Collectieve arbeidsovereenkomst voor
1
Collectieve arbeidsovereenkomst voor
de Sociaal-Economische Raad 1 mei 2022 – 1 januari 2024
Artikel | Pagina | |
§ 1 | ALGEMENE BEPALINGEN | |
1.1 | Begripsbepalingen 1, 2 | 5-7 |
1.2 | Deeltijd 3 | 7 |
1.3 | Algemene verplichtingen van de werkgever 4 | 7 |
1.4 | Algemene verplichtingen van de werknemersverenigingen en de werkgever 5 | |
7 | ||
1.5 | Verplichtingen van de werkneemster | 7 |
1.5.1 | Geheimhouding 6 | 7 |
1.5.2 | Nevenactiviteiten 7, 8 | 8 |
1.5.3 | Verhaal schade bij arbeidsongeschiktheid 9 | 8 |
1.5.4 | Schorsing 10 | 8 |
§ 2 | INDIENSTTREDING | |
2.1 | Inhoud van de arbeidsovereenkomst 11 | 9 |
2.2 | Proeftijd 12 | 9 |
2.3 | Overeenkomst bepaalde en onbepaalde tijd 13 | 9 |
§ 3 | ARBEIDSDUUR EN ARBEIDSTIJDEN | |
3.1 | Arbeidsduur en werkdagen 14, 15 | 10 |
3.2 | Overwerk | 10 |
3.2.1 | Werken op zaterdagen, zondagen en rust- en feestdagen 16 | 10 |
3.2.2 | Wat is overwerk 17 | 10 |
3.2.3 | Wat is vergoeding voor overwerk 18 | 10 |
3.2.4 | Hoe vindt vergoeding van overwerk plaats 19 | 11 |
3.3 | Verlof | 11 |
3.3.1 | Aantal vakantie-uren 20 | 11 |
3.3.2 | Verjaring verlof 21 | 11 |
3.3.3 | Opbouw van vakantie en arbeidsongeschiktheid 22 | 11 |
3.3.4 | Rust- en feestdagen 23 | 11 |
3.3.5 | Buitengewoon verlof 24 | 12 |
3.3.6 | Ouderschapsverlof 25, 25a | 12-13 |
3.3.7 | (Aanvullend) geboorteverlof 25b, 25c | 13 |
§ 4 | BELONING | |
4.1 | Loonontwikkeling 26 | 14 |
4.2 | Beloning en inschaling | 14 |
4.2.1 | Inschaling 27, 27a | 14 |
4.2.2 | Periodieke verhoging 28 | 14 |
4.2.3 | Extra periodieke verhogingen 29 | 15 |
4.2.4 | Toekennen/onthouden periodieke verhoging 30 | 15 |
4.2.5 | Waarnemingstoeslag 31 | 15 |
4.2.6 | Wijze hogere inschaling 32 | 15 |
4.2.7 | Herinschaling 33 | 16 |
4.3 | Vakantietoeslag en eindejaarsuitkering 34 | 16 |
4.4 | Septembertoeslag 35 | 16 |
4.5 | Gratificaties en bonussen 36, 36a, 37 | 16-17 |
4.6 | Functiewaardering 38 | 17 |
4.7 | Reiskostenvergoeding woon-werkverkeer 39 | 17 |
Artikel Pagina
§ 5 | SCHOLING EN ONTWIKKELING | ||
5.1 | Algemene bepalingen | 39a | 18 |
5.2 | Scholing en ontwikkeling in of vanwege het dienstbelang | 39b | 18 |
5.3 | Individueel ontwikkelbudget | 39c | 18 |
5.4 | Xxxxxxxxxxxxx | 00x | 00 |
§ 6 | FLEXIBELE ARBEIDSVOORWAARDEN/SER FLEX 40 t/m 51 | 20-21 | |
§ 7 | PENSIOENEN | 52 en 52a | 22 |
§ 8 | VOORZIENINGEN | ||
8.1 | Arbeidsongeschiktheid door ziekte | 53, 54, 54a t/m 54e | 23-24 |
8.2 | Herindiensttreding | 55 | 24 |
8.3 | Overlijdensuitkering | 56 | 25 |
8.4 | Wachtgeld/uitkering bij ontslag | 57 | 25 |
§ 9 | BEËINDIGING DIENSTVERBAND | ||
9.1 | Beëindiging van rechtswege | 58 | 26 |
9.2 | Opzegging | 59 | 26 |
9.3 | Toetsing redelijkheid opzegging | 60 | 26 |
9.4 | Anti-cumulatiebeding | 61 | 26 |
§ 10 | SLOTBEPALINGEN | ||
10.1 | Geschillen | 62 | 27 |
10.2 | Dispensatie | 63 | 27 |
10.3 | Duur van de cao | 64 | 27 |
PROTOCOLAFSPRAKEN 28-29
BIJLAGEN
Bijlage I Loonlijn 1 januari 2023 30
Bijlage II Salarissen werkervaringsplaatsen 31
Bijlage III Reglement SER Flex 32-35
Bijlage IV Uitvoeringsregeling vergoeding reiskosten woon-werkverkeer en thuiswerkvergoeding 36-38
Bijlage V Reglement (v)mbo stages 39
Bijlage VI Regeling wachtgeld werkneemsters 40-42
Bijlage VII Regeling uitkering bij ontslag 43-45
Bijlage VIII Reglement Ontslagcommissie 46-47
Bijlage IX Relevante wettelijke bepalingen 48
De ondergetekenden, te weten:
1. De Sociaal-Economische Raad, hierna ook te noemen: SER, gevestigd te Den Haag ter ene zijde,
2. a. FNV Bondgenoten, gevestigd te Amsterdam
b. CNV Vakmensen, gevestigd te Utrecht ieder als partij ter andere zijde.
Komen overeen de collectieve arbeidsovereenkomst voor werkneemsters die in dienst zijn van de SER, bestaande uit de artikelen 1 tot en met 64 en de bijgevoegde protocolafspraken.
Den Haag, 5 april 2023
Handtekening
Handtekening
mr Xxxxxxxxxx Xxxxx MA Xxxx xxx Xxxx, bestuurder
algemeen secretaris FNV
Handtekening
Handtekening
X. Xxxxxxxxxxx, bestuurder CNV Vakmensen
P. Xxxxxxx, voorzitter CNV Vakmensen
Waar in deze cao wordt gesproken over 'werkneemster', 'zij', 'haar', etc. wordt ook bedoeld de 'werknemer', 'hij', 'hem', etc.
§ 1 ALGEMENE BEPALINGEN
1.1 Begripsbepalingen
Artikel 1
In deze cao wordt verstaan onder:
a. adv-uren: uren waarop met behoud van salaris niet wordt gewerkt in verband met arbeidsduurvermindering;
b. deeltijdarbeid: de arbeid die regelmatig wordt verricht en waarvoor met een werkneemster een kortere arbeidsduur dan bedoeld in artikel 14 is overeengekomen;
c. diensttijd: de tijd die is verstreken sinds de dag waarop de werkneemster in dienst is getreden bij de werkgever;
d. functie: het geheel van werkzaamheden van de werkneemster als vastgelegd in een functietypering op grond van het functiewaarderingssysteem van Human Capital Group;
e. gezinsleden: de partner(s) van de werkneemster en de kinderen van de werkneemster voor wie kinderbijslag of studiefinanciering wordt ontvangen;
f. huwelijk: in deze cao wordt onder huwelijk tevens verstaan het geregistreerd partnerschap in de zin van het Burgerlijk Wetboek;
g. jaarsalaris: 12 maal het maandsalaris verhoogd met de reguliere toeslagen, voor zover in deze cao of bijlagen van deze cao niet anders is bepaald;
h. maandsalaris: het op grond van artikel 27 of 27a van deze cao aan de werkneemster maandelijks toekomende bedrag verhoogd met de vaste maandelijkse toeslagen;
i. maximum schaalsalaris: het hoogste bedrag van een salarisschaal;
j. ondernemingsraad: de ondernemingsraad als bedoeld in de Wet op de
ondernemingsraden of (vertegenwoordiging van) het personeel;
k. partner: diegene(n) waarvan de werkneemster bij de werkgever aangeeft dat die als partner(s) beschouwd dien(t/en) te worden.
l. periodiek: het verschil tussen twee opeenvolgende bedragen uit een salarisschaal;
m. persoonlijke toeslag toeslag op grond van artikel 33;
n. reguliere toeslagen: de vakantietoeslag en eindejaarsuitkering, genoemd
in artikel 34;
o. salarisschaal: de voor de functie vastgestelde reeks van opeenvolgende bedragen opgenomen in artikel 27, lid 2;
p. stagiair: de persoon met wie de werkgever een stageovereenkomst heeft gesloten;
q. uurloon: het maandsalaris gedeeld door 164,67;
r. vakantiewerker: de scholier, student of xxxxxx xxxxxxxxxx, die in
aansluiting op het volgen van onderwijs gedurende de vakantie van zijn onderwijsinstelling tijdelijk werkzaamheden verricht;
s. vaste maandelijkse toeslagen: de toeslagen op grond van artikel 29 en de
persoonlijke toeslag, voor zover deze structureel en maandelijks worden toegekend, alsmede de aanvulling op grond van artikel 54c of 54d;
t. waarnemingstoeslag: de toeslag op grond van artikel 31;
u. werkervaringsplaats een bovenformatieve arbeidsplaats voor mensen met
afstand tot de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld iemand uit het doelgroepregister, met als doel het op basis van een arbeidsovereenkomst (voor bepaalde tijd) opdoen en/of in stand houden van relevante werkervaring;
v. werkgever: Sociaal-Economische Raad (SER);
w. werkneemster: de persoon die met de werkgever een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW heeft gesloten, met uitzondering van de vakantiewerker en de persoon die met de werkgever en de opleidingsinstelling in het kader van een mbo- of hbo-opleiding een leer-werkovereenkomst heeft gesloten;
x. werkweek: de voor de werkneemster geldende arbeidsduur per week;
y. septembertoeslag de toeslag op grond van artikel 35.
z. aanvullend geboorteverlof het verlof waarop de werkneemster op grond van
artikel 4:2 van de Wet arbeid en zorg recht heeft.
Artikel 2
1. De werkgever kan van het in deze cao bepaalde alleen afwijken, indien de mogelijkheid tot afwijking uitdrukkelijk in deze cao is geregeld.
2. De werkgever kan over arbeidsvoorwaarden die niet in deze cao zijn geregeld met de ondernemingsraad aanvullende regelingen treffen.
3. In afwijking van lid 1 kan de werkgever op grond van redelijkheid en billijkheid in incidentele gevallen ten gunste van een individuele werkneemster afwijken van hetgeen in deze cao is bepaald. Indien dergelijke afwijkingen herhaaldelijk plaatsvinden worden de vakorganisaties hiervan in algemene zin in kennis gesteld.
1.2 Deeltijd
Artikel 3
Tenzij elders in deze cao anders is bepaald, geldt voor de toekenning van arbeidsvoorwaarden ingeval van deeltijdarbeid dat:
a. arbeidsvoorwaarden die aan de beloning gekoppeld zijn, te weten salaris, uitkeringen en (minimum)toeslagen, alsmede verlof en vermindering van arbeidsduur plaatsvinden naar evenredigheid van het dienstverband;
b. arbeidsvoorwaarden die een vergoeding van kosten betreffen, volledig worden toegekend.
1.3 Algemene verplichtingen van de werkgever
Artikel 4
1. De werkgever verplicht zich tijdens de duur van deze overeenkomst geen actie te voeren of te bevorderen, die beoogt wijziging te brengen in deze overeenkomst.
2. De werkgever verplicht zich aan werkneemster een exemplaar van deze cao digitaal beschikbaar te stellen.
3. De werkgever verplicht zich, ter ondersteuning van vakbondsactiviteiten, per kalenderjaar een bijdrage te verstrekken aan de Stichting Fonds Bank- en Verzekeringswezen en Administratieve Kantoren te Culemborg. Deze bijdrage bedraagt over het kalenderjaar 2022 een bedrag van 39,37 euro per ultimo 2022 in dienst zijnde werkneemsters. De hoogte van dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd.
1.4 Algemene verplichtingen van de werknemersverenigingen en de werkgever
Artikel 5
1. De werknemersverenigingen verplichten zich tijdens de duur van deze overeenkomst geen actie te voeren of te bevorderen, die beoogt wijziging te brengen in deze overeenkomst.
2. De cao-partijen zullen naleving van deze cao door hun leden bevorderen.
3. De werkgever draagt zorg voor de aanmelding van de cao bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Artikel 6
1.5 Verplichtingen van de werkneemster
1.5.1 Geheimhouding
Op grond van art. 9 AW is de werkneemster verplicht tot geheimhouding van alle zaken- en bedrijfsgeheimen, die zij in haar hoedanigheid verneemt en van alle aangelegenheden ten aanzien waarvan de werkgever geheimhouding heeft opgelegd of waarvan zij het vertrouwelijke karakter moet begrijpen. Deze verplichting geldt zowel gedurende het dienstverband als na beëindiging daarvan.
1.5.2 Nevenactiviteiten
Artikel 7
1. Op grond van art. 8 lid 2a AW is de werkneemster verplicht aan de werkgever melding te doen van de nevenwerkzaamheden die zij verricht of voornemens is te gaan verrichten die de belangen van de dienst voor zover deze in verband staan met haar functievervulling, kunnen raken.
2. Indien de nevenwerkzaamheden als bedoeld in lid 1 op enige wijze nadelig kunnen zijn voor of onverenigbaar zijn met de uitoefening van de functie van de werkneemster bij de werkgever, kan de werkgever die werkzaamheden verbieden of daaraan voorwaarden stellen.
Artikel 8
1. Het is de werkneemster verboden middellijk of onmiddellijk deel te nemen aan aannemingen en leveringen ten behoeve van de werkgever. De werkneemster behoeft voor het middellijk of onmiddellijk deelnemen aan aannemingen en leveringen ten behoeve van anderen de schriftelijke toestemming van de werkgever.
2. Het is de werkneemster verboden in haar betrekking anders dan met schriftelijke toestemming van de werkgever vergoedingen, beloningen, giften of beloften van derden te vorderen, te verzoeken of aan te nemen.
1.5.3 Verhaal schade arbeidsongeschiktheid
Artikel 9
Indien de werkgever xxxxxxx van de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster tegen een of meer derde(n) een vordering tot schadevergoeding kan doen gelden, dient de werkneemster de daartoe benodigde informatie te verstrekken en overige medewerking te verlenen.
1.5.4 Schorsing
Artikel 10
Xxxxxxx de werkneemster haar verplichtingen voortvloeiend uit deze cao niet nakomt, kan de werkgever overgaan tot schorsing van de werkneemster. Gedurende de schorsing is de werkgever niet gehouden het salaris en de daarbij behorende toeslagen door te betalen.
