Contract
Uitspraak van de Geschillencommissie Bureau Kredietregistratie, nr. 22.03 d.d. 28 februari 2022 te Amsterdam (xx. X. Xxxxx, mr. C.P. Bleeker en mr. J.W. Wagenaar)
1. Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Commissie te laten beslechten, binnen de door het Reglement Geschillencommissie BKR (hierna: het Reglement) gestelde grenzen.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
− een klachtschrift van 16 februari 2021 van [gemachtigde] namens betrokkene;
− een aanvullend klachtschrift van 29 maart 2021;
− een aanvullende e-mail van 6 mei 2021 van betrokkene;
− een verweerschrift van 10 augustus 2021 van de deelnemer.
De deelnemer heeft buiten de gegeven termijn gereageerd op het klachtschrift van betrokkene, zodat deze niet meegenomen is in de beoordeling.
De Commissie heeft kennisgenomen van de door partijen overgelegde stukken en heeft betrokkene en de deelnemer uitgenodigd voor een mondelinge behandeling van de klacht op 31 januari 2022 te Amsterdam.
Op de zitting is betrokkene samen met zijn gemachtigde mr. [A] verschenen, en namens de deelnemer mevrouw [B].
Ter zitting hebben partijen hun standpunt (nader) toegelicht.
2. Standpunt van partijen
2.1. Betrokkene maakt bezwaar tegen de registratie van een doorlopend krediet. Betrokkene acht de registratie disproportioneel.
2.2. De deelnemer voert gemotiveerd verweer. De deelnemer stelt dat de klacht ongegrond is en de registratie niet disproportioneel.
2.3. Op hetgeen partijen hebben gesteld in de schriftelijke stukken en hetgeen zij ter zitting hebben verklaard, wordt in de beoordeling voor zover nodig ingegaan.
3. Beoordeling van het geschil
3.1. Betrokkene en de deelnemer hebben tijdens deze procedure stukken en standpunten ingediend. Feiten staan vast, wanneer deze duidelijk uit de stukken volgen of wanneer een standpunt door de andere partij wordt erkend of onvoldoende wordt betwist. De Commissie oordeelt dat op basis van het dossier het volgende vast is komen te staan.
Pagina 1 van 5
3.2. Betrokkene heeft een registratie ter zake van een hypothecair krediet met nummer *****410. De registratie kent een A op 8 juli 2006, een 2 op 21 mei 2008, een 3 op 27 oktober 2020 en een werkelijke einddatum op 27 oktober 2020.
3.3. In maart 2005 heeft betrokkene een hypothecair krediet afgenomen bij de deelnemer ter hoogte van € 250.000,-. Betrokkene had afgesproken dat de financiering gezamenlijk met een voor hem onbekende derde zou worden aangevraagd. Een ander zou de maandelijkse lasten voor deze lening voldoen. Xxxxxxxxxx was door een collega gevraagd om hieraan mee te werken. In ruil voor zijn medewerking kreeg betrokkene een bedrag van € 3.000,-. Daarnaast zou betrokkene de woning hooguit een jaar in eigendom houden en zou de woning vervolgens worden doorverkocht aan een derde. Als reden voor deze constructie noemde de collega van betrokkene dat de betreffende derde zelf onvoldoende middelen had om de woning te kopen.
3.4. De financieringsovereenkomst is echter niet binnen een jaar overgenomen door de derde. Bovendien is er een betalingsachterstand ontstaan, omdat de derde niet langer voldeed aan de betalingsverplichtingen. De deelnemer heeft betrokkene aangeschreven over de achterstand. De deelnemer heeft de achterstand op 8 juli 2006 gemeld bij het BKR. Vanwege het uitblijven van betaling, heeft de deelnemer de gehele financiering opgeëist en op 21 mei 2008 een 2 gemeld bij het BKR. Begin 2008 is de woning verkocht waardoor er een restschuld is ontstaan ter hoogte van ruim € 113.000,-. Betrokkene was hoofdelijk aansprakelijk voor deze restschuld.
3.5. De deelnemer heeft in samenwerking met de politie een onderzoek ingesteld naar de oplichting. Xxxxxxxxxx heeft zijn medewerking verleend aan het onderzoek. Naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek is de deelnemer een rechtszaak gestart tegen de vermeende oplichters om de schade (waaronder de restschuld) vergoed te krijgen. In 2014 zijn een oplichter en een hulppersoon veroordeeld tot het voldoen van de restschuld. De deelnemer heeft uiteindelijk € 37.500,- ontvangen van een hulppersoon.
