CAO
CAO
VOOR DAGBLADJOURNALISTEN
april 2009 – december 2010
en
CAO
MINIMUM PENSIOENVOORWAARDEN VOOR DAGBLADJOURNALISTEN 2005 - 2009
I. XXX voor Dagbladjournalisten april 2009 – december 2010
Uit de “Inleiding CAO voor Dagbladjournalisten 1948” 11
Inleiding bij de CAO voor Dagbladjournalisten april 2009 – december 2010
11
CAO-ARTIKELEN
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Definities 13
Artikel 1.2 Werkingssfeer 14
Artikel 1.3 Redacteuren van dagbladcombinaties 15
Artikel 1.4 Vaste journalistieke medewerkers 16
Hoofdstuk 2 Indeling en salariëring
Artikel 2.1 Indeling in functiegroepen 17
Artikel 2.2 Functie-indeling 17
Artikel 2.3 Salarisschalen 18
Artikel 2.4 Wijziging functiegroepindeling 18
Artikel 2.5 Indeling gecombineerde functie 18
Artikel 2.6 Uitbetaling salaris 18
Artikel 2.7 Beoordeling en beloning 18
Artikel 2.8 Leerling-journalisten en beginnende journalisten 19
Artikel 2.9 Stagiairs op redacties 20
Artikel 2.10 Buitenlandse correspondenten 21
Hoofdstuk 3 Toeslagen en vergoedingen
Toeslagen
Artikel 3.1 Vervallen
Artikel 3.2 Compensatieregeling voor arbeid op onaangename en/of onregelmatige arbeidstijden 23
Artikel 3.3 Vakantietoeslag 25
Vergoedingen
Artikel | 3.4 | Xxxxxxxxxxxxxxxxxx | 00 |
Artikel | 3.5 | Vervallen | |
Artikel | 3.6 | Vervanging bij verlof of vacature | 25 |
Artikel | 3.7 | Onkostenvergoeding | 26 |
Artikel | 3.8 | Wijziging van standplaats | 26 |
Artikel | 3.9 | Uitkering bij overlijden | 27 |
Hoofdstuk 4 Aanstelling en ontslag
Artikel 4.1 Schriftelijke aanstelling 28
Artikel 4.2 Concurrentiebeding 29
Artikel 4.3 Non-discriminatie 29
Artikel 4.4 Personeelsdossier 29
Artikel 4.5 Termijn van aanstelling 29
Artikel | 4.6 | Deeltijdarbeid | 30 |
Artikel | 4.7 | Opzegging | 31 |
Artikel | 4.8 | Opzegverbod bij arbeidsongeschiktheid | 31 |
Artikel | 4.9 | Beëindiging wegens dringende reden | 32 |
Artikel | 4.10 | Aanvullende uitkering bij werkloosheid | 32 |
Artikel | 4.11 | Vervallen |
Hoofdstuk 5 Arbeidstijden
Artikel 5.1 Normale gemiddelde arbeidsduur 34
Artikel 5.2 Vijfdaagse werkweek; erkende feestdagen 34
Artikel 5.3 Rusttijd per etmaal 35
Artikel 5.4 Overmatige werktijd 35
Artikel 5.5 Overwerk 35
Artikel 5.6 Nachtdienst en avonddienst 36
Hoofdstuk 6 Vakantie en verlof
Artikel 6.1 Vakantie 38
Artikel 6.2 Extra vrije tijd / werktijdvermindering oudere journalisten 39
Artikel 6.3 Bijzonder verlof 39
Artikel 6.4 Bijzonder verlof voor cursussen en vergaderingen 40
Artikel 6.5 Militaire dienst e.d. 41
Artikel 6.6 Educatief Verlof 41
Artikel 6.7 Xxxxxxxxxxx 00
Artikel 6.8 Vervallen
Artikel 6.9 Levensloop 42
Hoofdstuk 7 Arbeidsongeschiktheid
Artikel 7.1 Loonbetaling bij ziekte 43
Artikel 7.2 WGA-hiaatverzekering dagbladjournalisten 45
Hoofdstuk 8 Overige bepalingen
Artikel 8.1 Werkverdeling en gezagsverhouding 46
Artikel 8.2 Redactionele automatisering 46
Artikel 8.3 Statuut voor hoofdredactie en redactie 47
Artikel 8.4 Medewerking aan andere publiciteitsorganen; arbeid voor derden 47
Artikel 8.5 Auteursrecht 49
Hoofdstuk 9 Collectieve regelingen
Artikel 9.1 Vervallen
Artikel 9.2 Vervallen
Artikel 9.3 Overgangsregeling VUT en prepensioen m.i.v.1-1-2006 51
Artikel 9.4 Pensioen 52
Artikel 9.5 Werkgeversbijdrage voor bepaalde NVJ-activiteiten 52
Artikel 9.6 Contributie-inning NVJ 52
Artikel 9.7 Fiscale verrekening contributie NVJ 53
Hoofdstuk 10 Structuurwijziging
Artikel 10.1 Organisatie bij structuurwijziging 54
Artikel 10.2 Overneming van het dienstverband bij structuurwijziging 55
Artikel 10.3 Ontslag ten gevolge van structuurwijziging 57
Artikel 10.4 Ontslag binnen een jaar na structuurwijziging 60
Artikel 10.5 Overplaatsing t.g.v. structuurwijziging 61
Artikel 10.6 Sociale begeleidingscommissie 61
Hoofdstuk 11 Toezicht op naleving van de CAO
Artikel 11.1 Redactiecommissies en redactievertegenwoordigers 62
Artikel 11.2 Faciliteiten redactiecommissies/verzuim voor NVJ-werkzaamheden 63
Artikel 11.3 Opgave aan de redactiecommissies 63
Artikel 11.4 Raad van Uitvoering 64
Artikel 11.5 Pensioenkamer 65
Hoofdstuk 12 Contractsbepalingen
Artikel 12.1 Duur dezer overeenkomst 67
Artikel 12.2 Tussentijdse herziening der salarisschalen 67
Artikel 12.3 Toetreding van een andere organisatie 67
PROTOCOLLAIRE BEPALINGEN
Algemeen
P1.1 | Vrouwen in de dagbladjournalistiek | 68 |
P1.2 | Structureel overwerk | 68 |
P1.3 | Redactionele automatisering | 68 |
P1.4 | Loopbaanbeleid | 69 |
P1.5 | Werkgelegenheid en deeltijdwerk | 69 |
P1.6 P1.7 | Vervallen Onderzoek gedetacheerde journalistieke medewerkers | 69 |
P1.8 | Allochtonenbeleid | 70 |
P1.9 | Onderzoek naar gelijke beloning mannen en vrouwen | 70 |
P1.10 | Vervanging bij langdurige afwezigheid | 70 |
P1.11 | Vervallen | |
P1.12 | Evaluatie beoordelingssystematiek | 70 |
Fondsen/projecten
P2.1 Instroomproject Jonge Journalisten 2010/2012 71
Studiecommissies
P3.1 | Leeftijdsbewust personeels- en loopbaanbeleid | 72 |
P3.2 | Modernisering van de CAO | 72 |
P3.3 | Onderzoek Pensioenvoorwaarden | 72 |
BIJLAGEN
Arbeidsvoorwaarden
Bijlage I | Functiegebouw voor dagbladjournalisten | 73 |
Bijlage II Bijlage III | Procedure voor bezwaar en beroep bij functiewaardering Salarisschaal voor journalisten, leerling-journalisten | 79 |
en beginnende journalisten | 77 | |
Bijlage IV | Salarisverhogingen | 82 |
Bijlage V | Beoordelingsystematiek voor dagbladjournalisten | 83 |
Reglementen
Bijlage VI Reglement Prepensioen voor dagbladjournalisten m.i.v. 1-1-2006 87
Bijlage VII Reglement Arbeidsongeschiktheidsvoorziening m.i.v. 1-1-2006 (Gereserveerd) Bijlage VIII Gereserveerd
Bijlage IX Vervallen
Bijlage X Reglement Extra Vrije Tijd / Werktijdvermindering Oudere Journalisten 103
Bijlage XI Reglement voor de verkiezing en zittingsduur van
leden van redactiecommissies 107
Bijlage XII Modelreglement Levensloopregeling 109
Bijlage XIII Reglement Raad van Uitvoering CAO voor Dagbladjournalisten
A. Samenstelling, procedure en beslissingen 113
B. Behandeling van geschillen en aangelegenheden 114
Diversen
Bijlage XIV Regeling in geval van plaatsing van stagiairs op redacties 121
Bijlage XV Regeling van auteursrechten voor dagbladjournalisten 123
Bijlage XVI Overzicht van taken van redactiecommissies 127
II. CAO MINIMUM PENSIOENVOORWAARDEN VOOR DAGBLADJOURNALISTEN 2005-2009
Inleiding | 132 | |
Artikel 1 | Minimum pensioenvoorwaarden | 133 |
Artikel 2 | Deelname | 133 |
Artikel 3 | Pensioendatum | 133 |
Artikel 4 | Pensioengevend salaris | 133 |
Artikel 5 | Franchise | 133 |
Artikel 6 | Pensioengrondslag | 133 |
Artikel 7 | Ouderdomspensioen | 133 |
Artikel 8 | Opbouwpercentage ouderdomspensioen | 134 |
Artikel 9 | Nabestaandenpensioen | 134 |
Artikel 10 | Wezenpensioen | 134 |
Artikel 11 | Indexering | 135 |
Artikel 12 | Rechten bij ontslag | 135 |
Artikel 13 | Vrijstelling van deelnemersbijdrage | 135 |
Artikel 14 | Premie en premieverdeling | 136 |
Artikel 15 | Toezicht, naleving en behandeling geschillen (Pensioenkamer) | 136 |
Artikel 16 | Duur van deze overeenkomst | 137 |
Artikel 17 | Overgangsbepalingen | 137 |
Trefwoordenregister 138
I. CAO VOOR DAGBLADJOURNALISTEN april 2009 – december 2010
COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR DAGBLADJOURNALISTEN
1 april 2009 - 31 december 2010
De ondergetekenden:
de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging “De Nederlandse Dagbladpers” (NDP), Groepsvereniging binnen het Nederlands Uitgeversverbond, gevestigd aan de Hogehilweg 6 te Amsterdam Z.O., 1101 CC, tel. 020 - 0000000, xxx.xxx.xx,
partij te ener zijde,
en
de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging “Nederlandse Vereniging van Journalisten” (NVJ), gevestigd aan de Xxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxx 00 te Amsterdam, 1071 DR, tel 020 - 0000000, xxx.xxxxxxxxxx.xx,
partij te anderer zijde,
verklaren per 1 april 2009 de volgende collectieve arbeidsovereenkomst te hebben aangegaan voor in het dagbladbedrijf werkzame journalisten in dienstverband:
Uit de inleiding ‘CAO voor Dagbladjournalisten 1948’
“Het beginsel waardoor alle delegaties zich bij de onderhandelingen voorts hebben laten leiden was dit, dat de regeling van de rechtspositie van de dagbladjournalist niet alleen gerechtvaardigde en bij haar inwilliging door de bedrijven te dragen materiële verlangens moest bevredigen, doch dat voorop moest staan dat de CAO in haar opzet en gevolgen mede dienstbaar zou worden gemaakt aan de bevordering van de ideële eisen, namelijk verheffing van het journalistieke beroep en van de vakbekwaamheid van zijn beoefenaren, waaruit een verbetering van het Nederlandse dagbladwezen en derhalve van de vrije voorlichting van het Nederlandse volk moet voortvloeien. De delegaties zijn er zich van bewust, dat met het afsluiten van deze overeenkomst te dezen nog niet alles is bereikt, doch zij zijn ervan overtuigd, dat met de daarin vervatte regeling in vrije samenwerking een grondslag is gelegd voor de verdere ontwikkeling van het Nederlandse perswezen. Bij de bespreking heeft de delegatie der NDP steeds vooropgesteld, en hebben de delegaties van de NJK en de KNJK aanvaard, dat de vorenbedoelde materiële en ideële eisen alleen volledig tot hun recht kunnen komen, indien ook in financieel opzicht een gezond dagbladwezen kan worden opgebouwd.”
Inleiding bij de ‘CAO voor Dagbladjournalisten april 2009 – december 2010’
Tot de belangrijkste wijzigingen in deze CAO per 1 april 2009 behoren de volgende onderwerpen:
1. Looptijd
Een looptijd van 21 maanden: van 1 april 2009 tot en met 31 december 2010.
2. Salarisschalen
De salarissen en salarisschalen worden niet verhoogd.
3. VUT-premie 2010
Het werknemersdeel van de VUT-premie in 2010, t.w. 1,4% van de VUT-grondslag, wordt éénmalig, voor het jaar 2010, voor rekening van de werkgever afgedragen.
Partijen verwachten dat VUT-premieheffing na 2010 niet meer nodig zal zijn. Indien in de loop van 2010 mocht blijken dat na 2010 een restfinanciering t.b.v. de VUT overblijft, is dat gegeven onderdeel van het CAO-overleg 2011.
4. Instroomproject Jonge Journalisten
Er wordt in de periode 2010-2012 een nieuw Instroomproject Jonge Journalisten gerealiseerd, gelijk aan de opzet en spelregels van het Instroomproject 2008-2010 (P2.1 van de CAO-DJ 2007-2009).
5. Pensioen
• De CAO Minimum Pensioenvoorwaarden voor Dagbladjournalisten kent een looptijd tot en met 31 december 2009 en heeft nawerking.
Een paritaire studiecommissie richt zich op de vaststelling van minimum pensioenvoorwaarden waaraan pensioenregelingen voor dagbladjournalisten dienen te voldoen. De vorm waarin de minimum pensioenvoorwaarden worden gegoten, is onderwerp van overleg in de paritaire studiecommissie. De commissie rapporteert in de loop van het jaar 2010.
• De Pensioenkamer blijft gedurende het jaar 2010 bestaan om lopende zaken af te wikkelen en haar toetsingsrol te blijven vervullen. Voor de financiering van de werkzaamheden van de Pensioenkamer is de werkgever in 2010 een bijdrage verschuldigd van 0,013% van de gemaximeerde SV-loonsom.
6. Evaluatie beoordelingssystematiek
Werkgevers zullen hun medewerking verlenen aan een onderzoek dat door de NVJ in 2010 zal worden gedaan naar de beoordelingssystematiek behorend bij het loongebouw. Partijen erkennen de noodzaak van een goedwerkende beoordelingssystematiek waarvan de uitgangspunten zijn vastgelegd in de CAO.
7. Modernisering van de CAO
De paritaire studiecommissie Modernisering van de CAO zal haar werkzaamheden vervolgen en rapporteert gedurende de looptijd van de CAO. Indien de bevindingen van de commissie tijdig beschikbaar zijn en inhoudelijk daartoe aanleiding geven, zullen CAO-partijen gedurende de looptijd van deze CAO al overleg plegen over de beoogde toekomstige modernisering. Voor zover uit de modernisering van de XXX xxxxxx voortvloeien die aanvullende financiering behoeven, zal in het voorkomende geval naast andere mogelijke oplossingen/bronnen o.m. de premievrijval van de VUT betrokken kunnen worden.
8. Onderzoek naar payrollconstructies
Partijen zullen gedurende de looptijd van de CAO een onderzoek doen in hoeverre op redacties gebruik wordt gemaakt van gedetacheerde journalistieke medewerkers op basis van zgn. payroll- of uitzendconstructies om te beoordelen of er mogelijk sprake is van ongewenste situaties.
De resultaten van het onderzoek worden ingebracht in de studiecommissie Modernisering van de CAO.
9. Fiscaal vriendelijke verrekening contributie NVJ
De uitvoering in de praktijk van artikel 9.7 van de CAO zal op secretarieel niveau door NVJ en NDP worden beoordeeld. Uitgangspunt is dat alle NVJ-leden kunnen profiteren van een fiscaal voordeel. Waar nodig worden de verschillende werkgevers terzijde gestaan bij de uitwerking van de gemaakte afspraken ter zake.
10. Beëindiging van de CAO
In de CAO wordt de bepaling opgenomen dat na ommekomst van de looptijd de CAO van rechtswege verstrijkt zonder dat opzegging door partijen zal zijn vereist.
CAO-ARTIKELEN
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 Definities
1. Deze overeenkomst verstaat onder:
Werkgever
a.
Werkgever: de natuurlijke en rechtspersonen, eigenaren van in Nederland gevestigde ondernemingen, waarin het bedrijf wordt uitgeoefend van de uitgave van een dagblad (dagbladonderneming) bij wie de journalist in dienst is;
Dagblad
b.
Dagblad: een krant die ten minste vijf maal per week verschijnt;
Directie
c.
Directie De persoon of groep van personen, die in de dagbladonderneming de dagelijkse leiding heeft resp. hebben;
Journalist
d.
Journalist: xxxxxx die als hoofdberoep journalistieke arbeid verricht in dienst van de werkgever;
Journalistieke arbeid
e.
Journalistieke arbeid: het meewerken aan de redactionele leiding of aan de redactionele samenstelling van de inhoud van een dagblad, en eventueel van een door de werkgever uitgegeven ander periodiek, voor zover deze inhoud bestaat uit nieuwstijdingen, foto’s, verslagen en/of artikelen;
Xxxxxxxx-journalist
f.
Xxxxxxxx-journalist: degene die bij de redactie van een dagblad een journalistieke vakopleiding geniet, onverschillig of hij onder deze of een andere benaming (als bij voorbeeld: volontair) werkzaam is;
Beginnende journalist
g.
Beginnende journalist: xxxxxx, die - in tegenstelling tot de leerling-journalist - vòòr zijn start in de journalistiek een HBO-opleiding of universitaire studie heeft voltooid, en al of niet ervaring heeft opgedaan in het bedrijfsleven en/of maatschappelijke organisaties;
Salaris
h.
Salaris: de feitelijke door de journalist per tijdseenheid verdiende financiële bruto beloning op basis van arbeidsovereenkomst, bestaande uit zijn schaalsalaris, eventuele toeslagen, zoals bedoeld in hoofdstuk 3 van deze CAO, en eventuele andere loonbestanddelen;
Schaalsalaris
i.
Schaalsalaris: de financiële bruto beloning conform de salarisschalen, zoals geregeld in artikel 2.3 van deze CAO.
Toelichting
In het schaalsalaris zijn niet inbegrepen eventuele toeslagen en vergoedingen, zoals geregeld in hoofdstuk 3 van deze CAO en eventuele aanvullende loonbestanddelen, voortvloeiend uit de individuele arbeidsovereenkomst
Artikel 1.2 Werkingssfeer
1. Deze overeenkomst beheerst, behoudens het bepaalde in de leden 5 en 6 van dit artikel, elke arbeidsovereenkomst, welke is of wordt aangegaan tussen een werkgever en een journalist tot het verrichten van journalistieke arbeid in dienstbetrekking ten behoeve van de door de werkgever uitgegeven dagbladen en eventueel tevens van andere door de werkgever uitgegeven periodieken.
Toelichting
Toepasselijkheid CAO door de werkgever t.a.v. niet georganiseerde werknemers
Artikel 14 van de Wet op de CAO houdt in dat, wanneer bij een collectieve arbeidsovereenkomst niet anders is bepaald, de werkgever, die door de overeenkomst gebonden is, verplicht is haar bepalingen omtrent arbeidsvoorwaarden ook na te komen bij de arbeidsovereenkomsten, als in de collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld, welke hij aangaat met werknemers, die door de collectieve arbeidsovereenkomst niet gebonden zijn.
Deze CAO zal dus voor de leden der NDP ook van toepassing zijn tegenover journalisten/niet- leden van de NVJ, doch uitsluitend voor zover betreft de daarin opgenomen bepalingen omtrent de arbeidsvoorwaarden.
Volgens de gangbare mening zullen de andere bepalingen der CAO, dus bij voorbeeld die betreffende de Raad van Uitvoering, te dezen aanzien niet van kracht zijn.
De journalist, die geen lid is van de NVJ, kan bij niet-nakomen door zijn directie van de bepalingen der CAO tegenover de dagbladonderneming slechts bij de gewone rechter ter zake aanspraken maken. Hij heeft geen vorderingsrecht uit hoofde van de CAO bij de Raad van Uitvoering.
Journalisten in dienstverband en freelance journalisten
Deze CAO bestrijkt in principe alleen de positie van journalisten ‘in dienstbetrekking’ bij een dagbladonderneming en derhalve niet die van freelance journalisten.
Ten aanzien van freelance journalisten maakt artikel 1.4 echter een uitzondering, indien de betrokkenen als vast journalistiek medewerker een volle dagtaak vervullen, doch uitsluitend in de in genoemd artikel limitatief opgesomde gevallen.
Wordt de positie van de freelance journalisten, behoudens de in artikel 1.4 vermelde uitzondering, in de CAO-bepalingen dus niet geregeld, het kan niettemin dienstig zijn hier te wijzen op het verband dat bestaat tussen de werkzaamheden van freelance journalisten en die van de journalisten in dienstverband. Dat verband kan het redelijk doen zijn om bij wijzigingen in de financiële waardering van het werk van journalisten in dienstbetrekking, ook de honoraria van de vaste en losse medewerkers, in ieder geval voor zover dit beroepsjournalisten zijn, te herzien.
Andere periodieken
Uit de tekst van dit lid vloeit voort dat, indien een journalist uitsluitend ten behoeve van een ander periodiek dan een dagblad werkzaam is - ook al wordt dit periodiek door een dagbladonderneming uitgegeven - de bepalingen van deze CAO op hem niet van toepassing zijn.
2. Elk beding tussen een werkgever en een journalist, strijdig met deze collectieve arbeidsovereenkomst, is nietig; in plaats van zodanig beding gelden de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst.
3. Xxxxx, die tijdens de duur dezer collectieve arbeidsovereenkomst, te rekenen vanaf het tijdstip, waarop zij is aangegaan, lid zijn of worden van de NDP of de NVJ en bij deze overeenkomst zijn betrokken, zijn door deze overeenkomst gebonden. Zij zijn tegenover elk der partijen bij deze overeenkomst gehouden al datgene, wat te hunnen aanzien bij deze overeenkomst is bepaald, te goeder trouw ten uitvoer te brengen, als hadden zij zelve zich daartoe verbonden.
4. Indien een werkgever de exploitatie van een door hem uitgegeven dagblad overdraagt aan een andere persoon of onderneming, in wiens of welker dienst een of meer van de aan dat dagblad verbonden journalisten krachtens arbeidsovereenkomst werkzaam zijn, of indien een werkgever zich op enige soortgelijke wijze bedient van zodanige personen of ondernemingen, is de betrokken werkgever tegenover de bedoelde journalisten gehouden met deze personen of ondernemingen overeen te komen - en na totstandkoming van deze overeenkomst erop toe te zien en met alle ter beschikking staande middelen te bevorderen - dat de bepalingen van deze CAO, voor zover rechtens mogelijk, ten aanzien van deze journalisten toepassing vinden als waren zij in dienst van deze werkgever.
Toelichting
Deze regeling brengt mee dat de betrokken journalisten, indien zij menen dat de bepalingen van de CAO - waaronder ook lid 4 zelf - te hunnen aanzien onjuist worden toegepast, het oordeel van de Raad van Uitvoering kunnen inroepen.
5. De bepalingen van alle artikelen van de hoofdstukken 3 (behoudens artikel 3.3 en 3.9), 5, 6 (behoudens 6.6 en 6.7), 7, 8, 10, van de artikelen 4.1, 4.2, 4.3, 4.4, 4.5 (met uitzondering van lid 3 ten aanzien van leerling-journalisten (zoals bedoeld in art. 1.1 lid 1 sub f.)) en 4.7, leden 1 en 3, en 4.9, zijn, voor zover daarin sprake is van journalisten, tevens op leerling-journalisten en beginnende journalisten van toepassing.
6. Met uitzondering van artikel 2.9 zijn de bepalingen van deze overeenkomst niet van toepassing op stagiairs op redacties.
7. Deze overeenkomst is niet van toepassing op:
a. werknemers, die afwisselend administratieve en journalistieke arbeid verrichten, tenzij zij hoofdzakelijk belast zijn met journalistieke arbeid;
b. directeuren-hoofdredacteuren.
Artikel 1.3 Redacteuren van dagbladcombinaties
Indien combinaties van zelfstandige dagbladondernemingen, ongeacht of zodanige combinaties al dan niet rechtspersoonlijkheid bezitten, overgaan tot gemeenschappelijke aanstelling van journalisten, om ten behoeve van deze dagbladen journalistieke arbeid te verrichten, zijn de aangesloten ondernemingen tegenover de betrokken journalisten hoofdelijk aansprakelijk voor de
voldoening van het hun toekomende salaris en/of andere civielrechtelijke vorderingen. Overigens zijn de bepalingen van deze CAO op bedoelde journalisten van overeenkomstige toepassing, tenzij in deze CAO of door de Raad van Uitvoering anders wordt bepaald.
Artikel 1.4 Vaste journalistieke medewerkers
De bepalingen van deze overeenkomst vinden overeenkomstige toepassing op hem, die als journalistiek medewerker een volle dagtaak vervult uitsluitend ten behoeve van hetzij het blad of de bladen van één dagbladonderneming, hetzij van de bladen van één groep financieel met elkaar verbonden ondernemingen, hetzij van één dagbladcombinatie als bedoeld in artikel 1.3. Op hem rusten de plichten en hij geniet de rechten, welke in deze overeenkomst zijn vastgelegd, als ware hij in dienstbetrekking aangesteld.
HOOFDSTUK 2 INDELING EN SALARIËRING
Artikel 2.1 Indeling in functiegroepen
De journalisten worden naar de aard van de door hen te verrichten werkzaamheden ingedeeld in een functiegroep, met inachtneming van het (op de Bakkenistmethode gebaseerde) functiegebouw, zoals vermeld in Bijlage I van deze overeenkomst.
De basis voor de indeling is het Handboek “Informatie over het functie/loongebouw en de beoordelingssystematiek t.b.v. de CAO voor Dagbladjournalisten”
NB. CAO-partijen zijn nog in overleg over vernieuwing van het Handboek, de bijbehorende brochure en de zgn. FAQ’ s. Zodra hierover overeenstemming is bereikt, treden de nieuwe teksten in de plaats van de huidige teksten.
Artikel 2.2 Functie-indeling
1. De indeling van de journalisten geschiedt door de directie op voordracht van de hoofdredacteur.
2. Iedere journalist ontvangt in de regel bij aanstelling, doch in elk geval uiterlijk binnen 3 maanden na zijn aanstelling, schriftelijk mededeling van de functiegroep waarin zijn functie is ingedeeld en van zijn salarisschaal. Voorzover de indeling niet bij de aanstelling is meegedeeld, zal de indeling terugwerkende kracht hebben tot de datum van indiensttreding.
3. De journalist die het niet eens is met de indeling van zijn functie, heeft het recht tegen de indeling van zijn functie in beroep te gaan.
De beroepsprocedure is beschreven in Bijlage II van deze CAO.
Artikel 2.3 Salarisschalen
1. Het salaris wordt bepaald op basis van de indeling van de functie in een functiegroep. Deze functiegroep is gekoppeld aan de salarisschaal, zoals vermeld in Bijlage III van deze CAO.
2. Iedere salarisschaal kent een minimum bruto salarisbedrag per maand en een maximum bruto salarisbedrag per maand. Het salaris van de journalist, die een functie vervult in één van de functiegroepen, bevindt zich derhalve in de salarisschaal, die begint met het minimum bruto salarisbedrag en eindigt met het maximum bruto salarisbedrag van de betreffende functiegroep.
3. De in Bijlage III vermelde salarisschalen gelden voor journalisten met een volledig dienstverband. Bij part-time dienstverbanden gelden de salarisbedragen pro rata.
Artikel 2.4 Wijziging functiegroepindeling
1. Verandering van de inhoud van de functie kan leiden tot een wijziging van de functiegroepindeling.
2. De indeling van de functie zal plaatsvinden conform de indelingsregels zoals vastgelegd in het Handboek “Informatie over het functie/loongebouw en de beoordelingssystematiek t.b.v. de CAO voor Dagbladjournalisten”
3. Van een wijziging van zijn functiegroepindeling ontvangt de journalist van de werkgever schriftelijk mededeling, onder vermelding van zijn nieuwe functiegroep en zijn nieuwe salaris.
Artikel 2.5 Indeling gecombineerde functie
Een journalist die werkzaamheden verricht die onder verschillende functiegroepen vallen, vervult een zgn. gecombineerde functie. De meest niveaubepalende taakonderdelen bepalen dan de zwaarte en derhalve de indeling van de functie.
Artikel 2.6 Uitbetaling salaris
1. De journalisten, beginnende journalisten en leerling-journalisten genieten een naar tijdsduur vastgesteld salaris.
2. De uitbetaling van het salaris geschiedt in periodieke termijnen en wel uiterlijk op de laatste dag van elke periode van ten minste vier weken en ten hoogste een maand.
Artikel 2.7 Beoordeling en beloning
1. Jaarlijks zal een beoordeling van het functioneren van de journalist plaatsvinden op basis van een erkende beoordelingsystematiek. Afhankelijk van het niveau van de beoordeling wordt jaarlijks een salarisverhoging toegekend. In het jaarlijkse beoordelingsgesprek dient te worden vastgesteld of de functie die de werknemer daadwerkelijk uitvoert, (nog) overeenkomt met de functiebeschrijving die ten grondslag ligt aan de indeling van de functie in het salarisgebouw. Indien dit niet het geval is wordt de juiste functieomschrijving vastgesteld en daarna ingedeeld. Voor de toepassing van de beoordelingssystematiek wordt verwezen naar Bijlage V van deze CAO.
2. Zolang geen erkende beoordelingssystematiek wordt gehanteerd, en indien het schaalmaximum door de journalist nog niet is bereikt, heeft de journalist jaarlijks recht op een salarisverhoging ter grootte van één stap, zijnde een verhoging van 3% berekend vanaf het midpunt van de desbetreffende salarisschaal.
3. Gedurende het eerste beoordelingsjaar 1 juli 2007 - 1 juli 2008 zal bij wijze van overgangsmaatregel bij een onvoldoende beoordeling (een E-beoordeling) minimaal een halve standaard stap worden toegekend.
De nieuwe jaarlijkse beoordelingssystematiek dient in 2008, doch uiterlijk 31 december 2008, te zijn ingevoerd.
4. Als de journalist nog niet het maximum van de salarisschaal die bij zijn functie behoort, heeft bereikt, is het mogelijk om de groei naar het maximum te versnellen onder voorwaarde dat de journalist goed of meer dan goed functioneert en zich goed of meer dan goed ontwikkelt.
5. De werkgever kan op voordracht van de hoofdredacteur aan journalisten die in enig jaar een excellente beoordeling hebben gekregen (niveau A, zoals omschreven in de beoordelingssystematiek in de CAO) èn hun schaalmaximum hebben bereikt, een éénmalige uitkering/bonus toekennen.
Artikel 2.8 Leerlingjournalisten en beginnende journalisten
1. Leerling-journalisten en beginnende journalisten genieten ten minste de schaalsalarissen als opgenomen in Bijlage III bij deze CAO.
Toelichting
Wegens het veelal ontbreken van praktische journalistieke vaardigheden zullen deze beginnende journalisten bij wijze van proef worden aangesteld voor bepaalde tijd en wel voor een termijn van ten hoogste een jaar (artikel 4.5, lid 3). Door een aanstelling bij wijze van proef behoudt de werkgever de mogelijkheid te bezien of de betrokken journalist bij de krant respectievelijk in het redactieteam past.
Het is niet geoorloofd iemand onder welke betiteling ook (volontair e.d.) bij een dagbladonderneming werkzaam te doen zijn zonder salaris of op een salaris, dat lager is dan de in lid 1 vervatte schaal (vlg. artikel 1.1, lid 1, sub f).
2. Onverminderd het bepaalde in het vorige lid hebben leerling-journalisten aanspraak op een salaris ten minste tot het bedrag van het minimumloon, zoals dat bij of krachtens de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag is vastgesteld, voor een één jaar hogere leeftijd dan die van de betrokken leerling-journalist.
