STAATSCOURANT
STAATSCOURANT
Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.
Nr. 36717
24 augustus
2021
Bouw & Infra
Onwerkbaar weer 2021/2023 Verbindendverklaring cao-bepalingen
MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van
19 augustus 2021 tot algemeenverbindendverklaring van bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst Onwerkbaar weer Bouw & Infra
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Gelezen het verzoek van het Technisch Bureau Bouw en Infra namens partijen bij bovengenoemde collectieve arbeidsovereenkomst, strekkende tot algemeenverbindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;
Partijen ter ener zijde: Bouwend Nederland, de vereniging van bouw- en infrabedrijven, Bond van Aannemers van Tegelwerken in Nederland (Bovatin), Vereniging van Steiger-, Hoogwerk- en Betonbe- kistingbedrijven (VSB), Vereniging van Infrabedrijven MKB INFRA, Boorinfo Branche Vereniging, Ondernemersorganisatie MKB Bouw, Vereniging Wapeningsstaal Nederland (VWN), Vereniging voor aannemers in de sloop (VERAS), Noordelijke Vereniging Burgerlijke- en Utiliteitsbouw (NVBU), Ondernemersvereniging Bestratingsbedrijven Nederland (OBN), Vereniging Gebouwgeschil Neder- land, secties Metselen en Voegen, WoningBouwers NL en Vereniging van Waterbouwers;
Partijen ter andere zijde: FNV en CNV Xxxxxxxxx.xx.
Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten;
Besluit:
Dictum I
Verklaart algemeen verbindend de navolgende bepalingen van bovengenoemde collectieve arbeids- overeenkomst, zulks met inachtneming van hetgeen in de dicta II, III, IV, V en VI is bepaald:
Artikel 1 – Definities
1. Bouwplaats: elke plaats waar bouw- en infrawerken/-activiteiten worden uitgevoerd en/of tot stand worden gebracht.
2. Bouwplaatswerknemer: de werknemer die werkzaam is in een functie als vermeld in de cao Bouw & Infra (Avv-besluit van 16 november 2020 (Stcrt. 2020, nr. 61582)) dan wel in een gelijksoortige functie.
3. Bpvo (beroepspraktijkvormingsovereenkomst): de overeenkomst die bij aanvang van de bbl- opleiding wordt gesloten tussen de leerlingwerknemer, het opleidingsbedrijf of individueel leerbedrijf en de betrokken onderwijsinstelling. In de bpvo zijn de rechten en plichten rondom de uitvoering van de beroepspraktijkvorming vastgelegd.
4. Xxx: met ’de cao’ of ’deze cao’ wordt bedoeld de cao Onwerkbaar weer Bouw & Infra.
5. Cao-partijen: de werkgevers- en werknemersorganisaties die deze cao hebben afgesloten.
6. Garantieloon: het minimum functieloon waar de bouwplaatswerknemer recht op heeft.
7. Leerlingwerknemer: de bouwplaatswerknemer die deelneemt aan een bbl 2 of bbl 3 opleiding in het domein:
– Bouw en infra,
– Afbouw, hout en onderhoud of
– Techniek en procesindustrie.
8. Xxxxxxx: het tussen de uta-werknemer en de werkgever overeengekomen vaste brutobedrag dat de uta-werknemer van de werkgever ontvangt als loon voor zijn werkzaamheden in de door hem uitgeoefende functie. Dit bedrag is exclusief vakantietoeslag, vaste en/of variabele gratificaties, eindejaarsuitkeringen, uitkeringen ineens en alle andere toeslagen.
9. Uitzendkracht: de werknemer zoals bedoeld in artikel 7:690 BW.
10. Uitzendonderneming: de werkgever zoals bedoeld in artikel 7:690 BW.
11. Uta-werknemer: de werknemer die werkzaam is in een uitvoerende, technische of administratieve functie als vermeld in de cao Bouw & Infra (Avv-besluit van 16 november 2020 (Stcrt. 2020, nr. 61582)) dan wel in een gelijksoortige functie.
12. Vast overeengekomen loon: het garantieloon plus de eventueel met de bouwplaatswerknemer overeengekomen prestatietoeslag.