3.6. Medio 2015 heeft de deelnemer betrokkene aangesproken tot betaling van een bedrag van € 80.000,- omdat betrokkene hoofdelijk aansprakelijk was voor de restschuld. Hoewel partijen van mening verschillen over de manier waarop, staat vast dat er contact is geweest tussen betrokkene en de deelnemer over het maken van een betalingsafspraak. Uiteindelijk hebben partijen in 2020 een akkoord bereikt, inhoudende dat betrokkene ineens en tegen finale kwijting een bedrag van € 50.000,- zou voldoen. Deze afspraak is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst tussen de deelnemer en betrokkene. Xxxxxxxxxx heeft het bedrag voldaan en de deelnemer heeft daarom per 27 oktober 2020 een 3 en een werkelijke einddatum gemeld bij het BKR.
De belangenafweging
3.7. Xxxxxxxxxx doet een beroep op disproportionaliteit. Het verzoek van betrokkene moet worden beoordeeld op grond van de bepalingen van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: “de AVG”). Daarbij neemt de Commissie het volgende als uitgangspunt.
3.8. De registratie in het BKR-register is gebaseerd op een gerechtvaardigd belang.1 Daaruit volgt dat de registratie alleen is toegestaan als deze noodzakelijk is voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de deelnemer en de belangen van betrokkene niet zwaarder wegen.2 Op grond van de AVG heeft betrokkene het recht om bezwaar te maken tegen de registratie. Betrokkene moet daarbij aangeven waarom in zijn specifieke geval de registratie moet worden verwijderd en dit toelichten. De deelnemer moet de registratie dan verwijderen, tenzij zij dwingende gerechtvaardigde gronden voor de registratie aanvoert die zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van betrokkene. Als het bezwaar van betrokkene slaagt, heeft betrokkene het recht op verwijdering van de BKR-registratie.
3.9. Er zal dus een belangenafweging moeten plaatsvinden tussen enerzijds de belangen bij handhaving van de BKR registratie en anderzijds het belang van betrokkene bij verwijdering daarvan.
3.10. Xxxxxxxxxx noemt als reden van zijn bezwaar onder meer dat hij verder wil gaan met zijn leven, aan zijn financiële toekomst kan bouwen en een passende woning wil kopen. Betrokkene heeft hiermee aannemelijk gemaakt dat hij een belang heeft bij verwijdering van de registratie.
3.11. De deelnemer voert aan dat het belang van instandhouding van de coderingen gelegen is in de doelstellingen van het BKR-register, namelijk het beschermen van betrokkene tegen overkreditering, het beperken van financiële risico’s bij kredietverstrekkers en het voorkomen en bestrijden van misbruik en fraude. De deelnemer voegt daaraan toe dat de registratie gehandhaafd dient te worden omdat de registratie nog een te belangrijke signaalfunctie vervult gelet op het ontstaan van de achterstanden.
3.12. De deelnemer heeft hiermee voldoende aangetoond dat de door haar genoemde belangen dwingende gerechtvaardigde gronden opleveren om de BKR-registratie op dit moment nog in stand te houden. De Commissie zal vervolgens de belangen van betrokkene en de deelnemer tegen elkaar afwegen.
3.13. Ten aanzien van het belang van betrokkene overweegt de Commissie als volgt. Hoewel de Commissie het belang van betrokkene kan begrijpen, is het kopen van een woning niet een belang dat voldoende zwaarwegend is om zonder meer de verwijdering van de registratie te rechtvaardigen. Bepaalde omstandigheden kunnen dat anders maken, maar die omstandigheden moet betrokkene dan aanvoeren en aantonen. Het is de Commissie niet voldoende duidelijk geworden dat betrokkene op dit moment een zwaarwegend belang heeft bij verwijdering van de registratie.