3. Niet als leerling-journalisten respectievelijk beginnende journalisten (zoals bedoeld in artikel
1.1 lid 1 sub f. resp. sub g.) worden beschouwd degenen die het einddiploma van de erkende opleidingen voor de journalistiek hebben behaald.
4. De verhogingen volgens vorenstaande schaal worden toegekend naar de totale leertijd, ook al is deze vervuld bij verschillende ondernemingen, het ANP daarbij inbegrepen.
5. Aan een zelfstandig blad mogen niet meer leerling-journalisten werkzaam zijn dan in de volgende tabel is aangegeven
Totaal aantal journalisten Maximum aantal
exclusief leerling-journalisten leerling-journalisten en beginnende journalisten
2 1
3 t/m 5 2
6 t/m 10 3
11 t/m 15 4
16 t/m 20 5
21 t/m 25 6
boven 25 7
Voor de toepassing van dit lid wordt als zelfstandig dagblad beschouwd elke uitgave, die een afzonderlijke redactie heeft, ook al ontvangt deze de gereedgemaakte kopij ten dele van de redactie van de hoofduitgave; kopbladen die op dezelfde redactie als de hoofduitgave worden
verzorgd, worden te dezen aanzien tezamen met de andere uitgaven te zelfder plaatse als de hoofduitgave als één zelfstandig dagblad beschouwd. Dagbladen die op dezelfde redactie worden vervaardigd, worden voor de toepassing van dit artikel gezamenlijk als een zelfstandig dagblad beschouwd.
6. Om tot leerling-journalist te kunnen worden aangesteld moet de betrokkene ten minste 18 jaar oud zijn.
7. Beginnende journalisten mogen ten hoogste een jaar als zodanig werkzaam zijn; leerling- journalisten ten hoogste twee jaar.
8. Het kan gewenst zijn bij de aanstelling van leerling-journalisten in een leerplan vast te leggen op welke wijze de leerperiode zal worden ingericht. Indien met een leerling-journalist een leerplan is overeengekomen maakt dit leerplan deel uit van de arbeidsovereenkomst. Een dergelijk leerplan kan per individuele leerling-journalist worden opgesteld; het is ook mogelijke een leerplan voor een groep leerling-journalisten op te stellen.
In een leerplan dient te worden omschreven:
a. het doel van de opleiding;
b. de tijd en de vorm waarin de leerperiode benut wordt voor de verwerking van praktische journalistieke vaardigheid;
c. de tijd en de vorm waarin de leerperiode benut wordt voor de verwerving van kennis op politiek, economisch en cultureel gebied;
d. de faciliteiten waarover de leerling-journalist kan beschikken ten einde deze kennis en vaardigheid te verwerven;
e. de wijze waarop de leerling-journalist tijdens de leerperiode zal worden begeleid.
Artikel 2.9 Stagiairs op redacties
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.2 lid 6 van deze CAO geldt het navolgende.
1. In geval van plaatsing van stagiairs op redacties is van toepassing de ‘Regeling in geval van plaatsing van stagiairs op redacties’. Deze regeling is als Bijlage XIV aan deze collectieve arbeidsovereenkomst gehecht en maakt daarvan onverbrekelijk deel uit.
2. Met betrekking tot de leerlingen, die een journalistieke vakopleiding volgen en in dit verband een stage bij een dagbladonderneming vervullen, gelden voorts de navolgende bepalingen:
a. zij vervullen hun stage gedurende een bepaalde tijd; de stage-overeenkomst eindigt, behoudens door opzegging wegens een dringende reden, door het enkele verloop van de overeengekomen duur;
b. zij ontvangen een stagevergoeding van ten minste € 375,- bruto per maand.
In tegenstelling tot een werknemer in dienstbetrekking (arbeidsovereenkomst) kan een stagiair op basis van een stage-overeenkomst geen aanspraak maken op: wettelijk minimum(jeugd)-loon, vakantie en vakantiebijslag.
Toelichting
De journalistieke vakopleidingen (Amsterdam, Ede, Groningen, Leiden, Rotterdam, Tilburg, Utrecht, Zwolle) voorzien in stages, die o.m. bij de dagbladen worden vervuld.
Artikel 2.10 Buitenlandse correspondenten
1. De buitenlandse correspondent, die in een volledige dienstbetrekking tot een dagbladonderneming staat, geniet - afgezien van een hem eventueel toekomende verblijfstoelage
- een salaris dat gebaseerd is op een functie-indeling conform het nieuwe functiegebouw, zoals bedoeld in artikel 2.1 e.v, en in casu overeenkomt met minimaal het salaris dat behoort bij functieniveaugroep 8. Naast het in de vorige volzin bedoelde salaris kan de buitenlandse correspondent in voorkomende gevallen aanspraak maken op een permanente verblijfstoelage. Het bepaalde in artikel 2.3, lid c is van overeenkomstige toepassing.
De Raad van Uitvoering kan op verzoek van beide partijen, de aard van de te verrichten journalistieke arbeid in aanmerking genomen, toestemming verlenen voor een afwijkende salarisregeling.
Toelichting
De omstandigheden die de salariëring van buitenlandse correspondenten bepalen, onttrekken zich aan een gedetailleerde regeling bij de CAO. Wel is echter de noodzaak gebleken te hunnen aanzien een minimumbepaling in het leven te roepen.
Hoewel het treffen van een gedetailleerde regeling, als in de aanhef van de vorige alinea bedoeld, op bezwaren stuit, achten de delegaties het toch nuttig hier als hun oordeel uit te spreken, dat aan de buitenlandse correspondent in beginsel een zodanige verblijfstoelage zal dienen te worden toegekend, dat zijn salaris, met inbegrip van deze toelage, ten minste een reëel equivalent vormt van het minimum, dat hem in Nederlands courant zou toekomen. Met ‘reëel equivalent’ wordt hier niets anders bedoeld dan dat het betrokken salaris in het land, waarin de correspondent gevestigd is, volgens een redelijk te achten schatting eenzelfde koopkracht heeft als die, welke het minimum in Nederland vertegenwoordigt. In het kader van de beoogde ‘koopkrachtequivalentie’ is ook vooral van belang een tijdige aanpassing van een verblijfstoelage, indien die aanpassing, uit hoofde van valuta en/of koopkrachtwijzigingen in het buitenland, op zich zelf redelijk is.
2. Indien een buitenlandse correspondent naar Nederland wordt overgeplaatst, zal het salaris in zijn nieuwe functie niet minder bedragen dan het in het eerste lid bedoelde salaris, tenzij bij de uitzending tussen partijen schriftelijk een ander na terugplaatsing te genieten salaris is overeengekomen. Dit salaris zal onderhavig zijn aan de wijzigingen, voortvloeiende uit deze en eventueel af te sluiten volgende CAO’s.
Bovendien kan een buitenlandse correspondent bij repatriëring aanspraak maken op een vergoeding van de kosten daarvan. Bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd heeft de journalist recht op repatriëring.
Toelichting
Regel is, dat de betrokkene bij terugkomst een salaris geniet, dat niet minder zal bedragen dan hem bij functie-indeling conform het functiegebouw, zoals bedoeld in artikel 2.1 e.v. zou toekomen; zulks volgt uit het onderlinge verband van de leden 1 en 2. In casu zal het salaris overeenkomen minimaal het salaris dat behoort bij functieniveaugroep 8.
Hierop is een tweetal uitzonderingen mogelijk. In de eerste plaats kan - uitsluitend met goedvinden van de Raad van Uitvoering - bij de aanstelling tot buitenlandse correspondent reeds een lager salaris zijn vastgesteld; in de tweede plaats kan tussen partijen zijn overeengekomen, dat bij terugkeer van de betrokkene een lager salaris zal gelden. In het laatste geval dient de hoogte van dit salaris van tevoren te zijn overeengekomen; het bedrag daarvan is echter aan wijzigingen onderhevig, overeenkomstig het bepaalde in de tweede zin van lid 2; wijzigingen in de salarisschaal, alsmede periodieke verhogingen, dienen te worden ingecalculeerd.
3. Wanneer een buitenlandse correspondent na een stationering buiten ‘s lands van langer dan 3 jaar zal worden overgeplaatst, zal met hem over die overplaatsing, alsmede over de voorwaarden waaronder deze zal geschieden, tijdig overleg worden gepleegd.
HOOFDSTUK 3 TOESLAGEN EN VERGOEDINGEN
TOESLAGEN
Artikel 3.1
Vervallen
Artikel 3.2 Compensatieregeling voor arbeid op onaangename en/of onregelmatige arbeidstijden
1. Eenmaal per jaar en tussentijds bij functiewijziging stelt de directie op voorstel van de hoofdredacteur, na overleg met de journalist en aan de hand van de in lid 2 genoemde tabel vast, in welke mate de journalisten arbeid verrichten op onaangename en onregelmatige arbeidstijden en de mate van hun ambulantie en afwezigheid.
2. Voor de vaststelling van het in het vorig lid bedoelde arbeidspatroon wordt de volgende tabel gehanteerd.
A. Werktijden-onaangenaam Score
(excl. weekeinden)
kantoortijden (08.00-18.00 uur) 0
10% buiten kantoortijden 6
20% buiten kantoortijden 12
30% buiten kantoortijden 18
40% buiten kantoortijden 24
50% en meer buiten kantoortijden 30
B. Werktijden-onregelmatigheid (= onvoorspelbaar, niet planbaar)
geen onregelmatigheid | 0 |
incidenteel | 6 |
regelmatig | 14 |
(bijna) dagelijks | 20 |
C. Werktijden-weekeinden | |
nooit weekeinddienst | 0 |
1 dag per 4 weken | 8 |
2-3 dagen per 4 weken | 16 |
4-5 dagen per 4 weken | 24 |
6-7 dagen per 4 weken | 32 |
8 dagen per 4 weken | 40 |
D. Ambulantie en afwezigheid geen of geringe ambulantie en afwezigheid | |
( <20.000 km/jaar) | 0 |
ruime ambulantie (> 20.000 km/jaar) | 5 |
Gedurende aaneengesloten periode van meerdere dagen van huis
nooit 0
enkele keren per jaar 2
regelmatig meerdere dagen of enkele keren
per jaar gedurende zeer lange periode (> 2 weken) 5
E. Consignatie (wacht)diensten en pieperdiensten
buiten kantoortijden (excl. weekeinden)
geen 0
incidenteel 5
regelmatig 10
(bijna) dagelijks 15
3. Op basis van de scores, vast te stellen aan de hand van de in het vorige lid opgenomen tabel, hebben journalisten recht op de navolgende compensaties:
score 21- 30 punten: 3 vrije dagen per jaar
score 31- 40 punten: 3 vrije dagen per jaar en
1% toeslag op het schaalsalaris
score 41- 60 punten: 3 vrije dagen per jaar en
3% toeslag op het schaalsalaris
score 61- 80 punten: 3 vrije dagen per jaar en
5% toeslag op het schaalsalaris
score 81 en meer punten: 5 vrije dagen per jaar en
7% toeslag op het schaalsalaris.
4. Journalisten die ten gevolge van een door de hoofdredacteur gewenste functieverandering de compensatie als bedoeld in lid 3 geheel of grotendeels zien vervallen, terwijl de functieverandering geen salarisverhoging met zich meebrengt hebben, indien zij de compensatie ten minste 5 jaar hebben genoten, gedurende 3 jaar recht op een geleidelijke afbouw van deze compensatie. De wijze waarop deze afbouw zal geschieden maakt onderdeel uit van het overleg over de functiewijziging.
5. De redactiecommissie zal jaarlijks een overzicht ontvangen van de per journalist vastgestelde scores als bedoeld in lid 2.
6. In afwijking van het gestelde in artikel 5.6 lid 1 kan op ondernemingsniveau en uitsluitend in relatie tot de toepassing van binnen de onderneming geldende vergoedingsregelingen voor nachtdienst onder ‘nachtdienst’ ook de werktijd worden verstaan, die geheel of nagenoeg geheel valt tussen 22.00 uur en 06.00 uur van de volgende dag.
Onder ‘avonddienst’ wordt in dit verband, overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.6 lid 1, verstaan de werktijd, die geheel of nagenoeg geheel valt tussen 18.00 en 24.00 uur.
Toelichting
CAO-partijen beogen met de toevoeging in de CAO van lid 6 van dit artikel bestaande inconveniëntieregelingen op ondernemingsniveau, gebaseerd op het vroeger in de CAO gehanteerde nachtdienstbegrip, omschreven als de tijd tussen 22.00-06.00 uur, niet te frustreren. In artikel 5.6, welk artikel niet - zoals hier - een vergoedings- maar een Arbo-achtergrond heeft, is de algemene omschrijving van ‘nachtdienst’ aangepast aan de Arbeidstijdenwet (nl.: 24.00-06.00 uur).
Artikel 3.3 Vakantietoeslag
De journalist die van 1 mei tot en met 30 april zonder onderbreking bij dezelfde dagbladonderneming in dienstbetrekking is geweest, heeft recht op een vakantietoeslag van 8% van zijn per 1 mei van het lopende jaar geldende schaalsalaris, onverminderd het in de volgende zin bepaalde. Voor de berekening van de jaarlijkse vakantietoeslag zullen de managementtoeslagen (zoals bedoeld in artikel 3.1 van deze CAO) en toeslagen uit hoofde van de compensatieregeling voor situationele kenmerken (artikel 3.2 van deze CAO) in aanmerking worden genomen.
Toelichting
De vakantietoeslag dient derhalve te worden berekend over het schaalsalaris per 1 mei van het lopende jaar inclusief de managementtoeslag en de inconveniëntietoeslag.
VERGOEDINGEN
Artikel 3.4 Overwerkvergoeding
1. Wanneer op grond van het bepaalde in artikel 5.5 overwerk wordt verricht, hebben journalisten recht op de volgende overwerkvergoedingen:
functiegroep 3: 10% toeslag op het schaalsalaris functiegroep 4: 7,5 % toeslag op het schaalsalaris functiegroep 5: 5% toeslag op het schaalsalaris.
2. Compensatie van overwerk geschiedt met de in lid 1 bedoelde toeslagen, tenzij de journalist de voorkeur geeft aan compensatie in tijd, zoals bedoeld in artikel 5.4 van de CAO. Journalisten die voor een overwerkvergoeding in aanmerking komen, maken hun voorkeur zo spoedig mogelijk kenbaar. Wijziging van de voorkeur gedurende de betreffende halfjaarlijkse periode is niet mogelijk.
Artikel 3.5
Vervallen
Artikel 3.6 Vervanging bij verlof of vacature
1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 5.4 en 2.9, lid 2, is de journalist verplicht de werkzaamheden van collega’s die met verlof zijn, zonder vergoeding waar te nemen. Indien de waarneming echter langer heeft geduurd dan drie maanden en er geen uitzicht is op een spoedig einde daarvan, heeft de vervangende journalist, die naast zijn normale taak een belangrijk deel van de werkzaamheden van de afwezige journalist waarneemt, recht op een redelijke vergoeding voor de overige tijd der waarneming.
2. Het in dit artikel bepaalde is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van werkzaamheden als gevolg van het ontstaan van een vacature. Onder ‘vacature’ dient mede een opengehouden plaats in de redactionele bezetting te worden begrepen. Op deze bepaling kan geen beroep
worden gedaan, indien het - ten gevolge van reorganisatie of inkrimping van werkzaamheden - niet in het voornemen ligt in de opengevallen plaats te voorzien.
Artikel 3.7 Onkostenvergoeding
1. De journalist heeft recht op vergoeding van de onkosten welke hij bij het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van zijn blad moet maken. Omtrent de noodzakelijkheid der onkosten wordt de directie door de hoofdredacteur geadviseerd.
2. Over de wijze waarop de vergoeding van gemaakte onkosten plaatsvindt, worden in het decentraal overleg in de individuele dagbladondernemingen nadere afspraken gemaakt.
3. Gemaakte afspraken worden in hun onderlinge samenhang op het uitgangspunt zoals verwoord in de eerste zin van dit artikel, getoetst.
Artikel 3.8 Wijziging van standplaats
1. Dit artikel heeft uitsluitend betrekking op een normale, individuele verandering van standplaats, en heeft geen betrekking op gevolgen van structuurwijziging.
2. Indien een journalist bij dezelfde dagbladonderneming van standplaats verandert, zal, behoudens zijn instemming, in het totaal van zijn arbeidsvoorwaarden geen wijziging in voor hem ongunstige zin worden gebracht.
3. Indien de wijziging van standplaats verhuizing noodzakelijk maakt, ontvangt de journalist behalve volledige vergoeding van de transportkosten van de inboedel een bedrag wegens de extra onkosten die bij verplaatsing optreden.
4.
a. Per 1 januari 2007 gelden de volgende minimumbedragen:
1. indien de journalist een eigen huishouding voert: 12 procent van het werkelijk verdiende jaarsalaris met een minimum van € 4.137,21
2. indien de journalist geen eigen huishouding voert: 5 procent van het werkelijk verdiende jaarsalaris met een minimum van € 1.379,40
b. Per 1 januari 2008 gelden de volgende minimumbedragen:
1. indien de journalist een eigen huishouding voert: 12 procent van het werkelijk verdiende jaarsalaris met een minimum van € 4.207,54
2. indien de journalist geen eigen huishouding voert: 5 procent van het werkelijk verdiende jaarsalaris met een minimum van € 1.402,85
5. De in lid 4 genoemde bedragen in de volgende jaren telkens op 1 januari verhoogd met het percentage dat overeenkomt met de stijging van het afgeleide comsumptieprijsindexcijfer voor gezinnen met een laag inkomen ten opzichte van dat jaar tevoren over de maand november.
6. Indien de journalist ten gevolge van de verhuizing duurder woont, zullen de partijen streven naar de vaststelling van een redelijke vergoeding; uitgangspunt daarbij is gelijkwaardigheid van woningen.
7. Bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, zoals bedoeld in artikel 4.5, lid 3, kan een journalist niet gedwongen worden te verhuizen.
Artikel 3.9 Uitkering bij overlijden
1. Wanneer een journalist, beginnend journalist of leerling-journalist komt te overlijden, wordt aan zijn nagelaten betrekkingen een uitkering ter hoogte van het laatst genoten salaris verleend over de periode vanaf de dag van overlijden tot het einde van de derde maand na die waarin het overlijden plaatsvond.
Onder nagelaten betrekkingen wordt verstaan: de niet duurzaam gescheiden levende echtgenoot, of de minderjarige kinderen, of de levenspartner met wie de overledene duurzaam samenwoonde, of degene die door de overledene werd onderhouden.
2. Op de uitkering kunnen de uitkeringen krachtens de ZW en WAO in mindering worden gebracht.
3. Op het deel van de uitkering dat betrekking heeft op de derde maand wordt de eventuele pensioenuitkering voortvloeiend uit de arbeid ook in mindering gebracht door middel van cessie.
HOOFDSTUK 4 AANSTELLING EN ONTSLAG
Artikel 4.1 Schriftelijke aanstelling
1. De journalist wordt aangesteld door de directie in overleg met en op voordracht van de hoofdredacteur.
2. De directie is verplicht ervoor zorg te dragen dat de bij haar onderneming in dienst zijnde journalisten in het bezit zijn van een schriftelijke aanstelling. In geval van indienstneming van een nieuwe journalist dient aan deze verplichting bij de aanvang van de dienstbetrekking te worden voldaan. De schriftelijke aanstelling zal onder meer het volgende inhouden:
a. een algemene verwijzing naar de inhoud van deze CAO;
b. de functie waarin en de standplaats van waaruit de journalist werkzaam zal zijn;
c. : de indeling op grond van artikel 2.1;
d. Vervallen
e. het op het tijdstip van de uitreiking der aanstelling, c.q. bij de aanvang der dienstbetrekking, geldende salaris;
f. het voorbehoud, als bedoeld in artikel 2.2 sub 1, indien de directie zich daarvan wenst te bedienen;
g. Vervallen
h. eventuele afwijkingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst ten gunste van de journalist;
i. eventueel een nadere regeling inzake de uitoefening van het - behoudens afwijkend beding - ingevolge artikel 7 van de Auteurswet 1912 aan de werkgever toekomende auteursrecht op alle door de journalist in dienstverband vervaardigde artikelen, berichten, foto’s en andere journalistieke producten;
Toelichting
In artikel 8.5 van deze CAO is een regeling opgenomen waardoor het aan een onderneming toebehorende auteursrecht enigermate wordt beperkt. De regeling in artikel 8.5 geldt voor het geval dat tussen de journalist en de onderneming niet het afwijkende beding als bedoeld in artikel 7 van de Auteurswet is gemaakt. Die regeling sluit evenwel niet uit, dat er in zeer bijzondere gevallen aanleiding kan zijn voor het sluiten van een overeenkomst die een afwijkende regeling inhoudt.
j. indien xxxxxx dan 15 journalisten in vaste dienst voor een dagbladuitgave werkzaam zijn: een omschrijving van de beginselen en/of karakter van het blad, indien de journalist daaraan uitdrukkelijk gebonden wordt;
k. de bepaling van een proeftijd of van een termijn in geval van tijdelijke aanstelling, een en ander met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.5. Voor alle arbeidsovereenkomsten (zowel voor bepaalde als voor onbepaalde tijd) geldt dat een proeftijd moet zijn overeengekomen en ten hoogste twee maanden zal bedragen.
l. de omschrijving van een andere dan de journalistieke taak ten behoeve van het blad, indien partijen daaromtrent zijn overeengekomen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 8.1, lid 2;
m. de bepaling, dat een uit te reiken legitimatiebewijs eigendom blijft van de onderneming en bij het einde van de dienstbetrekking moet worden ingeleverd;
n. de presumptie, neergelegd in artikel 4.5, lid 4, voor zover het een leerling-journalist betreft;
o. de bepaling, dat door de journalist geen gegevens - de dagbladonderneming of de door haar uitgegeven dagbladen betreffende of betrekking hebbende op enig ander onderwerp waarvan hij kan begrijpen dat geheimhouding is gewenst - aan derden zullen worden verstrekt, dan met toestemming van de directie.
3. Wijzigingen in bestaande arbeidsovereenkomsten dienen schriftelijk te worden vastgelegd.
4. Vervallen
5. Bij taak- of functiewijziging en/of wijziging van standplaats dient overleg plaats te vinden met de betrokken journalist.
Artikel 4.2 Concurrentiebeding
Het is niet toegestaan in een arbeidsovereenkomst met de journalist enig beding op te nemen waarbij deze laatste beperkt wordt in zijn bevoegdheid om na het einde der dienstbetrekking op zekere wijze werkzaam te zijn.
Artikel 4.3 Non-discriminatie
Onverminderd de specifiek aan de functie verbonden eisen, waaronder begrepen de identiteit en het karakter van de krant, is het niet toegestaan gelijkwaardige werknemers gelijke kansen op arbeid en gelijke kansen in de arbeidsorganisatie te onthouden op grond van factoren als leeftijd, sexe, sexuele geaardheid, burgerlijke staat, levens- of geloofsovertuiging, huidskleur, ras of etnische afkomst, nationaliteit en politieke keuze.
Artikel 4.4 Personeelsdossier
De journalist heeft desgevraagd jaarlijks en voorts indien en zodra zijn belang zulks vordert, recht op inzage in zijn personeelsdossier.
Artikel 4.5 Termijn van aanstelling
1. De journalist wordt voor onbepaalde tijd aangesteld.
2. In geval van tijdelijke ontstentenis van een redacteur dan wel met het oog op de vervulling van aan een bepaalde tijdsduur gebonden opdrachten, kan de directie tot tijdelijke aanstelling van een journalist overgaan. Het dienstverband eindigt van rechtswege door het enkele verloop van de overeengekomen duur, tenzij partijen voordien schriftelijk verlenging daarvan, hetzij voor bepaalde tijd - indien de bovenvermelde omstandigheden voortduren - hetzij voor onbepaalde tijd, overeenkomen.
Indien het dienstverband voor een bepaalde tijd is verlengd, wordt de overeenkomst geacht bij het einde van de vastgestelde tijdsduur van rechtswege te eindigen.
Deze bepaling is ook van toepassing op journalisten die worden aangenomen in het kader van redactionele automatiseringsprojecten. Hieronder worden ook begrepen journalisten die op tijdelijke basis worden aangenomen om te worden ingezet ter vervanging van in dienstzijnde journalisten die tijdelijk worden ingezet voor redactionele automatiseringsprojecten.
3. Een journalist kan bij wijze van proef worden aangesteld voor bepaalde tijd en wel voor een termijn van ten hoogste een jaar. Na verloop van de overeengekomen duur wordt de overeenkomst omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd, tenzij een der partijen ten
minste een maand voor het verstrijken van de overeengekomen termijn schriftelijk aan de andere te kennen heeft gegeven het dienstverband niet in een dienstverband voor onbepaalde tijd te willen omzetten.
Een bij de aanstelling overeengekomen termijn van kortere duur dan een jaar kan binnen genoemde termijn slechts eenmaal worden verlengd, in dier voege, dat de totale termijn niet langer zal zijn dan één jaar. Ook bij verlenging van de termijn wordt de overeenkomst na het verstrijken ervan omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd, tenzij een der partijen aan de andere ten minste een maand voor het verstrijken van de overeengekomen termijn schriftelijk te kennen geeft het dienstverband niet te willen omzetten in een dienstverband voor onbepaalde tijd.
Wanneer een in dit lid bedoelde overeenkomst voor bepaalde tijd na afloop van de overeengekomen termijn(en) niet wordt omgezet in een dienstverband voor onbepaalde tijd, wordt de overeenkomst geacht van rechtswege te eindigen. Indien een aanstelling voor bepaalde tijd bij wijze van proef, wordt gevolgd door een aanstelling voor onbepaalde tijd, telt de proeftermijn mede voor de berekening van het aantal dienstjaren. Het bepaalde in dit lid is niet van toepassing op een journalist die ten minste het laatste jaar van zijn leertijd bij één dagbladonderneming heeft vervuld en aanstonds na voltooiing daarvan bij dezelfde onderneming als journalist wordt aangesteld.
Het in dit artikellid bepaalde is niet van toepassing op contracten met leerling-journalisten.
4. Tenzij partijen anders zijn overeengekomen, wordt een arbeidsovereenkomst met een leerling- journalist geacht te zijn aangegaan voor de duur van de leertijd. In dat laatste geval wordt de overeenkomst na verloop van de duur van de leertijd omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd, tenzij een der partijen ten minste twee maanden voor het verstrijken van de leertijd schriftelijk aan de andere te kennen heeft gegeven het dienstverband niet in een dienstverband voor onbepaalde tijd te willen omzetten. Wanneer de overeenkomst niet wordt omgezet in een dienstverband voor onbepaalde tijd, wordt zij geacht van rechtswege te eindigen.
5. In de leden 3 en 4 bedoelde gevallen blijft tussentijdse opzegging der overeenkomst met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.7, leden 1 en 3, mogelijk, tenzij partijen anders zijn overeengekomen.
Artikel 4.6 Deeltijdarbeid
1. Tenzij het bedrijfsbelang zich daar aantoonbaar tegen verzet, zal aan de journalist die daarom verzoekt, de gelegenheid worden gegeven een voltijd dienstverband om te zetten in een deeltijd dienstverband. De functie van de betreffende journalist verandert door de hierboven bedoelde omzetting in beginsel niet, tenzij uitoefening van de functie redelijkerwijs niet in deeltijd mogelijk is.
2. Indien de arbeidsplaats niet in deeltijd kan worden vervuld, zal de werkgever in overleg met de journalist nagaan of elders in de organisatie een gelijkwaardige functie is die wel in deeltijd vervulbaar is.
3. In afwijking van het bepaalde in artikel 2 lid 11 van de Wet Aanpassing Arbeidsduur geldt het navolgende: indien journalisten die in deeltijd werken hun dienstverband willen omzetten in een arbeidsovereenkomst met een groter aantal arbeidsuren, kan geen beroep worden gedaan op het daaromtrent bepaalde in de Wet Aanpassing Arbeidsduur. Evenwel zal bij interne vervulling van
de vacatures aan hen de voorkeur worden gegeven, mits zij voor de uitoefening van de functie geschikt zijn.
Artikel 4.7 Opzegging
1. Een journalist wordt door de directie niet ontslagen dan na overleg met de hoofdredacteur. Een opzegging is slechts rechtsgeldig, indien zij schriftelijk geschiedt.
2. Tenzij partijen op of na het tijdstip der opzegging een kortere opzegtermijn overeenkomen, bedraagt deze termijn wederzijds twee maanden. Indien in de individuele arbeidsovereenkomst van deze termijn wordt afgeweken, zal de opzegtermijn voor de werkgever het dubbele zijn van de overeengekomen opzegtermijn voor de journalist.
Indien sprake is van ontslag wegens structuurwijziging als bedoeld in de artikelen 10.2 en 10.3, zal de door de werkgever in acht te nemen opzegtermijn maximaal 4 maanden bedragen.
3. Tenzij partijen op of na het tijdstip der opzegging een kortere opzegtermijn overeenkomen, bedraagt de opzegtermijn bij tussentijds ontslag als bedoeld in artikel 4.5, lid 5, één maand, de lopende maand niet meegerekend.
4. Indien de journalist arbeidsongeschikt is geworden kan de werkgever de arbeidsovereenkomst opzeggen indien de arbeidsongeschiktheid is aangevangen nadat het verzoek tot toestemming tot opzegging van de arbeidsovereenkomst door de directeur van het Centrum voor Werk en Inkomen is ontvangen.
5. a. Onverminderd krachtens wettelijke bepalingen vereiste toestemming is voor beëindiging van de dienstbetrekking van een lid van de redactieraad of van de redactiecommissie c.q. redactievertegenwoordiger door de dagbladonderneming een voorafgaande toestemming van de Raad van Uitvoering nodig, zolang het lid van de redactieraad of van de redactiecommissie c.q. redactievertegenwoordiger in functie is of nog geen twee jaar zijn verlopen sedert de laatste dag, waarop hij als zodanig fungeerde.
x. Xx Xxxx van Uitvoering verleent deze toestemming slechts, indien het hem aannemelijk voorkomt dat de opzegging geen verband houdt met het vervullen van de functie van lid van de redactieraad of van de redactiecommissie c.q. redactievertegenwoordiger.
c. De sub a. bedoelde toestemming is niet vereist, als de beëindiging geschiedt wegens een dringende reden of door ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van gewichtige redenen.
Artikel 4.8 Opzegverbod bij arbeidsongeschiktheid
1. Tijdens de periode, gedurende welke de journalist recht heeft op uitkering krachtens artikel 7:629 BW of de Wet inkomen en arbeid (WIA), mag de werkgever, tenzij om een dringende reden, de arbeidsovereenkomst met de journalist niet opzeggen, behoudens wanneer de arbeidsongeschiktheid langer heeft geduurd dan drie jaar.
2. Een journalist, die na afloop van de in het vorige lid genoemde termijn van drie jaar nog slechts gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, kan, tenzij tussen directie en journalist overeenstemming bestaat, niet worden ontslagen dan nadat de Raad van Uitvoering tot de
overtuiging is gekomen dat door de werkgever en de journalist het uiterste is beproefd om de journalist voor zijn restvaliditeit in of buiten de dagbladonderneming passend werk te bezorgen.
3. Een journalist die ten minste 10 jaar in dienst is kan, indien hij de leeftijd van 63 jaar heeft bereikt, nadat zijn arbeidsongeschiktheid 3 jaar heeft geduurd, niet worden ontslagen voor het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
Artikel 4.9 Beëindiging wegens dringende reden
1. Het bepaalde in de artikelen 4.5 en 4.7 laat onverlet de bevoegdheid van elk der partijen om de dienstbetrekking onmiddellijk te doen eindigen, zonder uitkering van schadeloosstelling of aanvullende uitkeringen, wegens een dringende, aan de wederpartij onverwijld meegedeelde, reden in de zin van artikel 7: 678 en volgende BW.