Artikel 2 – Werkingssfeer
1. Deze cao is van toepassing op ondernemingen, op werkgevers en werknemers, in de bouw & infra.
2. Een werkgever is iedere natuurlijke persoon, rechtspersoon, vennootschap en maatschap, die in Nederland door één of meer werknemers arbeid laat verrichten, zoals bedoeld in artikel 3 tot en met 6.
3. Een werknemer is degene die in Nederland bij een werkgever arbeid verricht:
– op basis van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW, artikel 7:610a BW en artikel 7:610b BW of
– op basis van een overeenkomst tot aanneming van werk, tenzij hij zelf ondernemer is, of
– als hulp van de aannemer van werk, zoals bedoeld in het vorige gedachtestreepje.
4. Ondernemingen in de bouw & infra zijn:
– bouw- en infraondernemingen, zoals bedoeld in artikel 3,
– ondernemingen die bouwen in eigen beheer, zoals bedoeld in artikel 4,
– uitzendondernemingen, zoals bedoeld in artikel 5 en
– opleidingsbedrijven, zoals bedoeld in artikel 6.
Artikel 3 – Bouw- en infraondernemingen
1. Bouw- en infraondernemingen zijn ondernemingen waarvan het bedrijf is gericht op productie voor en/of dienstverlening aan derden op het gebied van:
– het geheel of gedeeltelijk uitvoeren van bouw- en infrawerken/-activiteiten;
– het op de bouwplaats uitvoeren van onderdelen van bouw- en infrawerken; het elders vervaardigen van deze onderdelen wordt hiermee gelijkgesteld, indien de onderneming die de onderdelen vervaardigt tevens zorg draagt voor de verwerking daarvan in het bouw- en infrawerk;
– het uitvoeren van verbouwingen en/of onderhoudswerk aan (onderdelen van) bouw- en infrawerken;
– het verlenen van diensten op bouwplaatsen;
– elders dan op de bouwplaats verrichte werkzaamheden ter voorbereiding van de bouw, indien zij worden verricht door de onderneming die het bouw- en infrawerk op de bouwplaats tot stand brengt;
– het verhuren van machines met bedienend personeel voor het verrichten van werkzaamheden bij de uitvoering van hierboven genoemde werken.
2. Bouw- en infrawerken/-activiteiten zijn of met bouw- en infrawerken/-activiteiten worden gelijkge- steld:
– aanleg, montage en onderhoud van ondergrondse kabels en buisleidingen, alsmede aanleg, montage en onderhoud van bovengrondse kabels en buisleidingen ten behoeve van de te verrichten bouw- en infra-activiteiten;
– afgraven van verontreinigde grond;
– asbestverwijdering;
– asfaltproductie;
– betonbekisting, betonboren en vlechtwerk;
– betonreparatie van constructieve aard en betoninjectering;
– bouwkundige voorzieningen voor land-, water- en luchtverkeer;
– dakbedekkingen;
– droge zandwinning;
– egalisatie van terreinen, bouwrijp maken, funderingen;
– funderingswerkzaamheden;
– grondborings-, bronbemalings-, sondeer- en buizenlegwerken;
– grondwerken ten behoeve van civieltechnische bestemmingen;
– heiwerkzaamheden: het in de grond storten of indrijven respectievelijk uittrekken van palen en damwanden en/of het uitvoeren van drainerings-, grondverdichtings- en grondinjecteringswer- ken;
– industriële bouw: het overwegend met gebruikmaking van grote, fabrieksmatig vervaardigde elementen van beton, steen of kunststof bouwwerken tot stand brengen;
– kust- en oeverwerken;
– metsel-, voeg-, en lijmwerk;
– ontwerpen, aanleggen, veranderen, herstellen, onderhouden of ontstoppen en/of bedrijfsvaar- dig opleveren van de openbare riolering vanaf het overnamepunt van het waterkwaliteitsbe- heer tot aan de perceelgrens alsmede hierbij opgedragen werkzaamheden aan de buitenriole- ring vanaf de perceelgrens tot 0,5 meter buiten de gevel;
– opbouwen en/of plaatsen van verplaatsbare verblijfsruimten (units bedoeld voor tijdelijke behuizing), voor zover het plaatsen gemeten naar de loonsom niet slechts een uitvloeisel is van de fabricage van deze verblijfsruimten;
– ovenbouw en schoorsteenbouw;
– riolerings- en kabelnetten;
– sloopwerken;
– spoorwerken;
– steigerbouw: monteren/construeren en demonteren van steigerelementen;
– steigerbouw, industriële: steigerbouw ten behoeve van het onderhoud aan industriële fabrieksinstallaties;
– tegel- en kitwerk;
– waterbouwkundige (kunst)werken;
– wegenbouw en bestratingswerkzaamheden, waaronder het aanbrengen van wegmarkeringen en aanleg, montage, onderhoud en sloop van geluidsweringen en voorzieningen ter bevorde- ring van de verkeersveiligheid;
– woningen, gebruiks- of bedrijfsgebouwen dan wel andere constructies van bouwkundige aard;
– zinkers, doorpersingen en regeninstallaties;
– overige werken/activiteiten die naar hun aard tot het bouwbedrijf moeten worden gerekend;
– grondverzetwerken ten behoeve van een van de hiervoor genoemde bouw- en infrawerken/- activiteiten.