§ 2 INDIENSTTREDING
2.1 Inhoud van de arbeidsovereenkomst
Artikel 11
De werkneemster ontvangt bij indiensttreding een individuele schriftelijke arbeidsovereenkomst waarin in ieder geval de volgende gegevens zijn opgenomen:
− de naam en woonplaats van de werkneemster;
− de geboorteplaats en -datum van de werkneemster;
− de plaats of plaatsen waar de arbeid wordt verricht;
− de functie van de werkneemster;
− de datum van indiensttreding;
− de duur van de overeenkomst indien de overeenkomst voor bepaalde tijd is gesloten;
− de salarisschaal en het salaris;
− de overeengekomen arbeidsduur per week;
− bij deeltijdarbeid, werktijden en spreiding daarvan, alsmede de regeling inzake de toepassing van arbeidsduurverkorting;
− de proeftijd, ingeval deze tussen partijen wordt overeengekomen;
− het van toepassing zijn van deze cao.
2.2 Proeftijd
Artikel 12
Partijen kunnen een proeftijd overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:652 BW overeenkomen.
2.3 Overeenkomst bepaalde en onbepaalde tijd
Artikel 13
1. De werkneemster treedt in dienst op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde of onbepaalde tijd.
2. Werkgever streeft naar een zo beperkt mogelijke omvang van het aantal arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Cao-partijen zullen elk jaar overleggen over de ontwikkeling van het aantal arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd.
§ 3 ARBEIDSDUUR EN ARBEIDSTIJDEN
3.1 Arbeidsduur en werkdagen
Artikel 14
1. De werkdagen zijn maandag tot en met vrijdag.
2. Het aantal arbeidsuren bedraagt per week 38 bij een voltijds dienstverband.
3. In afwijking van lid 2 geldt dat ingeval de werkneemster kiest voor opbouw van reguliere adv-uren, de werkweek bij een voltijds dienstverband 40 uur bedraagt en het aantal reguliere adv-uren op jaarbasis 104.
Artikel 15
1. Xxxxxxx van ziekte van de werkneemster met een voltijds dienstverband met opbouw van reguliere adv-uren, wordt per 80 wegens ziekte niet-gewerkte uren 4 adv-uren op haar tegoed in mindering gebracht.
2. Ingeval van deeltijdarbeid wordt de in lid 1 bedoelde korting naar rato toegepast.
Artikel 16
3.2 Overwerk
3.2.1 Werken op zaterdagen, zondagen, rust- en feestdagen
Op zaterdagen en zondagen en de rust- en feestdagen genoemd in artikel 23 wordt uitsluitend opdracht gegeven tot het verrichten van overwerk indien een zwaarwegend dienstbelang dit vereist.
3.2.2 Wat is overwerk
Artikel 17
1. Overwerk is werk dat in opdracht van de werkgever wordt verricht en waardoor xxxxxx wordt gewerkt dan met de werkneemster is overeengekomen.
2. Voor de berekening van overwerk wordt de dagelijkse werktijd geacht 8 uur te bedragen. Voor werkneemsters met wie een langere dagelijkse arbeidsduur is overeengekomen, geldt voor de vaststelling van overwerk dit aantal uren als dagelijkse werktijd.
3. Niet als overwerk wordt beschouwd werk dat wordt verricht gedurende het eerste halfuur aansluitend aan de voor de werkneemster geldende arbeidstijd, die niet regelmatig hoeft te worden verricht. Xxxxxx die werkzaamheden echter meer dan een half uur, dan wordt ook het eerste half uur als overwerk beschouwd.
3.2.3 Wat is vergoeding voor overwerk
Artikel 18
Ten aanzien van overwerk gelden de volgende bepalingen.
a. De vergoeding voor overwerk bedraagt:
− 100% van de waarde van het uurloon, verhoogd met de reguliere toeslagen, voor overwerk waardoor de dagelijkse werktijd niet wordt overschreden. Voorts wordt de werkneemster een vergoeding verleend die gelijk is aan het bedrag dat de werkgever voor haar per uur bijdraagt aan de pensioenregeling en ontvangt zij een vergoeding van 10% van het uurloon als vergoeding van vakantie-uren;
− 125% van de waarde van het uurloon voor overwerk gedurende de eerste anderhalf uur aansluitend op de dagelijkse werktijd op maandag tot en met vrijdag
− 150% van de waarde van het uurloon voor overwerk op de andere dan hiervoor genoemde uren op maandag tot en met vrijdag
− 200% van de waarde van het uurloon voor overwerk op zaterdagen, zondagen en feestdagen.
b. Indien de werkneemster een vaste maandelijkse toeslag of waarnemingstoeslag ontvangt, wordt het uurloon voor de berekening van de overwerkvergoeding hiermee verhoogd.
c. Aan een werkneemster die is ingedeeld in schaal 10 of hoger wordt geen vergoeding voor overwerk toegekend.
3.2.4 Hoe vindt vergoeding van overwerk plaats
Artikel 19
De werkneemster kan kiezen voor vergoeding van het overwerk in geld en/of verlof.
3.3 Verlof
3.3.1 Aantal vakantie-uren
Artikel 20
1. Een werkneemster heeft per kalenderjaar recht op 245 uur vakantie met behoud van salaris.
2. Het aantal uren dat de werkneemster voor één verlofdag dient in te leveren, is afhankelijk van het feit of zij al dan niet adv-uren opbouwt. Uitgangspunt is dat voor één dag verlof het aantal verlofuren moet worden ingeleverd dat overeenkomt met het aantal uren dat zij volgens het voor haar geldende rooster (inclusief eventuele opbouw van adv-uren) zou moeten werken.
3. De werkgever kan met instemming van de ondernemingsraad per kalenderjaar maximaal vijf werkdagen aanwijzen als collectieve vakantiedagen, voor zover er in dat kalenderjaar sprake is van sluiting van het pand op 1 of meer dagen tussen Kerst en Oud & Nieuw. Wanneer sluiting rond deze feestdagen niet aan de orde is, bedraagt het aantal aan te wijzen collectieve verlofdagen vier.
4. Bij indiensttreding of ontslag in de loop van een kalenderjaar wordt het aantal vakantie-uren naar rato toegekend en wordt het aantal vakantie-uren naar boven afgerond.
3.3.2 Verjaring verlof
Artikel 21
Elke rechtsvordering tot toekenning van vakantie verjaart door verloop van vijf jaren na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is ontstaan.
3.3.3 Opbouw van vakantie en arbeidsongeschiktheid
Artikel 22
Opbouw van vakantie vindt plaats overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:634 en 635van het Burgerlijk Wetboek.
3.3.4 Rust- en feestdagen
Artikel 23
1. Werkdagen waarop, met behoud van salaris, niet wordt gewerkt zijn: Nieuwjaarsdag, Tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, Tweede Pinksterdag, beide Kerstdagen, Koningsdag.
2. Desgewenst kan de werkneemster een of meerdere van deze dagen inwisselen voor de feest- en gedenkdagen die voor haar belangrijk zijn.
3. Werkneemsters die gebruik maken van de mogelijkheid zoals bedoeld in artikel 23 lid 2 worden geacht op de feestdagen dat zij werken werkzaamheden op hun eigen functieniveau te kunnen uitvoeren. Indien dat, om redenen die buiten de invloedssfeer van de werkneemster liggen, niet mogelijk is, komt dat voor rekening van de werkgever. Waar nodig wordt maatwerk geleverd.
4. 5 mei is jaarlijks een collectieve verlofdag. Het ene jaar voor rekening van de werkgever, het andere jaar voor rekening van de werkneemster.
3.3.5 Buitengewoon verlof
Artikel 24
1. In aanvulling op de Wet arbeid en zorg hoeft de werkneemster, met behoud van haar salaris en toeslagen, haar werkzaamheden niet te verrichten op de dag:
a. dat zij in ondertrouw gaat;
b. van haar 12,5-, 25- of 40-jarig huwelijksjubileum;
c. dat een bloed- of aanverwant tot en met de 2e graad in het huwelijk treedt;
d. van het 25-, 40-, 50- of 60-jarig huwelijksjubileum van (pleeg-)ouders of schoonouders;
e. dat haar 25- of 35-jarig dienstjubileum plaatsvindt, dan wel wordt gevierd;
f. dat de partner of bloed- of aanverwant in de 1ste graad overlijdt tot en met de dag waarop de begrafenis of crematie plaatsvindt, met een maximum van vier werkdagen;
g. dat de begrafenis of crematie van een bloed- of aanverwant tot en met de 3e graad plaatsvindt gedurende de daarvoor naar het oordeel van de werkgever benodigde tijd met een maximum van één werkdag;
h. dat zij een cursus volgt ter voorbereiding op de (pré)pensionering, met een maximum van één werkweek.
2. Bovendien wordt de werkneemster buitengewoon verlof met behoud van salaris en toeslagen toegekend − voor de werkneemster met een deeltijddienstverband naar rato − in verband met:
a. haar burgerlijk huwelijk: 24 uur;
b. haar verhuizing ten hoogste eenmaal per kalenderjaar: 16 uur.
c. Het uitvoeren van vrijwilligerswerk: 8 uur per kalenderjaar.
3. Tenzij de dienst het niet toelaat, wordt de werkneemster op haar verzoek buitengewoon verlof met behoud van salaris en toeslagen toegekend voor de tijd:
a. dat zij een bijeenkomst bijwoont van de werkneemstersorganisatie waarvan zij lid is of zij zich namens haar vakbond inzet als RSI-consulent, met een maximum van één werkweek per kalenderjaar;
b. dat zij een cursus bijwoont van de werkneemstersorganisatie waarvan zij lid is, met een maximum van één werkweek per kalenderjaar;
c. dat zij deelneemt aan het cao-overleg en hiermee verband houdende vergaderingen en/of voor de tijd dat zij deelneemt aan vergaderingen in verband met een reorganisatie bij de instelling, met een maximum van één werkweek per kalenderjaar.
4. De werkgever kan ook voor andere situaties buitengewoon verlof − al dan niet met behoud van salaris en toeslagen − toekennen. Indien hiervoor door de werkgever een regeling wordt vastgesteld, dient dit te geschieden met instemming van de ondernemingsraad.
3.3.6 Ouderschapsverlof
Artikel 25
1. Overeenkomstig het bepaalde in de Wet arbeid en zorg heeft de werkneemster recht op ouderschapsverlof.
2. In afwijking van de Wet arbeid en zorg geldt dat de werkneemster die korter dan één jaar in dienst is, ook recht heeft op ouderschapsverlof.
3. In afwijking van Wet arbeid en zorg geldt dat de werkneemster die duurzaam de verzorging en de opvoeding van een niet-biologisch kind op zich heeft genomen, ook recht heeft ouderschapsverlof.
4. Indien de werkneemster op het tijdstip van ingang van het ouderschapsverlof arbeidsongeschikt in de zin van de Ziektewet is, vindt opschorting van de ingangsdatum plaats tot het tijdstip waarop de werkneemster weer arbeidsgeschikt wordt verklaard.
5. Indien de werkneemster uiterlijk twee maanden voor het verstrijken van het ouderschapsverlof schriftelijk aan de werkgever verzoekt om het ouderschapsverlof na afloop van het verlof om te zetten in een deeltijdarbeidsovereenkomst, wordt dit verzoek ingewilligd. Tot het tijdstip waarop het kind tot de basisschool wordt toegelaten kan de werkneemster verzoeken om terugkeer tot het oorspronkelijk overeengekomen aantal arbeidsuren. Daarbij heeft de werkneemster voorrang boven andere gegadigden, wanneer een vacature vrijkomt of een nieuwe functie wordt gecreëerd, welke voor de werkneemster als passend is aan te merken.
6. Xxxxxxx de werkneemster geen schriftelijk verzoek als bedoeld in lid 5, eerste volzin, bij de werkgever heeft ingediend, herleeft na afloop van de termijn van het ouderschapsverlof de oorspronkelijke arbeidsovereenkomst van de werkneemster met de daarbij behorende functie en rechtspositie.
7. Gedurende het ouderschapsverlof van de werkneemster zijn de bepalingen omtrent deeltijdarbeid van toepassing
Artikel 25a
1. Het salaris van de werkneemster die op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) recht heeft op betaald ouderschapsverlof wordt gedurende dit verlof door de werkgever aangevuld tot 80 procent van het maandloon en voor medewerkers met een maandsalaris tot € 3.275,71 (peildatum 1 januari 2023) aangevuld tot 100 procent van het maandloon. Deze
aanvullingen zijn begrensd tot respectievelijk 80 procent en 100 procent van het maximum maandloon dat geldt voor de uitkeringen vanuit deze wet.
2. De in lid 1 genoemde grens van € 3.275,71 wordt geïndexeerd met
eventuele loonstijgingen uit toekomstige cao’s.
3.3.7 (Aanvullend) geboorteverlof
Artikel 25b
In afwijking van de Wet arbeid en zorg geldt dat de werkneemster die bij de geboorte van een kind waarvoor zij duurzaam de verzorging en opvoeding op zich neemt, ook recht heeft op geboorteverlof.
Artikel 25c
1. Het salaris van de werkneemster die op grond van de Wet arbeid en zorg recht heeft op aanvullend geboorteverlof wordt gedurende dit verlof door de werkgever aangevuld tot 100 procent.
2. In afwijking van de Wet arbeid en zorg geldt dat de werkneemster bij de geboorte van een kind waarvoor zij duurzaam de verzorging en opvoeding op zich neemt, ook recht heeft op aanvullend geboorteverlof.
Artikel 26
§ 4 BELONING
4.1 Loonontwikkeling
De salarissen worden per 1 mei 2022 verhoogd met 5,6 procent. Per 1 januari 2023 worden de salarissen verhoogd met 3,4 procent. Medewerkers in functieschaal 1 tot en met 8 met een maandsalaris van € 3.000 of lager (salarissen geldend op 1 januari 2022) ontvangen een eenmalige netto-uitkering van € 500 in de maand januari 2023.
Artikel 27
4.2 Beloning en inschaling
4.2.1 Inschaling
1. Het niveau van de functie bij de werkgever wordt bepaald aan de hand van het systeem van functiewaardering van Human Capital Group.
2. Indien de werkneemster haar functie volledig kan vervullen, wordt zij overeenkomstig het niveau van haar functie ingedeeld in één van de salarisschalen opgenomen in bijlage I.
3. Indien de werkneemster haar functie nog niet volledig kan vervullen, wordt haar een salaris toegekend volgens de in de bijlage I vermelde aanloopperiodieken behorende bij de schaal waarin haar functie is ingedeeld.
4. De werkneemster jonger dan 21 jaar wordt een salaris toegekend overeenkomstig haar leeftijd volgens de in bijlage I vermelde leeftijdsperiodieken behorende bij de voor haar functie geldende salarisschaal.