2. Een dringende reden zal onder andere aanwezig geacht kunnen worden:
A. voor de werkgever:
a. wanneer de journalist voor of in verband met arbeid aan het blad verricht, van personen die buiten het blad staan, betaling of vergoeding aanneemt;
b. wanneer de journalist bij herhaling of in zeer ernstige mate naar het oordeel van directie of hoofdredactie de goede naam van het blad in gevaar brengt;
c. wanneer de journalist, zonder goedkeuring van de directie of de hoofdredacteur, een of meer artikelen, berichten of foto’s uit het blad, voordat deze op enigerlei wijze zijn verschenen, gebruikt op zodanige manier, dat dit ten nadele van zijn blad moet worden geacht;
d. wanneer de journalist, zich ziek meldend of terwijl hij ziektesalaris geniet, het onderzoek door de geneesheer dan wel de controle vanwege de werkgever weigert of belemmert;
e. wanneer de journalist bij herhaling of in zeer ernstige mate afwijkt van de richtlijnen, waaraan hij overeenkomstig de artikelen 4.1 en 8.4 gebonden is.
B. voor de journalist:
a. wanneer de directie hem gedurende langere tijd niet in de gelegenheid stelt de overeengekomen arbeid te verrichten;
b. wanneer hij een opdracht ontvangt, welker uitvoering in strijd zou zijn met zijn ernstige overtuiging;
c. wanneer het blad principieel van richting verandert.
3. De beëindiging van de overeenkomst en de mededeling van de dringende reden kan mondeling geschieden, mits een en ander binnen het verloop van twee werkdagen na de beëindiging schriftelijk wordt bevestigd.
4. Beëindiging van de overeenkomst door de werkgever geschiedt, niet dan na overleg met de hoofdredacteur, tenzij deze, of bij diens afwezigheid zijn eventueel overeenkomstig artikel 2.9, lid 2, aangewezen plaatsvervanger, niet op korte termijn kan worden gehoord.
Artikel 4.10 Aanvullende uitkering bij werkloosheid
1. De journalist wiens arbeidsovereenkomst door de werkgever wordt beëindigd en uit dien hoofde een uitkering geniet krachtens de Werkloosheidswet, heeft voor zover deze uitkering
minder bedraagt, tegenover zijn laatste werkgever aanspraak op een aanvulling op deze uitkering tot 80 procent van zijn laatstgenoten xxxxxxx en wel als volgt:
- bij een diensttijd bij deze werkgever van tenminste zes jaar: gedurende drie maanden
- bij een diensttijd bij deze werkgever van tenminste negen jaar: gedurende zes maanden
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt het laatstgenoten salaris telkens verhoogd met bij de CAO voor Dagbladjournalisten overeen te komen collectieve verhogingen in de functiegroep, waarin de betrokken journalist was ingedeeld.
3. Het recht op een aanvullende uitkering, als bedoeld in lid 1, vervalt zodra de uitkering krachtens de Werkloosheidswet wordt beëindigd. Eveneens vervalt het recht op deze aanvullende uitkering over dagen waarover door het bevoegde orgaan de uitkering krachtens de Werkloosheidswet wordt geweigerd.
4. Indien de journalist naast zijn uitkering krachtens de Werkloosheidswet inkomsten uit arbeid verkrijgt, welke voordien niet door hem werden genoten en/of uitkeringen ontvangt ingevolge enige andere sociale verzekering dan de werkloosheidsverzekering, zal de op grond van lid 1 vastgestelde aanvullende uitkering worden verminderd, indien en voor zover deze inkomsten en/of uitkeringen, tezamen met de uitkering krachtens de Werkloosheidswet en de aanvulling daarop, uitgaan boven het in lid 1 bedoelde salaris.
5. De journalist is, ten einde voor de aanvullende uitkering in aanmerking te komen, verplicht aan zijn werkgever over te leggen de bewijsstukken, waaruit blijkt over welke dagen en tot welk bedrag hij uitkering krachtens de Werkloosheidswet heeft ontvangen, alsmede - indien lid 4 van toepassing is - de stukken met betrekking tot de in dat lid bedoelde inkomsten uit arbeid en/of uitkeringen.
6. De journalist die op de datum van het ontslag 57 ½ jaar of ouder is, heeft gedurende de periode waarin hij uit hoofde van het aan hem gegeven ontslag een aanvulling ontvangt op de uitkering die hij geniet krachtens de Werkloosheidswet aanspraak op doorbetaling van het werkgeversaandeel in de premie voor de pensioenregeling, die de dagbladonderneming bij welke hij laatstelijk in dienst was te zijnen behoeve had getroffen, mits de journalist ook zelf zijn aandeel in de premie blijft bijdragen. Bij doorbetaling van de pensioenpremie zullen het werkgevers- en het werknemersaandeel zijn gebaseerd op het laatst genoten salaris, telkens te verhogen met de bij de CAO voor Dagbladjournalisten overeen te komen verhogingen in de afdeling waarin de betrokken journalist was ingedeeld.
7. De bepalingen van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing op buitenlandse correspondenten, die geen recht hebben op uitkering krachtens de Werkloosheidswet uitsluitend op grond van het feit, dat zij niet ingevolge die wet verzekerd waren, doch die wel uitkering zouden hebben ontvangen, waren zij verzekerd geweest.
8. In geval van ontslag wegens dringende reden zal artikel 4.10 lid 1 t/m lid 7 niet van toepassing zijn.
Artikel 4.11
Vervallen
HOOFDSTUK 5 ARBEIDSTIJDEN
Artikel 5.1 Normale gemiddelde arbeidsduur
Onder de normale gemiddelde arbeidsduur van de journalist wordt verstaan een arbeidsduur per vier weken van
a. 136,8 uur in geval van het vervullen van uitsluitend nachtdienst;
b. 144,4 uur in geval van het vervullen van afwisselend dag- en nachtdienst, dan wel afwisselend avond- en nachtdienst, alsmede in geval het sportjournalisten betreft;
c. 152 uur in de overige gevallen.
Artikel 5.2 Vijfdaagse werkweek; erkende feestdagen
1. De journalist heeft recht op een vijfdaagse werkweek.
2. Onder een vijfdaagse werkweek wordt verstaan een werkweek met twee aaneengesloten vrije dagen, bij voorkeur in het weekend, voorafgegaan en gevolgd door volledige nachtrust. Wanneer twee aaneengesloten vrije dagen per week niet mogelijk zijn, dan heeft de journalist recht op twee andere vrije dagen per week, en als ook dat niet mogelijk is, in elk geval vier vrije dagen per twee weken.
3. Voor de toepassing van het voorgaande lid worden niet op zondag vallende erkende feestdagen, een niet op zondag vallende koninginnedag en een niet op zondag vallende bevrijdingsdag - echter alleen voor de jaren dat 5 mei geldt als een nationale feestdag (eens per vijf jaar) - als een zondag aangemerkt, dat wil zeggen dat zij worden bijgeteld bij de twee respectievelijk vier in het voorgaande lid genoemde vrije dagen per week c.q. twee weken.
Toelichting
Onder de erkende feestdagen worden verstaan: de nieuwjaarsdag, 2e paasdag, hemelsvaartsdag, 2e pinksterdag en de beide kerstdagen. Voorts zal aan journalisten die op koninginnedag (30 april) en op bevrijdingsdag (5 mei, echter alleen in de jaren - eens per vijf jaar - dat 5 mei geldt als een nationale feestdag) werken eveneens een compensatiedag worden gegeven.
4. Ten einde het mogelijk te maken dat de leden 1 of 2 van dit artikel worden toegepast zonder dat de gang der werkzaamheden in de onderneming wordt geschaad, is de journalist verplicht op aanwijzing van de hoofdredacteur journalistieke arbeid te verrichten op ander terrein dan waarvoor hij is aangesteld.
Toelichting
De verplichting van de journalist journalistieke arbeid te verrichten, ook op ander terrein dan waarvoor hij is aangesteld, is in deze bepaling van een enigermate wijdere omvang dan is neergelegd in artikel 8.1, lid 3, van de CAO, volgens welk voorschrift deze verplichting alleen bij voorkomende gelegenheden bestaat. Uiteraard dient de functie van de betrokken journalist hierdoor onaangetast te blijven. Het spreekt voorts vanzelf dat deze bepaling geen wijziging brengt in op grond van artikel 8.1, lid 3, van de CAO of uit anderen hoofde bestaande verplichtingen van de journalist andere werkzaamheden te verrichten dan waarvoor hij is aangesteld.
Artikel 5.3 Rusttijd per etmaal
Onverminderd het bepaalde in de artikelen 5.2 en 5.4 t/m 5.6 heeft de journalist recht op een rusttijd per etmaal van ten minste 11 uur. Daarvan mag ten hoogste eenmaal per week worden afgeweken, met dien verstande dat de arbeidstijd op die dag niet meer dan 16 uur zal bedragen, tenzij dit in redelijkheid niet mogelijk is.
Artikel 5.4 Overmatige werktijd
1. De journalist, wiens werktijd als gevolg van bedrijfsomstandigheden gedurende een tijdvak van vier weken overmatig is geweest, heeft door tussenkomst van de hoofdredactie bij de directie aanspraak op compensatie in de vorm van vervangende vrije tijd, die in de daarop volgende periode van vier weken dient te worden gegeven.
2. Bij de beoordeling van de vraag of van een overmatige werktijd sprake is geweest, wordt in aanmerking genomen de tijd gedurende welke de journalist in het tijdvak van vier weken langer heeft gewerkt dan de arbeidsduur als genoemd in artikel 5.1.
3. In iedere onderneming stelt de directie, na overleg met de hoofdredactie en gehoord de redactiecommissie, c.q. de redactievertegenwoordiger, een regeling vast omtrent de wijze, waarop ten aanzien van de onderscheidene categorieën journalisten dient te worden bepaald, in welke mate het in het tweede lid bedoelde aantal uren is overschreden, een en ander indien de redactiecommissie, c.q. de redactievertegenwoordiger, meent dat in die onderneming aan een dergelijke regeling behoefte bestaat.
Artikel 5.5 Overwerk
1. Voor journalisten ingedeeld in de functiegroepen 3, 4 en 5 is een overwerkregeling van toepassing.
2. Onder overwerk wordt verstaan de arbeid die wordt verricht indien de normale vijfdaagse werkweek die uit tien dagdelen bestaat, structureel met ten minste één dagdeel wordt overschreden.
3. Twee maal per jaar en tussentijds bij functiewijziging stelt de directie op voordracht van de hoofdredacteur, na overleg met de journalist vast, of de journalisten, ingedeeld in de afdelingen 1 tot en met 3, respectievelijk de functiegroepen 3 tot en met 5 overwerk verrichten.
De vaststelling geschiedt bij wijze van forfait per individuele journalist voor de halfjaarlijkse periode volgende op het tijdstip van vaststelling.
4. De in dit artikel vastgelegde overwerkregeling geldt uitsluitend voor journalisten met een voltijd dienstverband. Voor journalisten die in deeltijd werken zal de vaststelling van overwerk overeenkomstig het bepaalde in de leden 1 tot en met 3 van dit artikel, de omzetting van hun arbeidsovereenkomst met een groter aantal arbeidsuren tot gevolg hebben.
5. De vergoeding voor overwerk is geregeld in artikel 3.4 van deze CAO.
Artikel 5.6 Nachtdienst en avonddienst
1. Behoudens het bepaalde in artikel 3.2 lid 6 , wordt onder nachtdienst verstaan de werktijd, waarin de uren tussen 24.00 uur en 06.00 uur geheel of nagenoeg geheel zijn begrepen.
Onder avonddienst wordt verstaan de werktijd, die geheel of nagenoeg geheel valt tussen 18.00 en 24.00 uur.
Conform het bepaalde in paragraaf 5.5 van het Arbeidstijdenbesluit kan de werkgever de arbeid zodanig organiseren, dat de journalist die bureauredacteur is en arbeid verricht in nachtdienst, ten hoogste 42 maal in elke periode van 13 achtereenvolgende weken en 140 maal in elke periode van 52 achtereenvolgende weken arbeid in nachtdienst verricht.
Toelichting
Door de in paragraaf 5.5 van het Arbeidstijdenbesluit gegeven uitzonderingspositie voor het Dagbladbedrijf in de CAO op te nemen, wordt in de CAO een van de Arbeidstijdenwet toegestane afwijking vastgelegd, die neerkomt op een gemiddelde van 35 nachtdiensten per 13 weken (140 per jaar). In een periode van 13 weken kan echter tot 42 nachtdiensten worden gegaan, mits op jaarbasis dat gemiddelde maar niet wordt overschreden, onverminderd het bepaalde in de laatste volzin van artikel 5.6 lid 3 van de CAO.
2. De journalist die bureauredacteur is, is, behoudens betrekkelijk kort durende bijzondere omstandigheden, niet verplicht uitsluitend nachtdienst te verrichten, tenzij hij zich daartoe schriftelijk bereid verklaart, welke verklaring ten hoogste voor telkens een jaar van kracht kan zijn. Evenwel kan met een journalist die als bureauredacteur in dienst wordt genomen, bij zijn aanstelling worden overeengekomen, dat hij uitsluitend met het verrichten van nachtdienst wordt belast. Deze bijzondere bepaling kan echter voor ten hoogste drie jaar gelden; na het verstrijken van deze termijn wordt het in de voorgaande alinea bepaalde op de betrokkene van toepassing. Indien de gezondheidstoestand van de journalist zulks tussentijds wenselijk maakt, zal hij van zijn verplichting tot het verrichten van nachtdienst worden ontheven; het ter zake in lid 3 bepaalde is daarbij van overeenkomstige toepassing.
Toelichting
Om sociale redenen is het verrichten van voortdurende nachtdienst zo bezwaarlijk dat dit alleen geoorloofd is te achten, indien de betrokken journalist zich daartoe vrijwillig bereid verklaart; ook dan moet hem de gelegenheid worden geboden zich telkenjare opnieuw te beraden, of hij zich voor deze dienst wederom beschikbaar zal stellen.
Op bovenstaand beginsel wordt in de tweede alinea van lid 2 een uitzondering gemaakt voor het geval dat een journalist speciaal als ‘nachtredacteur’ wordt aangesteld omdat aan zulk een redacteur in de organisatie van een redactie behoefte bestaat.
Een regeling volgens welke de betrokken bureauredacteur blijvend met nachtdienst zou worden belast stuit op ernstige bezwaren van sociale aard. Vandaar dat de verplichting tot het verrichten van nachtdienst in dit speciale geval tot drie jaar is beperkt; daarna valt de betrokkene weer onder de normaal geldende regeling. Er wordt op gewezen dat de journalist, alvorens een aanstelling als hier bedoeld te aanvaarden, rekening moet houden met de mogelijkheid, dat het, indien hij na afloop van de termijn van drie jaar niet meer tot het verrichten van uitsluitend nachtdienst bereid is, voor bladen die als ochtendblad verschijnen bezwaarlijk kan zijn hem als redacteur te handhaven. Dit zal ertoe kunnen leiden dat de onderneming de arbeidsovereenkomst opzegt: uiteraard zijn dan de inzake beëindiging van de arbeidsovereenkomst geldende bepalingen van toepassing (zie artikel 4.7).
3. De journalist die bureauredacteur is, is verplicht op aanwijzing van de hoofdredacteur afwisselend dag- en nachtdienst te verrichten tenzij de gezondheidstoestand van de betrokkene zulks - blijkens een verklaring van een door de directie aan te wijzen geneeskundige - ongewenst maakt.
Indien de journalist zich met het oordeel van deze geneeskundige niet kan verenigen, zal - in onderling overleg tussen hem en de directie - een medische commissie worden aangezocht in dezen uitspraak te doen, door welke uitspraak beide partijen zich gebonden zullen achten. Deze commissie zal bestaan uit een geneeskundige, aangewezen door de directie, een geneeskundige, aangewezen door de journalist, en een derde geneeskundige, aangewezen door beide eerstgenoemde leden van de commissie in onderling overleg. Mocht het bedoelde overleg tussen partijen of tussen de betrokken geneeskundigen niet tot de beoogde aanwijzing leiden, dan zal de Raad van Uitvoering op verzoek van de directie of de journalist, tot deze aanwijzing kunnen overgaan. De raad kan desgevraagd bepalen, welk deel van de kosten van de bemoeiingen van de commissie voor rekening van de werkgever en welk deel voor rekening van de werknemer zal komen.
De perioden, gedurende welke nachtdienst wordt verricht, mogen behoudens betrekkelijk kort durende bijzondere omstandigheden, niet korter zijn dan een week en niet langer dan twee weken. De perioden, gedurende welke dagdienst wordt verricht, moeten ten minste van gelijke duur zijn als die waarin nachtdienst wordt verricht.
4. De journalist is na het bereiken van de 55-jarige leeftijd niet meer verplicht tot het verrichten van nachtdienst, tenzij hij zich daartoe schriftelijk bereid verklaart. Zulk een bereidverklaring kan ten hoogste voor telkens een jaar van kracht zijn, met dien verstande dat het in de laatste volzin van lid 2 bepaalde in deze van overeenkomstige toepassing is.
5. De door een journalist als bureauredacteur verrichte dienst, die nagenoeg voor de helft of voor meer dan de helft van de daarmee gemoeide tijd valt tussen 19.00 uur en 6.00 uur van de volgende dag, wordt, zulks uitsluitend voor de toepassing van het bepaalde in de derde alinea van lid 3, onder nachtdienst mede begrepen.
Toelichting
Deze bepaling is in het bijzonder opgenomen met het oog op de bij sommige bladen voorkomende ‘wisseldiensten’, die met zich brengen, dat de daarmee belaste bureauredacteuren overdag gedurende enige uren werkzaam zijn en vervolgens ‘s avonds en/of ‘s nachts hun werkzaamheden moeten hervatten. De overweging dat een dergelijke dienst, hoewel vaak niet volledig met nachtdienst, c.q. afwisselende dag- en nachtdienst, gelijk te stellen, toch bijzondere bezwaren voor de betrokkenen inhoudt, heeft de delegaties aanleiding gegeven voor deze categorie een speciale regeling te scheppen.
HOOFDSTUK 6 VAKANTIE EN VERLOF
Artikel 6.1 Vakantie
1. Het vakantiejaar loopt gelijk met het kalenderjaar. In afwijking daarvan is het toegestaan het vakantie (opbouw)jaar gelijk te stellen aan de periode van 1 mei tot en met 30 april.
2. Vakantiedagen kunnen worden opgenomen in het vakantiejaar waarin het recht daarop wordt verworven.
Toelichting
Het in artikel 6.1 van de CAO vermelde systeem van vakantieopbouw is in 1997 zo gewijzigd dat sprake is van proportionele opbouw met een gelijktijdige opnamemogelijkheid. In de oude situatie diende men eerst vakantierechten op te bouwen, alvorens tot opnemen kon worden overgegaan.
Door de gelijkschakeling in de nieuwe CAO van het opbouw- en het opnamejaar ontstaat éénmalig een surplus van de vakantierechten die in het verleden waren opgebouwd, maar die nog niet waren genoten. Voor de gevolgen van de éénmalige situatie van cumulatie van vakantiedagen wordt op ondernemingsniveau een regeling getroffen.
3. De journalist in dienstbetrekking heeft in het vakantiejaar recht op vijfentwintig werkdagen vakantie met behoud van salaris.
4. Onverminderd de hem uit anderen hoofde toekomende vakantie heeft de journalist recht op:
a. drie werkdagen extra vakantie indien hij op de laatste dag van het op basis van artikel 6.1 lid 1 van deze CAO in de onderneming geldende vakantiejaar de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt;
b. vier werkdagen extra vakantie indien hij op de laatste dag van het op basis van artikel 6.1 lid 1 van deze CAO in de onderneming geldende vakantiejaar de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt;
c. zes werkdagen extra vakantie indien hij op de laatste dag van het op basis van artikel 6.1 lid 1 van deze CAO in de onderneming geldende vakantiejaar de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt;
d. de journalist die op grond van het bepaalde in artikel 6.2 aanspraak heeft op extra vrije tijd, heeft geen recht op de in dit lid, sub b en c, van dit artikel bedoelde extra vakantiedagen wegens het bereiken van de 55-jarige, respectievelijk de 60-jarige leeftijd.
5. Een journalist bepaalt, na voorafgaand overleg met de hoofdredactie, het tijdvak waarin de vakantie zal worden genoten. In principe moet de werkgever instemmen met de vakantiewensen van zijn werknemer, tenzij dat grote problemen voor de bedrijfsuitvoering oplevert.
6. De aanspraak op vakantie verjaart na verloop van vijf jaren na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is ontstaan.
7. Voor de berekening van het aantal vakantiedagen worden feestdagen, waarop de krant niet verschijnt en vallende in een vakantieperiode, niet als vakantiedagen aangemerkt.
8. Verlof wegens ziekte, wegens een der in artikel 6.3 genoemde gevallen, wegens andere omstandigheden als bedoeld in artikel 7: 629 lid 2 BW of wegens normale herhalingsoefeningen (vervulling van normale reserveplicht) in militaire dienst mag, buitengewone omstandigheden voorbehouden, niet in mindering op de aan de journalist toekomende vakantie worden gebracht.
9. Bij het einde van de dienstbetrekking heeft de journalist recht op uitkering van een bedrag, gelijk aan het salaris van hetzelfde aantal werkdagen als het aantal vakantiedagen, op welke hij krachtens de bepalingen van dit artikel nog aanspraak kan doen gelden.
Artikel 6.2 Extra vrije tijd / werktijdvermindering oudere journalisten
1. Journalisten in de leeftijd van 55 tot en met 64 jaar hebben recht op extra vrije tijd vanaf het moment dat zij, na het bereiken van de 45-jarige leeftijd, tien jaar onafgebroken werkzaam zijn geweest als journalist in de zin van de CAO voor Dagbladjournalisten genoemd in artikel 1 van het ‘Reglement extra vrije tijd / Werktijdvermindering oudere journalisten’, bedoeld in het tweede lid van dit artikel.
Perioden van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of ongeval worden niet als onderbreking van het werkzaam zijn in bovenbedoelde zin aangemerkt. In totaal zesentwintig weken uitkering krachtens de Werkloosheidswet worden evenmin als onderbreking aangemerkt.
2. De hoeveelheid extra vrije tijd, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, en de wijze waarop deze kan worden opgenomen, zijn geregeld in het ‘Reglement extra vrije tijd / Werktijdvermindering oudere journalisten’, dat als Bijlage X aan deze CAO is gehecht en daarvan onverbrekelijk deel uitmaakt.
Artikel 6.3 Bijzonder verlof
1. In de navolgende gevallen heeft de journalist recht om gedurende het daarbij vermelde aantal dagen verlof met behoud van zijn salaris op te nemen, mits hij, voor zoveel dit mogelijk is, tijdig en ten minste één dag van tevoren de dagbladonderneming met opgave van de reden inlicht:
x. bij ondertrouw van de journalist gedurende één dag;
b. bij huwelijk van de journalist gedurende twee dagen; bij huwelijk van een zijner ouders, schoonouders, broeders, zusters of kinderen, gedurende één dag;
c. na de bevalling van de echtgenote of de partner gedurende een tijdvak van vier weken volgend op de geboorte: twee verlofdagen. Dit recht bestaat vanaf het moment dat het kind op hetzelfde adres woont als de journalist.
d. bij het overlijden van de echtgenote of partner of kinderen die in het gezin waarvan de journalist deel uitmaakt, gevestigd zijn, vanaf de dag van het overlijden tot en met de dag na de begrafenis c.q. crematie;
e. bij overlijden van eigen kinderen, die niet in het gezin, waarvan de journalist deel uitmaakt gevestigd zijn, ouders, schoonouders, aangehuwde kinderen, broeders of zusters gedurende één dag;
f. bij overlijden van bloed- en aanverwanten, die in het gezin waarvan de journalist deel uitmaakt gevestigd zijn, gedurende één dag;
g. bij begrafenis c.q. crematie van eigen kinderen, die niet in het gezin waarvan de journalist deel uitmaakt gevestigd zijn, ouders, xxxxxxxxxxx, schoonouders van de journalist of zijn echtgenote of partner en aangehuwde kinderen gedurende één dag;
h. bij begrafenis x.x. xxxxxxxx van broers, zusters, zwagers, schoonzusters en kleinkinderen van de journalist of diens echtgenote of partner, die niet in het gezin waarvan de journalist deel uitmaakt gevestigd zijn, gedurende één dag, mits de journalist de begrafenis c.q. crematie bijwoont;
i. bij begrafenis c.q. crematie van bloed- en aanverwanten, die in het gezin waarvan de journalist deel uitmaakt gevestigd zijn, gedurende één dag;
j. bij de 25-jarige en 40-jarige huwelijksherdenking van de journalist gedurende één dag;
k. voor journalisten die een kind adopteren: recht op maximaal 4 weken adoptieverlof. De journalist heeft gedurende het adoptieverlof recht op een uitkering op basis van het (gemaximeerde) dagloon ingevolge de Ziektewet. De uitkering dient via de werkgever te worden aangevraagd. De werkgever is niet gehouden het salaris gedurende deze periode door te betalen.
2. a. Bij de toepassing van dit artikel worden wettelijk geadopteerde kinderen gelijkgesteld met eigen kinderen.
b. De verzuimbepalingen wegens familie-omstandigheden zullen zoveel mogelijk overeenkomstig worden toegepast in de situatie, dat sprake is van duurzaam samenleven in een met een huwelijk gelijk te stellen relatie.
3. De in lid 1 vermelde reeks gevallen is niet limitatief in die zin, dat zij verlof met behoud van salaris op grond van andere omstandigheden, als bedoeld in artikel 7: 629 lid 2 BW, zou uitsluiten.
4. De journalist heeft recht op maximaal 14 dagen per jaar kortdurend zorgverlof in het kader van de wettelijke regeling met betrekking tot zorgverlof. Op dit recht kan uitsluitend een beroep worden gedaan als dit noodzakelijk is voor de verzorging bij ziekte van een partner, (inwonend) kind of eigen ouder. De journalist xxxxx het opnemen van dit verlof zo mogelijk vooraf aan de hoofdredacteur onder opgave van de reden. Is dit vooraf niet mogelijk, dan dient de journalist dat zo spoedig mogelijk alsnog te doen. De journalist heeft gedurende dit verlof recht op 70% van het loon, gemaximeerd op het maximumdagloon ingevolge de sociale verzekeringswetten.
5. De journalist die wegens een plotselinge gebeurtenis, waarvoor deze zonder uitstel maatregelen moet nemen, heeft recht op betaald verlof gedurende een korte, naar billijkheid te berekenen, tijd. De journalist dient dit verlof vooraf aan de hoofdredacteur te melden onder opgave van de reden. Indien dit niet mogelijk is (bij een calamiteit) meldt de journalist dit zo spoedig mogelijk. Op verzoek van de hoofdredacteur moet de journalist bij terugkomst aannemelijk maken dat er daadwerkelijk sprake was van een calamiteit.
6. In het kader van dit artikel worden met partner gelijkgesteld: echtgenoot/ echtgenote en de ongehuwde met wie de werknemer zich kennelijk blijvend heeft gevestigd in een leef-
/woonsituatie, welke vergelijkbaar is met die van gehuwden.
Artikel 6.4 Verlof voor cursussen en vergaderingen
1. Xxxxxx zonder behoud van salaris voor deelname aan een cursus, georganiseerd door de Nederlandse Vereniging van Journalisten, zal aan de journalist worden toegestaan tot maximaal 5 dagen per jaar, mits de journalist tijdig een verzoek daartoe tot de hoofdredacteur respectievelijk de verantwoordelijke chef richt en de regelmatige gang van de arbeid van de redactie door zijn afwezigheid niet ernstig wordt geschaad. Het voorgaande geldt eveneens voor voorzitters van afdelingen van de NVJ ter bijwoning van de vergaderingen van het NVJ-bestuur met de afdelingsvoorzitters.
2. Verlof zal worden toegestaan aan leden van de redactiecommissie en de leden van de redactieraad voor het bijwonen van voor deze functionarissen bestemde scholings- respectievelijk
vormingscursussen, gedurende maximaal 5 dagen per jaar doch niet langer dan 10 dagen per zittingsperiode. Gedurende maximaal 5 dagen per zittingsperiode zal het salaris worden doorbetaald.
3. Indien de journalist zich niet kan verenigen met een weigering van de hoofdredacteur verlof als bedoeld in lid 1 te geven, kan de redactiecommissie om bemiddeling worden gevraagd.
Artikel 6.5 Militaire dienst
1. Bij vervulling van normale herhalingsoefeningen of van normale reserveplicht wordt de journalist het volle salaris uitbetaald verminderd met de hem uitgekeerde militaire wedde (zonder verblijfsvergoedingen e.d.) en kostwinnersvergoeding.
2. In geval van mobilisatie of eerste oefening wordt tussen partijen een bijzondere regeling getroffen, welke voor gehuwden en kostwinners gegrond is op het beginsel, dat het eventuele verschil tussen het laatstgenoten salaris en de militaire wedde en/of kostwinnersvergoeding door de dagbladonderneming wordt uitbetaald. Gedurende verplichte militaire dienst blijft het recht op verhogingen volgens de schaal of volgens bijzondere overeenkomst bestaan.
3. Gedurende militaire dienst mag, behoudens wegens een dringende reden, de arbeidsovereenkomst niet worden opgezegd.
4. De journalist die uit militaire dienst terugkeert, heeft recht op herplaatsing in dezelfde of in een gelijkwaardige functie. Bij tijdelijke vervanging van een journalist, die in militaire dienst is, moet dit recht in acht worden genomen. De leerling-journalist, die korter dan 90 dagen in dienst bij zijn werkgever is op het moment van zijn oproeping in militaire dienst, kan geen recht op herplaatsing doen gelden.
5. De journalist mag zonder schriftelijke toestemming van de directie geen verbintenis jegens de overheid aangaan ten aanzien van ‘s lands verdediging of ter bescherming van de openbare orde, als bedoeld in artikel 7: 670 BW.
Artikel 6.6 Educatief verlof
1. De journalist heeft het recht om in overleg met de hoofdredacteur respectievelijk de verantwoordelijke chef afspraken te maken over educatief verlof. De aard, omvang en periode van het verlof laat de CAO vrij. In gezamenlijk overleg tussen hoofdredacteur respectievelijk de verantwoordelijke chef en journalist wordt hieraan invulling gegeven.
2. De hoofdredacteur respectievelijk de verantwoordelijke chef en de journalist zullen met betrekking tot op te nemen educatief verlof de navolgende regels in acht nemen:
a. afspraken omtrent educatief verlof worden schriftelijk vastgelegd en opgenomen in het personeelsdossier zoals bedoeld in artikel 4.4 van de CAO;
b. op basis van gemaakte ‘educatief verlof’-afspraken heeft de journalist die een aantal vrije dagen voor educatief verlof zal aanwenden, tegenover de betrokken dagbladonderneming aanspraak op een gelijk aantal vrije dagen, zulks met behoud van salaris, welke hem bij wijze van suppletie worden toegekend tot een maximum van 12 werkdagen;
c. op basis van gemaakte ‘educatief verlof’-afspraken heeft de journalist het recht voor dit xxxxxx vakantiedagen en andere vrije dagen uit hoofde van de CAO (zoals compensatiedagen zoals bedoeld in artikel 5.4 van de CAO, extra vrije dagen oudere journalisten zoals bedoeld in artikel
6.2 van de CAO, etc.) aan te wenden, met dien verstande dat het niet is toegestaan deze dagen in voorschot op te nemen;
d. educatief verlof mag niet leiden tot een substantiële verhoging van de werkdruk van collega- journalisten. In beginsel zal vervanging plaatsvinden. Bij de uitvoering van deze regeling gaan CAO-partijen ervan uit, dat per 100 journalisten drie journalisten jaarlijks elk drie maanden van educatief verlof gebruik maken.
Artikel 6.7 Spaarverlof
1. Voor de opgebouwde rechten vanaf 1 januari 1998 kunnen tussen de hoofdredacteur en de journalist afspraken worden gemaakt over het opsparen van vrije dagen, zoals de bovenwettelijke vakantiedagen en de extra vrije dagen voor oudere journalisten als bedoeld in artikel 6.2 van de CAO. Met uitzondering van de Seniorendagen als bedoeld in artikel 6.2 vervallen deze dagen na vijf jaar.
2. De opgespaarde dagen kan de journalist in overleg met de hoofdredacteur aanwenden voor een langere tussentijdse aanééngesloten verlofperiode, voor verlof voorafgaande aan de VUT of voor het tijdelijk verkorten van de werkweek.