Artikel 4 – Bouwen in eigen beheer
1. Ondernemingen die bouwen in eigen beheer zijn ondernemingen die:
– voor eigen rekening bouwen met het doel het gebouwde aan derden te verkopen, te verhuren of op andere wijze ter beschikking te stellen;
– bouw- en infrawerken of verbouwingen in eigen beheer doen uitvoeren met het doel het gebouwde voor zichzelf of voor de eigen onderneming in gebruik te nemen, dan wel ter beschikking te stellen van personeelsleden;
– verbouwingen en onderhoudswerken in eigen beheer doen uitvoeren aan gebouwen die zij in eigendom bezitten of in beheer hebben.
2. In de twee laatstgenoemde gevallen geldt deze cao niet voor werknemers op wie een andere collectieve arbeidsovereenkomst van toepassing is.
Artikel 5 – Uitzendondernemingen
Alle bepalingen van deze cao zijn van toepassing op:
– uitzendondernemingen die voor meer dan 50% van de Nederlandse loonsom op jaarbasis arbeidskrachten ter beschikking stellen aan werkgevers zoals bedoeld in artikel 2 en die geen lid zijn van de ABU of de NBBU,
– uitzendondernemingen die onderdeel zijn van een concern dat tevens bestaat uit een of meer ondernemingen zoals bedoeld in artikel 2 en
– paritair afgesproken arbeidspools die arbeidskrachten ter beschikking stellen aan werkgevers zoals bedoeld in artikel 2.
Met ’Nederlandse loonsom’ wordt hier bedoeld: de loonsom van de arbeidskrachten van de uitzendonderneming, voor zover die in Nederland arbeid verrichten.
Artikel 6 – Opleidingsbedrijven
Een opleidingsbedrijf is een door meerdere werkgevers opgerichte, landelijk of regionaal werkende rechtspersoon zonder winstoogmerk die:
– met leerlingwerknemers een bpvo en een arbeidsovereenkomst sluit,
– daarbij optreedt als leerbedrijf overeenkomstig de Wet educatie en beroepsonderwijs (Web) (Wet van 31 oktober 1995 (Staatsblad 1995, 501), laatstelijk gewijzigd bij wet van 25 februari 2021
(Staatsblad 2021, 171)) en
– een opleidingswerkplaats heeft ingericht en onderhoudt voor de uitvoering van het praktijkdeel van de beroepsopleiding in het domein Bouw en infra.
Artikel 7 – Ondernemingen waar de cao niet voor geldt
1. Deze cao is niet van toepassing op ondernemingen, waarvan het bedrijf in overwegende mate is gericht op productie voor en/of dienstverlening aan derden op de hieronder genoemde gebieden. Of sprake is van ’in overwegende mate’, wordt bepaald door een vergelijking van de in elke productie en/of dienstverlening verloonde bedragen.