5. Het maandsalaris wordt voor het einde van de kalendermaand uitbetaald.
Artikel 27a
In afwijking van het in het vorige artikel bepaalde ontvangt een werkneemster die in dienst is op een werkervaringsplaats een beloning ter hoogte van het minimum(jeugd)loon, conform bijlage II. De werkgever kan aan deze werkneemster een beloning van maximaal 120 procent van het minimum(jeugd)loon toekennen.
4.2.2 Periodieke verhoging
Artikel 28
1. Het salaris van werkneemster wordt bij voldoende bekwaamheid, geschiktheid en inzet van de werkneemster telkens met één periodiek verhoogd, totdat het maximum van de salarisschaal is bereikt. Als datum voor toekenning van een periodiek geldt:
a. voor leeftijdsperiodieken: de eerste van de maand volgend op de verjaardag van de werkneemster;
b. voor schaalperiodieken: 1 januari.
2. De verhoging genoemd bij lid 1 sub b blijft achterwege indien sinds het tijdstip van indeling op grond van artikel 27, lid 2 niet ten minste zes maanden zijn verstreken.
3. Ten aanzien van het salaris geldt dat voor de werkneemster die ingevolge de aanloopperiodiek voor de schalen 4 en 5 wordt gesalarieerd, zes maanden na indienstneming indeling plaatsvindt op grond van artikel 27, lid
2. Voor de werkneemster die overeenkomstig de aanloopperiodieken van de schalen 6 tot en met 16 wordt gesalarieerd, vindt zes maanden na indienstneming indeling plaats op grond van artikel 27, lid 2, tenzij de werkneemster op dat moment nog steeds haar functie niet volledig vervult. In dat geval wordt de volgende aanloopperiodiek toegekend. Na wederom zes maanden vindt indeling plaats op grond van artikel 27, lid 2.
4.2.3 Extra periodieke verhogingen
Artikel 29
1. Aan de werkneemster die het maximumsalaris van de voor haar geldende salarisschaal nog niet heeft bereikt, kunnen op grond van uitstekend functioneren, loopbaanbeleid of bijzondere omstandigheden incidenteel een of meer extra periodieken worden toegekend.
2. Aan de werkneemster die het maximumsalaris van de voor haar geldende schaal geniet, kan op grond van een uitstekende wijze van functievervulling voor de periode van één jaar of eenmalig structureel, een toeslag worden toegekend ter grootte van één periodiek. Deze verhoging gaat in op
1 januari volgend op de toekenning.
3. De werkneemster die gedurende de laatste vijf jaar het maximumsalaris van de voor haar geldende salarisschaal heeft genoten, wordt een toeslag op haar salaris toegekend ter grootte van één periodiek. Deze extra periodiek wordt gekoppeld aan een positieve beoordeling. De verhoging gaat in op de eerste van de maand volgend op het tijdstip waarop aan deze voorwaarde wordt voldaan.
4. De toeslagen genoemd in lid 2 en 3 kunnen onafhankelijk van elkaar worden toegekend.
4.2.4. Toekennen/onthouden periodieke verhoging
Artikel 30
Het onthouden van een periodieke verhoging, genoemd in artikel 28, eerste en derde lid, en het toekennen van één of meer extra periodieken, genoemd in artikel 29, eerste en tweede lid, kan slechts geschieden nadat een beoordelingsgesprek is gehouden.
4.2.5 Waarnemingstoeslag
Artikel 31
1. De werkneemster die bij wijze van waarneming tijdelijk een andere functie uitoefent, blijft ingedeeld in haar oorspronkelijke salarisschaal.
2. De werkneemster die ingevolge een haar daartoe verstrekte opdracht tijdelijk wordt belast met de waarneming van een hoger ingedeelde functie, wordt een toeslag toegekend voor de duur van die waarneming, tenzij de waarneming in een aaneengesloten periode minder dan één maand duurt.
3. De toeslag bedoeld in het vorige lid bedraagt:
a. bij volledige waarneming: het verschil tussen het salaris van degene die waarneemt en het met twee periodieken verhoogde bedrag van haar salaris;
b. bij niet-volledige waarneming: het verschil tussen het salaris van degene die waarneemt en het met één periodiek verhoogde bedrag van haar salaris.
4. In andere gevallen van waarneming kan de werkgever, gelet op de aard en de omvang van de ingevolge de waarneming verrichte werkzaamheden alsmede op de duur en de wijze van waarneming, een passende vergoeding toekennen.
4.2.6 Wijze hogere inschaling
Artikel 32
Wanneer voor de werkneemster een hogere salarisschaal van bijlage I gaat gelden, vindt bij overgang een zodanige indeling plaats dat het dan voor haar geldende salaris één periodiek hoger is dan het salaris dat zij in haar oude schaal genoot.
4.2.7 Herinschaling
Artikel 33
Aan de werkneemster die als gevolg van een herziening van de gradering van de functie een salaris ontvangt, dat lager ligt dan het laatstgenoten salaris, wordt een persoonlijke toeslag toegekend ten bedrage van het verschil tussen die salarissen. Deze persoonlijke toeslag wordt telkens verminderd met de aan de werkneemster toegekende verhogingen van diens salaris, tenzij deze het gevolg zijn van een algemene loonronde.
4.3 Vakantietoeslag en eindejaarsuitkering
Artikel 34
1. De werkneemster heeft recht op een vakantietoeslag die in de maand mei van elk jaar wordt uitbetaald. De toeslag bedraagt over het tijdvak van twaalf maanden voorafgaand aan de datum van uitbetaling 8% van het in elk van die twaalf maanden geldende maandsalaris, inclusief:
a. de eindejaarsuitkering genoemd in lid 2;
b. een eventuele waarnemingstoeslag.
2. De werkneemster heeft recht op een eindejaarsuitkering, die uiterlijk de 31ste van de maand december van elk jaar wordt uitbetaald. Onverminderd het bepaalde in lid 3 en 4, bedraagt deze uitkering 8,33% van het jaarsalaris, exclusief de reguliere toeslagen, van de werkneemster in de maand van uitbetaling. Bij indiensttreding of beëindiging van de dienstbetrekking in de loop van het kalenderjaar wordt de uitkering naar evenredigheid van het salaris bij een volledige werktijd berekend. Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst vormt het laatstgenoten maandsalaris grondslag voor de berekening.
3. Ten aanzien van de vakantietoeslag gelden minimumbedragen voor werkneemsters die de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt. Deze minimumbedragen zijn opgenomen in bijlage I.
4. De eindejaarsuitkering als bedoeld in lid 2 en minimumbedragen genoemd in lid 3 van dit artikel worden bij deeltijdarbeid over elke maand dat de functie in deeltijd is uitgeoefend naar evenredigheid berekend.
5. Bij beëindiging van de dienstbetrekking worden de vakantietoeslag en de eindejaarsuitkering gelijktijdig met de laatste salarisbetaling aan de werkneemster uitgekeerd.
4.4 Septembertoeslag
Artikel 35
1. Jaarlijks wordt een ‘septembertoeslag’ in de maand september uitgekeerd van 525,96 euro bruto. Deze septembertoeslag is het gevolg van het
vervallen van de ‘bonusspaarregeling’ per 1 januari 2013.
2. Werkneemsters die gedurende het jaar in- of uitdienst treden ontvangen een toeslag naar rato.
3. De septembertoeslag wordt ongewijzigd gecontinueerd gedurende de periode(n) dat de werkneemster ouderschapsverlof opneemt.
4.5 Gratificaties en bonussen
Artikel 36
De werkneemster ontvangt bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd een gratificatie ter grootte van:
a. een half maandsalaris indien sprake is van een diensttijd van 10 tot en met 19 jaren;
b. één maandsalaris indien sprake is van een diensttijd van 20 of meer jaren.
Artikel 36a
1. Voor de berekening van de gratificatie wordt het maandsalaris genoemd in artikel 36, verhoogd met de reguliere toeslagen.
2. Het bepaalde in artikel 36 is van overeenkomstige toepassing op de werkneemster, aan wie ontslag wordt verleend onder toekenning van een uitkering, als bedoeld in de pensioenregeling. Voor het tijdstip van betaling en de berekening van de diensttijd is de datum van beëindiging van de arbeidsovereenkomst bepalend.
3. Ingeval sprake is van:
a. pensionering wegens het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd geldt als grondslag het salaris, dat genoten is in de daaraan voorafgaande maand;
b. vrijwillige uittreding op grond van de pensioenregeling wordt de grootte van de gratificatie bepaald door de omvang van het dienstverband direct voorafgaand aan de ingang van de uitkering op grond van de pensioenregeling en het schaalsalaris dat genoten is in de maand voorafgaand aan volledige beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
Artikel 37
De werkgever kan de werkneemster wegens een buitengewone, incidentele prestatie een gratificatie toekennen. Deze gratificatie treedt niet in de plaats van een periodieke verhoging als genoemd in artikel 28 en 29.
4.6 Functiewaardering
Artikel 38
Werkgever hanteert een functiewaarderingssysteem. De procedure voor toewijzing van een typering aan de werkneemster, de bezwaar- en beroepsprocedure en wijzigingen in deze procedures stelt werkgever met instemming van de ondernemingsraad vast.
4.7 Reiskostenvergoeding woon-werkverkeer en thuiswerkvergoeding
Artikel 39
De werkneemster heeft recht op een tegemoetkoming in de kosten van het woon- werkverkeer en een thuiswerkvergoeding overeenkomstig de in bijlage IV van deze cao opgenomen uitvoeringsregeling.
§ 5 Scholing en ontwikkeling
5.1 algemene bepalingen
Artikel 39a
1. De werkgever voert een actief scholings- en ontwikkelingsbeleid, dat aansluit bij het personeels- en organisatiebeleid en het strategisch beleid in brede zin.
2. Het scholings- en ontwikkelingsbudget bedraagt 1250 euro maal het aantal werkneemsters per jaar.
3. Peildatum voor het aantal werkneemsters is 31 december van het voorgaande kalenderjaar.
4. Het bijwonen van scholings- en ontwikkelingsactiviteiten (lessen, colleges) kan voor zover nodig in werktijd worden gedaan. De tijd die nodig is om de stof van de opleiding te bestuderen, huiswerk te doen of andere opdrachten te maken, komt voor rekening van de werkneemster, tenzij dit redelijkerwijs niet van haar kan worden gevergd. Voor de werkneemster die in of vanwege het dienstbelang een opleiding volgt, kan in ieder geval een uitzondering worden gemaakt, indien de studietijd of het huiswerk een (te) zware belasting vormt.
5.2 scholing en ontwikkeling in of vanwege het dienstbelang
Artikel 39b
1. De werkgever (leidinggevende en/of M&O) kan een werkneemster of groepen werkneemsters op basis van wettelijke verplichtingen of zelf gevoerd beleid opdracht geven om (i) functiegerichte scholing en ontwikkeling te volgen (bijhouden vakgebied, bevorderen goed functioneren), (ii) in- en externe loopbaangerichte scholing en ontwikkeling te volgen, (iii) scholing te volgen die nodig is om mee te kunnen gaan met technologische veranderingen of veranderingen in de organisatie (bijvoorbeeld programmatisch werken), (iv) scholing te volgen gericht op het bevorderen van de algemene en persoonlijke ontwikkeling van werkneemsters.
2. De kosten van deze scholings- en ontwikkelingsactiviteiten komen voor rekening van de werkgever.
3. Bij uitdiensttreding worden de voor een werkneemster gemaakte kosten voor scholing en ontwikkeling niet teruggevorderd.
5.3 individueel ontwikkelbudget
Artikel 39c
1. Vanaf 1 januari 2023 krijgt iedere werkneemster in dienst of in dienst tredend van de SER een individueel ontwikkelbudget (IOB) in de vorm van een reservering bij de werkgever. Deze reservering maakt onderdeel uit van het totale scholings- en ontwikkelbudget zoals genoemd in artikel 39a lid 2.
2. Het in lid 1 genoemde budget bedraagt 500 euro per medewerker per kalenderjaar.
3. De werkgever informeert de werkneemster in de maand januari over de hoogte van haar individueel ontwikkelbudget.
4. De werkneemster bepaalt hoe, wanneer en aan welke scholings- en ontwikkelactiviteiten zij haar budget besteedt en dient een aanvraag in bij de afdeling M&O.
5. Het (resterende) budget van een kalenderjaar mag worden toegevoegd aan het budget van de twee opeenvolgende kalenderjaren. De bestedingstermijn is hiermee drie kalenderjaren. Dat wil zeggen dat het budget dat in enig jaar is toegekend aan het einde van het derde kalenderjaar waarin werkneemster mag besteden, vervalt.
6. Aan een werkneemster kan, bovenop het op dat moment voor haar beschikbare budget, een voorschot van maximaal twee jaar (1.000 euro) aan IOB worden toegekend. De werkneemster dient hiervoor een aanvraag in bij de afdeling M&O. Indien bij uitdiensttreding onvoldoende budget is opgebouwd om het voorschot te
compenseren, lost werkneemster het restant af door middel van een inhouding op het salaris.
7. Bij uitdiensttreding vervalt het niet gebruikte budget in zijn geheel.
8. Bij uitdiensttreding zal het door werkneemster gebruikte budget niet worden teruggevorderd, met uitzondering van het niet gecompenseerde deel van een voorschot, zoals bepaald in lid 6 van dit artikel.
5.4 loopbaancheck
Artikel 39d
1. Iedere werkneemster kan eens in de vijf jaar een loopbaancheck uitvoeren, met dien verstande dat de eerste loopbaancheck kan plaatsvinden wanneer men ten minste drie jaar in dienst is.
2. Onder een loopbaancheck wordt een loopbaantest verstaan van (ten hoogste) één tot enkele dagen, leidend tot een rapport voor de werkneemster over haar mogelijke loopbaanontwikkeling.
3. De kosten van de loopbaancheck komen voor rekening van de werkgever.
4. De loopbaancheck kan in werktijd worden gedaan, na overleg met de werkgever.
5. De loopbaancheck kan worden uitgevoerd bij een van de vakbonden of, na afspraak met de werkgever, bij een andere instantie.
§ 6 FLEXIBELE ARBEIDSVOORWAARDEN/ SER FLEX
Artikel 40 (algemeen)
De werkgever biedt de werkneemster de mogelijkheid haar arbeidsvoorwaarden naar eigen behoefte binnen de geboden opties te herschikken door deelname aan SER Flex.
Artikel 41 (fiscale behandeling)
Op de ruil van bronnen en doelen is de − op het moment van ruil − vigerende (fiscale) wet- en regelgeving van toepassing.