3. De hoofdredacteur heeft het recht het verzoek om in een bepaalde periode op te nemen af te wijzen als het bedrijfsbelang zich daartegen verzet.
Artikel 6.8
Vervallen
Artikel 6.9 Levensloopregeling
1. Journalisten hebben een wettelijk recht op deelname aan een levensloopregeling. Dientengevolge is de werkgever gehouden een faciliteit voor levensloopsparen aan te bieden. Daartoe hoort een reglement levensloopsparen waarin de arbeidsvoorwaardelijke fiscale bepalingen zijn opgenomen. In Bijlage XII van deze CAO is een model-levensloopregeling opgenomen.
2. Bij de levensloopregeling is voor dagbladjournalisten sparen mogelijk uit de volgende bronnen: schaalsalaris (artikel 2.3), bovenwettelijke vakantieaanspraken (artikel 6.1), arbeidsduur (artikel 5.1) en vakantietoeslag (artikel 3.4). In aanvulling hierop kunnen op ondernemingsniveau CAO- en/of bedrijfseigen regelingen als extra bron worden aangemerkt.
3. Opname van verlof gebeurt in overleg met de hoofdredacteur binnen de kaders van het op ondernemingsniveau vastgestelde reglement levensloop.
4. Het spaartegoed van de levensloopregeling kan worden gebruikt voor de financiering van elke vorm van verlof, zoals: deeltijdverlof, zorgverlof, sabbatical, ouderschapsverlof, educatief verlof en ook vervroegde pensionering.
HOOFDSTUK 7 ARBEIDSONGESCHIKTHEID
Artikel 7.1 Loondoorbetaling bij ziekte
1. Indien een journalist ten gevolge van aan de werkgever ter kennis gebrachte ziekte of ongeval niet in staat is de bedongen arbeid te verrichten gelden voor hem, zulks in afwijking van het in artikel 7: 629 BW bepaalde, uitsluitend de bepalingen van de Wet Uitbreiding Loondoorbetalingsverplichting bij Ziekte (WULBZ) en voorzover van toepassing de Ziektewet (ZW), de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) respectievelijk Wet Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA), de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ) en de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten (Wajong) voorzover hierna niet uitdrukkelijk anders is bepaald.
2A. In geval van verzuim wegens arbeidsongeschiktheid sedert 31 december 2003 of eerder heeft de journalist
a. die ten gevolge van een aan de werkgever ter kennis gebrachte ziekte of ongeval niet in staat is de bedongen arbeid te verrichten, in afwijking van het in artikel 7:629 BW bepaalde, gedurende de eerste 52 weken ziekte in de zin van de Wet Uitbreiding Loondoorbetalingsverplichtingen bij Ziekte (WULBZ) aanspraak op doorbetaling van zijn salaris, verminderd met de voor hem gebruikelijke inhoudingen.
b. die deswege recht heeft op zijn uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, gedurende het tweede en derde jaar van zijn arbeidsongeschiktheid tegenover zijn werkgever aanspraak op aanvulling van deze uitkering tot het voor de journalist geldende salaris, verminderd met de voor hem gebruikelijke inhoudingen doch tot ten hoogste het maximum dagloon als bedoeld in de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
c. tijdens de eerste drie jaren van arbeidsongeschiktheid zal de voor de journalist bestaande pensioenvoorziening worden voortgezet op basis van het voor hem geldende salaris, mits de journalist ook zelf zijn aandeel in de premie, voor zover deze verschuldigd is, blijft bijdragen;
Toelichting
In verband met de toepassing van het bepaalde in lid 1, sub c, wordt verwezen naar het bepaalde hieromtrent in de CAO Minimum Pensioenvoorwaarden voor Dagbladjournalisten 2005-2009.
d. de journalist, die na het bereiken van de 50-jarige leeftijd arbeidsongeschikt is geworden (ingang Ziektewetuitkering dus na het bereiken van de 50-jarige leeftijd) en op dat moment 10 jaar onafgebroken in het dagbladbedrijf heeft gewerkt, heeft, na drie jaar aanvulling zoals bedoeld in lid 1, sub a en sub b, tegenover zijn werkgever aanspraak op een verlengde aanvulling bij arbeidsongeschiktheid;
- bij volledige arbeidsongeschiktheid een aanvulling op de WAO-uitkering tot 80% van het maximum dagloon waarnaar de Ziektewetuitkering wordt berekend, zolang de volledige arbeidsongeschiktheid voortduurt, tot uiterlijk de pensioengerechtigde leeftijd en
- bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid een aanvulling op het totaalbedrag aan uitkeringen en loon tot 80% van het maximum dagloon waarnaar de Ziektewetuitkering wordt berekend, indien en voor zolang er naast een WAO-uitkering sprake is van een loongerelateerde WW-uitkering (basisuitkering en verlengde uitkering WW) tot uiterlijk de pensioengerechtigde leeftijd.
2B. In geval van verzuim wegens arbeidsongeschiktheid sedert 1 januari 2004 of daarna heeft de journalist
a. die ten gevolge van een aan de werkgever ter kennis gebrachte ziekte of ongeval niet in staat is de bedongen arbeid te verrichten, in afwijking van het in artikel 7:629 BW bepaalde, gedurende de eerste 52 weken ziekte in de zin van de Wet Uitbreiding Loondoorbetalingsverplichtingen bij Ziekte (WULBZ) aanspraak op doorbetaling van zijn salaris, verminderd met de voor hem gebruikelijke inhoudingen.
b. Voor het tijdvak van 53 tot en met 104 weken ziekte behoudt de journalist recht op 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon. Gedurende het tweede ziektejaar wordt het salaris van de journalist die actief meewerkt aan zijn reïntegratie, aangevuld tot 85%. Voor de daadwerkelijk gewerkte uren wordt tijdens reïntegratie tot 100% doorbetaald.
Er vindt ook 100% doorbetaling plaats in het tweede ziektejaar aan dagbladjournalisten van wie
- in voorkomende gevallen ook met terugwerkende kracht - objectief op basis van een IVA- keuring is vastgesteld dat zij 80 tot 100% arbeidsongeschikt zijn en voor wie geen zicht meer bestaat op herstel.
NB. Werkgevers wordt aanbevolen om, indien reïntegratie wordt geblokkeerd door ziekte die direct werkgerelateerd is, het salaris in het 2e ziektejaar aan te vullen tot 100%; situationele arbeidsongeschiktheid is hiervan uitgezonderd.
c. tijdens de eerste drie jaren van arbeidsongeschiktheid zal de voor de journalist bestaande pensioenvoorziening worden voortgezet op basis van het voor hem geldende salaris binnen de vigerende fiscale regels, mits de journalist ook zelf zijn aandeel in de premie, voor zover deze verschuldigd is, blijft bijdragen;
Toelichting
In verband met de toepassing van het bepaalde in lid 2, sub c, wordt verwezen naar het bepaalde hieromtrent in de CAO Minimum Pensioenvoorwaarden voor Dagbladjournalisten 2005-2009.
3. Basis voor de in het vorig lid bedoelde aanvulling is de uitkering krachtens de Ziektewet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, resp de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen. De journalist die geen uitkering als in de vorige volzin bedoeld, ontvangt, resp. wiens uitkering wordt gestaakt, ontvangt geen aanvulling (meer).
4. Indien de journalist minder dan 45 procent arbeidsongeschikt is, wordt de in lid 1, sub b, bedoelde aanvulling alleen verstrekt, indien hij zich als werkzoekende bij het CWI laat inschrijven.
Indien de journalist zich niet als werkzoekende laat inschrijven, resp. zijn inschrijving niet laat verlengen, weigert passende arbeid te aanvaarden of in onvoldoende mate tracht passende arbeid te verkrijgen, wordt geen aanvulling verstrekt, resp. wordt de aanvulling beëindigd.
5. Indien de journalist voor 45 procent of meer arbeidsongeschikt is, heeft de werkgever de bevoegdheid aan de verstrekking van de aanvulling de voorwaarde te verbinden, dat de journalist zich als werkzoekende bij het CWI laat inschrijven. Indien de journalist hieraan geen gevolg geeft, resp. zijn inschrijving niet laat verlengen, weigert passende arbeid te aanvaarden of in onvoldoende mate tracht passende arbeid te verkrijgen, wordt geen aanvulling verstrekt, resp. wordt de aanvulling beëindigd.
6. Indien en voor zover de journalist ter zake van zijn arbeidsongeschiktheid jegens een derde een vordering tot schadevergoeding wegens loonderving kan doen gelden, is de werkgever niet verplicht op grond van het bepaalde in lid 1 uitkeringen of aanvullingen te doen, welke niet door de bedrijfsvereniging of een ander uitvoeringsorgaan van de sociale verzekering worden vergoed. In dit geval zal de werkgever niettemin de betreffende uitkeringen doen, doch alleen bij wijze van voorschot op deze schadevergoeding. De journalist is niet verplicht zelf de vordering tot schadevergoeding in te dienen, doch wordt geacht zijn recht op schadevergoeding ten belope van
het bedrag van het voorschot aan de werkgever te hebben gecedeerd en is desverlangd verplicht een hierop betrekking hebbende akte van cessie te tekenen. Indien de vordering tot schadevergoeding wordt toegewezen, zal het voorschot met de uit te keren schadevergoeding worden verrekend; indien de vordering niet wordt toegewezen of door de werkgever geen vordering wordt ingediend, zal het voorschot niet worden teruggevorderd.
7. De journalist is, ook buiten het in lid 1 bedoelde geval, verplicht zich desverlangd te onderwerpen aan onderzoek en controle door een vanwege de directie aangewezen geneeskundige.
8. Journalisten ouder dan 50 jaar krijgen eens in de twee jaar de gelegenheid zich op kosten van het bedrijf medisch te laten keuren.
Artikel 7.2 WGA-hiaatverzekering dagbladjournalisten
1. Er geldt een Regeling Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Dagbladjournalisten met ingang van 1 januari 2006. Deze regeling is nader uitgewerkt in het ‘Reglement Arbeidsongeschiktheidsvoorziening m.i.v. 1-1-2006’ (Bijlage VII bij deze CAO).
2. De uitgangspunten van de regeling AOV zijn:
a. Er zullen in het kader van de afgesloten WGA-hiaatverzekering door de verzekeraar aanvullingen worden verstrekt op de vervolguitkering ingevolge de WGA aan (ex)journalisten, die op of ná 1 januari 2004 ziek zijn geworden en vervolgens in de WGA-regeling terecht komen, nadat de maximale periode van loondoorbetaling bij ziekte (104 weken) is bereikt.
b. De hoogte van de aanvulling is gelijk aan het verschil tussen de loonaanvulling en de vervolguitkering (‘WGA-hiaat’).
Aanspraak op de aanvulling bestaat zolang de deelnemer recht heeft op een vervolguitkering krachtens de WGA. Indien als gevolg van vermeerdering of vermindering van de bestaande arbeidsongeschiktheid de WGA-vervolguitkering wordt aangepast, wordt de aanvulling door de verzekeraar hierop eveneens aangepast
c. De bijdrage wordt jaarlijks door CAO-partijen, na advies van de Commissie van Overleg, vastgesteld. De bijdrage komt voor rekening van de journalist en bedraagt met ingang van 1 januari 2007 0% en met ingang van 1 januari 2008 0,1% van de heffingsgrondslag voor de WGA
HOOFDSTUK 8 OVERIGE BEPALINGEN
Artikel 8.1 Werkverdeling en gezagsverhouding
1. Onverminderd het bepaalde in het statuut als bedoeld in artikel 8.3 gelden ten aanzien van de werkverdeling en gezagsverhouding de navolgende bepalingen:
a. de directeur en de hoofdredacteur zullen met betrekking tot redactionele aangelegenheden voortdurend met elkander overleg plegen;
b. het behoort tot de taak van de hoofdredacteur, de journalisten aanwijzingen en voorschriften omtrent de te verrichten journalistieke arbeid te geven.
2. Aan een journalist kan geen andere dan journalistieke arbeid worden opgedragen, tenzij hij, naast zijn journalistieke werk, een andere taak ten behoeve van de onderneming, waaraan hij verbonden is, op zich heeft genomen. Van dit laatste moet blijken uit zijn schriftelijke aanstelling, dan wel uit een door hem afgegeven schriftelijke verklaring, waarin de door hem aanvaarde andere taak is omschreven.
3. De journalist is verplicht bij voorkomende gelegenheden op aanwijzing van de hoofdredacteur journalistieke arbeid te verrichten op ander terrein dan waarvoor hij is aangesteld.
4. Tenzij overeengekomen bij de aanstelling in zijn functie kan een journalist niet worden verplicht bij zijn artikelen foto’s te maken voor dagbladen en een fotojournalist niet worden verplicht tot het schrijven van artikelen voor dagbladen. Een fotojournalist kan niet verplicht worden negatiefmateriaal af te werken dat is vervaardigd door niet-fotojournalisten, behoudens dat materiaal dat door dezen is gemaakt bij onvoorziene, spoedeisende zaken.
Artikel 8.2 Redactionele automatisering
1. Indien en voor zover bij invoering van een systeem van redactionele automatisering en bij wijziging van wezenlijke aard van een dergelijk systeem, de ondernemingsraad, gelet op artikel 25 van de WOR, in de gelegenheid wordt gesteld advies uit te brengen, zal ook de redactiecommissie, met inachtneming van haar eigen taak en bevoegdheden, tijdig worden ingelicht en om advies worden gevraagd. Het advies moet op een zodanig tijdstip worden gevraagd, dat het van wezenlijke invloed kan zijn op de te nemen beslissingen.
2. Hoofdredactie en redactie moeten tijdig worden betrokken bij de keuze uit de beschikbare systemen van automatische tekstverwerking of beeldschermapparatuur, onder meer doordat zij worden betrokken bij het opstellen van het programma van eisen. De redactie wordt daarbij vertegenwoordigd door redactiecommissie en redactieraad, elk op het terrein van zijn bevoegdheden.
Toelichting
Wanneer in concernverband de keuze uit systemen van redactionele automatisering wordt gemaakt zullen daarbij tijdig en gelijktijdig moeten worden betrokken hoofdredacties en redacties van de dagbladen die door de afzonderlijke dagbladwerkmaatschappijen worden uitgegeven.
3. Elke dagbladonderneming die overgaat op apparatuur voor automatische tekstverwerking of beeldschermapparatuur op de redactie(s) is gehouden met de NVJ een sociaal plan overeen te komen. Dit sociaal plan dient ten minste de volgende elementen te omvatten:
a. afspraken met betrekking tot de werkgelegenheid op de redactie(s), waarbij voorop dient te staan, dat geen gedwongen ontslagen zullen vallen als gevolg van de automatisering;
b. een tijdplan voor de invoering van de automatisering;
c. een schets van de personele organisatiestructuur in hoofdlijnen;
d. een overzicht van de werkgelegenheid, met andere woorden het aantal arbeidsplaatsen voor en na de operatie;
e. een kwalitatieve opbouw van de personeelsbezetting;
f. de spelregels voor eventuele aanpassing van formaties;
g. de spelregels voor interne overplaatsing en wijziging van functies;
h. een materiële paragraaf in geval van functiewijziging, verhuizing etc.;
i. de bijscholing van journalisten;
j. de instelling van een sociale begeleidingscommissie.
4. Wanneer bij een journalist het gebruik van bepaalde nieuwe apparatuur zodanig belemmerend werkt op zijn journalistieke prestaties dat in redelijkheid dit gebruik niet van hem verlangd kan worden, zal deze journalist daartoe niet gedwongen kunnen worden. De redactiecommissie zal dienaangaande worden gehoord.
Indien hierover verschil van mening blijft bestaan, zal dit worden beschouwd als een geschil in de zin van artikel 11.4, lid 2.
Artikel 8.3 Statuut voor hoofdredactie en redactie
1. De dagbladonderneming is gehouden per dagbladuitgave een statuut vast te stellen dat zowel de positie van de hoofdredactie als die van de redactie regelt, een en ander indien ten minste 15 journalisten in vaste dienst daarvoor werkzaam zijn. Dit statuut maakt deel uit van de arbeidscontracten van alle in vaste dienst werkzame journalisten.
2. Alvorens een dergelijk statuut vast te stellen vindt over de inhoud daarvan overleg plaats tussen directie, hoofdredactie en redactievertegenwoordigers van die dagbladuitgave.
3. Bij dit overleg zal gebruik gemaakt kunnen worden van het tussen NDP en NVJ overeengekomen model voor een dergelijk statuut.
Indien een hoofdredacteur en/of een redactieraad, voor zover reeds ingesteld, reeds ruimere bevoegdheden bezit dan voorzien in het model-statuut voor hoofdredactie en redactie, blijven zij deze behouden, tenzij in onderling overleg een andere regeling wordt getroffen.
Artikel 8.4 Medewerking aan andere publiciteitsorganen; arbeid voor derden
1. Onverminderd zijn recht op volledige vrijheid van meningsuiting beperkt de journalist zich door het aangaan van een vast dienstverband in de commerciële aanwending van het door hem geschrevene. Zo zal de journalist zonder vooraf verleende schriftelijke toestemming van directie en hoofdredactie geen geregelde arbeid verrichten voor andere publiciteitsorganen, zoals dagbladen, nieuwsbladen, tijdschriften, persbureaus.
Toelichting
Partijen zijn het erover eens, dat de medewerking aan verenigingsorganen van NDP en NVJ (De Journalist) niet als journalistieke arbeid in de zin van deze CAO moet worden beschouwd.
2. De in lid 1 bedoelde toestemming kan slechts worden geweigerd indien de voorgenomen medewerking de belangen van het eigen blad zou schaden:
- hetzij doordat die medewerking zou worden verleend aan een publiciteitsorgaan dat als concurrerend is te beschouwen;
- hetzij doordat die medewerking de journalist zou beletten de uit zijn arbeidsovereenkomst en deze CAO tegenover zijn blad voortvloeiende verplichtingen ten volle na te komen;
- hetzij wegens de richting van het betrokken publiciteitsorgaan;
- hetzij doordat de medewerking slechts mogelijk zou worden gemaakt door of in verband zou staan met de vervulling van opdrachten voor het eigen blad, die een exclusief karakter hebben, of waaraan bijzondere kosten zijn verbonden zonder dat het betrokken publiciteitsorgaan bereid is een redelijk deel van deze kosten te vergoeden.
3. Bij het verlenen van incidentele medewerking aan andere publiciteitsorganen dient de journalist daarvan in elk voorkomend geval aan zijn directie en hoofdredactie vooraf schriftelijk kennis te geven.
4. Vooraf verleende schriftelijke toestemming als bedoeld in lid 1, is evenwel vereist, indien de voorgenomen incidentele medewerking de belangen van het eigen blad zou kunnen schaden op een van de gronden vermeld in lid 2.
5. a. In afwijking van het hiervoor bepaalde mag de journalist zonder vooraf verleende schriftelijke toestemming van zijn directie/hoofdredactie geen journalistieke arbeid verrichten voor radio- en televisie-instellingen.
b. Indien een voor onbepaalde tijd verleende toestemming tot geregelde medewerking aan radio- en televisie-instellingen aan een journalist, die gedurende meer dan een jaar frequent, hetzij telkens met tijdelijke toestemming, hetzij telkens incidenteel, aan radio en televisie heeft meegewerkt en redelijkerwijze mocht verwachten dat die medewerking kon worden gecontinueerd, wordt ingetrokken, dient de dagbladonderneming, bij welke de betrokken journalist in dienst is, aan deze een schadeloosstelling te betalen. De schadeloosstelling zal gelijk zijn aan de inkomsten, welke de betrokken journalist gedurende het laatste tweederde gedeelte van de periode van zijn medewerking aan radio- en/of televisie-uitzendingen uit dien hoofde heeft verworven, met dien verstande evenwel dat de schadeloosstelling minimaal gelijk zal zijn aan de bedoelde inkomsten over de laatst verlopen zes maanden en maximaal gelijk aan die over de laatst verlopen dertig maanden. Voor de bepaling van de inkomsten en perioden is de datum van de uitzendingen en niet de datum van de uitbetaling van het honorarium beslissend.
6. De journalist mag zonder vooraf verleende schriftelijke toestemming van zijn directie en hoofdredactie geen arbeid voor derden, die niet op journalistieke terrein ligt, verrichten, indien dit hem zou kunnen beletten zijn journalistieke taak op de juiste wijze te vervullen.
7. In een schriftelijke toestemming, als in de voorgaande leden bedoeld, kunnen voorwaarden worden opgenomen waaraan de journalist bij het verrichten van zijn nevenarbeid wordt gebonden, zulks indien en voor zover deze voorwaarden ter bescherming van de ideële en/of materiële belangen van het eigen dagblad redelijkerwijs verantwoord kunnen worden geacht.
8. Tenzij hij daartoe door zijn directie is gemachtigd, mag de journalist vóór de verschijning van zijn blad van daarin voorkomende of daarvoor bestemde artikelen of berichten geen gebruik
maken ten behoeve van andere publiciteitsorganen, ook indien hem een schriftelijke toestemming, als bedoeld in lid 1, is verleend. Hij mag geen door hem ontvangen berichten aan zijn blad onthouden.
9. Onverminderd het hiervoor bepaalde zullen de fotojournalisten voor wat hun fotografische arbeid betreft, behoudens afwijkend schriftelijk beding, uitsluitend werken voor de onderneming in welker dienst zij staan.
Artikel 8.5 Auteursrecht
1.a. Onverminderd het in artikel 4.1 lid 2 sub i bepaalde geldt dat indien van een door een journalist in het kader van zijn dienstbetrekking gemaakt werk een ander gebruik wordt gemaakt dan ten behoeve van het blad of bladen waarvoor de journalist krachtens zijn arbeidsovereenkomst is aangesteld, daarvoor toestemming is vereist van zowel uitgever als journalist.
b. Onder werken ten behoeve van het blad of bladen waarvoor de journalist krachtens zijn arbeidsovereenkomst is aangesteld, wordt ook verstaan werken waarvan gebruik gemaakt wordt binnen enigerlei vorm van vast redactioneel samenwerkingsverband.
c. Het onder a bedoelde en hierna in de leden 2 en 3 verder uitgewerkte vereiste blijft ook na beëindiging van de arbeidsovereenkomst van kracht.
Toelichting
Nader uitgewerkt in de beide volgende leden, legt dit lid vast de relatie tussen werkgever en werknemer betreffende het gebruik maken van door een journalist in het kader van zijn dienstbetrekking gemaakt werk. Derden zijn uiteraard aan deze regeling niet gebonden, en hebben dan ook - krachtens artikel 15 van de Auteurswet - het recht om zonder voorafgaande toestemming berichten over te nemen. Ook nadat de werkgever/werknemersrelatie is beëindigd, blijft, blijkens sub c., voor betrokkenen het vereiste elkaars toestemming te verwerven, van kracht. Gesproken wordt van ‘het blad of de bladen waarvoor de journalist krachtens zijn arbeidsovereenkomst is aangesteld’. Vanzelfsprekend is het niet de bedoeling dat in arbeidsovereenkomsten een dusdanig ruime omschrijving wordt opgenomen, dat daarmee dit artikel volledig ontkracht wordt. Bedoeld is dat in de arbeidsovereenkomst niet meer wordt vermeld dan het blad of de bladen waarvoor de journalisten in de betrokken onderneming doorgaans plegen te worden aangesteld.
Het feit dat ‘vaste redactionele samenwerkingsverbanden’ van de werking van dit artikel zijn uitgesloten betekent niet dat in dergelijke situaties het gebruik van artikelen geheel vrij is, maar wel dat dit elders - in de CAO - geregeld dient te worden.
2. Indien een journalist een ander gebruik wil maken van zijn in dienstverband tot stand gekomen werk dan voor het blad of de bladen waarvoor hij is aangesteld, mag de uitgever zijn toestemming tot verder gebruik slechts onthouden, als de normen van artikel 8.4 voor medewerking aan andere publiciteitsorganen niet in acht worden genomen.
Toelichting
Artikel 8.4 van de CAO voor Dagbladjournalisten noemt vier gevallen, waarin de uitgever toestemming kan weigeren:
- doordat medewerking zou worden verleend aan een publiciteitsorgaan dat als concurrerend is te beschouwen;
- doordat die medewerking de journalist zou beletten de uit zijn arbeidsovereenkomst en de CAO tegenover zijn blad voortvloeiende verplichtingen ten volle na te komen;
- wegens de richting van het betrokken publiciteitsorgaan;
- doordat de medewerking slechts mogelijk zou worden gemaakt door of in verband zou staan met de vervulling van opdrachten voor het eigen blad, die een exclusief karakter hebben, of waaraan bijzondere kosten zijn verbonden zonder dat het betrokken publiciteitsorgaan bereid is een redelijk deel van deze kosten te vergoeden.
Het laatstgenoemde element is uiteraard van belang voor de bepaling van wat een redelijke vergoeding (zie lid 3) is. Het is denkbaar, dat voor een artikel of artikelenreeks zodanig hoge kosten zijn gemaakt, dat betaling bij doorverkoop door een ander medium slechts het karakter zou hebben van vergoeding van een deel dezer kosten en bij gebreke van een netto-opbrengst geen ruimte kan blijven voor een extra vergoeding aan de betrokken journalist. In het kader van de auteursrechtbepalingen van dit artikel zullen deze vier gronden soms een toepassing kunnen vinden waaraan bij het redigeren van artikel 8.4 niet gedacht is.
Zo ligt het voor de hand dat de uitgever krachtens de eerstgenoemde weigeringsgrond aan de journalist geen toestemming zal geven tot bundeling van artikelen in boekvorm door een andere uitgever, als de dagbladuitgever zelf plannen daartoe heeft.
3.a. Indien een uitgever een ander gebruik van het werk van een journalist wil maken dan voor het blad of bladen waarvoor deze is aangesteld, mag de journalist zijn toestemming tot verder gebruik slechts onthouden:
1e. hetzij om redenen van principiële aard, verband houdende met het journalistieke karakter, de aard of richting van het andere publiciteitsorgaan;
2e. hetzij als hem geen redelijke vergoeding wordt aangeboden.
b. Indien de uitgever aan de journalist een redelijke vergoeding aanbiedt, en in redelijkheid niet kan weten of vermoeden dat de journalist het in het vorige lid sub 1 genoemde bezwaar zal aanvoeren, behoeft hij in spoedeisende gevallen geen toestemming vooraf van de journalist.
c. Voor de bepaling van wat een redelijke vergoeding is wordt gelet op hetgeen bij de betrokken onderneming gebruikelijk is, voor zover dit niet te ver in ongunstige zin afwijkt van hetgeen bij andere ondernemingen gebruikelijk is.
Toelichting
Onder b is een bepaling opgenomen die beoogt dat de regeling niet de eisen van de praktijk in de weg zal staan. Uiteraard is in dit geval toetsing achteraf mogelijk. Indien over de toepassing van dit artikel geschillen ontstaan, zal de zaak aan de Raad van Uitvoering kunnen worden voorgelegd. Duidelijk is, dat zowel ‘redenen van principiële aard’ als ‘redelijke vergoeding’ uitermate vage normen zijn. Ten einde voor wat betreft de vergoeding toch een zekere objectivering te bereiken, is de sub c vermelde bepaling toegevoegd.
NB. Regeling auteursrechten voor Dagbladjournalisten
Op 25 maart en 12 augustus 1998 is tussen bestuursdelegaties van NDP en NVJ een principe- akkoord gesloten met betrekking tot een regeling van auteursrechten voor Dagbladjournalisten. Deze regeling is, wat journalisten in dienstverband betreft, afgesproken voor de jaren 1998 tot en met 2000 en is door de besturen van NDP en NVJ voortgezet tot en met 2009.
Het akkoord behelst een regeling voor vormen van generiek hergebruik, collectief hergebruik en specifiek hergebruik. De Regeling Auteursrechten voor Dagbladjournalisten is als Bijlage XV bij deze CAO opgenomen.
HOOFDSTUK 9 COLLECTIEVE REGELINGEN
Artikel 9.1
Vervallen
Artikel 9.2
Dit artikel (inzake vervroegde uittreding) is vervallen.
NB. Voor werknemers tot en met geboortedatum 31 december 1949, die onder de VUT-regeling vielen, zal de uitvoering van rechten gehandhaafd blijven. Zie artikel 9.3 van de CAO.
Artikel 9.3 Overgangsregeling VUT en prepensioen
m.i.v. 1-1-2006
Toelichting
Met ingang van 1 januari 2006 zijn de tot dan toe geldende VUT- en prepensioenregelingen aangepast als gevolg van gewijzigde fiscale wet- en regelgeving. De uitkering bestaat uit twee componenten: een prepensioendeel en een aanvullingsdeel vanuit de VUT. Voor de dagbladjournalisten, geboren voor 1950, geldt dat de premie blijft gehandhaafd op 8% volgens de bestaande premieverdeling werkgever/journalist.
De hoogte en de duur van deze gezamenlijke uitkeringen zijn afhankelijk van het geboortejaar van de journalist.
Dagbladjournalisten die in 1950 of later zijn geboren, kunnen niet langer van de VUT of prepensioenregeling gebruik maken. Voor de dagbladjournalisten, die op 31 december 2004 jonger waren dan 55 jaar, bedraagt de premie voor de overgangsregeling VUT 55+ 3,5% tot naar verwachting 1 januari 2011; de prepensioenpremie van 3,5% is per 1 januari 2006 vrijgevallen voor verbetering ouderdomspensioen en/of levensloop. Het werknemersdeel van de VUT-premie in 2010, t.w. 1,4% van de VUT-grondslag, wordt éénmalig, voor het jaar 2010, voor rekening van de werkgever afgedragen.
NB. Partijen verwachten dat VUT-premieheffing na 2010 niet meer nodig zal zijn. Indien in de loop van 2010 op basis van de beoordeling van het FWG-bestuur mocht blijken dat na 2010 een restfinanciering t.b.v. de VUT overblijft, is dat gegeven onderdeel van het CAO-overleg 2011.
1. Voor de dagbladjournalisten, geboren vòòr 1950, geldt m.i.v. 1-1-2006 de overgangsregeling VUT en prepensioen, zoals vastgelegd in het “Reglement Prepensioen Dagbladjournalisten m.i.v.1-1-2006” (zie Bijlage VI bij deze CAO)
2. Voor journalisten is de vervroegde uittreding vrijwillig.
3. Over het eventueel gebruikmaken van het recht op vervroegd uittreden dient tijdig vóór het tijdstip van vervroegd uittreden overleg plaats te vinden tussen werkgever en journalist. Het resultaat van dit overleg dient schriftelijk te worden vastgelegd. Het initiatief tot dit overleg kan genomen worden door zowel werkgever als journalist.
4. De wens dat gebruik gemaakt wordt van het recht op vervroegd uittreden dient ten minste 13 weken vóór het tijdstip van vervroegd uittreden schriftelijk aan de andere partij kenbaar te worden gemaakt.
5. De journalist die vervroegd zou kunnen uittreden, maar hiervan geen gebruik maakt, heeft aanspraak op extra vrije tijd als bedoeld in artikel 6.2 van de CAO.
6. Het bestuur beoordeelt jaarlijks per geboortejaar of een eventuele vervroeging van het reglementaire moment van vervroegde uittreding mogelijk wordt gemaakt.
7. Voortzetting van de pensioenopbouw vindt plaats conform het “Reglement Prepensioen Dagbladjournalisten m.i.v.1-1-2006” (Bijlage VI bij deze CAO)
Artikel 9.4 Pensioen
De werkgever is gehouden een pensioenregeling te treffen t.a.v. de journalisten en de nabestaanden van journalisten, die ten minste voldoet aan de “CAO Minimum Pensioenvoorwaarden voor Dagbladjournalisten 2005-2009”.
Toelichting
De “CAO Minimum Pensioenvoorwaarden voor Dagbladjournalisten 2005-2009” is achter in dit boekje opgenomen.
Zie voorts P3.3 bij deze CAO.
Artikel 9.5 Werkgeversbijdrage
1. De werkgever is gehouden jaarlijks een werkgeversbijdrage te leveren ten behoeve van bepaalde activiteiten van de NVJ. Deze bijdrage geldt als bijdrage van de dagbladen in de kosten van de activiteiten van de NVJ.
