin heeft gemaakt, een bedrag overschrijden dat redelijkerwijs te zijnen laste kan blijven.
Artikel 45
Vervalt met ingang van 1 januari 2006, wordt vervangen door artikel 42
1. a. De werknemer die niet verplicht verzekerd is ingevolge de Ziekenfondswet, kan gebruik maken van de voor het personeel geldende collectieve ziektekostenverzekering, uitgezonderd de werknemer als bedoeld onder b.;
b. De werknemer in dienst van Stadsvervoer Dordrecht BV is tegen ziektekosten verzekerd ingevolge de IZA-ziektekostenregeling.
2. De werknemer ontvangt desgevraagd een overzicht van onder meer de verzekeringsmogelijk-heden, het verstrekkingenpakket en de verze- keringsvoorwaarden.
3. De door de werknemer verschuldigde premie wordt maandelijks op zijn bezoldiging ingehouden.
Tegemoetkoming in ziektekostenpremie particulier verzekerden Artikel 46
Vervalt met ingang van 1 januari 2006
1. Overeenkomstig de in bijlage 15, § 11 opgenomen regeling verstrekt de werkgever aan de werknemers die niet onder de verplichte ziekenfondsverzekering en niet onder de IZA-ziektekostenregeling vallen, ter zake van verzekering tegen ziektekosten van henzelf en hun gezin een tegemoetkoming.
2. De tegemoetkoming bedoeld in lid 1 zal jaarlijks worden aangepast aan de ontwikkeling van de kosten van de collectieve ziektekostenverzekering, gebaseerd op het 3e klasse tarief met het laagste eigen risico inclusief de wettelijke bijdragen.
3. Werknemers die na 1 juli 1992 in dienst treden of na deze datum door loongrens- overschrijding uit het ziekenfonds treden, komen uitsluitend in aanmerking voor deze tegemoetkoming indien zij deelnemen aan de collectieve ziektekostenverzekering genoemd onder artikel 45, lid 1 van de CAO.
Extra tegemoetkoming ziektekosten. 5%-regeling
Artikel 46a
Vervalt met ingang van 1 januari 2006,wordt vervangen door artikel 43
1. Wanneer in een aaneengesloten tijdvak van twaalf kalendermaanden, waarin de werknemer werkzaam is bij de werkgever, de ten laste van de werknemer komende medisch noodzakelijke kosten van behandeling en verzorging ten behoeve van zichzelf en zijn gezin een bedrag van 5% van zijn over dat tijdvak genoten inkomen in de zin van de bepalingen van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP te boven gaan, wordt dit meerdere met inachtneming van de bij toepassing van de desbetreffende gemeentelijke regeling (Den Haag) geldende normen aan de werknemer vergoed.
2. Onder te zijne laste komende kosten worden mede begrepen de kosten van verzekering, ziekenfonds of particulier, voorzover deze niet op grond van artikel 43 vergoed worden.
3. Het in de vorige leden bepaalde geldt niet in geval de werknemer om hem moverende redenen vrijwillig heeft nagelaten een adequate en afdoende
ziektekostenverzekering af te sluiten. Van een in de vorige volzin bedoelde situatie is in elk geval sprake in geval van ziekenfondsverzekerden, indien verzuimd is een aanvullende verzekering af te sluiten, en in geval van particulier verzekerden, indien vrijwillig het verstrekkingenpakket op enigerlei wijze beperkt is, b.v. middels een overeengekomen "Eigen Risico".
Hardheidsclausule Artikel 46b
Vervalt met ingang van 1 januari 2006, wordt vervangen door artikel 44
Onverminderd het bepaalde in artikel 46a kan aan de werknemer een tegemoetkoming worden verleend, indien de noodzakelijk met ziekte verband houdende kosten, die de werknemer voor zich en zijn gezin heeft gemaakt, een bedrag overschrijden dat redelijkerwijs te zijnen laste kan blijven.
FPU
Artikel 47
Vervalt met ingang van 1 mei 2007
1. De werknemer die gebruik wil maken van de FPU-regeling dient dit uiterlijk twee maanden vóór aanvang aan de werkgever kenbaar te maken. De werknemer die gebruik maakt van de FPU-regeling dient zich conform de ter zake geldende voorschriften voor uitkering te wenden tot de Stichting Pensioenfonds ABP.
2. Op de werknemer die gebruik maakt van de FPU-regeling nadat de 60-jarige leeftijd is bereikt, is de FPU-CAO, zoals opgenomen in bijlage 18 van de CAO, van toepassing.
3. a. Op de werknemer die gebruik maakt van de FPU-regeling, vóórdat hij de 60- jarige leeftijd heeft bereikt en die op grond van zijn diensttijd valt onder de overgangsmaatregel, zoals bedoeld in artikel 5 lid 7.1 van het Reglement Flexibel Pensioen en Uittreden van de Stichting Pensioenfonds ABP, is de volgende garantiebepaling van toepassing.
b. De onder sub a bedoelde werknemer ontvangt gedurende de looptijd van zijn FPU-uitkering een aanvulling tot 80% van de berekeningsgrondslag voor het pensioen.
c. Deze garantiebepaling geldt gedurende de looptijd van de FPU-CAO en vervolgens tot 6 maanden na afloop van de dan geldende HTM-CAO.
IP aanvullingsplan (IPAP)
Artikel 48
Met ingang van 1 januari 2006 vergoedt HTM 25% van de door de werknemer te betalen premie voor een IPAP-verzekering bij Loyalis N.V. voor een loonaanvulling bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid.
Pensioenvoorziening
Artikel 49
1. Op de werknemers en hun nagelaten betrekkingen is het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP van toepassing. Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op de pensioengerechtigde leeftijd of door overlijden ontleent men aan dit reglement het recht op pensioen resp. nabestaandenpensioen.
2. Voor werknemers die na 30 april 1947 zijn geboren geldt de VPL CAO, zoals opgenomen als bijlage 18 van de CAO.
Uitkering bij overlijden
Artikel 50
1. Bij overlijden van de werknemer zal de werkgever aan de nagelaten betrekkingen van de werknemer een uitkering doen ter grootte van de bezoldiging over 3 maan- den. Daarbij is de dag van overlijden bepalend voor de hoogte van de bezoldiging.
2. De overlijdensuitkering, bedoeld in het eerste lid, wordt verminderd met het bedrag van de overeenkomstige uitkeringen, die in verband met bedoeld overlijden voortvloeien uit de werknemersverzekeringen.
NB) Zie voorts artikel 73, lid 4.
3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder nagelaten betrekkingen verstaan:
a. de partner bedoeld in artikel 1;
b. bij ontstentenis van de onder a bedoelde persoon de minderjarige wettige, natuurlijke, pleeg- of stiefkinderen;
c. bij ontstentenis van de onder a en b bedoelde personen de overige bloed- en aan verwanten in de rechte linie, daaronder tevens begrepen de pleeg- en stiefouders, en de bloedverwanten in de zijlinie in de tweede graad, ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag;
4. Indien er geen rechthebbenden als bedoeld in lid 3 zijn en de nalatenschap ontoere- ikend is om de kosten van de laatste ziekte en de begrafenis/crematie te voldoen, kan de werkgever
ter bekostiging hiervan een bedrag ter beschikking stellen aan degene die de uitvaart regelt.
NB) Zie artikel 37, lid 3 (jubileumuitkering).
Vermindering bezoldigingsbestanddelen i.v.m. reorganisatie, roosterwijzigingen of medische redenen. Afbouwregeling
Artikel 51
1. Redenen voor toekenning afbouwtoelage of persoonlijke toeslag
De werknemer die in verband met reorganisatie, roosterwijzigingen of medische redenen, geconfronteerd wordt met een vermindering of het vervallen van bestanddelen van de bezoldiging, heeft behoudens in de situaties als genoemd in lid 3, recht op een afbouwtoelage of een persoonlijke toeslag.
a. recht op afbouwtoelage
De werknemer die jonger dan 60 jaar is op het moment dat hij met de vermindering van de bezoldiging als bedoeld in lid 1, geconfronteerd wordt, heeft recht op een afbouwtoelage.
b. recht op persoonlijke toeslag
De werknemer die 60 jaar of ouder is op het moment dat hij met de vermindering van de bezoldiging als bedoeld in lid 1, geconfronteerd wordt, heeft recht op een persoonlijke toeslag.
2. Er is geen recht op afbouwtoelage of persoonlijke toeslag in de volgende situaties:
a. de werknemer heeft zelf verzocht ontheven te worden van werkzaamheden waarvoor hij een toelage ontvangt;
b. de werknemer is op eigen verzoek overgeplaatst naar een functie, waaraan lagere inkomsten zijn verbonden;
c. de inkomstenvermindering bedraagt minder dan 2% van de bezoldiging;
d. de vermindering van de bezoldiging is geschied op grond van artikel 70, 2e lid, sub a.2. (90% doorbetaling gedurende het tweede ziektejaar).
e. de vermindering of het stopzetten van de bezoldiging houdt verband met het verstrijken van de periode waarover HTM loon betaalt tijdens ziekte (maximaal 104 weken).
f. de vermindering of het stopzetten van de bezoldiging wordt geheel of gedeeltelijk gecompenseerd door een loondervingsuitkering. De werknemer die recht heeft op een dergelijke uitkering moet dit opgeven aan de afdeling Personeel.
NB) Dit betreft alle uitkeringen uit volksverzekeringen of werknemersverzekeringen die in verband
met de inkomstenvermindering worden uitbetaald.
3. Hoogte afbouwtoelage
De afbouwtoelage wordt als volgt vastgesteld:
a. Uitgangspunt voor de berekening is het verschil tussen de laatst verdiende bezoldiging en de nieuwe bezoldiging.
b. Indien het bezoldigingsbestanddeel dat is vervallen of wordt verminderd, korter dan 10 jaar is ontvangen, bedraagt de afbouwtoelage: gedurende 6 maanden 75%, vervolgens gedurende 6 maanden 50% en
tenslotte gedurende 6 maanden 25% van het verschil tussen de oude en de nieuwe bezoldiging.
c. Indien het bezoldigingsbestanddeel dat is vervallen of wordt verminderd, 10 jaar of langer is ontvangen, bedraagt de afbouwtoelage:
gedurende 8 maanden 75%, vervolgens gedurende 8 maanden 50% en tenslotte gedurende 8 maanden 25% van de inkomstenvermindering.
4. Behoud afbouwtoelage
De werknemer die een afbouwtoelage krachtens dit artikel ontvangt, behoudt bij het bereiken
van de 60-jarige leeftijd de op dat tijdstip van toepassing zijnde afbouwtoelage tot het einde van de arbeidsovereenkomst. De toelage wordt dus niet verder afgebouwd.
5. Hoogte persoonlijke toeslag
De persoonlijke toeslag als genoemd in dit artikel bedraagt 100% van de vermindering van de bezoldiging.
6. OWN
Indien de werknemer gebruik maakt van de maatregelen voor oudere werknemers als bedoeld in artikel 82a bestaat er recht op een persoonlijke toeslag zoals
genoemd in lid 1b.
Aan het uitvoerend technisch personeel van 57 jaar en ouder, werkzaam in buitendienst, dat gebruik maakt van de mogelijkheid vrijgesteld te worden van dienst tussen 22.00 en 06.00 uur, overeenkomstig artikel 6, lid 2 onder c van bijlage 5 van de
HTM-
XXX, wordt de in het vorige lid bedoelde persoonlijke toelage, voor zover deze betrekking heeft
op behoud van betaling voor verschoven arbeidstijd, slechts toegekend tot het bedrag
dat bij inroostering van de verschoven arbeidstijd aan onregelmatigheidstoeslag zou zijn betaald.
7. Aanpassing afbouwtoelage en persoonlijke toeslag bij wijziging bezoldiging
De afbouwtoelage als genoemd in lid 1a en de persoonlijke toelage als genoemd in lid 1b, worden bij een algehele salarisherzieningen evenredig verhoogd en bij een stijging van de bezoldiging, anders dan wegens een algehele salarisherziening, evenredig
verlaagd.
NB) De afbouwregeling is in geen geval van toepassing op toeslagen en/of vergoedingen, die het karakter
van een kostenvergoeding dragen (zie ook artikel 1).
Sociaal Plan
Artikel 52
Voor de werknemer wiens functie komt te vervallen door een reorganisatie of door een inkrimping geldt het Sociaal Plan, dat in bijlage 6A is opgenomen.
Wachtgeld in geval van reorganisatie e.d.
Artikel 53
De werknemer wiens arbeidsovereenkomst door de werkgever wordt beëindigd heeft aanspraak op wachtgeld overeenkomstig de Wachtgeldregeling, die als bijlage 6 deel uitmaakt van deze CAO, indien de beëindiging plaatsvindt wegens:
a. reorganisatie en/of fusie;
b. opheffing van zijn functie;
x. xxxxxxxxx in de inrichting van de afdeling of het onderdeel daarvan, waarin hij werkzaam is;
d. wegens verminderde behoefte aan personeel.
NB) Zie voorts artikel 97.
Artikel 54
Vervallen.
AFDELING 5. AFWEZIGHEID WEGENS VAKANTIE, BUITENGEWOON VERLOF, ZIEKTE EN BIJZONDERE
OMSTANDIGHEDEN
§ 1 VAKANTIE
Vakantieduur Artikel 55
1a. geldig tot 1-1-2006
De werknemer, die op 1 januari van enig jaar in volledige dienst is, heeft in dat jaar recht op het aantal vakantiedagen als staat vermeld achter zijn leeftijd:
leeftijd
t/m 17 jaar 27 dagen
18 jaar 26 dagen
19 jaar 25 dagen
20 jaar 24 dagen
21 t/m 29 jaar 23 dagen
30 t/m 39 jaar 24 dagen
40 t/m 44 jaar 25 dagen
45 t/m 49 jaar 26 dagen
50 t/m 54 jaar 27 dagen
55 t/m 59 jaar 28 dagen
60 jaar en ouder 29 dagen
Voor de berekening van het aantal vakantiedagen waarop aanspraak bestaat is bepalend de leeftijd die men in het desbetreffende kalenderjaar bereikt, tenzij de werknemer jonger dan 21 jaar is, in welk geval de leeftijd op 1 mei van enig jaar bepalend is.