Artikel 42 (bronnen)
De volgende arbeidsvoorwaarden kunnen door de werkneemster worden ingezet als bron voor SER Flex, mits deze nog niet fiscaal zijn genoten:
a. alle bovenwettelijke vakantie-uren;
b. ten hoogste 125 adv-uren;
c. een overwerkvergoeding en -toeslag;
d. salaris, inclusief de daarbij behorende vaste maandelijkse en reguliere toeslagen, voor zover dit hoger is dan het wettelijk minimumloon.
Artikel 43 (doelen)
De arbeidsvoorwaarden genoemd in artikel 42 kunnen worden ingezet voor de volgende doelen:
a. vergoeding van de contributie van de werkneemster voor haar vakbondslidmaatschap;
b. aflossing van een renteloze lening;
c. een eenmalige uitkering.
Artikel 44 (ruilvoet)
1. De waarde van één uur bedraagt in het kader van SER Flex 0,0575% van het jaarsalaris verhoogd met de vaste maandelijkse toeslagen.
2. Waar in deze paragraaf of het hierbij behorende reglement wordt gesproken over geld dient tevens gelezen te worden verlof.
3. Een gespaard uur geeft recht op één uur verlof in een volgend kalenderjaar. Een gespaard uur verjaart niet.
Artikel 45 (keuzemoment)
1. De werkneemster kan haar SER Flex pakket eenmaal per jaar wijzigen, te weten per 1 januari. Zij dient hiertoe vóór 1 november een schriftelijk verzoek in bij de werkgever.
2. De werkgever stemt in met het verzoek van de werkneemster, tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten. Indien de werkgever geen instemming verleent, deelt zij dit schriftelijk en gemotiveerd aan de werkneemster mee.
3. Uiterlijk één maand na ontvangst van het schriftelijk verzoek genoemd in het voorgaande lid, stuurt de werkgever aan de werkneemster een bevestiging van het SER Flex pakket waarvoor de werkneemster gekozen heeft.
4. Indien vóór de in lid 1 genoemde momenten door de werkneemster géén verzoek tot wijziging van haar arbeidsvoorwaardenpakket wordt ingediend, wordt het eerder door haar gekozen pakket stilzwijgend verlengd.
5. Indien de werkneemster in het kader van haar SER Flex pakket heeft gekozen voor de inzet van haar overwerkvergoeding en/of toeslag als bron, vermeldt zij dit op het formulier waarmee zij het overwerk declareert.
6. In afwijking van lid 1 geldt dat de werkneemster die in dienst treedt bij de werkgever op het moment van indiensttreding haar SER Flex pakket kan samenstellen.
Artikel 46 (bepalen doel)
1. Op het moment van samenstelling van het SER Flex pakket bepaalt de werkneemster welke bronnen zij voor welke doelen inzet.
2. De keuze van de werkneemster met betrekking tot haar SER Flex pakket wordt schriftelijk vastgelegd en gaat vergezeld van eventuele verklaringen ten behoeve van de fiscus.
3. Deze keuze voor de inhoud van het SER Flex pakket is onherroepelijk, hetgeen betekent dat de afspraak niet ongedaan kan worden gemaakt. Wel kan op een volgend keuzemoment een nieuwe afspraak worden gemaakt voor de voorliggende periode.
Artikel 47 (wijziging arbeidsvoorwaarden)
1. De werkneemster kan een doel kiezen door inzet van een 'tijdbron', genoemd in artikel 42 onder a, b, een gecombineerde bron genoemd onder c, of door de 'geldbron', genoemd in artikel 42 onder d.
2. Indien zij kiest voor inzet van een geldbron vindt gedurende de overeengekomen periode op het salaris van de werkneemster maandelijks een verlaging plaats.
3. Indien zij kiest voor inzet van één van de tijdbronnen wordt het door haar op te bouwen verlof vooraf verminderd met het aantal uren dat zij als bron inzet.
4. Inzet van verlof en adv-uren als bron leidt tot aanpassing van het deeltijdpercentage dat voor de werkneemster van toepassing is, gedurende de periode van ruil. Dit betekent dat er onder meer gevolgen zijn voor het salaris, de vakantietoeslag, de eindejaarsuitkering en meestal voor de pensioenpremies en - aanspraken.
5. Ingeval het percentage genoemd in lid 4 meer dan 100 bedraagt, heeft het meerdere geen effect op premies en aanspraken in het kader van het ouderdoms-, nabestaanden- en arbeidsongeschiktheidspensioen.
Artikel 48 (administratie)
1. De werkgever is verantwoordelijk voor een adequate administratie van het SER Flex pakket waarvoor de werkneemster heeft gekozen. In deze administratie moeten de bronnen en de daaraan gekoppelde doelen zijn vastgelegd.
2. De werkgever toetst in de maand januari wat de bijdrage van de overwerkvergoeding en -toeslag aan het doel is.
3. De werkneemster krijgt jaarlijks vóór 1 maart een schriftelijke bevestiging van haar SER Flex saldo. Deze bevestiging omvat alle afspraken alsmede een overzicht van de stand van zaken in de inzet van bronnen voor de gekozen doelen op het moment van afgifte van de bevestiging.
4. De werkgever bewaart bij de salarisadministratie per werkneemster alle bescheiden met betrekking tot deze regeling.
Artikel 49 (einde dienstverband)
Bij het beëindigen van de dienstbetrekking met de werkgever is een negatief saldo van het SER Flex pakket in zijn geheel direct door de werkgever opeisbaar. Dit saldo komt in het algemeen ten laste van het nettoloon.
Artikel 50 (nadere criteria)
Bronnen kunnen niet onbeperkt voor elk doel worden ingezet. Bovendien geldt dat niet alle doelen door elke werkneemster (onbeperkt) kunnen worden gerealiseerd. Per doel zijn de hiervoor geldende criteria uitgewerkt in het reglement dat als bijlage III bij de cao is gevoegd.
Artikel 51 (ondernemingsraad)
Met instemming van de ondernemingsraad kunnen door de werkgever regelingen totstandkomen waarbij de bronnen genoemd in artikel 42 kunnen worden aangevuld met andere bronnen en worden ingezet ter realisering van de doelen genoemd in artikel 43 of aanvullende vast te stellen doelen.
§ 7 PENSIOENEN
Artikel 52
1. De pensioenregeling voor de werkneemsters is vastgelegd in het pensioenreglement van Stichting Pensioenfonds ABP.
2. De werkneemster is verplicht toe te treden tot het pensioenfonds dat is belast met de uitvoering van de pensioenregelingen die voor de werkgever van toepassing zijn.
3. De werkgever meldt de werkneemster bij indiensttreding van de werkneemster aan bij het pensioenfonds waarbij de werkgever is aangesloten.
4. De overige rechten en plichten van werkgever en werkneemster zijn neergelegd in de statuten en reglementen van het betreffende pensioenfonds.
5. Wijziging van de pensioenregeling is onderwerp van overleg tussen de cao- partijen bij de overheid en vindt plaats conform de procedures die daarvoor bij Stichting Pensioenfonds ABP gelden.
Artikel 52a
1. Een werkneemster die op basis van een wettelijk recht of een overeenkomst met de werkgever onbetaald verlof opneemt, zet de pensioenopbouw voort op basis van haar arbeidstijd, salaris en deelnemersbijdrage alsof zij niet met verlof zou zijn gegaan, indien en voor zover dit binnen de fiscale wet- en regelgeving niet leidt tot stopzetting van de fiscale faciliëring voor de pensioenregeling, gedurende de gehele periode dat zij in dienst is bij de werkgever, tot een maximum van in totaal 24 maanden.
2. Bij overschrijding van de periode van 24 maanden als in lid 1 bedoeld, kan de werkneemster de pensioenopbouw bij onbetaald verlof onder dezelfde voorwaarden, maar wel voor eigen rekening, voortzetten indien en voor zover dit niet ten koste gaat van de fiscale faciliëring van de pensioenregeling. De werkneemster dient de verschuldigde pensioenpremie dan maandelijks aan de werkgever te voldoen.
3. De werkgever houdt een administratie bij van de periode(n) gedurende welke de werkneemster op grond van dit artikel de pensioenopbouw ongewijzigd heeft voortgezet.
§ 8 VOORZIENINGEN
8.1 Arbeidsongeschiktheid door ziekte
Artikel 53
1. Indien de werkneemster door arbeidsongeschiktheid is verhinderd tot het verrichten van haar werk, informeert zij zo spoedig mogelijk op de eerste dag van de verhindering de werkgever hierover en gelden de bepalingen van 7:629 BW voor zover hierna niet anders is bepaald.
2. De werkneemster dient ingeval van arbeidsongeschiktheid te handelen overeenkomstig de regels die ter zake door de werkgever zijn vastgesteld.
Artikel 54
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 7:629, eerste lid, BW ontvangt de werkneemster gedurende:
− de eerste 6 maanden van haar arbeidsongeschiktheid 100%;
− de tweede periode van 6 maanden van haar arbeidsongeschiktheid 90%; en
− de derde en vierde periode van 6 maanden van haar arbeidsongeschiktheid 75% van haar salaris inclusief de vaste maandelijkse en de reguliere toeslagen. Indien de arbeidsovereenkomst eerder eindigt, eindigt ook het recht op uitbetaling van salaris op grond van de voorgaande volzin.
2. Boven de in het vorige lid genoemde percentages wordt een aanvulling verstrekt aan de onderstaande drie groepen:
a. aan arbeidsongeschikte werkneemsters waarvoor herstel naar het oordeel van de bedrijfsarts binnen 2 jaar niet te verwachten is. Deze groep ontvangt over de gehele arbeidsduur een aanvulling tot 100% van het salaris inclusief de vaste maandelijkse en de reguliere toeslagen;
b. aan arbeidsongeschikte werkneemsters die aantoonbaar tijd besteden aan re-integratie door het verrichten van werkzaamheden voor de werkgever, al dan niet op arbeidstherapeutische basis. Deze groep ontvangt over de gewerkte uren een aanvulling tot 100% van het salaris inclusief de vaste maandelijkse en reguliere toeslagen;
c. aan arbeidsongeschikte werkneemsters die naar het oordeel van de werkgever, gehoord het Sociaal Medisch Team, actief meewerken aan hun re-integratie. Deze groep ontvangt een aanvulling die afhankelijk is van de duur van de arbeidsongeschiktheid, te weten:
− in de tweede periode van 6 maanden arbeidsongeschiktheid: een aanvulling tot 100%;
− in de derde en vierde periode van 6 maanden arbeidsongeschiktheid: een aanvulling tot 85%.
3. De werkgever is verplicht om een aanbod voor passend werk schriftelijk aan de arbeidsongeschikte werkneemster mee te delen en haar te wijzen op het recht van een second opinion bij de UWV.
4. Re-integratie van een arbeidsongeschikte werkneemster geschiedt in eerste instantie bij de eigen werkgever. Als dat niet lukt, vindt re-integratie elders plaats.
5. Het tijdvak genoemd in lid 1 wordt verlengd met:
a. de perioden genoemd in artikel 7:629, elfde lid, BW en
b. de periode dat er nog geen uitspraak van de UWV is inzake de second opinion genoemd in lid 3.
Artikel 54a (Inzet op re-integratie)
1. De werkgever en zijn arbeidsongeschikte werkneemster dienen zich actief in te zetten voor terugkeer van de werkneemster op een passende functie.
2. Zolang volledige re-integratie niet is gelukt hebben werkgever en werkneemster regulier overleg over de wijze waarop verdergaande re- integratie kan worden bevorderd. Van volledige re-integratie is sprake als de beloning van betrokkene in de nieuwe functie gelijk is aan de beloning voor arbeidsongeschiktheid.
Artikel 54b (Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van de WIA)
De werkneemster die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is in de zin van de WIA en in verband hiermee op grond van deze wet een uitkering ontvangt, maakt aanspraak op een arbeidsongeschiktheidspensioen onder de voorwaarden zoals neergelegd in het pensioenreglement dat op grond van haar arbeidsovereenkomst op haar van toepassing is.
Artikel 54c (Gedeeltelijk of niet duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van de WIA)
1. De werkneemster die gedeeltelijk of niet duurzaam arbeidsongeschikt is in de zin van de WIA en in verband hiermee op grond van deze wet een WGA- loongerelateerde uitkering, een WGA-loonaanvullende uitkering of een WGA- vervolguitkering ontvangt, maakt in aanvulling op deze uitkering aanspraak op een arbeidsongeschiktheidspensioen van ABP, een en ander onder de voorwaarden zoals neergelegd in het pensioenreglement van ABP.
2. Indien de werkneemster niet ten minste 50% van de door het UWV vastgestelde restverdiencapaciteit verdient, wordt na de loongerelateerde periode de arbeidsovereenkomst met haar beëindigd. De werkgever ondersteunt de werkneemster, op diens verzoek via een re-integratiebedrijf, bij het vinden van een passende functie bij een andere werkgever. Deze ondersteuning kan reeds starten tijdens de loongerelateerde periode van de WIA.
2a. De werkneemster maakt na beëindiging van de loongerelateerde periode aanspraak op het arbeidsongeschiktheidspensioen zoals bepaald in het ABP- pensioenreglement.
3. De werkneemster die naar het oordeel van de werkgever, gehoord het sociaal Medisch Team, niet actief meewerkt aan haar re-integratie, ontvangt geen aanvulling op haar WIA-uitkering.
Artikel 54d (Gedeeltelijk arbeidsongeschikt voor minder dan 35%)
De werkneemster die gedeeltelijk arbeidsongeschikt is in de zin van de WIA, maar voor wie geldt dat het UWV heeft bepaald dat het arbeidsongeschiktheidspercentage lager is dan 35% en betrokkene als gevolg hiervan geen recht heeft op een WIA-uitkering, ontvangt van haar werkgever een aanvulling op haar salaris die als volgt wordt berekend: (het salaris voor arbeidsongeschiktheid − het nieuwe salaris) * 80%.
Artikel 54e (Collectieve aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering)
Er is een collectieve aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten die de ABP-regeling suppleert. De premie van deze aanvullende collectieve verzekering wordt gedeeld: de helft wordt door de werkgever betaald en de andere helft door de werkneemsters.
8.2 Herindiensttreding
Artikel 55
1. Indien na de in artikel 7:629 BW genoemde periode de arbeidsovereenkomst van een werkneemster die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is in de zin van de WIA wordt beëindigd en de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster afneemt tot een mate, welke minder is dan de klasse 80-100%, heeft de gewezen werkneemster gedurende een periode, zoals in het volgende lid bepaald, recht op herindiensttreding op een arbeidsovereenkomst voor arbeid die op haar krachten en bekwaamheid is berekend, behoudens ingeval dergelijke arbeid naar het oordeel van de werkgever niet voorhanden is. In dat geval zijn van toepassing de bepalingen van artikel 54c lid 2.