2. De werkgeversbijdrage bedraagt 0,04%, berekend over het ongemaximeerde premieloon. Voor de berekening van de premies komt het loon dat bij dezelfde werkgever voor dezelfde werknemer meer heeft bedragen dan het bedrag dat verkregen wordt door vermenigvuldiging van 1,5 maal het SV-loon met het aantal dagen waarop de werknemer bij de werkgever heeft gewerkt, voor dat meerdere niet in aanmerking.
3. De werkgeversbijdragen zullen door de NVJ worden besteed voor de navolgende activiteiten:
a. bevordering van vakstudie en vakvoorlichting;
b. deelneming in paritaire organen, waarin de samenwerking in het belang van de bedrijfstak tot uiting komt.
4. Deze - door het ASF te innen - bijdragen zullen aan de NVJ beschikbaar worden gesteld na ontvangst door de NDP van een gespecificeerde accountantsverklaring, waaruit blijkt dat de NVJ een ten minste overeenkomstig bedrag heeft besteed aan genoemde activiteiten.
Artikel 9.6 Contributie-inning NVJ
1. De leden van de NDP verklaren zich bereid op verzoek van het bestuur van de NDP hun medewerking te verlenen aan de inning van de contributie van de leden van de NVJ. Het bestuur van de NDP kan een verzoek als hierboven bedoeld herroepen, echter slechts nadat van het voornemen daartoe tevoren is kennis gegeven aan het bestuur van de NVJ, met inachtneming van
een termijn van ten minste drie maanden, waarvan de eerste maand desgewenst zal dienen voor gemeenschappelijk overleg ter zake.
2. De leden van de NVJ verklaren zich ermee te verenigen, dat de inning van de door hen verschuldigde contributie, indien zulks door hun bestuur wenselijk wordt geoordeeld, geschiedt door bemiddeling van de directie van de onderneming.
3. De besturen van de verenigingen zullen in onderling overleg een regeling als vorenbedoeld vaststellen, welke administratieve bezwaren zoveel mogelijk ondervangt.
Artikel 9.7 Fiscale verrekening contributie NVJ
1. Werkgevers hebben de mogelijkheid om de vakbondscontributie van journalisten fiscaal te faciliteren, voor zover de journalist onder de CAO valt en is aangesloten bij de erkende vakorganisatie NVJ.
2. De journalist, die van bovengenoemde faciliteit gebruik wenst te maken, dient dat schriftelijk aan de (loon)administratie van de werkgever te laten weten onder overlegging van een bewijs van zijn/haar lidmaatschap van de vakorganisatie.
Toelichting
Besluitvorming over de wijze waarop de verrekening van de vakbondscontributie plaatsvindt, wordt overgelaten aan het overleg op ondernemingsniveau.
3. De werkgever verrekent de vakbondscontributie met het bruto salaris dan wel met een eenmalige uitkering zoals winstdeling, 13e maand en dergelijke.
Toelichting
a. De aanpassing van het salaris dient realiteitswaarde te hebben.
b. De journalist dient zich te realiseren dat een lager loon leidt tot onder meer een lagere sociale zekerheidsuitkering en een lagere pensioenopbouw.
c. Indien de journalist reeds een onkostenvergoeding ontvangt, die mede bedoeld is als tegemoetkoming in de vakbondscontributie, geldt deze fiscaal vriendelijke verrekening voor het deel dat daarin betrokken is, niet.
4. De fiscaal-vriendelijke behandeling van de afdracht van de vakbondscontributie kan plaatsvinden zolang deze mogelijkheid door de desbetreffende belastinginspectie wordt goedgekeurd, dan wel door de fiscale wetgeving is toegestaan.
HOOFDSTUK 10 STRUCTUURWIJZIGING
Artikel 10.1 Organisatie bij structuurwijziging
1. De dagbladonderneming, waaronder mede te begrijpen de in artikel 1.3 bedoelde dagbladcombinatie, die voornemens is als gevolg van een structuurwijziging door opheffing van een zelfstandig dagblad, samensmelting, samenwerking met een andere onderneming, dan wel anderszins, de werksituatie voor de bij haar in dienst zijnde journalisten ingrijpend te wijzigen, is verplicht in een zo vroeg mogelijk stadium, doch in ieder geval zodra de verwachting gewettigd is dat deze wijziging tot stand zal komen, gehouden daarvan mededeling te doen aan het bestuur van de NVJ, alsmede om - indien genoemd bestuur dit wenselijk acht - terstond de nodige mondelinge toelichting te verstrekken. Het bestuur van de NVJ is omtrent het meegedeelde tot geheimhouding gehouden tot het tijdstip waarop de structuurwijziging door de betrokken dagbladonderneming bekend wordt gemaakt.
Tussen het tijdstip waarop de NVJ mededeling en toelichting ontvangt en het tijdstip waarop het definitieve besluit wordt genomen zal - indien de structuurwijziging een fusie betreft - zo enigszins mogelijk een dusdanig tijdsbestek liggen, dat het bestuur van de NVJ in de gelegenheid is zijn oordeel te geven over de fusie op zodanige wijze dat de modaliteiten daardoor mede kunnen worden bepaald. Indien een dagbladonderneming, hetzij in samenhang met een beoogde structuurwijziging, hetzij als gevolg van een reeds eerder tot stand gekomen structuurwijziging, het voornemen heeft over te gaan tot een ingrijpende wijziging in de werksituatie van journalisten, dan wel de omvang van de redactie, zal zij, zodra de verwachting gewettigd is dat deze wijziging tot stand zal komen, in elk stadium van de uitwerking van de plannen het bestuur van de NVJ onverwijld raadplegen. Zij zal geen maatregelen treffen, waarbij de ideële en/of materiële positie van de journalisten in het geding zijn, dan na voorafgaand overleg met het bestuur van de NVJ. Dit bestuur is, tenzij anders is overeengekomen, tot geheimhouding gehouden tot het tijdstip waarop een en ander door de dagbladonderneming bekend wordt gemaakt. Onverminderd het overigens in dit lid bepaalde zal de dagbladonderneming, die een andere vakvereniging dan de NVJ over structuurwijziging of de voorgenomen of mogelijke uitvoering daarvan op enigerlei wijze inlicht, c.q. bij enige vorm van overleg daarover betrekt, te zelfder tijd gelijk handelen ten aanzien van de NVJ.
Toelichting
Gezien het feit dat een dagbladonderneming niet alleen een commerciële onderneming is, maar tevens ideële belangen vertegenwoordigt, ligt het voor de hand ervan uit te gaan dat bij structuurwijzigingen, bij voorbeeld door verkoop of opheffing van een dagblad, naast de zuiver commerciële overwegingen ook ideële overwegingen een belangrijke rol spelen. Dit maakt het tevens gewenst dat, indien beslissingen van deze aard ten aanzien van dagbladen worden genomen, niet alleen met de materiële positie, maar ook met de ideële belangen van de journalisten, die door het geestelijk karakter van hun arbeid veelal sterk aan hun blad gebonden zijn, wordt rekening gehouden. Zo zal bij voorbeeld, indien beslissingen van deze aard worden voorbereid, in het algemeen de hoofdredactie ter zake worden ingelicht. Ten einde een zo groot mogelijke waarborg te scheppen dat de belangen der journalisten in het oog worden gehouden, is in de CAO 1966 de voordien bestaande regeling belangrijk uitgebreid.
De delegaties, die de onderhandelingen voerden, dachten daarbij bij voorbeeld aan een verandering van beginsel of karakter van het blad. De nieuw gekozen formulering brengt thans deze gevallen, ook voor zover sprake zou zijn van een (voor de werksituatie der journalisten ingrijpende) interne reorganisatie, onder de vigeur van het artikel. Voorts is met zoveel woorden aangegeven, dat het artikel ook geldt voor dagbladcombinaties, als bedoeld in artikel 1.3.
De in de eerste alinea vervatte verplichting geldt uiteraard niet voor een structuurwijziging die de positie van de journalisten noch direct, noch indirect raakt. Het in de tweede alinea van dit lid
bepaalde is ingevoegd in 1972 en vindt alleen toepassing in geval van fusie, derhalve niet indien enige andere vorm van structuurwijziging als bedoeld in dit artikel zich voordoet. Met de woorden ‘zo enigszins mogelijk’ hebben de delegaties van NDP en NVJ tot uitdrukking willen brengen dat zich omstandigheden van zeer dringende aard kunnen voordoen waaronder in redelijkheid niet van de dagbladonderneming kan worden gevergd, dat zij aan de hier opgenomen verplichting voldoet. Hierbij wordt met name gedacht aan de omstandigheid dat het bericht van een mogelijke fusie voortijdig in de publiciteit kan komen, waardoor de fase van de definitieve besluitvorming noodgedwongen in een stroomversnelling geraakt. De bedoeling van de delegaties is dat - afgezien van uitzonderlijke omstandigheden - door het in deze nieuw toegevoegde zin gestelde de inzichten van de NVJ als medebepalende factor in het fusie-overleg - voor zover het betreft de (toekomstige) positie van de journalisten - een rol spelen.
2. Zodra het overleg over een structuurwijziging tot overeenstemming heeft geleid, dient zulks aan de besturen van de vereniging De Nederlandse Dagbladpers en de Nederlandse Vereniging van Journalisten te worden meegedeeld. Op hetzelfde tijdstip zal ook de redactiecommissie - zo nodig vertrouwelijk - worden ingelicht en geraadpleegd over de uitwerking en de uitvoering van de desbetreffende overeenkomst, voor zover deze onmiddellijk of op den duur van invloed kan zijn op de positie van de redactie.
3. Indien een wijziging in de positie van een journalist zich voordoet in een tijdvak van twee jaar voorafgaande aan of volgende op het intreden van een wijziging in de werksituatie, als bedoeld in lid 1 van dit artikel, zal de Raad van Uitvoering, indien tussen bedoelde wijzigingen verband blijkt te bestaan, op verzoek van de betrokken journalist beslissen welke op structuurwijziging betrekking hebbende bepalingen te zijnen aanzien dienen te worden toegepast, dan wel bij gebreke van dien, op welke schadeloosstelling hij aanspraak kan maken.
Artikel 10.2 Overneming van het dienstverband
1. Bij verkoop van een dagblad of elke andere structuurwijziging die in beginsel de mogelijkheid inhoudt dat het dienstverband tussen journalisten en een dagbladonderneming (deze onderneming verder ‘verkoper’ te noemen) wordt overgenomen door een andere onderneming (deze onderneming verder ‘verkrijger’ te noemen), gelden onderstaande bepalingen.
2. De verkrijger zal binnen een maand nadat de structuurwijziging bekend is gemaakt, aan de in lid 1 bedoelde journalisten hoofdelijk meedelen of hij het dienstverband wenst over te nemen. Ingeval hij het dienstverband niet overneemt, dan wel een mededeling als hiervoor bedoeld achterwege laat, kan de verkoper het slechts doen eindigen met inachtneming van het in artikel
10.3 bepaalde.
Toelichting
Overneming van een vennootschap, slechts bestaande uit de overdracht van aandelen, behoeft uiteraard voor de door de desbetreffende dagbladonderneming gesloten arbeidsovereenkomsten geen directe consequenties te hebben. Ook in een dergelijk geval zullen de betrokken journalisten de begrijpelijke wens koesteren, zekerheid omtrent het voortbestaan van hun dienstbetrekking te verkrijgen wanneer die overdracht aan hen bekend wordt.
3. Indien de verkrijger het dienstverband wenst over te nemen, zal hij - na mondeling overleg met iedere betrokken journalist - aan deze schriftelijk een omschrijving geven van zijn functie of taak, alsmede zo mogelijk een indicatie van zijn promotiekansen. Ingeval de verkrijger een wijziging van de woonplaats van de journalist nodig acht, zal hij dit tevens meedelen.
Toelichting
De in de toelichting op het vorige lid bedoelde wenselijke zekerheid voor de betrokken journalist brengt mee, dat hij duidelijk weet welke zijn functie en taak zullen zijn na de overneming. Wat betreft zijn promotiekansen waren de delegaties van mening, dat bij de oordeelsvorming van de journalist over zijn toekomstige positie zijn promotiekansen een rol kunnen spelen. In die gevallen waarin aan de journalist door de verkoper toezeggingen zijn gedaan omtrent zijn promotiekansen zal de verkrijger daarmee bij de overname uiteraard zoveel mogelijk rekening houden. Indien echter de journalist niet bereid is in dienst van de verkrijger te treden uitsluitend omdat hij meent dat hij onvoldoende zekerheid heeft met betrekking tot zijn promotiekansen, zal hij geen beroep kunnen doen op het bepaalde in artikel 10.3. Slechts indien bij zijn indiensttreding bij de verkoper of op een later tijdstip duidelijke afspraken zijn gemaakt met betrekking tot zijn promotie(s), dan wel indien hij redelijkerwijze, op grond van schriftelijke of mondelinge toezeggingen, mocht aannemen dat hij (een) bepaalde aangeduide promotie(s) zou maken, zal hij, indien het wegvallen van de promotie(s) of de kans daarop voor hem reden is om niet in dienst van de verkrijger te treden, slechts ontslagen kunnen worden met inachtneming van het in artikel 10.3 bepaalde.
Het bepaalde in het zesde lid van artikel 10.2 is dan van overeenkomstige toepassing.
4. Bij overneming van het dienstverband mogen de arbeidsvoorwaarden van de journalist (zijn pensioenregeling daaronder begrepen) niet in voor hem nadelige zin worden gewijzigd, tenzij met goedkeuring van de Raad van Uitvoering.
5. In de gevallen, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, kan de Raad van Uitvoering op verzoek van de betrokken onderneming bepalen, dat kortere termijnen dan de in artikel 10.3 genoemde termijnen in acht genomen mogen worden, indien de raad, na afweging van de belangen van alle betrokkenen, zulks redelijk oordeelt.
6. a. Indien een journalist, als bedoeld in lid 1, niet bereid is in dienst van de verkrijger te treden,
c.q. indien omtrent een eventuele wijziging van zijn functie of taak geen overeenstemming kan worden bereikt, zal hij slechts ontslagen kunnen worden met inachtneming van het in artikel 10.3 bepaalde, met dien verstande evenwel dat de Raad van Uitvoering, op verzoek van de betrokken dagbladonderneming, bevoegd zal zijn de in dat artikel genoemde termijnen te verkorten.
Toelichting
De redenen die een journalist ertoe kunnen brengen niet in te gaan op een voorstel van de verkrijger tot overneming van het dienstverband kunnen niet alleen van ideële, doch ook van materiële aard zijn. Intrekking van toezeggingen betreffende promotie, onvoldoende tegemoetkoming in de kosten als gevolg van een noodzakelijke verhuizing e.d., kan voor de betrokken journalist een motief zijn, niet in dienst van de verkrijger te treden.
Bij een door de Raad van Uitvoering eventueel te nemen beslissing inzake de verkorting van de in dit lid bedoelde termijnen, zal de raad de gegrondheid van de weigering van de journalist tot overneming van het dienstverband in zijn overwegingen kunnen betrekken.
b. Indien een journalist, als bedoeld in lid 1, niet bereid is in dienst van de verkrijger te treden, uitsluitend omdat hij zich niet kan verenigen met een door de verkrijger noodzakelijk geachte wijziging van zijn woonplaats, is het in de vorige alinea bepaalde op hem van overeenkomstige toepassing ingeval redelijkerwijze niet van hem gevergd kan worden, dat hij zich met de bedoelde wijziging verenigt.
Toelichting
Heeft het in de eerste alinea bepaalde betrekking op verschillende omstandigheden van principiële en/of materiële aard die voor de journalist een motief kunnen opleveren niet in dienst van de verkrijger te treden, de nieuwe tweede alinea voorziet in één bijzonder geval, te weten dat waarin de journalist uitsluitend omdat hij niet akkoord gaat met een door de verkrijger noodzakelijk
geachte wijziging van zijn woonplaats, niet bereid is in dienst van de verkrijger te treden. De journalist kan slechts dan aanspraak maken op een ontslag met inachtneming van het in artikel 10.2, lid 6, eerste alinea, bepaalde, indien de wijziging van zijn woonplaats redelijkerwijze niet van hem gevergd kan worden. Mocht de dagbladonderneming bij welke de journalist in dienst is, van oordeel zijn dat de bezwaren van de journalist tegen de hem voorgestelde verandering van woonplaats niet, of niet voldoende, gegrond zijn, en kan tussen partijen geen minnelijke regeling worden getroffen, dan zal de journalist, om zijn eventuele rechten geldend te maken, zich tot de Raad van Uitvoering dienen te wenden.
7. Indien het dienstverband met een journalist is voortgezet, zal de verkrijger, behoudens een dringende reden, deze journalist binnen twee jaar slechts kunnen opzeggen met inachtneming van de in lid 1 alsmede de leden 4 en volgende van artikel 10.3 vervatte bepalingen. Wordt een journalist na bedoelde twee jaar door de verkrijger ontslagen met ingang van een datum waarop hij, indien het dienstverband bij de structuurwijziging niet zou zijn voortgezet, nog recht had kunnen doen gelden op het ontvangen van uitkeringen krachtens lid 6 van artikel 10.3, dan is de verkrijger - behoudens bij ontslag wegens een dringende reden - gehouden het bepaalde in de leden 6 en volgende van artikel 10.3 ten aanzien van deze journalist toe te passen. Voor deze toepassing wordt de journalist geacht ten tijde van de overneming van zijn dienstverband te zijn ontslagen en gedurende het aantal maanden dat het dienstverband heeft voortgeduurd de voor die maanden voorgeschreven uitkeringen te hebben ontvangen.
Artikel 10.3 Ontslag ten gevolge van structuurwijziging
1. Indien een dagbladonderneming, ten gevolge van of in verband met een structuurwijziging als bedoeld in artikel 10.1, lid 1, de dienstbetrekking met aan deze onderneming verbonden journalisten wenst te doen eindigen, zal zij, onverminderd het in artikel 4.7 bepaalde, zulks slechts kunnen doen met inachtneming van een termijn van aanzegging die ten minste het dubbele bedraagt van de in laatstgenoemd artikel voorgeschreven opzegtermijn, doch niet korter is dan vier maanden. Zij zal voorts gehouden zijn, te hunnen opzichte de in lid 4 en volgende leden van dit artikel vervatte regelingen toe te passen.
Toelichting
De aandacht zij erop gevestigd dat de duur van de opzegtermijn bij ontslag wegens structuurwijziging één tot vier maanden bedraagt (zie daartoe artikel 4.7, met name ook de laatste zin van het tweede lid). De duur van de aanzeggingstermijn is bepaald op ten minste vier maanden, waarbij er echter de aandacht op wordt gevestigd dat dit onverlet laat het recht van de werkgever, de arbeidsovereenkomst met een leerling-journalist te beëindigen aan het einde van de leertijd, c.q. de arbeidsovereenkomst bij wijze van proef of de voor een bepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkomst te beëindigen aan het einde van de overeengekomen termijn.
2. Indien de gevolgen van een structuurwijziging voor een journalist van zo ingrijpende aard zijn dat van hem om principiële redenen, verband houdende met zijn levensbeschouwelijke of politieke beginselen, in redelijkheid niet kan worden gevergd dat hij de hem opgedragen werkzaamheden geheel of ten dele blijft verrichten, zal hij, zodra hij zijn gemotiveerd standpunt schriftelijk via de hoofdredactie ter kennis van de directie heeft gebracht, van zijn desbetreffende verplichtingen ontheven zijn en slechts ontslagen kunnen worden met inachtneming van het in lid 1 van dit artikel bepaalde. Indien de directie de door de journalist aangevoerde bezwaren niet van principiële aard acht, en de journalist na kennisneming van de hem, eveneens schriftelijk mee te delen of te bevestigen, zienswijze van de directie, in zijn standpunt volhardt, zal de Raad van Uitvoering op verzoek van de meest gerede partij omtrent de gegrondheid van de bezwaren van de journalist een beslissing nemen. Hangende deze beslissing zullen aan de betrokken journalist
slechts die journalistieke werkzaamheden kunnen worden opgedragen, waarvan de uitvoering, gelet op de door hem aangevoerde principiële bezwaren, in redelijkheid van hem gevergd kan worden.
Toelichting
Deze bepaling regelt het geval dat de journalist, wegens reële door de structuurwijziging ontstane gemoedsbezwaren, de hem opgedragen werkzaamheden niet kan blijven verrichten. De voorgeschreven procedure beoogt een waarborg te scheppen, dat alleen reële gemoedsbezwaren doorslaggevend zullen zijn voor de vaststelling, of recht op toepassing van de in dit artikel opgenomen afvloeiingsregeling bestaat.
3. Indien bij een structuurwijziging de dagbladonderneming bereid is het met een journalist bestaande dienstverband voort te zetten, is voor zover nodig het bepaalde in artikel 10.2, lid 3, van overeenkomstige toepassing. Ingeval tussen de dagbladonderneming en de journalist omtrent een eventuele wijziging van zijn functie of taak geen overeenstemming wordt bereikt, is het bepaalde in artikel 10.2, lid 6, eerste alinea, van overeenkomstige toepassing.
Indien de journalist niet tot voortzetting van het dienstverband bereid is, uitsluitend omdat hij zich niet kan verenigen met een door de dagbladonderneming noodzakelijk geachte wijziging van zijn woonplaats, is het bepaalde in artikel 10.2, lid 6, tweede alinea, van overeenkomstige toepassing.
Bij voortzetting van het dienstverband is het bepaalde in artikel 10.2, lid 7, van overeenkomstige toepassing.
Toelichting
Verwezen zij naar de op artikel 10.2, leden 3 en 6, gegeven toelichtingen, die in de in lid 3 bedoelde gevallen mutatis mutandis van toepassing zijn.
4. Indien er bij een reorganisatie geen sociaal plan wordt of is overeengekomen, dan wel een sociaal plan, waarin in negatieve zin van de CAO wordt afgeweken, geldt het navolgende. Aan iedere door ontslag getroffen journalist wordt per volledig dienstjaar een smartegeld toegekend ten bedrage van 1 ½ procent van het laatstgenoten jaarsalaris voor de eerste tien dienstjaren, onafgebroken en direct aan het ontslag voorafgaande bij de in lid 1 bedoelde
onderneming vervuld, van 2 procent voor de volgende tien dienstjaren en van 3 procent voor de rest van het aantal dienstjaren, met dien verstande dat de totale uitkering ten minste één maand en ten hoogste twaalf maanden vol salaris bedraagt. Het hiervoor genoemde minimum van één maand geldt ook voor journalisten die nog geen volledig dienstjaar hebben vervuld. Ter keuze van de betrokken journalist zal bedoelde vergoeding ineens of in termijnen worden uitgekeerd.
Voor de uitvoering van dit artikel tellen mee de direct aan het dienstverband voorafgaande dienstjaren vervuld bij een onderneming die met de in lid 1 bedoelde onderneming een fusie heeft aangegaan, dan wel bij een dagbladonderneming die deel uitmaakt van hetzelfde concern.
5. Indien een journalist vóór het einde van de in lid 1 van dit artikel bedoelde aanzegtermijn met instemming van zijn werkgever elders een functie aanvaardt, behoudt hij recht op smartegeld en heeft hij aanspraak op de helft van het salaris dat hij in de periode gelegen tussen het tijdstip van beëindiging van het dienstverband en het einde van de aanzegtermijn zou hebben genoten. Het bepaalde in lid 10 van dit artikel blijft op hem van toepassing, met dien verstande dat hij pas dan op de andere in dit artikel bedoelde uitkeringen, zoals suppletie op wettelijke uitkeringen of lager salaris, aanspraak kan maken op het tijdstip dat en voor zover deze het bedrag van de in de vorige volzin bedoelde uitkeringen te boven gaan.
Het vorenstaande is niet van toepassing indien de journalist, met inachtneming van het in artikel
10.5 bepaalde, in dienst treedt bij een andere, tot hetzelfde concern behorende onderneming.
Toelichting
Voor de dagbladonderneming zal de toepassing van deze regeling met name van belang kunnen zijn indien voor de betrokken journalist geen werk meer voorhanden is gedurende de duur van de aanzeggingstermijn, wat niet alleen het geval zal zijn bij opheffing van de dagbladonderneming, doch zich ook in andere omstandigheden kan voordoen. Voor de met ontslag bedreigde journalist betekent het een extra stimulans om op zo kort mogelijke termijn een andere werkkring te verkrijgen. De woorden ‘met instemming van zijn directie’ duiden erop dat de directie niet verplicht is de journalist voor het einde van de aanzeggingstermijn ontslag te verlenen. De belangen van de onderneming kunnen vereisen dat de journalist zijn werkkracht in die periode ter beschikking van de dagbladonderneming houdt.
6. a. Na ontslag t.g.v. structuurwijziging wordt de WW-uitkering de eerste zes maanden aangevuld tot 95% en daarna tot 80% van het laatstverdiende bruto loon met als maximum eenmaal SV-loon gedurende een periode die gelijk staat aan:
• 60% van de periode waarop recht bestaat op een WW-uitkering voor journalisten, die op de datum van het ontslag nog geen 40 jaar zijn en nog geen 10 jaar in dienst zijn;
• 80% van de WW-periode voor journalisten, die 40 jaar of ouder zijn maar nog geen 50 jaar en nog geen 10 jaar in dienst
• de gehele WW-periode voor journalisten, die op de datum van ontslag tenminste 10 jaar in dienst zijn of 50 jaar zijn of ouder;
Voorts geldt een minimum aanvullingstermijn van 6 maanden.
b. Voor oudere journalisten die op het moment van ontslag 60 jaar of ouder zijn en geen gebruik meer kunnen maken van de VUT-overgangsregeling geldt een 60+ regeling. Deze regeling vervangt de bestaande 57,5-jarigenregeling. De WW-uitkering wordt gedurend de eerste zes maanden aangevuld tot 95% en daarna tot 80% van het laatst verdiende bruto loon.
De aansluitende IOW-uitkering wordt tot aan de pensioengerechtigde leeftijd aangevuld tot 70% van het laatst verdiende bruto loon onder verrekening van de opgebouwde prepensioenuitkering in 2004 en 2005. Voor 58- en 59-jarigen, alsmede voor 53+ers, geldt een beperkte aanvulling op de IOW-uitkering tot 70% over een periode van maximaal 8 resp. 4 maanden.
c. In verband met het vervallen van de zogeheten FVP (een regeling, waarbij het werknemersdeel in de pensioenpremie door de overheid wordt gecompenseerd) naar verwachting in 2008/2009, geldt voor de 60+ regeling dat de pensioenopbouw dan ook zal worden voortgezet, met dien verstande dat de pensioenpremie conform de geldende premieverdeling (werkgevers-
/werknemersdeel) voor rekening komt van werkgever en journalist.
d. Voor de toepassing van dit artikellid wordt verstaan:
- onder brutosalaris:
het laatstgenoten xxxxx xxxxxxx telkens te verhogen met de bij de CAO voor Dagbladjournalisten overeen te komen collectieve verhogingen in de afdeling, waarin de betrokken journalist was ingedeeld;
7. Het in lid 6 bepaalde is van overeenkomstige toepassing op buitenlandse correspondenten, die geen recht hebben op uitkering krachtens de Werkloosheidswet, uitsluitend op grond van het feit dat zij niet wettelijk verzekerd zijn, resp. niet in Nederland woonachtig zijn, doch die wel uitkering zouden hebben ontvangen, indien zij verzekerd, resp. in Nederland woonachtig, waren geweest.
Toelichting
Dit lid is opgenomen ten behoeve van buitenlandse correspondenten die, uitsluitend wegens hun verblijf in het buitenland, geen aanspraak kunnen doen gelden op uitkeringen uit hoofde van de Werkloosheidswet. Op de uitkeringen die de betrokkenen op grond van lid 7 ontvangen, is het in de toelichting op artikel 4.10, lid 7, gestelde van overeenkomstige toepassing.
8. De uitkering waarop de journalist krachtens het in lid 4 bepaalde aanspraak heeft, bedraagt niet meer dan het verschil tussen het salaris, dat hij tot zijn pensioengerechtigde leeftijd zou hebben ontvangen en de in de leden 6 en 7 bedoelde uitkering.
Toelichting
Het is zeer wel denkbaar dat een journalist van ouder dan 60 jaar met een groot aantal dienstjaren tot zijn 65ste jaar aan smartegeld en wachtgeld in totaal meer zou ontvangen dan het bedrag dat hij anders aan salaris zou hebben ontvangen. Derhalve is de onderhavige bepaling gelijk met die van lid 4 ingevoerd.
9. Indien een journalist, die aanspraak heeft op uitkeringen als in de leden 6 en 7 bedoeld, pensioengerechtigd wordt, is de betrokken wachtgeldregeling slechts op hem van toepassing tot en met de maand waarin de pensioengerechtigde leeftijd is bereikt.
10. Op de in de leden 6 en 7 bedoelde uitkeringen zijn, tenzij uit het onderhavige artikel anders blijkt, de bepalingen van artikel 4.10 , voor zoveel mogelijk van toepassing, met dien verstande dat:
a. indien de journalist een dienstbetrekking aanvaardt, uit hoofde waarvan hij een salaris geniet dat lager ligt dan de uitkeringen waarop hij ingevolge de leden 6 en 7 voordien aanspraak had kunnen doen gelden, het mindere bedrag over de in aanmerking komende perioden bij wijze van suppletie aan hem zal worden uitgekeerd;
b. indien de journalist overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.5, lid 3, een dienstbetrekking bij wijze van proef aanvaardt, de verplichtingen die ingevolge de leden 6 en 7 te zijnen opzichte anders nog bestaan - behoudens dan die welke uit het hierboven sub a bepaalde zouden kunnen voortvloeien - slechts worden opgeschort; zij herleven voor het niet nagekomen gedeelte indien de aanstelling bij wijze van proef niet door een vast dienstverband wordt gevolgd.
11. Vervallen
12. Een commissie, bestaande uit twee leden aangewezen door het bestuur van de vereniging De Nederlandse Dagbladpers en twee leden aangewezen door het bestuur van de Nederlandse Vereniging van Journalisten, zal haar bemiddeling verlenen bij de pogingen tot herplaatsing van de journalisten als bedoeld in lid 1, indien en in zoverre de bemoeiingen in dezen door de sociale begeleidingscommissie als bedoeld in artikel 10.6, niet tot resultaat hebben geleid.
Artikel 10.4 Ontslag binnen een jaar na structuurwijziging
Onverminderd het in de artikelen 10.2 en 10.3 bepaalde omtrent de overneming c.q. voortzetting van het dienstverband, zal - indien bij een wijziging in de werksituatie van de journalist binnen één jaar na de aanvangsdatum van de nieuwe situatie zou blijken dat de betrokken journalist niet een volwaardige bijdrage kan leveren ten gevolge van aantoonbare aanpassingsmoeilijkheden - overleg tussen partijen volgen. Indien dit overleg niet tot overeenstemming leidt zal ontslag slechts mogelijk zijn met inachtneming van het bepaalde in artikel 10.3.
Artikel 10.5 Overplaatsing ten gevolge van
structuurwijziging
1. Indien bij structuurwijziging van een dagbladonderneming aan journalisten door bemiddeling van deze onderneming of van de sociale begeleidingscommissie een aanbod tot overplaatsing naar een andere vestiging van de dagbladonderneming of naar een andere dagbladonderneming behorende tot hetzelfde concern wordt gedaan, zal aan de betrokken journalist - na mondeling overleg - schriftelijk een omschrijving van de aangeboden functie en taak, alsmede zo mogelijk een indicatie van zijn promotiekansen worden gegeven. Indien wijziging van woonplaats noodzakelijk wordt geacht, wordt hem zulks tevens meegedeeld. Artikel 10.4 is van overeenkomstige toepassing.
2. Bij overplaatsing zal in principe het totaal aan arbeidsvoorwaarden voor de journalist moeten worden gehandhaafd. Tevens worden voor bepaalde duur en tot bepaalde hoogte - alles door de Raad van Uitvoering in redelijkheid te bepalen, indien de directie en de journalist het samen niet eens worden - de voor de journalist optredende noodzakelijke, met de directie te overleggen, extra kosten die de journalist als gevolg van de overplaatsing heeft, vergoed. Deze kosten kunnen zijn: extra reiskosten buiten de gemeente, pensioenkosten, verhuiskosten, stofferingskosten tot maximaal 40 procent of tot een nader door de Raad van Uitvoering per geval vast te stellen bedrag, opknapkosten nieuw te betrekken woning, dubbele huishuur gedurende maximaal één maand, ongunstig verschil in huishuur.