2. Het gaat om de volgende gebieden:
– baggerwerken;
– betonmortel en betonmorteltransport;
– betonwaren;
– centrale verwarmingsinstallaties;
– cultuurtechnische werkzaamheden die vallen binnen de werkingssfeer van de xxx Xxxxx, Grond en Infrastructuur, zoals omschreven in het besluit tot algemeenverbindendverklaring van de bepalingen van de xxx Xxxxx, Grond en Infrastructuur van 23 februari 2021 (Stcrt. 2021, nr. 4519), laatstelijk gewijzigd bij besluit van 11 mei 2021 (Stcrt 2021, nr. 19884). De definitie van cultuurtechnische werkzaamheden staat in bijlage 1 van deze cao;
– dakbedekkingen, zijnde bitumineuze of van aluminium, kunststof, zink, lood of koper;
– elektrotechnische verbindingen tussen kabels van kabelnetten maken;
– fabrieksmatig timmerwerk;
– interieurbetimmeringen;
– isolatiebedrijf, waaronder wordt verstaan het door de onderneming zelf aanbrengen, herstel- len, bekleden, afwerken en/of onderhouden van isolerende materialen ter voorkoming of beperking van warmte- of koudeverlies en/of tegen vuur, vocht, geluid en/of vibratie, bij industrieën, aan technische installaties en aan boord van schepen, zoals apparaten, kanalen, leidingen, tanks en dergelijke, voorts in ruimten, zoals koel- en vriescellen, ketel- en machine- ruimten, studio’s en dergelijke;
– loodgieters- en fittersbedrijf;
– natuursteen;
– ovenbouw en schoorsteenbouw, voor zover onderdeel van isolatiewerkzaamheden;
– parketvloeren;
– railinfrastructurele werkzaamheden die vallen binnen de werkingssfeer van de cao Railinfra- structuur, zoals omschreven in het besluit tot algemeenverbindendverklaring van de bepalin- gen van de cao Railinfrastructuur van 25 september 2019 (Stcrt. 2019, nr. 41919);
– schilderen en afwerken;
– sloop van objecten die (nagenoeg) geheel bestaan uit metaal, waarbij het aantal arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers die bij de werkzaamheden worden ingezet groter is dan het aantal overeengekomen arbeidsuren bij de overige te verrichten werkzaamheden van alle in dienst zijnde werknemers gemeten over de periode van een kalenderjaar;
– staalskeletbouw en het uitvoeren van werken geheel of nagenoeg geheel in staal;
– steen, houtgraniet en kunststeen;
– stukadoors-, afbouw- en terrazzo-/vloerenbedrijf;
– verhuren van xxxxxxx xxxxxx;
– overige werken die naar hun aard niet tot het bouwbedrijf moeten worden gerekend.
Artikel 8 – Afdelingen waar de cao niet voor geldt
1. Deze cao is niet van toepassing op een afzonderlijke afdeling, waarvan het bedrijf in overwegende mate is gericht op productie voor en/of dienstverlening aan derden op de in artikel 7 genoemde gebieden.
2. Een afzonderlijke afdeling wordt geacht aanwezig te zijn als de bedrijfsuitoefening feitelijk als zelfstandige eenheid is georganiseerd. Of sprake is van ’in overwegende mate’, wordt bepaald door een vergelijking van de in elke productie en/of dienstverlening verloonde bedragen.
Artikel 9 – Personen voor wie de cao niet geldt
Niet als werknemer worden beschouwd de:
– vakantiewerker;
– stagiair;
– directeur-grootaandeelhouder van de naamloze vennootschap en/of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die:
• persoonlijk houder is van aandelen die ten minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap van de werkgever vertegenwoordigen of
• indirect persoonlijk houder is van aandelen die ten minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap van de werkgever vertegenwoordigen of
• houder is van certificaten van aandelen, uitgegeven door tussenkomst van een administratie- kantoor waarvan hij voor ten minste een tiende deel in het bestuur vertegenwoordigd is, die ten minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap vertegenwoordi- gen.
Artikel 11 – Dispensatie
1. Een dispensatieverzoek is een verzoek tot ontheffing van de verplichting om een of meer bepalin- gen van deze cao, de cao Bouw & Infra en/of de cao BTER Bouw & Infra toe te passen.