2. De in het vorige lid bedoelde periode is gelijk aan het verschil tussen de helft van de duur van het dienstverband, gelegen vóór het tijdstip van intreden van de arbeidsongeschiktheid, en de periode van twee jaar gedurende welke op grond van artikel 7:629 BW recht op loondoorbetaling bestond, zulks naar boven afgerond op volle kalendermaanden en met een maximum van zeven jaren.
8.3 Overlijdensuitkering
Artikel 56
1. Aan de nagelaten betrekkingen van de werkneemster als bedoeld in artikel 7:674 BW wordt een bedrag uitgekeerd gelijk aan het salaris dat de werkneemster genoot op het moment van overlijden, inclusief de haar toegekende vaste maandelijkse en reguliere toeslagen, berekend over de periode gelegen tussen de dag van overlijden van de werkneemster en de eerste dag van de maand hierop volgend, verlengd met 3 maanden.
2. Onder salaris wordt in dit verband tevens verstaan de aanvulling op grond van artikel 54.
3. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:674 BW, vierde lid, wordt op dit bedrag in mindering gebracht hetgeen de nagelaten betrekkingen ter zake van het overlijden van de werkneemster toekomt krachtens een in dat lid genoemde regeling.
8.4 Wachtgeld/uitkering bij ontslag
Artikel 57
Als het dienstverband met een werkneemster wordt beëindigd op grond van het vervallen van haar functie, heeft zij recht op een uitkering op grond van de wachtgeldregeling opgenomen als bijlage VI of regeling uitkering bij ontslag die als bijlage VII is opgenomen. Welke van deze regelingen van toepassing is, is vastgelegd in de regelingen.
§ 9 BEËINDIGING DIENSTVERBAND
9.1 Beëindiging van rechtswege
Artikel 58
1. Indien de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is aangegaan, eindigt zij zodra deze tijd is verstreken. In geval van een arbeidsovereenkomst voor een periode van 6 maanden of langer, informeert werkgever werkneemster uiterlijk een maand voordat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt schriftelijk over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst en bij voortzetting, over de voorwaarden waaronder zij de arbeidsovereenkomst wil voortzetten.
2. Een arbeidsovereenkomst eindigt van rechtswege en zonder opzegging op de dag waarop de werkneemster de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
9.2 Opzegging
Artikel 59
1. Indien een proeftijd als bedoeld in artikel 7:652 BW is overeengekomen kan de arbeidsovereenkomst gedurende deze proeftijd met ingang van iedere dag worden opgezegd zonder inachtneming van de opzegtermijn.
2. De arbeidsovereenkomst wordt opgezegd tegen het einde van de kalendermaand, behoudens bij opzegging gedurende de proeftijd genoemd in het vorige lid.
3. De opzegtermijn voor de werkneemster bedraagt 2 maanden.
4. De opzegtermijn voor de werkgever bedraagt 4 maanden.
9.3 Toetsing redelijkheid opzegging
Artikel 60
1. De cao-partijen hebben besloten tot instelling van de Ontslagcommissie. Het reglement van deze commissie is als bijlage VIII bij de cao gevoegd.
2. Onverminderd het bepaalde in lid 3 kan de werkgever slechts tot opzegging van een arbeidsovereenkomst overgaan, nadat dit voornemen met redenen omkleed aan de Ontslagcommissie is voorgelegd en deze commissie hierover schriftelijk advies heeft uitgebracht.
3. Een advies van de Ontslagcommissie is niet vereist ingeval de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:677 en 678 BW onverwijld wordt opgezegd wegens een dringende reden.
9.4 Anti-cumulatiebeding
Artikel 61
In deze cao en een eventueel sociaal plan geldt, in verband met de wettelijk verplichte transitievergoeding – zoals aangeduid in artikel 7:673 BW – een anti-cumulatiebeding. Dat wil zeggen dat de door de werkgever uit te keren transitievergoeding verdisconteerd wordt met vergoedingen die verband houden met ontslag op basis van deze cao of een eventueel sociaal plan.
§ 10 SLOTBEPALINGEN
10.1 Geschillen
Artikel 62
Wanneer een werkneemster vragen heeft over de uitleg en/of toepassing van de bepalingen van deze cao, kan zij zich wenden tot werkgever. Leden van de bij deze cao betrokken werknemersorganisaties kunnen zich tevens wenden tot hun werknemersorganisatie. Wanneer de situatie hierom vraagt treden cao-partijen met elkaar in overleg.
10.2 Dispensatie
Artikel 63
1. Wanneer werkgever (tijdelijk) wenst af te wijken van deze cao kan daartoe worden overgegaan wegens zwaarwegende organisatiebelangen, zoals de continuïteit van de organisatie of de daarmee verband houdende werkgelegenheid in de organisatie voor alle of één of meer groepen van werkneemsters, indien daarover overeenstemming is bereikt met de werknemersorganisaties.
2. Werkgever stelt de betrokken werkneemsters schriftelijk in kennis van de bepalingen van deze cao waarop de afwijking betrekking heeft, van de ingangsdatum en van de duur van de afwijking.
10.3 Duur van de collectieve arbeidsovereenkomst
Artikel 64
Deze overeenkomst gaat in op 1 mei 2022 en eindigt op 31 december 2024.
PROTOCOLAFSPRAKEN
De onderstaande punten betreffen afspraken die tussen cao-partijen zijn gemaakt naast de afspraken die in de cao-bepalingen zijn vastgelegd. Het karakter van deze afspraken is anders dan dat van de cao-bepalingen. Vandaar dat zij in een apart protocol zijn neergelegd.
Mensen met afstand tot de arbeidsmarkt
De werkgever spant zich in om in de komende twee jaar tenminste drie medewerkers met afstand tot de arbeidsmarkt in dienst te nemen en na een jaarcontract bij goed functioneren een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden. Tegen het einde van de looptijd van de cao evalueren partijen het resultaat van deze afspraak. Het beschikbaar stellen van werkervaringsplaatsen blijft mogelijk, dit betreffen bovenformatieve arbeidsplaatsen voor bijvoorbeeld mensen uit het doelgroepenregister met als doel het deelnemen aan het arbeidsproces.
Financiële foto
Medewerkers kunnen voor rekening van de werkgever een keer per 5 jaar een scan van hun financiële situatie laten maken (‘financiële foto’). Een dergelijke scan geeft inzicht in de financiële mogelijkheden, ook ten aanzien van bijvoorbeeld de gevolgen van meer of minder willen werken, pensionering e.d.
De scan kan worden uitgevoerd bij een van de bij deze cao betrokken vakorganisaties. Indien de scan elders wordt uitgevoerd bedraagt de vergoeding maximaal de kosten van de scan zoals die bij de vakorganisaties gelden, inclusief btw.
Vakbondsfaciliteiten
Zowel bestuurders als kaderleden van de bij deze cao betrokken vakbondsorganisaties kunnen in het kader van de belangenbehartiging van hun leden bij de SER, verzoeken gebruik te mogen maken van faciliteiten bij het SER-secretariaat. Een dergelijk verzoek wordt in beginsel positief gehonoreerd.
Sociaal plan
Bij een reorganisatie waarbij 5 procent of meer van het aantal medewerkers in dienst van de SER – exclusief medewerkers met een dienstverband in verband met projecten die (deels) met externe financiering worden bekostigd – boventallig wordt verklaard, treedt de werkgever in overleg met de bij deze cao betrokken vakorganisaties over een sociaal plan.
Overgangsbepalingen Vroegpensioen
Compensatie ontbreken voortzetting pensioenopbouw tijdens vroegpensioenuitkering
Het bij PSB opgebouwde vroegpensioen is bij de overgang van PSB naar ABP gestort in de vrijwillige module ABP ExtraPensioen (AEP-module).
Bij ABP is het niet mogelijk om deelname aan de pensioenregeling voort te zetten tijdens een eerder dan op AOW-gerechtigde leeftijd ingaand, dus vervroegd ingaand, ouderdomspensioen. Ter compensatie hiervan wordt tijdig voorafgaand aan de feitelijke pensioendatum eerder dan op AOW-gerechtigde leeftijd het werkgeversdeel van de op dat moment geldende reguliere ABP-premie voor de resterende periode tot het bereiken van de pensioenrichtleeftijd bij ABP als een koopsom door de werkgever ten behoeve van de deelnemer in de AEP-module gestort.
Deze koopsom wordt alleen aan de werkneemster toegekend als uit berekeningen per 1 december 2010 is gebleken dat het opgebouwde vroegpensioenkapitaal op
1 december 2010 voldoende was om ten minste gedurende een periode van zes maanden een uitkering te genieten ter grootte van 75% van het pensioengevende
inkomen. Dit wordt de ‘fictieve prepensioenuitkeringsperiode’ genoemd; deze bedraagt maximaal 3 jaren. De hiervoor in aanmerking komende werkneemsters zijn hiervan per brief op de hoogte gebracht.
De koopsom is een compensatie voor de werkgeversbijdrage gedurende deze fictieve prepensioenuitkeringsperiode en wordt alleen toegekend indien en voor zover de werkneemster direct aansluitend op een dienstverband bij de SER daadwerkelijk vervroegd – vóór de AOW-gerechtigde leeftijd – met pensioen gaat.
Wachtgeld
De cao kent een andere wachtgeldregeling dan het Rijk. De wachtgeldregeling en de regeling uitkering bij ontslag, zoals opgenomen in de cao, hadden binnen de PSB- regeling een pensioenopbouw van 70-100%. Binnen de ABP-regeling is dit 50%.
Cao-partijen hebben geconcludeerd dat zoveel als mogelijk recht moet worden gedaan aan de desbetreffende PSB-regeling. Een wachtgelder wordt daarom via de salarisadministratie bij het ABP aangemeld als actieve deelnemer. Het wachtgeld/uitkering bij ontslag wordt naar het ABP toe aangemerkt als (fictief) salaris. Het fictieve salaris (wachtgeld) is meestal 80% van het laatst genoten salaris.
Aldus kan betrokkene worden aangemeld als een actieve met een parttimefactor van 80%. De pensioenopbouw kan dan plaatsvinden op basis van 100% van het wachtgeld/uitkering bij ontslag.
Flexibilisering arbeidstijden
Partijen zijn van mening dat flexibilisering van de arbeidstijden tegemoetkomt aan een behoefte bij zowel de werkgever als de werkneemster. Bij flexibilisering wordt uitgegaan van de verantwoordelijkheid van de werkneemster ten aanzien van de eigen werkzaamheden, waarbij de vaststelling van de wijze en het tijdstip waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd, geschiedt in goed en gelijkwaardig overleg tussen werkneemster en leidinggevende.
Sociaal Jaarverslag
De werkgever zendt de werknemersorganisaties die betrokken zijn bij de totstandkoming van de cao jaarlijks een exemplaar van het sociaal jaarverslag.
Reparatie WW en WGA
Cao-partijen hebben deelname aan de cao Private Aanvulling WW en WGA verlengd tot 1 oktober 2027.
De bijdrage aan het PAWW-fonds wordt op het brutoloon van de werkneemster ingehouden en door de werkgever in het fonds gestort. Het bestuur van de SPAWW stelt jaarlijks het bijdragepercentage voor het volgende jaar vast.
Tijdelijk ter beschikking stellen van een elektrische fiets
Aan werkneemsters die overwegen om over te stappen naar het reizen per elektrische fiets, maar eerst willen ervaren of dat hen past, stelt de werkgever tijdelijk een elektrische fiets beschikbaar.
Bijlage I: salaristabel
Bijlage II
Salarissen ten behoeve van werkervaringsplaatsen
Een werkneemster die in dienst is op een werkervaringsplaats, bijvoorbeeld iemand uit het doelgroepregister, ontvangt een beloning ter hoogte van het wettelijk minimum(jeugd)loon.
De actuele bedragen zijn te raadplegen op
xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxxx/xxxxxxxxxxx/xxxxxxxx- minimumloon/bedragen-minimumloon-2023
Bijlage III Reglement SER Flex
§ 1 Vakbondscontributie
Artikel 1.1 Doel
De regeling vakbondscontributie heeft tot doel mogelijk te maken om één of meer bronnen in te zetten voor vergoeding van de contributie voor haar vakbondslidmaatschap.
Artikel 1.2 Maximale inzet voor doel
Het bedrag dat op grond van deze regeling wordt uitgekeerd, is ten hoogste de door de werkneemster voor haar betaalde vakbondscontributie over het kalenderjaar.
Artikel 1.3 Vergoeding
1. De werkgever verstrekt, onder de in deze regeling vastgelegde voorwaarden, op verzoek van de werkneemster een vergoeding voor de betaling van haar vakbondscontributie.
2. De ruil van de arbeidsvoorwaarden geschiedt in de maand december van het kalenderjaar waarop zij betrekking heeft.
3. De werkneemster dient voorafgaande aan de uitbetaling een kopie van de betalingsbewijzen aan haar werkgever te overleggen. De werkgever bewaart deze in de salarisadministratie.
§ 2 Renteloze lening
Artikel 2.1
De regeling renteloze lening heeft tot doel de werkneemster de mogelijkheid te bieden van een renteloze lening voor:
a. de aanschaf van een (elektrische) fiets (en accessoires);
b. de aanschaf van een pc (inclusief bijbehorende randapparatuur en/of software).
Artikel 2.2 Maximale inzet voor doel
1. Het bedrag dat op grond van deze regeling ten behoeve van de aanschaf van een (elektrische) fiets en accessoires en voor de aanschaf van een pc wordt uitgekeerd, bedraagt maximaal € 1.500.
2. Het bruto maandsalaris van de werkneemster aan wie op grond van deze regeling een lening wordt verstrekt, wordt gedurende de looptijd van de lening jaarlijks in december of bij beëindiging van het dienstverband, voor de inhouding van de loonbelasting verhoogd met de voor dat kalenderjaar geldende fiscale rente.
3. Zowel voor de fiets als voor de pc kan de werkneemster ten hoogste eens in de drie jaar een renteloze lening aanvragen.
Artikel 2.3 Aflossing
1. De werkgever verstrekt, onder de in deze regeling vastgelegde voorwaarden, op verzoek van de werkneemster een lening.
2. De lening wordt in ten hoogste een periode van 36 maanden terugbetaald uit het nettoloon.
3. De werkneemster draagt de originele factuur over aan de werkgever die deze bewaart in de salarisadministratie.
Artikel 2.4 In bezit van derde
Indien de pc, de fiets en/of accessoires binnen de periode van 3 jaar na aanschaf in bewaring wordt gegeven of aan een derde wordt overgedragen, dient de werkneemster dit direct te melden aan de werkgever en dient de lening in één keer te worden afgelost.
§ 3 Eenmalige uitkering
Artikel 3.1
De regeling eenmalige uitkering heeft tot doel de werkneemster de mogelijkheid te bieden tijd te ruilen voor een eenmalige uitkering in de maand december.
Artikel 3.2
Het aantal uren dat in het kader van deze regeling kan worden verkocht bedraagt bij een voltijdsdienstverband per jaar ten hoogste 76.