Artikel 10.6 Sociale begeleidingscommissie
1. Bij iedere structuurwijziging wordt een sociale begeleidingscommissie ingesteld. Deze zal - tenzij tussen de betrokken partijen in onderling overleg anders wordt overeengekomen - bestaan uit: een lid van de directie, een lid van de hoofdredactie, een lid van de redactiecommissie en een afgevaardigde van de NVJ.
2. De sociale begeleidingscommissie heeft tot taak:
a. het plegen van overleg ten aanzien van de afvloeiingsregeling en de toepassing daarvan ten aanzien van de individuele journalist;
b. de ontslagen journalist te begeleiden bij het zoeken naar een nieuwe functie;
c. in het algemeen behulpzaam zijn bij het oplossen van sociale problemen die zich bij een structuurwijziging voordoen.
HOOFDSTUK 11 TOEZICHT OP NALEVING VAN DE CAO
Artikel 11.1 Redactiecommissies en
redactievertegenwoordigers
1. Ter bevordering van het overleg van de aan een dagbladonderneming verbonden journalisten met de directie en de hoofdredacteur omtrent de toepassing van deze CAO, alsmede omtrent de werkomstandigheden der journalisten, zijn de journalisten bij elke onderneming die meer dan negen journalisten in haar dienst heeft, verplicht een redactiecommissie van ten minste drie leden in te stellen. Het aantal leden van de redactiecommissie bedraagt ten hoogste drie, indien er minder dan 50 journalisten, ten hoogste vijf, indien er 50 tot en met 99 journalisten, ten hoogste zeven, indien er 100 tot en met 149 en ten hoogste negen, indien er 150 of meer journalisten bij de onderneming in dienst zijn.
2. Bij de in lid 1 bedoelde berekening van het aantal journalisten, dat een dagbladonderneming in haar dienst heeft, tellen de beginnende journalisten en leerling-journalisten wel, doch de hoofdredacteur niet mee.
3. Tot lid van de redactiecommissie zijn verkiesbaar journalisten in dienst van de onderneming (met uitzondering van de hoofdredacteur) die lid zijn van de NVJ. De verkiezing geschiedt door de journalisten (met uitzondering van de hoofdredacteur) en de beginnende journalisten en leerling-journalisten der onderneming.
De termijn van benoeming en de wijze van verkiezing van de redactiecommissie worden geregeld in het bij dit artikel behorende reglement voor de verkiezing van redactiecommissies (Bijlage XI bij deze CAO).
4. Het in lid 1 bedoelde overleg tussen de redactiecommissie, de directie en de hoofdredacteur, zal geschieden op in onderling overleg vast te stellen periodieke tijdstippen, alsmede wanneer de redactiecommissie, de directie of de hoofdredacteur daartoe het verlangen te kennen geeft met opgave van de te behandelen onderwerpen, doch ten minste twee maal per jaar.
Indien de redactiecommissie, c.q. de in lid 5 bedoelde redactievertegenwoordiger, zulks aan de directie verzoekt, zal deze laatste aan het secretariaat van de Raad van Uitvoering binnen drie maanden doen toekomen een schriftelijke verklaring van de accountant van het bedrijf, inhoudende dat in de betrokken onderneming op het ingevolge artikel 7, lid 4, als peildatum geldende tijdstip toekenning van de uit hoofde van de artikelen 6, 7, 8 en 11 verschuldigde salarisbedragen in overeenstemming met deze artikelen is geschied, alsmede behelzende opgave van het in iedere afdeling ingedeelde aantal journalisten, benevens opgave van het aantal in de betrokken onderneming werkzame beginnende journalisten en leerling-journalisten. Ook kunnen de besturen van de organisaties, partijen bij deze CAO, zich gezamenlijk of afzonderlijk tot de Raad van Uitvoering wenden met verzoek aan de directie de overlegging van een verklaring als voormeld aan het secretariaat van de raad op te dragen. De accountant zal zich bij de opstelling van bovenbedoelde verklaring hebben te baseren op de stukken, bedoeld in artikel 4.1, leden 2 en 3.
5. Bij die dagbladondernemingen, waar krachtens lid 1 van dit artikel geen redactiecommissie behoeft te worden ingesteld, wordt het overleg van directie en hoofdredactie met de aan de onderneming verbonden journalisten gevoerd door een redactievertegenwoordiger. De leden 1 tot en met 4 van dit artikel zijn in dezen van overeenkomstige toepassing.
6. In alle ondernemingen zullen de betrokkenen ernaar streven in een geest van goede samenwerking en van onderling begrip voor elkanders verantwoordelijkheid alle rijzende kwesties tot oplossing te brengen.
7. Indien bij toepassing van een der hiervoor vermelde bepalingen een zodanig gebrek aan overeenstemming bestaat, dat de krachtens deze bepalingen beoogde regeling niet tot stand komt, is de Raad van Uitvoering - indien te dier zake een beroep op de raad wordt gedaan - bevoegd, zulks aan te merken als een geschil, als bedoeld in het tweede lid, sub a, van artikel 11.4, en bij wijze van bindend advies een dergelijke regeling vast te stellen.
Artikel 11.2 Faciliteiten redactiecommissies
1. De directie zal aan de redactiecommissie het gebruik toestaan van de in de dagbladonderneming aanwezige voorzieningen die de commissie voor de vervulling van haar taak redelijkerwijze nodig heeft.
2. De redactiecommissie verricht haar werkzaamheden zoveel mogelijk tijdens de normale arbeidstijd.
3. De leden van de redactiecommissie, van het NVJ-sectiebestuur Dagbladjournalisten en van de NVJ-onderhandelingsdelegatie CAO voor Dagbladjournalisten behouden voor de tijd die zij voor de vervulling van hun taak redelijkerwijze nodig hebben en gedurende welke zij, ten gevolge van de aan hen - op grond van de CAO - opgedragen werkzaamheden, geen arbeid hebben verricht, hun aanspraak op loon.
4. De kosten van de redactiecommissie, in redelijkheid nodig om de commissie in staat te stellen haar werkzaamheden te verrichten, komen, mits goedgekeurd door de directie, ten laste van de onderneming.
Artikel 11.3 Opgave aan redactiecommissies
Jaarlijks en voorts indien en zodra het overleg tussen redactie en directie zulks vordert, zal aan de redactiecommissies opgave worden gedaan van:
- het aantal in dienst zijnde journalisten per redactie, onderverdeeld naar mannen en vrouwen;
- de indeling van deze mannelijke respectievelijk vrouwelijke journalisten in de verschillende salarisklassen;
- het aantal in het betreffende jaar ontstane vacatures, het aantal mannen en vrouwen dat daarop heeft gesolliciteerd en het aantal mannen en vrouwen dat is benoemd (zie Protocollaire bepaling P1: Vrouwen in de dagbladjournalistiek);
- het aantal vacatures per redactie per ultimo jaar. Er zal tevens opgave worden gedaan van:
- het aantal in dienst zijnde journalisten met opgave van full-time en part-time dienstverbanden;
- wijzigingen in deze aantallen;
- ontwikkeling van het aantal in dienst zijnde journalisten ten gevolge van arbeidsongeschiktheid, VUT of ontslag;
- tijdelijke afwezigheid van journalisten ten gevolge van ziekte of verlof (bij voorbeeld zwangerschaps-, ouderschaps- en educatief verlof);
- omzetting van dienstverbanden van full-time naar part-time of omgekeerd.
Toelichting
De opgave aan de redactiecommissies vormt een basis van periodiek overleg tussen redactiecommissie, hoofdredactie en/of directie. Over maatregelen betrekking hebbend op de werkgelegenheid ter redactie zal de redactiecommissie worden geraadpleegd. Op verzoek van de redactiecommissie kan de NVJ bij het overleg worden betrokken.
Artikel 11.4 Raad van Uitvoering
1. Ten einde de getrouwe naleving van deze CAO te bevorderen, is een Raad van Uitvoering ingesteld.
Toelichting
Wat de bevoegdheden van de Raad van Uitvoering betreft in relatie tot artikel 14 van de Wet op de CAO m.b.t de algemeen verbindendverklaarde bepalingen van de CAO, wordt - volledigheidshalve - gewezen op het bepaalde in de toelichting van artikel 1.2 lid 1 van deze CAO.
2. De Raad van Uitvoering is bevoegd en heeft tot taak:
a. 1e . behoudens het bepaalde in lid 3 van dit artikel alle geschillen, welke ontstaan hetzij naar aanleiding van de bepalingen van deze of de vorige CAO, hetzij over enige andere zaak, niet betreffende bedrijfseigen regelingen, ontbindingen van de arbeidsovereenkomst en/of de beoordeling of een arbeidsrelatie arbeidsrechtelijk al dan niet een dienstverband is, welke betrekking heeft op de verhoudingen van dagbladondernemingen en journalisten bij de arbeid, en welke niet in onderling overleg door de betrokkenen tot oplossing kunnen worden gebracht, door het uitbrengen van een voor betrokkenen bindend advies tot beslissing te brengen;
Indien beide partijen daarom verzoeken, kan de Raad verzoeken m.b.t. bedrijfseigen regelingen en ontbindingen van de arbeidsovereenkomst in behandeling nemen en door het uitbrengen van een voor betrokkenen bindend advies tot beslissing brengen.
2e . aangelegenheden, waaronder is te verstaan ieder onderwerp, hetzij de uitleg en/of de toepassing van deze of de vorige CAO betreffende, hetzij enige andere zaak, niet betreffende bedrijfseigen regelingen en/of de beoordeling of een arbeidsrelatie arbeidsrechtelijk al dan niet een dienstverband is, welke betrekking heeft op de verhoudingen van dagbladondernemingen en journalisten bij de arbeid, voor zover niet aan te merken als een geschil als vorenbedoeld, tot beslissing te brengen door het uitbrengen van een met redenen omkleed advies, dat niet bindend is voor de rechtstreeks betrokkenen, dan wel voor de betrokken redactiecommissie, dan voor zover dezen daarmee uitdrukkelijk akkoord gaan;
Indien beide partijen (dan wel de redactiecommissie) daarom verzoeken kan de Raad van Uitvoering verzoeken met betrekking tot bedrijfseigen regelingen wel in behandeling nemen en door het uitbrengen van een met redenen omkleed advies tot beslissing brengen.
b. in die gevallen waarin deze overeenkomst daarin voorziet afwijkingen toe te staan van de bepalingen van deze overeenkomst voor enig tegelijkertijd vast te stellen tijdsverloop;
c. de competenties uit te oefenen, welke de raad bij andere collectieve arbeidsovereenkomsten voor journalisten worden opgedragen, indien en voor zover partijen bij deze CAO daarin toestemmen;
Toelichting
CAO-partijen hebben erin toegestemd, dat de Raad van Uitvoering eveneens bevoegd is verklaard inzake de CAO voor Journalisten bij het ANP, bij GPD en bij AP.
CAO-partijen hebben er voorts in toegestemd dat de bevoegdheden van de Raad t.a.v. pensioenkwesties , voorheen op basis van de CAO inzake de Minimum pensioenregeling voor Dagbladjournalisten, thans op basis van de CAO Minimum Pensioenvoorwaarden voor Dagbladjournalisten, zijn overgedragen aan de Pensioenkamer, als bedoeld in artikel 11.5 van de CAO.
d. voorts alles te verrichten, wat de raad bij deze CAO wordt opgedragen.
3. Tenzij per onderneming anders is overeengekomen is de Raad van Uitvoering niet bevoegd bindend advies uit te brengen ter zake van geschillen over de uitvoering en het van toepassing zijn van een redactiestatuut.
Van het bepaalde in artikel 3.7 van het tussen NDP en NVJ overeengekomen model- redactiestatuut ten aanzien van de bevoegdheid van de president van de rechtbank om kennis te nemen van geschillen over de toepassing van procedurevoorschriften kan niet per onderneming worden afgeweken.
4. Indien de Raad van Uitvoering bij de uitoefening van de hem in lid 2, sub a, toegekende bevoegdheden een beslissing neemt, welke inhoudt dat te weinig salaris wordt uitbetaald, dan wel zekere schadeloosstellingen moeten worden uitgekeerd, kan deze beslissing - voor zover het aanzuivering of uitkering van het betrokken bedrag betreft - slechts terugwerkende kracht hebben over een tijdvak van ten hoogste een jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip waarop de desbetreffende zaak voor de eerste maal bij de raad aanhangig is gemaakt.
5. Met betrekking tot de geschillen als bedoeld in lid 2, sub a, is de Raad van Uitvoering bij uitsluiting bevoegd, zodra een geschil aanhangig is gemaakt, de raad zichzelf bevoegd en partijen ontvankelijk heeft geacht. Wanneer de raad wegens het staken der stemmen partijen heeft meegedeeld niet tot een uitspraak te kunnen komen, staat het partijen vrij het geschil aanhangig te maken bij de burgerlijke rechter.
6. De Raad is bevoegd, met inachtneming van de bepalingen van deze CAO, bij reglement nadere regelen met betrekking tot de behandeling van aangelegenheden en geschillen, welke zich naar aanleiding van de uitvoering van deze overeenkomst voordoen, vast te stellen. Eventuele wijzigingen in dit reglement zijn niet van toepassing op ten tijde van de beslissing over de reglementswijziging reeds aanhangig gemaakte zaken.
Het thans op basis van lid 1 van dit artikel vigerende reglement tot de behandeling van geschillen en aangelegenheden is opgenomen als bijlage bij deze CAO (Bijlage XIII onder B)
Artikel 11.5 Pensioenkamer
1. Het toezicht op de getrouwe naleving van de CAO Minimum Pensioenregeling Dagbladjournalisten is opgedragen aan de Pensioenkamer, bestaande uit vier leden, waarvan twee leden worden aangewezen door de NDP en twee leden door de NVJ. Aan de Pensioenkamer worden twee secretarissen toegevoegd.
2. De Pensioenkamer zal bij de uitvoering van haar werkzaamheden, welke haar krachtens de CAO Minimum Pensioenvoorwaarden Dagbladjournalisten 2005-2009 zijn opgedragen, mede het bepaalde in artikel 15 van die CAO in acht nemen.
3. Voor de kosten van de taakuitoefening van de Pensioenkamer is de werkgever een jaarlijkse bijdrage verschuldigd van 0,013% van de gemaximeerde SV-loonsom.
Toelichting
a. Partijen hebben erin toegestemd, dat de Pensioenkamer eveneens bevoegd is verklaard inzake de CAO voor Journalisten bij het ANP, bij GPD en bij AP. Eventuele kosten van extern onderzoek kunnen worden doorbelast.
b. De “CAO Minimum Pensioenvoorwaarden voor Dagbladjournalisten 2005-2009” is achter in dit boekje opgenomen.
HOOFDSTUK 12 CONTRACTSBEPALINGEN
Artikel 12.1 Duur van de overeenkomst
1. Deze overeenkomst treedt in werking op 1 april 2009 en eindigt niet eerder dan 31 december 2010.
2. Na ommekomst van de looptijd verstrijkt de CAO van rechtswege zonder dat opzegging door partijen zal zijn vereist.
Artikel 12.2 Tussentijdse herziening der salarisschalen
1. Indien van overheidswege loonsverhogingen worden voorgeschreven, welke hetzij algemeen gelden, hetzij betrekking hebben op de werknemers wier arbeidsvoorwaarden bij collectieve arbeidsovereenkomsten zijn geregeld, worden de in de salarisschalen van deze CAO vermelde bedragen dienovereenkomstig verhoogd.
2. Indien door de overheid bepaalde mogelijkheden tot herziening der lonen, of tot het doen van een uitkering ineens, worden geschapen zonder dat daaraan een verplichting voor de dagbladondernemingen is verbonden, zal over het gebruikmaken van deze mogelijkheden tussen partijen terstond loyaal overleg plaatsvinden.
Artikel 12.3 Toetreding van een andere organisatie
Indien enige andere organisatie van dagbladondernemingen of van journalisten tot deze overeenkomst mocht toetreden, zal het bepaalde in deze CAO op de leden dezer organisatie van overeenkomstige toepassing zijn.
Partij te ener zijde: Partij te anderer zijde:
PROTOCOLLAIRE BEPALINGEN
ALGEMEEN
P1.1 Vrouwen in de dagbladjournalistiek
Bij gelijke geschiktheid van kandidaten voor het vervullen van een vacature (zowel bij interne als bij externe werving), dient de werkgever bij de benoeming de voorkeur te geven aan een vrouw, als er een duidelijke onevenwichtig samengesteld personeelsbestand bestaat, waarbij vrouwen zijn ondervertegenwoordigd.
Iedere vacature wordt openbaar gemaakt, hetzij via een interne mededeling, hetzij via een advertentie.
Op redacties waar vrouwen zijn ondervertegenwoordigd, worden vrouwen in elke advertentie dan wel interne bekendmaking opgeroepen te solliciteren met de tekst: “Bij gelijke geschiktheid zal de voorkeur worden gegeven aan een vrouw”. Indien tijdens de sollicitatieprocedure de hoofdredacteur terzijde wordt gestaan door een sollicitatiecommissie van redactieleden, zal daarin bij voorkeur een vrouw (mede op grond van haar functionele relatie tot de te vervullen vacature) zitting hebben.
Journalisten, die de redactie hebben verlaten om voor hun kinderen te zorgen, worden daarna twee jaar lang bij vacatures behandeld als interne sollicitant.
P1.2 Structureel overwerk
Binnen de dagbladondernemingen dient een beleid te worden gevoerd, gericht op het voorkomen van structureel overwerk op redacties. In samenhang met de toepassing van artikel 5.4 van de CAO betreffende de compensatie in vrije tijd voor incidentele overmatige werktijd dient dit beleid derhalve structurele onderbezetting op de redacties te voorkomen c.q. tot het uiterste te beperken.
Aan deze beleidsvoering zullen de redactiecommissies, die ingevolge artikel 11.1 van de CAO tot taak hebben met directie en hoofdredactie overleg te plegen omtrent de toepassing van de CAO en de werkomstandigheden der in de onderneming werkzame journalisten, een bijdrage leveren.
P1.3 Redactionele automatisering
Partijen bij deze CAO zijn met betrekking tot de redactionele automatisering van oordeel:
- dat de zeggenschap over het beheer van de redactionele gegevens en de toegang tot het systeem berust bij de hoofdredacteur;
- dat de vertrouwelijkheid van de gegevens gewaarborgd moet zijn;
- dat aan het systeem ontleende gegevens slechts gebruikt kunnen worden voor individuele of groepsgewijze personeelsbeoordeling indien de betrokkenen daarover vooraf in kennis zijn gesteld.
P1.4 Loopbaanbeleid
Aan de hand van te voeren functioneringsgesprekken dient een loopbaanbeleid voor journalisten te worden ontwikkeld. Deze gesprekken staan los van de beoordelingsgesprekken over de indeling in de salarisstructuur.
1. De hoofdredactie zal in samenspraak met de redactieraad (personeelsbeleid) en de redactiecommissie (rechten individuele journalisten) een procedure voor deze functioneringsgesprekken bepalen.
2. Bij de functioneringsgesprekken worden tevens de mogelijkheden tot scholing en educatief verlof (artikel 6.6 van de CAO) besproken alsmede de carrièreperspectieven binnen het dagblad waarvoor men is aangesteld.
P1.5 Werkgelegenheid en deeltijdwerk
Stimulering van deeltijdwerk ter bevordering van de werkgelegenheid.
NVJ en NDP achten het wenselijk de instroom van journalisten op dagbladredacties te bevorderen.
Aangezien het werken in deeltijd tot verhoging van de arbeidsparticipatie kan leiden, dient deeltijdwerk op redacties te worden gestimuleerd.
Dit protocol is er op gericht dat door deeltijdwerk vrijkomende arbeidsplaatsen worden herbezet. Hiertoe zal de hoofdredactie periodiek een inventarisatie maken van het aantal journalisten dat belangstelling heeft voor deeltijdwerk. Met betrekking tot de inventarisatie en de uitkomsten daarvan treedt de hoofdredactie in overleg met de redactiecommissie. Door invoering van deeltijdwerk mag de werkdruk ter redactie niet worden verhoogd.
De hoofdredactie beoordeelt de verzoeken om in deeltijd te gaan werken conform het gestelde in artikel 4.6 van de CAO. Het omzetten van een voltijd- in een deeltijddienstverband vindt plaats op vrijwillige basis. De journalist heeft de mogelijkheid om voor een bepaalde periode in deeltijd te gaan werken.
Voor zover relevant zal er bij herbezetting in het bijzonder naar gestreefd worden aan journalisten die hebben deelgenomen aan het werkervaringsproject een vast dienstverband aan te bieden.
P1.6 Vervallen.
P1.7 Onderzoek gedetacheerde journalistieke medewerkers
Partijen zullen gedurende de looptijd van de CAO een onderzoek doen naar de mate in hoeverre op redacties gebruik wordt gemaakt van gedetacheerde journalistieke medewerkers op basis van zgn. payroll- of uitzendconstructies om te beoordelen of er mogelijk sprake is van ongewenste situaties. De resultaten van het onderzoek worden ingebracht in de studiecommissie Modernisering van de CAO.
P1.8 Allochtonenbeleid
NVJ en NDP maken zich grote zorgen over de sterke ondervertegenwoordiging van allochtonen op de dagbladredacties. Naast principiële bezwaren hebben beide partijen daar ook praktische bezwaren tegen: om een breed publiek te kunnen bereiken, dienen redacties een redelijke afspiegeling te zijn van de samenleving. NVJ en NDP willen op termijn verandering zien in de geringe vertegenwoordiging van allochtone journalisten op redacties. In het besef dat gerichte acties in het aannamebeleid slechts geringe successen boeken en een kwestie van zeer lange adem zijn, pleiten NVJ en NDP ervoor bij de opleiding aan te dringen op een beleid dat de kansen van aankomende allochtone journalisten vergroot. Zij denken daarbij aan gerichte werving en aan de mogelijkheid allochtone studenten extra scholing en eventueel stageplaatsen en/of werkervaringsplaatsen te geven. Voor de financiering willen NVJ en NDP ook een beroep doen op de overheid.
Daarnaast zouden NVJ en NDP willen zien dat ook Stichting Mixed Media bij het voorgaande betrokken wordt.
P1.9 Onderzoek naar gelijke beloning mannen en vrouwen
In de dagbladjournalistiek bestaan redacties nog grotendeels uit mannen. De ondervertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende functies is nog sterker. De NVJ heeft de indruk dat ook de beloning van vrouwen achterblijft ten opzichte van mannen met vergelijkbare functies en achtergronden. Om inzicht te krijgen of deze indruk ook juist is, zal de NVJ een onderzoek op dit punt op gang brengen. De NDP zal dit onderzoek ondersteunen. De eerste stap voor dit onderzoek wordt een gezamenlijke formulering van de mogelijke knelpunten en een plan van aanpak.
P1.10 Vervanging bij langdurige afwezigheid
De NDP zal haar leden wijzen op hun verantwoordelijkheid om indien langdurige afwezigheid op de redacties als gevolg van ziekte, zwangerschap en dergelijke leidt tot een te hoge werkdruk hier een adequate oplossing voor te vinden.
P1.11 Vervallen
P1.12 Onderzoek beoordelingssystematiek
Werkgevers zullen hun medewerking verlenen aan een onderzoek dat door de NVJ in 2010 zal worden gedaan naar de beoordelingssystematiek behorend bij het loongebouw. Partijen erkennen de noodzaak van een goedwerkende beoordelingssystematiek waarvan de uitgangspunten zijn vastgelegd in de CAO.
FONDSEN/PROJECTEN
P2.1 Instroomproject Jonge Journalisten 2010/2012
1. Vòòr 1 oktober 2010 wordt éénmalig per 60 journalisten één jonge journalist aangesteld boven de normbezetting (of gebudgetteerde bezetting) voor een periode van (tenminste) twee jaar. CAO-partijen beogen met deze werkgelegenheidsafspraak vergrijzing op redacties te voorkomen of terug te dringen.
De NDP heeft zich verbonden zich in te spannen om door middel van poolingsafspraken ook de dagbladondernemingen met een redactie van minder dan 60 journalisten in staat te stellen deel te nemen aan het project.
2. a. Voor de krachtens deze afspraak in te stromen journalisten gelden de normale bepalingen inzake proeftijd, met dien verstande dat het dienstverband met deze journalisten eindigt aan het einde van de contractsperiode van twee jaar, tenzij het tijdelijk dienstverband wordt omgezet in een vast dienstverband.
b. Aan de betreffende journalist dient de omzetting dan uiterlijk drie maanden voor de datum waarop het tijdelijk dienstverband eindigt, schriftelijk te worden meegedeeld. Het voorafgaande laat onverlet dat het tijdelijke dienstverband van deze journalisten ook tussentijds kan worden omgezet in een vast dienstverband, indien een vacature op de redactie ontstaat en/of de normbezetting van de redactie wordt verhoogd.
c. Het dienstverband dat met de jonge journalist dat in het kader van dit project is aangegaan, kan na afloop van het project voor maximaal één jaar worden voortgezet, met de intentie om na afloop daarvan de jonge journalist een vast dienstverband aan te bieden. CAO-partijen hebben de bereidheid uitgesproken om in voorkomende situaties daarvoor dispensatie te verlenen.
De totale periode van tijdelijke aanstelling (project jonge instroom plus verlenging) kan niet langer duren dan drie jaar.
3. Indien het tijdelijke dienstverband van de jonge journalist vòòr 1 oktober 2011 wordt beëindigd of omgezet in een vast dienstverband overeenkomstig het in het vorige lid bepaalde zal de plaats van de jonge journalist in het kader van dit project worden herbezet voor de resterende periode van het betreffende tussentijds beëindigde of in vast dienstverband omgezette tijdelijke contract.
4. Met inachtneming van het hierboven gestelde ten aanzien van het tijdelijke dienstverband is de CAO van toepassing op de krachtens deze afspraak in dienst tredende journalisten.
5. Voor de dagbladconcerns geldt dat het aantal op grond van deze werkgelegenheidsafspraak in te stromen journalisten wordt bepaald op concernniveau, waarna evenwichtige toewijzing per redactie plaatsvindt. Met deze afspraak zijn ingewikkelde afrondingsregels niet noodzakelijk.
6. XXX-partijen zijn de volgende rapportage overeengekomen omtrent deze afspraak:
a. CAO-partijen ontvangen per redactie een opgave van de normbezetting (of gebudgetteerde bezetting) per 1 januari 2010.
b. CAO-partijen ontvangen kort na 1 oktoberi 2010 een opgave per redactie van het aantal journalisten dat krachtens deze afspraak is ingestroomd vòòr of per 1 mei 2010.
c. Kort na 1 oktober 2011 ontvangen CAO-partijen een opgave per redactie van het aantal journalisten dat krachtens deze afspraak nog werkzaam is (in tijdelijk of inmiddels vast dienstverband).
STUDIECOMMISSIES
P3.1 Leeftijdsbewust personeels- en loopbaanbeleid
Ten behoeve van het stimuleren van een leeftijdsfasegericht personeelsbeleid in de sector kan op brancheniveau ondersteuning worden gegeven aan de ondernemingen. In het kader van deze ondersteuning is een model loopbaanscan ten behoeve van de werknemers in de ondernemingen ontwikkeld, alsmede een voorbeeldbeleid dienaangaande en het (op locatie) informeren van de functionarissen die betrokken zijn bij de ontwikkeling van een leeftijdsfasegericht personeelsbeleid.
P3.2 Modernisering van de CAO
De paritaire studiecommissie “Modernisering van de CAO” zal haar werkzaamheden vervolgen en rapporteert gedurende de looptijd van de CAO. Indien de bevindingen van de commissie tijdig beschikbaar zijn en inhoudelijk daartoe aanleiding geven, zullen CAO-partijen gedurende de looptijd van deze CAO al overleg plegen over de beoogde toekomstige modernisering. Voor zover uit de modernisering van de XXX xxxxxx voortvloeien die aanvullende financiering behoeven, zal in het voorkomende geval naast andere mogelijke oplossingen/bronnen o.m. de premievrijval van de VUT betrokken kunnen worden.
P3.3 Onderzoek Pensioenvoorwaarden
De CAO Minimum Pensioenvoorwaarden voor Dagbladjournalisten kent een looptijd tot en met 31 december 2009 en heeft nawerking. Een paritaire studiecommissie richt zich in 2010 op de vaststelling van minimum pensioenvoorwaarden waaraan pensioenregelingen voor dagbladjournalisten dienen te voldoen. De vorm waarin de minimum pensioenvoorwaarden worden gegoten, is onderwerp van overleg in de paritaire studiecommissie. De commissie rapporteert in de loop van het jaar 2010.
Bijlage I Functiegebouw voor dagbladjournalisten
(Artikel 2.1 van de CAO)
Functiegebouw en functiegroepen
De functiegroepen 3 t/m 9 maken met ingang van 1 juli 2006 onderdeel uit van het erkende functieindelingsinstrument voor dagbladjournalisten. Kern van het indelingsinstrument is de op de Bakkenist- methode gebaseerde functiegebouw, waarin de functiegroepen zijn ondergebracht. Het functiegebouw is hierna in zijn geheel opgenomen. Indien nieuwe functies worden beschreven, die vallen in de functieniveaugroepen 1 of 2, maken deze functieniveaugroepen eveneens deel uit van deze CAO.
De salarisschalen behorende bij de functiegroepen zijn opgenomen in Bijlage III.
Functie- groep | Functiefamilie | Niveaukenmerken | Referentiefuncties |
9 | Leiding- gevende 9 | Leidinggeven aan een middelgroot (eind)redactioneel team (> 25 fte). Verantwoordelijk voor de operationele totstandkoming van de krant. | -Chef I |
8 | Redacteur 8 Verslaggever 8 | Inventariseren van (inter)nationale ontwikkelingen, gebeurtenissen en/ of meningen, eventueel ten aanzien van en vanuit een specifiek geografisch gebied. Het vastleggen hiervan in opiniërende en gezichtsbepalende artikelen met een hoog afbreukrisico of in artikelen die informeren over de situatie in een specifiek geografisch gebied. | -Opiniërend Redacteur -Correspondent Buitenland -‘Ster’verslaggever |
Leiding- gevende 8 | Leidinggeven aan een kleine deelredactie (10 tot 25 fte) om een periodiek terugkerende gezichtsbepalende bijlage te realiseren. | -Chef IIa | |
7 | Redacteur 7 Verslaggever 7 Vormgever 7 | Inventariseren van specialistische of zeer actuele uiteenlopende (inter)nationale en / of regionale ontwikkelingen, gebeurtenissen en / of meningen. Het vastleggen hiervan in gezichtsbepalende artikelen, beelden of (info)grafieken en / of het voeren van de eindredactie van artikelen van anderen. Ontwikkelen en vernieuwen van het beeld in en / of de vormgeving van de krant. | -Gespecialiseerd Redacteur -Eindredacteur -Nieuws Verslaggever |
Leiding- gevende 7 | Leidinggeven aan een beperkte deelredactie (5 tot 10 fte) om een periodiek terugkerende bijlage te realiseren. | -Chef IIb | |
6 | Redacteur 6 Verslaggever 6 | Inventariseren van lokale, regionale en/of landelijke ontwikkelingen, gebeurtenissen en / of meningen, het analyseren en selecteren van | -Lezersredacteur -Fotojournalist -Redacteur |
Vormgever 6 | aansprekende onderwerpen en het vastleggen hiervan in artikelen, beelden of (info)grafieken, c.q. het redigeren van artikelen van anderen of het voeren van de beeldredactie. Vormgeven van gezichtsbepalende katernen / rubrieken en het (mede) definiëren van kaders voor katernen / rubrieken. | -Verslaggever -Regio Verslaggever | |
Leiding- gevende 6 | Leidinggeven en / of coördineren van activiteiten van een zeer beperkt redactioneel team (met verschillende specialismen) om een periodiek terugkerende bijlage of special te realiseren. Het hiertoe uitzetten van onderwerpen bij verschillende (andere) deelredacties en / of externen en het redigeren van aangeleverd materiaal. | -Coördinator | |
5 | Redacteur 5 Vormgever 5 | Analyseren, selecteren, redigeren en verrijken van artikelen, beelden en (info)grafieken ter publicatie in de krant of nieuwe media. Samenvoegen van tekst en beeld of het verrijken van tekst met beeld voor niet dagelijkse terugkerende katernen / rubrieken en het eventueel (mede) definiëren van kaders voor katernen / rubrieken. | -Verwerkend Redacteur -Redacteur Nieuwe Media -Vormgever -Fotoredacteur -Infografieken- redacteur |
4 | |||
3 | Vormgever 3 | Samenvoegen van tekst en beeld, binnen vooraf gedefinieerde kaders voor dagelijks / wekelijks terugkerende rubrieken/katernen. | Opmaakredacteur |
Bronnen
Voor het volledige functie-indelingsinstrument Dagbladjournalisten wordt verwezen naar het Handboek “Informatie over het Functie-/loongebouw en de Beoordelingssystematiek t.b.v. de CAO voor Dagbladjournalisten. Dit handboek maakt deel uit van deze CAO.