1b geldig vanaf 1-1-2006
De werknemer, die in volledige dienst is, heeft in dat kalenderjaar recht op een aantal vakantiedagen dat wordt vastgesteld aan de hand van het aantal dienstjaren bij de werkgever van de betrokken werknemer.
a) De werknemer die aan het eind van het kalenderjaar:
- minder dan 10 dienstjaren heeft opgebouwd heeft jaarlijks recht op 23 vakantiedagen;
- tussen de 10 en 20 dienstjaren heeft opgebouwd heeft jaarlijks recht op 25 vakantiedagen;
- meer dan 20 dienstjaren heeft opgebouwd heeft jaarlijks recht op 26 vakantiedagen.
b) Met ingang van 1 januari 2007 heeft de werknemer die aan het eind van het kalenderjaar:
- minder dan 10 dienstjaren heeft opgebouwd jaarlijks recht op 23
vakantiedagen;
- tussen de 10 en 20 dienstjaren heeft opgebouwd jaarlijks recht op 24 vakantiedagen;
- meer dan 20 dienstjaren heeft opgebouwd jaarlijks recht op 25 vakantiedagen.
c) Voor de toepassing van dit artikel worden dienstjaren, voortvloeiend uit een voorafgaand dienstverband met HTM, meegeteld.
Voor werknemers die voor 1 januari 2006 reeds in dienst van HTM waren, wordt het
jaarlijks vast te stellen aantal dagen ten hoogste met 3 dagen verminderd ten opzichte van het vakantierecht over het jaar 2005.
2. a. Bij aanvang, respectievelijk beëindiging van de arbeidsovereenkomst in de loop van het kalenderjaar wordt, in afwijking van het bepaalde in lid 1, het aantal vakantie-dagen waarop recht bestaat naar evenredigheid vastgesteld, waarbij in geval van een kwart dag of meer afronding naar boven en in geval van minder dan een kwart dag afronding naar beneden op halve dagen plaatsvindt. Bij de berekening van het aantal dagen naar evenredigheid wordt de maand op 30 en het jaar op 360 dagen gesteld.
b. De vakantieaanspraken van personeel dat in deeltijd werkt worden naar evenredigheid vastgesteld, waarbij een zo zuiver mogelijke afronding plaatsvindt.
NB) Bij personeel met een volledige arbeidsduur zal het vaststellen van verlof naar evenredigheid en toepassing van de afronding maximaal twee maal in de loopbaan voorkomen, namelijk bij in- en/of uitdiensttreding in de loop van enig kalenderjaar. Bij personeel dat in deeltijd werkt, dient de evenredige vaststelling van verlof en de daarbij behorende afronding elk jaar plaats te vinden. De jaarlijkse herhaling van de afronding leidt tot onbedoelde bevoor- en benadeling van personeel dat in deeltijd werkt ten opzichte van personeel met een volledige arbeidsduur. Voor personeel dat in deeltijd werkt is daarom een methode gekozen van zo zuiver mogelijke afronding als volgt: voor rijdend personeel in dagdeeltijd vindt afronding plaats in minuten, voor het overige personeel vindt afronding plaats op hele uren.
3. De werknemer bouwt behoudens het bepaalde in artikel 56 geen vakantie- aanspraken op over de tijd, gedurende welke hij wegens het niet verrichten van de overeengekomen werkzaamheden geen recht op salaris heeft. Het bepaalde in het vorige lid wordt alsdan overeenkomstig toegepast.
Vakantie-opbouw tijdens (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid Artikel 56
1. De werknemer, die de overeengekomen arbeid wegens ziekte niet verricht en uit dien hoofde een uitkering ontvangt, verwerft de in artikel 55 bedoelde aanspraak over het tijdvak van de laatste zes maanden van arbeidsongeschiktheid.
2. De werknemer, die gedeeltelijk arbeidsongeschikt is en die tevens arbeid verricht, verwerft een aantal vakantiedagen pro rata van de feitelijk geldende wekelijkse arbeidsduur.
NB) Zie voorts artikel 60 voor arbeidsongeschiktheid tijdens vakantie en vakantie tijdens arbeidsongeschiktheid.
Opname vakantiedagen. Algemeen
Artikel 57
1. a. Opname van vakantiedagen gebeurt na overleg tussen werkgever en werknemer, waarbij in het algemeen geldt, dat de werknemer op zodanige wijze vakantie dient op te nemen dat hij gedurende twee opeenvolgende weken en gedurende eenmaal een week of, indien hij dit wenst, gedurende maximaal drie opeenvolgende weken geen arbeid hoeft te verrichten.
b. De voltijd werknemer die volgens overeenkomst gemiddeld 7,8 uur per dag (rijdend personeel), respectievelijk 8 uur per dag (overig personeel) werkt (voltijdwerker of weekdeeltijder), mag tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, zijn vakantieaanspraken voor ten hoogste 4 dagen, in halve dagen opnemen. Het opnemen van halve dagen is niet mogelijk bij nachtdienst en storingsdienst. Dagen, waarop volgens rooster minder dan de gemiddelde arbeidsduur wordt gewerkt, gelden bij de opname van vakan- tiedagen als hele vakantiedagen.
c. De werknemer die volgens overeenkomst minder dan 7,8 uur per dag (rijdend personeel), respectievelijk 8 uur per dag (overig personeel) werkt (dagdeeltijder) kan vakantie opnemen per dag, waarbij op zijn aanspraken het aantal uren in mindering wordt gebracht dat hij volgens overeenkomst op die dag gewerkt zou hebben.
2. Tenzij in een werkinstructie anders is bepaald dient een verzoek om opname van vakantiedagen tijdig te worden ingediend bij de werkgever.
Indien de vakantie-aanspraken toereikend zijn wordt het desbetreffende verzoek - voor het rijdend personeel rekening houdend met de zomer- en wintervakantieregeling (bijlage 9) - ingewilligd, tenzij het dienstbelang zich ertegen verzet.
De werkgever neemt op het verzoek na overleg met de werknemer een beslissing, waarbij onder opgave van reden(en) afwijking van het ingediende verzoek mogelijk is.
In uitzonderlijke omstandigheden kan de werkgever ook zonder een verzoek als bovenbedoeld, na overleg met de werknemer, vaststellen wanneer vakantiedagen dienen te worden opgenomen.
3. Voor werknemers die in deeltijd werken en die derhalve geen recht hebben op arbeidsduurverkorting zullen, indien overeenkomstig bijlage 8 voor hun afdeling of sector dagen van collectieve arbeidsduurverkorting worden afgekondigd, deze dagen als vastgestelde vakantiedagen gelden, voor zover zij op deze dagen volgens arbeidsovereenkomst arbeid zouden verrichten.
De hiervoor genoemde afkondiging van collectieve arbeidsduurverkorting dient tijdig plaats te vinden.
4. De wettelijke vakantiedagen (dat is jaarlijks 4 maal de arbeidsduur per week) moeten in het betreffende vakantiejaar worden opgenomen. Bovenwettelijke vakantiedagen (het jaarlijks vakantierecht minus de wettelijke vakantiedagen) kunnen worden opgenomen, gespaard of verkocht overeenkomstig artikel 1 van bijlage 16.
Alleen indien vakantiedagen niet kunnen worden opgenomen wegens arbeidson- geschiktheid, mag van het vorenstaande worden afgeweken.
Opname vakantiedagen rijdend personeel
Artikel 58
1. De wijze van vaststelling van de vakantieregeling voor het rijdend personeel is neergelegd in bijlage 9 die deel uitmaakt van deze CAO.
2. De leden van het rijdend personeel die hun volledige 3 weken zomerverlof opnemen buiten de vastgestelde zomerverlofperiode, hebben overeenkomstig bijlage 9 onderdeel zomerverlofregeling aanspraak op extra verlofdagen. Het aantal toe te kennen extra verlofdagen is afhankelijk van de periode waarin men het zomerverlof opneemt. Deze uitwijkperioden en het aantal toe te kennen extra verlofdagen worden jaarlijks door partijen vastgesteld.
Wijziging vastgestelde vakantie. Dienstbelang Artikel 59
De beoordeling of het dienstbelang door een gevraagde dan wel reeds goedgekeurde vakantieperiode wordt geschaad, ligt bij de werkgever. Wanneer het belang van de dienst zulks eist, kan de werkgever op grond van gewichtige redenen na overleg met de werknemer de vastgestelde vakantiedagen wijzigen. De schade, welke de werknemer ten gevolge van deze wijziging lijdt, wordt door de werkgever vergoed.
Arbeidsongeschiktheid tijdens vakantie. Vakantie tijdens arbeidsongeschiktheid
Artikel 60
1. Bij arbeidsongeschiktheid tijdens vakantiedag(en), aangetoond als omschreven in lid 2 van dit artikel, vinden de bepalingen van artikel 70 toepassing met ingang van de dag, waarop van de arbeidsongeschiktheid kennis is gegeven, mits aan de ver- plichtingen in geval van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in het verzuimprotocol is voldaan.
2. Bij arbeidsongeschiktheid tijdens vakantiedag(en) dient naar het oordeel van de werkgever genoegzaam te worden aangetoond dat er sprake is van arbeidsonge- schiktheid en dat deze vóór of tijdens de opgenomen vakantiedagen is ingetreden.
3. | a. | Indien een werknemer tijdens ziekte verzoekt om met vakantie te mogen gaan en de bedrijfsarts met het oog op het genezingsproces geen belemmeringen aanwezig acht, dan worden de desbetreffende dagen als vakantiedagen aangemerkt, voor zover deze de wettelijke verlofrechten in betreffend kalenderjaar overschrijden conform het bepaalde in artikel 7:637 lid 1 BW. |
b. | Het onder a. bepaalde is niet van toepassing indien de vakantie op advies van de bedrijfsarts plaatsvindt. | |
NB) | Over de periode waarover geen verlof wordt opgebouwd, vindt ook geen afschrijving | |
plaats, behoudens het bepaalde in lid 3 onder a. Zie tevens artikel 56. |
Verzilvering en verjaring vakantiedagen
Artikel 61
1. De werknemer, die bij het einde van de arbeidsovereenkomst meer vakantiedagen heeft opgenomen dan waarop hij recht had, is gehouden de geldswaarde als omschreven in artikel 7:641, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek te voldoen aan de werkgever.
2. | a. | De werknemer kan, met inachtneming van het gestelde in bijlage 16, jaarlijks de bovenwettelijke vakantiedagen van voorafgaande kalenderjaren bij schriftelijke overeenkomst verkopen of sparen. |
NB) | Het aantal bovenwettelijke vakantiedagen is gelijk aan het jaarlijks vakantierecht minus 4 maal de wekelijks arbeidstijd. | |
b. | De opbrengst van de verkochte verlofdagen als bedoeld onder a, kan | |
binnen de wettelijke kaders worden aangewend voor doelen waaraan een | ||
fiscaal voordeel is verbonden (zoals de levensloopregeling of de aanschaf | ||
van een fiets voor zakelijk gebruik), of kan worden uitbetaald in geld. | ||
NB) | De regeling fietsenplan is verkrijgbaar bij de afdeling Personeel. |
§ 2 BUITENGEWOON VERLOF
Buitengewoon verlof Artikel 62
1. De werknemer heeft recht op buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging (tenzij anders vermeld) in de hieronder genoemde gevallen en voor de daarbij bepaalde duur:
a. 1. voor het consulteren van en het laten verrichten van medische controles, onderzoeken of behandelingen door een huisarts en/of tandarts en/of specialist:
de benodigde tijd, voorzover noodzakelijk binnen arbeidstijd;
2. voor het door de huisarts en/of de ARBOgroep noodzakelijk geachte consulteren van andere hulpverlenende instanties:
de benodigde tijd, voorzover noodzakelijk binnen arbeidstijd;
3. de werknemer dient afspraken voor de onder 1 en 2 bedoelde consultaties, onderzoeken en behandelingen, waar mogelijk, op een zodanig tijdstip te laten vallen, dat de functie-uitoefening niet, dan wel zo min mogelijk wordt belemmerd.
b. voor het doen van aangifte van zijn huwelijk: voor de dag van aangifte;
c. bij zijn huwelijk en/of de religieuze bevestiging daarvan: in totaal voor vier werkdagen;
d. bij het huwelijk en/of de religieuze bevestiging daarvan van bloed- en aanverwanten in de eerste en tweede graad:
voor de dag van het huwelijk;
e. voor zijn verhuizing:
éénmaal per kalenderjaar; één werkdag;
x. xxx bevalling van zijn partner: twee werkdagen;
g. bij de kerkelijke bevestiging, de Eerste Heilige Communie dan wel de doop of vergelijkbare religieuze plechtigheden van de werknemer, diens partner, dan wel van diens kinderen, pleeg-, stief- of aangehuwde kinderen:
voor de dag van de (kerkelijke) gebeurtenis;
x. ter gelegenheid van zijn 25- en 40-jarig huwelijksjubileum of van het 25-, 40-, 50- en 60-jarig huwelijksjubileum van een van zijn bloed- en aanverwanten in de eerste en tweede graad:
voor de dag van de jubileumviering;
i. bij overlijden van de partner, ouders, xxxxx-, xxxxxx- en pleegouders en van kinderen, xxxxx-, pleeg- en aangehuwde kinderen:
vier werkdagen;
j. voor het bewijzen van de laatste eer aan bloed- en aanverwanten in de tweede graad:
één werkdag. Indien de werknemer belast is met de regeling van de nalatenschap en/of de lijkbezorging wordt buitengewoon verlof verleend voor vier werkdagen;
k. voor het bewijzen van de laatste eer aan bloed- en aanverwanten in de derde en vierde graad:
voor de dag van de crematie of teraardebestelling. Indien de werknemer belast is met de regeling van de nalatenschap en/of de lijkbezorging wordt het buitengewoon verlof verlengd met drie werkdagen;
l. 1. indien bij acuut levensgevaar of plotseling optredende ernstige ziekte van een
familielid, bedoeld onder i de aanwezigheid van de werknemer aan de zijde van de
patiënt is vereist of dringend gewenst:
Per kalenderjaar voor ten hoogste 20 werkdagen; indien een langer verlof noodzakelijk wordt geacht, kan de werkgever, onder eventueel door haar te stellen voorwaarden, van dit maximum afwijken;
2. voor het bezoeken van familieleden, bedoeld onder i, die zijn opgenomen in een
ziekenhuis of verpleeginrichting, indien het bezoek in verband met de desbetreffende bezoekregeling of in verband met de te ondernemen reis niet in vrije tijd kan geschieden: voor een halve werkdag per week dan wel voor één werkdag per twee weken, doch voor ten hoogste vijf werkdagen per kalenderjaar;
m. voor kortdurend zorgverlof, als bedoeld in artikel 5:1 van de Wet arbeid en zorg, waarbij recht bestaat op doorbetaling van 70% van de bezoldiging;
NB) De Wet arbeid en zorg is opvraagbaar bij de afdeling Personeel.