Toelichting reglement SER Flex
Inleiding
De behoefte van werkneemsters varieert en kan veranderen gedurende het dienstverband. Cao-partijen bieden de werkneemster de mogelijkheid hiermee rekening te houden door haar in de gelegenheid te stellen haar pakket van arbeidsvoorwaarden een maal per jaar te herschikken. Op deze wijze kan de werkneemster kiezen voor een pakket dat het best aansluit bij haar persoonlijke wensen.
Het keuzesysteem, SER Flex genaamd, is verankerd in de cao. Daarnaast zijn er uitvoeringsregelingen. Deze zijn opgenomen in het voorliggende Reglement SER Flex, dat als bijlage bij de cao behoort. In deze toelichting wordt ingegaan op de verschillende regelingen, maar wordt begonnen met een toelichting op het keuzesysteem zoals dat in paragraaf 5 van de cao is opgenomen.
Fiscale behandeling
De wetgever biedt een aantal faciliteiten waardoor het mogelijk is te kiezen voor vrijgestelde en/of laag belaste doelen door inzet van brutoloon c.q. de brutoloonwaarde van uren. De ervaring leert dat deze faciliteiten en daaraan verbonden voorwaarden voortdurend aan wijzigingen onderhevig zijn. In de toelichting op de verschillende onderdelen wordt hieronder aangegeven wat de fiscale mogelijkheden op het moment van vaststelling van de cao zijn. De informatie is beperkt en er kunnen geen rechten aan ontleend worden. Werkgever en werkneemster wordt aangeraden op het moment van ruil de fiscale wet- en regelgeving nadrukkelijk na te zien.
Bronnen
De bronnen zijn de arbeidsvoorwaarden die door de werkneemster kunnen worden ingezet voor het realiseren van het doel.
Doelen
Een doel is iets wat de werkneemster wil realiseren door het inzetten van een bron.
Ruilvoet
Zowel de bronnen als doelen behoren tot de categorie 'geld' of 'tijd' of een combinatie hiervan. Om ze tegen elkaar te kunnen ruilen moet dan ook worden afgesproken wat de waarde van één uur is. Cao-partijen hebben de waarde van één uur bepaald op 0,0575% van het jaarsalaris.
Keuzemoment
De werkneemster kan haar arbeidsvoorwaardenpakket samenstellen. Hiervoor is er jaarlijks een periode, te weten vóór 1 november, zodat het nieuwe arbeidsvoorwaardenpakket per 1 januari hierop volgende ingaat.
Bepalen doel
Op het moment dat de werkneemster haar pakket kiest of wijzigt geldt dat die keuze onherroepelijk is. Van de werkneemster mag worden verwacht dat zij serieus nadenkt over de inhoud van haar arbeidsvoorwaardenpakket. Pas bij het volgende keuzemoment kan zij haar pakket weer wijzigen. De wijziging kan geen terugwerkende kracht hebben.
Wijziging arbeidsvoorwaarden
Tenzij in de betreffende regeling anders is bepaald, geldt bij inzet van salaris als bron, dat het salaris gedurende de overeengekomen periode wordt verlaagd. Dit gebeurt door aanpassing van het deeltijdpercentage van de werkneemster. De ruil heeft effect op alle beloningscomponenten. Ter verduidelijking volgt een voorbeeld.
Als de werkneemster een eenmalige uitkering wil (doel artikel 43 sub c) en hiervoor 10 bovenwettelijke verlofuren wil inleveren (bron artikel 42 sub a) neemt haar
prestatie - en daarmee de beloning - toe. Het 'deeltijdpercentage' wordt 100,575%. Het reguliere loon (100%) wordt volgens het normale patroon uitbetaald. De extra beloning wordt in de vorm van een eenmalige uitkering uitbetaald op een door de werkneemster te kiezen moment.
Voor de goede orde wordt opgemerkt dat er ook effecten kunnen optreden op inkomensafhankelijke verzekeringen en -uitkeringen (bijvoorbeeld huurtoeslag). De werkneemster wordt dan ook aangeraden deze effecten te onderzoeken alvorens zij haar keuze maakt.
Administratie
Een systeem waarbij de werkneemster haar pakket van arbeidsvoorwaarden kan samenstellen en jaarlijks kan veranderen vraagt om een nauwkeurige administratie. Omdat de koppeling tussen een bron en een doel onherroepelijk is, moet ook deze relatie voor iedereen onomstotelijk vaststaan.
Einde dienstverband
De intentie van SER Flex is werkneemsters meer keuzevrijheid te geven bij het bepalen van hun pakket van arbeidsvoorwaarden. De keuze is onherroepelijk, behalve als de arbeidsovereenkomst eindigt. Op dat moment dient een verrekening plaats te hebben. Hierbij geldt dat op dat moment alle bronnen kunnen worden uitbetaald (belast). De werkgever moet hiervoor voldoende gelegenheid geven. Bij eventuele terugbetalingen van vergoedingen dient dit in het algemeen te geschieden ten laste van het nettoloon (i.c. de nettoloonwaarde).
§ 1 Vakbondscontributie
De opname van de vakbondscontributie in SER Flex voorziet erin dat werkneemsters een vergoeding kunnen krijgen voor de contributie die voor hun lidmaatschap door hen is betaald. Om voor deze vergoeding in aanmerking te komen kan brutoloon (i.c. de brutoloonwaarde van uren) worden ingezet.
De werkneemster ruilt uren (bijvoorbeeld weer 5 à 0,0575% van het jaarsalaris) voor een vergoeding voor haar vakbondscontributie. De 0,2875% van het jaarsalaris, zeg 225 euro (bruto) dient als (netto) inzet voor de betaling van de contributie.
Als wordt voldaan aan de voorwaarden die de fiscus stelt maar de werkneemster kiest voor het inzetten van salaris betekent dit dat de prestatie van de werkneemster niet verandert. Er zal dan ook geen effect zijn op de beloning van de werkneemster. Over het loon waarmee de vakbondscontributie wordt gecompenseerd hoeven geen werkneemsterspremies en loonheffing te worden betaald (het fiscaal voordeel). Voor de goede orde moet worden opgemerkt dat dit ook leidt tot verlaging van een eventuele uitkering op grond van een werkneemstersverzekering.
Bij gebruikmaking van deze regeling dient de werkneemster aan de werkgever voor uitbetaling in december de betalingsbewijzen te overleggen. De werkgever bewaart deze in zijn salarisadministratie.
§ 2 Renteloze lening
Cao-partijen achten het gewenst werkneemsters aan wie vanwege de fiscale voorwaarden geen vergoeding kan worden verstrekt voor de aanschaf van een privé pc of fiets met accessoires, tegemoet te komen. Dit geschiedt door de mogelijkheid van het verstrekken van een renteloze lening voor de aanschaf van een pc of (elektrische) fiets. De lening wordt terugbetaald uit het nettoloon (i.c. de nettoloonwaarde van uren).
§ 3 Eenmalige uitkering
Tenslotte is de mogelijkheid opgenomen afstand te doen van verlof in ruil voor salaris (belast). De hoeveelheid uren die kan worden ingezet is gelimiteerd. Naast de gevolgen die zijn beschreven onder de kop 'wijziging arbeidsvoorwaarden' treden er geen bijzondere effecten op.
Bijlage IV
Uitvoeringsregeling vergoeding reiskosten woon-werkverkeer en thuiswerkvergoeding per 1 april 2022.
1. Soorten vergoeding
a. Een werkneemster ontvangt:
- een thuiswerkvergoeding van € 3 per dag dat zij vanuit huis werkt;
- een reiskostenvergoeding per dag dat zij tussen woning en kantoor reist.
b. De hoogte van de reiskostenvergoeding is afhankelijk van de manier waarop de werkneemster tussen huis en kantoor reist. Combinaties van manieren van reizen zijn mogelijk.
2. Administreren van reis- en thuiswerkdagen
a. De werkneemster registreert achteraf voor een gehele maand het aantal reis- en thuiswerkdagen in AFAS Insite.
b. Voor niet-gewerkte dagen in verband met verlof of verzuim bestaat geen recht op een reiskosten- of thuiswerkvergoeding.
c. De werkneemster mag per dag óf een reisdag óf een thuiswerkdag registreren.
d. De uitbetaling van de reiskosten- en thuiswerkvergoeding is gelijktijdig met de salarisbetaling en is met terugwerkende kracht.
3. Openbaar vervoer
c. De werkneemster die van het openbaar vervoer (OV) gebruik maakt, ontvangt een vergoeding van 100 procent van de gemaakte of te maken kosten voor openbaar vervoer per 2e klasse via de voor de werkneemster optimale route tegen redelijke kosten.
d. Aan de werkneemster die (een gedeelte van het traject) met het OV reist stelt de werkgever een NS Business Card (hierna: BC) ter beschikking en voorziet de BC van een passend trajectabonnement.
e. De werkneemster die met regionaal OV reist maakt ook gebruik van een BC, tenzij het voordeliger is om een regionaal OV-abonnement af te sluiten.
f. Gemaakte kosten voor bewaakte fietsenstalling bij NS-stations worden door werkgever vergoed.
4. Fiets, wandelen, ander ongemotoriseerd eigen vervoer
g. De werkneemster die voor het woon-werkverkeer of een deel daarvan wandelt, fietst of gebruik maakt van andere vormen van niet-gemotoriseerd eigen vervoer1, ontvangt een vergoeding van € 0,19 per kilometer. De afstand woon- werkverkeer wordt gebaseerd op de Google Maps-routeplanner (snelste afstand van deur tot deur of van deur tot station). Voor de vergoeding voor het vervoer per volledig elektrische auto geldt een maximum van 30 km enkele reis.
h. De werkneemster die vóór 1 januari 2011 in dienst is getreden, gebruik maakt van niet-gemotoriseerd eigen vervoer én die binnen 3 kilometer van het SER- gebouw woont, behoudt de vergoeding van € 18,59 per maand op basis van een voltijds dienstverband. In geval van deeltijdarbeid is deze vergoeding naar rato.
5. Auto of ander gemotoriseerd eigen vervoer
i. De werkneemster die vóór 1 januari 2011 in dienst is getreden, gebruik maakt of gaat maken van auto of ander gemotoriseerd eigen vervoer, ontvangt een vergoeding van 40% van de prijs van een NS-jaartrajectabonnement 2e klasse (prijsniveau 1 januari 2020) dat correspondeert met de afstand van het woon- werkverkeer (op basis van de Google Maps-routeplanner: snelste afstand van deur tot deur), tot een maximum van 30 km enkele reis.
j. De werkneemster die na 1 januari 2011 in dienst is getreden en gebruik maakt of gaat maken van de auto of ander gemotoriseerd eigen vervoer, ontvangt een
1 Onder ongemotoriseerd eigen vervoer wordt ook verstaan een fiets met elektrische trapondersteuning of een volledig elektrische auto.
vergoeding van € 0,07 per kilometer tot een maximum van 30 km enkele reis. De vergoeding is gebaseerd op de woon-werkafstand volgens de Google Maps- routeplanner: snelste afstand van deur tot deur, tot een maximum van 30 km enkele reis.
k. De werkneemster die vanaf 1 juli 2020 in dienst treedt en gebruik maakt of gaat maken van de auto of ander gemotoriseerd eigen vervoer ontvangt geen vergoeding.
6. Overige bepalingen
l. Tenzij anders is aangegeven, volgt de vergoeding woon-werkverkeer de tariefsverhogingen van de ov-bedrijven.
m. Aan de werkneemster wordt gevraagd hoe zij daadwerkelijk reist, om de vergoeding daarop af te stemmen. Incidenteel andere vervoerskeuzes hebben geen gevolgen voor de hoogte van de reiskostenvergoeding per dag. Structureel andere vervoerskeuzes dienen direct doorgegeven te worden aan de afdeling M&O.
n. Het is toegestaan om de BC te gebruiken voor privéreizen. De reiskosten zijn in dat geval volledig voor rekening van de werkneemster.
o. Werkgever kan op verzoek van werkneemster een abonnement voor openbaar vervoer aanschaffen met ruimere reismogelijkheden dan nodig is voor het woon- werkverkeer, bijvoorbeeld het reizen per 1e klasse. De meerkosten daarvan zijn volledig voor rekening van de werkneemster en worden ingehouden op het salaris van werkneemster.
p. Waar mogelijk en indien nodig is maatwerk mogelijk. De uitvoering van deze maatwerkbepaling wordt beknopt en geanonimiseerd verantwoord in het Sociaal Jaarverslag.
e. Bij een volledige afwezigheid op de werkplek van ten minste één maand wordt een OV-abonnement tijdelijk stopgezet, tenzij sprake is van opname van regulier verlof (vakantie), een ov-abonnement dat voor die periode niet opgeschort kan worden of een situatie anderszins die om maatwerk vraagt.
Toelichting op de regeling
Artikel 2a
De werkneemster die door de aard van haar functie volledig op kantoor werkt ontvangt een vaste reiskostenvergoeding en administreert geen reis- en thuiswerkdagen.
De werkneemster die uitsluitend gebruik maakt van het OV, of gebruik maakt van gemotoriseerd vervoer en op grond van het bepaalde in art 5c van deze regeling geen recht heeft op een vergoeding, registreert alleen de thuiswerkdagen.
Artikel 2c
Het is de werkgever niet toegestaan om op één werkdag een onbelaste thuiswerk- en een onbelaste reiskostenvergoeding uit te keren. De werkneemster die op één dag gedeeltelijk op kantoor en gedeeltelijk thuis werkt, telt deze mee als een reisdag óf een thuiswerkdag. Het is toegestaan om de voor meest gunstige vergoeding kiezen. OV- reizigers tellen in dit geval een reisdag, omdat de vergoeding voor OV hoger is dan de thuiswerkvergoeding.
Artikel 2d
De werkneemster registreert de reis- en thuiswerkdagen van een bepaalde maand na afloop van de maand in één keer in AFAS Insite. De reis- en thuiswerkdagen die vóór de 10e van de daaropvolgende maand zijn ingediend worden met de salarisbetaling van die maand uitgekeerd.
Bijvoorbeeld: de reis- en thuiswerkdagen van de maand januari worden in februari in het systeem geregistreerd. Indien dit vóór 10 februari gebeurt, ontvangt de werkneemster de reiskosten- en thuiswerkvergoeding over te maand januari met de salarisbetaling van de maand februari.
Artikel 3b
De werkneemster die (een gedeelte van het traject) met NS reist ontvangt van de SER een BC met een passend trajectabonnement. Indien de kosten van een abonnement de kosten voor reizen op saldo (in- en uitchecken op werkdagen en daarvoor de ritprijs betalen) overtreffen, wordt de BC niet van een abonnement voorzien.