De integrale tekst van het functie-indelingsinstrument Dagbladjournalisten inclusief de onderliggende functie-omschrijvingen, is verkrijgbaar op CD-ROM bij het Vaksecretariaat Sociale Zaken van het Nederlands Uitgeversverbond, Postbus 12040, 1100 AA Amsterdam Z.O. De integrale tekst van de voorlichtingsbrochure Invoering Functie-/ loongebouw en Beoordelingssystematiek CAO voor Dagbladjournalisten staat ook vermeld op de web site xxx.xxx.xx => Sociale Zaken => CAO-DJ, alsmede op de website van de NVJ: xxx.xxx.xx
Aanpassing Functie-indelingsinstrument en loongebouw
Op basis van een door CAO-partijen tussentijds uitgevoerd onderzoek “Evaluatie Functie-
/Loongebouw CAO-DJ” door de systeemhouder Human Capital Group zijn o.m. afspraken gemaakt m.b.t. verbetering van het functiereferentiebestand (aanscherping van functiebeschrijvingen, het benoemen van mogelijkheden van differentiatie, het aangeven van de mogelijkheid van combinatiefuncties, en aandacht voor multimedia en vormgeving in de nieuwe functieprofielen). Zodra deze acties zijn uitgevoerd en de resultaten daarvan weerslag hebben gevonden in nieuwe teksten, treden deze nieuwe teksten in plaats van de bestaande teksten.
Bijlage II Procedure voor bezwaar en beroep bij functiewaardering
Inleiding
Een bezwaar- en beroepsprocedure functiewaardering is opgesteld omdat journalisten het recht hebben eventuele bezwaren t.a.v. functiewaardering op een zorgvuldige wijze te laten behandelen. De mogelijkheid van fouten en omissies in het proces van waarderen van functies kan men immers niet uitsluiten.
De gang van zaken bij bezwaar en beroep is kort gezegd als volgt:
a. De journalist die het niet eens is met de indeling van zijn of haar functie, overlegt daarover met de direct leidinggevende. Dit overleg kan de aangevoerde bezwaren wegnemen.
b. Als de journalist bezwaar blijft houden, vindt overleg plaats tussen de journalist, (eventueel) de leidinggevende en een vertegenwoordiger van P&O / HR. De journalist kan tot het inzicht komen dat zijn of haar bezwaar ongegrond is.
c. Mocht de journalist van oordeel blijven dat hem of haar geen recht is gedaan, dan kan hij of zij bezwaar aantekenen bij de interne bezwarencommissie. Dit kan alleen dan wanneer uit het overleg naar voren is gekomen dat een andere oplossing niet voorhanden is. Deze interne bezwarencommissie komt, door een hoorzitting en eventueel nader onderzoek, met een zwaarwegend advies aan de werkgever / Hoofdredactie.
d. Mocht de journalist het niet eens zijn met het besluit dat de werkgever / Hoofdredactie neemt naar aanleiding van het advies van de interne bezwarencommissie, dan kan de journalist in beroep gaan bij de externe beroepscommissie, zijnde de Raad van Uitvoering, die, een bindend advies geeft.
De externe beroepsprocedure is ingesteld voor die situaties waarbij een journalist het niet eens is met het besluit van de werkgever / Hoofdredactie inzake de waardering en indeling van de door hem of haar vervulde functie na het advies van de interne bezwarencommissie.
Procedure voor intern bezwaar
Artikel 1
1. Een journalist kan in bezwaar gaan binnen een termijn van vier weken na de bekendmaking van de indeling van zijn of haar functie. Indien eerst een toelichtend gesprek plaats zal vinden, gaat de termijn van vier weken in na de datum van het (laatste) toelichtend gesprek.
2. Een journalist tekent bezwaar aan door zijn of haar bezwaren schriftelijk en gemotiveerd (tegen de gevolgde procedure en/of tegen het waarderings-/ indelingsresultaat) kenbaar te maken aan de werkgever / Hoofdredactie.
3. De werkgever / Hoofdredactie legt binnen twee weken na ontvangst het bezwaar voor advies voor aan de interne bezwarencommissie.
4. De interne bezwarencommissie neemt alleen bezwaarschriften in behandeling waarvan zij heeft vastgesteld dat de mogelijkheden om aan de bezwaren tegemoet te komen op andere wijze dan door het indienen van een bezwaarschrift (in ieder geval een gesprek met de leidinggevende, de vertegenwoordiger van P&O / HR en / of eventueel de werkgever / Hoofdredactie) zijn uitgeput.
Taak van de interne bezwarencommissie
Artikel 2
1. De interne bezwarencommissie heeft tot taak de door de medewerkers bij haar ingediende bezwaren te behandelen, middels het toetsen van de zorgvuldigheid van de procedure van beschrijven, analyseren en waarderen. Indien blijkt dat de betrokkene bezwaar aantekent tegen de functiebeschrijving, dan verwijst de bezwarencommissie de kwestie terug naar de interne
organisatie, teneinde tot een voor beide partijen geaccepteerde functiebeschrijving te komen. De bezwarencommissie kan hierbij een bemiddelende rol vervullen, indien mocht blijken dat geen overeenstemming omtrent de functiebeschrijving bereikt kan worden. Indien blijkt dat de
betrokkene bezwaar aantekent tegen de indeling van een functie in een functiegroep, dan toetst de bezwarencommissie de indeling van de betreffende functie, door gebruik te maken van de indelingen en functiebeschrijvingen zoals deze zijn neergelegd in de functiematrix en het CAO- referentiebestand.
2. De commissie kan zowel bezwaren behandelen die betrekking hebben op functies van een individuele journalist als op functies van een groep journalisten die dezelfde functie vervullen. In het laatste geval kan een journalist mede namens anderen bezwaar aantekenen, mits de betrokkenen daarvoor schriftelijk toestemming hebben gegeven.
3. Om een bezwaar te kunnen behandelen worden de commissieleden alle stukken ter beschikking gesteld die van belang kunnen zijn voor haar oordeelsvorming. De bezwarencommissie past zelf geen functiewaardering toe. Zij komt tot zwaarwegende adviezen met betrekking tot het opnieuw doen uitvoeren van (een onderdeel van) de procedure.
4. De interne bezwarencommissie adviseert de werkgever / Hoofdredactie, na de hoorzitting, schriftelijk binnen twee weken over het al dan niet gegrond zijn van het bezwaar. De bezwarencommissie motiveert haar adviezen schriftelijk. De betrokken journalist(en) ontvangt / ontvangen een afschrift van dit advies.
5. De werkgever / Hoofdredactie neemt na ontvangst van het advies een beslissing en deelt de beslissing binnen twee weken na ontvangst van het advies schriftelijk en met redenen omkleed aan de betrokken journalist(en) en de voorzitter van de interne bezwarencommissie mede.
6. Bij uitzondering kunnen de termijnen genoemd in sub 4 en 5 verlengd worden, doch de totale termijn van afhandeling van het bezwaarschrift mag niet langer duren dan acht weken*.
Werkwijze van de interne bezwarencommissie
Artikel 3
1. Voordat de interne bezwarencommissie een advies omtrent het al dan niet gegrond zijn van de bezwaren neemt, stelt zij de betrokken journalist(en) in de gelegenheid te worden gehoord. De journalist kan zich eventueel bij laten staan door derden.
2. De commissie kan voorts die personen oproepen die naar haar mening kunnen bijdragen aan een juiste oordeelsvorming.
3. De interne bezwarencommissie kan van het horen afzien, indien de belanghebbende(n) heeft / hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord.
4. De commissie kan, wanneer zij dit wenselijk acht, nadere actie aanbevelen of een nader onderzoek instellen alvorens tot een definitief advies te komen.
5. Feiten en omstandigheden waarvan de commissie het vertrouwelijk karakter kent dan wel behoort te vermoeden dienen als zodanig te worden behandeld.
6. De bijeenkomsten van de interne bezwarencommissie zijn besloten.
Samenstelling van de interne bezwarencommissie
Artikel 4
1. De interne bezwarencommissie bestaat uit drie leden en drie plaatsvervangend leden1. Eén lid, en plaatsvervangend lid, wordt benoemd door werkgever / Hoofdredactie en één lid, en
* In de fase van invoering van functiewaardering kan, in overleg met de Redactiecommissie, worden besloten de termijnen voor afhandeling aan te passen.
1 Zijnde niet die personen die betrokken zijn geweest bij of hebben deelgenomen aan de indelingsprocedure, c.q. de Indelingscommissie.
plaatsvervangend lid, door de Redactiecommissie(s). De leden wijzen aan / benaderen gezamenlijk het derde lid, zijnde een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter2.
2. De commissie kan besluiten, al dan niet uit haar midden, een secretaris te benoemen.
3. Indien, naar het oordeel van de voorzitter of het betreffende lid zelf, een lid van de commissie in een te nauwe relatie staat tot de journalist die bezwaar heeft ingediend en dit het vormen van een onpartijdig oordeel zou kunnen bemoeilijken, neemt een plaatsvervangend lid van de commissie diens plaats in.
4. De interne bezwarencommissie wordt pas dan opnieuw samengesteld indien één van de benoemende partijen daartoe de wens te kennen geeft ofwel wanneer één van de benoemde leden aftreedt. Gedurende een interne bezwarenprocedure wijzigt de samenstelling van de interne bezwarencommissie niet.
Kosten van de interne bezwarencommissie
Artikel 5
De kosten van de interne bezwarencommissie komen ten laste van de werkgever. De werknemer draagt zelf de kosten die worden gemaakt in het kader van het door hem of haar aangegane interne bezwaar, bijvoorbeeld t.a.v. het raadplegen van (externe) deskundigen3.
Slotbepaling interne bezwaarprocedure
Artikel 6
In gevallen waarin deze interne procedure niet voorziet of waarvoor afwijking van deze procedure noodzakelijk is, beslist de commissie in unanimiteit.
De procedure in situaties van extern beroep
Artikel 7
1. Een journalist kan binnen vier weken na ontvangst van de schriftelijke beslissing van de werkgever / Hoofdredactie op zijn interne bezwaarschrift, een met redenen omkleed beroep indienen bij de werkgever / Hoofdredactie. De werkgever / Hoofdredactie zendt dit beroep inclusief alle voor dit beroep relevante documenten binnen twee weken aan de externe beroepscommissie, zijnde de Raad van Uitvoering.
2. De Raad van Uitvoering brengt conform het reglement van de Raad van Uitvoering na ontvangst van het beroepsschrift de werkgever / Hoofdredactie en journalist schriftelijk op de hoogte van de ontvangst van het beroepsschrift.
Taak van de Raad van Uitvoering bij een beroep tegen de functiewaardering en -indeling
Artikel 8
1. De Raad van Uitvoering beoordeelt of het beroep ontvankelijk is. Het beroep is ontvankelijk indien deze betrekking heeft op een indelingskwestie of indien de werkgever / Hoofdredactie in de interne bezwarenprocedure in gebreke is gebleven ten aanzien van de vastgestelde procedure. Indien de Raad van Uitvoering het beroep niet ontvankelijk verklaart, wordt de reden daarvan schriftelijk meegedeeld aan zowel de journalist als de werkgever / Hoofdredactie.
2. De Raad van Uitvoering kan zowel beroepsschriften behandelen die betrekking hebben op functies van een individuele journalist als op functies van een groep journalisten die dezelfde functie vervullen. In het laatste geval kan een journalist mede namens anderen beroep aantekenen, mits de betrokkenen daarvoor schriftelijk toestemming hebben gegeven.
2 Het is mogelijk een interne bezwarencommissie op het niveau van de organisatie of op het niveau van de dagbladtitel in te richten.
3 Leden van de NVJ ontvangen gratis rechtshulp van de NVJ.
3. De Raad van Uitvoering doet een bindende uitspraak en informeert de Hoofdredactie en betrokkene(n) schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het beroepsschrift over het door haar genomen besluit. De Raad van Uitvoering motiveert haar besluiten schriftelijk.
4. Bij uitzondering kan de termijn, genoemd in sub 3 verlengd worden, doch de totale termijn van afhandeling van het beroepsschrift mag niet langer duren dan twaalf weken.
Werkwijze van de Raad van Uitvoering bij een beroep tegen de functiewaardering en -indeling
Artikel 9
1. De Raad van Uitvoering kan zich, indien het beroep betrekking heeft op de indeling van de functie, adviseren door de systeemhouder en een deskundige namens de werknemersorganisatie.
2. De Raad van Uitvoering en / of de systeemhouder en / of de deskundige namens de werknemersorganisatie kunnen partijen horen voor een mondelinge toelichting.
Kosten van het externe beroep
Artikel 10
De journalist draagt zelf de kosten die worden gemaakt in het kader van het door hem of haar aangegane externe beroep, bijvoorbeeld t.a.v. het raadplegen van (externe) deskundigen.
Slotbepaling externe beroepsprocedure
Artikel 11
In gevallen waarin deze procedure niet voorziet of waarvoor afwijking van deze procedure noodzakelijk is, beslist de Raad van Uitvoering conform artikel B22 uit Bijlage XIII uit de CAO.
Bijlage III Salarisschalen voor journalisten, leerling- journalisten en beginnende journalisten
Journalisten
Artikel 1
De overeenkomstig artikel 2.1 ingedeelde journalisten genieten - zulks met inachtneming van het ter zake in de artikelen 2.2 en 2.3 bepaalde - ten minste de salarissen die vervat zijn in de onderstaande salarisschalen.
Salarisschaal per 1 april 2009 | |||||||
3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | |
Minimum bruto salaris | € 2000,32 | € 2186,27 | € 2189,80 | € 2551,12 | € 2972,06 | € 3833,42 | € 4465,93 |
Maximum bruto salaris | € 2600,42 | € 2951,48 | € 3394,19 | € 3965,27 | € 4648,26 | € 5366,78 | € 6252,32 |
Standaard Stap* | 3% | 3% | 3% | 3% | 3% | 3% | 3% |
* indien geen beoordelingssystematiek wordt toegepast is de standaardstap 3%, berekend vanaf het midpoint van de salarisschaal
Overgangsmaatregelen 2006: behoud van geïndexeerd salarisperspectief per ultimo 2005
Artikel 2
Bij de invoering van het nieuwe loongebouw voor Dagbladjournalisten per 1 juli 2006 golden de volgende overgangsmaatregelen:
1. Het nieuwe loongebouw geldt op datum invoering voor een ieder op wie de CAO Dagbladjournalisten van toepassing is.
2. Iedere journalist wordt ingedeeld in het nieuwe loongebouw op basis van de indeling van zijn/haar functie ingevolge het nieuwe functie-indelingssysteem.
3. Iedere journalist wordt overgeschaald naar het nieuwe loongebouw met het bedrag dat hij/zij verdiende op de dag voor de invoering (30 juni 2006), waarbij het volgende geldt:
a. De inconveniëntentoeslag blijft buiten beschouwing bij de indeling in het nieuwe loongebouw.
b. Voor zover sprake is van een managementtoeslag, zal deze worden verrekend bij de indeling in het nieuwe loongebouw.
4. Indien het minimumbedrag dat behoort bij de nieuwe schaal waarin de journalist wordt ingedeeld door de betreffende journalist op die datum nog niet is bereikt, krijgt deze per 1 juli 2006 tenminste het minimum van de nieuwe salarisschaal.
5. Indien het nieuwe loongebouw ongunstiger is:
- wordt de journalist in het nieuwe loongebouw ingedeeld, zonder dat het feitelijke salaris, zoals van toepassing op de dag voor de invoeringsdatum, wordt verlaagd.
- behoudt de journalist, die nog perspectief heeft in zijn huidige salarisschaal, perspectief op het bereiken van het met de in de CAO voor Dagbladjournalisten overeengekomen eventuele structurele loonsverhogingen te indexeren maximum van die schaal. Het perspectief wordt bereikt
via het toekennen van schaaltreden conform de nieuwe methodiek. De datum voor vaststelling van het perspectief is door CAO-partijen bepaald op 31 december 2005.
Geïndexeerd salarisperspectief ultimo 2005
Artikel 3
Het salarisperspectief als bedoeld in artikel 2 lid 5 van deze bijlage, luidt als volgt.
Afdeling | 1 | 2 | 3 * | 4 | 5 | 6 * |
na 5 jaar | 2503,89 | |||||
na 6 jaar | 2949,80 | 3257,50 | ||||
na 7 jaar | ||||||
na 8 jaar | 3429,51 | 3906,67 | ||||
na 9 jaar | 4579,56 | |||||
na 10 jaar | 5251,45 | |||||
na 11 jaar | 3567,21 | 5419,93 | ||||
na 12 jaar | 3702,90 | 5586,87 | ||||
na 13 jaar | 5755,85 |
Salarisperspectief 2005, geïndexeerd per 1 januari 2008
')
')
')
* Schalen 3 en 6: zie Toelichting
Toelichting Schaal 3
De cursieve bedragen
De cursieve bedragen zijn de zgn.” wachtjarenperiodieken” zoals bedoeld in artikel 2.5 lid 3b van de CAO 2005-2006), welk artikel als volgt luidde:
“b. Uitsluitend de in afdeling 3 ingedeelde dagbladjournalisten, waarvoor op kwalitatieve gronden geen doorgroei naar afdeling 4 mogelijk is, komen na het bereiken van het vermelde schaalsalaris “na 7 jaar” nog in aanmerking voor de toekenning van een tweetal “wachtjaren”-periodieken, waardoor een salarisgroei naar een bepaald niveau is gegarandeerd. De eerste “wachtjaren”- periodiek wordt na twee jaar toegekend, waarna vervolgens na drie jaar de tweede “wachtjaren”- periodiek wordt toegekend, zodat na twaalf jaar het maximum salaris in afdeling 3 wordt bereikt.”
Toelichting Schaal 6
De bedragen met ’)
Aan de toekenning van de hoogste periodieken in afdeling 6 zal een jaarlijkse beoordeling van de individuele prestatie ten grondslag liggen.
Leerlingjournalisten en beginnende journalisten
Artikel 4
Leerling-journalisten* en beginnende journalisten* genieten ten minste de in onderstaande schalen vermelde schaalsalarissen:
1 april 2009 € | |||
Leerling-journalisten | |||
(HAVO/VWO-vooropleiding) | |||
Geen ervaring in bedrijfsleven en/of | |||
maatschappelijke organisaties: | |||
- eerste leerjaar | 1.662,40 | ||
- tweede leerjaar | 1.726,40 | ||
- na twee jaar | 1.847,21 | ||
Beginnende journalisten | |||
Twee categorieën: | |||
A: | |||
- HBO/MO | 2.124,72 | ||
- met ervaring bedrijfsleven en/of | 2.263,98 | ||
maatschappelijke organisaties | |||
B: | |||
- academici (afgeronde universitaire | |||
studie aan één der instellingen van hoger | |||
onderwijs) | 2.263,98 |
* Als bedoeld in artikel 1.1.lid 1 sub g. en f. resp. artikel 2.8 van de CAO.
Bijlage IV Salarisverhogingen
De salarissen en salarisschalen worden gedurende de looptijd van de CAO niet verhoogd, onverminderd het bepaalde in artikel 2.7 van de CAO.
Bijlage V Beoordelingsystematiek voor journalisten
(Artikel 2.7 van deze CAO)
Standaardregeling als basis
Artikel 1
Wanneer in de organisatie nog geen met de OR/Redactiecommissie overeengekomen beoordelingssysteem aanwezig is, ontvangt iedere medewerker jaarlijks een standaard salarisverhoging van 1 stap totdat het maximum van de schaal die hoort bij de door de medewerker uitgeoefende functie is bereikt.
Afwijkende regeling mogelijk mits aan voorwaarden wordt voldaan
Artikel 2
De werkgever kan er voor kiezen in overleg tussen werkgever en werknemers, en met inachtneming van de wettelijke bepalingen als vastgelegd in de WOR, een beoordelingssysteem in te voeren. Het beoordelingssysteem dient schriftelijk te worden vastgelegd. Met behulp van het beoordelingssysteem worden de ontwikkeling van competenties en attitude alsmede de behaalde resultaten vastgesteld. Aan de totaalbeoordeling wordt voor de medewerkers die hun schaalmaximum nog niet hebben bereikt de groei van het salaris gekoppeld.
In het jaarlijkse beoordelingsgesprek dient te worden vastgesteld:
1. welke salarisstijging aan de orde is (zie punt 3 hierna)
2. of de inhoud van de functie die de werknemer daadwerkelijk uitvoert, (nog) overeenkomt met de functiebeschrijving die ten grondslag ligt aan de indeling van de functie in het salarisgebouw. Indien dit niet het geval is wordt de juiste functieomschrijving vastgesteld en daarna ingedeeld;
3. of de journalist in potentie in staat geacht wordt een zwaardere functie dan tot dan toe vervuld, te kunnen vervullen. Indien dit het geval is, wordt eveneens in het overleg betrokken de mogelijkheden die daartoe wel/niet binnen de redactie aanwezig zijn en wat dit betekent voor de loopbaan van betrokkene.
Voor de totaalbeoordeling zijn vijf verschillende niveaus gedefinieerd.
Niveaus | Definities |
A. Excellent | De medewerk(st)er overtreft in ruime mate de afspraken die in het begin van het jaar zijn vastgesteld. |
B. Zeer Goed | De medewerk(st)er overtreft de afspraken die in het begin van het jaar zijn vastgesteld. |
C. Goed | De medewerk(st)er heeft de afspraken die in het begin van het jaar zijn vastgesteld behaald. |
D. Matig | De medewerk(st)er heeft de afspraken die in het begin van het jaar zijn vastgesteld niet helemaal behaald. |
E. Onvoldoende | De medewerk(st)er heeft de afspraken die in het begin van het jaar zijn vastgesteld niet behaald. |
Koppeling beoordeling aan beloning
Artikel 3
Voor de medewerkers die hun schaalmaximum nog niet hebben bereikt, wordt aan de totaalbeoordeling de groei van het salaris gekoppeld.
Niveaus | Salarisverhoging voor medewerkers die hun schaalmaximum nog niet hebben bereikt |
A. Excellent | 2 stappen |
B. Zeer Goed | 1,5 stap |
C. Goed | 1 stap |
D. Matig | 0,5 stap |
E. Onvoldoende | Geen stap |
Voor medewerkers van wie de functie conform 2B opnieuw wordt vastgesteld, zal worden vastgesteld of een en ander leidt tot een hogere indeling in de salarisschaal.
Wel een beoordelingssysteem maar niet toegepast
Artikel 4
Indien in enig jaar geen beoordeling van de journalist heeft plaatsgevonden, dan ontvangt de medewerker een salarisverhoging van 1 stap. Voor de medewerkers die het schaalmaximum hebben bereikt, dient in dat geval een gesprek plaats te vinden waarin wordt vastgesteld:
• of de functie die de werknemer daadwerkelijk uitvoert, (nog) overeenkomt met de functiebeschrijving die ten grondslag ligt aan de indeling van de functie in het salarisgebouw. Indien dit niet het geval is wordt de juiste functieomschrijving vastgesteld en daarna ingedeeld;
• of de journalist in potentie in staat geacht wordt een zwaardere functie dan tot dan toe vervuld, te kunnen vervullen. Indien dit het geval is, wordt eveneens in het overleg betrokken de mogelijkheden die daartoe wel/niet binnen de redactie aanwezig zijn en wat dit betekent voor de loopbaan van betrokkene.
Het maken van afspraken als basis voor de beoordeling
Artikel 5
Als basis voor de beoordeling worden in overleg tussen direct leidinggevende en journalist afspraken gemaakt over de te realiseren doelstellingen binnen de functie. De doelstellingen hebben betrekking op:
- de ontwikkeling van competenties en attitude die nodig zijn voor de functie;
- de resultaten die moeten worden gehaald en die zijn afgeleid van de organisatie/afdeling/functie.
De basis voor de afspraken met de individuele journalist is de functiebeschrijving.
De manier waarop te behalen resultaten en te ontwikkelen competenties en attitude zijn af te leiden uit de functiebeschrijving, dient in het beoordelingssysteem dat in overleg met OR/Redactiecommissie wordt vastgesteld, te worden opgenomen. Voorbeelden hiervoor zijn aan de CAO toegevoegd.
Beoordeling van realisatie van afspraken
Artikel 6
Gedurende het jaar zullen in ieder geval twee gesprekken plaatsvinden: één gesprek (planningsgesprek) om de afspraken te maken aan het begin van de beoordelingsperiode en één gesprek (beoordelingsgesprek) om de afspraken te beoordelen aan het eind van de beoordelingsperiode. Indien nodig of gewenst kan tussentijds een voortgangsgesprek (functioneringsgesprek) plaatsvinden.
Aan het eind van de beoordelingsperiode wordt de mate van realisatie van verschillende afspraken beoordeeld door de leidinggevende en naasthogere of collega-leidinggevende en wordt een oordeel gevormd. De totaalbeoordeling wordt vastgelegd (in een verslag of op een
beoordelingsformulier) en besproken met de betrokken medewerker. In een gespreksverslag of formulier moet, naast algemene gegevens als naam, functie en datum, minimaal worden vastgelegd over welke periode is beoordeeld, waarop is beoordeeld (de beoordelingscriteria), wat de beoordeling is, wat de onderbouwing van de beoordeling is, het eventuele commentaar van de medewerker en afspraken die uit de beoordeling voortkomen. Daarnaast moet, naast de leidinggevende, de medewerker de mogelijkheid hebben om het gespreksverslag of formulier voor akkoord of gezien te tekenen.
Aan de totaalbeoordeling is de omvang van de salarisverhoging gekoppeld, zoals eerder weergegeven.
D/E-beoordeling
Artikel 7
Een “D-/E”-beoordeling kan slechts worden gegeven indien in de voorafgaande beoordelingsperiode tenminste één voortgangsgesprek (functioneringsgesprek) heeft plaatsgevonden waarin het Matige of Onvoldoende functioneren al is besproken en afspraken zijn gemaakt als onderdeel van een verbetertraject.
Voor de situatie waarin aan een journalist een “D-/E”-beoordeling wordt afgegeven, wordt expliciet benadrukt dat door werkgever en werknemer een verbeter- en/of scholingstraject wordt afgesproken gericht op de eigen functie. Dit traject moet door de werkgever worden gefaciliteerd.
Rapportage beoordeling en beloning
Artikel 8
Jaarlijks is de werkgever verplicht om aan het einde van het beoordelingsjaar de redactiecommissie op organisatieniveau in een rapportage, geanonimiseerd, over de beoordelingsresultaten en de toegekende salarisverhogingen en beoordelingstoeslagen in de context van het gevoerde belonings- en beoordelingsbeleid te informeren.
Bezwaar- en beroepsprocedure
Artikel 9
Een procedure van beroep ten aanzien van beoordelingen moet worden opgesteld omdat journalisten het recht hebben eventuele bezwaren op een zorgvuldige wijze te laten behandelen. Deze procedure kan op gelijke wijze worden ingericht als de bezwaarprocedure voor de functiewaardering met dien verstande dat de procedure van beroep minimaal moet voldoen aan de volgende randvoorwaarden:
• De journalist moet bezwaar tegen zijn beoordeling kunnen aantekenen bij zijn
leidinggevende.
• Indien het bezwaar naar het oordeel van de journalist onvoldoende wordt behandeld, moet een journalist beroep kunnen aantekenen bij een onafhankelijke beroepscommissie.
• De beroepscommissie dient samengesteld te zijn uit een vertegenwoordiging van de
werkgever en van de werknemers. Deze laatste vertegenwoordiging wordt benoemd door de Redactiecommissie(s).
• De beroepscommissie dient de ingediende bezwaren te behandelen door middel van het
toetsen van de zorgvuldigheid van de beoordelingsprocedure, de toepassing van de functionerings- en beoordelingscyclus en de onderbouwing van de beoordeling. De concrete uitwerking van de beroepsprocedure dient deel uit te maken van het beoordelingssysteem dat in het overleg met de OR/Redactiecommissie wordt vastgesteld. Een voorbeeld voor een beroepsprocedure is aan de CAO toegevoegd.
Overleg
Artikel 10
Voordat overgegaan wordt tot de implementatie van een beoordelingssysteem, dient een en ander vastgesteld te zijn met de betrokken Redactiecommissie(s) en dient daarover instemming verkregen te zijn van de betrokken (C)OR. In dat overleg zal in ieder geval worden betrokken:
• de systematiek om te beoordelen;
• de geldende procedures en vormvoorschriften;
• de manier waarop te behalen resultaten en te ontwikkelen competentie en attitude worden afgeleid uit
• de functie-omschrijving;
• de geldende beroepsprocedure
Bijlage VI Reglement prepensioen dagbladjournalisten
m.i.v. 1-1-2006
(Artikel 9.3A van de CAO)
HOOFDSTUK I DEFINITIES
Definities
Artikel 1
In dit reglement wordt verstaan onder:
Fonds
a.
Fonds : Stichting Prepensioenfonds voor de Dagbladjournalisten;
Werkgever
b.
Werkgever : werkgever in de zin van de statuten;
Werknemer
c.
Werknemer: werknemer tot en met de geboortejaren 1949, die deelneemt aan de prepensioenregeling;
Deelnemer
d.
Deelnemer : werknemer, die deelneemt aan de prepensioenregeling;
Gewezen deelnemer
e.
Gewezen deelnemer : persoon die zijn deelneming anders dan door overlijden of (pre)pensionering heeft beëindigd en die zijn prepensioenaanspraken niet aan een andere pensioenuitvoerder heeft overgedragen;
Parttime deelnemer
f.
Parttime deelnemer : deelnemer, die een dienstverband heeft van minder uren dan bij die werkgever in geval van volledig dienstverband gebruikelijk is;
Verzekerde
g.
Verzekerde : de deelnemer en de gewezen deelnemer, die aanspraken bij het fonds heeft, alsmede de gewezen deelnemer in het genot van een prepensioenuitkering;
Prepensioengrondslag
h.
Prepensioengrondslag : het loon, indien en voor zover over dit loon voor de deelnemer premie is betaald;
Spilleeftijd
i.
Spilleeftijd : de eerste van de maand waarin de deelnemer of de gewezen deelnemer de in tabel I aangegeven leeftijd bereikt
Prijsindexcijfer
j.
Prijsindexcijfer : Consumenten Prijs Index alle huishoudens afgeleid, zoals deze wordt vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek;
Ouderschapsverlof
k.
Ouderschapsverlof : periode als bedoeld in artikel 6.2 van de Wet arbeid en zorg;
Zorgverlof / Educatiefverlof
l.
Zorgverlof / educatief verlof : een, met instandhouding van de arbeidsovereenkomst, gehele of gedeeltelijke onderbreking van de arbeid ten behoeve van zorg of educatie waaronder mede wordt verstaan het vergroten van arbeidskwalificatie.
Levensloopverlof
m.
Levensloopverlof : een, met instandhouding van de arbeidsovereenkomst, gehele of gedeeltelijke onderbreking van de arbeid gefinancierd uit het levenslooptegoed.