n. 1. voor het uitoefenen van het kiesrecht voor zover dit niet in vrije tijd kan geschieden en verzetten van de dienst niet mogelijk is;
2. voor het voldoen aan een wettelijke verplichting, voor zover zulks niet in vrije tijd kan geschieden en verzetten van de dienst niet mogelijk is, tenzij de ver- plichting is ontstaan door schuld of nalatigheid van de werknemer;
o. voor het bijwonen van vergaderingen of zittingen van publiekrechtelijke colleges, waarin hij is benoemd of verkozen en voor het verrichten van de daaruit voortvloeiende werkzaamheden ten behoeve van deze colleges, alleen te verlenen door de werkgever, voor zover een en ander niet in vrije tijd kan geschieden, doch voor ten hoogste gemiddeld acht uur per week;
p. voor het toezicht houden bij examens en het zitting nemen in een commissie, welke is belast met het afnemen van examens op het gebied van een studie of vakopleiding, die voor het bedrijf van belang is:
voor ten hoogste vijf werkdagen per kalenderjaar.
Bij twijfel of een studie in het belang van het bedrijf is, beslist de werkgever;
q. 1. voor het voldoen aan een oproep van de bloedtransfusiedienst: de benodigde tijd, voor zover noodzakelijk binnen arbeidstijd;
2. voor het voldoen aan oproepen voor hulpbetoon uitgaande van het Neder- landse Rode Kruis en van andere in Nederland werkzame organisaties, welke de hulpverlening aan zieken en gehandicapten tot hun taak rekenen, met dien verstande, dat het verlof wordt gegeven voor evenveel werkdagen als de werknemer zelf in mindering op zijn vakantiedagen voor dit doel beschikbaar stelt, echter voor ten hoogste vijf werkdagen per kalenderjaar. Dit verlof wordt niet verleend indien de werknemer een proeftijd doormaakt of nog geen jaar in dienst is;
r. 1. behoudens het bepaalde in punt 2 voor het optreden als (hoofd)leid(st)er of assistentleid(st)er van een jeugdkamp ten behoeve van een jeugdorganisatie of sport-vereniging.
Het buitengewoon verlof wordt verleend voor de helft van het benodigde aantal dagen, met een maximum van vijf dagen per jaar, een en ander met dien verstande dat het aantal dagen buitengewoon verlof vermeerderd met het aantal vakantiedagen nimmer meer bedraagt dan dertig dagen;
2. het buitengewoon verlof, bedoeld in punt 1, wordt niet verleend indien de werknemer een proeftijd doormaakt of nog geen jaar in dienst is;
3. het in punt 1 bedoelde verlof wordt op aanvraag van de betrokken organisatie of vereniging verleend door de werkgever, voor zover het dienstbelang dit toelaat;
s. 1. voor het deelnemen of leidinggeven aan wedstrijden, die naar het oordeel van de werkgever een belangrijk nationaal of internationaal karakter dragen en die algemeen als sportevenement worden ervaren. Eenzelfde faciliteit kan worden toegekend indien de werknemer in het kader van zodanige wedstrijden met de
leiding of de begeleiding van deelnemers is belast. Het buitengewoon verlof wordt verleend voor de helft van het benodigde aantal dagen, met een maximum van vijf dagen per jaar.
2. het in punt 1 bepaalde is van overeenkomstige toepassing op de werknemer, die deelnemer dan wel medewerker is aan culturele manifestaties, waaraan naar het oordeel van de werkgever een duidelijk nationaal of internationaal belang kan worden toegekend;
2. Rechten die op grond van het bepaalde in dit artikel gelden voor gehuwden, zullen eveneens op gelijke wijze worden toegekend aan werknemers, die een gemeenschappelijke en duurzame huishouding voeren als bedoeld in artikel 1.
3. Aan de werknemer, die daartoe de wens schriftelijk aan de werkgever te kennen geeft, zal - voor zover de dienst dit toelaat en voor zover die gelegenheid niet al buiten diensttijd bestaat - gelegenheid worden gegeven tot kerkgang of vergelijkbare godsdienstuitoefening.
4. In de gevallen, waarin dit artikel niet, dan wel ongenoegzaam voorziet, kan de werkgever onder eventueel door haar te stellen voorwaarden buitengewoon verlof of voortgezet buitengewoon verlof verlenen, al dan niet met behoud van gehele of gedeeltelijke bezoldiging.
NB) Indien de gebeurtenis, op grond waarvan volgens dit artikel recht ontstaat op buitengewoon verlof, zich voordoet tijdens afwezigheid wegens ziekte, vervalt het recht op buitengewoon verlof.
Seniorenverlof
Artikel 63
De werknemers die binnen vijf jaar gebruik willen maken van de FPU-regeling dan wel met ABP Keuzepensioen willen gaan, worden in de gelegenheid gesteld om deel te nemen aan vormingsactiviteiten verband houdende met de op handen zijnde beëindiging van het dienstverband. Hiertoe kunnen zij eenmalig vijf dagen buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging opnemen.
Ouderschaps- en overig onbetaald verlof Artikel 64
1. De werkgever betaalt, voor de werknemer die gebruik maakt van de wettelijke regeling ouderschapsverlof, de volledige pensioenpremie (werkgevers- en werknemersdeel).
2. Aan de werknemer, die in verband met vakantie van diens partner en/of van diens kinderen, behoefte heeft aan een langer vakantieverlof dan dat waarop hij krachtens zijn tegoed aan vakantiedagen aanspraak kan maken, wordt op diens verzoek per kalenderjaar voor ten hoogste tien dagen onbetaald verlof verleend, een en ander tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet.
NB) Informatie over de wettelijke regeling ouderschapsverlof is verkrijgbaar bij de afdeling Personeel.
Het aanvragen van (buitengewoon) verlof
Artikel 65
De aanvraag tot het verkrijgen van (buitengewoon) verlof bedoeld in paragraaf 2 van dit hoofdstuk dient tijdig te worden ingediend.
Indien de werknemer, die niet vooraf een aanvraag voor buitengewoon verlof heeft ingediend, ten genoegen van de werkgever aantoont, dat hij daartoe geen gelegenheid heeft gehad, terwijl er voor zijn afwezigheid gegronde redenen bestonden, wordt deze afwezigheid beschouwd als buitengewoon verlof, voorzover dit in overeenstemming is met de in artikel 62 genoemde voorwaarden en beperkingen en mits de werknemer het verlof alsnog heeft aangevraagd zodra hij daartoe in de gelegenheid was.
NB) Elders in deze CAO zijn bepalingen met betrekking tot bijzondere verlofregelingen opgenomen (onder andere in het kader van studiefaciliteiten, vakbondsfaciliteiten, zwangerschap, etc.).
§ 3 FEESTSNIPPERDAGEN
Feestsnipperdagen. Toelage Artikel 66
1. a. De werknemer, die op grond van het voor hem geldende rooster heeft gewerkt op een niet op zaterdag of zondag vallende feestdag, krijgt ter compensatie hiervan een andere vrije dag. Deze compensatiedag wordt hierna genoemd: “feestsnipperdag”.
b. De werknemer die ziek is op een feestdag, waarop hij volgens rooster had moeten werken, heeft geen recht op een feestsnipperdag.
c. De werknemer die roostervrij is op een niet op zaterdag of zondag vallende feestdag, heeft met inachtneming van het gestelde onder d eveneens recht op een feestsnipperdag. Dit recht vervalt niet als hij op die dag ziek is.
d. De werknemer, met een deeltijdcontract, die op een niet op zaterdag of zondag vallende feestdag heeft gewerkt, heeft aanspraak op een feestsnipperdag ter grootte van zijn gemiddelde dagelijkse werktijd.
De werknemer, met een deeltijdcontract, heeft voor de feestdagen waarop hij roostervrij is, aanspraak op feestsnipperdagen naar rato van het voor hem geldende aantal werkdagen per week.
Voorbeeld 1: Een buschauffeur heeft een contract van 32 uur per week, hij werkt per week 4 dagen van gemiddeld 8 uur. Hij heeft in een jaar op 4 feestdagen gewerkt en was op 2 feestdagen roostervrij. Hij heeft recht op 4 feestsnipperdagen van 8 uur en 4/5 x 2 feestsnipperdagen van 8 uur; totaal 5,6 feestsnipperdag à 8 uur.
Voorbeeld 2: Een buschauffeur heeft een contract van 20 uur per week, hij werkt per week 5 dagen van gemiddeld 4 uur. Hij heeft in een jaar op 4 feestdagen gewerkt en was op 2 feestdagen roostervrij. Hij heeft recht op 6 feestsnipperdagen van 4 uur.
2. Daarenboven heeft de werknemer, als bedoeld in lid 1 sub a, aanspraak op een toelage van 25% van het uursalaris berekend op basis van de gemiddelde arbeidstijd per dag. Uitbetaling vindt als regel plaats in de maand volgende op die waarin de aanspraak bedoeld in lid 1 is ontstaan.
NB) Feestsnipperdag krijgen het karakter van een vakantiedag en kunnen op dezelfde wijze als bovenwettelijke vakantiedagen worden verkocht of gespaard (zie artikel 4 van bijlage 16).
Indeling op feestdagen
Artikel 67
Bij het indelen van de diensten op feestdagen zal er voor worden gezorgd, dat een zo groot mogelijk aantal werknemers als bedoeld in artikel 66 geen dienst behoeft te doen.
De werknemer, die in een periode, waarin een feestdag valt, vastgesteld verlof heeft, behoeft op die feestdag in elk geval geen dienst te doen.
Artikel 68
Vervallen.
Artikel 69
Vervallen.
§ 4 ARBEIDSONGESCHIKTHEID
Uitkering tijdens arbeidsongeschiktheid. Voorschriften
Artikel 70
1. duur loondoorbetaling
De werknemer die wegens ziekte niet in staat is de bedongen arbeid te verrichten, behoudt gedurende een periode van maximaal 104 weken in aanvulling op de wettelijke loondoorbetaling als bedoeld in artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek, recht op een aanvulling van de bruto bezoldiging *). Deze aanspraak op aanvulling bestaat voor zover en zolang de werknemer recht heeft op de wettelijke loondoorbetaling als bedoeld in artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek en er geen sprake is van een situatie als bedoeld in lid 4 van dit artikel.
*) In dit artikel wordt onder bezoldiging verstaan:
De bezoldiging bedoeld in artikel 1 van de CAO, die de werknemer zou hebben ontvangen, indien hij niet arbeidsongeschikt zou zijn geweest, vermeerderd met de vakantietoeslag;
2. hoogte loondoorbetaling
a. De in lid 1 van dit artikel bedoelde aanvulling vult aan tot het niveau van:
1. 100 procent van de bruto bezoldiging vanaf de eerste ziektedag en gedurende de daaropvolgende 52 weken;
2. 90 procent van het bruto bezoldiging gedurende de daaropvolgende 52 weken, met inachtneming van het bepaalde onder b en c en in lid 3 sub a.
b. De werknemer heeft gedurende de onder a.2. genoemde periode recht op 100% van de bruto bezoldiging over de uren dat hij beschikbaar is voor arbeid.
NB) Onder beschikbare uren wordt hier verstaan, het aantal uren dat de werknemer (vervangende)
werkzaamheden verricht dan wel -indien HTM geen (vervangende) werkzaamheden aanbiedt- het aantal uren waarvoor de werknemer geschikt wordt geacht en bereid is (vervangende) werkzaamheden te verrichten.
c. Bij de bepaling van de onder sub a genoemde tijdvakken waarover de aanvulling wordt uitgekeerd, worden tijdvakken van ongeschiktheid tot werken samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
Gedeeltelijk herstel en het verrichten van speciale diensten hebben geen opschortende werking.
3. hoogte loondoorbetaling bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst
a. Er is sprake van “arbeidsongeschiktheid in en door de dienst” indien de ongeschiktheid
tot werken in belangrijke mate haar oorzaak vindt in de aard van de opgedragen
werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten
worden verricht en deze ongeschiktheid tot werken niet aan schuld of onvoorzichtigheid van de werknemer is te wijten.
b. Bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst wordt de bruto bezoldiging tot de
ontslagdatum aangevuld tot 100%, met dien verstande dat eventuele uitkeringen die
in verband met de arbeidsongeschiktheid worden genoten op de aanvulling in
mindering worden gebracht.
c. De werknemer, die in en door de dienst arbeidsongeschikt is geworden en die na
ontslag wegens arbeidsongeschiktheid loonderving ondervindt, heeft recht op een
welvaartsvaste aanvulling van HTM als bedoeld in artikel 73 van deze CAO.