Artikel 3c
Een benodigd abonnement van een regionale aanbieder van openbaar vervoer wordt na toestemming van de afdeling M&O door de werkneemster zelf aangeschaft en gedeclareerd bij de werkgever.
Artikel 5a
De werkneemster die vóór januari 2011 in dienst is getreden en die gebruik maakt van de auto of ander gemotoriseerd eigen vervoer, behoudt het recht op een vergoeding conform het bepaalde in artikel 5a indien zij of zij in een later stadium verhuist.
Artikel 6b
Wijzigingen in het vervoersarrangement moeten worden gemeld bij de afdeling M&O. Dit artikel biedt de werkneemster de mogelijkheid om al dan niet tijdelijk een andere reiskeuze te maken, bijvoorbeeld in de winter gebruik van gemotoriseerd eigen vervoer en in de zomer gebruik van niet gemotoriseerd eigen vervoer (zoals de fiets). Een dergelijke wijziging dient op zijn laatst op de eerste dag van de maand waarin deze moet ingaan te worden gemeld en moet minstens een volle kalendermaand bedragen.
Artikel 6d
Maatwerk kan onder meer geboden zijn in geval van (i) een mentale of fysieke beperking en (ii) verschillende woon-/leefadressen binnen de werkweek.
Artikel 6e
Bij langdurige volledige afwezigheid kan worden gedacht aan:
− ziekte, zonder dat er perspectief is op een re-integratie binnen afzienbare termijn of spoedige terugkeer van de werkneemster;
− zwangerschaps- bevallingsverlof of ouderschapsverlof;
− sabbatical;
− wettelijk zorgverlof (waaronder mantelzorg).
Bijlage V
Reglement (v)mbo stages
Preambule
Om een diploma te halen in het beroepsonderwijs moeten jongeren praktijkervaring opdoen. Zij moeten zelf de beroepspraktijkvormingsplaatsen2 (BPV-plaatsen) verwerven. Als de jongeren geen BPV-plaats vinden, kunnen zij niet aan een opleiding beginnen (BBL) of moeten zij deze voortijdig staken (BOL). Vooral jongeren op het laagste onderwijsniveau en jongeren met een niet-Westerse migratieachtergrond, blijken moeilijk een BPV-plaats te krijgen. Dit leidt ertoe dat jongeren zonder startkwalificatie3, en daarmee onvoldoende geschoold, de arbeidsmarkt betreden.
Indachtig het bovenstaande hebben de partijen betrokken bij het overleg over de cao afgesproken te bevorderen dat leerlingen van het (v)mbo praktijkervaring kunnen opdoen die voor hun opleiding vereist is. De SER spant zich in om jaarlijks ten minste 1 fte stage aan (v)mbo-leerlingen aan te bieden.
Definitie stages
Onder (v)mbo stages wordt verstaan de korte stages van de beroepsopleidende leerweg (BOL) en de praktijkopleiding van de beroepsbegeleidende leerweg (BBL).
Coördinatie
De SER onderhoudt het contact met de school/stagebegeleiders van de geplaatste leerlingen.
Vergoeding stage
De stagiair (BOL-er) ontvangt van de werkgever een nominale stagevergoeding. De BBL-er krijgt een arbeidsovereenkomst voor een jaar (met mogelijkheid één keer te verlengen) en ontvangt het minimumjeugdloon.
De SER kan de vergoeding verhogen.
Faciliteiten stagebegeleiders/praktijkbegeleiders
De stagebegeleiders/praktijkopleiders mogen de Ecabo-cursussen voor praktijkopleiders voor (v)mbo-leerlingen volgen.
2 Een beroepspraktijkvormingsplaats betreft de Beroepsbegeleidende Leerweg (BBL), 4 dagen werken en één dag naar school, en de Beroepsopleidende Leerweg (BOL) waarbij de jongere een voltijdopleiding volgt en tijdens die opleiding verschillende keren stage loopt.
3 Een startkwalificatie is een opleiding op minimaal niveau 2 van het mbo (BBL en/of BOL) of een diploma Havo of hoger.
Bijlage VI
Regeling wachtgeld werkneemsters Artikel 1
In deze regeling wordt − in afwijking van de cao − verstaan onder:
werkgever: de werkgever, bedoeld in artikel 1 van de cao, voor wie een werkneemster als bedoeld in deze regeling, arbeid pleegt te verrichten;
werkneemster: de werkneemster als bedoeld in artikel 1 van de cao, die in dienst is getreden van de werkgever of dienst rechtsvoorganger, vóór 1 maart 1993;
salaris: het jaarsalaris, vermeerderd met de vaste maandelijkse en de reguliere toeslagen, waarop de werkneemster op grond van de cao op het moment van beëindiging van de arbeidsovereenkomst recht heeft.
Artikel 2
Recht op wachtgeld ten laste van de werkgever heeft de werkneemster die anders dan op eigen verzoek wordt ontslagen wegens reorganisatie van het secretariaat, opheffing van de door haar vervulde functie of opheffing van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie waarvoor zij werkzaam is.
Geen recht op wachtgeld heeft de werkneemster die op het tijdstip dat de dienstbetrekking eindigt:
a. niet ten minste 25 jaar oud is;
b. jonger is dan 40 jaar en niet een diensttijd van vijf jaren heeft volbracht;
c. 40 jaar of ouder is en niet een diensttijd van drie jaren heeft volbracht.
Artikel 3
1. Het tijdvak waarover een gerechtigde wachtgeld geniet vangt aan op het tijdstip, waarop het ontslag bedoeld bij artikel 2 ingaat.
2. Het tijdvak waarover een gerechtigde wachtgeld geniet, beloopt, indien haar leeftijd op het tijdstip van beëindiging van de dienstbetrekking was:
a. jonger dan 40 jaar: drie jaren;
b. 40 tot en met 49 jaar: vijf jaren;
c. 50 jaar en ouder: het dubbele van de duur van de diensttijd − waarbij een deel van een maand naar boven tot een maand wordt afgerond − maar niet meer dan
10 jaren.
3. Artikel 6 sub b en c zijn niet van toepassing op werkneemsters van 62 jaar en ouder.
Artikel 4
1. De gerechtigde geniet aan wachtgeld 70% van het laatstgenoten salaris, met dien verstande dat de wachtgelduitkering ten minste gelijk is aan het wettelijk vastgestelde minimumloon.
2. Het bedrag van het laatstgenoten salaris wordt telkenjare gewijzigd met het percentage waarmede het prijsindexcijfer van de laatstverschenen maand januari is verhoogd ten opzichte van het prijsindexcijfer van de maand januari van het jaar waarin het wachtgeld laatstelijk werd herzien of indien het wachtgeld nog niet werd herzien van de maand waarin het wachtgeld is ingegaan.
3. Het in het voorgaande lid bedoelde indexcijfer is het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie, reeks voor werkneemstersgezinnen, als berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek en gepubliceerd in het Statistisch Bulletin van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Bij vervallen van dit indexcijfer of bij wijziging in de berekening daarvan, zal de wijze van herberekening daaraan naar billijkheid worden aangepast.
4. De verhoging van het bedrag van het laatstgenoten salaris, bedoeld in lid 2, is in enig jaar echter niet hoger dan de verhoging van het laatstgenoten salaris, welke anders dan uit hoofde van periodieke verhogingen in dat jaar zou hebben plaatsgevonden, indien de werkneemster tegen het laatstgenoten xxxxxxx in dienst zou zijn gebleven.
5. Het wachtgeld wordt maandelijks uitgekeerd.
Artikel 5
1. Wanneer de gerechtigde inkomsten geniet uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de dag, waarop het ontslag ter zake waarvan haar wachtgeld is verleend, haar is aangezegd, wordt haar in afwijking van het bepaalde in artikel 4 als wachtgeld een aanvulling op die inkomsten verleend tot een zodanig bedrag dat voor degenen, die op het tijdstip van beëindiging van de dienstbetrekking jonger was dan 40 jaar de som van de aanvulling en die inkomsten niet meer bedraagt dan negentig procent van het laatstgenoten xxxxxxx en voor de overigen het laatstgenoten xxxxxxx.
2. Wanneer de gerechtigde in verband met het ontslag waarvoor haar wachtgeld toekomt een loongerelateerde uitkering in het kader van de Werkloosheidswet ontvangt, wordt haar in afwijking van het bepaalde in artikel 4, als wachtgeld een aanvulling op die uitkering verleend tot een zodanig bedrag dat voor degene, die op het tijdstip van beëindiging van de dienstbetrekking jonger was dan 40 jaar de som van de aanvulling en die uitkering niet meer bedraagt dan 90% van het laatstgenoten xxxxxxx en voor de overigen het laatstgenoten xxxxxxx.
3. Wanneer de gerechtigde in verband met het ontslag waarvoor haar wachtgeld toekomt een vervolguitkering in het kader van de Werkloosheidswet ontvangt, wordt haar in afwijking van het bepaalde in artikel 4 als wachtgeld een aanvulling op die uitkering verleend tot een zodanig bedrag dat de som van de aanvulling en die uitkering niet meer bedraagt dan 90% van het laatstgenoten salaris.
4. Bij de toepassing van het in de leden 2 en 3 bepaalde blijven buiten beschouwing die uitkeringen, welke de gerechtigde reeds tijdens haar dienstbetrekking bij de werkgever genoot en welke niet strekten tot vergoeding wegens derving van salaris uit dienstbetrekking.
5. Op het in de vorige leden van dit artikel bedoelde laatstgenoten salaris is het bepaalde in artikel 4, tweede lid, mede van toepassing.
Artikel 6
Het recht op wachtgeld vervalt indien:
a. de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt;
b. de gerechtigde zich onvoldoende inzet de inkomensachteruitgang als gevolg van het ontslag, te compenseren. Hieronder wordt mede verstaan het achterwege laten van het aanvragen van een wettelijke uitkering dan wel het door haar schuld of nalatigheid verliezen ervan;
c. de gerechtigde, hetzij zich tijdens werkloosheid niet als werkzoekende doet inschrijven bij het orgaan der openbare arbeidsbemiddeling, voor zover door de werkgever te zijnen aanzien niet anders is bepaald; hetzij geacht moet worden werkloos te zijn of te blijven, doordat zij in onvoldoende mate tracht arbeid te verkrijgen; hetzij nalaat passende arbeid te aanvaarden; hetzij door eigen schuld of eigen toedoen geen arbeid verkrijgt of behoudt;
d. de gerechtigde vijf jaren een functie heeft vervuld, ter hand genomen met ingang van of na de dag, waarop het ontslag ter zake waarvan haar wachtgeld is verleend is ingegaan, zonder dat zij gedurende deze vijf jaren een uitkering als bedoeld in artikel 5, eerste lid, heeft genoten;
e. de gerechtigde in artikel 10 omschreven verplichtingen niet nakomt.
Artikel 7
Indien de gerechtigde op het tijdstip waarop het ontslag ingaat, ter zake waarvan haar wachtgeld toekomt, is opgenomen in de pensioenregeling van de werkgever blijft zij opgenomen in die regeling.
De deelneming aan de pensioenregeling wordt hierbij voortgezet, waarbij de werkneemster haar WW-uitkering cedeert aan de werkgever en de werkgever aan de werkneemster een wachtgeld toekent van de gecedeerde WW-uitkering inclusief een suppletie conform de wachtgeldregeling. Over dit totale wachtgeldbedrag wordt pensioen opgebouwd.
De deelnemer met een wachtgelduitkering wordt fictief aangemerkt als parttime werkneemster op basis van de verhouding waarin het genoten wachtgeld staat tot het jaarsalaris waarvan het wachtgeld is afgeleid. De uitkering van het wachtgeld wordt vervolgens binnen de pensioenregeling van ABP gehanteerd als het (parttime) pensioengevend inkomen.
Artikel 8
1. De gerechtigde die op het tijdstip van ontslag niet verplicht verzekerd was en zich reeds voor dat tijdstip tegen ziektekosten had verzekerd en deswege een vergoeding van de werkgever ontving, heeft ten laste van de werkgever over het tijdvak, waarover zij wachtgeld geniet, recht op voortzetting van die vergoeding, met dien verstande dat het bedrag dier vergoeding niet hoger kan zijn dan zij tijdens het dienstverband bij de werkgever bedroeg.
2. Het in het vorige lid bepaalde de leden 1 en 2 genoemde is niet van toepassing in het geval dat de gerechtigde aanspraak heeft op de daar bedoelde vergoeding door een ander.
Artikel 9
Bij overlijden van de gerechtigde ontvangt diens partner gedurende drie maanden na het verstrijken van de maand waarin het overlijden heeft plaatsgevonden, een uitkering, gelijk aan het verschil tussen het wachtgeld en het partnerpensioen. Indien er door gerechtigde meerdere partners zijn aangewezen, wordt deze uitkering gelijkelijk verdeeld over deze partners.
Artikel 10
Degene die recht heeft op wachtgeld, is verplicht:
a. aan de werkgever of de door deze aan te wijzen personen naar waarheid, prompt en volledig alle inlichtingen te verstrekken, die de werkgever nodig acht voor een goede uitvoering van deze regeling;
b. de werkgever, zoveel in zijn vermogen ligt in de gelegenheid te stellen de onderzoeken te doen, die de werkgever nodig acht voor een goede uitvoering van deze regeling.
Artikel 11
De werkgever is bevoegd de uitkering van wachtgeld op te schorten indien gegrond vermoeden bestaat, dat de gerechtigde de voor haar uit deze regeling voortvloeiende verplichtingen ernstig verzaakt. De opschorting vindt plaats bij aangetekende brief aan de gerechtigde; zij duurt ten hoogste zes weken.
Artikel 12
Indien gronden van redelijkheid en billijkheid daartoe in bijzondere gevallen aanleiding geven kan in overeenstemming met de wachtgeldgerechtigde te zijnen aanzien een van de bepalingen van deze regeling afwijkende regeling worden getroffen, welke overigens blijft binnen het raam van de uit de bepalingen van deze regeling voortvloeiende kosten.
Bijlage VII
Regeling uitkeringen bij ontslag Artikel 1
In deze regeling wordt − in afwijking van de cao − verstaan onder:
werkneemster: de werkneemster bedoeld in artikel 1 van de cao, die in dienst is van de werkgever op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd;
gerechtigde: de persoon die ingevolge deze regeling recht heeft op een uitkering bij ontslag;
salaris: het salaris, vermeerderd met vaste maandelijkse en reguliere toeslagen, waarop de werkneemster conform de cao recht had op het moment van ontslag;
diensttijd: de diensttijd overeenkomstig de cao, voor zover die tijd niet eerder in aanmerking is genomen voor de berekening van door de werkgever betaalde uitkeringen bij ontslag;
arbeidsverleden: het tijdvak waarin de werkneemster in de laatste vijf jaar voor het ontslag bij de werkgever of elders op arbeidsovereenkomst in dienst is geweest, opgeteld bij de periode gelegen tussen de 18e verjaardag van de werkneemster en de dag gelegen vijf jaar voor de ingang van het ontslag.