2. In het reglement dispensatie staan de regels voor dispensatie. Dit reglement maakt deel uit van de cao Bouw & Infra (Avv-besluit van 16 november 2020 (Stcrt. 2020, nr. 61582)).
Artikel 12 – Onwerkbaar weer: bouwplaatswerknemer
Waar gaat het om?
1. Onwerkbaar weer betekent dat niet of minder kan worden gewerkt door of als gevolg van ongunstige weersomstandigheden of te weinig licht.
2. De werkgever beoordeelt of en zo ja, hoe lang het onwerkbaar weer is. Hij doet dit in redelijk overleg met de betrokken werknemers. In dit overleg wordt rekening gehouden met zowel het bedrijfsbelang als de veiligheid en gezondheid van de werknemers.
3. Vindt de werkgever dat het onwerkbaar weer is? Dan geeft hij de werknemer de opdracht zijn werk te beëindigen. Een zelfde opdracht geeft hij aan de door hem ingeschakelde onderaannemers, uitzendondernemingen en uitzendkrachten die op de desbetreffende bouwplaats soortgelijk werk doen, onder dezelfde weers- of veiligheidsomstandigheden.
Verschil van mening bij koud weer
4. Werkt de werknemer bij koud weer in de buitenlucht? En wordt hij het met de werkgever niet eens over de vraag of het onwerkbaar weer is? Dan heeft de werknemer die bij zijn werk direct is blootgesteld aan de buitenlucht, het recht om te stoppen met werken als ten minste een van de volgende twee situaties zich voordoet:
– de gevoelstemperatuur is –6° Celsius of lager (het hoeft niet per se te vriezen) en/of
– het vriest en één of meer van de volgende omstandigheden doet zich voor:
• de werkgever heeft geen winter-/doorwerkkleding ter beschikking gesteld;
• de rijwegen of looppaden op de bouwplaats zijn niet begaanbaar;
• er ligt een laag sneeuw op de werkplek die niet met eenvoudige middelen kan worden verwijderd.
5. Als om 09.30 uur ten minste één van beide situaties zich nog steeds voordoet, mag de werknemer de bouwplaats verlaten. Of dit het geval is, wordt bepaald door de meting van 09.00 uur door het KNMI-weerstation in het postcodegebied van de bouwplaats. Een overzicht met deze weerstations per postcodegebied is te vinden op de websites van cao-partijen en op xxx.xxxxxxxx.xx.
Loon
6. Onwerkbaar weer is geen reden tot korting op het loon. De werkgever betaalt het vast overeenge- komen loon door. Indien een prestatiebevorderend systeem van toepassing is, dan wordt de gemiddelde prestatietoeslag over de in die loonperiode gewerkte dagen meegenomen in het vast overeengekomen loon per niet gewerkte dag. Als de werknemer de hele betalingsperiode niet heeft gewerkt, dan geldt de gemiddelde prestatietoeslag over de voorgaande betalingsperiode als maatstaf.
7. De verplichte loondoorbetaling geldt ook als de werkgever het niet eens is met een besluit van de werknemer om met een beroep op lid 4 te stoppen met werken en/of de bouwplaats te verlaten.
Als de werkgever niet betaalt
8. Betaalt de werkgever het loon niet door, terwijl hij wel verplicht is dit te doen? Dan kan de werknemer terecht bij het Garantiefonds Loondoorbetaling bij Vorst. Hij kan dit fonds vragen om een uitkering. Zie xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx.
9. De werknemer toont bij zijn aanvraag aan:
– dat zijn aanspraken zijn gebaseerd op een arbeidsovereenkomst met de werkgever,
– wat de omvang van zijn aanspraken is en
– dat hij in een aangetekende brief van de werkgever heeft geëist te voldoen aan de verplichting tot loondoorbetaling.
10. Besluit het fonds de werknemer een uitkering te betalen? Dan verwerft het daarmee op de werkgever een zelfstandig recht op invordering. Het in te vorderen bedrag is gelijk aan de verstrekte uitkering plus administratiekosten, incassokosten en wettelijke rente.