1 Artikel 6 lid 1 sub f AVG.
2 HR 3 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1814, te vinden op xxx.xxxxxxxxxxx.xx en artikel 21 AVG.
3.14. Ten aanzien van het ontstaan van de achterstand oordeelt de Commissie als volgt. Xxxxxxxxxx heeft frauduleus gehandeld door te doen alsof hij met een onbekende derde (zijn zogenaamde partner) een woning wilde kopen en bij de notaris in strijd met de waarheid te verklaren dat hij het huis zelf zou gaan bewonen. Hiervoor zou betrokkene € 3.000,- krijgen. Hoewel betrokkene aangeeft dat hij zich op dat moment niet in een stabiele situatie bevond en nog jong was, acht de Commissie het ontstaan van de registratie verwijtbaar. Vast staat dat betrokkene als hoofdelijk medeschuldenaar heeft getekend voor de financiering en dat de deelnemer uiteindelijk een substantieel deel van de vordering op betrokkene heeft moeten afboeken. Het risico van het zich verbinden tot medeschuldenaar in een onduidelijke en ongebruikelijke transactie komt voor rekening en risico van betrokkene. Dat betrokkene aan deze constructie heeft meegewerkt weegt in het nadeel van betrokkene.
3.15. Verder weegt in het nadeel van betrokkene dat hij niet de gehele vordering heeft voldaan, hoewel hij hiertoe wel in staat was. Xxxxxxxxxx had namelijk € 90.000,- op zijn zakelijke rekening en heeft slechts € 50.000,- van de € 80.000,- voldaan. De deelnemer heeft hierdoor een bedrag van ruim € 30.000,- af moeten boeken. Aan de andere kant weegt in het nadeel van de deelnemer dat deze betrokkene pas heeft geïnformeerd over het feit dat een hulppersoon € 37.500,- van de restschuld had voldaan en de totale restschuld hierdoor was afgenomen, nadat betrokkene daar door eigen onderzoek achter was gekomen. De Commissie is van mening dat de deelnemer betrokkene (eerder) had moeten informeren hierover.
3.16. Betrokkene stelt dat hij momenteel financieel stabiel is. De onderneming van betrokkene had in 2020 een jaaromzet van ruim € 125.000,- en betrokkene keerde zichzelf een bruto-inkomen van € 8.500,- per maand uit. Daarnaast heeft betrokkene geen andere schulden. Dat is positief en weegt in het voordeel van betrokkene.
3.17. Verder weegt het in het nadeel van de deelnemer dat het twaalf jaar heeft geduurd voordat betrokkene de vordering tegen finale kwijting heeft kunnen voldoen. Xxxxxxxxxx stelt dat de deelnemer had besloten eerst te gaan procederen tegen de oplichter(s) en hun hulppersonen. Tegen betrokkene zei de deelnemer dat zij geen geld bij hem zou incasseren zolang die procedure nog niet was afgerond. Uiteindelijk is in 2014 een vonnis gewezen waarin één oplichter is veroordeeld tot het voldoen van de gehele restschuld en een hulppersoon is veroordeeld tot betaling van een groot gedeelte van de restschuld. Betrokkene heeft gesteld dat hij daarna meermaals contact heeft opgenomen met de deelnemer om tot een oplossing te komen en daarbij ook tot drie keer toe een afkoopsom heeft aangeboden, maar dat de deelnemer daar niet op in is gegaan. De deelnemer stelt daartegenover weliswaar dat zij tussen 2008 en 2020 betrokkene meermaals heeft aangeschreven om de vordering te voldoen, maar de deelnemer heeft geen enkele documentatie overgelegd waaruit de juistheid van deze stelling blijkt.
3.18. De Commissie is op grond van het voorgaande van oordeel dat het ontstaan van de schuld en de betalingsachterstand in de risicosfeer van betrokkene – en niet van de deelnemer – ligt. Naar het oordeel van de Commissie moet het er op grond van het voorhanden dossier vastgesteld worden dat de deelnemer
de vertraging in de afwikkeling van deze kwestie voor een deel aan zichzelf te wijten heeft. Als zij eerder was ingegaan op de voorstellen van betrokkene (waarvan de deelnemer niet heeft weersproken dat die zijn gedaan), had het niet tot 2020 hoeven duren voordat dit dossier kon worden afgewikkeld, en had eerder een werkelijke einddatum kunnen worden geplaatst.
3.19. Alles tegen elkaar afwegende is de Commissie van oordeel dat de coderingen terecht zijn geplaatst en dat de belangen van betrokkene onvoldoende opwegen tegen de dwingende zwaarwegende belangen bij handhaving van de coderingen. In het gegeven dat de werkelijke einddatum eerder geplaatst had kunnen worden, ziet de Commissie echter aanleiding om te bepalen dat de coderingen geregistreerd moeten blijven tot twee en een half jaar na de werkelijke einddatum (in plaats van de gebruikelijke vijf jaar) dus tot 27 april 2023.
4. De beslissing
De Commissie beslist dat de klacht van betrokkene gedeeltelijk gegrond is.