4. geen recht op loondoorbetaling
De werkgever weigert -conform het bepaalde in artikel 629, lid 3 van het Burgerlijk Wetboek- de wettelijke loondoorbetaling alsmede de aanvulling als bedoeld in lid 1 van dit artikel:
a. indien de ziekte door zijn opzet is veroorzaakt of het gevolg is van een gebrek waarover de werknemer in het kader van een aanstellingskeuring valse informatie heeft verstrekt en daardoor de toetsing aan de voor de functie opgestelde belastbaarheidseisen niet juist kon worden uitgevoerd;
b. voor de tijd, gedurende welke door het toedoen van de werknemer zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd;
c. voor de tijd, gedurende welke de werknemer, hoewel hij daartoe in staat is, zonder deugdelijke grond passende arbeid, waartoe de werkgever hem in de gelegenheid stelt, niet verricht;
d. voor de tijd, gedurende welke de werknemer zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan door de werkgever of door een door hem aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen die erop gericht zijn om de werknemer in staat te stellen passende arbeid te verrichten;
e. voor de tijd, gedurende welke hij zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak.
5. voorschriften bij verzuim / opschorten van loon
De voorschriften die van toepassing zijn bij verzuim wegens ziekte zijn opgenomen in bijlage 4 van deze CAO. Bij overtreding van deze voorschriften worden -conform het bepaalde in artikel 629, lid 6 van het Burgerlijk Wetboek- de wettelijke
loondoorbetaling alsmede de betaling van de aanvulling als bedoeld in lid 1 van dit artikel opgeschort.
6. detentie
Gedurende de periode dat de werknemer is gedetineerd wordt geen loon tijdens ziekte uitbetaald.
7. verhaalsmogelijkheid
Indien de ziekte van de werknemer (mede) veroorzaakt is door een zodanig handelen of nalaten van een derde, dat deze derde terzake jegens de werknemer aansprakelijk is, heeft de werkgever jegens de derde recht op schadevergoeding als bedoeld in artikel 6:107a van het Burgerlijk Wetboek.
De zieke werknemer is gehouden zijn medewerking te verlenen aan het onderzoek naar de feitelijke omstandigheden van het ongeval c.q. afdoende medewerking te verlenen bij het verzamelen van gegevens, welke voor de werkgever noodzakelijk zijn om zijn recht op schadevergoeding te kunnen effectueren.
8. vakantietoeslag
De werknemer met aanspraak op loon tijdens ziekte heeft hierover recht op vakantietoeslag, als bedoeld in artikel 34 van deze CAO.
9. uitkering bij overlijden
Bij overlijden van de werknemer die loon tijdens ziekte ontvangt, zal de werkgever
aan de
nagelaten betrekkingen een uitkering doen overeenkomstig het bepaalde in artikel
50 van de CAO.
Loondoorbetaling tijdens zwangerschaps- en bevallingsverlof
Artikel 71
1. De vrouwelijke werknemer heeft in verband met haar bevalling recht op volledige loondoorbetaling gedurende ten minste 16 weken.
2. Het loon wordt doorbetaald vanaf de eerste dag dat de bevalling blijkens een verklaring van een geneeskundige of van een verloskundige, aangevend de vermoedelijke datum van de bevalling, binnen zes weken is te verwachten of desgewenst vanaf een latere dag, doch niet later dan vanaf de eerste dag waarop de bevalling binnen vier weken is te verwachten.
3. Indien de bevalling op een later tijdstip dan de vermoedelijke datum plaatsvindt, wordt bedoelde periode van zestien weken verlengd met het tijdvak gelegen tussen de vermoedelijke- en de werkelijke bevallingsdatum.
4. De periode van volledige loondoorbetaling als bedoeld in lid 1, wordt verminderd met het aantal dagen waarover binnen de periode van zes resp. vier weken als bedoeld in lid 2 loon tijdens ziekte is betaald.
NB) Zie artikel 20 van deze CAO voor faciliteiten zwangere werkneemsters
Aanvulling op Ziektewet-uitkering ex-werknemer
Artikel 72
1. De ex-werknemer, die wegens ziekte ontstaan voor de datum van ingang van een niet door eigen schuld of toedoen veroorzaakt ontslag, nadien nog ongeschikt is een functie te vervullen die naar aard en omvang overeenkomt met de laatstelijk uitgeoefende functie, heeft, zolang de arbeidsongeschiktheid voortduurt, gedurende maximaal een jaar na de eerste dag van arbeidsongeschiktheid recht op een aanvulling op de Zietewet-uitkering tot het niveau van zijn laatstelijk ontvangen bezoldiging.
De aanspraak bedoeld in de vorige volzin komt voorts toe aan degene, die binnen een maand na de datum van ingang van een niet door eigen schuld of toedoen veroorzaakt ontslag arbeidsongeschikt in voormelde zin wordt, mits hij gedurende ten minste twee maanden onmiddellijk aan die datum voorafgaande in dienst is geweest.
2. De aanspraak bedoeld in lid 1 eindigt uiterlijk op de dag waarop de ex-werknemer de 65-jarige leeftijd heeft bereikt.
3. Voor het bepalen van het tijdvak waarover ziekengeld wordt uitgekeerd, worden tijdvakken van ongeschiktheid tot werken samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
4. De aanvulling van de ex-werknemer wordt, bij algemene salarisverhogingen die aan de in dienst van de werkgever zijnde werknemers worden toegekend, dusdanig aangepast dat het totale inkomen stijgt met het percentage van deze salarisverhogingen.
5. Het bepaalde in de voorgaande leden van dit artikel vindt geen toepassing indien de ex-werknemer elders een aanspraak op uitkering bij ziekte, anders dan een uitkering op basis van de Ziektewet, kan doen gelden.
NB) Een uitkering uit een individueel afgesloten particuliere verzekering blijft hier buiten beschouwing.
6. De ex-werknemer die een aanvulling krachtens de bepalingen van deze regeling ontvangt is verplicht zich te onderwerpen aan het door/namens de werkgever uit te oefenen toezicht op zijn gezondheidstoestand als bedoeld in het verzuimprotocol in bijlage 4 van de CAO.
De overige bepalingen van dit protocol zijn (zoveel mogelijk) van overeenkomstige toepassing.
7. Inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf worden op de aanvulling waarop de
ex-werknemer aanspraak heeft in mindering gebracht. Dit is slechts anders, indien bedoelde inkomsten vóór het intreden van de arbeidsongeschiktheid reeds werden ontvangen en de omvang van de arbeid niet is toegenomen.
8. De ex-werknemer die een pensioen, een uitkering of inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf als in lid 7 bedoeld ontvangt, is verplicht daarvan uit eigen beweging onverwijld opgave te doen.
Extra uitkering bij arbeidsongeschiktheid en overlijden in en door de dienst.
Artikel 73
1. De ex-werknemer die op of na 1 mei 2002:
a. arbeidsongeschikt is in en door de dienst als bedoeld in artikel 70, lid 3 sub a, en die
b. uit dien hoofde in het genot is van een wettelijke uitkering, zoals WAO-, of WIA-uitkering eventueel aangevuld met een invaliditeitspensioen, herplaatsingstoelage of enig andere bovenwettelijke uitkering, en die
c. door UWV passend bevonden arbeid, welke hem wordt aangeboden, accepteert, heeft, met inachtneming van het gestelde in lid 2 en 3 van dit artikel, voor de duur van de
loonderving, recht op een welvaartsvaste aanvulling.
2. De in het eerste lid bedoelde aanvulling:
a. is gerelateerd aan het inkomen, inclusief het perspectief in de salarisgroep van de (ex-) werknemer op de dag vóór zijn arbeidsongeschiktheid.
b. bedraagt -met inachtneming van het gestelde onder sub c en d- 100% van het gemiste inkomen tot de het moment waarop ex-werknemer met pensioen gaat, doch uiterlijk tot de 65-jarige leeftijd;
c. wordt verminderd met het bedrag dat de werknemer ontvangt op basis van een door
hem afgesloten IPAP-verzekering (Invaliditeitspensioen Aanvullingsplan) dan
wel het
bedrag dat de werknemer zou hebben ontvangen indien hij een IPAP-
verzekering
zou hebben afgesloten.
d. is in zoverre begrensd, dat het totale inkomen netto maximaal gelijk is aan het netto loon dat de werknemer zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geworden. Onder inkomen wordt hier verstaan: salaris en (boven)wettelijke uitkeringen, zoals WAO- of WIA-uitkering, invaliditeitspensioen, herplaatsingstoelage, de IPAP-uitkering als bedoeld onder sub c en de in dit artikel bepaalde aanvulling.
3. De schade wegens loonderving die op de dader kan worden verhaald dient aan HTM betaalbaar te worden gesteld.
4. Indien een werknemer overlijdt en dit overlijden in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van zijn werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten, wordt aan degene, die in verband met dit overlijden krachtens het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, bedoeld in artikel 6 van de Wet Privatisering ABP, een nabestaandenpensioen ontvangt, een uitkering toegekend ten bedrage van 12½% van dit pensioen.
De uitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de maand waarin de overledene de leeftijd van 65 jaar zou hebben bereikt.
5. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing op de ex-werknemer ten aanzien van wie lid 1 toepassing heeft gevonden, indien zijn overlijden het rechtstreeks gevolg is van de arbeidson-geschiktheid, bedoeld in dat lid.
6. De -in artikel 50 lid 3 van de CAO bedoelde- nagelaten betrekkingen van een werknemer, die als gevolg van een bedrijfsongeval is overleden en waarvan de gelopen schade niet door de nagelaten betrekkingen van de werknemer kan worden verhaald, hebben recht op een uitkering ter grootte van € 24.912,= bruto (bedrag per 1 januari 2007).
Onder bedrijfsongeval wordt in dit verband verstaan:
Een aan een werknemer in verband met het verrichten van arbeid in dienst van HTM overkomen ongewilde, plotselinge gebeurtenis waarbij onmiddellijk gezondheidsschade wordt opgelopen.
NB) Zie tevens artikel 70 lid 3b van deze CAO.
Artikel 74
Vervallen.
AFDELING 6. ARBEIDSDUUR, WERKTIJDEN, OVERWERK, DIENSTROOSTER
Arbeidsduur. Algemeen Artikel 75
1. De arbeidsduur bedraagt bij een volledig dienstverband:
a. voor rijdend personeel: gemiddeld 36,93 uren per week (= 36 uur en 56 minuten);
b. voor het niet rijdend personeel: gemiddeld 37,85 uren per week (= 37 uur en 51 minuten), met dien verstande dat voor de functie servicemedewerker de voor 1 januari 2005 geldende wekelijkse arbeidstijd geldt, te weten 36,5 uur (= 36 uur en 30 minuten).
Voor wat betreft de uitwerking van de totstandkoming van deze arbeidsduur worden de volgende categorieën worden onderscheiden:
1. varend personeel.
2. - medewerkers klantenservice;
- exploitatiebegeleiders;
- roosterpersoneel bij de afdeling informatie en Controle, met uitzondering van
servicemedewerkers.
3. overig personeel.
Voor werknemers in deeltijd geldt het aantal overeengekomen uren per week zoals vermeld in de arbeidsovereenkomst.
2. De wekelijkse arbeidstijd wordt verdeeld over ten hoogste 5 dagen. Hiervan kan in overleg met de medezeggenschapsorganen worden afgeweken.
3. De werktijd per dag bedraagt waar mogelijk 8 uur en overigens gemiddeld 8 uur per dag.
4. De totstandkoming van de in lid 1 onder a geldende arbeidsduur, is uitgewerkt in bijlage 9, hoofdstuk 1.
De totstandkoming van de geldende arbeidsduur van de in lid 1, onder b.1genoemde categorie personeelsleden is uitgewerkt in bijlage 9B, artikel 1. De totstandkoming van de geldende arbeidsduur van de in lid 1, onder b.2 genoemde categorie personeelsleden is uitgewerkt in bijlage 9A, artikel 1.1.2.
De geldende arbeidsduur van de in lid 1, onder b.3 genoemde categorie personeelsleden komt tot stand door toekenning van 12 hele en 4 halve aanwijsbare arbeidsduurverkortingsdagen (adv-dagen) op jaarbasis, met dien verstande dat voor de functie van servicemedewerker 18 hele en 4 halve aanwijsbare arbeidsduurverkortingsdagen gelden.
NB) De werktijd van de servicemedewerkers is per 1 januari 2006 niet verhoogd; servicemedewerkers hebben dan ook geen financiële compensatie gekregen voor het inleveren van ADV-dagen.
Uitbreiding werktijd
Artikel 75a
De werknemer kan overeenkomstig het gestelde in artikel 2.7 of 2.8 van bijlage 16 zijn werktijd uitbreiden door af te zien van zijn recht op ADV-dagen.
ADV
Artikel 76
De toekenning van het jaarlijks aantal arbeidsduurverkortingsdagen, voortvloeiend uit het bepaalde in artikel 75, geschiedt op basis van de regeling opgenomen in de bijlagen 8, 9, 9A en 9B.
Dienstrooster- en werktijdenregeling Artikel 77
1. Nadere regels en richtlijnen met betrekking tot dienst-, rij- en rusttijden en het zomerverlof, zoals overeengekomen tussen CAO-partijen, zijn opgenomen in de bijlagen 9 (rijdend personeel), 9A (medewerkers klantenservice, dienstleiders bus en tram en roosterpersoneel bij de afdeling Informatie en Controle, met uitzondering van servicemedewerkers) en 9B (varend personeel).
De pauzeregeling als bepaald in artikel 1.5 van bijlage 9A is overeenkomstig van toepassing op medewerkers beheer bus, medewerkers binnendienst tram en medewerkers centrale verkeersleiding.
2. a. Vaststelling van dienstroosters en werktijdenregelingen geschiedt door de werkgever in overleg met en na instemming van de ondernemingsraad.
b. Indien evenwel de wijziging van een dienstrooster of werktijdregeling verband houdt met de invoering van een nieuwe dienstregeling of andere wijziging van het werkpakket of met arbeidstijdverkorting, dan wordt bij gebreke van tijdige overeenstemming met de ondernemingsraad, het bestaande dienst- rooster of werktijdregeling in overleg tussen CAO-partijen aangepast.
Deze aanpassing blijft van kracht tot een nieuw of gewijzigd dienstrooster of werktijdregeling is vastgesteld.
3. Als grondslag voor het opstellen van dienstroosters en werktijdregelingen geldt een zo redelijk mogelijke verdeling van de lusten en lasten van het werk over het benodigde aantal werknemers.