Artikel 2
Deze regeling is uitsluitend van toepassing op werkneemsters op wie de regeling wachtgeld niet van toepassing is.
Artikel 3
1. De werkneemster die anders dan op eigen verzoek wordt ontslagen wegens inkrimping van werkzaamheden, reorganisatie van het secretariaat of opheffing van de door haar vervulde functie en die tevens voldoet aan de in het volgende lid gestelde voorwaarden, heeft jegens de werkgever overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 5 en volgende van deze regeling recht op een maandelijkse uitkering in aanvulling op hetzij haar uitkering ingevolge de Werkloosheidswet hetzij op haar inkomsten uit arbeid of bedrijf ter hand genomen na de datum van ingang van het ontslag.
2. Het recht op de uitkering ontstaat uitsluitend indien de werkneemster op de datum van ingang van het ontslag
a. ten minste de leeftijd heeft bereikt van 25 jaar, en
b. een diensttijd heeft van ten minste drie jaren.
Artikel 4
1. Het tijdvak waarover een gerechtigde de uitkering kan genieten vangt aan op de datum van ingang van het ontslag.
2. Het in het eerste lid bedoelde tijdvak beloopt een periode gelijk aan de helft van de diensttijd, evenwel met dien verstande dat deze periode ten hoogste gelijk is aan
a. het tijdvak waarover een loongerelateerde uitkering krachtens de Werkloosheidswet kan worden genoten, indien het arbeidsverleden minder is dan 37 jaren, of
b. een periode van 10 jaar, indien het arbeidsverleden 37 jaren is of meer.
Artikel 5
1. Wanneer de periode tussen de datum van ingang van het ontslag en het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd ten hoogste 10 jaar bedraagt, ontvangt werkneemster een uitkering gelijk aan het verschil tussen:
enerzijds gedurende de eerste 12 maanden na ingang van het ontslag: 80%, en na afloop van die periode: 70% van het laatstgenoten salaris per maand, en anderzijds hetzij haar uitkering krachtens de Werkloosheidswet hetzij haar inkomsten uit arbeid of bedrijf ter hand genomen na de ingang van het ontslag.
2. Voor andere werkneemsters dan die bedoeld in het eerste lid wordt de uitkering bepaald in overleg tussen de werkgever en de werkneemstersorganisaties die betrokken zijn bij de totstandkoming van de cao.
Artikel 6
1. Het bedrag van het in het voorgaande artikel bedoelde laatstgenoten salaris wordt na ingang van de uitkering bij de aanvang van een nieuw kalenderjaar telkens gewijzigd met het percentage waarmee het prijsindexcijfer van de voorafgaande maand oktober afwijkt ten opzichte van het prijsindexcijfer van de maand oktober van het voorgaande kalenderjaar, zulks met dien verstande dat de wijziging van het laatstgenoten salaris niet kan leiden tot een bedrag hoger dan de gerechtigde anders dan uit hoofde van periodieke verhogingen, zou hebben genoten indien zij in het betrokken jaar nog in dienst van de werkgever was geweest.
2. Het in het voorgaande lid bedoelde prijsindexcijfer is het 'prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie, reeks voor werkneemstersgezinnen, met een verlaagde weging voor medische consumptie en exclusief de invloed van wijzigingen in de indirecte belastingen en subsidies', zoals dit ten tijde van de vaststelling van deze regeling pleegde te worden berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Bij het vervallen van dit indexcijfer of bij wijziging in de berekening ervan, zal de wijze van jaarlijkse wijziging van het laatstgenoten salaris plaats vinden naar redelijkheid en billijkheid en na overleg met de organisaties bedoeld in artikel 5 lid 2.
Artikel 7
De gerechtigde verliest haar recht op een uitkering wanneer zij
a. de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt,
b. moet worden geacht werkloos te zijn of te blijven doordat zij in onvoldoende mate tracht arbeid te verkrijgen of anderszins niet of niet langer voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van recht op uitkering krachtens de Werkloosheidswet,
c. de in artikel 11 omschreven verplichtingen niet nakomt.
Artikel 8
Indien de gerechtigde op het tijdstip waarop het ontslag ingaat, was opgenomen in de pensioenregeling van de werkgever blijft zij opgenomen in die regeling. Voor de werkneemster werkzaam bij een werkgever uit groep B geldt dat de deelneming aan de pensioenregeling wordt hierbij voortgezet, waarbij de werkneemster haar WW-uitkering cedeert aan de werkgever en de werkgever aan de werkneemster een uitkering bij ontslag toekent van de gecedeerde WW-uitkering inclusief een suppletie conform de regeling uitkering bij ontslag. De deelnemer met een uitkering bij ontslag wordt fictief aangemerkt als parttime werkneemster op basis van de verhouding waarin de genoten uitkering staat tot het jaarsalaris waarvan de uitkering bij ontslag is afgeleid. De uitkering bij ontslag wordt vervolgens binnen de pensioenregeling van ABP gehanteerd als het (parttime) pensioengevend inkomen.
Artikel 9
1. De gerechtigde die tot het tijdstip van ingang van het ontslag particulier was verzekerd tegen ziektekosten en deswege ingevolge de cao een tegemoetkoming in haar premiekosten ontving, heeft, indien zij deze verzekering na dat tijdstip voortzet, gedurende de tijd waarin zij recht heeft op een uitkering, jegens de werkgever recht op voortzetting van deze tegemoetkoming, met dien verstande dat het bedrag van de tegemoetkoming niet hoger kan zijn dan zij laatstelijk tijdens het dienstverband bedroeg.
2. Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing indien de gerechtigde jegens een ander dan de werkgever aanspraak heeft op de daarin bedoelde vergoeding.
Artikel 10
Bij overlijden van de gerechtigde wordt een bedrag, gelijk aan het bedrag van de uitkering over drie maanden, waarin niet begrepen is de uitkering over de maand waarin het overlijden plaatsvond, uitgekeerd
a. aan de partner(s) van de overleden gerechtigde;
b. bij ontstentenis van de onder a. bedoelde persoon aan de minderjarige kinderen voor wie de overledene de zorg en opvoeding op zich nam;
c. bij ontstentenis van de onder a. en b. bedoelde personen aan degenen ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie zij in gezinsverband leefde;
d. bij ontstentenis van de onder a., b. en c. bedoelde personen aan de persoon of de personen die daarvoor naar het oordeel van de werkgever op billijkheidsoverwegingen in aanmerking komt onderscheidenlijk komen.
Artikel 11
De gerechtigde is verplicht:
a. aan de werkgever naar waarheid, prompt en volledig alle inlichtingen te verstrekken die deze nodig acht voor een goede uitvoering van deze regeling;
b. de werkgever zoveel als in zijn vermogen ligt in de gelegenheid te stellen de onderzoeken te doen, die deze nodig acht voor een goede uitvoering van deze regeling.
Artikel 12
De werkgever is bevoegd de uitkeringen op te schorten, indien gegrond vermoeden bestaat dat de gerechtigde de voor haar uit deze regeling voortvloeiende verplichtingen ernstig verzaakt. De opschorting wordt aan de gerechtigde bij aangetekende brief medegedeeld. De opschorting duurt ten hoogste zes weken.
Artikel 13
Indien gronden van redelijkheid en billijkheid daartoe in bijzondere gevallen aanleiding geven, kan in overeenstemming met de gerechtigde te zijnen aanzien een van de bepalingen van deze regeling afwijkende voorziening worden getroffen, welke blijft binnen het raam van de uit de bepalingen van deze regeling voortvloeiende kosten.
Bijlage VIII
Reglement Ontslagcommissie
1. Instelling en taak van de commissie
1.1 De partijen die de cao voor de SER hebben afgesloten hebben besloten tot instelling van een Ontslagcommissie (verder te noemen: commissie).
1.2 De commissie heeft tot taak het uitbrengen van advies aan de werkgever die tot ontslag van een werkneemster wenst over te gaan en ingevolge het bepaalde in de cao zijn voornemen daartoe ter toetsing dient voor te leggen aan de commissie.
1.3 Het advies van de commissie heeft een niet-bindend karakter.
2. Samenstelling van de commissie
2.1 De commissie bestaat uit drie leden, die zich elk door hun plaatsvervanger kunnen doen vervangen.
De werkgever wijst één lid aan, alsmede een plaatsvervanger.
De bij de cao betrokken werkneemstersverenigingen wijzen gezamenlijk één lid aan, alsmede een plaatsvervanger.
De voorzitter en diens plaatsvervanger worden door de cao-partijen in onderling overleg aangewezen.
2.2 Ingeval van een tussentijdse vacature van een (plaatsvervangend) lid wordt door de partijen, die het vertrekkende (plaatsvervangend) lid hebben benoemd, een nieuw (plaatsvervangend) lid aangewezen.
2.3 De leden van de commissie, alsmede hun plaatsvervangers, worden voor een zittingsperiode van drie jaar benoemd. Zij kunnen voor maximaal twee zittingsperiodes worden herbenoemd. Als een plaatsvervanger als lid wordt benoemd of een lid als plaatsvervanger kan deze opnieuw maximaal drie periodes dienen.
2.4 De commissie kan alleen voltallig functioneren.
2.5 De cao-partijen hebben een secretariaat van de commissie ingesteld en een secretaris benoemd. Deze heeft geen stem in de besluitvorming van de commissie.
3. Werkwijze/procedure
3.1 Indien werkgever tot ontslag van een werkneemster wenst over te gaan, maakt zij zijn voornemen daartoe schriftelijk en met redenen omkleed aan de betrokken werkneemster kenbaar. De werkneemster ontvangt daarbij een exemplaar van dit reglement.
3.2 Onder toezending van een afschrift van de aan de werkneemster gerichte brief dient de werkgever gelijktijdig bij de commissie een schriftelijk verzoek in om advies xxxxxxx zijn voorgenomen ontslagbeslissing.
3.3 Nadat het volledige verzoek om advies door de commissie is ontvangen, nodigt de commissie de werkneemster uit binnen een termijn van twee weken te reageren op het door de werkgever xxxxxx verzoek om advies. Indien de werkneemster dit gemotiveerd verzoekt kan de commissie toestaan dat deze termijn met een week wordt verlengd.
3.4 Indien de werkneemster hierom schriftelijk verzoekt of indien de commissie dit noodzakelijk acht, roept de commissie vervolgens bij aangetekend schrijven partijen in besloten zitting op voor het geven van een mondelinge toelichting op hun standpunt. De oproeping moet tenminste twee weken voor de zitting zijn verzonden.
De werkneemster die zonder gegronde reden aan een oproeping geen gevolg heeft gegeven, kan zich later niet op haar afwezigheid beroepen om een nieuwe behandeling van haar zaak te vorderen.
3.5 Partijen kunnen ter zitting in persoon verschijnen of zich doen vertegenwoordigen door een gemachtigde, mits deze een schriftelijke machtiging aan de voorzitter overlegt. Partijen kunnen zich doen bijstaan door een raadsman.
3.6 De commissie is bevoegd alle inlichtingen in te winnen, welke zij voor een goed inzicht in de aan haar voorgelegde zaak nodig acht. Daartoe is zij onder meer bevoegd getuigen en deskundigen te horen en kennis te nemen van alle op de zaak betrekking hebbende stukken en bescheiden.
3.7 Partijen zijn eveneens bevoegd ter zitting getuigen mede te brengen om door de commissie te worden gehoord, mits zij daarvan ten minste vijf dagen vóór de zitting kennisgeven aan de secretaris, die daarvan onmiddellijk mededeling doet aan de wederpartij.
3.8 De commissie is bevoegd nadere procedureregels op te stellen, voor zover zij dit in het kader van haar werkwijze noodzakelijk acht.
3.9 De commissie toetst aan de hand van de overgelegde stukken en bescheiden, alsmede in voorkomend geval het ter hoorzitting besprokene, de redelijkheid van de voorgenomen ontslagbeslissing.
3.10 De commissie dient binnen een termijn van uiterlijk drie maanden na ontvangst van de adviesaanvraag een gemotiveerd advies uit te brengen aan de werkgever. De werkneemster ontvangt afschrift van het advies.
3.11 De commissie beslist over de inhoud van het advies bij meerderheid van stemmen en maakt in het advies geen melding van een minderheidsmening. Het advies wordt schriftelijk vastgelegd en door de voorzitter en secretaris ondertekend.
3.12 De werkgever stelt de werkneemster uiterlijk binnen drie weken na ontvangst van het advies op de hoogte van zijn beslissing in de zaak waarover de commissie advies heeft uitgebracht. De commissie ontvangt afschrift van deze beslissing.
3.13 De commissie zal steeds, indien naar haar oordeel zwaarwegende redenen daartoe aanleiding geven, van de vastgestelde termijnen kunnen afwijken of aan partijen een afwijking daarvan kunnen toestaan. De commissie stelt partijen hiervan schriftelijk in kennis.
4. Geheimhouding
De (plaatsvervangend) leden van de commissie en de secretaris zijn verplicht geheimhouding te bewaren omtrent alle feiten en omstandigheden, welke hun in deze kwaliteit ter kennis komen.
5. Vergoedingsregeling
Aan de (plaatsvervangende) leden van de commissie wordt voor het bijwonen van een zitting van de commissie een vergoeding verleend overeenkomstig de regeling voor vergoedingen voor de leden van de Sociaal-Economische Raad en zijn commissies.
Indien de commissie een advies bij schriftelijke procedure heeft vastgesteld, bedraagt de vergoeding voor de (plaatsvervangende) leden die het advies hebben vastgesteld, eenderde van de hiervoor genoemde vergoeding. De zittingskosten e.d. van de commissie komen ten laste van de werkgever.
Bijlage IX
Relevante wettelijke bepalingen ter informatie
De onderstaande artikelen worden ter informatie genoemd. De actuele teksten zijn te raadplegen op internet.
Burgerlijk wetboek 7
Artikel 610 Arbeidsovereenkomst
Artikel 629 Loon
Artikel 634 t/m 643 Vakantie en verlof Artikel 652 Proeftijd
Artikel 670 Opzegverbod Einde arbeidsovereenkomst Artikel 674 Dood werknemer
Artikel 677 Onverwijlde opzegging om dringende reden
Wet arbeid en zorg Verlofvormen
Artikel 4:1 Calamiteiten- en ander kort verzuimverlof Artikel 4:2 Kraamverlof en aanvullend geboorteverlof Artikel 6:1 Ouderschapsverlof
Artikel 6:2 Omvang, duur en invulling verlof
Artikel 6:3 Recht op en hoogte van de uitkering tijdens een gedeelte van het ouderschapsverlof
Ambtenarenwet 2017
Artikel 8 Nevenwerkzaamheden
Artikel 9 Geheimhouding