Arbeidsongeschiktheidswetgeving
n.
Arbeidsongeschiktheidswetgeving: Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering respectievelijk Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
HOOFDSTUK II DEELNEMING
Aanvang en einde van het deelnemerschap
Artikel 2
1. De deelneming vangt aan op de eerste dag van de maand waarin de werknemer de leeftijd van 55 jaar bereikt.
2. Indien een werknemer na het bereiken van de leeftijd van 55 jaar bij een werkgever in dienst treedt, vangt de deelneming aan op de dag van die indiensttreding.
3. De deelneming eindigt bij:
a. het ingaan van het prepensioen dan wel uiterlijk op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer 65 jaar wordt;
b. beëindiging van de status van werknemer behalve in het geval de deelnemer in aanmerking komt voor premievrije prepensioenopbouw;
c. beëindiging van de premievrije prepensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid;
d. overlijden van de deelnemer.
4. De deelneming wordt, gedurende de periode dat de werknemer zijn arbeid geheel of gedeeltelijk onderbreekt in verband met zorgverlof/educatief verlof of levensloopverlof, naar de mate van deze onderbreking opgeschort.
Aanspraken
Artikel 3
1. Dit reglement verleent aanspraak op prepensioen.
2. Indien de werknemer gedurende de periode van zorgverlof/educatief verlof arbeidsongeschikt wordt dan krijgt hij dezelfde aanspraken krachtens dit reglement als ware de deelneming niet geheel of gedeeltelijk opgeschort.
3. Indien de werknemer gedurende het levensloopverlof arbeidsongeschikt wordt of overlijdt, bestaan er voor hem resp. zijn nagelaten betrekkingen geen aanspraken op premievrije prepensioenopbouw over de betreffende verlofperiode.
4. De aanspraak op prepensioen van een deelnemer of gewezen deelnemer kan zonder toestemming van de partner niet bij overeenkomst tussen die deelnemer of gewezen deelnemer en het prepensioenfonds of de werkgever worden verminderd anders dan bij afkoop zoals voorzien bij of krachtens de Pensioen- en Spaarfondsenwet, tenzij het bepaalde in artikel 14 lid 2 van toepassing is.
5. Elk beding, strijdig met het bepaalde in lid 3, is nietig.
Premievrije prepensioenopbouw
Artikel 4
1. Ten behoeve van een deelnemer bestaat aanspraak op premievrije prepensioenopbouw ingeval van arbeidsongeschiktheid:
a. nadat ten behoeve van de deelnemer over ten minste één jaar, waarvan een half jaar aaneengesloten direct voorafgaande aan de intrede van de arbeidsongeschiktheid, premie is betaald;
b. in het geval het onder a bepaalde niet op de deelnemer van toepassing is, indien de arbeidsongeschiktheid het rechtstreeks gevolg is van een de deelnemer na de aanvang van het deelnemerschap overkomen ongeval;
c. in door het bestuur te bepalen bijzondere gevallen.
2. De in het vorige lid bedoelde aanspraak op premievrije prepensioenopbouw ontstaat zodra de deelnemer arbeidsongeschikt is in de zin van de arbeidsongeschiktheidswetgeving en de deelnemer een loongerelateerde uitkering ontvangt.
3. De deelnemer die arbeidsongeschikt is, komt voor toepassing van dit artikel voor premievrije pensioenopbouw in aanmerking naar mate van zijn arbeidsongeschiktheid zoals opgenomen in tabel II.
4. Bij een herziening van het percentage arbeidsongeschiktheid in de zin van de arbeidsongeschiktheidswetgeving wordt de (gedeeltelijke) premievrije (voortzetting van de) pensioenopbouw met toepassing van de voorgaande leden gewijzigd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de ingangsdatum van de herziening.
5. Om in aanmerking te komen voor premievrije prepensioenopbouw dient de deelnemer zich daarvoor aan te melden.
HOOFDSTUK III GRONDSLAGEN VAN DE VERZEKERING
Loon
Artikel 5
1. Onder loon wordt verstaan het jaarsalaris gebaseerd op het vast overeengekomen maandsalaris per 1 januari, de inconveniëntentoeslagen, de managementtoeslag(en) en vermeerderd met de in het betreffende jaar geldende vakantietoeslag. Voor de toepassing van de prepensioenregeling wordt het jaarsalaris gemaximeerd met in achtneming van het bepaalde in artikel 6, lid 1.
2. In afwijking van het in het eerste lid bepaalde wordt onder loon verstaan voor de deelnemer, indien en voor zover die aanspraak heeft op premievrije pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid:
de laatstelijk vastgestelde prepensioengrondslag direct voorafgaande aan het jaar van intrede van de arbeidsongeschiktheid; bedoeld loon wordt jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de verhogingen in de cao voor dagbladjournalisten mits de financiële middelen van het fonds daarvoor toereikend zijn en op nader door het bestuur vast te stellen wijze.
Maximumloon
Artikel 6
1. Voor de berekening van de prepensioengrondslag komt het loon voor zover dat meer bedraagt dan anderhalf maal het maximumloon als bedoeld in de Wet Financiering Sociale Verzekeringen, eveneens op jaarbasis, voor dat meerdere niet in aanmerking.
2. Ten aanzien van een parttime deelnemer wordt het in het vorige lid bedoelde maximum voor de berekening van de prepensioengrondslag van die werknemer vermenigvuldigd met het aantal door die werknemer gewerkte aantal uren en gedeeld door het aantal uren dat bij die werkgever in geval van volledig dienstverband gebruikelijk is.
Vaststelling van de prepensioengrondslag
Artikel 7
1. Het bestuur stelt de prepensioengrondslag vast op basis van de door de werkgever verstrekte opgaven en toepassing van de artikelen 5 en 6, tenzij:
a. de werkgever geen redelijke medewerking verleent om tot vaststelling van de prepensioengrondslag te kunnen komen dan wel kennelijk onjuiste opgaven heeft verstrekt;
b. de werkgever nalatig of weigerachtig is aan de in artikel 11, lid 1, omschreven verplichting te voldoen.
2. Indien de in het vorige lid onder a bedoelde omstandigheden zich voordoen is het bestuur bevoegd de prepensioengrondslag vast te stellen in afwijking van de door de werkgever verstrekte opgaven.
In het in het vorige lid onder b bedoelde geval stelt het bestuur de prepensioengrondslag naar beste weten vast. Het bestuur is bevoegd het alsdan vast te stellen premiebedrag te verhogen met 5% van dat premiebedrag, met dien verstande dat de verhoging tenminste € 25,– bedraagt.
3. Indien meer dan vijf jaren zijn verstreken sedert het einde van het jaar waarover een prepensioengrondslag is vastgesteld of had moeten worden vastgesteld wordt deze niet meer door het bestuur gewijzigd respectievelijk vastgesteld.
HOOFDSTUK IV PREMIE
Vaststelling van de premie
Artikel 8
1. Voor de verzekering is een premie verschuldigd van 4,5 % van de prepensioengrondslag van de deelnemer.
Van deze premie is door de deelnemer een bedrag verschuldigd van 1,80% van de prepensioengrondslag.
2. Het bestuur kan besluiten een korting op de uit hoofde van dit artikel verschuldigde premie vast te stellen.
3. Indien een deelnemer bij arbeidsongeschiktheid daarnaast loon uit werken geniet, is over de prepensioengrondslag, die uit dit loon voortvloeit, premie als bedoeld in lid 1 verschuldigd.
Afdracht van de premie
Artikel 9
1. De door de werkgever en werknemer verschuldigde premie wordt door het fonds, als voorschot en in mindering op het over een boekjaar verschuldigde totaal van de premies aan de werkgever in rekening gebracht, in zodanige termijnen, op zodanige tijdstippen en tot zodanige bedragen als het bestuur nodig oordeelt.
Daarenboven kan het bestuur besluiten, indien het dit nodig oordeelt ter zekerheidstelling van de premieafdracht, een extra voorschot ter grootte van de premie over ten hoogste 1 jaar in rekening te brengen.
2. De werkgever is verplicht de verschuldigde premie binnen 7 dagen na dagtekening van de nota te voldoen. Bij niet betaling binnen deze termijn is de werkgever door het enkele verloop van die termijn in gebreke.
Te late betaling
Artikel 10
1. De werkgever, die nalaat enig te betalen bedrag op het daarvoor door het bestuur vastgestelde tijdstip te voldoen, zal een schadevergoeding als bedoeld in de artikelen 119 en 120 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek verschuldigd zijn, tenzij het bestuur daarvan geheel of gedeeltelijk ontheffing verleent.
2. Boven en behalve de in het voorgaande lid bedoelde schadevergoeding is de werkgever in geval van nalatigheid verplicht op eerste vordering van het fonds alle kosten te betalen, die naar het oordeel van het bestuur ter invordering van het verschuldigde zijn gemaakt, alsmede de hierover verschuldigde BTW.
HOOFDSTUK V INLICHTINGEN
Opgaven en inlichtingen
Artikel 11
1. Werkgevers en verzekerden zijn verplicht op de tijdstippen en over de tijdvakken als door het bestuur bepaald aan het fonds of diens gemachtigde alle inlichtingen en opgaven te verstrekken, die het bestuur voor de uitvoering van dit reglement noodzakelijk acht.
2. Desgevraagd zullen zij aan het fonds of diens gemachtigde inzage geven in die boeken en bescheiden, waarvan het bestuur dit noodzakelijk acht.
3. Het bestuur kan de toepassing van het in dit reglement bepaalde afhankelijk stellen van het naleven door de verzekerde van de in dit artikel bedoelde verplichtingen.
4. Ingeval met betrekking tot een verzekerde inlichtingen worden gevraagd anders dan ter zake van een uitkering kan het bestuur bepalen, dat een vergoeding aan het fonds verschuldigd is voor de hieraan verbonden werkzaamheden.
Prepensioenspecificatie
Artikel 12
1. Jaarlijks wordt aan de deelnemers een schriftelijke specificatie van de hoogte van het theoretisch te bereiken prepensioen verstrekt.
Aan een verzekerde wordt op zijn verzoek binnen drie maanden een schriftelijke specificatie met de hoogte van de opgebouwde aanspraken verstrekt.
2. De deelnemer heeft gedurende drie maanden na ontvangst van de prepensioenspecificatie het recht bij het fonds schriftelijk bezwaren tegen de in de specificatie vermelde gegevens in te dienen.
Na het verstrijken van die termijn kan de deelnemer slechts herziening van die gegevens vorderen voor zover kan worden aangetoond dat door de schuld van het fonds onjuiste gegevens zijn medegedeeld.
HOOFDSTUK VI UITKERINGEN
Prepensioen
Artikel 13
1. De deelnemer verkrijgt in een jaar waarin voor de deelnemer premie aan het fonds is betaald een aanspraak op prepensioen ter grootte van 2% van de voor de deelnemer voor dat jaar geldende pensioengrondslag. Het prepensioen gaat in bij het bereiken van de spilleeftijd.
2. Mits deelnemer zijnde en werkzaam op 31 december 2005 ontvangt deze een extra prepensioentoekenning over de dienstjaren voor 1 januari 2004 in de dagblad- en grafische sector, zoals gecommuniceerd met de deelnemer. De hoogte van deze extra toekenning bedraagt 1% over de prepensioengrondslag zoals die gold in 2005 waarbij rekening wordt gehouden met het gemiddelde parttimerpercentage over 2004 en 2005. Deze extra aanspraak is voorwaardelijk voor de deelnemers geboren voor 1950.
3. Voor een deelnemer die prepensioen opbouwt uit premiebetaling over loon en tegelijkertijd in aanmerking komt voor gedeeltelijke premievrije prepensioenopbouw als bedoeld in artikel 4 van dit reglement zal de totale prepensioenopbouw in de betreffende periode nimmer meer bedragen dan de prepensioenopbouw die dezelfde werknemer indien hij arbeidsgeschikt was, over dezelfde periode uit premiebetaling maximaal kan verwerven. Dit wordt bereikt door de prepensioenopbouw uit premiebetaling over loon aan te vullen vanuit de premievrije prepensioenopbouw tot aan het prepensioenbedrag, rekening houdend met het maximumloon als bedoeld in artikel 6 van dit reglement.
4. Het prepensioen mag met inbegrip van een voor het bereiken van de 65-jarige leeftijd ingegaan ouderdomspensioen, een overbruggingspensioen en uitkeringen ingevolge een regeling van vervroegde uittreding, op de in de prepensioenregeling vastgestelde ingangsdatum van het prepensioen niet meer bedragen dan 85% van het laatste pensioengevend loon.
Verevening van prepensioen bij scheiding
Artikel 14
1. Indien het huwelijk van de deelnemer op of na 1 januari 2004 eindigt door scheiding heeft de gescheiden echtgenoot een rechtstreekse aanspraak jegens het fonds op een deel van het aan de deelnemer vanaf 1 januari 2004 toekomende prepensioen. Dit deel is gelijk aan de helft van het prepensioen dat zou gelden indien:
a. de tot verevening verplichte deelnemer uitsluitend zou hebben deelgenomen gedurende de deelnemersjaren gelegen tussen 1 januari 2004 dan wel, indien dat later is, de datum van huwelijk en het tijdstip van de scheiding en
b. hij op het tijdstip van scheiding zijn deelnemerschap zou hebben beëindigd anders dan door pensionering of overlijden.
Indien het tijdstip van de beëindiging van het deelnemerschap ligt vóór het tijdstip van de scheiding heeft de gescheiden echtgenoot een rechtstreekse aanspraak jegens het fonds op de helft van het prepensioen, dat zou gelden indien de tot verevening verplichte gewezen deelnemer uitsluitend zou hebben deelgenomen gedurende de deelnemersjaren gelegen tussen 1 januari 2004 dan wel, indien dat later is, de datum van huwelijk en het tijdstip van beëindiging van het deelnemerschap.
2. De aanspraak op verevening van het prepensioen geldt niet of vindt plaats volgens een andere dan de in lid 1 bedoelde verdeling, indien de verzekerde en de gescheiden echtgenoot dit bij schriftelijke overeenkomst in verband met de scheiding zijn overeengekomen of dit reeds bij
huwelijkse voorwaarden waren overeengekomen. Ten bewijze hiervan dient een gewaarmerkt afschrift of uittreksel van de afwijkende overeenkomst aan het fonds te worden overgelegd.
3. Zolang de uitkering aan de gescheiden echtgenoot toekomt wordt deze in mindering gebracht op het prepensioen van de prepensioengerechtigde deelnemer of gewezen deelnemer.
De uitkering van het aan de gescheiden echtgenoot toegerekende prepensioen vervalt op de eerste dag van de maand waarin de prepensioengerechtigde deelnemer of gewezen deelnemer 65 jaar wordt, dan wel, indien eerder, op de laatste dag van de maand waarin de prepensioengerechtigde deelnemer of gewezen deelnemer overlijdt, dan wel op de dag waarop de gescheiden echtgenoot overlijdt.
4. Met inachtneming van het in de wet ter zake bepaalde kan het in het voorgaande lid van dit artikel bedoelde prepensioen worden omgezet in prepensioen uitsluitend op het leven van de gescheiden echtgenoot. Zowel de verzekerde als de gescheiden echtgenoot, alsook het fonds dienen hiermee in te stemmen.
5. Bij de toepassing van dit artikel zullen de bepalingen van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding , zo mogelijk en daarbij rekening houdend met het karakter van prepensioen, steeds in acht worden genomen.
6. De kosten verband houdende met de verevening worden door het fonds voor de helft aan ieder der ex echtgenoten in rekening gebracht.
7. Het in dit artikel bepaalde is van overeenkomstige toepassing in de situatie waarbij sprake is van beëindiging van het wettelijk geregistreerd partnerschap.
Verhoging van prepensioenen
Artikel 15
De prepensioenrechten en prepensioenaanspraken worden jaarlijks geïndexeerd met maximaal de stijging van de prijsindex. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast.
Voor deze voorwaardelijke indexatietoezegging is geen bestemmingsreserve gevormd en wordt geen premie betaald.
Vervallen van aanspraken wegens te late aanvraag
Artikel 16
Tenzij het bestuur in bijzondere gevallen anders beslist en behoudens het bepaalde in artikel 17, lid 1 vervallen alle aanspraken op uitkeringen wanneer de rechthebbenden zich niet binnen vijf jaar nadat het recht op uitkering is ontstaan hebben aangemeld.
HOOFDSTUK VII VERVROEGEN/UITSTELLEN VAN PREPENSIOEN; DEELTIJD-PREPENSIOEN
Vervroegen van prepensioen
Artikel 17
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 13, lid 1 kan het bestuur jaarlijks besluiten om, onder andere voorwaarden dan de reeds in dit artikel vermelde voorwaarden, de mogelijkheid te bieden het prepensioen te vervroegen.
De aanvraag voor het vervroegen van het prepensioen dient ten minste drie maanden voor de beoogde ingangsdatum bij het fonds te worden ingediend, op een door het bestuur vast te stellen wijze.
2. Het vervroegen van prepensioen kan uitsluitend geschieden met termijnen van een kalendermaand.
3. Het vervroegen van prepensioen is slechts mogelijk, indien en voor zover het prepensioen per jaar meer bedraagt dan het bedrag van € 350,56. Met betrekking tot het bedrag van € 350,56 is het bepaalde in artikel 24, lid 2, van overeenkomstige toepassing.
4. Het vervroegen van de ingangsdatum van het prepensioen is slechts mogelijk indien en voorzover de deelnemer de dienstbetrekking beëindigt. Wordt op de vervroegde ingangsdatum de arbeidstijd verkort (een overgang naar deeltijdarbeid of een verdere beperking van de arbeidstijd bij deeltijd) dan is slechts vervroegde (pre) pensionering naar rato van die verkorting toegestaan (deeltijdpensioen).
Uitstellen van prepensioen
Artikel 18
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 13, lid 1 kan op verzoek van de deelnemer de ingangsdatum van zijn prepensioen uitgesteld worden; de toe te kennen aanspraken bij het uitstellen van het prepensioen worden berekend aan de hand van de waarde van het opgebouwde prepensioen, op de door het bestuur vast te stellen wijze.
De aanvraag voor het uitstellen van het prepensioen dient ten minste drie maanden voor de spilleeftijd bij het fonds te worden ingediend, op een door het bestuur vast te stellen wijze.
2. Het uitstellen van prepensioen kan uitsluitend geschieden met termijnen van een kalendermaand.
3. Indien het uitstel van prepensioen leidt tot een prepensioen dat hoger is dan 100% van de laatste prepensioengrondslag, kan (gedeeltelijke) waardeoverdracht plaatsvinden overeenkomstig het bepaalde in artikel 23, lid 2, dan wel gaat het prepensioen verplicht in.
4. Het uitstellen van de datum van prepensioen is slechts mogelijk indien en voorzover de deelnemer blijft doorwerken binnen de dienstbetrekking.
Deeltijd-prepensioen
Artikel 19
1. De werknemer die recht heeft op prepensioen kan van dit recht gedeeltelijk gebruik maken zoals dit krachtens de collectieve arbeidsovereenkomst voor dagbladjournalisten dan wel overeenkomst tot vrijwillige deelneming voor hem mogelijk is.
2. Het opnemen van deeltijd-prepensioen kan uitsluitend geschieden in eenheden van 10%. Een wijziging van een gekozen prepensioenpercentage kan slechts een verhoging van het prepensioenpercentage inhouden. Een dergelijke wijziging kan slechts per de eerste van een kalendermaand ingaan.
De werknemer die volledig gebruik maakt van zijn recht op prepensioen komt niet meer in aanmerking voor gedeeltelijk met prepensioen gaan.
3. De werknemer die gedeeltelijk met prepensioen gaat ontvangt van het fonds een aan het prepensioenpercentage aangepaste bruto-uitkering, gebaseerd op het prepensioen als bedoeld in artikel 13, een en ander volgens door het bestuur nader te stellen regels.
Bij verhoging(en) van het prepensioenpercentage wordt de hoogte van het prepensioenpercentage vastgesteld volgens eveneens door het bestuur nader te stellen regels.
4. De bepalingen in de statuten, dit reglement en de betreffende bepalingen in de collectieve arbeidsovereenkomst voor dagbladjournalisten zijn voor zoveel mogelijk dienovereenkomstig van toepassing.
5. Het bestuur kan echter nadere regels vaststellen.
HOOFDSTUK VIII UITBETALING EN TERUGVORDERING
Uitbetaling van het prepensioen
Artikel 20
1. Een prepensioen wordt voor de eerste maal uitgekeerd over de maand waarin de spilleeftijd is bereikt, tenzij gekozen is voor het vervroegen resp. uitstellen van prepensioen overeenkomstig artikel 17 resp. artikel 18.
2. Een prepensioen wordt voor het laatst uitgekeerd over de maand, voorafgaande aan de maand waarin de rechthebbende de 65e verjaardag bereikt, dan wel over de maand waarin de rechthebbende op het prepensioen is overleden.
3. De uitbetaling van het prepensioen geschiedt in termijnen van een maand, telkens voor het einde van die maand.
4. De plaats en wijze van uitbetaling worden door het bestuur bepaald.
5. Niet geïnde uitkeringen vervallen vijf jaar na de laatste dag van de periode, waarop de uitkering betrekking heeft, aan het fonds.
6. Op de prepensioenuitkering wordt in mindering gebracht (een) eventuele door de deelnemer ontvangen uitkering(en) ingevolge de arbeidsongeschiktheidswetgeving, alsmede (een) (aanvullende) uitkering(en) die hij ontvangt wegens zijn arbeidsongeschiktheid ingevolge een op ondernemings- of bedrijfstakniveau getroffen collectieve regeling.
Terugvordering en verjaring
Artikel 21
1. De als gevolg van het verstrekken van onjuiste gegevens, geheel of ten dele ten onrechte gedane uitkeringen kunnen worden teruggevorderd.
Naast de geheel of ten dele ten onrechte gedane betalingen, kunnen in geval van nalatigheid worden teruggevorderd: een schadevergoeding als bedoeld in de artikelen 119 en 120 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, en/of alle kosten, die naar het oordeel van het bestuur tot invordering van het verschuldigde zijn gemaakt alsmede de hierover verschuldigde BTW.
2. Terugvordering als bedoeld in het vorige lid vindt alleen plaats indien degene, die een ten onrechte uitgekeerd bedrag heeft ontvangen redelijkerwijze kan weten, dat bedoelde uitkering ten onrechte is gedaan en het niet terugbetalen van dat bedrag het gevolg is van diens verwijtbaar gedrag.
3. Het terugvorderingsrecht van het fonds, als bedoeld in de vorige leden, verjaart door het verloop van drie jaren na afloop van het jaar waarin de geheel of ten dele ten onrechte betalingen zijn gedaan.
HOOFDSTUK IX AANSPRAKEN NA BEËINDIGING VAN DE DEELNEMING
Rechten na beëindiging van de deelneming
Artikel 22
1. Bij beëindiging van de deelneming anders dan door overlijden behoudt de gewezen deelnemer een aanspraak op prepensioen.
2. Het fonds verstrekt de gewezen deelnemer bij beëindiging van de deelneming een opgave bevattende de hoogte van de premievrije aanspraken op prepensioen.
Waardeoverdracht van prepensioenaanspraken
Artikel 23
1. De waarde van de premievrije aanspraken als bedoeld in artikel 22, lid 1 die volgens door het bestuur vast te stellen richtlijnen wordt berekend, zal op verzoek van de verzekerde worden overgedragen aan de pensioeninstelling waar de verzekerde al dan niet aansluitend na beëindiging van zijn deelname aan het fonds, in verband met het aangaan van een dienstverband, voor een (pre)pensioenverzekering wordt ingeschreven.
Bij de berekening van de overdrachtswaarde zullen ten minste de regels worden gehanteerd, die zijn neergelegd in de artikelen 32a en 32b van de Pensioen- en spaarfondsenwet.
Indien sprake is van waardeoverdracht naar een pensioeninstelling, die is aangesloten bij de Stichting 4%-circuit voor Waardeoverdracht, dan wel is aangesloten bij een ander circuit waarmee vorengenoemd circuit een overeenkomst gesloten heeft, zullen bij de berekening van de overdrachtswaarde de regels van het betreffende circuit gehanteerd worden.
2. De waarde van de aanspraken die als gevolg van het uitstellen van prepensioen leiden tot een hoger prepensioen dan voor de toepassing van dit reglement is toegestaan kunnen op het moment dat dit maximum is bereikt, te weten 100% van de laatste prepensioengrondslag, op verzoek van de verzekerde worden overgedragen aan de pensioeninstelling waar de verzekerde is ingeschreven voor de verzekering van ouderdomspensioen. Ook bij de berekening van deze overdrachtswaarde zullen ten minste de regels worden gehanteerd die zijn neergelegd in de artikelen 32a en 32b van de Pensioen- en spaarfondsenwet.
Premierestitutie en afkoop
Artikel 24
1. De verzekerde, voor wie over minder dan 1 jaar al dan niet aaneengesloten premie aan het fonds is afgedragen, kan, nadat twee jaren verstreken zijn na de laatste beëindiging van de deelneming, op zijn verzoek restitutie worden verleend van de door de deelnemer betaalde bijdragen in de prepensioenpremie. Het bepaalde in de vorige volzin is niet van toepassing in het geval de prepensioenaanspraken mede zijn ontleend aan het dienstverband met een vorige werkgever, door toepassing van waardeoverdracht als bedoeld in de PSW.
2. Een prepensioen dat, nadat het recht daarop ontstaat, op de spilleeftijd het bedrag van € 350,56 per jaar niet te boven gaat, wordt niet periodiek uitgekeerd maar vervangen door een afkoopsom. De afkoopsom wordt volgens door het bestuur vast te stellen richtlijnen berekend.
Het bedrag van € 350,56 zal periodiek bij ministeriële regeling worden herzien en overeenkomstig worden aangepast.
3. In het geval de verzekerde zich in het buitenland gevestigd heeft is het fonds op verzoek van de verzekerde verplicht een afkoopsom van de aanspraak als bedoeld in artikel 22, lid 1 uit te betalen, berekend op een door het bestuur vast te stellen wijze. De aanspraak op prepensioen zal echter niet meer dan € 701,12 per jaar bedragen. De hoogte van dit bedrag zal periodiek bij ministeriële regeling worden herzien en overeenkomstig worden aangepast.
4. De uitbetaling van de premierestitutie respectievelijk de afkoopsom vindt plaats nadat de door het fonds verlangde bescheiden en bewijsstukken voor het vaststellen van het recht daarop en de berekening van het bedrag van de uitkering zijn overgelegd.
5. Door de toekenning van de in dit artikel bedoelde premierestitutie respectievelijk afkoopsom vervallen alle verdere aanspraken op uitkering krachtens dit reglement, die overigens op grond van de desbetreffende verzekering zouden bestaan.
Vergoeding pensioenpremie bij voortzetting pensioenopbouw
Artikel 25
1. Bij voortzetting van de pensioenopbouw tijdens de periode van prepensioen vergoedt het fonds aan de werkgever de premie die voor de pensioenverzekering aan de pensioenverzekeraar verschuldigd is, tot ten hoogste een bedrag dat gelijk is aan 9% van de prepensioenuitkering.
2. Indien een deelnemer de ingangsdatum van zijn prepensioen vervroegt overeenkomstig het bepaalde in artikel 17, vergoedt het fonds in dat geval ten hoogste een bedrag dat gelijk is aan 9% van de verlaagde prepensioenuitkering.
HOOFDSTUK X VRIJSTELLINGEN
Vrijstelling wegens een bijzondere prepensioenvoorziening
Artikel 26
Vrijstelling van de deelneming in het fonds wegens een voor een werknemer getroffen prepensioenvoorziening, waarop de Pensioen- en spaarfondsenwet van toepassing is, kan op verzoek van de werkgever dan wel de werknemer door het bestuur worden verleend in de gevallen en onder voorwaarden als bepaald in een daarvoor door het bestuur vast te stellen reglement.
Vrijstelling wegens gemoedsbezwaren
Artikel 27
Vrijstelling van de deelneming in het fonds wegens overwegende gemoedsbezwaren tegen iedere vorm van verzekering kan op verzoek van een werknemer of een werkgever door het bestuur worden verleend in de gevallen en onder voorwaarden als bepaald in een daarvoor door het bestuur vast te stellen reglement.
HOOFDSTUK XI VRIJWILLIGE VERZEKERINGEN
Vrijwillige verzekeringen
Artikel 28
1. Een werkgever kan verzoeken voor werknemers, die niet aan het fonds deelnemen , op vrijwillige basis verzekeringen van prepensioen af te sluiten.
2. Een werkgever kan verzoeken voor werknemers aanvullende prepensioenaanspraken te verzekeren.
3. Bij inwilliging van een verzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid zal het fonds daartoe met die werkgever een overeenkomst afsluiten waarin de wederzijdse rechten en verplichtingen worden vastgelegd.
4. Een werkgever kan ten behoeve van zijn werknemer verzoeken de prepensioenaanspraken gedurende een verlof, voor een periode van maximaal 18 maanden, te verzekeren. Die verzekering geschiedt op door het bestuur vast te stellen voorwaarden.
5. Vrijwillige verzekeringen als bedoeld in dit artikel kunnen door het fonds worden beëindigd als de daarvoor verschuldigde premie niet binnen een maand na de daarvoor gestelde vervaldag aan het fonds is voldaan.
HOOFDSTUK XII WAARDEOVERNAME VAN PREPENSIOENAANSPRAKEN
Waardeovername van prepensioenaanspraken
Artikel 29
Op verzoek van een deelnemer zal de waarde van zijn prepensioenaanspraken, die de deelnemer tijdens de deelname aan een andere prepensioenregeling heeft verworven, bij het fonds worden aangewend tot inkoop van prepensioen volgens artikel 13.
De toe te kennen aanspraken worden berekend aan de hand van de overgedragen waarde op de door het bestuur vast te stellen wijze.
Bij de berekening van de over te dragen waarde zullen ten minste de regels worden gehanteerd, die zijn neergelegd in artikel 32a en 32b van de Pensioen- en spaarfondsenwet.
Indien sprake is van waardeovername van een pensioeninstelling, die is aangesloten bij de Stichting 4%-circuit voor Waardeoverdracht, dan wel is aangesloten bij een ander circuit waarmee vorengenoemd circuit een overeenkomst gesloten heeft, zullen bij de berekening van de over te nemen waarde de regels van het betreffende circuit worden gehanteerd.
HOOFDSTUK XIII OVERGANGSBEPALINGEN
Overgangsbepalingen
Artikel 30
De op 31 december 2005 verworven aanspraken en ingegane prepensioenen worden beheerst door de tot en met die datum van kracht zijnde prepensioenreglement dagbladjournalisten. De verworven aanspraken op prepensioen voor werknemers die per 1 januari 2006 geen deelnemer meer zijn worden overgedragen aan een pensioenfonds of verzekeraar danwel overgeboekt naar de levenslooprekening.
Algemene bepalingen
Artikel 31
1. Het bestuur is bevoegd ten behoeve van een bepaalde deelnemer een van dit reglement afwijkende regeling te treffen indien een strikte toepassing van dit reglement naar het oordeel van het bestuur tot onbillijkheden van overwegende aard zou voeren.
2. De aanspraak ingevolge deze regeling kan niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioen- en spaarfondsenwet.
HOOFDSTUK XIV SLOTBEPALINGEN
Slotbepaling
Artikel 32
1. De laatstelijk in dit reglement aangebrachte wijzigingen treden in werking op 1 januari 2006.
2. Dit reglement kan worden aangehaald als ‘Prepensioenreglement Dagbladjournalisten’.
TABEL I Geboortejaar | Spilleeftijd |
1941 | 62 jaar |
1942 | 62 jaar |
1943 | 62 jaar |
1944 | 62 jaar |
1945 | 62 jaar |
1946 | 62 jaar |
1947 | 62 jaar en 4 maanden |
1948 | 62 jaar en 8 maanden |
1949 | 63 jaar |
TABEL II AO-klasse | Toerekening vanaf 01-01-2006 |
1 | 14% |
2 | 21% |
3 | 28% |
4 | 35% |
5 | 42% |
6 | 50% |
7 | 70% |