Bij de verdeling van het werk wordt uitgegaan van een zo volledig mogelijk gebruik van de geldende werktijd.
Variabele werktijden Artikel 78
1. Voor de afdelingen waar geen dienstroosters gelden zoals bedoeld in bijlage 9 kun- nen variabele werktijden worden ingesteld, overeenkomstig het bepaalde in bijlage 7 van de CAO, de regeling "Variabele werktijden".
2. Gebruikmaking van de in lid 1 genoemde regeling kan nimmer leiden tot verkrijging van een recht op een toeslag, dat zonder toepassing van die regeling evenmin zou hebben bestaan.
Verschoven arbeidstijd
Artikel 79
1. Onder verschoven arbeidstijd wordt verstaan de tijd gedurende welke de werknemer in opdracht van de werkgever op een bepaalde dag buiten de voor hem op die dag bij dienstrooster of werktijdregeling vastgestelde werkuren arbeid verricht, zonder dat daarbij de door het rooster of die regeling aangegeven dagelijkse arbeidsduur wordt overschreden.
2. Arbeidstijd zal slechts worden verschoven indien het belang van de onderneming dat eist en er voldaan is aan de wettelijke voorschriften. In dat geval is de werknemer verplicht arbeid in verschoven arbeidstijd te verrichten.
3. De werkgever zal bij de vaststelling ervan zoveel mogelijk rekening houden met de persoonlijke belangen van de werknemer.
NB) Zie voor de toeslagregeling artikel 30.
Arbeid op vrije dagen Artikel 80
1. Op zaterdagen, zondagen en feestdagen wordt als regel niet gewerkt, tenzij een rooster met onregelmatige diensten van toepassing is.
2. De werknemer is tenminste één van de twee kerstdagen vrij van dienst. Deze bepaling geldt niet voor de wachtdienstroosters bij de afdeling HTM-Infra.
Vrije dagen Artikel 81
1. Een werknemer heeft recht op tenminste gemiddeld twee vrije dagen per week.
2. Jaarlijks dienen tenminste 17 vrije dagen op zondag te vallen, waarbij voor de nachtploegen als een vrije zondag wordt aangemerkt het vrij zijn in de nacht van zaterdag op zondag.
3. Onverminderd het bepaalde in de leden 1 en 2 is de werkgever bevoegd, indien zij dit in het belang van de dienst nodig oordeelt, de vrije dagen te verplaatsen, met dien verstande dat er voor de verplaatste vrije dag een gelijkwaardige dag moet
worden teruggegeven, met uitzondering van het daartoe bepaalde in bijlage 9, onderdeel zomerverlofregeling.
NB zie ook artikel 31, toeslag bij verplaatsing van een vrije dag.
Werktijden oudere werknemers
Artikel 82
Vervalt met ingang van 11 december 2005
1. a. Voor de niet-rijdende werknemer met een volledig dienstverband, die de leeftijd van 53 jaar heeft bereikt, geldt -uiterlijk tot hij de 60-jarige leeftijd bereikt- in weken waarin 5 dagen wordt gewerkt, een werktijdverkorting van gemiddeld 2½ uur per week ten opzichte van de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur genoemd in artikel 75 lid 1. Wanneer in een week minder dan 5 dagen arbeid wordt verricht (bijvoorbeeld door toewijzing van een ADV- dag), wordt deze werktijdverkorting naar evenredigheid verminderd. Voor deeltijdwerkers geldt deze werktijdverkorting naar evenredigheid.
b. Ten aanzien van de werknemer die niet in roosters en niet in een uitvoerende functie bij de technische afdelingen werkt wordt de werktijdverkorting zoals genoemd onder 1a gerealiseerd door een verkorting van de werktijd per dag met een half uur.
c. Afhankelijk van de aard van de functie van de werknemer die in roosters of in een uitvoerende functie bij de technische afdelingen werkt wordt de werktijdverkorting zoals genoemd onder 1a toegekend in de vorm zoals genoemd onder 1b of in een andere vorm.
2. a. De werknemer die niet behoort tot het rijdend personeel of de controleurs en die de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt, kan, indien hij dat wenst, worden vrijgesteld van het verrichten van diensten tussen 22.00 en 6.00 uur.
b. De uitvoerend technische werknemer werkzaam in de buitendienst die de leeftijd van 56 jaar heeft bereikt, kan, indien hij dat wenst vrijgesteld worden van het verrichten van diensten tussen 22.00 en 6.00 uur.
3. Op het rijdend personeel van 51 jaar tot 60 jaar is een Oudere Werknemers Rooster (OWN-rooster) van toepassing, zoals benoemd in bijlage 9. Op controleurs van 51 jaar tot 60 jaar is een Oudere Werknemers Rooster (OWN-rooster) van toepassing, zoals benoemd in lid 4.
4. Deelname aan het OWN-rooster gebeurt op basis van vrijwilligheid en bevat de volgende elementen:
a. De deelnemer is vrijgesteld van diensten tussen 22.30 uur en 6.00 uur;
b. De dagelijkse arbeidstijd bedraagt gemiddeld 7.14 uur;
c. De deelnemer heeft recht op 16 halve extra roostervrije dagen ten opzichte van het aantal roostervrije dagen dat geldt voor dat niet deelneemt aan het OWN-rooster.
5. Voor hen die niet aan het OWN-rooster deelnemen blijft het reguliere rooster van toepassing.
NB) Zie artikel 51, lid 6 en bijlage 9 (Regeling Dienstroosters).
Werktijden oudere werknemers vanaf 11 december 2005
Artikel 82a
Vanaf 11 december 2005 geldt de OWN-regeling nieuw.
De tekst van deze regeling is opgenomen in bijlage 5 van deze CAO
Overwerk
Artikel 83
1. Onder overwerk wordt verstaan arbeid, die de werknemer in opdracht van de werkgever buiten de voor hem bij dienstrooster of werktijdregelingen vastgestelde werkuren verricht, indien en voor zover daarbij de door dat rooster of die werktijd- regeling aangegeven dagelijkse arbeidsduur wordt overschreden.
Als overwerk wordt niet beschouwd incidenteel verrichte arbeid aansluitend aan de normale werktijd, welke niet langer dan een kwartier duurt.
2. Werknemers van 55 jaar en ouder kunnen niet worden verplicht tot het verrichten van overwerk.
3. De werknemer is gehouden hem opgedragen overwerk te verrichten, indien het belang van de onderneming dit eist en aan de wettelijke voorschriften is voldaan. De werkgever zal bij het opdragen van overwerk zoveel mogelijk rekening houden met de persoonlijke belangen de betrokken werknemer.
4. Wanneer in een bepaald bedrijfsonderdeel overwerk van meer belangrijke omvang - hetzij naar het aantal daarbij betrokken werknemers, hetzij naar de te verwachten tijdsduur - noodzakelijk is, zal de werkgever hieromtrent overleg plegen met de ondernemingsraad.
5. Servicemedewerkers zullen niet worden opgedragen overwerk te verrichten. Indien desondanks
onvermijdelijk overwerk heeft plaatsgevonden, zullen de gewerkte extra arbeidstijd, alsmede de toeslag als bedoeld in artikel 86, volledig in vrije tijd worden vergoed overeenkomstig het gestelde in artikel 85, 2e en 3e lid.
NB) Servicemedewerkers worden uitgesloten voor overwerk teneinde te voorkomen dat de maximale werktijd
en/of de maximale beloning als genoemd in de Regeling in- en doorstroombanen voor langdurig werklozen worden overschreden. Zie ook artikel 27 lid 3.
Vergoedingen voor overwerk en werk op feestdagen. Algemeen Artikel 84
1. De werknemer, die overwerk verricht als bedoeld in artikel 83 en de werknemer, die zonder overschrijding van de dagelijkse arbeidsduur dienst moet doen op een feestdag die niet samenvalt met een zaterdag of zondag, ontvangt een vergoeding.
Deze vergoeding kan bestaan in geld (zie artikel 86) en/of vrije tijd (zie artikel 85).
NB) Voor personeel dat volgens xxxxxxx arbeid verricht op een feestdag die niet samenvalt met een zaterdag
of zondag, geldt de vergoeding als bedoeld in artikel 66.
2. De vergoeding in vrije tijd vindt uitsluitend plaats op verzoek van de werknemer.
3. Een werknemer wiens maximumsalaris hoger is dan het maximumsalaris van salaris- groep 9 ontvangt voor overwerk geen vergoeding; wel krijgt hij voor de meer gewerkte uren een evenredige compensatie in vrije tijd.
Vergoeding in vrije tijd (uitsluitend voor personeel wiens salaris niet meer bedraagt dan het maximumsalaris van salarisgroep 9)
Artikel 85
1. Bij vergoeding in vrije tijd is het aantal toe te kennen vrije uren gelijk aan het aantal gewerkte overuren vermenigvuldigd met de in artikel 86 vermelde percentages.
2. De aldus verworven vrije uren worden overeenkomstig artikel 4 van bijlage 16 naar keuze van de werknemer opgenomen of gespaard.
3. Bij het bepalen van de dagen en uren waarop de vrije tijd zal worden genoten wordt met de wensen van de werknemer rekening gehouden voor zover de belangen van de dienst en die van de overige werknemers dit toelaten.
4. Indien de vrije tijd niet is toegekend binnen zes maanden na het tijdstip waarop het overwerk werd verricht, vindt - tenzij werkgever en werknemer beiden instemmen met een langere termijn- zo spoedig mogelijk daarna vergoeding in geld plaats,
Vergoeding in geld Artikel 86
1. De vergoeding in geld bedraagt per uur:
a. voor overwerk op andere dagen dan op zaterdagen, zondagen, feestdagen en roostervrije dagen:
125 % van het uursalaris voor het eerste en het tweede uur;
150 % van het uursalaris voor de volgende uren en voor het eerste en tweede uur voor zover deze liggen tussen 22.00 en 6.00 uur;
b. voor overwerk op zaterdag en op roostervrije dagen: 175 % van het uursalaris;
c. voor overwerk op zon- en feestdagen:
200 % van het uursalaris.
2. Voor de toepassing van het bepaalde in lid 1 geldt dat:
a. de zaterdag, de zondag, de feestdag en de roostervrije dag geacht worden aan te vangen op de voorafgaande dag om 22.00 uur;
b. de overige dagen worden geacht aan te vangen om 6.00 uur;
c. de dagen welke aan een zaterdag, zondag, feestdag of roostervrije dag voorafgaan worden geacht te eindigen om 22.00 uur;
d. de overige dagen worden geacht te eindigen op de volgende dag om 6.00 uur.
e. werknemers werkzaam bij de afdeling Infrastructuur voor werkzaamheden in de nacht van zondag op maandag de toeslag genoemd in lid 1 onder a ontvangen.
Deeltijd en overwerkvergoeding Artikel 87
Voor werknemers in deeltijd geldt dat bij overschrijding van de overeengekomen dagelijkse arbeidsduur zoals vermeld in de arbeidsovereenkomst, de desbetreffende uren vergoed worden tegen het uursalaris
en de percentages zoals genoemd in artikel 86, lid 1. Servicemedewerkers zijn van deze regel
uitgezonderd.
NB) Zie ook artikel 83 lid 5.
AFDELING 7. DISCIPLINAIRE MAATREGELEN
Plichtsverzuim Artikel 88
1. De werknemer, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt kan deswege disciplinair worden gestraft.
2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift alsook het doen of nalaten van iets, dat een goed werknemer in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Bevoegdheid directie. Hoor en wederhoor. Procedurevoorschriften Artikel 89
1. Disciplinaire straffen worden opgelegd door de directie na daartoe strekkend advies van de afdelingsleiding en na kennisneming van de schriftelijke verantwoording bedoeld in lid 2.
De ernst van het plichtsverzuim, de (persoonlijke) omstandigheden waaronder een en ander plaatsvond alsmede diens diensttijd worden in aanmerking genomen bij de bepaling van de te nemen maatregelen.
2. De afdelingsleiding stelt de werknemer schriftelijk op de hoogte van haar beslissing de directie te adviseren een disciplinaire straf op te leggen.
De afdelingsleiding stelt de werknemer in de gelegenheid zich schriftelijk binnen een termijn van 5 kalenderdagen te verantwoorden.
Disciplinaire straffen. Beroep. Artikel 90
1. De disciplinaire straffen die kunnen worden opgelegd zijn:
a. schriftelijke berisping;
b. inhouding van één of meer vakantiedagen;
c. het niet toekennen van een periodieke verhoging;
2. Ter zake van eenzelfde feit kan niet meer dan één van de in het vorige lid genoemde disciplinaire maatregelen worden opgelegd.
3. De oplegging van een straf genoemd in lid 1 onder b en c kan voorwaardelijk geschieden in die zin, dat zij niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien de werknemer
zich gedurende een vastgestelde termijn van maximaal één jaar niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim noch aan enig ander plichtsverzuim.
4. De strafoplegging geschiedt schriftelijk en dient met redenen te zijn omkleed; daarbij wordt de werknemer tevens medegedeeld binnen welke termijn en bij welke instantie beroep openstaat.
NB) Zie artikel 102 jo. bijlage 13 (Regeling Permanente Geschillencommissie).
Hoofdstuk II
Voorschriften bij hoofdstuk I
AFDELING 1. UITGANGSPUNTEN SOCIAAL BELEID
Personeelsbeleid Artikel 91
1. De werkgever zal bij voortduring streven naar het toepassen en waar mogelijk uitbouwen van een goed en verantwoord personeelsbeleid.
2. Als onderdelen hiervan zal onder meer bijzondere aandacht besteed worden aan de begeleiding van de werknemers en aan de informatie aan de werknemers over de onderneming.
3. Iedere werknemer wordt naar vermogen de gelegenheid geboden werkzaam te zijn overeenkomstig zijn bekwaamheden en zijn geestelijke en lichamelijke eigenschappen waardoor hij een zo groot mogelijke voldoening in zijn werk kan vinden en een zo nuttig mogelijke bijdrage geeft in het resultaat van de gezamenlijke arbeid.