11. Voldoet de werkgever tijdens de aanvraagprocedure alsnog aan zijn verplichting tot loondoorbeta- ling? Dan trekt de werknemer zijn aanvraag onmiddellijk schriftelijk in.
12. Ten onrechte verstrekte uitkeringen of voorschotten daarop worden door het fonds teruggevor- derd van de werknemer.
Ontslag
13. Onwerkbaar weer is geen reden voor ontslag.
14. De arbeidsovereenkomst kan tijdens onwerkbaar weer wel eindigen, namelijk:
– als deze al voor die tijd is opgezegd,
– bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd waarvan de einddatum is bereikt of
– bij ontslag op staande voet, wegens een dringende reden zoals bedoeld in artikel 7:678 BW.
Steigerbouw
15. In aanvulling op de voorgaande bepalingen van dit artikel geldt voor de werknemer in de steigerbouw het volgende.
16. Werkt de werknemer bij een gevoelstemperatuur –6° Celsius of lager? Dan mag hij per dag maximaal vier perioden van 1,5 uur effectief werken. De benodigde aan- en aflooptijd valt daarbuiten. Tussen de perioden waarin hij werkt, heeft de werknemer een opwarmpauze van minimaal een kwartier per keer. De begin- en eindtijd van de werkdag blijven onveranderd. De werkgever betaalt het vast overeengekomen loon door.
17. Is de werknemer ingedeeld in de bouw? Dan mag de werkgever hem tijdens vorst inzetten in de industriële steigerbouw. Hierbij gelden de volgende voorwaarden.
– Voor deze werknemer geldt een ontslagverbod in de periode van 1 november tot en met
1 april. Dit verbod is geregistreerd op naam, tenzij de werkgever er de voorkeur aan geeft het totale personeelsbestand onder het ontslagverbod te brengen. Dit ontslagverbod geldt niet als er een dringende reden is, zoals bedoeld in artikel 7:678 BW.
– De werknemer heeft recht op een aanvullend pakket winterkleding. Dit pakket bestaat uit twee helmmutsen, twee thermische onderbroeken met lange pijpen, twee thermische hemden met lange mouwen en twee paar thermische sokken. De kosten van deze winterkleding zijn voor de werkgever. Hij verstrekt deze winterkleding aan de werknemer of stelt die aan hem ter beschikking. De werknemer gebruikt deze kleding. Is die kapot of versleten? Dan ontvangt hij van de werkgever een nieuw exemplaar.
Artikel 13 – WW-uitkering bij onwerkbaar weer
Waar gaat het om?
1. De bepalingen van dit artikel regelen onder welke voorwaarden de werkgever bij onwerkbaar weer een WW-uitkering voor de werknemer kan aanvragen.
2. Deze regeling geldt voor de bouwplaats- en de uta-werknemer.
3. De regeling voor de bouwplaatswerknemer uit artikel 12 blijft van toepassing, voor zover artikel 13 daar niet van afwijkt.
Arbeidsvoorwaarden
4. Bij onwerkbaar weer betaalt de werkgever het vast overeengekomen loon of het salaris van de werknemer door. Onwerkbaar weer is geen reden voor ontslag.
5. In afwijking van lid 4, artikel 12 lid 6 en artikel 7:628 lid 1 BW betaalt de werkgever het vast overeengekomen loon of salaris niet door wanneer
– als gevolg van vorst, ijzel, sneeuwval, overvloedige regenval of stormniet kan worden gewerkt,
– xxxxxxx xxx xxxxx, ijzel en sneeuwval deze omstandigheden zich voordoen in de periode van 1 november tot en met 31 maart en
– het aantal wachtdagen genoemd in lid 9 is verstreken.
6. Wanneer de werkgever op grond van lid 5 niet verplicht is het loon door te betalen, kan de werkgever namens de werknemer bij UWV een aanvraag indienen voor een WW-uitkering volgens de wettelijke voorziening.
7. De werkgever vult dan/in een dergelijk geval de WW-uitkering van de betrokken werknemer aan tot 100% van het vast overeengekomen loon of het salaris.
Indien een prestatiebevorderend systeem van toepassing is, dan wordt de gemiddelde prestatie- toeslag over de in die loonperiode gewerkte dagen meegenomen in het vast overeengekomen loon per niet gewerkte dag. Als de werknemer de hele betalingsperiode niet heeft gewerkt, dan geldt de gemiddelde prestatietoeslag over de voorgaande betalingsperiode als maatstaf.
8. Maakt de werkgever geen gebruik van de wettelijke voorziening of wordt zijn aanvraag door UWV afgewezen? Dan zijn lid 4 van dit artikel, artikel 12 lid 6 en artikel 7:628 lid 1 BW onverkort van toepassing.
Wachtdagen en vorstnormen
9. Het aantal te verstrijken wachtdagen bedraagt bij:
x. xxxxx, ijzel of sneeuwval: twee werkdagen, gelegen in de periode van 1 november tot en met 31 maart;
b. overvloedige regenval: 19 werkdagen per kalenderjaar. Van overvloedige regenval is sprake als het in het postcodegebied waarin de werknemer werkzaam is, op een werkdag tussen 07:00 uur en 19:00 uur tenminste 300 minuten regent;
c. storm: twee werkdagen per kalenderjaar. Van storm is sprake als het KNMI voor het postcode- gebied waarin de werknemer werkzaam is, een waarschuwing uitgeeft voor code rood.
10. Er is in ieder geval sprake van een dag waarop als gevolg van vorst niet kan worden gewerkt als deze gelegen is in de periode van 1 november tot en met 31 maart en één of meer van de volgende vorstnormen is gehaald:
– de gemeten temperatuur is tussen 00.00 uur en 07.00 uur lager geweest dan –3° Celsius;
– de gemeten temperatuur is om 07.00 uur en om 09.00 uur –0,5° Celsius of lager;
– de gemeten temperatuur is om 09.00 uur –1,5° Celsius of lager;
– de gevoelstemperatuur is om 09.30 uur volgens de meting van 09.00 uur –6,0° Celsius of lager.
Hierbij hoeft geen sprake te zijn van vorst.
Of een bepaalde vorstnorm is gehaald, wordt vastgesteld door de meting van het KNMI- weerstation in het postcodegebied van de bouwplaats. Een overzicht met deze weerstations per postcodegebied is te vinden op de websites van cao-partijen en op xxx.xxxxxxxx.xx.
Verplichtingen en verboden
11. De werkgever meldt iedere dag waarop als gevolg van vorst, ijzel, sneeuwval, overvloedige regenval of storm niet kan worden gewerkt bij UWV. Dit doet hij door middel van het daartoe door UWV beschikbaar gestelde formulier. De melding geldt voor de gehele dag.
12. De werkgever laat de werknemer weten dat hij die dag niet naar het werk hoeft te komen. Is de werknemer daar al? Dan stuurt de werkgever hem naar huis.
Op een bij UWV gemelde dag mag de werkgever de werknemer geen (vervangende) werkzaamhe- den laten uitvoeren.
BIJLAGE 1. CIVIEL- EN CULTUURTECHNISCHE WERKZAAMHEDEN
1. Inleiding
Uit artikel 2 tot en met 9 van deze cao blijkt dat:
– civieltechnische werkzaamheden vallen onder de werkingssfeer van deze cao;
– dit niet het geval is voor cultuurtechnische werkzaamheden die vallen binnen de werkingssfeer van de xxx Xxxxx, Grond en Infrastructuur.
In de praktijk is het onderscheid tussen civieltechnische en cultuurtechnische werkzaamheden niet altijd eenvoudig te maken. Daarom is in paragraaf 2 van deze bijlage de definitie van beide begrippen opgenomen. In paragraaf 3 worden beide begrippen aan de hand van voorbeelden toegelicht.
2. Definities
– Civieltechnische werkzaamheden: de aanleg van verhardingen, rioleringen en gebouwen en dergelijke waarvoor een bouw- of aanlegvergunning is vereist, alsmede het hiermee samenhan- gende onderhoud.