4. Om de werknemers in staat te stellen hun functie binnen de onderneming zo goed mogelijk te blijven vervullen, mede gelet op de veiligheid, de gezondheid en het welzijn binnen hun werkzaamheden, zal de werkgever zorgdragen voor doeltreffend en op deze werkzaamheden gericht onderricht, dan wel gelegenheid geven tot het volgen van dit onderricht, indien zij hiertoe de noodzaak aanwezig acht. Daarnaast zal de werkgever de werknemers de gelegenheid geven hun kennis en bekwaamheden te ontwikkelen, alsmede deze aan te passen aan technische en andere ontwikkelingen, in verband met de mogelijkheid in aanmerking te komen voor plaatsing in zich voordoende vacatures.
Organisatiebeleid Artikel 92
1. Bij de structurering van werkzaamheden, alsmede bij aanpassingen op grond van technische, organisatorische en economische ontwikkelingen zal de werkgever bij voortduring naar vermogen rekening houden met de belangen van de werknemers.
2. Ter bevordering van een goede gang van zaken in de onderneming kan de werkgever voor de gehele onderneming, voor een afdeling of voor een onderdeel daarvan bedrijfsregels vaststellen of laten vaststellen. Evenzo kan de werkgever voor bepaalde werknemers of groepen van werknemers een werkinstructie vaststellen of laten vaststellen.
3. De in lid 2 genoemde bedrijfsregels en werkinstructies mogen niet in strijd zijn met enige bepaling uit de CAO of met op grond daarvan vastgestelde regelingen. De bedrijfsregels behoeven het advies van de ondernemingsraad.
Arbeidsomstandighedenbeleid
Artikel 93
De werkgever zal conform het bepaalde in artikel 19 bij voortduring streven naar een zo groot mogelijke veiligheid binnen de onderneming. Overleg hierover vindt plaats met de ondernemingsraad.
Informatiebeleid Artikel 94
1. Voorlichting over onderwerpen die voor de werknemers van belang kunnen zijn, belangrijke voorvallen, regelingen of aanwijzingen ten behoeve van de dienstuitoefening worden per mededeling aan de werknemers bekend gemaakt.
2. Alle mededelingen als bedoeld in lid 1 die via de mededelingenborden zijn gepubliceerd worden geacht aan iedere werknemer afzonderlijk te zijn gedaan.
3. De werknemer dient kennis te nemen van en rekening te houden met hetgeen in de mededelingen staat vermeld.
AFDELING 2. DIVERSEN
Beleid gericht op het voorkomen en bestrijden van discriminatie en seksuele intimidatie Artikel 95
1. De werkgever verbindt zich te werken aan de ontwikkeling van een beleid dat in het arbeidsproces gelijke behandeling garandeert van een ieder ongeacht geslacht, seksuele gerichtheid, ras of etnische herkomst, nationaliteit, politieke gezindheid, godsdienst of levensovertuiging, burgerlijke staat of samenlevingsvorm, of andere gronden die niet relevant zijn voor de arbeidsverhouding of het behoorlijk functioneren daarin.
2. Het in lid 1 bepaalde is van toepassing op werving en selectie, het aangaan en beëindigen van een arbeidsovereenkomst en alle arbeidsvoorwaarden.
3. Het in lid 1 neergelegde beginsel van gelijke behandeling geldt niet in geval van specifieke beschermende bepalingen voor bepaalde groepen en evenmin, indien het onderscheid tot doel heeft bedoelde personen een bevoorrechte positie toe te kennen teneinde feitelijke ongelijkheden op te heffen of te verminderen en het gemaakte onderscheid in een redelijke verhouding staat tot dat doel.
4. De werkgever zal een beleid voeren gericht op het tegengaan en voorkomen van seksuele intimidatie op de werkplek. Seksuele intimidatie wordt niet getolereerd en kan onder meer leiden tot het treffen van disciplinaire maatregelen als bedoeld in artikel 90.
Een en ander is nader uitgewerkt in bijlage 14, die deel uitmaakt van deze CAO.
Uitzendkrachten Artikel 96
Bij de werkgever tewerkgestelde uitzendkrachten worden in het kader van het ABU/SMU- akkoord beloond overeenkomstig het personeel dat bij de werkgever in dienst is.
Hoofdstuk III Collectief gedeelte.
Verhouding werkgever en Vakverenigingen/Ondernemingsraad
Fusie/Reorganisatie Artikel 97
1. In geval van het voornemen tot een belangrijke reorganisatie is de werkgever gehouden overleg te voeren met de vakverenigingen en de ondernemingsraad. Als belangrijke reorganisatie wordt in ieder geval beschouwd een reorganisatie die leidt tot gedwongen ontslag.
Tevens is de werkgever gehouden overleg te voeren met de vakverenigingen en de ondernemingsraad in geval van het voornemen tot inkrimping, fusie en overige onderwerpen genoemd in het SER-besluit Fusiegedragsregels.
2. Bij een reorganisatie wordt als uitgangspunt gehanteerd dat gedwongen ontslagen moeten worden voorkomen.
Partijen zullen alle mogelijkheden moeten benutten om deze doelstelling te bereiken.
3. Bij een reorganisatie, is het gestelde in artikel 51 (afbouwregeling), in artikel 52 en in bijlage 6A (Sociaal Plan) van toepassing.
Werkgelegenheidsbeleid. Informatie
Artikel 98
Onverminderd het bepaalde in of bij de wet zal de werkgever eenmaal per jaar aan de vakverenigingen informatie verstrekken omtrent instroom, uitstroom en doorstroom van jongeren en vrouwen en allochtonen onder de werknemers van de werkgever.
Vakverenigingen. Overleg Artikel 99
1. Partijen zijn overeengekomen te streven naar een geregeld onderling overleg.
2. Het overleg vindt plaats naar behoefte van één of meer daarbij betrokken partijen.
3. Onderwerpen van dit overleg kunnen zijn deze overeenkomst, de uitwerking daarvan en verder alle onderwerpen die de onderneming of de werknemers betreffen, behoudens de vaststelling van dienstroosters en werktijdregelingen en andere
onderwerpen waarvan het in de rede ligt deze uitsluitend tussen de werkgever en de ondernemingsraad te bespreken.
4. Aan het overleg wordt van ondernemingszijde deelgenomen door de directie.
5. Van elke vakvereniging kunnen maximaal vier personen aan het overleg deelnemen.
Uitkeringen
Artikel 100
1. De onderneming stelt aan de vakverenigingen, genoemd als partijen ter andere zijde in artikel 1, als tegemoetkoming in de kosten van scholings- en vormingsactiviteiten per jaar beschikbaar 1,5 promille van de loonsom, waarbij onder loon wordt verstaan het sociaal verzekeringsloon. Het hiermee gemoeide bedrag wordt aan deze vakverenigingen toegekend naar rato van het aantal leden dat werkzaam is bij de werkgever.
2. Voor de ten laste van deze vakverenigingen komende bijkomende kosten welke verbonden zijn aan de onderhandelingen rond het afsluiten van de CAO, stelt de onderneming een bedrag beschikbaar van 0,25 promille van de loonsom, waarbij onder loon wordt verstaan het sociaal verzekeringsloon. Het bedoelde bedrag wordt toegekend naar rato van het aantal leden dat werkzaam is bij de werkgever.
Faciliteiten vakverenigingen Artikel 101
1. Een vakvereniging, genoemd als partij ter andere zijde in artikel 1, kan per vakantiejaar ten hoogste twee dagen verlof per tien bij haar vereniging aangesloten leden werkzaam bij de werkgever - naar boven afgerond op tientallen - op wie deze overeenkomst van toepassing is, aanvragen ten behoeve van die leden die worden aangewezen voor het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van die vakver- eniging en voor door die vakvereniging georganiseerde vormings- en scholings- activiteiten.
2. De desbetreffende vakvereniging toont bij aanvang van elk kalenderjaar ten genoegen van de werkgever aan, hoe groot het aantal verenigingsleden als in lid 1 bedoeld was per 1 december van het voorafgaande jaar.
3. Het verlof wordt alleen aangevraagd indien de afwezigheid van de werknemer binnen de arbeidstijd noodzakelijk is.
4. Het verlof wordt voor zover de dienst zich er niet tegen verzet toegekend met behoud van
salaris.
5. De werkgever biedt gelegenheid om de fiscale mogelijkheden ten aanzien van vakbondscontributie te benutten.
6. De bedrijfscontactlieden worden in de gelegenheid gesteld de CAO voorstellen van de vakbonden op intranet te zetten.
7. HTM stimuleert (nieuw) personeel om lid van een vakbond te worden.
8. Vertegenwoordigers van buitenlandse vakbonden, die worden uitgenodigd door de bonden bij HTM, worden in de gelegenheid gesteld om het bedrijf te bezoeken. HTM en bonden stellen in onderling overleg een programma voor de bezoekers samen. De kosten die HTM maakt voor het bedrijfsbezoek zullen niet in rekening worden gebracht.
NB) Het statuut Bedrijvenwerk is opgenomen in deze ringband.
Hoofdstuk IV
Klachten- en geschillenregeling
Geschillen Artikel 102
1. a. Geschillen tussen werkgever en een werknemer met betrekking tot toepassing en/of interpretatie van de CAO of geschillen betreffende de individuele arbeidsovereenkomst worden - met uitzondering van de geschillen als bedoeld in lid 2 - ter beslissing voorgelegd aan de Permanente Geschillencommissie.
b. De werknemer, op wie de HTM-beoordelingssystematiek van toepassing is, kan zich bij klachten over de gehanteerde procedure ten aanzien van het beoordelen wenden tot de Permanente Geschillencommissie.
2. Geschillen die betrekking hebben op of verband houden met hetzij beëindiging van de arbeidsovereenkomst hetzij toepassing en/of interpretatie van een Sociaal Plan hetzij functiewaardering behoren niet tot de competentie van de commissie ge- noemd in lid 1.
3. Samenstelling, werkwijze alsmede de in acht te nemen procedureregels van de Permanente Geschillencommissie zijn geregeld in een afzonderlijke regeling, dat als bijlage 13 deel uitmaakt van deze CAO.
Klachtrecht voor individuele werknemers Artikel 103
Iedere werknemer, die meent dat hij reden tot klagen heeft betreffende zijn werksituatie, heeft het recht een klacht in te dienen, heeft er aanspraak op dat deze klacht behoorlijk onderzocht wordt en dat er binnen een redelijke termijn adequaat op beslist wordt, zonder dat daar enig nadeel voor hem uit voortvloeit. Een nadere regeling, houdende de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder dit recht geëffectueerd kan worden, is opgenomen in een afzonderlijke regeling, dat als bijlage 12 deel uitmaakt van deze CAO.
NB) Zie voorts - i.v.m. discriminatie en seksuele intimidatie - bijlage 14.
BIJLAGE 1
(behorend bij artikel 22 lid 1 van de CAO) REGELING FUNCTIEWAARDERING 2004
INHOUD:
In de Regeling zijn alle van belang zijnde regelingen en procedures ten aanzien van de toepassing van functiewaardering bij HTM vastgelegd.
Hoofdstuk 1: De basisafspraken tussen partijen inzake de toepassing van functiewaardering
1.1 Inleiding
1.2 De toepassing van de referentiemethode
1.3 Het referentieraster
1.4 Het ORBA-systeem voor functiegroepen 1 tot en met 9
1.5 De Hay-methode voor functiegroepen hoger dan 9
1.6 De functiegroepindeling
1.7 De rol, samenstelling en werkwijze van de Indelingscommissie
1.8 De rol van de personeelsadviseur functiewaardering afdeling Personeel van HTM
1.9 De rol van de OR
1.10 De rol van de vakorganisaties
1.11 De rol van de systeemhouders van het ORBA-systeem en de Hay-methode
Hoofdstuk 2: Procedures inzake de toepassing van de Referentiemethode Functiewaardering HTM
2.1 Procedure (her)onderzoek functiewaardering
2.2 Procedure intern bezwaar tegen een functiegroepindeling
2.3 Procedure extern beroep tegen een functiegroepindeling
2.4 Procedure onderhoud Referentieraster
Bijlage 1. Het Referentieraster HTM
Bijlage 2. Standaard functiebeschrijving
Bijlage 3. Standaard formulieren betreffende functieonderzoek, bezwaar en beroep.
Hoofdstuk 1: De basis afspraken tussen partijen inzake de toepassing van functiewaardering
1.1 Inleiding:
Het HTM-functiewaarderings-instrumentarium is gebaseerd op:
• het ORBA-systeem voor de functiegroepen 1 tot en met 9, en
• de Hay-methode voor de functiegroepen hoger dan 9.
Het functiewaarderingsinstrumentarium dient ervoor de HTM functies van functionele loongroepen te voorzien.
HTM past hiertoe de Referentiemethode toe.
Het functiewaarderingsinstrumentarium wordt gevormd door:
• het HTM-Referentieraster
• indelingsgrondslagen en procedures
• bezwaar en beroepsprocedures
Het HTM-Referentieraster, de indelingsgrondslagen en procedures, zijn door de partijen in gezamenlijkheid vastgesteld.
1.2 De Referentiemethode
HTM bepaalt de voor een functie van toepassing zijnde functiegroep door de functie op een systematische wijze te vergelijken met functies uit het HTM-Referentieraster.
Referentiefuncties zijn functies die:
▪ kenmerkend zijn voor de HTM bedrijfsprocessen
▪ zo mogelijk meerdere functiehouders hebben
▪ behulpzaam zijn bij de dekking van de voorkomende functieniveaus
De systematische vergelijking vindt plaats op basis van de, voor de functie relevante, niveaubepalende aspecten, zoals deze in de functiewaarderingsystemen (ORBA en Hay) zijn gedefinieerd.
1.3 Het HTM-Referentieraster
Het overzicht van de functiegroepindelingen van de HTM-referentiefuncties, het HTM- referentieraster, is opgenomen in bijlage 1.
Deze functies zijn met het ORBA-systeem, resp. de Hay-methode gewaardeerd en op basis van de vastgestelde weging in de betreffende functiegroep geplaatst.
De indelingen van functies in functiegroepen wordt afgeleid van de indelingen in het HTM- referentieraster..
1.4 Het ORBA-systeem
Voor de weging van de HTM-referentiefuncties en het indelen van de functies in de functiegroepen 1 tot en met 9 wordt het ORBA-systeem voor functiewaardering toegepast. Van dit systeem is AWVN systeemhouder; HTM past hiervan de referentie-methode toe.
Het analysekader, het Nationaal ORBA Referentiemateriaal en de uitgangspunten, procedures en werkwijzen zijn door de vakorganisaties erkend.
De toepassing van de ORBA-Referentiemethode omvat het bepalen van de van toepassing zijnde functiegroepen door middel van het systematisch vergelijken van bedrijfsfuncties met referentiefuncties. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de volgende hoofdkenmerken:
• Verantwoordelijkheden
• Kennis
• Sociale interactie
• Specifieke handelingsvereisten
• Bezwarende omstandigheden
1.5 De Hay-methode
Voor de weging van de HTM-referentiefuncties en het indelen van de functies in de functiegroepen boven functiegroep 9 wordt de Hay-methode voor functie-evaluatie en – profilering toegepast.
Van dit systeem is Hay Group systeemhouder. Het analysekader, de referentiefuncties en de uitgangspunten, procedures en werkwijzen zijn door de vakorganisaties erkend.
De toepassing van de Hay-methode voor functie-evaluatie en –profilering omvat het systematisch evalueren van de betrokken referentiefuncties op de hoofd- en de subkenmerken, het intern en extern vergelijken van de evaluaties en de uitkomsten en het vaststellen van de functiezwaarte. Op basis van de uitkomsten worden de referentiefuncties ingedeeld in de van toepassing zijnde functiegroepen.
De hoofd en sub-kenmerken zijn:
• Xxxxxx & Kunde
o Functietechnische kennis en vaardigheid
o Bestuurskunde
o Sociale Vaardigheid
• Probleembehandeling
o Vrijheid van denken
o Complexiteit van de problematiek
• Reikwijdte van verantwoordelijkheid
o Vrijheid van handelen
o Omvangsgebied
o Aard van de invloed
1.6 De functiegroepindeling
De Indelingscommissie HTM stelt haar advies ten aanzien van de indelingen van functies op door de vastgelegde functie-inhoud systematisch te vergelijken met de HTM- Referentiefuncties.
De Indelingscommissie laat zich daarbij ondersteunen door een personeelsadviseur functiewaardering van de afdeling Personeel. Desgewenst kan hierbij advies worden ingewonnen bij de systeemhouders van ORBA of Hay.
Van de functiegroepindelingen wordt een rapport opgemaakt.
De door de Indelingscommissie voorgestelde functiegroepindelingen worden als advies aan de directie voorgelegd. De directie stelt de indelingen vast.
1.7 De samenstelling, rol en werkwijze van de Indelingscommissie
De Indelingscommissie wordt gevormd door:
• 3 vaste leden met 1 plaatsvervangend lid, benoemd door de directie
• afdelingshoofd Personeel
Het afdelingshoofd Xxxxxxxxx is voorzitter van de Indelingscommissie.
Het secretariaat voor de Indelingscommissie wordt verzorgd door de personeelsadviseurs functiewaardering.
De Indelingscommissie behandelt indelingsverzoeken en interne bezwaren tegen vastgestelde indelingen, met als doel de directie over de indeling van functies te adviseren. Zij stelt daartoe gewogen indelingsadviezen op.
De Indelingscommissie komt hiervoor in vergadering bijeen, zodanig dat binnen de gestelde termijnen de directie een besluit kan hebben genomen over de indeling van functies.
Bij de behandeling van een intern bezwaar van een functie binnen het verantwoordelijkheidsgebied van een van de vaste leden van de Indelingcommissie, treedt deze terug en laat de behandeling over aan een plaatsvervangend lid.
De indelingscommissie behandelt indelingsverzoeken van functies, waarvan de inhoud in een functieomschrijving is vastgelegd en door de directie of namens de directie is vastgesteld.
De indelingscommissie geeft indelingsadviezen op basis van:
• in omschrijvingen vastgelegde en vastgestelde functie-informatie;
• vergelijking van de functie met HTM-referentiefuncties uit het HTM-referentieraster;
• toepassing van het door de systeemhouders ORBA en Hay overgedragen begrippen- en analysekader voor het indelen van functies.
De indelingscommissie legt haar adviezen vast.
De indelingscommissie laat zich bij het behandelen van indelingsadviezen en interne beroepen bijstaan door de Personeelsadviseur(s) functiewaardering.
1.8 De rol van de personeelsadviseur functiewaardering van HTM
De personeelsadviseur functiewaardering adviseert en ondersteunt de indelingscommissie bij het behandelen van indelingsadviezen en begeleidt en faciliteert het daartoe uit te voeren functie(her)onderzoek.
Hiertoe verzorgt de personeelsadviseur functiewaardering de volgende activiteiten:
- in ontvangst nemen en vastleggen van verzoeken voor functie(her)onderzoek en intern bezwaar;
- beoordelen van de aard en inhoud van de verzoeken en ter zake adviseren van leidinggevenden bij de te nemen vervolgstappen;
- begeleiden van leidinggevenden bij het vastleggen van de functie-inhoud;
- zonodig opstellen van de functieomschrijving;
- begeleiden van de goedkeuringsprocedure van functieomschrijvingen;
- bewaken van de termijnen;
- opstellen van pré-adviezen met betrekking tot indelingen voor de Indelingscommissie;
- toelichten van de pré-adviezen aan de Indelingscommissie;
- verzorgen van de verslaglegging indelingsadviezen;
- verzorgen van de interne communicatie met betrokkenen (Indelingscommissie, leidinggevenden en medewerkers).
De personeelsadviseur(s) functiewaardering verzorgen het secretariaat voor de Indelingscommissie.
1.9 De rol van de OR
De OR volgt het proces van het tot stand komen van indelingsadviezen. Hij toetst hierbij of aan de procedures wordt voldaan en of de indelingscommissie de uitgangspunten van de referentiemethode handhaaft bij het tot stand komen van indelingen.
De OR neemt hiervoor als toehoorder deel aan de vergaderingen van de Indelingscommissie. Hij vaardigt daartoe een OR-lid af óf een namens de OR gedelegeerde HTM-medewerker.
1.10 De rol van de vakorganisaties
De vakorganisaties, zijnde partij, stellen mede het HTM-referentieraster vast.
De functiewaarderingsdeskundigen van de vakorganisaties toetsen daartoe de wegingen en functiegroepindelingen van de HTM-referentiefuncties en beoordelen deze op systeemtechnische gronden.
De vakorganisaties stellen mede de procedures inzake functie(her)onderzoek, intern bezwaar en extern beroep en onderhoud referentieraster vast.
De functiewaarderingsdeskundigen van de vakorganisaties nemen deel aan de commissie extern beroep.
1.11 De rol van de Systeemhouders van het ORBA-systeem en de Hay-methode
De systeemhouders van het ORBA-systeem en de Hay-methode dragen zorg voor een systeemtechnisch verantwoord HTM-referentieraster.
Periodiek evalueren zij met de personeelsadviseur(s) functiewaardering HTM de actualiteit van het referentieraster en de van toepassing zijnde procedures.
Zij ondersteunen en adviseren, op verzoek van HTM, bij de toepassing van de referentiemethode.
De systeemhouders nemen deel aan de commissie extern beroep.
Hoofdstuk 2: Procedures inzake de Regeling Functiewaardering HTM 2004
De Regeling Functiewaardering HTM 2004 maakt gebruik van een 4-tal procedures, te weten:
2.1 procedure (her)onderzoek functiewaardering
2.2 procedure intern bezwaar functiewaardering
2.3 procedure extern beroep functiewaardering
2.4 procedure onderhoud referentieraster
Hieronder worden de procedures met de rollen en bijdragen van alle betrokkenen en de termijn uiteengezet.
2.1 Procedure (her)onderzoek functiewaardering
In de procedure (her)onderzoek functiewaardering worden een 4 tal stappen achtereenvolgens doorlopen, te weten:
• Stap 1: de aanvraag voor functie(her)onderzoek
• Stap 2: het (her)onderzoek naar de functie-inhoud
• Stap 3: het opstellen van het indelingsadvies door de Indelingcommissie
• Stap 4: het goedkeuren van de functiegroepindeling door de directie
Hierna volgend worden de stappen nader uitgewerkt, met de daarvoor geldende uitgangspunten en termijnen en de rollen en bijdragen van de betrokkenen.
De standaard maximale termijn voor behandeling en afronding van een functie(her)onderzoek bedraagt 6 maanden.
2.1.1 Procedure aanvraag (her) onderzoek functiewaardering (stap 1)
Gronden voor functie(her)onderzoek
De volgende gronden kunnen aanleiding zijn voor functie(her)onderzoek, te weten:
• De functie is niet ingedeeld op basis van de toepassing van deze referentiemethode.
• De functie-inhoud is op kerntaken niveau gewijzigd.
• Het is een nieuwe functie.
Procedure indienen verzoek voor functie(her)onderzoek
Een verzoek voor functie(her)onderzoek wordt door de afdelingsleiding ingediend. Medewerkers kunnen dit (her) onderzoek bij hun leidinggevende initiëren.
Het afdelingshoofd dient het verzoek schriftelijk en gemotiveerd in bij het secretariaat van de Indelingscommissie wat verzorgd wordt door de afdeling Personeel.
De Personeelsadviseur(s) functiewaardering beoordelen het verzoek op functiewaarderingsinhoudelijke en procedurele gronden.
Zij stemmen hun bevindingen en te nemen vervolgstappen af met het betreffende afdelingshoofd.
De Personeelsadviseur(s) functiewaardering leggen de afspraken vast en stellen het afdelingshoofd hiervan in kennis.
Indien dit leidt tot het in gang zetten van een daadwerkelijk functie(her)onderzoek, wordt dit door het betrokken afdelingshoofd aan de medewerker(s) schriftelijk bevestigd.
Xxxxxxx behandeling verzoek voor functie(her)onderzoek
De standaard maximale termijn voor behandeling van het verzoek voor functie(her)onderzoek bedraagt 1 maand.
2.1.2 Procedure uitvoering (her)onderzoek naar de functie-inhoud (stap 2)
Uitgangspunt functie(her)onderzoek
HTM hanteert het uitgangspunt dat de inhoud van functies wordt bepaald door de werkgever, die daartoe de afdelingshoofden kan mandateren. Bij het opstellen van de functiebeschrijving wordt uit gegaan van de (afdelings)organisatie zoals die behoort te functioneren.
Het uitgangspunt vertaalt zich ook naar de rollen en bijdragen van het afdelingshoofd en de betrokken medewerker(s).
Verantwoordelijkheden van het afdelingshoofd
Het afdelingshoofd is verantwoordelijk voor het schriftelijk aanleveren van de vereiste functie-informatie.
Het afdelingshoofd stelt de betrokken medewerker(s) in kennis van de uitgangspunten van het (her)onderzoek en de te volgen procedure.
Het afdelingshoofd is verantwoordelijk voor de inhoud van de functieomschrijvingen. Dit omvat:
• Hij/zij stemt met de personeelsadviseur functiewaardering af wie (leidinggevenden en medewerkers) informatie over de functie verstrekken.
• hij/zij stuurt, beoordeelt en toetst de inhoud, zoals die door medewerkers en leidinggevenden is aangeleverd, in lijn met het vastgestelde organisatiebeleid. Zonodig toetst hij/zij dit bij de verantwoordelijke directeur.
• Hij/zij beoordeelt en toetst de inhoud van de concept-functieomschrijving en stelt de definitieve omschrijving vast.
De bijdrage van medewerker(s):
De betrokken medewerker(s) kunnen gevraagd en ongevraagd input leveren over de functie bij het afdelingshoofd.
Medewerkers worden, individueel of als representant van een functie met meerdere functiehouders, door het afdelingshoofd aangewezen om een bijdrage te leveren aan het tot stand komen van de functieomschrijving. Dit kan omvatten:
• het voeren van een functie-informatiegesprek met de personeelsadviseur;
• het beoordelen van concept functieomschrijvingen;
• kennis nemen van de vastgestelde functieomschrijving.
Rol en bijdrage van de personeelsadviseur functiewaardering
De personeelsadviseur begeleidt en bewaakt het proces van bijdrage van de medewerker(s). Hiertoe benadert hij/ zij het betreffende afdelingshoofd en geeft ondersteuning bij de te ondernemen acties.
De personeelsadviseur toetst de voorgestelde kerntaken en verantwoordelijkheden op organisatorische doelmatigheid en de bepaalde organieke uitgangspunten. Hij/zij adviseert, gevraagd en ongevraagd, het afdelingshoofd over daaruit volgende gewenste aanpassingen en informeert zonodig hierover het betreffende directielid.
De verantwoordelijkheden van directie
De directie of een door hen gemandateerde leidinggevende stelt de functieomschrijving vast door middel van het goedkeuren van de voorgelegde concept-functieomschrijving.
Termijn (herziening) functieomschrijving
De maximale termijn voor het doorlopen van het proces voor het tot stand komen van een functieomschrijving - vanaf de afronding van het aanvraagverzoek tot en met de vaststelling van de functieomschrijving - bedraagt 2 maanden.
2.1.3 Procedure advies functiegroepindeling (stap 3)
Het vaststellen van de functiegroepindeling vindt plaats na afronding van de functieomschrijving .
De Indelingscommissie komt hiertoe op verzoek van de voorzitter bijeen.
De rol van de Indelingscommissie
De Indelingscommissie stelt het advies op voor de indeling van de haar voorgelegde functie.
De indelingscommissie past het HTM-referentieraster en het door de systeemhouders ORBA en Hay overgedragen begrippen- en analysekader toe.