– Cultuurtechnische werkzaamheden: werkzaamheden met, aan of door machines en werktuigen ten behoeve van de aanleg van groenvoorzieningen, de daarmee samenhangende drainage en grondwerken (bovenste grondlaag), alsmede het hiermee samenhangende onderhoud, met uitsluiting van baggerwerkzaamheden met specifiek baggermaterieel. Van de hiervoor genoemde cultuurtechnische werkzaamheden is eerst sprake, indien en voor zover geen bouw-/aanleg- vergunning is vereist, met uitzondering van de vergunningen betrekking hebbend op de feitelijke plantaardige en dierlijke productie en/of de aanleg van groenvoorzieningen.
3. Voorbeelden
– De aanleg van buisleidingen in eigen beheer voor drainage ten behoeve van landbouw, bewerking van grond en zand ten behoeve van een agrarische bestemming en de incidentele aanleg van duikers ten behoeve van ontsluiting van een landbouwperceel, welke als cultuurtechnische werkzaamheden opgevat moeten worden.
– Het aanleggen, verbeteren of onderhouden van sportvelden en andere recreatieobjecten alsmede alle andere grondwerken ten behoeve van cultuurtechnische, civieltechnische sport-, recreatie- en andere objecten, beplantingen en groenstroken langs wegen. Hierbij is het uitgangspunt dat, indien er een bouw-/aanlegvergunning vereist is, het civieltechnische werkzaamheden zijn, met uitzondering van de aanleg en het onderhoud van het groen alsmede drainage en de bovenste grondlaag ten behoeve van het groen, welke cultuurtechnische activiteiten zijn.
– De te onderscheiden cultuurtechnische werkzaamheden bij inpoldering en ruilverkaveling; de ontsluiting van gronden en ruilverkaveling dienen als cultuurtechnische werkzaamheden opgevat te worden, indien er sprake is van daarmee samenhangende grondbewerking (ploegen, eggen, zaaien, egaliseren van de toplaag van de grond ten behoeve van de plantaardige bestemming etc.) en als civieltechnische werkzaamheden indien er sprake is van grondverwerking in de zin van landinrichting (de aanleg van wegen, watergangen en gemalen).
Toelichting bij de tweede en derde alinea.
– In geval van partiële aanneming en uitvoering van werken (sportvelden, recreatieparken, wegen- bouw en ruilverkaveling) kan onverkort het onderscheid in civieltechnisch en cultuurtechnisch werk worden gehanteerd.
– Wanneer bovengenoemde werken integraal door één onderneming worden aangenomen en uitgevoerd, zal het onderscheid in civiel-/cultuurtechnisch werk gehanteerd kunnen worden voor zover deelwerkzaamheden functioneel van elkaar onderscheiden kunnen worden.
Dictum II
De in dictum I opgenomen bepalingen zijn algemeen verbindend verklaard tot en met 31 maart 2023.
Dictum III
Voor zover de in dictum I opgenomen bepalingen strijdig zijn met bij of krachtens de wet gestelde of te stellen regelen, prevaleren deze regelen. Dit betekent in het licht van de gelijke behandelingswetge- ving dat ten aanzien van bepalingen waarin onderscheid wordt gemaakt terwijl daarvoor een objectieve rechtvaardiging vereist is, partijen in de uitvoeringspraktijk moeten zorgen voor een legitiem doel waarbij de ingezette middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.
Dictum IV
Voor zover in de in dictum I opgenomen bepalingen wordt verwezen naar informatie die gepubliceerd is op een website, geldt dat de informatie zoals opgenomen op die website geen onderdeel uit maakt van dit besluit tot algemeenverbindendverklaring. Deze informatie wordt aangemerkt als toepassings- praktijk van cao-bepalingen, zoals bedoeld in paragraaf 3.1. van het Toetsingskader AVV. De inhoud van deze informatie valt niet onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Uitgezonderd zijn de verwijzingen die wettelijk zijn toegestaan.
Dictum V
Op grond van een daartoe strekkend verzoek van cao-partijen is dit besluit niet van toepassing op werkgevers die op het moment van de inwerkingtreding van dit besluit direct gebonden zijn aan de eigen rechtsgeldige cao voor Xxxxxxxx Xxxxx.
Dictum VI
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 april 2023 en heeft geen terugwerkende kracht.
’s-Gravenhage, 19 augustus 2021
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze,
De directeur Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving,
X.X.X. xxx xxx Xxxx