De Indelingscommissie behandelt het door de personeelsadviseur functiewaardering opgestelde indelingsvoorstel. Zij informeert zich over de inhoud van de functie en vormt zich een oordeel over de voorgestelde indeling. Desgewenst laat zij de functie-inhoud toelichten door het betreffende afdelingshoofd.
De Indelingscommissie stelt een beargumenteerd indelingsadvies op en legt deze ter bekrachtiging voor aan de directie.
De rol van de personeelsadviseur functiewaardering
De personeelsadviseur functiewaardering stelt een beargumenteerd voorstel op voor indeling van de functie en licht dit ter vergadering van de Indelingscommissie toe.
Hij/zij kan zich hierbij laten adviseren en/of ondersteunen door functiewaarderingsdeskundigen van de systeemhouders ORBA en Hay.
De personeelsadviseur(s) functiewaardering verzorgen de secretariële ondersteuning van de Indelingscommissie.
Zij dragen zorg voor planning, organisatie en verslaglegging van de vergaderingen van de Indelingscommissie en voor een goed beheerde administratie van de te behandelen, in behandeling zijnde en behandelde indelingen.
Zij dragen zorg voor de voortgang van en communicatie over de behandeling van indelingsverzoeken.
De termijn voor het behandelen van een indelingsadvies
De maximale termijn voor het behandelen van een indelingsadvies door de Indelingscommissie - vanaf de vaststelling van de functieomschrijving - bedraagt 2 maanden.
2.1.4 Procedure vaststelling en communicatie van de functiegroepindeling (stap 4)
De directie stelt de functiegroepindeling vast met een directiebesluit.
De directie vormt zich daartoe een oordeel over het indelingsadvies en argumentatie van de Indelingscommissie en stemt dit zonodig af met de betreffende afdelingsleiding.
De directie deelt haar besluit schriftelijk en beargumenteerd mee aan de betrokken afdelingsleiding.
De afdelingsleiding verzorgt de communicatie naar de betrokken functiehouders en geeft aan of en welke consequenties er zijn voor het salaris.
De termijn voor het vaststellen van een functiegroepindeling
De maximale termijn voor het, door de directie, vaststellen van een functiegroepindeling op basis van een indelingsadvies, bedraagt 1 maand.
2.1.5 Effectuering van het indelingsbesluit
De eerst mogelijke bevorderingsdatum van een door de directie van een loon- schaalbeslissing voorziene functie is:
de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de vastgestelde functiebeschrijving ter waardering is aangeboden aan het secretariaat van de Indelingscommissie.
Het secretariaat bevestigt schriftelijk de ontvangstdatum aan:
- de functiehouder
- het indienend afdelingshoofd
2.2 Procedure intern bezwaar tegen een functiegroepindeling
2.2.1 Uitgangspunten, termijn en gronden
Uitgangspunt
Het interne bezwaar tegen een functiegroepindeling van de functie kan door de medewerker worden ingediend, nadat hij/zij schriftelijk in kennis is gesteld van de vastgestelde functieomschrijving met de functiegroepindeling.
De bezwaartermijn
Het bezwaar dient door de medewerker binnen 1 maand, na datum van in kennisstelling van de indeling, schriftelijk en met redenen te worden ingediend.
De bezwaarinstantie
Het bezwaar wordt ingediend bij het secretariaat van de Indelingscommissie. De indiener stelt hiervan de leidinggevende en afdelingshoofd in kennis.
De bezwaargronden
De gronden voor het maken van bezwaar zijn:
• de medewerker is het niet eens met de vastgestelde functiegroepindeling voor zijn/haar functie.
en/of
• de in de functieomschrijving, vastgelegde kerntaken stemmen, naar het oordeel van de medewerker, niet overeen met de feitelijk toebedeelde kerntaken.
De bezwaarbehandeling wordt in een tweetal fasen doorlopen.
2.2.2 De overlegfase
Doel van de overlegfase
De overlegfase heeft tot doel onduidelijkheden over de achtergronden van de functie- inhoud en/of de functiegroepindeling aan de medewerker te verduidelijken, mede in het licht van de geuite bezwaargronden.
Het afdelingshoofd is verantwoordelijk voor het geven van de verduidelijking, waarbij hij/zij zich kan laten bijstaan door aan hem/haar rapporterende leidinggevenden.
De Personeelsadviseur functiewaardering bewaakt en ondersteunt het proces van verduidelijking en levert vanuit zijn/haar expertise de vereiste inbreng.
Het resultaat van de overlegfase
Indien de medewerker(s) op basis van deze verduidelijking alsnog akkoord gaat/gaan met het resultaat van het functiewaarderings-onderzoek is het bezwaar behandeld.
Indien het afdelingshoofd het bezwaar deelt en/of de medewerker van mening is dat de verduidelijking niet tot een bevredigende oplossing heeft geleid, wordt de behandeling van het bezwaar vervolgd.
De indiener stelt het secretariaat van de Indelingscommissie hiervan schriftelijk in kennis stellen.
De personeelsadviseur functiewaardering legt het resultaat van de overlegfase vast en stelt de Indelingscommissie in kennis van het resultaat.
De termijn van de afhandeling van de overlegfase
De maximale termijn voor het afronden van de overlegfase bedraagt 2 maanden.
2.2.3 De fase van interne bezwaarbehandeling
De interne bezwaarbehandeling vindt pas plaats na afronding van de overlegfase.
De medewerker dient daartoe binnen 1 maand na afronding van de overlegfase, al dan niet door het afdelingshoofd onderschreven, schriftelijk een verzoek in bij het secretariaat van de Indelingscommissie.
De behandeling van het bezwaar
Het secretariaat stelt de Indelingscommissie in kennis van het ingediende bezwaar en draagt zorg voor de behandeling, te weten:
• Zij beoordeelt het bezwaar op ontvankelijkheid op basis van de vastgelegde uitgangspunten voor de toepassing van functiewaardering.
• Indien het bezwaar niet voldoet aan de formele vereisten, verklaart zij het bezwaar niet ontvankelijk. Zij stelt daarvan de bezwaarde schriftelijk in kennis.
• Bij ontvankelijkheid verricht de personeelsadviseur functiewaardering heronderzoek naar de functie, conform de procedure (her) onderzoek functiewaardering.
Na afronding van het onderzoek legt de personeelsadviseur functiewaardering zijn/haar bevindingen voor aan de Indelingscommissie.
De Indelingscommissie vormt zich een oordeel over de functiegroepindeling en legt dit als een advies aan de directie voor.
Bij de behandeling van een intern bezwaar van een functie binnen het verantwoordelijkheidsgebied van een van de vaste leden van de Indelingcommissie, treedt deze terug en laat de behandeling over aan een plaatsvervangend lid.
De directie stelt de functiegroepindeling opnieuw vast.
De termijn voor afhandeling van het interne bezwaar
De maximale termijn voor de afhandeling van het interne bezwaar bedraagt 2 maanden.
Indien de medewerker zich niet kan vinden in de uitkomst van de interne bezwaarbehandeling, kan de medewerker de externe beroepsprocedure in gang zetten
2.3 Procedure extern beroep tegen een functiegroepindeling
Binnen 1 maand na in kennis gesteld te zijn van het resultaat van de interne bezwaarbehandeling dient de medewerker het extern beroep schriftelijk en gemotiveerd ingediend te hebben.
De medewerker dient zijn beroep in bij de bestuurder van de vakorganisatie waarbij hij/zij is aangesloten, dan wel bij de directie, indien de medewerker geen lid is van een vakorganisatie.
De beroepsbehandeling wordt uitgevoerd door een door de systeemhouder geautoriseerde functiewaarderingsdeskundige met functiewaarderingsdeskundigen van de betrokken vakorganisaties.
Zij vormen daartoe ad hoc een commissie extern beroep.
De commissie extern beroep vormt zich een oordeel over het beroep, op basis van de functieomschrijving, de voorgelegde documentatie en toelichting daarop door de medewerker en de, door de werkgever aangewezen, verantwoordelijke(n).
De commissie toetst of de uitgangspunten voor de toepassing van de referentiemethode en de methodische grondslagen voor functiewaardering correct zijn toegepast en doet hierover een functiewaarderingstechnisch definitieve uitspraak.
De commissie rapporteert haar uitspraak schriftelijk aan de directie van HTM en, indien de medewerker lid is van een vakorganisatie, aan de bestuurder van deze vakorganisatie.
De directie heroverweegt haar eerder genomen indelingsbesluit op basis van de door de commissie uitgebrachte definitieve uitspraak en stelt de functiegroepindeling opnieuw vast.
De standaard maximale termijn voor behandeling van het extern beroep bedraagt 3 maanden.
2.4 Procedure onderhoud Referentieraster
HTM evalueert periodiek, en in ieder geval elke 5 jaar, of het vastgestelde bestand aan referentiefuncties actueel en representatief is.
De resultaten van deze evaluatie worden aan de partners in het CAO- overleg gerapporteerd.
HTM draagt xxxx voor vernieuwing van het referentieraster en/of referentiefuncties, zoals overeengekomen met de partners in het CAO-overleg en draagt er zorg voor dat het referentieraster voldoet aan de, door de systeemhouders, gestelde kwaliteitseisen.
Bijlage 1. Het Referentieraster HTM
FUNCTIEGROE P | DISCIPLINE | ||
VERVOER | TECHNIEK | STAF | |
15 | - Manager Bus Haaglanden | ||
14 | - Afdelingshoofd Railmaterieel | - Afdelingshoofd Planning & Control | |
00 | - Xxxxxxxxxxxxxx Xxx/Xxxx | - Xxxxxxxxxxxxxx Uitvoering | |
12 | - Hoofd Bedrijfsbureau | - Senior beleidsmedewerker vervoers- en productontwikkeling - Bedrijfsjurist | |
11 | - Projectleider Infra | - Sectorhoofd Vastgoed - Administrateur Bus | |
10 | - Assistent Bedrijfsleider Rail | - Disciplineleider | - Personeelsadviseur |
9 | - Teamleider Informatie & Controle - Vervoersconsulent | - Technisch inkoper Infra - Uitvoerder | - Communicatieadviseur - MI specialist/Ontwikkelaar |
8 | - Planner- werkvoorbereider - Werkplaatschef | - Medewerker Reizigersmarketing - Medewerker salarisadministratie | |
7 | - Dienstleider - Planner | - Elektronicus | - Medewerker financiële administratie - Medewerker Service |
6 | - Chef Binnendienst | - Tekenaar-technicus | - (Afdelings-)secretaresse |
5 | - Medewerker Klantenservice | - Monteur | - Administratief medewerker |
4 | - Spoorwerker | - Magazijnmedewerker | |
3 | - Medewerker Interne dienst | ||
2 | - Assistent spoorreiniger | ||
1 |
Bijlage 2 Standaard functiebeschrijving
Functiebeschrijving
A. Doel van de functie
B. Omgeving
xxxxxxxxx
◻
xxxxxxxxx
◻
xxxxxxxxx
C. Resultaatgebieden en hoofdactiviteiten
Resultaatgebied
• Hoofdactiviteit
• Hoofdactiviteit
•
Resultaatgebied
• Hoofdactiviteit
• Hoofdactiviteit
•
Etc.
D. Sociale interactie
E. Specifieke vaardigheden/ vereisten
F. Bezwarende omstandigheden
G. Functievereisten
H. Kwantitatieve gegevens
I. Verantwoordelijkheden en bevoegdheden
Bijlage 3 Formulieren
(optioneel)
Formulier aanvraag (her)onderzoek Formulier aanvraag intern bezwaar Formulier aanvraag extern beroep
INHOUD :
Hierbij treft u de belangrijkste informatie aan inzake functiewaardering bij HTM.
Hoofdstuk 1 Nadere uitwerking van het bepaalde in artikel 22, 1e lid van de CAO. Deze uitwerking bevat de basisafspraken tussen partijen inzake functiewaardering.
Hoofdstuk 2 Procedures.
Bijlage 1: De ijkpuntenlijst (d.i. de ijkpuntfuncties met de via de ijking daarbij bepaalde loonschalen).
Bijlage 2: Voorbeeld van een functiebeschrijving
BIJLAGE 2
(behorend bij artikel 22, lid 2 van de CAO) SALARISREGELING
Salarisvaststelling. Artikel 1
1. a. Werknemers werkzaam in één van de volgende functies worden ingedeeld in salarisgroep 55:
- trambestuurder;
- buschauffeur;
- controleur, met dien verstande dat men in salarisgroep 54 wordt ingedeeld, indien en voor zolang, men niet de volledige bevoegdheid van een controleur heeft en in verband daarmee (nog) geen onregelmatige diensten verricht;
- medewerker service en toezicht;
- medewerker beveiliging en toezicht;
- een combinatiefunctie, waarbij de functie van controleur verenigd is met de functie van trambestuurder of de functie van buschauffeur.
b. Werknemers werkzaam in de functie van medewerker klantenservice worden ingedeeld in salarisgroep 51.
c. Werknemers werkzaam in de functie van coach of in de functie van senior medewerker
IC worden ingedeeld in salarisgroep 62.
d. Werknemers werkzaam in de functie van 1e medewerker klantenservice - worden in-gedeeld in salarisgroep 71.
e. Werknemers werkzaam in de functie van dienstleider worden ingedeeld in salarisgroep 72.
f. Werknemers aangesteld als servicemedewerker worden ingedeeld in salarisgroep 1.
Salarisgroep 1 wordt niet bij algehele salarisherzieningen aangepast, maar bij wijzigingen van het wettelijk minimumloon en wel als volgt:
- treden 0 tot en met 6 zijn gelijk aan het wettelijk minimumloon bij respectievelijk 16 tot en met 22 jaar;
- trede 7 is gelijk aan het minimumloon bij 23 jaar en ouder;
- treden 8 tot en met 12 bedragen respectievelijk 5%, 10%, 15%, 20% en 25% meer dan het minimumloon bij 23 jaar en ouder.
NB) De in lid 1, sub b t/m lid 1, sub f genoemde functies betreffen functies die uitgeoefend worden bij HTM. Functies met een gelijke benaming bij één van de onder deze CAO vallende dochterondernemingen, worden ingedeeld overeenkomstig het gestelde in lid 2.